Hilversum Buitengebied
Bestemmingsplan - Gemeente Hilversum
Onherroepelijk op 30-07-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' van de gemeente Hilversum;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0402.00bp00buitengeb-oh01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van (ambachtelijke) bedrijvigheid door middel van handwerk inclusief bed & breakfast, dat door zijn beperkte omvang in een woning en in voorkomende gevallen daarbij functioneel ondergeschikte bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1,00 meter van de voorkant van het hoofdgebouw;
1.7 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren en dat voor de bedrijfsvoering geheel of hoofdzakelijk gebruik maakt van de grond als agrarisch prductiemiddel zoals akkerbouw, veeteelt, tuinbouw en/of melkveehouderij, met dien verstande dat hieronder niet worden verstaan glastuinbouwbedrijven, intensieve veehouderijen en kwekerijen.
1.8 agrarisch medegebruik:
het uitoefenen van milieuvergunningsplichtige agrarische activiteiten, al dan niet met een bedrijfsmatig karakter, waarbij de agrarische functie als hoofdfunctie beslag op de ruimte legt;
1.9 agrarisch loonbedrijf:
een bedrijf dat uitsluitend of grotendeels is gericht op het verlenen van diensten ten behoeve van agrarische bedrijven;
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.11 bebouwingspercentage:
een in de regels aangegeven percentage dat de grootte van het deel van ofwel een bouwperceel ofwel een bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.12 bed & breakfast:
bed & breakfast is een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt. Onder een bed & breakfast voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur. De toeristisch recreatieve overnachtingsmogelijkheid mag niet als zelfstandige wooneenheid functioneren. Dit betekent dat realisatie van een aparte kookgelegenheid niet is toegestaan. Daarnaast dient het authentieke uiterlijk of de verschijningsvorm van de woning te worden gehandhaafd. Tot slot is het maximaal aantal slaapplaatsen ten dienste van de toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid vijf;
1.13 bedrijf:
een onderneming of instelling gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen;
1.14 beperkt kwetsbaar object:
object zoals bedoel in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.15 beroeps- cq. bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.16 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.17 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.18 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een (hoofd)gebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend (hoofd)gebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.19 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.20 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.21 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder;
1.22 bouwmassa:
een verzameling gebouwen bestaande uit een vrijstaand hoofdgebouw, dan wel twee of meer aaneengebouwde hoofdgebouwen inclusief aan- en uitbouwen;
1.23 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.24 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.25 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.26 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;
1.27 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwerk, gebied of landschapselement toegekende waarde in verband met ouderdom, gaafheid, zeldzaamheid en herkenbaarheid vanuit histroisch oogpunt in relatie met de bijbehorende abiotische randvoorwaarden (bodem, water terreinvormen);
1.28 detailhandel:
een onderneming of instelling gericht op het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;
1.29 detailhandel grootschalig:
een detailhandelsonderneming of instelling in de branches sport, speelgoed, rijwielen/autoaccessoires en bruin- en witgoed winkels met een ondergrens van 1.500 m² winkelvloeroppervlak;
1.30 detailhandel perifeer:
een detailhandelsonderneming of instelling in de branches bouwmarkten, tuincentra, keuken/sanitairzaken, de gehele woonbranche (meubelen, woningtextiel, e.d.), detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen en detailhandel in ABC-goederen (auto’s, boten, caravans) met een ondergrens van 1.500 m² winkelvloeroppervlak;
1.31 dienstverlening:
een onderneming of instelling gericht op het verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel, reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen maar met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
1.32 dierenasiel:
opvang- en verzorgingstehuis voor dieren die geen eigenaar hebben of waarvan de eigenaar tijdelijk afwezig is, incclusief daaraan ondergeschikte dienstverlening en detailhandel op het gebied van diergeneeskunde, diebenbenodigdheden en gedrag en gehoorzaamheidscursussen voor dieren;
1.33 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
1.34 evenement:
een georganiseerde gebeurtenis van één dag per jaar, bedoeld voor wedstrijddraverijen en gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek, waarbij tijdelijke bouwwerken, zoals tenten en paviljoens, toegestaan zijn;
1.35 extensieve dagrecreatie:
recreatief medegebruik van gronden, dat geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandelen, paardrijden, fietsen, varen, zwemmen en vissen;
1.36 functioneel ondergeschikt:
gebruik dat in planologisch opzicht ondergeschikt en ondersteunend is aan het gebruik van het hoofdgebouw;
1.37 garagebox:
een ruimte die uitsluitend bedoeld is voor de stalling van auto’s of andere vervoermiddelen;
1.38 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.39 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.40 horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie of een bed & breakfast;
1.41 huishouden:
een persoon die alleen woont en alleen in het dagelijks onderhoud voorziet hetzij meerdere personen die samen in een woonruimte wonen en samen in hun dagelijks onderhoud voorzien;
1.42 intensieve dagrereatie:
recreatief gebruik van gronden, dat een specifiek beslag legt op de ruimte, zoals dagkampeerterreinen en picknickplaatsen;
1.43 kantoor:
een onderneming die bedrijfsmatig diensten verleent of een instelling, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congressen, vergaderaccommodatie;
1.44 kampeermiddel:
een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijven zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.45 kampeerterrein:
terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;
1.46 kap:
de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm danwel met een dakhelling;
1.47 karakteristiek:
de kenmerkende verschijningsvorm van een pand of een deel daarvan, een object of een deel daarvan of een perceel of een deel daarvan, die kenmerkend is voor een historische periode, een (tuin)architectonische stijl of kunstzinnige stroming en die (eventueel in onderlinge samenhang) cultuur- en architectuurhistorische waarden vertegenwoordigt of vertegenwoordigen;
1.48 koekoek:
een uit keerwanden bestaand deel van een bouwwerk ter plaatse van het snijpunt van de gevel en het maaiveld dat voorziet in de licht- en luchttoetreding van de onderbouw en geen toegang tot het gebouw mag zijn;
1.49 kwetsbaar object:
object zoals bedoel in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.50 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde, wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur;
1.51 N.A.P.:
Normaal Amsterdams Peil. Standaard (denkbeeldig) geometrisch vergelijkingsvlak in Nederland, waarmee een hoogte wordt uitgedruk (in meters boven of onder N.A.P.);
1.52 maaiveld:
de gemiddelde hoogte van het terrein ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het bestemmingsplan;
1.53 maatschappelijke activiteiten:
het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, waaronder begrepen: gezondheidszorg en/of, zorg- en welzijn en/of, jeugd/kinderopvang en/of, onderwijs en/of, religie en/of, bibliotheken en/of, openbare dienstverlening en/of, verenigingsleven;
1.54 manege:
een bedrijf kan als manege worden beschouwd indien de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het geven van instructie in diverse disciplines aan derden met gebruik van paarden in eigendom van het bedrijf of aan derden met eigen paarden en het bieden van huisvesting aan die paarden. De meeste maneges hebben een kantine ingericht om klanten te ontvangen met de mogelijkheid voor het schenken van een drankje;
1.55 mestopslagplaats:
een constructie van beton, hout of staal, dan wel een aarden put bekleed met folie of beton, dan wel een gemetselde constructie die geheel of gedeeltelijk is ingegraven en wordt omgeven door een grondwal ten behoeve van de opslag van drijfmest. Onder een mestopslagplaats wordt niet begrepen een mestkelder, zijnde een volledig ondergrondse bak, die is gecombineerd met een gebouw;
1.56 natuurwaarden:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en/of fauna in relatie met de bijbhorende abiotische randvoorwaarden (bodem, water tereinvorming);
1.57 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;
1.58 ondergeschikte functie:
functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt;
1.59 onderneming in de creatieve industrie:
een onderneming of instelling die gericht is op het voortbrengen en exploiteren van kunstzinnigheid, creativiteit en intellectueel eigendom via goederen, diensten of activiteiten, zoals media en entertainment, creatieve zakelijke dienstverlening en kunsten;
1.60 onzelfstandige woonruimte:
alle woonruimte die niet voldoet aan de definitie van zelfstandige woonruimte;
1.61 paardenbak:
een niet overdekt en al dan niet omsloten terrein, voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem, voor het africhten, trainen en berijden van paarden en het anderszins beoefenen van de paardensport;
1.62 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.63 peil (i.r.t. brug):
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte maaiveld;
- c. indien in of op het water wordt gebouwd: het plaatselijk aan te houden waterpeil;
1.64 recreatief medegebruik:
vorm van recreatie waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, maar waarvoor kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals bewegwijzeringsbordjes, picknickbanken en draaihekjes;
1.65 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.66 stacaravan:
een kampeermiddel in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen dat, mede gelet op de afmeting, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen ook over grotere afstanden als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen;
1.67 streekeigen producten:
streekeigen of biologische producten die op ambachtelijke wijze zijn vervaardigd;
1.68 verbeelding:
de gewaarmerkte kaart met bijbehorende verklaring waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangegeven;
1.69 verblijfsrecreatie:
recreatief gebruik van gronden, gericht op het verblijf van mensen, zoals een kampeerterrein of niet-permanente bewoning van een recreatiewoning;
1.70 volkstuinen:
gronden waarop voor particulier gebruik, op recreatieve wijze voedings- en siergewassen worden geteeld;
1.71 voorerfgebied:
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;
1.72 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;
1.73 voorgevellijn:
de lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen alsmede het verlengde daarvan;
1.74 voorgevelrooilijn
voorgevelrooilijn als bedoeld in het bestemmingsplan, de beheersverordening dan wel de gemeentelijke bouwverordening;
1.75 winkelvloeroppervlak:
winkelvloeroppervlak is het voor de consument toegankelijk deel van het winkelpand, dus exclusief magazijn, sociale ruimten, e.d.;
1.76 woning aaneengebouwd:
een woning dat deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer hoofdgebouwen;
1.77 woning gestapeld:
een woning die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere woning is gelegen, indien de bestemming dat toelaat, met één of meer andere functies;
1.78 woning twee-aaneen:
een woning die onderdeel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit twee hoofdgebouwen;
1.79 woning vrijstaand:
een woning met een bouwmassa bestaande uit één vrijstaand hoofdgebouw;
1.80 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten;
1.81 woonwagen:
voor bewoning bestemd gebouw dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en op een daartoe bestemd perceel is geplaatst;
1.82 zelfstandige woonruimte:
woonruimte die door één huishouden wordt bewoond zonder afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen, zoals keuken, douche en toilet, buiten de woonruimte en beschikt over een eigen afsluitbare toegang, al dan niet bereikbaar via een gemeenschappelijk trappenhuis of galerij;
1.83 zorgwoning:
woning ten behoeve van medisch geindiceerde zorgbehoeftigen, die integraal toegankelijk en bewoonbaar is, die door zijn voorzieningen direct geschikt is voor de intensievere zorgbehoeftigen en die duurzaam onderdeel uitmaakt van een complex van zorgvoorzieningen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftschachten, glazenwasinstallaties, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de breedte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de zijgevels en/of de harten van zijdelingse gemeenschappelijke scheidsmuren;
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.7 peil:
voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg, langzaamverkeersroute of voetpad grenst: de hoogte van die weg, langzaamverkeersroute of voetpad ter plaatse van de hoofdtoegang. In alle andere gevallen en bij bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aangrenzende maaiveld;
2.8 verticale diepte van een gebouw:
vanaf het peil tot aan het laagste punt van het gebouw;
2.9 horizontale diepte van een gebouw:
de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de direct naar de weg gekeerde gevel.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschappelijk
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarische bedrijven, met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen;
- b. bescherming en behoud van de landschapskarakteristiek openheid, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - openheid';
- c. bescherming en behoud van de landschapskarakteristiek rustige omstandigheden, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - rustige omstandigheden';
- d. bescherming en behoud van de landschapskarakteristiek verkavelingsstructuur, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - verkavelingsstructuur';
- e. bescherming en behoud van de landschapskarakteristiek waterhuishoudkundige situatie, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - waterhuishoudkundige situatie';
- f. een kwekerij, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij';
- g. een tredmolen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - tredmolen';
- h. één bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
- i. een mestbassin, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - mestbassin';
- j. een paardenbak, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak';
- k. opslag van caravans en van goederen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag goederen en caravanstalling;
- l. een caravanstalling, ter plaatse van de aanduiding 'caravanstalling', met dien verstande dat de totale oppervlakte van de voor buitenopslag van caravans in gebruik zijnde gronden niet meer mag bedragen dan 2100 m2;
- m. een zorgboerderij, ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij';
- n. een paardenhouderij, ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij';
- o. draf- en renbaan, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - draf- en renbaan';
- p. bedrijfsgebouwen en kantoren ten behoeve van agrarisch natuurbeheer, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - agrarisch natuurbeheer';
- q. de bescherming van karakteristieke objecten, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
- r. extensief dagrecreatief medegebruik;
- s. het houden van evenementen, ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein';
en tevens voor:
- t. de uitoefening van, aan het agrische bedrijf ondergeschikte activiteiten, in de vorm van detailhandel van eigen streekeigen agrarische producten en opslag van goederen en stalling van paarden, is uitsluitend toegestaan binnen de bedrijfsgebouwen met dien verstande dat het in gebruik zijnde vloeroppervlak niet meer mag bedragen dan 25% van de totale vloeroppervlakte van de bedrijfsgebouwen met een maximum van 100 m2, en opslag slechts is toegestaan voorzover hiervoor uit de aard der goederen of de wijze van opslag daarvan geen milieuvergunning is vereist, noch specifieke aanpassingen aan de bedrijfsgebouwen noodzakelijk zijn;
met de daarbij behorende voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op de in artikel 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd met dien verstande dat:
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een garagebedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - garagebedrijf';
- b. een dierenasiel, ter plaatse van de aanduiding 'dierenasiel';
- c. groothandel en containerverhuurbedrijf met bijbehorende opslag, ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
- d. een hoefsmid, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - hoefsmid';
- e. een milieustraat, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - milieustraat';
- f. een kantoor, ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
- g. een agrarisch loonbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf';
- h. één bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
- i. een autosloperij en groothandel in autosloopmateriaal, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - autosloperij';
- j. paardenstallen en opslag, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - paardenstallen en opslagruimte';
- k. een onderneming in de creatieve industrie;
en tevens voor:
- l. een paardenbak, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak';
- m. bescherming en behoud van de ter plaatse aanwezige landschapswaarden.
met de daarbij behorende voorzieningen en wegen.
4.2 Bouwregels
Op de in artikel 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 5 Bedrijf - Gasontvangststation
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Gasontvangststation' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de aanleg en instandhouding van een gasontvangststation;
- b. ondergrondse en bovengrondse leidingen en toebehoren;
en tevens voor:
- c. wegen en paden;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
met de daarbij behorende voorzieningen.
5.2 Bouwregels
Op de in artikel 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:
Artikel 6 Bedrijf - Nutsvoorziening
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten ten behoeve van het openbaar nut;
- b. gronddepot gemeente, ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
met de daarbij behorende voorzieningen.
6.2 Bouwregels
Op de in artikel 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:
Artikel 7 Horeca
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. horeca behorende tot ten hoogste categorie A en B van de in de bijlage bij deze regels opgenomen Staatvan Horeca-activiteiten;
en tevens voor:
- b. bescherming en behoud van de van de ter plaatse aanwezige landschapswaarden;
- c. een paardenbak van maximaal 900 m2, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak';
- d. bescherming van karakteristieke objecten, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
met de daarbij behorende voorzieningen.
7.2 Bouwregels
Op de in artikel 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2.1 ten behoeve van:
- a. de uitbreiding van de toegestane gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen, met dien verstande dat:
- 1. de uitbreiding maximaal 20% van de toegestane oppervlakte bedraagt met een maximum van 50 m2;
- 2. de goot- en bouwhoogte van de nieuwe bedrijfsgebouwen aansluiten bij de goot- en bouwhoogte van de bestaande gebouwen;
- 3. het woongenot op en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig wordt aangetast.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Maatschappelijk
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. scouting;
- b. uitsluitend sociale werkplaatsen, ter plaatse van de aanduiding 'welzijnsinstelling';
met de daarbij behorende voorzieningen.
8.2 Bouwregels
Op de in artikel 7.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:
8.3 Nadere eisen
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 9 Maatschappelijk - Conferentieoord
9.1 Bestemmingsomschrijving
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk - Conferentieoord' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een conferentieoord, met daaraan ten dienste:
- 1. vergaderruimten;
- 2. groepaccomodaties;
- 3. verblijfaccomodaties;
- 4. parkeren;
- b. een bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', waarbij het totale aantal bedrijswoningen niet meer dan 2 mag bedragen;
- c. bescherming van karakteristieke objecten, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
met daaraan ondergeschikt:
- 1. kantoor;
- 2. restaurantvoorzieningen;
met de daarbij behorende voorzieningen.
9.2 Bouwregels
Op de in artikel 9.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:
9.3 Nadere eisen
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 10 Maatschappelijk - Medisch
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk - Medisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke en medische doeleinden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - medische doeleinden', met daaraan ten dienste:
- 1. zorgappartementen;
- 2. verpleegtehuis;
- 3. behandelgebouwen, waaronder tevens wordt verstaan een zorghotel;
- 4. bezoekerscentrum;
- 5. leslokalen;
- 6. centrale keuken;
- 7. bedrijfswoningen;
- 8. verkeersvoorzieningen, zoals parkeervoorzieningen;
- 9. congresvoorzieningen in het hoofdgebouw;
- 10. trekkershutten in de voormalige boshutten;
met daaraan ondergeschikt:
- 1. kantoor;
- 2. restaurantvoorzieningen;
- b. bescherming van karakteristieke objecten, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', waarbij tevens geldt dat nieuwbouw niet is toegestaan, behoudens ondergrondse bebouwing ten behoeve van hergebruik van de monumenten en bijbehorende bouwwerken;
- c. behoud, versterking en ontwikkeling van de aan de natuurgebieden eigen zijnde landschappelijke en natuurwaarden;
met de daarbij behorende voorzieningen.
10.2 Bouwregels
Op de in artikel 10.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:
10.3 Nadere eisen
10.4 Afwijken van de bouwregels
10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 11 Maatschappelijk - Militair
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk - Militair' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een kazerne, ter plaatse van de aanduiding 'kazerne';
- b. een mobilisatie complex, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - mobilisatie complex';
- c. militaire zaken, ter plaatse van de aanduiding 'militaire zaken';
- d. een militair oefenterrein, ter plaatse van de aanduiding 'militair oefenterrein';
- e. een militair tehuis, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - militair tehuis';
- f. bescherming van karakteristieke objecten, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
met de daarbij behorende voorzieningen.
11.2 Bouwregels
Op de in artikel 11.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:
11.3 Nadere eisen
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 12 Natuur - Bos En Heidegebied
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur - Bos en Heidegebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. duurzame instandhouding van natuurgebieden;
- b. behoud, versterking, herstel en ontwikkeling van de aan de natuurgebieden eigen zijnde landschappelijke- en natuurwaarden, alsmede cultuurhistorische waarden;
- c. de bescherming van bijzondere cultuurhistorisch waardevolle kenmerken en structuren;
en tevens voor:
- d. extensief dagrecreatief medegebruik;
- e. picknickplaatsen;
- f. agrarisch medegebruik ten behoeve van natuurbeheer;
- g. vormen van intensief dagrecreatief medegebruik zoals dagkampeerterreinen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - dagkampeerterein';
- h. verblijfsrecreatief medegebruik, behalve in de periode van 1 oktober tot 1 april in de vorm van seizoenstandplaatsen voor kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - verblijfsrecreatie-1';
- i. verblijfsrecreatief medegebruik, behalve in de periode van 1 november tot 1 maart (met uitzondering van de kerstvakantieperiode) uitsluitend in de vorm van tenten met een maximale gezamenlijke tentoppervlakte van 350 m2 ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - verblijfsrecreatie-2';
- j. dagrecreatie, ter plaatse van de aanduiding 'dagrecreatie';
- k. verblijfsrecreatief medegebruik, behalve in de periode van 1 november tot 1 maart (met uitzondering van de kerstvakantieperiode) in de vorm van niet-permanente bewoning van een recreatiewoning, ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning';
- l. kantoren, opslagruimte, dierenverblijven en kassen ten behoeve van het beheer van een buitenplaats, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - beheersgebouwen buitenplaats';
- m. een bezoekerscentrum, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - bezoekerscentrum';
- n. een ecoduct, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - ecoduct';
- o. hondentrainingsveld, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - hondentraining'
- p. de bescherming van karakteristieke objecten, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
- q. wonen, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
- r. golfbaan, ter plaatse van de aanduiding 'golfbaan';
- s. bijenschuur, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - bijenschuur';
- t. draf- en renbaan, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - draf- en renbaan';
- u. bosbouwkundig medegebruik, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bos - bosbouwkundig medegebruik';
- v. een zwembad, ter plaatse van de aanduiding 'zwembad';
- w. een tennisbaan, ter plaatse van de aanduiding 'tennisbaan';
met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.
12.2 Bouwregels
Op de in artikel 12.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:
12.3 Afwijken van de bouwregels
12.4 Specifieke gebruiksregels
12.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 13 Natuur - Veenweidegebied
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur - Veenweidegebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. duurzame instandhouding van natuurgebieden;
- b. behoud, versterking en ontwikkeling van de aan de natuurgebieden eigen zijnde landschappelijke- en natuurwaarden, alsmede cultuurhistorische waarden;
- c. extensief dagrecreatief medegebruik;
- d. picknickplaatsen;
- e. agrarisch medegebruik ten behoeve van natuurbeheer;
met de daarbij behorende voorzieningen.
13.2 Bouwregels
Op de in artikel 13.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:
13.3 Afwijken van de bouwregels
13.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt gerekend:
- a. het vergraven van de gronden;
- b. het ophogen van gronden en aanleggen van (geluids)wallen.
13.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 14 Recreatie - Dagrecreatie
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. dagrecreatie;
en tevens voor:
- b. wonen, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
- c. speeltuin, ter plaatse van de aanduiding 'speeltuin';
- d. volkstuin, ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin';
- e. bescherming en behoud van de aanwezige landschapelijke waarden;
met de daarbij behorende voorzieningen.
14.2 Bouwregels
Op de in lid 14.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:
14.3 Afwijken van de bouwregels
14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 15 Recreatie - Verblijfsrecreatie
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsrecreatie;
en tevens voor:
- b. kampeerterrein, ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein';
- c. wonen, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
- d. bescherming en behoud van de aanwezige landschappelijke waarden;
met de daarbij behorende voorzieningen.
15.2 Bouwregels
Op de in lid 15.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:
15.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 16 Sport
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. sportvelden, ter plaatse van de aanduiding 'sportveld';
- b. goflbaan, ter plaatse van de aanduiding 'golfbaan';
- c. parkeren, ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
- d. wonen, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
- e. manege en paardenbak, ter plaatse van de aanduiding 'manege';
- f. restaurant, ter plaatse van de aanduiding 'horeca';
- g. onderwijs en kinderopvang, ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk';
- h. een tribune, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - tribune';
- i. volkstuinen, ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin';
- j. bescherming en behoud van de aanwezige landschappelijke waarden;
met de daarbij behorende voorzieningen.
16.2 Bouwregels
Op de in lid 16.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:
16.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 16.2.1 ten aanzien van een verhoging van het maximum bebouwingspercentage met 10% indien:
- a. de uitbreiding noodzakelijk is voor een doelmatige uitoefening van het ter plaatse gevestigde manegebedrijf;
- b. de uitbreiding, gelet op de aard, ligging en omvang ten opzicht van de in de nabijheid aanwezige functies en landschapswaarden, een zodanig beperkte (milieu) hinder te veroorzaakt, dat daardoor de belangen van deze functies en landschapswaarden niet in onevenredige mate worden geschaad;
16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 17 Tuin
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen;
- b. parkeervoorzieningen;
met de daarbij behorende voorzieningen.
17.2 Bouwregels
Op de in artikel 17.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:
Artikel 18 Verkeer
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. (weg)verkeer;
- b. groenvoorzieningen;
- c. geluidwerende voorzieningen;
en tevens
- d. een fietsbrug of ecoduct ter plaatse van de aanduiding 'brug';
- e. een ecoduct, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - ecoduct';
- f. een onderdoorgang voor het (weg)verkeer, ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang';
- g. een gemaal, ter plaatse van de aanduiding 'gemaal';
met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.
18.2 Bouwregels
Op de in artikel 18.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:
Artikel 19 Verkeer - Luchtverkeer
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Luchtverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. luchtvaart;
en tevens
- b. aan luchtvaart gerelateerde bedrijfsdoeleinden;
- c. aan luchtvaart gerelateerde recreatie;
- d. ondergeschikte horeca;
- e. één bedrijfswoning;
- f. de bescherming van cultuurhistorische waarden van het vliegveld;
met de daarbij behorende voorzieningen.
19.2 Bouwregels
Op de in artikel 19.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:
19.3 Specifieke gebruiksregels
Ten aanzien van de bedrijfswoning, zoals bedoeld in lid 19.1 onder e, is lid 24.4 van overeenkomstige toepassing.
19.4 Afwijken van de gebruiksregels
Ten aanzien van de bedrijfswoning, zoals bedoeld in lid 19.1 onder e, is lid 24.5 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 20 Verkeer - Railverkeer
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. railverkeer, met de daarbij behorende voorzieningen;
- b. geluidwerende voorzieningen;
- c. groenvoorzieningen;
en tevens voor:
- d. een spoorwegstaalbrabriek, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - spoorwegstaalfabriek' met daaraan ondergeschikte kantoordoeleinden;
- e. instandhouding van de cultuurhistorisch en architectonisch waardevolle bebouwing bestaande uit de draagconstructies van de bovenleiding ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument';
- f. een ecoduct, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - ecoduct';
- g. een plasbrandaandachtsgebied, zoals bedoeld in artikel 45.11;
met de daarbij behorende voorzieningen.
20.2 Bouwregels
Op de in artikel 20.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:
Artikel 21 Water
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water, al dan niet met waterhuishoudkundige functie;
- b. waterberging en waterafvoer;
- c. een brug, ter plaatse van de aanduiding 'brug';
met de daarbij behorende voorzieningen.
21.2 Bouwregels
Op de in artikel 21.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:
21.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Vergunningplichtige werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders maatregelen uit te voeren die de oppervlakte, de kwaliteit, het peil en de diepte verkleinen, verlagen of verminderen.
Uitzondering
- b. Het onder a. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
- 1. welke het normale onderhoud of beheer betreffen;
- 2. die noodzakelijk zijn in verband met de waterhuishoudkundige functie van de gronden;
- 3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan
- 4. noodzakelijk zijn in verband met een onherroepelijke vergunning;
- c. Het onder a. vervatte verbod is niet van toepassing op het verwijderen van harde oeverbeschoeiing en de omvorming naar een natuurvriendelijker oever.
Beoordelingscriteria
- d. De onder a. genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijk en/of ecologische waarden van de gronden en/of waterbergende functie van de gronden.
Artikel 22 Wonen - 1
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen in aaneengebouwde woningen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;
- b. bescherming van karakteristieke objecten, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
met de daarbij behorende voorzieningen.
22.2 Bouwregels
Op de in artikel 22.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:
22.3 Afwijken van de bouwregels
22.4 Specifieke gebruiksregels
22.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 23 Wonen - 3
23.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen in twee-aaneen woningen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;
- b. bescherming van karakteristieke objecten, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
met de daarbij behorende voorzieningen.
23.2 Bouwregels
Op de in artikel 23.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:
23.3 Afwijken van de bouwregels
23.4 Specifieke gebruiksregels
23.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 24 Wonen - 4
24.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen in vrijstaande woningen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;
- b. maximaal 1 recreatiewoning, ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning':
- c. bescherming van karakteristieke objecten, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
- d. een paardenbak, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak';
- e. een zwembad, ter plaatse van de aanduiding 'zwembad';
- f. een tennisbaan, ter plaatse van de aanduiding 'tennisbaan';
- g. (ondergrondse) parkeergarage, ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
- h. behoud, herstel en ontwikkeling van de aanwezige landschappelijke waarden;
en uitsluitend voor:
- i. agrarisch medegebruik, ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch';
met de daarbij behorende voorzieningen.
24.2 Bouwregels
Op de in artikel 24.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:
24.3 Afwijken van de bouwregels
24.4 Specifieke gebruiksregels
24.5 Afwijken van de gebruiksregels
24.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 25 Wonen - Woonwagenterrein
25.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Woonwagenterrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een woonwagenterrein;
en tevens voor:
- b. groenvoorzieningen;
- c. fiets- en voetpaden;
- d. parkeervoorzieningen;
met de daarbij behorende voorzieningen.
25.2 Bouwregels
Op de in artikel 25.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:
25.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde artikel 25.2.1 sub e en g en 25.2.2 sub e en g, met dien verstande dat:
- a. de bouwhoogte niet meer dan 6,50 meter en de goothoogte niet meer dan 4,50 meter bedraagt;
- b. de woonwagen wordt voorzien van een kap, mits:
- 1. de kap over niet minder dan tweederde van het oppervlak van het dakvlak een dakhelling heeft tussen 10º en 60º ten opzichte van het horizontale vlak waarbij het onderste beginpunt van de genoemde helling niet hoger is gelegen dan 1 meter boven het plafond van de ondergelegen bouwlaag;
- c. de maximale inhoud van de woonwagen niet meer bedraagt dan 600 m3;
- d. er tussen de woonwagens een onderlinge afstand van niet minder dan 5,00 meter in acht wordt genomen, danwel aanvullende brandwerende maatregelen worden genomen die minimaal een vergelijkbare bescherming geven als een onderlinge afstand van 5,00 meter;
- e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig mogen worden aangetast.
Artikel 26 Leiding - Gas
26.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. de aanleg, de instandhouding en bescherming van gasleidingen.
met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen en belemmeringenstrook van 4 meter aan weerszijden van het hartlijn van de leiding.
26.2 Bouwregels
Op de in artikel 26.1 bedoelde gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bedoelde leidingen toegestaan, met dien verstande dat:
- a. in geval van strijdigheid van bepalingen, gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn;
- b. voor zover dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, krijgt de dubbelbestemming 'Leiding -Gas' voorrang.
26.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 26.2 voor het bouwen van bouwwerken overeenkomstig de bestemming, in verband waarmee de beheerder wordt gehoord.
26.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Vergunningplichtige werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
- a. Het is verboden op de in artikel 26.1 bedoelde gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kunnen brengen:
- 1. het aanleggen van wegen, paden en parkeervoorzieningen en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- 2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
- 3. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem;
- 4. het aanbrengen van diepgewortelde beplanting en/of bomen;
- 5. het permanent opslaan van goederen;
- 6. het aanleggen, vervangen, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
- 7. het verrichten van grondroeractiviteiten, waartoe wordt gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
- 8. het plaatsen van objecten, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
Uitzondering
- b. Het in artikel 26.4 onder a. bedoelde verbod geldt niet voor de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden:
- 1. welke betreffen het normale onderhoud, gebruik en beheer van de hoofdtransportleiding;
- 2. die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt in uitvoering zijn;
Beoordelingscriteria
- c. De werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 26.4 onder a. zijn slechts toelaatbaar indien door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de (hoofd)transportleidingen en/of energievoorziening ontstaat of kan ontstaan.
- d. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 26.4 onder a. wordt advies ingewonnen van de leidingbeheerder.
Artikel 27 Leiding - Hoogspanningsverbinding
27.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar aangewezen bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. de aanleg, de instandhouding en bescherming van bovengrondse (hoofd)transportleidingen, met een strook van 25 meter ter weerszijden van de aangeduide leiding;
27.2 Bouwregels
Op de in artikel 27.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:
27.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Vergunningplichtige werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
- a. Het is verboden de in artikel 27.1 bedoelde gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, die de veiligheid kunnen schaden:
- 1. het aanbrengen van hoog opgroeiende beplantingen en bomen:
- 2. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
Uitzondering
- b. Het in artikel 27.3 onder a. bedoelde verbod geldt niet voor de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden:
- 1. welke betreffen het normale onderhoud en beheer van de hoofdtransportleiding;
- 2. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een plan zoals in artikel 27.2 bedoeld;
- 3. die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt in uitvoering zijn.
Beoordelingscriteria
- c. De werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 27.3 onder a. zijn slechts toelaatbaar indien door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de hoofdtransportleidingen ontstaat of kan ontstaan.
- d. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld onder artikel 27.3 onder a. wordt advies ingewonnen van de leidingbeheerder.
Artikel 28 Leiding - Riool
28.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar aangewezen bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. de aanleg, de instandhouding en bescherming van (hoofd)transportleidingen.
28.2 Bouwregels
Op de in artikel 28.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:
28.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Vergunningplichtige werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
- a. Het is verboden de in artikel 28.1 bedoelde gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden), de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, die de veiligheid kunnen schaden:
- 1. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- 2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
- 3. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen;
- 4. het aanbrengen van diepgewortelde beplanting en/of bomen;
Uitzondering
- b. Het in artikel 28.3 onder a. bedoelde verbod geldt niet voor de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden:
- 1. welke betreffen het normale onderhoud, gebruik en beheer van de hoofdtransportleiding;
- 2. die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt in uitvoering zijn.
Beoordelingscriteria
- c. De werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 28.3 onder a. zijn slechts toelaatbaar indien door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de hoofdtransportleidingen ontstaat of kan ontstaan.
- d. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld onder artikel 28.3 onder a. wordt advies ingewonnen van de leidingbeheerder.
Artikel 29 Leiding - Water
29.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. de aanleg, de instandhouding en bescherming van (hoofd)transportleidingen.
29.2 Bouwregels
Op de in artikel 29.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:
29.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Vergunningplichtige werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
- a. Het is verboden op de in artikel 29.1 bedoelde gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning (Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de leiding in gevaar kunnen brengen:
- 1. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- 2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
- 3. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen;
- 4. het aanbrengen van diepgewortelde beplanting en/of bomen;
Uitzondering
- b. Het in artikel 29.3 onder a. bedoelde verbod geldt niet voor de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden:
- 1. welke het normale onderhoud, gebruik en beheer van de hoofdtransportleiding betreffen;
- 2. die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht heeft verkregen in uitvoering zijn.
Beoordelingscriteria
- c. De werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 29.3 onder a. zijn slechts toelaatbaar indien door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de hoofdtransportleidingen ontstaat of kan ontstaan.
- d. Alvorens te beslissen omtrent de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 29.3 onder a. wordt advies ingewonnen van de leidingbeheerder.
Artikel 30 Waarde - Archeologie - Hilversumse Meent - Laag
30.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - Hilversumse Meent - Laag' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar aangewezen bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en het behoud van de aanwezige archeologische waarden of de naar verwachting aan te treffen archeologische waarde welke niet beschermd zijn ingevolge de Monumentenwet 1988.
30.2 Bouwregels
Op de in artikel 30.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd. Dat verbod geldt niet als de omvang van die bouwwerken kleiner is dan 2500 m² en deze ook niet dieper in de grond reiken dan 40 cm.
30.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 30.2 voor de bouw en/of uitvoering van overige bouwwerken die op de in artikel 30.1 bedoelde gronden mogen worden gebouwd overeenkomstig de (bepalingen van de) andere aangewezen bestemming indien en voor zover het belang van de archeologische waarden hierdoor niet onevenredig wordt geschaad.
- b. Bij de onder a. bedoelde belangenafweging wordt advies gevraagd aan een deskundige inzake archeologie.
- c. Voor zover de bouw en/of uitvoering van de overige bouwwerken die op de gronden mogen worden gebouwd overeenkomstig de (bepalingen van de) andere aangewezen bestemming kunnen leiden tot onevenredige schade aan archeologische waarden (hetgeen is gebleken uit het onder b. bedoelde advies) zijn burgemeester en wethouders bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 30.2 voor de bouw en/of uitvoering van die bouwwerken mits aan de ontheffing de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
- 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige inzake archeologie.
30.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Vergunningplichtige werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
- a. Het is verboden op de in artikel 30.1 bedoelde gronden grondbewerkingen uit te voeren, te doen of laten uitvoeren, die dieper reiken dan 40 cm en een planomvang hebben van meer dan 2500 m² zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag.
Uitzondering
- b. Het bepaalde in artikel 30.4 onder a. is niet van toepassing:
- 1. op normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied;
- 2. indien uit archeologisch onderzoek is komen vast te staan dat er geen sprake is van te beschermen archeologische waarden.
Voorwaarden omgevingsvergunning
- c. Voor zover de in artikel 30.4 onder a. genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek, waaronder opgravingen, of
- 3. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Rapportage-/onderzoeksplicht
- d. In het belang van de bescherming van de archeologische betekenis van de gronden dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
Beoordelingscriteria
- e. Het bevoegd gezag verleent een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 30.4 onder a. uitsluitend na schriftelijk advies van een deskundige inzake archeologie.
- f. Grondbewerkingen, zoals bedoeld in artikel 30.4 onder a. zijn slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat deze niet zullen leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal.
30.5 Wijzigingsbevoegdheid
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, waarbij de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie - Hilversumse Meent - Laag' wordt geschrapt, indien uit nader onderzoek is gebleken, dat, hetzij geen sprake is van een gebied met archeologische waarde, hetzij handhaving van de bestemming niet langer noodzakelijk wordt geacht.
- b. Burgemeester en wethouders geven uitsluitend toepassing aan het bepaalde in 30.5 onder a. na schriftelijk advies van de deskundige inzake archeologie.
Artikel 31 Waarde - Archeologie - Hoorneboegse Heide Eo - Hoog
31.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - Hoorneboegse Heide eo - Hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar aangewezen bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en het behoud van de aanwezige archeologische waarden of de naar verwachting aan te treffen archeologische waarde welke niet beschermd zijn ingevolge de Monumentenwet 1988.
31.2 Bouwregels
Op de in artikel 31.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd. Dat verbod geldt niet als de omvang van die bouwwerken kleiner is dan 50 m² en deze ook niet dieper in de grond reiken dan 20 cm.
31.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 31.2 voor de bouw en/of uitvoering van overige bouwwerken die op de in artikel 31.1 bedoelde gronden mogen worden gebouwd overeenkomstig de (bepalingen van de) andere aangewezen bestemming indien en voor zover het belang van de archeologische waarden hierdoor niet onevenredig wordt geschaad.
- b. Bij de onder a. bedoelde belangenafweging wordt advies gevraagd aan een deskundige inzake archeologie.
- c. Voor zover de bouw en/of uitvoering van de overige bouwwerken die op de gronden mogen worden gebouwd overeenkomstig de (bepalingen van de) andere aangewezen bestemming kunnen leiden tot onevenredige schade aan archeologische waarden (hetgeen is gebleken uit het onder b. bedoelde advies) zijn burgemeester en wethouders bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 31.2 voor de bouw en/of uitvoering van die bouwwerken mits aan de ontheffing de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
- 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige inzake archeologie.
31.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Vergunningplichtige werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
- a. Het is verboden op de in artikel 31.1 bedoelde gronden grondbewerkingen uit te voeren, te doen of laten uitvoeren, die dieper reiken dan 20 cm en een planomvang hebben van meer dan 50 m² zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag.
Uitzondering
- b. Het bepaalde in artikel 31.4 onder a. is niet van toepassing:
- 1. op normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied;
- 2. indien uit archeologisch onderzoek is komen vast te staan dat er geen sprake is van te beschermen archeologische waarden.
Voorwaarden omgevingsvergunning
- c. Voor zover de in artikel 31.4 onder a. genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek, waaronder opgravingen, of
- 3. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Rapportage-/onderzoeksplicht
- d. In het belang van de bescherming van de archeologische betekenis van de gronden dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
Beoordelingscriteria
- e. Het bevoegd gezag verleent een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 31.4 onder a. uitsluitend na schriftelijk advies van eenn deskundige inzake archeologie.
- f. Grondbewerkingen, zoals bedoeld in artikel 31.4 onder a. zijn slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat deze niet zullen leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal.
31.5 Wijzigingsbevoegdheid
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, waarbij de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie - Hoorneboegse Heide eo - Hoog' wordt geschrapt, indien uit nader onderzoek is gebleken, dat, hetzij geen sprake is van een gebied met archeologische waarde, hetzij handhaving van de bestemming niet langer noodzakelijk wordt geacht.
- b. Burgemeester en wethouders geven uitsluitend toepassing aan het bepaalde in 31.5 onder a. na schriftelijk advies van de deskundige inzake archeologie.
Artikel 32 Waarde - Archeologie - Hoorneboegse Heide Eo - Middelhoog
32.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - Hoorneboegse Heide eo - Middelhoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar aangewezen bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en het behoud van de aanwezige archeologische waarden of de naar verwachting aan te treffen archeologische waarde welke niet beschermd zijn ingevolge de Monumentenwet 1988.
32.2 Bouwregels
Op de in artikel 32.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd. Dat verbod geldt niet als de omvang van die bouwwerken kleiner is dan 100 m² en deze ook niet dieper in de grond reiken dan 20 cm.
32.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 32.2 voor de bouw en/of uitvoering van overige bouwwerken die op de in artikel 32.1 bedoelde gronden mogen worden gebouwd overeenkomstig de (bepalingen van de) andere aangewezen bestemming indien en voor zover het belang van de archeologische waarden hierdoor niet onevenredig wordt geschaad.
- b. Bij de onder a. bedoelde belangenafweging wordt advies gevraagd aan een deskundige inzake archeologie.
- c. Voor zover de bouw en/of uitvoering van de overige bouwwerken die op de gronden mogen worden gebouwd overeenkomstig de (bepalingen van de) andere aangewezen bestemming kunnen leiden tot onevenredige schade aan archeologische waarden (hetgeen is gebleken uit het onder b. bedoelde advies) zijn burgemeester en wethouders bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 32.2 voor de bouw en/of uitvoering van die bouwwerken mits aan de ontheffing de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
- 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige inzake archeologie.
32.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Vergunningplichtige werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
- a. Het is verboden op de in artikel 32.1 bedoelde gronden grondbewerkingen uit te voeren, te doen of laten uitvoeren, die dieper reiken dan 20 cm en een planomvang hebben van meer dan 100 m² zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag.
Uitzondering
- b. Het bepaalde in artikel 32.4 onder a. is niet van toepassing:
- 1. op normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied;
- 2. indien uit archeologisch onderzoek is komen vast te staan dat er geen sprake is van te beschermen archeologische waarden.
Voorwaarden omgevingsvergunning
- c. Voor zover de in artikel 32.4 onder a. genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek, waaronder opgravingen, of
- 3. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Rapportage-/onderzoeksplicht
- d. In het belang van de bescherming van de archeologische betekenis van de gronden dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
Beoordelingscriteria
- e. Het bevoegd gezag verleent een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 32.4 onder a. uitsluitend na schriftelijk advies van eenn deskundige inzake archeologie.
- f. Grondbewerkingen, zoals bedoeld in artikel 32.4 onder a. zijn slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat deze niet zullen leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal.
32.5 Wijzigingsbevoegdheid
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, waarbij de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie - Hoorneboegse Heide eo - Middelhoog' wordt geschrapt, indien uit nader onderzoek is gebleken, dat, hetzij geen sprake is van een gebied met archeologische waarde, hetzij handhaving van de bestemming niet langer noodzakelijk wordt geacht.
- b. Burgemeester en wethouders geven uitsluitend toepassing aan het bepaalde in 32.5 onder a. na schriftelijk advies van de deskundige inzake archeologie.
Artikel 33 Waarde - Archeologie - Spanderswoud, Corversbos Eo - Middelhoog
33.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - Spanderswoud, Corversbos eo - Middelhoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar aangewezen bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en het behoud van de aanwezige archeologische waarden of de naar verwachting aan te treffen archeologische waarde welke niet beschermd zijn ingevolge de Monumentenwet 1988.
33.2 Bouwregels
Op de in artikel 33.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd. Dat verbod geldt niet als de omvang van die bouwwerken kleiner is dan 100 m² en deze ook niet dieper in de grond reiken dan 20 cm.
33.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 33.2 voor de bouw en/of uitvoering van overige bouwwerken die op de in artikel 33.1 bedoelde gronden mogen worden gebouwd overeenkomstig de (bepalingen van de) andere aangewezen bestemming indien en voor zover het belang van de archeologische waarden hierdoor niet onevenredig wordt geschaad.
- b. Bij de onder a. bedoelde belangenafweging wordt advies gevraagd aan een deskundige inzake archeologie.
- c. Voor zover de bouw en/of uitvoering van de overige bouwwerken die op de gronden mogen worden gebouwd overeenkomstig de (bepalingen van de) andere aangewezen bestemming kunnen leiden tot onevenredige schade aan archeologische waarden (hetgeen is gebleken uit het onder b. bedoelde advies) zijn burgemeester en wethouders bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 33.2 voor de bouw en/of uitvoering van die bouwwerken mits aan de ontheffing de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
- 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige inzake archeologie.
33.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Vergunningplichtige werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
- a. Het is verboden op de in artikel 33.1 bedoelde gronden grondbewerkingen uit te voeren, te doen of laten uitvoeren, die dieper reiken dan 20 cm en een planomvang hebben van meer dan 100 m² zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag.
Uitzondering
- b. Het bepaalde in artikel 33.4 onder a. is niet van toepassing:
- 1. op normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied;
- 2. indien uit archeologisch onderzoek is komen vast te staan dat er geen sprake is van te beschermen archeologische waarden.
Voorwaarden omgevingsvergunning
- c. Voor zover de in artikel 33.4 onder a. genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek, waaronder opgravingen, of
- 3. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Rapportage-/onderzoeksplicht
- d. In het belang van de bescherming van de archeologische betekenis van de gronden dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
Beoordelingscriteria
- e. Het bevoegd gezag verleent een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 33.4 onder a. uitsluitend na schriftelijk advies van een deskundige inzake archeologie.
- f. Grondbewerkingen, zoals bedoeld in artikel 33.4 onder a. zijn slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat deze niet zullen leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal.
33.5 Wijzigingsbevoegdheid
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, waarbij de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie - Spanderswoud, Corversbos eo - Middelhoog' wordt geschrapt, indien uit nader onderzoek is gebleken, dat, hetzij geen sprake is van een gebied met archeologische waarde, hetzij handhaving van de bestemming niet langer noodzakelijk wordt geacht.
- b. Burgemeester en wethouders geven uitsluitend toepassing aan het bepaalde in 33.5 onder a. na schriftelijk advies van de deskundige inzake archeologie.
Artikel 34 Waarde - Archeologie - Westerheide, Bussumerheide, Zuiderheide Eo - Hoog
34.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - Westerheide, Bussumerheide, Zuiderheide eo - Hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar aangewezen bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en het behoud van de aanwezige archeologische waarden of de naar verwachting aan te treffen archeologische waarde welke niet beschermd zijn ingevolge de Monumentenwet 1988.
34.2 Bouwregels
Op de in artikel 34.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd. Dat verbod geldt niet als de omvang van die bouwwerken kleiner is dan 50 m² en deze ook niet dieper in de grond reiken dan 20 cm.
34.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 34.2 voor de bouw en/of uitvoering van overige bouwwerken die op de in artikel 34.1 bedoelde gronden mogen worden gebouwd overeenkomstig de (bepalingen van de) andere aangewezen bestemming indien en voor zover het belang van de archeologische waarden hierdoor niet onevenredig wordt geschaad.
- b. Bij de onder a. bedoelde belangenafweging wordt advies gevraagd aan een deskundige inzake archeologie.
- c. Voor zover de bouw en/of uitvoering van de overige bouwwerken die op de gronden mogen worden gebouwd overeenkomstig de (bepalingen van de) andere aangewezen bestemming kunnen leiden tot onevenredige schade aan archeologische waarden (hetgeen is gebleken uit het onder b. bedoelde advies) zijn burgemeester en wethouders bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 34.2 voor de bouw en/of uitvoering van die bouwwerken mits aan de ontheffing de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
- 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige inzake archeologie.
34.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Vergunningplichtige werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
- a. Het is verboden op de in artikel 34.1 bedoelde gronden grondbewerkingen uit te voeren, te doen of laten uitvoeren, die dieper reiken dan 20 cm en een planomvang hebben van meer dan 50 m² zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag.
Uitzondering
- b. Het bepaalde in artikel 34.4 onder a. is niet van toepassing:
- 1. op normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied;
- 2. indien uit archeologisch onderzoek is komen vast te staan dat er geen sprake is van te beschermen archeologische waarden.
Voorwaarden omgevingsvergunning
- c. Voor zover de in artikel 34.4 onder a. genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek, waaronder opgravingen, of
- 3. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Rapportage-/onderzoeksplicht
- d. In het belang van de bescherming van de archeologische betekenis van de gronden dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
Beoordelingscriteria
- e. Het bevoegd gezag verleent een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 34.4 onder a. uitsluitend na schriftelijk advies van een deskundige inzake archeologie.
- f. Grondbewerkingen, zoals bedoeld in artikel 34.4 onder a. zijn slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat deze niet zullen leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal.
34.5 Wijzigingsbevoegdheid
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, waarbij de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie - Westerheide, Bussumerheide, Zuiderheide eo - Hoog´ gebleken, dat, hetzij geen sprake is van een gebied met archeologische waarde, hetzij handhaving van de bestemming niet langer noodzakelijk wordt geacht.
- b. Burgemeester en wethouders geven uitsluitend toepassing aan het bepaalde in 34.5 onder a. na schriftelijk advies van de deskundige inzake archeologie.
Artikel 35 Waarde - Archeologie - Westerheide, Bussumerheide, Zuiderheide Eo - Middelhoog
35.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - Westerheide, Bussumerheide, Zuiderheide eo - Middelhoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar aangewezen bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en het behoud van de aanwezige archeologische waarden of de naar verwachting aan te treffen archeologische waarde welke niet beschermd zijn ingevolge de Monumentenwet 1988.
35.2 Bouwregels
Op de in artikel 35.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd. Dat verbod geldt niet als de omvang van die bouwwerken kleiner is dan 100 m² en deze ook niet dieper in de grond reiken dan 20 cm.
35.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 35.2 voor de bouw en/of uitvoering van overige bouwwerken die op de in artikel 35.1 bedoelde gronden mogen worden gebouwd overeenkomstig de (bepalingen van de) andere aangewezen bestemming indien en voor zover het belang van de archeologische waarden hierdoor niet onevenredig wordt geschaad.
- b. Bij de onder a. bedoelde belangenafweging wordt advies gevraagd aan een deskundige inzake archeologie.
- c. Voor zover de bouw en/of uitvoering van de overige bouwwerken die op de gronden mogen worden gebouwd overeenkomstig de (bepalingen van de) andere aangewezen bestemming kunnen leiden tot onevenredige schade aan archeologische waarden (hetgeen is gebleken uit het onder b. bedoelde advies) zijn burgemeester en wethouders bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 35.2 voor de bouw en/of uitvoering van die bouwwerken mits aan de ontheffing de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
- 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige inzake archeologie.
35.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Vergunningplichtige werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
- a. Het is verboden op de in artikel 35.1 bedoelde gronden grondbewerkingen uit te voeren, te doen of laten uitvoeren, die dieper reiken dan 20 cm en een planomvang hebben van meer dan 100 m² zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag.
Uitzondering
- b. Het bepaalde in artikel 35.4 onder a. is niet van toepassing:
- 1. op normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied;
- 2. indien uit archeologisch onderzoek is komen vast te staan dat er geen sprake is van te beschermen archeologische waarden.
Voorwaarden omgevingsvergunning
- c. Voor zover de in artikel 35.4 onder a. genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek, waaronder opgravingen, of
- 3. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Rapportage-/onderzoeksplicht
- d. In het belang van de bescherming van de archeologische betekenis van de gronden dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
Beoordelingscriteria
- e. Het bevoegd gezag verleent een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 35.4 onder a. uitsluitend na schriftelijk advies van een deskundige inzake archeologie.
- f. Grondbewerkingen, zoals bedoeld in artikel 35.4 onder a. zijn slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat deze niet zullen leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal.
35.5 Wijzigingsbevoegdheid
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, waarbij de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie - Westerheide, Bussumerheide, Zuiderheide eo - Middelhoog' wordt geschrapt, indien uit nader onderzoek is gebleken, dat, hetzij geen sprake is van een gebied met archeologische waarde, hetzij handhaving van de bestemming niet langer noodzakelijk wordt geacht.
- b. Burgemeester en wethouders geven uitsluitend toepassing aan het bepaalde in 35.5 onder a. na schriftelijk advies van de deskundige inzake archeologie.
Artikel 36 Waarde - Archeologie - Zuidoostelijk Bosgebied - Middelhoog
36.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - Zuidoostelijk Bosgebied - Middelhoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar aangewezen bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en het behoud van de aanwezige archeologische waarden of de naar verwachting aan te treffen archeologische waarde welke niet beschermd zijn ingevolge de Monumentenwet 1988.
36.2 Bouwregels
Op de in artikel 36.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd. Dat verbod geldt niet als de omvang van die bouwwerken kleiner is dan 500 m² en deze ook niet dieper in de grond reiken dan 20 cm.
36.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 36.2 voor de bouw en/of uitvoering van overige bouwwerken die op de in artikel 36.1 bedoelde gronden mogen worden gebouwd overeenkomstig de (bepalingen van de) andere aangewezen bestemming indien en voor zover het belang van de archeologische waarden hierdoor niet onevenredig wordt geschaad.
- b. Bij de onder a. bedoelde belangenafweging wordt advies gevraagd aan een deskundige inzake archeologie.
- c. Voor zover de bouw en/of uitvoering van de overige bouwwerken die op de gronden mogen worden gebouwd overeenkomstig de (bepalingen van de) andere aangewezen bestemming kunnen leiden tot onevenredige schade aan archeologische waarden (hetgeen is gebleken uit het onder b. bedoelde advies) zijn burgemeester en wethouders bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 36.2 voor de bouw en/of uitvoering van die bouwwerken mits aan de ontheffing de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
- 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige inzake archeologie.
36.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
36.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Vergunningplichtige werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
- a. Het is verboden op de in artikel 36.1 bedoelde gronden grondbewerkingen uit te voeren, te doen of laten uitvoeren, die dieper reiken dan 20 cm en een planomvang hebben van meer dan 500 m² zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag.
Uitzondering
- b. Het bepaalde in artikel 36.4 onder a. is niet van toepassing:
- 1. op normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied;
- 2. indien uit archeologisch onderzoek is komen vast te staan dat er geen sprake is van te beschermen archeologische waarden.
Voorwaarden omgevingsvergunning
- c. Voor zover de in artikel 36.4 onder a. genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek, waaronder opgravingen, of
- 3. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Rapportage-/onderzoeksplicht
- d. In het belang van de bescherming van de archeologische betekenis van de gronden dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
Beoordelingscriteria
- e. Het bevoegd gezag verleent een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 36.4 onder a. uitsluitend na schriftelijk advies van een deskundige inzake archeologie.
- f. Grondbewerkingen, zoals bedoeld in artikel 36.4 onder a. zijn slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat deze niet zullen leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal.
36.5 Wijzigingsbevoegdheid
36.5 Wijzigingsbevoegdheid
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, waarbij de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie - Zuidoostelijk Bosgebied - Middelhoog' wordt geschrapt, indien uit nader onderzoek is gebleken, dat, hetzij geen sprake is van een gebied met archeologische waarde, hetzij handhaving van de bestemming niet langer noodzakelijk wordt geacht.
- b. Burgemeester en wethouders geven uitsluitend toepassing aan het bepaalde in 36.5 onder a. na schriftelijk advies van de deskundige inzake archeologie.
Artikel 37 Waarde-cultuurhistorie
37.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde-Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar aangewezen bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en het herstel van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden.
37.2 Bouwregels
In aanvulling op het bepaalde bij de andere aangewezen bestemmingen geldt dat:
37.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 37.2.1 onder a en/of b, teneinde de goot- of bouwhoogte of het bebouwd oppervlak uit te breiden of te verminderen mits:
- a. de bestaande cultuurhistorische waarden niet worden aangetast;
- b. de aanpassingen vanuit de nagestreefde stedenbouwkunidge en/of landschappelijke karakteristiek aanvaardbaar zijn;
- c. de Monumentencommissie om advies is gevraagd.
37.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Vergunningplichtige werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
- a. Het is verboden op de in lid 37.1 bedoelde gronden, de navolgende werken of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren, zonder een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:
- 1. het vergraven van gronden;
- 2. het egaliseren van gronden;
- 3. het ophogen van gronden en aanleggen van (geluids)wallen;
- 4. het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden;
- 5. het veranderen, verleggen en/of aanleggen van wegen en paden, het verharden daarvan en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
- 6. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestande waterlopen;
- 7. het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
- 8. het diepploegen, zijnde het extra diep, circa 0,40 m of meer, omploegen, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd;
- 9. overigen werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden die een wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten.
Beoordelingscriteria
- b. Burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, zoals bedoeld in artikel 37.4 sub a. uitsluitend, indien:
- 1. door de uitvoering van het werk, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden, dan wel de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het gebied;
- 2. voor wat betreft de bestemming Agrarisch met waarden - Landschappelijk de uitvoering van werk, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering.
- 3. voor wat betreft de bestemmingen Natuur - Bos en Heidegebied en Natuur - Veenweidegebied geldt dat er geen omgevingsvergunning kan worden verleend voor het vergraven van gronden en het ophogen van grondenen en aanleggen van (geluids)wallen;
Uitzondering
- c. Het bepaalde in artikel 37.4 onder a. is niet van toepassing op normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied.
Artikel 38 Waarde - Ecologie
38.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. ecologische verbindingszone;
- b. grondwallen, ecoducten en inlooptaluds;
- c. behoud, herstel en bevordering van flora en fauna,
met de daarbij behorende:
- d. voorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
38.2 Bouwregels
Op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 15 m mag bedragen, met dien verstande dat:
- a. voor het bouwen van een ecoduct over een provinciale weg en een rijksweg de vrije doorrijhoogte ten minste 4,60 m dient te bedragen, gemeten vanaf bovenkant verharding;
- b. voor het bouwen van een ecoduct over een spoorlijn de vrije doorrijhoogte ten minste 5,80 m dient te bedragen gemeten vanaf bovenkant spoorstaaf.
38.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 38.2 voor de bouw van een uitkijktoren met een hoogte van niet meer dan 30 meter, mits:
- a. deze noodzakelijk zijn in het kader van natuurbeheer, natuurwetenschappelijk onderzoek of natuureducatie;
- b. de natuurlijke en landschappelijke waarden van deze gronden niet onevenredig worden aangetast.
Artikel 39 Waarde - Geomorfologie
39.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Geomorfologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- a. de bescherming en instandhouding van de aardkundige waarden.
39.2 Bouwregels
Op de in artikel 39.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken die daar ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen mogen worden gebouwd en/of uitgevoerd.
39.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Vergunningplichtige werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
- a. Het is verboden op de in artikel 39.1 bedoelde gronden de navolgende werken (geen bouwwerken zijnde) of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) van het bevoegd gezag:
- 1. het verlagen, afgraven, ophopen of egaliseren van de bodem;
- 2. het aanbrengen van verhardingen.
Beoordelingscriteria
- b. Het bepaalde in artikel 39.3 onder a. is slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat de in dat lid genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een onevenredige aantasting van de bodemstructuur.
- c. Het bevoegd gezag verleent uitsluitend een omgevingvergunning zoals bedoeld in artikel 39.3 onder a. na schriftelijk advies van een deskundige inzake geomorfologie.
Uitzondering
- d. Het bepaalde in artikel 39.3 onder a. is niet van toepassing:
- 1. op normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied.
Artikel 40 Waarde - Natuur En Landschap
40.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Natuur en landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar aangewezen bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. het behoud, het herstel en compensatie door middel van versterking van de natuurlijke en landschappelijke waarden.
40.2 Bouwregels
Op de in artikel 40.1 genoemde gronden mogen geen bouwwerken gebouwd worden met uitzondering van de bebouwing als bedoeld in artikel 24.
40.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van het bepaalde in 40.2 ten behoeve van de bouw van bouwwerken indien de ter plaatse aanwezige natuurwaarden niet onevenredig worden aangetast.
- b. Het bevoegd gezag wijkt af, zoals bedoeld in 40.3 onder a., uitsluitend indien het bouwwerk:
- 1. noodzakelijk is in verband met de verwezenlijking van de ter plaatse aanwezige bestemming;
- 2. door de aanvrager een rapport is overlegd waarin de natuurwaarden van de gronden waarop gebouwd wordt naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
40.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Vergunningplichtige sloopwerkzaamheden
- a. Het is verboden op de in artikel 40.1 bedoelde gronden gebouwen te slopen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk van het bevoegd gezag.
- b. Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, zoals bedoeld in lid 40.4 sub a. uitsluitend, indien het slopen:
- 1. noodzakelijk is in verband met een onherroepelijke omgevingsvergunning voor het bouwen;
- 2. een rapport is overlegd waarin de natuurwaarden van de gebouwen die blijkens aanvraag worden gesloopt, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
- 3. Indien uit het in lid b onder 2, bedoelde rapport blijkt dat natuurwaarden van gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk:
- de verplichting tot het treffen van maatregelen, waardoor natuurwaarden kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het compenseren van eventueel verlies aan natuurwaarden.
- c. Bij het voornemen tot het verlenen van omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 40.4 sub a. vraagt het bevoegd gezag de monumentencommissie van de gemeente Hilversum om advies.
Artikel 41 Waterstaat - Waterkering
41.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behouden en waar mogelijk versterken, van:
- a. het in stand houden van waterkeringen;
- b. waterstaatwerken, zoals taluds, dijken en onderhoudswegen.
41.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de bestemming Waterstaat - Waterkering'.
41.3 Afwijken van de bouwregels
41.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 42 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 43 Algemene Bouwregels
43.1 Ondergeschikte bouwdelen
- a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons, overstekende daken en glazenwasinstallaties buiten beschouwing gelaten;
- b. Een koekoek mag maximaal 1,00 meter uit de gevel gebouwd worden. Gesitueerd aan de voorgevel mag de koekoek een maximale lengte van 60% van de voorgevel hebben.
43.2 Dakopbouwen t.b.v. noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties
Dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 3,50 m en mogen geen grotere oppervlakte hebben dan 40% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw waarop zij worden geplaatst.
43.3 Vervangende maat
Voor de maten (goothoogte, bouwhoogte, vierkante meter, kubieke meter) van bestaande gebouwen (waaronder begrepen herbouw of verbouw van deze gebouwen dan wel uitbreiding van het bestaande gebouw binnen het betreffende bouwvlak) zoals deze bestonden op het tijdstip van ter inzage leggen van het ontwerp, voor zover deze ruimer zijn dan in deze regels is bepaald, geldt de bestaande maat als vervangende maat. Deze vervangende maat geldt niet als de bestaande gebouwen illegaal zijn gebouwd, dan wel niet in overeenstemming waren met het vorige bestemmingsplan. Deze regel geldt ook voor bestaande afstanden die op het tijdstip van ter inzage leggen van het ontwerp meer of minder waren voorgeschreven.
43.4 Waardevolle bebouwing
Artikel 44 Algemene Gebruiksregels
44.1 Algemeen gebruik
44.2 Parkeren
44.3 Seksinrichting
44.4 Vuurwerk
Artikel 45 Algemene Aanduidingsregels
45.1 Vrijwaringszone - dijk
45.2 Geluidszone – luchtvaartverkeer - 1
Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidszone – luchtvaartverkeer 1', betreffende de gronden binnen de 57 bkl-lijn vanwege luchtverkeer, mag ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen geluidsgevoelige bebouwing worden opgericht, met uitzondering van:
- a. geluidsgevoelige bebouwing die zal dienen ter vervanging van op die plaats reeds aanwezige woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen, die op het tijdstip van vaststelling van de geluidszone daarbinnen reeds aanwezig zijn, respectievelijk op dat tijdstip al een hogere geluidsbelasting ondervinden, mits de vervanging niet leidt tot:
- 1. een ingrijpende wijziging van de bestaande stedenbouwkundige functie of structuur;
- 2. een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden;
- 3. een wezenlijke toename van de aan de uitwendige scheidingsconstructie optredende geluidsbelasting.
45.3 Geluidszone – luchtvaartverkeer - 2
Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidszone – luchtvaartverkeer 2', betreffende de gronden binnen de 47 bkl-lijn vanwege luchtverkeer, mag, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen geluidsgevoelige bebouwing worden opgericht, met uitzondering van:
- a. objecten die een open plek in de bestaande bebouwing opvullen;
- b. objecten die ter plaatse dringend noodzakelijk zijn om redenen van grond- of bedrijfsgebondenheid;
- c. objecten die zullen dienen ter vervanging van op die plaats reeds aanwezige bebouwing, mits de vervanging niet leidt tot:
- 1. een ingrijpende wijziging van de bestaande stedenbouwkundige functie of structuur;
- 2. een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden;
- 3. een wezenlijke toename van de aan de uitwendige scheidingsconstructie optredende geluidsbelasting.
45.4 Militair medegebruik
Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'militair medegebruik' is militair medegebruik toegestaan.
45.5 Hoge archeologische waarde
45.6 Beschermde archeologische rijksmonumenten
De gronden met de aanduiding 'Beschermde archeologische rijksmonumenten' zijn mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de aanwezige archeologische rijksmonumenten welke beschermd zijn ingevolge de Monumentenwet 1988.
45.7 Terrein van archeologische betekenis - corversbos
45.8 Terrein van archeologische betekenis - hengstenberg en bosberg
45.9 Archeologische betekenis - grafheuvels, urnenheuvels en banscheiding
45.10 Veiligheidszone - bedrijven
Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone – bedrijven', zijn ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen kwetsbare objecten toegestaan.
45.11 Milieuzone - plasbrandaandachtsgebied
Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone - plasbrandaandachtsgebied', zijn ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten toegestaan.
Artikel 46 Algemene Afwijkingsregels
- a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor:
- 1. het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten behoeve van openbare nutsbedrijven, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, gasdruk-, regel-, en meetstations, telefooncellen en wachthuisjes voor verkeersdiensten, mits de inhoud daarvan niet groter is dan 50 m³ en de hoogte niet meer bedraagt dan 2,70 meter;
- 2. het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van zend- en ontvangstmasten, mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 25 meter;
- 3. het bouwen van kleine andere bouwwerken die om verkeers- of waterstaatkundige redenen noodzakelijk zijn, zoals duikers en verkeerssluizen;
- 4. het in geringe mate afwijken van een bestemmingsgrens, in geval van verandering in de tracés van wegen, indien bij de definitieve uitmeting blijkt, dat de weg als gevolg van de werkelijke toestand van het terrein slechts kan worden uitgevoerd, als op ondergeschikte punten van het plan kan worden afgeweken, mits deze wijziging niet meer bedraagt dan 2,00 meter;
- 5. afwijkingen van het bestemmingsplan, inbegrepen bouwgrenzen en -oppervlakten, ten einde de realisering van bouwwerken en werken mogelijk te maken, in die op grond van een definitieve uitmeting of in verband met de verkaveling en/of situering blijkt dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk is en de afwijking van ondergeschikte aard blijft en niet meer bedraagt dan 2,00 meter;
- 6. overschrijding van de uit dit plan volgende maximum hoogtematen met maximaal 10% tot een maximum van 2,00 meter;
- 7. het uitbreiden van het bebouwingspercentage ten behoeve van het bouwen van ondergrondse parkeervoorzieningen, met dien verstande dat:
- de ondergrondse parkeervoorziening is gelegen binnen een bouwvlak;
- de bouwhoogte maximaal 0,50 meter bedraagt;
- het bebouwingspercentage met ten hoogste 40% wordt vergroot;
- 8. het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van straatmeubilair, informatievoorziening, reclame en/of kunstobjecten mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5,00 meter;
- 9. voor het toelaten van een in de bijlage 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' bij deze regels genoemd bedrijf met een naast hogere milieucategorie, evenals voor het toelaten van een niet in de bijlage 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' genoemde bedrijfsactiviteit, die qua aard en omvang van milieuhinder vergelijkbaar is met een in dit plan toegelaten bedrijfsactiviteit;
- b. De in onder a. genoemde afwijkingen worden slechts verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het plan en aan de gebruiksmogelijkheden voor de aangrenzende gronden en bouwwerken.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 47 Overgangsrecht
47.1 Overgangsrecht bouwwerken
47.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met het plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Het bepaalde onder lid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
Artikel 48 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' van de gemeente Hilversum.
Hoofdstuk 1 Inleiding
In dit hoofdstuk zijn de aanleiding, doelstelling en functie van het bestemmingsplan opgenomen. In dit hoofdstuk staat ook de leeswijzer.
1.1 Aanleiding
Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening van kracht geworden. Een van de wetsartikelen in deze wet is dat een gemeente verplicht is éénmaal per 10 jaar haar bestemmingsplannen te herzien. In het kader van de overgangswetgeving is een overgangsdatum ingesteld die aangeeft dat voor 1 juli 2013 alle bestemmingsplannen jonger dienen te zijn dan de gestelde 10 jaar.
De gemeenteraad van Hilversum heeft op 24 juni 2009 het Integraal Uitvoeringsplan Wet ruimtelijke ordening vastgesteld. Hierin is opgenomen dat de gemeente Hilversum een groot aantal bestemmingsplannen voor 1 juli 2013 moet actualiseren en digitaliseren.
Het actualiseren van het bestemmingsplan Buitengebied 2013 (bestaande uit bestemmingsplan Buitengebied 2002, 1e partiële herziening Buitengebied, bestemmingsplan landgoed Dennendonck, bestemmingsplan Ecoducten Zwaluwenberg en N417, bestemmingsplan Aardjesberg en tot slot deels bestemmingsplan Monnikenberg en Utrechtseweg) maakt onderdeel uit van het Uitvoeringsplan van de gemeente Hilversum.
1.2 Doelstelling
Het doel van het bestemmingsplan Buitengebied 2013 is het herzien van de verouderde bestemmingsplannen, waarbij rekening wordt gehouden met nieuwe wet- en regelgeving en dit vast te leggen in een nieuwe planologische regeling die voorwaarden schept voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het plangebied. Het bestemmingsplan dient een toetsingskader op te leveren voor alle bewoners en gebruikers van het plangebied.
Het bestemmingsplan heeft een hoofdzakelijk conserverend karakter, dat wil zeggen dat het plan voornamelijk alle bestaande functies in kaart brengt en bestemt zonder vergaande ontwikkelingsmogelijkheden op te nemen.
Ruimtelijke ontwikkelingen worden in principe niet opgenomen in het bestemmingsplan, tenzij:
- ontwikkelingen voldoende concreet en inzichtelijk zijn;
- een motivering aan ten grondslag ligt (stedenbouwkundig/planologisch);
- alle benodigde onderzoeken zijn verricht.
Voor het meenemen van ontwikkelingen in het bestemmingsplan Buitengebied 2013 zijn spelregels opgesteld. Hierbij geldt het zogenaamde stoplichtprincipe. Hieronder wordt dit principe toegelicht:
1. GROEN: Plannen die voldoende concreet zijn bij het op te stellen (voor)ontwerp bestemmingsplan worden met het nieuw op te stellen bestemmingsplan juridisch planologisch mogelijk gemaakt. Daarvoor dient er een concreet bouwplan, vergezeld van een goede ruimtelijke onderbouwing, te zijn ingediend. Het bouwplan moet voldoende inzicht geven in wat, waar en hoe het wordt gerealiseerd. Ook moet de haalbaarheid zijn aangetoond. Denk hierbij aan onderzoeken naar luchtkwaliteit, bodemkwaliteit, archeologische waarden, geluidsbelasting op de gevel, overleg met het hoogheemraadschap etc. De planologische aanvaardbaarheid en de economische uitvoerbaarheid moeten zijn aangetoond, met name ook in bestuurlijk opzicht. Mocht de ontwikkeling tijdens het planproces toch voor vertraging dreigen te zorgen, dan kan zij alsnog uit het bestemmingsplan geknipt worden. De ontwikkeling kan dan (alsnog) via een eigen planologische procedure met bijbehorend tijdspad verder worden voorbereid en gerealiseerd. Op die wijze vormt de ontwikkeling geen belemmering voor de voortgang van het op beheergerichte/conserverende bestemmingsplan Buitengebied 2013.
2. ORANJE: Plannen die gedurende de onderzoeksfase van het bestemmingsplanproces in de maak zijn, maar waarvan bij aanvang van het planproces de verwachting is dat ze gedurende het planproces voldoende concreet worden (zie punt 1), krijgen in het voorontwerp bestemmingsplan een conserverende bestemming. Wel wordt in de toelichting aandacht geschonken aan de komende ontwikkeling. In het vervolgtraject van de procedurefase (ontwerp bestemmingsplan, vast te stellen bestemmingsplan) wordt vervolgens de keuze gemaakt tussen punt 1 of punt 3.
3. ROOD: Plannen die onvoldoende concreet zijn, worden niet meegenomen in het bestemmingsplan. Hiervoor dient te zijner tijd een aparte procedure te worden gevolgd in de vorm van partiële bestemmingsplanherzieningen. Voor deze locaties geldt dat in het bestemmingsplan een conserverende bestemming is opgenomen en in de toelichting aandacht wordt geschonken aan de komende ontwikkeling.
1.3 Functie Van Het Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan Buitengebied 2013 regelt de bestemmingen en het gebruik van de gronden voor het betreffende gebied. Het bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding of te wel 'de geometrische plaatsbepaling van het plangebied en de daarin aangewezen bestemmingen' en regels vormen tezamen het juridische plan. De plantoelichting heeft geen rechtskracht. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden en de bouw- en gebruiksmogelijkheden worden aangegeven. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen.
Een bestemmingsplan wordt met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm vastgesteld. Een volledige verbeelding op papier van het bestemmingsplan wordt gelijktijdig vastgesteld. Indien de inhoud van het langs elektronische weg vastgelegde bestemmingsplan na vaststelling en die van de verbeelding op papier daarvan tot een verschillende uitleg aanleiding geeft, is de eerstbedoelde inhoud beslissend.
1.4 Leeswijzer
De toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. In het inleidende hoofdstuk wordt ingegaan op de aanleiding, doelstelling en functie van het bestemmingsplan. Het inleidende hoofdstuk omvat tevens de leeswijzer. In hoofdstuk 2 wordt aangegeven waar het plangebied ligt en wat de plangrenzen zijn. In hoofdstuk 2 wordt ook aangegeven welke bestemmingsplannen voor het plangebied gelden tot het verkrijgen van rechtskracht van het nieuwe bestemmingsplan. De hoofdstukken 3 tot en met 5 vormen de kern van de toelichting. In hoofdstuk 3 worden de karakteristieken van het plangebied beschreven. Dit is een beschrijving van de bestaande situatie en de haalbaarheid van het plan. Relevante beleidskaders van Rijk, provincie/regio/waterschap en gemeente staan centraal in hoofdstuk 4. De ruimtelijke structuur en bijbehorende facetten worden behandeld in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de bestemmingsregeling, de (economische) uitvoerbaarheid, de inspraak en het ambtelijk overleg, en op de externe communicatie. Er wordt aangegeven hoe de regels, gelet op de toelichting, gelezen moeten worden en hoe bij de formulering van de bestemming en de regels rekening wordt gehouden met de handhaafbaarheid daarvan. Deze paragraaf vormt de relatie tussen het juridische plan en de toelichting. De ten behoeve van het bestemmingsplan verrichte onderzoeken zijn als bijlage opgenomen.
Hoofdstuk 2 Begrenzing Plangebied En Vigerende Bestemmingsplannen
2.1 Begrenzing Plangebied
Het plangebied Buitengebied 2013 omsluit Hilversum aan de zuid-, oost- en noordzijde. Daarnaast is aan de westzijde een klein losliggend deel van het plangebied gelegen. De noordelijke plangrens wordt globaal gevormd door de grens met de gemeente Bussum en de gemeente Naarden. De oostelijke en zuidelijke plangrens worden gevormd door de grens met de gemeente Laren en de provincie Utrecht, de westelijke grens deels door de grens met gemeente Wijdemeren.
Het losliggende deel van het plangebied wordt in het noorden begrensd door de Trompenburgerlaan en de weg van 's-Graveland naar Utrecht. De Geert van Mesdagweg vormt de oostelijke grens, de achterzijde van de woonpercelen aan de Beresteinseweg vormen de zuidelijke grens. De oostzijde van dat deel van het plangebied wordt gevormd door de Corverslaan. De globale ligging en begrenzing van het plangebied zijn aangegeven op figuur 1.
Figuur 1: Globale begrenzing plangebied
2.2 Vigerende Bestemmingsplannen
Voor het plangebied zijn de volgende vigerende bestemmingsplannen van kracht, te weten:
Bestemmingsplan | Vaststelling | Goedkeuring | |||
Buitengebied | 11 september 2002 | 14 april 2003 | |||
Bestemmingsplan Buitengebied, 1ste partiële herziening | 16 oktober 2008 | 23 juni 2009 | |||
Bestemmingsplan Landgoed Dennendonck | 23 maart 2011 | 20 mei 2011 | |||
Bestemmingsplan Ecoducten Zwaluwenberg en N417 | 13 oktober 2010 | onherroepelijk op 7 maart 2012 | |||
Bestemmingsplan Monnikenberg | 11 juni 1970 | 15 sept. 1971 | |||
Bestemmingsplan Aardjesberg | 12 juni 1975 | 15 juni 1976 | |||
Bestemmingsplan Utrechtseweg | 10 oktober 2001 | 14 mei 2002 |
Bestemmingsplan Buitengebied
In 2002 is voor het grootste gedeelte van het huidige plangebied een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan is opgesteld om met de sterk verouderde regelingen, veelal gebaseerd op achterhaald beleid, tot één actueel plan te komen. De oude plannen werkten verwarrend en dit kon tot rechtsongelijkheid leiden. De gemeente is hierdoor het plan 'Hilversum op bestemming' gestart, waarmee het gehele stedelijk gebied van nieuwe bestemmingsplannen is voorzien.
Bestemmingsplan Buitengebied, 1ste partiële herziening
In 2008 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan Buitengebied, 1ste partiële herziening vastgesteld. De doestelling van dit bestemmingsplan was de verwerking van de uitspraak van de Raad van State en het tweede goedkeuringsbesluit van de provincie in het bestemmingsplan. Verder zijn in het bestemmingsplan een aantal gebieden aangepast aan huidige inzichten en is het wettelijke beleidskader geactualiseerd.
Bestemmingsplan Landgoed Dennendonck
Voor het Landgoed Dennendonck is in 2011 een bestemmingsplan vervaardigd. De doelstelling van dit bestemmingsplan is het tot stand brengen van een planologische regeling die voorwaarden schept voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het plangebied. Centraal staat de sanering van de gronden en de sloop van een tweetal woningen en overige opstallen voor de realisatie van een nieuw landhuis.
Bestemmingsplan Ecoducten Zwaluwenberg en N417
Dit bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van de vernietiging van de goedkeuring van het bestemmingsplan Buitengebied 1ste partiële herziening. De doestelling van het bestemmingsplan is het mogelijk maken van twee ecoducten over de snelweg A27, de spoorlijn Utrecht-Hilversum en over de Utrechtseweg (N417) ten zuiden van Hilversum.
Bestemmingsplan Monnikenberg
Een relatief klein stukje van het plangebied valt in het bestemmingsplan Monnikenberg. Het betreft het deel ten noorden van het spoor, rondom de Weg over Anna's Hoeve. Dit stukje valt niet in het bestemmingsplan Buitengebied uit 2002.
Bestemmingsplan Aardjesberg
Voor het noordoostelijke deel van het plangebied (Crailo) geldt het bestemmingsplan Aardjesberg. Dit bestemmingsplan dateert uit 1976. Dit bestemmingsplan is destijds niet meegenomen bij de herziening van het Buitengebied (2002) vanwege de plannen voor Crailo die er op dat moment lagen.
Bestemmingsplan Utrechtseweg (uit het bestemmingsplan Utrechtseweg)
Het bestemmingsplan Utrechtseweg is slechts relevant voor een stukje van de Zandweg (zijweg van de Utrechtseweg). Dit stukje weg was de enige grond met de bestemming Natuur in het nieuwe bestemmingsplan Utrechtseweg. Om praktische redenen is besloten om dit stukje bij het plangebied van bestemmingsplan Buitengebied 2013 te betrekken.
Inpassingsplan Faunapassages N236
In 2010 is het inpassingsplan Faunapassages N236 vastgesteld. Het plan is inmiddels onherroepelijk. Het inpassingsplan heeft betrekking op het aanleggen van faunapassages in de N236 alsmede de reconstructie van de N236, zodat er een natuurverbinding wordt gemaakt tussen het Naardermeer en de Ankeveense Plassen. De voorgenomen ontwikkeling is niet passend binnen de vigerende bestemmingsplannen. Vanwege de provinciale belangen is gekozen om een provincaal inpassingsplan op te stellen. Dit plan ligt buiten dit plangebied en heeft een zelfstandige werking. Bij de vaststelling van dit plan is de bevoegdheid van de gemeenteraad van de gemeente Hilversum om voor die gronden een bestemmingsplan vast te stellen uitgesloten, waarbij de uitsluiting geldt tot en met 31 december 2019. Het plan is derhalve geen onderdeel van onderhavig bestemmingsplan.
Genoemde bestemmingsplannen komen met uitzondering van het inpassingsplan na onherroepelijk worden van onderhavig bestemmingsplan te vervallen.
Hoofdstuk 3 Karakteristieken Plangebied
In dit hoofdstuk komt de huidige situatie aan de orde. Onder andere wordt aandacht gegeven aan de wegenstructuur (verschillende typen en/of categorieën wegen), groen- en waterstructuur en bebouwingsstructuren. Om de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aan te tonen is een aantal gebiedsonderzoeken uitgevoerd. In dit hoofdstuk zijn de voor het bestemmingsplan relevante sectorale gebiedsaspecten in beeld gebracht. Ingegaan wordt op de ruimtelijke structuur, de aspecten wonen, werken en voorzieningen, verkeer, groen, blauw en natuur, duurzaamheid en leefbaarheid, cultuurhistorische waarden, bodem en watersysteem, kabels en leidingen, externe veiligheid en op het nabijgelegen vliegveld.
De rapportages die ten grondslag liggen aan de onderstaande beschrijvingen zijn als losse bijlagen bij het bestemmingsplan in te zien.
3.1 Ruimtelijke Structuur
3.1.1 Historie
Het buitengebied van de gemeente Hilversum wordt gekenmerkt door de stuwwal met aangrenzend de uitspoelings- en dekzandvlakken, evenals het open veenweidegebied. De stuwwal is het resultaat van ijsstuwing in de voorlaatste ijstijd. De stuwwal wordt westelijk geflankeerd door geleidelijk dalende spoelzandvlakten die zijn ontstaan bij het smelten van het ijs. Naast watererosie trad winderosie op, waarmee de lage flanken van de stuwwal en op de spoelzandvlakten pakketten dekzand werden afgezet. Door de stijging van de zeespiegel in het Holoceen steeg de grondwaterstand en werd in de lagere gebieden veen gevormd. Door overstromingen is klei afgezet op veen- en zandgronden. Al voor de 14e eeuw is gestart met het ontginnen van het plangebied. De veengronden die ten westen van de stuwwal liggen, zijn door die ontginning vrijwel geheel verdwenen.
De ontginning van het plangebied werd in eerste instantie uitgevoerd door de Erfgooiers (inwoners van het Gooi). Deze ontginning werd gestart op de meest gunstige plekken. Met name gebieden op de overgang van hoog naar laag werden eerst in gebruik genomen, omdat hier diverse gebruiksmogelijkheden waren, zoals akkerbouw op een zone tegen een stuwwalhelling (niet te droog, niet te nat). Het bouwland lag bijeen in betrekkelijk grote complexen, essen of engen genoemd. De lager gelegen delen (Hilversumse Bovenmeent en Wijde Meent) waren vochtig tot nat en werden vooral gebruikt als gezamenlijke weidegronden. De hoger gelegen droge delen op de heuvelrug werden gekenmerkt als woeste gronden. Op deze gronden werden door de Erfgooiers de schapen geweid en werden heide, plaggen en turf gehaald. Het middelpunt van dit landbouwkundige systeem werd gevormd door de nederzettingen in de omgeving van Hilversum in de vorm van esdorpen. Het landbouwkundige systeem van meenten, engen en woeste gronden bleef lange tijd gehandhaafd, maar voor een toenemende bevolking bleek het systeem niet toereikend. De productie werd daarom meer en meer gericht op de productie van akkerbouwgewassen. Er volgde daarop verschillende ontginningspogingen.
In de omgeving van Hilversum zijn twee belangrijke bevolkingsgroepen te onderscheiden die een eigen wijze van ontginnen hadden, de Erfgooiers en de Loosdrechtse en Stichtse ontginners.Het afgelegen ontginningsgebied werd door de Gooiers eeuwenlang zeer wisselvallig en willekeurig gebruikt. Daarentegen waren de Loosdrechtse en Stichtse ontginners strak georganiseerd. Zij pachtten van de Gooiers in de veertiende eeuw een gebied dat net over de grens lag, Kerkelanden. De lange smalle Loosdrechtse veenkavels werden in dit gebied doorgetrokken. Een intensief gebruik volgde.
Later speelde ook de Amsterdamse kooplui een belangrijke rol in de ontginningsgeschiedenis. Zij wilden namelijk buitenplaatsen realiseren. De belangen van de Gooiers en de Amsterdamse kooplui conflicteerden. De Gooiers, die door het eeuwenlange gebruik meenden recht te hebben op gebruik van het terrein, wilden niet dat er ontgonnen zou worden. Na inspectie door een Utechts-Hollandse commissie en tussenkomst van de Staten werd bepaald dar het Eerste Blok zou mogen uitgroeien tot het latere 's Gravenland. In 1625 begon men met de ontginning van het Eerste Blok. In 1634 werd het gebied verkaveld en werden er door de Amsterdamse kooplui buitenplaatsen gerealiseerd. Waar eerst het accent op de landbouw en het vee lag, werd later het verblijf op de buitenplaatsen van belang. Parkbossen werden aangelegd. Rond 1650 was de ontginning van het Eerste Blok afgerond.
In 1665 werd de ontginning van het Tweede Blok gestart. Hierin werd structuur aangebracht door de oprichting van de Gooise Marken-organisatie. De ontginningswerkzaamheden werden echter al snel neergelegd. Stukken grond werden verkocht of verhuurd. De noordelijke kavels van dit blok werden in 1683 verkocht en door de eigenaar bebost. De bossen rond Hilversum zijn geen natuurlijke maar door de mens aangelegde bossen. Met name onder invloed van de markt is de samenstelling van de bossen in de loop van de tijd aan verandering onderhevig geweest.
Hilversum had het meest zuidelijke gedeelte van de kavels in het Tweede Blok in bezit. Hier werd door de armen de restjes van het turf afgegraven. Het Tweede Blok kwam in handen van Domeinen. De verkaveling die door Domeinen werd doorgezet week af van het eerdere 17e eeuwse varkavelingspatroon. In het noordelijk deel van het Tweede Blok zijn de kavelgrenzen van het 17e eeuwse verkavelingsplan nog waarneembaar, terwijl ten westen van het Tweede Blok de duidelijke signatuur van het 16de eeuwse Loosdrechtse ontginningsproces nog zichtbaar is. In de 20e eeuw is het Tweede Blok structureel nauwelijks veranderd. Het gebied kent een afwisseling van heiderestanten, weilanden, akkers, houtwallen, bos, geriefhout, greppels, lanen en sloten.
Natuur
Het buitengebied van Hilversum bestaat voor een groot deel uit natuurgebieden. Daarmee heeft het buitengebied een belangrijke rol in de regionale en nationale Ecologische Hoofdstructuur. Het buitengebied van de gemeente Hilversum vormt een verbindende schakel tussen de Utrechtse Heuvelrug en het Groene Hart/Vechtgebied. Op lokaal niveau zorgen de natuur- en bosterreinen voor een belangrijke natuurkern die belangrijke landschappelijke en in het bijzonder ecologische waarden vertegenwoordigt. De natuurgebieden in het plangebied zijn opgedeeld in veenweidegebieden, bos- en heideterreinen en landgoederen. In het plangebied zijn twee veenweidegebieden gelegen die een groot deel van het buitengebied overlappen, de Hilversumse Meent en Egelshoek (omgeving vliegveld). Verder liggen verspreid over het buitengebied 18 bos- en heideterreinen. De Bussummerheide, Westerheide en Westerveld aan de noord-oostelijke zijde van het buitengebied zijn daarvan het opvallendst, omdat dit het grootste aaneengesloten heidegebied van het Gooi vormt. De 7 landgoederen en buitenplaatsen, Bantam, Monnikenberg, De Uytwijck, Zwaluwenberg, Eindegooi, Hoorneboeg en Zonnestraal, hebben voor het buitengebied eveneens een bijzonder betekenis. De landgoederen die veelal nog in gebruik zijn, kennen karakteristieke landschappelijke structuren met tuinen, bossen en graslanden. In paragraaf 3.4.3 wordt nader ingegaan op de natuuraspecten in en rond het plangebied.
Landschappelijke kenmerken
Het landschap kenmerkt zich door de overgang van verschillende landschappen. De bosrijke Utrechtse Heuvelrug loopt over in een lager gelegen veenweidegebied met een open karakter. Openheid is een belangrijk landschapskenmerk en kan in de zin van zicht op structuren of zelfs bebouwing bijzonder zijn. Met betrekking tot het plangebied zijn de open gebieden van belang tegenover de beslotenheid van bossen en natuurgebieden.
Naast de landschappelijke kenmerken kent het plangebied oude verkavelingsstructuren die een beeld geven van de ontginningsgeschiedenis van het gebied. De waaiervorminge verkavelingsstructuur van de "ster van Loosdrecht", is het gevolg van een veenontginning. Deze opvallende verkaveling loopt door op het grondgebied van Hilversum. De verkavelingsstructuur geeft een goede weergave van de ontginningsgeschiedenis en wordt als landschappelijke- en cultuurhistorische waarde beschouwd. Hetzelfde geldt voor de stervormige structuur van 'doodwegen', waarbij de begraafplaats St. Janskerkhof in het midden ligt. Ook de Nieuwe Crailose weg, die beter bekend staat als "Gebed zonder eind", is een belangrijke cultuurhistorische en landschappelijke lijn.
Water heeft sturing gegeven aan de structuur van het landschap en de landschapswaarde. De waterhuishouding is sterk afhankelijk van de geomorfologie en de geologie. Het watersysteem in Hilversum is in grote lijnen te zien als een wisselwerking tussen de hoger gelegen heuvelrug en de lager gelegen veenweidegebieden. De heuvelrug fungeert grotendeels als een infiltratiegebied, waardoor het regenwater onderdeel gaat uitmaken van de grondwatervoorraad.
Op lager gelegen delen, zoals de veenweidegebieden komt het water als kwel aan de oppervlakte. Het kwelwater is van een bijzondere kwaliteit door een langdurig verblijf in het ondergrondse watersysteem. De voedselarme kwaliteit van het kwelwater leidt ertoe dat vegetaties ontstaan die een bijzondere ecologische waarde vertegenwoordigen. Naast kwaliteit is ook kwantiteit van belang. De afvoer van het water wordt gewaarborgd door watergangen. Op de heuvelrug zijn weinig watergangen aanwezig, omdat het water wegzakt in de grond. In de lager gelegen delen is de intensiteit aan watergangen hoger, met name in de Hilversumse Boven- en Ondermeent. Dit zijn dan ook gebieden die van nature zeer nat zijn. Middels bemaling wordt het gewenste grondwaterpeil bereikt. Rond de polders de Hilversumse Ondermeent en de Hilversumse Bovenmeent liggen enkele waterkeringen, waarbinnen het water wordt vastgehouden van de boezemwateren. In het boezemwater worden de polders afgewaterd. Het buitengebied vormt een essentiële schakel in de waterberging van het stedelijk gebied, aangezien in het stedelijk gebied onvoldoende waterberging aanwezig is. In de waterparagraaf van dit plan wordt hier nader op in gegaan.
3.1.2 Stedenbouwkundige structuur
Algemene karakteristiek
Het buitengebied bestaat uit vier van elkaar verschillende deelgebieden. Naast de verschillen in de deelgebieden zijn ook een aantal grotere en op stedelijk niveau continue lijnen (veelal straten) structurerend voor het plangebied. De spoorlijn Utrecht CS - Hilversum - Amsterdam is daarvan de belangrijkste.
Structurerende lijnen; noord - zuid
De spoorlijn Utrecht CS - Hilversum - Amsterdam loopt van zuid naar noord via de bebouwde kom van Hilversum. Zuidelijk is de spoorlijn ingesloten door de A27 en de Utrechtseweg (N417). Noordelijk wordt de spoorlijn geflankeerd door de Naarderweg.
De Utrechtseweg (N417) is structurerend op stedelijk niveau en ligt in het zuiden van het plangebied. De Utrechtseweg loopt evenredig aan de spoorlijn Utrecht CS - Hilversum - Amsterdam en is structurerend op stedelijk niveau. De breedte, de lengte en z'n continue omzoming met villa's op ruime bospercelen maken de Utrechtseweg een element van bijzondere betekenis.
De Naarderweg (N524) ligt in het noorden van het plangebied en is structurerend door de grote lengte en het continu doorlopende profiel met laanbeplanting. Evenwijdig aan de Naarderweg loopt de spoorlijn Utrecht CS - Hilversum - Amsterdam.
De rijksweg A27 ligt ten oosten van de kern Hilversum en is structurerend op landelijk niveau. De A27 verbindt knooppunt Sint Annabos (nabij Breda) en knooppunt Almere met elkaar. Ter hoogte van het plangebied is de rijksweg omrand door aaneengesloten boombeplanting.
Structurerende lijnen; oost - west
De Hilversumseweg (N525) verbindt de bebouwde kom van Hilversum met de rijksweg A1 in het noordoosten van het plangebied. De weg is structurerend op stedelijk niveau en heeft een ruim profiel, gekenmerkt door laanbeplanting.
De Noodweg ligt in het zuiden van het plangebied tussen de Utrechtseweg en Rading. De Noodweg structureert op stedelijk niveau en wordt gekenmerkt door zijn bosrijke omgeving.
Drie verschillende deelgebieden
- 1. Sportparken
In het plangebied liggen verschillende sportterreinen waar ondermeer tennis, voetbal, korfbal en golf beoefend wordt. De grootste concentratie van sporten bevindt zich aan de spoorlijn in het noorden van het plangebied in de zogeheten sportvallei Crailo. Verderligt ten noorden van de Meent het sportpark Leagieskamp, in het Corversbos het sportpark Corverskuil en de schoolsportvelden Schuttersweg. Tegen de gemeentegrens aan de oostzijde van het plangebied ligt de Hilversumse Golfclub. Deze sportparken vormen samen het deelgebied sportparken. De aanwezige sportparken zijn van verschillende grootte en vormgeving en veelal in combinatie met geclusterde hoofd- en bijgebouwen. De aanwezige bebouwing heeft de functie van clubhuis, kantine, kantoor en/of kleedruimte.
- 2. Buitenplaatsen en Landgoederen
In het buitengebied Hilversum liggen verschillende buitenplaatsen en landgoederen. Een landgoed is een terrein dat zowel gebruikt wordt om aangenaam te vertoeven als voor de productie van hout, landbouw of voor de veeteelt. In tegenstelling tot landgoederen dienen buitenplaatsen alleen om te verblijven. De verschillende landgoederen en buitenplaatsen in het buitengebied vormen samen het deelgebied Buitenplaatsen en Landgoederen. Hieronder worden ze in het kort omschreven:
Landgoed Bantam
Landgoed Bantam ligt aan de noordzijde van het plangebied deels in het plangebied. Het landhuis is niet meer aanwezig, maar er staat nog wel een voormalige dienstwoning. Het landgoed wordt getypeerd door een parkbos met siertuinen.
Landgoed Monnikenberg
Aan de oostzijde van het plangebied, boven de Hilversumse Golfclub ligt landgoed Monnikenberg. Op het landgoed is een villa aanwezig die dienst doet als klooster voor de Zusters Augustinus van Sint Monica van de Stads Gods. Verder zijn op het landgoed een boerderijcluster, een landhuis en een koetshuis aanwezig. Opgemerkt wordt dat dit landgoed geen onderdeel van het plangebied uitmaakt. Voor dit landgoed wordt een separaat bestemmingsplan opgesteld.
Buitenplaats Uytwijck
Buitenplaats Uytwijck ligt aan de zuidzijde van het plangebied tussen de Utrechtseweg en de spoorlijn. De buitenplaats bestaat uit verschillende tuinen. Het huis Uytwijck is niet meer aanwezig maar daarvoor in de plaats zijn drie villa's gebouwd. Verder liggen verspreid een aantal bijgebouwen in de buitenplaats.
Landgoed de Zwaluwenberg
Ten zuiden van de buitenplaats Uytwijck ligt landgoed de Zwaluwenberg. Aan de Utrechtseweg is een conciërgewoning gelegen. Het landhuis ligt op grote afstand van de Utrechtseweg. Zowel de conciërgewoning als het landhuis zijn gebouwd in Engelse landhuisstijl.
Buitenplaats Hoorneboeg
Hoorneboeg ligt op een heuvel en is door de hoogteverschillen en beukenlanen goed herkenbaar in het omringende (deels heide)landschap. De buitenplaats is circa 13 hectare groot. Op de buitenplaats staat een beschermde voormalige boerderij met naastgelegen gebouw uit de 19e eeuw. Enkele andere waardevolle elementen zijn het classicistische herenhuis uit het einde van de 19e eeuw en het woonhuis (tuinmanswoning) bij de moestuin en voormalige plantenkas. De oorspronkelijke villa is inmiddels afgebroken. Wel staan op de buitenplaats een herenhuis, een voormalige boerderij en een tuinmanswoning. Het herenhuis wordt tegenwoordig gebruikt als conferentiecentrum. Op de buitenplaats liggen tevens twee slaaphuizen.
Corvershof
De boerderij Corvershof ligt in het Corversbos op de grens met 's Gravenland. De boerderij maakt onderdeel uit van voormalig landgoed van Corver 't Hooft.
Einde Gooi
Ten westen van landgoed Zwaluwenberg ligt landgoed Einde Gooi. Het landgoed bevat bossen, akkers, weilanden en boomgaarden. Het heeft een parkachtig uiterlijk en op het landgoed ligt het landhuis/boerderij Einde Gooi en twee voormalige boerderijen.
Landgoed Zonnestraal
Landgoed Zonnestraal omvat het gehele terrein van het voormalige sanatorium Zonnestraal met alle daarop staande bebouwing zoals de villa Pampahoeve, het sanatoriumcomplex met hoofdgebouw en twee paviljoens, werkplaatsen en nazorgwoningen. De bouwstijl van de aanwezige bouwwerken is afwisselend. De villa heeft een houten opbouw met rieten kap, het sanatoriumcomplex bestaat uit een witgepleisterd betonskelet en verder staan er bakstenen complexen van twee lagen met een plat dak. Daarnaast zijn op het landgoed bunkerwoningen, een bestuurswoning en een dienstbodehuis aanwezig.
- 3. Landelijk gebied
Het landelijk gebied is het laatste en grootste deelgebied. Het landelijk gebied van Hilversum is groen van karakter. Het gebied bestaat voor het overgrote deel uit een lichtglooiend terrein met zandgronden, heide en bos. Op enkele plekken is sprake van een sterk glooiend terrein. Ten westen van de Hilversumse Meent en in het uiterste zuidwesten van het plangebied begint het Hollandse veenweidelandschap. De bebouwing in dit deel van het buitengebied bestaat uit woonhuizen en boerderijen met bijgebouwen van wisselende vormgeving en kwaliteit. Grenzend aan het veenweilandschap ligt vliegveld Hilversum. Verder liggen in het plangebied: twee woonwagencentra, noodwoningen en een aantal militaire terreinen waaronder de Korporaal van Oudheusdenkazerne. Ten aanzien van het mobilisatiecomplex aan de Noodweg wordt opgemerkt dat dit terrein in dit bestemmingsplan nog bestemd wordt als zodanig, maar dat in de toekomst gedacht wordt aan een andere bestemming. Hiervoor wordt een toekomstvisie opgesteld.
3.1.3 Groenstructuur
De groenstructuur (en daarbij samenhangende verkeerstructuur) van het plangebied wordt bepaald door het karakter van de verschillende deelgebieden en de aangrenzende gebieden. Het buitengebied van Hilversum bestaat voor een groot deel uit natuurgebieden. Het ligt op de overgang van verschillende landschappen, namelijk de overgang van de Utrechtse Heuvelrug naar de veenweidegebieden. De heuvelrug kent een droog milieu met een besloten karakter van veel bos afgewisseld met heide.
Verder zijn veenweidegebieden aanwezig die zich centreren in het zuiden, zuidwesten en noordwesten van het plangebied. Veenweidegebieden kenmerken zich door openheid. De openheid is ook terug te vinden in de Hilversumse Bovenmeent. Hier vindt deels agrarisch gebruik plaats.
In de bos- en heidegebieden liggen meerdere landgoederen en buitenplaatsen. Alle landgoederen hebben bijzondere landschappelijke elementen. Op de landgoederen is sprake van ontworpen landschapstuinen en siertuinen waar assenstelsels zijn aangelegd.
3.1.4 Waterstructuur
Het plangebied kent een tweedeling wat betreft de waterstructuur. Op de hogere Utrechtse Heuvelrug zijn geen watergangen aanwezig, terwijl op de lager gelegen delen zoals de veenweidegebieden de intensiteit aan watergangen veel groter is. Met name in de Hilversumse Boven- en Ondermeent zijn de gebieden van nature zeer nat. Aan de oostzijde is een deel van de Laarder Wasmeren in het plangebied gelegen. Daarnaast zijn hier de vijvers bij Anna's Hoeve gelegen die dienen als waterberging. Verder ligt de Griendkade in de Hilversumse Bovenmeent aan weerszijden van de Melkmeent.
Aan de oostzijde van de Naarderweg ligt "de zanderij Crailoo" met eveneens een aantal waterpartijen. Verder liggen verspreid over het plangebied nog een aantal kleine waterpartijen.
3.1.5 Verkeersstructuur
De wegenstructuur in het plangebied laat zich als volgt omschrijven. De rijksweg A27 laat zich omschrijven als een stroomweg. De Utrechtseweg (N417), Naarderweg (N524), de Hilversumseweg (N525) en de Noodweg hebben een gebiedsontsluitende werking. Langs de Utrechtseweg, de Naarderweg, de Hilversumseweg en de noordzijde van de Noodweg zijn de verkeersfuncties gescheiden. Aan de zuidzijde van de Noodweg is sprake van gemengd verkeer. Als in- en uitvalswegen van Hilversum hebben de Utrechtseweg, Naarderweg en de Hilversumseweg ook een belangrijke verkeersfunctie, waarbij volledige scheiding van verkeerssoorten is toegepast.
Overige veel gebruikte wegen binnen het gebied zijn de Soestdijkerstraatweg (N415), de Weg Over Anna's Hoeve en de Franse Kampweg (N236).
3.2 Wonen, Werken En Voorzieningen
3.2.1 Wonen
In het buitengebied van Hilversum staat wonen niet centraal. Desalniettemin ligt in het buitengebied een groot aantal burgerwoningen. De woningen in het plangebied zijn vooral geconcentreerd langs de Noodweg, Utrechtseweg, en de Van Ghentlaan. Ook langs de Melkmeent in het noorden van het plangebied zijn woningen geconcentreerd.
Andere bijzondere bebouwing in het plangebied ligt op landgoederen en buitenplaatsen. Op landgoed Zonnestraal zijn appartementen en dienstwoningen aanwezig. Op de buitenplaats Uytwijck liggen enkele villa's die gezamenlijk met de bijzonder aangelegde tuin, een geheel vormen. De landgoederen worden verder in deze toelichting nader beschreven (paragraaf 3.6)
Op diverse andere plekken in het groen liggen burgerwoningen verscholen. Dit maakt dat de dichtheid van woningen in het buitengebied relatief hoog is ten opzichte van andere buitengebieden.
In het plangebied bevinden zich tot slot tevens twee woonwagencentra (Egelshoek en Van Ghentlaan).
Een exacte beschrijving van de woonstructuur is gegeven in paragraaf 3.1.2 van deze toelichting.
3.2.2 Werken
Bedrijven
Verspreid over het buitengebied liggen verschillende bedrijven. In het plangebied is het kleinschalige bedrijventerrein Egelshoek aanwezig, waar vier garagebedrijven zijn gevestigd. Verder liggen de bedrijven verspreid over het plangebied. Het betreft hier geen zware bedrijvigheid. Hieronder is een overzicht van enkele aanwezige niet-agrarische bedrijven gegeven:
- 1. Zorgboerderij Blauwendraat, Egelshoek 7 (zie ook agrarische bedrijven);
- 2. Loonbedrijf/Grondverzet, Egelshoek 9a;
- 3. Groothandel, Van Ghentlaan 301;
- 4. Gronddepot Gemeente, naast Van Ghentlaan 301;
- 5. Goederenvervoer en rangeerterrein, Nieuwe Crailoseweg 8;
- 6. St. Werkprojecten arbeidstraining, Noodweg 51;
- 7. Autobedrijf Hartendorp, Utrechtseweg 263;
- 8. Restaurant de Vuursche Dreef, Utrechtseweg 261;
- 9. Autosloopbedrijven en groothandel in autosloopmateriaal, Statenweg 3 en 4;
- 10. Autobedrijven, Statenweg 1 en 2;
- 11. Conferentiecentrum Hoorneboeg, Hoorneboeg 5.
Agrarische bedrijven
In het plangebied zijn de volgende agrarische bedrijven aanwezig.
- 1. Egelshoek 4, rundveehouderij;
- 2. Egelshoek 6a, rundveehouderij (plus caravanstalling);
- 3. Egelshoek 7, rundveehouderij en zorgboerderij;
- 4. Egelshoek 8a, veehouderij;
- 5. Egelshoek 9 (voormalige veehouderij);
- 6. Statenlaan 1a, paardenhouderij;
- 7. Naardermeer 24, rundveehouderij;
- 8. Melkmeent 5 (kadastraal A1182, A1366, A1367), paardenhouderij (paardenpension);
- 9. Melkmeent 9, veehouderij;
- 10. Melkmeent 9a, veehouderij;
- 11. Melkmeent 24 (kadastraal A1541 t/m 1544, A322), schapen- en paardenhouderij;
- 12. Melkmeent 28, veehouderij (rundvee en schapen);
- 13. Melkmeent ong. (kadastraal A310), rundveehouderij;
- 14. Laan van Einde Gooi 6, rundveehouderij;
- 15. Utrechtseweg 269, paardenpension en manege;
- 16. Statenweg 2, paardenhouderij.
Kantoren
Op landgoed Zonnestraal is één cluster van kantoren aanwezig. Daarnaast liggen verspreid over het plangebied ook verschillende kantoren, bijvoorbeeld bij het vliegveld.
Horeca
Verspreid in het plangebied zijn verschillende vormen van horeca aanwezig. Het plangebied telt acht horecagelegenheden. Zowel aan de Utrechtseweg als aan de Noodweg liggen meerdere horecagelegenheden. In het noorden van het plangebied zijn slechts twee horecagelegenheden aanwezig. Ook aan de Weg over Anna's Hoeve ligt een horecagelegenheid die momenteel niet als zodanig in gebruik is, maar die conform het geldende bestemmingsplan een horecabestemming heeft gekregen.
Detailhandel
In het buitengebied van de gemeente Hilversum is geen detailhandel aanwezig.
3.2.3 Voorzieningen
Religieuze en onderwijsvoorzieningen
In het plangebied zijn geen religieuze en onderwijsvoorzieningen aanwezig.
Maatschappelijke voorzieningen
Door de aanwezigheid van landgoed Zonnestraal kent het plangebied een groot aantal medische voorzieningen die geclusterd liggen op het terrein van het landgoed. Op landgoed Zonnestraal bevinden zich ook zorgwoningen.
In het buitengebied zijn diverse terreinen aanwezig voor militair gebruik. Deze zijn deels niet meer als zodanig in gebruik. Dit zijn de Korporaal van Oudheusdenkazerne (KvOK), het mobilisatiecomplex aan de Noodweg, het complex Zwaluwenberg aan de Utrechtseweg en het bivakterrein Crailo op de Bussumerheide.
In de KvOK is het Opleidingscentrum Militair Geneeskundige Dienst gevestigd. De gebouwen doen dienst als kantoren en leslokalen, een eetzaal, keuken, magazijnen, werkplaats en stallling. Daarnaast zijn er bijbehorende voorzieningen aanwezig als sportterreinen. Ook is er sprake van een dienstwoning.
Het mobilisatiecomplex aan de Noodweg is niet meer als zodanig in gebruik. Gemeente Hilversum is eigenaar van de gronden, die tot 2016 in erfpacht zijn uitgegeven aan Defensie. Op het terrein staan loodsen en een dienstwoning.
Het complex Zwaluwenberg werd gebruikt als zendercomplex. De zendfuncties zijn niet meer aanwezig. Het terrein dient nu als basis voor de Inspecteur Generaal van de Landmacht. Naast enkele woningen staat op het terrein bedrijfsbebouwing met een kantoorfunctie.
Een deel van de Bussumerheide werd gebruikt als bivakterrein. Bebouwing is hier niet toegestaan.
Recreatieve voorzieningen
Het plangebied kent een aantal recreatieve voorzieningen, zoals een camping, hondentrainingsvelden en een terrein voor dagrecreatie aan de Rading.
In het gebied liggen de volgende sportterreinen (zie ook deelgebied 1 in paragraaf 3.1.2):
- 1. Sportpark Laegieskamp (hockey / tennis)
- 2. Sportpark Corverskuil (korfbal, golfclub)
- 3. Schoolsportvelden Schuttersweg (divers)
- 4. Hilversumsche golfclub (golfterrein)
- 5. Manege Kamphorst (manege, inclusief horecavoorziening)
- 6. Jeugdruiter sportcentrum ´De Rading´
3.3 Verkeer
3.3 Verkeer
3.3.1 Autoverkeer
In Hilversum wordt gestreefd naar de inrichting van wegen volgens de principes van Duurzaam Veilig. Concreet betekent dit dat alle wegen in de bebouwde kom van Hilversum zijn gecategoriseerd in gebiedsontsluitingswegen (50 km/u) en verblijfsgebieden (30 km/u). In het buitengebied bevinden zich ook een aantal stroomwegen, zoals provinciale en rijkswegen. Door de categorisering te versterken neemt de functionaliteit, vindbaarheid en herkenbaarheid in de wijk en daarmee ook de voorspelbaarheid van het autoverkeer toe. De rijksweg A27 is een stroomweg. In het plangebied zijn verder enkele doorgaande wegen gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg. Een aantal hiervan hebben een maximaal snelheidsregime van 60 km/u. Op gebiedsontsluitingswegen wordt, in het belang van het functioneren van de stad als geheel, aan de stroomfunctie van het verkeer een hoger belang toegekend dan aan de verblijfsfunctie. De maximum snelheid op deze wegen is 50 km/u. De gebiedsontsluitingswegen vormen ook de hoofdroutes voor nood- en hulpdiensten. Enkele wegen in het plangebied hebben een verblijfsfunctie. Deze wegen hebben als hoofdfunctie het rechtstreeks ontsluiten van woningen, winkels en bedrijven. De verblijfsfunctie staat centraal en de verkeersbelasting is beperkt. De maximale snelheid op deze wegen bedraagt 30 km/u. De gebiedsontsluitingswegen verbinden de stroomwegen met de erftoegangswegen. Op de gebiedsontsluitings- en stroomwegen in het buitengebied varieert het snelheidsregime van 60 km/u op provinciale wegen tot 100 km/u of 120 km/u op snelwegen.
3.3.2 Parkeren
Binnen het plangebied zijn verschillende vormen van parkeren aanwezig. Zo zijn er in het grootste deel van het plangebied vormen van langsparkeren en voornamelijk parkeergelegenheid op eigen terrein aanwezig.
3.3.3 Openbaar vervoer
Door het plangebied lopen meerdere openbaar vervoersroutes. De buslijnen die door het plangebied lopen, zorgen voor de ontsluiting van de gemeente Hilversum. Aan de oostzijde lopen openbaar vervoersroutes via Baarn richting Zeist, Amersfoort of Bussum. In het noorden zorgt een openbaar vervoerlijn voor aansluiting van Bussum en loopt een lijn via Bussum door naar Huizen. In het zuiden loopt een openbaar vervoersroute door naar Zeist. En in het zuidoosten van het plangebied is er een openbaar vervoersroute voor aansluiting van Nieuw Loosdrecht en loopt er een lijn via Nieuw Loosdrecht door naar Mijdrecht.
3.3.4 Langzaam verkeer
Fietser
Naast het autoverkeer geeft het plangebied volop ruimte voor het gebruik van de fiets. De doorgaande wegen (zoals Utrechtseweg, Naarderweg, Hilversumseweg, Noodweg, Weg over Anna's Hoeve en Soestdijkerstraatweg) kennen een vrijliggend fietspad, waardoor op deze drukke wegen geen of nauwelijks conflicten kunnen ontstaan met het overige verkeer. De overige wegen in het plangebied zijn plattelandswegen, waarop gemengd verkeer plaatsvindt. Verder bevinden zich in het plangebied nog een aantal vrijliggende fietspaden die zijn aangesloten op het fietsnetwerk van de Gooi- en Vechtstreek.
Voetganger
In het buitengebied van Hilversum zijn geen speciale voorzieningen getroffen voor voetgangers. Wel zijn er diverse wandelroutes die in en door het buitengebied lopen waaronder een lange afstandswandelpad (het zogenaamde trekvogelpad), voetstappenpad en marskramerpad.
Recreatieroutes
Door de bosgebieden lopen diverse wandel-, fiets- en ruiterroutes. Met name in de bosgebieden (Spanderswoud, Corversbos) en over de Bussummer-, Wester-, Zuider- en Hoorneboegseheide zijn veel paden aanwezig. Door het Spanderswoud lopen onder andere een lange afstand wandelpad en fietspad. Ook door de veenweidegebieden lopen enkele wandelpaden. In het plangebied ligt tevens het voetstappenpad dat voornamelijk door de natuurgebieden rond Hilversum. Het pad is ontstaan in 1938 en na jaren van verval is het in 1997 gereconstrueerd door de Stichting Gooisch Natuurreservaat. Daarnaast wordt sinds 2006 gewerkt aan een recreatieve fietsroute "Rondje Hilversum" door gemeente Hilversum in samenwerking met het Goois Natuurreservaat.
3.4 Groen, Blauw En Natuur
3.4.1 Groen
Hilversum is een compacte stad te midden van een uitgestrekt groen buitengebied. De hogere gronden hebben een relatie met het uitgestrekte bosgebied van de Heuvelrug. De lagere gronden sluiten aan op het Groene Hart. Voor de Randstad is het een aantrekkelijk gebied om te recreëren. Ecologisch is het een interessant gebied vanwege de omvang en vanwege de variatie aan leefgebieden. Het buitengebied heeft een grote variatie aan landschapstypen:
- de bossen (zoals Spanderswoud, Corversbosch, Anna's Hoeve, de bossen rond de Vuursche en Einde Gooi)
- de heidegebieden (zoals Bussumerheide, Westerheide, Zuiderheide en Hoornboegse heide)
- de veenweidegebieden (zoals de Hilversumse Bovenmeent en de graslanden tussen het vliegveld en het Tienhovens kanaal)
- de landgoederen (zoals de landgoederenzone van 's Graveland, Zonnestraal, Hoorneboeg, Eindegooi en Monnikenberg)
Door een fijnmazig padennet is het buitengebied voor wandelaars en fietsers over het algemeen goed bereikbaar. Paden en wegen in het buitengebied zijn vaak voorzien van laanbeplanting, die een verwijzing vormt naar de cultuurhistorie en helpen bij de orientatie. Watergangen die Hilversum verbinden met plassen en vaarten in het Groene Hart zijn: het Hilversums Kanaal, de Gooische vaart, de 's Gravelandsche Vaart en het Tienhovens kanaal, dat nooit verder gegraven is dan Eindegooi. Zij vormen een ecologische en soms ook recreatieve verbinding tussen de hoge gronden en de laagveengebieden. Het aanwezige reliëf, met hoogteverschillen tot 20 meter en de wisselende afstand van het maaiveld tot het grondwater verhogen de belevingswaarde van het groen en de variatie aan groeiplaatsomstandigheden. Voor Nederland zijn dergelijke hoogteverschillen bijzonder. Het buitengebied van Hilversum bestaat voor een groot deel uit natuurterreinen en natuurgebieden. Voor wat betreft de vertaling van het aspect groen wordt verwezen naar paragraaf 5.4.3.
Figuur 2: Groenstructuur van Hilversum op niveau landschap
Een groot deel van het buitengebied maakt onderdeel uit van de EHS. Dat wil niet zeggen dat alle EHS van Hilversum in het plangebied Buitengebied 2013 zit. Ook in andere bestemmingsplannen komt EHS voor.
3.4.2 Blauw
Oppervlaktewater komt voor in het buitengebied in de vorm van vennen, gegraven vijvers, watergangen en vaarten. Het watersysteem van het buitengebied in Hilversum wordt nader beschreven in paragraaf 3.7.2.
Op de heuvelrug zijn vrijwel geen watergangen aanwezig, omdat regenwater hier in het algemeen direct wegzakt in de bodem. Wel zijn verscheidene waterpartijen aangelegd waar het regenwater vanuit de stedelijke kern wordt geborgen en in de bodem kan infiltreren. Daarnaast komen verscheidene vennen voor. Deze vennen zijn ontstaan door stagnerend regenwater als gevolg van een ondoorlatende inspoellaag in de bodem. In de lager gelegen delen is de intensiteit aan watergangen groter, met name in de Hilversumse Boven- en Ondermeent en Egelshoek, om de afvoer van oppervlaktewater te waarborgen. Dit zijn van nature ook natte gebieden. Het buitengebied vormt een essentiële schakel in de waterberging van het stedelijk gebied, aangezien in het stedelijk gebied onvoldoende waterberging aanwezig is om het regenwater van de verharding via een gescheiden rioolstelsel te kunnen bergen. In het buitengebied zijn dan ook verscheidene vijvers aangelegd die als functie waterberging voor het stedelijk gebied hebben. Sommige van deze vijvers zijn met elkaar verbonden. In paragraaf 5.4.2 wordt hier verder op ingegaan.
3.4.3 Natuur
Het buitengebied van Hilversum bestaat voor een groot deel uit natuurterreinen en natuurgebieden. Daarmee speelt het buitengebied een belangrijke rol in de regionale en nationale ecologische hoofdstructuur. Het buitengebied van de gemeente Hilversum vormt een verbindende schakel tussen de Utrechtse Heuvelrug en het vechtplassengebied en het Groene Hart. De ligging van Groene Hart is in onderstaande figuur met een lichtgroen vlak aangegeven.
Figuur 3: Ligging Groene Hart
Hierdoor worden belangrijke ecologische relaties gelegd die de levensvatbaarheid en duurzaamheid van de afzonderlijke terreinen versterkt. Het grootste deel van de natuurterreinen zijn in het beheer van natuurbeschermingsorganisaties zoals Stichting Gooische Natuurreservaat en Vereniging Natuurmonumenten. Onderstaande figuur toont de ligging van de EHS, Beschermde Natuurmonumenten en de Natura 2000-gebieden in het buitengebied van Hilversum en omgeving. Het buitengebied van Hilversum bestaat voor een groot deel uit gebieden die als natuur zijn bestemd in de Structuurvisie 2040 van de Provincie Noord-Holland.
Figuur 4: Ecologische hoofdstructuur
Diverse natuurterreinen vallen onder de Natuurbeschermingswet 1998. Voor projecten geldt een vergunningplicht als het project een verslechterend of significant verstorend effect kan hebben op een Natura 2000-gebied (art. 19d Nbwet). Bij vaststelling van plannen, zoals een bestemmingsplan, moet het bevoegd gezag rekening houden met de gevolgen van het plan voor Natura 2000-gebieden (art. 19j, Nbwet). Deels in en deels nabij het grondgebied van de gemeente Hilversum liggen de Natura 2000-gebieden Naardermeer en Oostelijke Vechtplassen. Beide gebieden hebben zowel de status van Habitat- als van Vogelrichtlijngebied.
Naast deze twee Natura 2000-gebieden liggen er diverse heideterreinen, landgoederen en bosgebieden in het buitengebied die bescherming genieten onder de Natuurbeschermingswet 1998, aangezien deze gebieden zijn aangewezen als Beschermd Natuurmonument. De volgende gebieden in het buitengebied zijn aangewezen als Beschermd Natuurmonument; Bussumer- en Westerheide, Zuiderheide en Laarder Wasmeer, Franse kampheide, Hoorneboegsche heide, Hilversumsche Waschmeer, Heidebloem en Heide achter het Sportpark (zie figuur 5).
Figuur 5: Beschermde Natuurmonumenten
De Natura 2000-gebieden vormen tezamen met deze Beschermd Natuurmonumenten de kerngebieden van de ecologische hoofdstructuur in het buitengebied van Hilversum. Er is een groot verschil tussen de oostelijk en westelijk gelegen natuurgebieden. De westelijk gelegen gebieden zoals Naardermeer, Hilversumse bovenmeent, Laegieskamp en Egelshoek zijn typische veenweidegebieden. De oostelijk gelegen gebieden liggen voornamelijk op de hogere (zand)gronden, de aanwezige natuurterreinen bestaan hier voornamelijk uit droge bos- en heideterreinen. In onderstaande figuur zijn de Natura 2000-gebieden Naardermeer in het noorden en het daaronder gelegen Natura 2000-gebied Oostelijke vechtplassen afgebeeld.
Figuur 6: Natura 2000-gebieden Naardermeer en Oosterlijke vechtplassen
Opgemerkt wordt dat zich in het plangebied diverse voormalige bunkers bevinden, zoals in Spanderswoud, het vliegveld en op natuurgronden. Deze bunkers hebben nu al of hebben in potentie waarde voor vleermuizen. Deze bunkers die geen specifieke functie hebben worden niet bestemd. De bunkers die inmiddels een nieuwe functie hebben, bijvoorbeeld in de vorm van bunkerwoningen, zijn (conserverend) bestemd conform die functie.
3.5 Duurzaamheid En Leefbaarheid
3.5.1 Duurzaamheid
Duurzaamheid is gericht op drie kwaliteitsaspecten: people, planet en profit/prosperity. De pijler 'people' richt zich op aspecten van sociale kwaliteit en proceskwaliteit: de leefbaarheid van de omgeving, sociale veiligheid en de betrokkenheid van bewoners, bedrijven en overheden (sociale duurzaamheid). De pijler 'planet' is direct gerelateerd aan de milieukwaliteit en thema's als energie, ecologie en water, maar ook aan gezondheid, verkeer en afval, en daarmee aan verschillende grote milieuproblemen zoals verlies aan biodiversiteit, klimaatsverandering, bedreigingen van de gezondheid en aantasting van de leefomgeving (fysieke duurzaamheid). Uitgangspunten zijn een brongerichte benadering, het sluiten van kringlopen en behoud en versterking van de kwaliteit van de leefomgeving. De pijler 'profit/prosperity' richt zich op de aanwezigheid van voorzieningen, voldoende werkgelegenheid en inkomensdifferentiatie en dragen bij aan het functioneren van de leefomgeving (economische duurzaamheid). De essentie van deze zogenaamde Triple P-benadering is een evenwichtige integrale ontwikkeling van de kwaliteitsaspecten.
3.5.2 Leefbaarheid
3.6 Cultuurhistorische Waarden
3.6.1 Historisch-geografische waarden
Het Hilversumse buitengebied kent belangrijke cultuurhistorische waarden. In het plangebied zijn urnenvelden, grafheuvels en historische doodwegen aanwezig. Verspreid in de Westerweide liggen kuilen die in het verleden zijn uitgegraven om zand, grind en leem te winnen.
Archeologische vindplaatsen
Archeologische vindplaatsen duiden op een zeer oud cultuurgebruik en hebben daarom als zodanig belangrijke cultuurhistorische waarden. Aan de hand van de Archeologische monumenten Kaart (AMK) en de provinciale Cultuur Historische Waardekaart van Noord-Holland wordt voor Hilversum een overzicht gegeven van de waardevolle archeologische terreinen en elementen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen (bevestigde) archeologische vindplaatsen en vermoedelijk waardevolle terreinen.
Op de Hoorneboegsche heide nabij de Holleweg zijn 13 grafheuvels uit de Neolithicum-Bronstijd aanwezig. Deze grafheuvels hebben de status van beschermd monument. Op de Westerheide en Bussumerheide zijn nog eens 11 grafheuvels uit de Neolithicum-Bronstijd aanwezig. Deze grafheuvels hebben eveneens de status van beschermd monument.
Op de Westerheide en Bussumerheide zijn sporen van bewoning gevonden uit de Neolithicum-Bronstijd en de vroege middeleeuwen en een dorp uit de late middeleeuwen. Deze sporen van bewoning hebben de status van beschermd monument. Andere sporen van bewoning uit de paleolithicum-ijzertijd zijn gevonden in de Bovenmeent ten hoogte van de Griendkade en op de Hengstenberg ten hoogte van Bosberg zijn sporen van bewoning gevonden uit het mesolithicum. Deze sporen van bebouwing hebben de status van terrein met archeologische betekenis.
Overige objecten die in het buitengebied zijn gevonden, zijn een urnenveld, de resten van een wal en een imkerij. Deze objecten hebben allen de status van beschermd monument.
Archeologische verwachtingswaarde
Naast archeologische vindplaatsen is er sprake van archeologische verwachtingswaarden. De zonering van gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde is uitgewerkt in de provinciale Cultuur Historische Waardekaart. Hoge archeologische verwachtingswaarden zijn er met name in de Bovenmeent, op kleine delen van de Bussumer- en Westerheide, rond landgoed Hoorneboeg en in een brede zone over de Zwarte Berg en de Zuid.
Historische geografie
In het buitengebied zijn een aantal interessante landschappelijke kenmerken te onderscheiden. Zo is een spinnenwebachtige wegstructuur in het gebied aanwezig, zijn verkavelingvormen als meentgronden (Hilversumse Meent) en een veenverkavelingsstructuur (zuidwesten van Egelshoek) te onderscheiden. Verder zijn in het gebied een goedbewaarde grenswal te vinden, een aantal 'woeste gronden' en voormalige productiebossen.
Landgoederen
In en rondom Hilversum zijn diverse landgoederen gesticht. Alle landgoederen zijn gesticht op (hooggelegen) zandgronden binnen de bos- en heidegebieden. Bekend is de zeventiende eeuwse landgoederenzone van ´s Graveland, waarvan alleen Bantam binnen Hilversum ligt. Daarnaast zijn de volgende landgoederen binnen Hilversum gelegen: Monnikenberg, Uytwijck, Zwaluwenberg, Zonnestraal, Hoorneboeg en Eindegooi. Monumentale lanen, zichtassen en bijzondere gebouwen zijn meestal beeldbepalend. Op Bantam en Hoorneboeg zijn de hoofdgebouwen verdwenen. Op Zonnestraal en Eindegooi zijn landbouwgronden onderdeel van het landgoed. De landgoederen kennen allemaal hun eigen karakteristieke cultuurhistorische waarden en worden voor verschillende doeleinden gebruikt. De belangrijkste functies van de landgoederen zijn: natuur, recreatie, wonen, kantoorfunctie, zorg en landbouw.
Voor de landgoederen wordt gestreefd naar het behoud en zichtbaar maken van de historische kenmerken en structuren van landgoederen. Behoud van historische structuren of elementen is in principe uitgangspunt, herstel van verdwenen structuren of elementen een streven. In landgoederen zonder of met een beperkte openbare toegankelijkheid, wordt gestreefd naar openstelling voor publiek waarbij verstoring van natuurwaarden zo veel mogelijk wordt beperkt.
Zonnestraal
Landgoed waarop in de 20e eeuw een sanatorium is gesticht door diamantbewerkers, voor mensen die leden aan TBC. Het landgoed is bijna 100 ha groot en bestaat voor het grootste deel uit gemengd bos met op een aantal plaatsen laanstructuren. Aan de westrand van het landgoed ligt een aantal akkers op de zogenaamde Loosdrechtse engen. De oostzijde is natuurgebied. Binnen het landgoed liggen diverse (monumentale) gebouwen met een woon- of zorgfunctie. De belangrijkste gebouwen worden gevormd door het zogenaamde Duiker-ensemble dat is voorgedragen voor plaatsing op de UNESCO werelderfgoedlijst.
Monnikenberg, Heidepark en Stad Gods
Bosrijk gebied van ongeveer 40 ha met een grid van imposante laanstructuren en een centraal gelegen open ruimte van graslanden. Het voormalige monumentale Klooster “Stad Gods” is het belangrijkste gebouw in het landgoed. In de 19de eeuw werd door Van der Wall Bake een villa met zicht op het Monnikenwater gebouwd. Na de oorlog werd de villa uitgebreid tot klooster. Daarnaast zijn de rijksmonumenten boerderij met stalgebouw en een aantal woningen op het landgoed gelegen. Het westelijke perceel heette Boschrand. Het landgoed grenst aan het ziekenhuisterrein van Hilversum. De verschillende eigenaren werken aan een integraal plan om het gebied geschikt te maken voor een combinatie van zorg, wonen en natuur, met behoud en versterking van de cultuurhistorische- en landschappelijke waarden en monumenten. Aan de Soestdijkerstraatweg is ook het voormalige Heidepark gelegen. De oorspronkelijke villa is verdwenen, de tuinaanleg met vijver en toegangspalen tot de buitenplaats zijn nog aanwezig.
Uytwijck (provinciaal monument)
Tuin, ontworpen door D.F. Tersteeg bij oorspronkelijke landhuis uit 1921 (afgebroken eind jaren ´70 en vervangen door enkele villa´s), in kenmerkende architectonische tuinstijl met assenstelsel, natuurbad en aparte deeltuinen.
Zwaluwenberg (rijksmonument)
Ontwikkeling buitenplaats vanaf 1837, gelegen in de Gooise bossen op de Zwaluwenberg en bestaande uit een 19de eeuws bosrijk landschappelijk deel met lanen aan noordzijde; 20ste eeuwse villa met aangelegde tuinen en congiërgewoning aan Utrechtseweg. Met beuken omzoomde oprijlaan voert naar de in 1914 gebouwde villa in Engelse landhuisstijl. De op verschillende niveaus gelegen tuin werd ontworpen in decoratieve en formele tuinstijl door B.C. van der Steenhoven, en bevat onder meer een geometrisch padenstelsel, zichtassen, grasvelden, bloemvelden, kruidentuin, vijvers, architectonische elementen en uitzichten op weilanden (op afgegraven delen aan de zuidkant) en bos. Het oorspronkelijk grotere Zwaluwenberg werd gesplitst door de spoorlijn en verkocht in delen. Heden hoofdkwartier van de Inspecteur Generaal van de Krijgsmacht. Aan de zuidkant loopt de weg van Loosdrecht naar de Vuursche.
Bantam (rijksmonument)
In de 19de eeuw met de ´s-Gravelandse buitenplaatsen Schaep en Burgh en Swaenburg in één hand, en rond 1878 verkocht waarna bouw huis in as met parkaanleg. Bantam heeft een inrichting in verschillende delen en kent meerdere ontwikkelingsstadia.
Hoorneboeg
18de eeuws bomenrijk landgoed, oorspronkelijk met kasteelachtig jachthuis, op heuvel in heidegebied omgeven door aarden wal. In 19de eeuw bouw villa op hoogste punt aan einde van rechte laan, boerderij met schuur, tuinmanswoning. Bij tuinmanswoning ontwikkelde zich een kwekerij en moestuin met kassen. In 20ste eeuw enkele toevoegingen. Toegangslanen tot buitenplaats vanaf Utrechtseweg, Tienhovens kanaal, Loosdrecht en heide. Inrichting buitenplaats met spiraalvormig padenstelsel. Oorspronkelijk was de buitenplaats groter. De uitzichten op de lager gelegen omgeving speelde een belangrijke rol.
Einde Gooi
Deel van het tweede ontginningsblok, in 1837 verkaveld en geveild, waarvan het verkavelingspatroon gaaf bewaard is gebleven. Variatie in bos, akkers, weiland, boomgaarden, met boerderijen en een omvang van ongeveer 145 Ha. Bijzondere flora en fauna aanwezig in dit gebied, gelegen op de overgang van zand naar veen. In het gebied staan monumentale boerderijen. Einde Gooi bestaat uit een herenhuis, vanwaar uitzicht over de lager gelegen gronden, met een boerderij, aanleg na 1900 van park- en tuingedeelten in de nabijheid van padenpatroon en sterrebos. Grenspalen staan bij de boerderij in Egelshoek. Rond 1838 werd begonnen met de aanleg van het Tienhovensch Kanaal.
3.6.2 (Steden)bouwkundige waarden
Monumenten
In het plangebied liggen de volgende monumenten:
Rijksmonumenten:
- Sanatoriumcomplex en nazorgwoningen, tbc huisje Zonnestraal
- Onderdelen Nieuwe Hollandse Waterlinie
- Zwaluwenberg (geheel tuinen met gebouwen), Utrechtseweg 221-225
- Hoorneboeg, gebouwen, boerderij
- Soestdijkerstraatweg 110-112 (woonhuiscomplex)
- Corverslaan 1
- Oude Amersfoortseweg e.o. (spoorwegbogen)
Provinciale monumenten:
- Uytwijck en grenspalen (provinciegrens zuid-oost)
Gemeentelijke monumenten:
- Zonnestraal, waaronder bunkerwoningen, vm. casinogebouw, bank van Ome Jan
- Loosdrechtsebos 1 (tuinmanswoning)
- Noodweg 98 (bungalow)
- Hoorneboeg 5 (villa)
- Hoorneboeg 7 (tuinmanswoning)
- Noodweg 1 (woonhuis)
- Noodweg 37 excercitieloods op kazerne
- Noodweg 48 (landhuis)
- Utrechtseweg 253 (landhuis)
- Utrechtseweg 257 (landhuis)
- Utrechtseweg 160 (boerderij)
- Laan van Einde Gooi 4 (woonhuis)
- Laan van Einde Gooi 8
- Egelshoek 3 (sluiswachterswoning)
- Egelshoek 4 (boerderij)
- Egelshoek 6/6a (boerderij)
- Soestdijkerstraatweg 170 (woonhuis)
- Bij Soestdijkerstraatweg – (spoorwegbogen)
- Bij Soestdijkerstraatweg (uitkijktoren J. Rebel in Smitshuyserbos)
- Nieuwe Crailoseweg 8
- Vaartweg 200 (boerderij)
- Schuttersweg 113 (tolhuis)
- Nieuwe Crailoseweg 8 (industriegebouw bij spoor)
- Utrechtseweg 195 (tuinmanswoning)
- Noodweg 45-49 (vliegtuigloods)
Deze monumenten worden beschermd door de Monumentenwet 1988 en de gemeentelijke monumentenverordening.
3.6.3 Archeologische waarden
In 1992 is het zogenoemde “Verdrag van Malta” gesloten, een Europees verdrag dat is gericht op de bescherming van het archeologisch erfgoed. Sinds de officiële bekrachtiging van het verdrag door Nederland in 1998 is gewerkt 'in de geest van Malta' en is de Monumentenwet 1988 herzien, op grond van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), om de archeologie wettelijk te verankeren. Op 1 september 2007 is de herziene Monumentenwet 1988 in werking getreden.
De kernpunten, geregeld in de Monumentenwet, zijn:
- behoud en bescherming van het archeologisch erfgoed op de plek waar het ligt in de bodem (in situ);
- opnemen archeologie in het ruimtelijke ordeningsproces;
- 'de verstoorder betaalt';
- transparant en helder besluitvormingsproces, informatie verspreiden en kennis van het archeologisch erfgoed vergroten.
De gemeente is het bevoegd gezag, en verantwoordelijk voor het opstellen van een archeologische verwachtings - en beleidskaart. Op de verwachtingskaart staat aangegeven welke archeologische beschermde monumenten, bekende waarden, en welke archeologische verwachtingen in Hilversum aanwezig zijn. Voor het te voeren beleid ten aanzien van de archeologische waarden en verwachtingen in de gemeente, heeft de gemeente een beleidsnota en de daarbij behorende beleidskaart opgesteld. De beleidskaart, moet volgens de Wro in het bestemmingsplan worden opgenomen, zodat voor de aanvrager van een vergunning duidelijk is in welke gevallen een archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Deze gevallen worden voornamelijk bepaald door een maximale verstoringsoppervlakte en -diepte.
Het archeologische onderzoek is een getrapt proces. Elke stap in het proces wordt afgesloten met een besluit van het bevoegd gezag omtrent het archeologische erfgoed: of het plangebied wordt vrijgegeven, of er wordt een vervolgonderzoek gevraagd, of planaanpassing, of het archeologisch erfgoed wordt in situ beschermd. Eerst moet de aanvrager een inventariserend onderzoek overleggen. In dat inventariserend onderzoek wordt vastgesteld of er archeologisch erfgoed in de bodem aanwezig is en of er nader onderzoek nodig is. De volgende stap is het verrichten van een verkennend veldonderzoek (proefsleuven) om de aard, omvang en kwaliteit van het archeologisch erfgoed te onderzoeken. Het plangebied kan hierna op grond van een selectiebesluit worden vrijgegeven, beschermd, of, als bescherming niet mogelijk is, kan een opgraving worden gevraagd. Elke fase wordt uitgevoerd op grond van een programma van eisen. Behalve de eisen die aan het onderzoek worden gesteld in het kader van de Kwaliteitseisen Nederlandse Archeologie (KNA) kan de gemeente aanvullende eisen stellen.
Binnen de gemeente Hilversum wordt gebruik gemaakt van de Structuurvisie Archeologie 'De ondergrondse stad'. In deze structuurvisie is al het mogelijk aanwezige archeologisch erfgoed beschreven. Hiervan is een kaart gemaakt welke is gebruikt voor de bestemmingslegging van de archeologische dubbelbestemmingen. In figuur 7 is deze kaart opgenomen.
Figuur 7: Archeologische beleidskaart gemeente Hilversum
Zoals in figuur 7 is aangegeven kent het plangebied hoge, middelhoge en lage verwachtingswaarden. Daarnaast is in de Hilversumse Bovenmeent een gebied aanwezig met archeologische waarde. Ook zijn er beschermde rijksmonumenten en gebieden met archeologische betekenis aanwezig. Daarnaast zijn in het buitengebied diverse waarnemingen en vondsten gedaan.
Voor wat betreft Aardkundige monumenten en Aardkundig waardevol gebied wordt verwezen naar paragraaf 3.7.1 (onder het kopje 'aardkundige waarde').
3.7 Bodem En Watersysteem
3.7.1 Bodem
De provincie Noord-Holland heeft een bodemtoets ontwikkeld voor de afweging van bodemaspecten in bestemmingsplannen. Het gaat om de aspecten bodemopbouw, bodemkwaliteit, milieubeschermingsgebieden en archeologie. Deze aspecten zijn met uitzondering van archeologie opgenomen in deze bodemparagraaf. Archeologie is toegelicht in paragraaf 3.6.3. In deze paragraaf is ook het grondwatersysteem en daarin eventueel voorkomende verontreinigingen meegenomen.
Bodemopbouw en geohydrologische situatie
De gemeente Hilversum maakt onderdeel uit van de geografische eenheid het Gooise stuwwallencomplex met onder andere fysisch geografische eenheden zoals stuwwallen. Het gebied wordt daarom gekenmerkt door grote en kleine verschillen in reliëf.
De bodem van Hilversum bestaat hoofdzakelijk uit matig fijne tot zeer grove zanden. Op het hoge deel van de stuwwal zijn moderpodzolen ontstaan; dit zijn droge matige vruchtbare gronden met een diepe grondwaterstand. De hogere delen worden omringd door een schil van haarpodzolgronden. Deze droge arme gronden liggen op de lagere rand van de stuwwal en in de aangrenzende dekzandgebieden.
De bodem rondom het stedelijk gebied van Hilversum bestaat dan ook voornamelijk uit haarpodzolgronden, fijn zand. De zanden maken deel uit van het watervoerende pakket, dat haar basis heeft op een diepte van NAP -160 meter. Naast de genoemde zanden bevat de bodem grindbestanddelen. Tot een diepte van 50 meter onder het maaiveld is gestuwd materiaal aanwezig. Hierin kunnen plaatselijk fijnzandige, lemige en slib houdende lagen voorkomen.
De stuwwal is een inzijgingsgebied. Het geringe vochthoudend vermogen is een bepalende bodemeigenschap. De goede doorlatendheid van de bodem veroorzaakt een snelle uitspoeling van grondstoffen. Door deze eigenschappen is de grond op de heuvelrug over het algemeen schraal en droog.
Richting het westen op de lager gelegen gebieden komt (van oorsprong) veengrond voor aan zowel de uiterste noord- als zuidzijde. Dit zijn de veenweidegebieden Hilversumse Meent en Egelshoek. Door de lage ligging treedt het infiltratiewater afkomstig van de heuvelrug hier uit in de vorm van kwel. Door ontginning, ontwatering en de daarmee gepaard gaande oxidatie is het veen op het Hilversums grondgebied vrijwel verdwenen. De Meent en de Egelshoek zijn ingericht als poldersysteem.
Het maaiveldverloop van de verschillende deelgebieden die onderdeel uitmaken van het bestemmingplan is erg afwisselend. Over het algemeen wordt het maaiveldverloop bepaald door de Utrechtse Heuvelrug die van noord naar zuid centraal over de bebouwde kom van de gemeente Hilversum loopt. De Utrechtse Heuvelrug heeft een hoogte van circa NAP + 26 m en loopt richting de poldersystemen in De Meent en Egelshoek in het westen af tot circa NAP 0 m. Richting het oosten daalt het maaiveld in de heidegebieden tot circa NAP + 3 m.
Opvallend is het maaiveldverloop rond het deelgebied De Zanderij. Als voormalige zandwinlocatie is het maaiveld hier afgegraven en ligt het maaiveld circa 5 meter lager dan de omgeving. Binnen dit deel komen ook enkele zandwinputten voor die nu een waterpartij vormen.
Functies en bestemmingen moeten afgestemd worden op de bodemopbouw en het bijbehorende geohydrologische systeem en de daaraan toegekende functies. Dit wordt onder meer vormgegeven door het feit dat nagenoeg het gehele gebied is aangeduid als een Aardkundig waardevol gebied dan wel Aardkundig monument. Bovendien komen binnen het bestemmingsplan ook grondwaterbeschermingsgebieden voor. In onderstaande items wordt hier verder op ingegaan.
Grondwater
Het grondwatersysteem in Hilversum is in grote lijnen te zien als een wisselwerking tussen de hoger gelegen heuvelrug en de lager gelegen veenweidegebieden. De heuvelrug fungeert grotendeels als een infiltratiegebied. Regenwater zakt hier in de grond. Op de zandgronden zakt het water vaak snel en diep weg. In het lager gelegen westelijk deel treedt het grondwater in de veenweidegebieden als kwelstroom weer uit. Op een deel in het westen na, is binnen Hilversum sprake van een natuurlijk fluctuerende grondwaterstand van de Utrechtse Heuvelrug.
De grondwaterstromingsrichting is hoofdzakelijk noordwestelijk. Het geïnfiltreerde water gaat onderdeel uitmaken van de grondwatervoorraad. Ook de mens maakt gebruik van deze grondwatervoorraad. Op diverse plekken op de heuvelrug vindt waterwinning plaats.
De stijghoogte van het grondwater in het eerste watervoerend pakket ligt in een vlak, aflopend van NAP +2,0 m in het oosten tot NAP -1,0 m in het westen. Door het maaiveldverloop rondom de heuvelrug zijn er echter grote verschillende ontwateringsdiepten (afstand tussen grondwater en maaiveld) binnen Hilversum. Op de heuvelrug ligt de grondwaterstand tot enkele meters beneden het maaiveld. Verder van de stad en de heuvelrug af ligt de grondwaterstand in zowel oostelijke als westelijke richting dichter onder het maaiveld.
De 's-Gravelandse Polder, direct ten westen van het plangebied heeft een jaarrond een vast peil van NAP -0,2 m. In de poldergebieden van de Ankeveense en Kortenhoefse plassen in het noordwesten en de Egelshoek in het zuidwesten van het plangebied ligt de grondwaterstand zeer dicht onder het maaiveld waardoor grondwatertrap II voorkomt. Dit betekent dat het gebied zich kenmerkt door ondiepe grondwaterstanden; de GHG (gemiddeld hoogste grondwaterstand) kan daar tot 0,4 m of hoger beneden maaiveld stijgen en de GLG (gemiddels laagste grondwaterstand) ligt tussen de 0,5 en 0,8 meter beneden maaiveld. Ten oosten van het knooppunt Eemnes (A1/A27) is het maaiveld ook al zo sterk gedaald, dat hier eveneens grondwatertrap II voorkomt.
Grondwaterbeschermingsgebieden
In Hilversum liggen grondwaterbeschermingsgebieden van een tweetal grondwaterwinningen voor drinkwatervoorziening; waterwinning Laren en waterwinning Loosdrecht. Om de waterwinningen te beschermen zijn zones met grondwaterbeschermingsgebieden aangewezen. Binnen de grondwaterbeschermingsgebieden worden een drietal beschermingsniveaus onderscheiden. Vanaf de onttrekking worden de volgende beschermingsgebieden onderscheiden;
- 1. Waterwingebied.
- 2. Grondwaterbeschermingsgebied, een groot aantal activiteiten, zoals benzinestations, boringen, afvalstort en lozingen, ontgrondingen, sport- en recreatievoorzieningen, parkeerterreinen en woonbebouwing worden geweerd.
- 3. Grondwaterbeschermingsgebied II, een beperkt aantal activiteiten, zoals benzinestations, boringen, afvalstort en lozingen worden geweerd.
Figuur 8: Grondwaterbeschermingsgebieden binnen Hilversum
De grondwaterbeschermingszones van de twee onttrekkinglocaties overlappen het bestemmingsplan Buitengebied 2013 In het noordoosten van Hilversum ligt het grondwaterbeschermingsgebied van de waterwinning Laren. Dit waterwingebied bestaat uit drie aaneengesloten onttrekkingsgebieden. Het waterwingebied van de meest zuidelijke onttrekking aan de Larenseweg grenst aan de plangrenzen. De grondwaterbeschermingsgebieden I en II liggen tot binnen de plangrenzen.
In het zuidwesten van Hilversum ligt het grondwaterbeschermingsgebied van waterwinning Loosdrecht. Van deze winning grenst het waterwingebied aan de plangrens en ligt het grondwaterbeschermingsgebied I tot in het plangebied. Grondwaterbeschermingsgebied II is binnen de plangrenzen niet aanwezig rond deze winning.
Voor de grondwaterbeschermingsgebieden zijn regels vastgelegd in de Provinciale Milieuverordening. Dit betekent dat binnen deze gebieden ten opzichte van de gebruikelijke zorgvuldigheid extra restricties gelden om de drinkwaterwinning te beschermen. Uit contact met de provincie Noord Holland volgt dat de regels ter bescherming van de grondwaterwingebieden zelfstandig zijn geregeld via de Provinciale Milieuverordening en dat het bestemmingsplan geen aanvullende regeling vereist.
De onttrekking aan de Larenseweg van de waterwinning Laren is sterk gereduceerd in de periode 2000-2002 van circa 6,5 miljoen m3 per jaar tot minder dan 3 miljoen m3 per jaar. Hierdoor zal de grondwatervoorraad toenemen dat van positieve invloed is op de ecologie. De reductie uit zich in toename van kwel op de lager gelegen delen zoals het veenweidegebied aan de voet van de heuvelrug en een toename van de grondwaterstanden, vooral in het oosten van Hilversum. Door het langdurige verblijf in de bodem is het van bijzondere kwaliteit. De voedselarme kwaliteit van het water zorgt voor bijzondere ecologische waarden.
Aardkundige waarden
De grote verscheidenheid en gaafheid van geografische verschijnselen maakt het stuwwallencomplex van het Gooi bijzonder. Eén van de speerpunten van het provinciale landschaps- en bodembeschermingsbeleid is het beschermen van onderdelen in het landschap, die iets vertellen over de geologische ontstaanswijze van een gebied. Hiervoor heeft de provincie Noord-Holland een lijst met 80 gebieden met aardkundige waarden (Aardkundig waardevol gebied) vastgesteld en vervolgens hieruit 17 gebieden geselecteerd als aardkundig monument (Aardkundig monument). De 80 aardkundig waardevolle gebieden zijn nu opgenomen in de Provinciale Structuurvisie en bijbehorende verordening en genieten als zodanig planologische bescherming.
Een groot deel van het bijzondere stuwwallengebied is daarom door de provincie aangewezen als gebied met aardkundige waarden en de ongeroerde delen zijn zelfs aangewezen als aardkundig monument. Vrijwel het gehele buitengebied van Hilversum betreft gebieden met aardkundige waarden en monumenten door de aanwezigheid van fysisch geografische eenheden zoals stuwwal, smeltwater- en windvormingen, typische dek- en stuifzandvormingen, vennen en droge dalen. In de figuur op de volgende pagina zijn de aardkundige waarden rondom het plangebied weergegeven.
Activiteiten als ontgrondingen, egalisaties, grondverzet en diepploegen kunnen schade toebrengen aan de aardkundige waarden. Aanvullend zijn de niet toegestane activiteiten en handelingen in de 17 aardkundige monumenten (vallend onder de milieubeschermingsgebieden) opgenomen in de Provinciale milieuverordening tranch 7 Noord-Holland (PMV). Een ontheffing aanvragen is mogelijk. Daarnaast wordt passende planologische bescherming opgenomen voor de aardkundig waardevolle gebieden inclusief de aardkundige monumenten binnen bestemmingsplannen.
Op onderstaande figuur is te zien dat het oostelijk en zuidelijk deel van het buitengebied bijna geheel als Aardkundig monument is betiteld. De Aardkundige monumenten binnen het plangebied betreffen: Hoorneboeg, Zwarte Berg e.o., Zuiderheide en Witte Bergen, Laarderwasmeer, Bussumer- en Westerheide. Daarnaast loopt de noordgrens van De Meent langs het Aardkundig monument Naardermeer.
Naast de Aardkundige monumenten is nagenoeg het gehele overige buitengebied aangewezen als Aardkundig waardevol gebied, bestaande uit de volgende gebieden: Spanderswoud, Schaep en Burgh, Corversbos, Trompenburg, West Egelshoek, Smithuyserbos, Klein Waschmeer e.o.
Figuur 9: Aardkundige waarden
De Aardkundige monumenten en de Aardkundig waardevolle gebieden genieten bescherming zodat de aardkundige waarden in de toekomst niet aangetast worden. De aanwezigheid van Aardkundige waarden hoeft geen belemmering in het gebruik van de bodem te vormen, zolang er maar sprake is en blijft van duurzaam bodembeheer.
Voor Aardkundige monumenten zijn in de Provinciale Milieuverordening verboden handelingen opgenomen waarvoor ontheffing aangevraagd moet worden. De provincie hanteert daarbij een vijftal beoordelingscriteria:
- 1. aantasting reliëf en bodemprofiel;
- 2. aantasting toplaag van het bodemprofiel (tot 1,0 m onder maaiveld) en microreliëf: oppervlakkige graafactiviteit en beïnvloeding van het maaiveld. Voor de hoofdgroep 'Veen' geldt een diepte tot 0,5 m onder maaiveld;
- 3. aantasting reliëf en ondergrond: graafactiviteit vanaf maaiveld tot in de ongestoorde ondergrond en beïnvloeding van zowel het micro- als macroreliëf;
- 4. aantasting specifieke kenmerken: het doen verdwijnen van de natuurlijke kenmerken die de wordingsgeschiedenis van het landschap bepalen, zoals de natuurlijke hoogteverschillen (reliëf), het bodemprofiel (podzolgronden, veen) enz.;
- 5. aantasting van het oorspronkelijke bodemprofiel en reliëf als gevolg van het verstoren en/of het doen beëindigen van actieve bodemprocessen zoals veenvorming en verlanding door bijvoorbeeld verandering in grondwaterstand (drainage, ontwatering en bemaling).
Uit contact met de provincie Noord Holland volgt dat de bescherming van de Aardkundige monumenten zelfstandig is geregeld via de Provinciale Milieuverordening en dat het bestemmingsplan geen aanvullende regeling vereist. De overige aardkundige waarden worden via dit bestemmingsplan beschermd middels de dubbelbestemming Waarde - Geomorfologie.
Bodem- en grondwaterverontreiniging
In de gemeente Hilversum komen een aantal locaties met bodemverontreiniging voor. De bodemverontreiniging bij Egelshoek is de enige plek die aandacht verdient binnen het buitengebied. De bodem direct naast het woonwagenterrein is een voormalig autosloopterrein en was zwaar verontreinigd. Het voormalig autosloopterrein is voor een groot deel gesaneerd, echter er zijn nog wel deelverontreinigingen die in de toekomst gesaneerd zullen worden. De verontreinigde waterbodems van de vijvers Anna's Hoeve en de Wasmeren zijn de afgelopen periode gesaneerd.
3.7.2 Watersysteem
Beschrijving huidige watersysteem
De waterhuishouding is sterk afhankelijk van de geomorfologie en geologie. Het watersysteem in Hilversum is in grote lijnen te zien als wisselwerking tussen de hoger gelegen heuvelrug en de lager gelegen veenweidegebieden. Met de heuvelrug als infiltratiegebied en de lager gelegen delen zoals de veenweidegebieden (vooral aan de voet van de heuvelrug) als gebieden met uittredend kwelwater. Oppervlaktewater komt voor in het buitengebied in de vorm van vennen, gegraven vijvers, watergangen en vaarten. Hilversum ligt volledig in het beheersgebied van Hoogheemraadschap Amstel Gooi en Vecht (AGV). Binnen het beheersgebied geldt de AGV Keur 2011 van het waterschap.
Bij de beschrijving van het watersysteem van het buitengebied in Hilversum wordt daarom na een korte algemene beschrijving onderscheid gemaakt in een achttal verschillende deelgebieden. Deze indeling is gemaakt aan de hand van de plangebiedgrenzen en de verschillen in het watersysteem en geomorfologie daarbinnen.
Op de heuvelrug zijn vrijwel geen watergangen aanwezig. Omdat regenwater hier in het algemeen direct wegzakt in de bodem. Wel zijn verscheidene waterpartijen aangelegd waar het regenwater vanuit de stedelijke kern wordt geborgen en in de bodem kan infiltreren. Daarnaast komen verscheidene vennen voor. Deze vennen zijn ontstaan door stagnerend regenwater als gevolg van een ondoorlatende inspoellaag in de bodem. Deze vennen hebben van nature een voedselarm karakter.
In de lager gelegen delen is de intensiteit aan watergangen groter, met name in de Hilversumse Boven- en Ondermeent en Egelshoek, om de afvoer van oppervlaktewater te waarborgen. Dit zijn van nature ook natte gebieden. Deze gebieden zijn ingericht als een poldersysteem waar middels een bemaling een gewenst waterpeil wordt bereikt. Het water uit de polders wordt afgemalen op boezemwateren, die zorgen voor de (boven)regionale afvoer.
In de (overgangsgebieden naar de) veenweidegebieden aan de westzijde treedt dus kwelwater uit. Dit kwelwater is van een bijzondere samenstelling en kwaliteit als gevolg van een langdurig verblijf in de ondergrondse watersysteem. De voedselarme kwaliteit van het kwelwater leidt ertoe dat watersystemen en vegetaties ontstaan met een bijzondere ecologische waarde.
De voedselarme wateren (onder andere vennen en moerassen) hebben zwaar geleden onder de eutrofiëring, toename van stedelijke bebouwing waardoor minder infiltratie van regenwater plaatsvindt en verbetering van de ontwatering en afwatering. Echter, de overgangsgebieden met uittredend kwelwater bieden een zeer goed potentieel.
Het buitengebied vormt een essentiële schakel in de waterberging van het stedelijk gebied, aangezien in het stedelijk gebied onvoldoende waterberging aanwezig is om het regenwater van de verharding via een gescheiden rioolstelsel te kunnen bergen. In het buitengebied zijn dan ook verscheidene vijvers aangelegd die als functie waterberging voor het stedelijk gebied hebben. Sommige van deze vijvers zijn met elkaar verbonden. In de beschrijving van de verschillende deelgebieden wordt hier verder op ingegaan.
Oppervlaktewater
Hilversumse Boven- en Ondermeent
De Hilversumse Boven- en Ondermeent is een veenweidegebied dat zich kenmerkt door een poldersysteem dat aan de oostkant onderhevig is aan kwel. De belangrijkste hoofdwaterlopen in dit deelgebied zijn de 's Gravelandse Vaart, de Karnemelksloot, Melkmeent, Griendkade en Luie Gat.
Het watersysteem in de Hilversumse Meent is opgedeeld in twee peilgebieden, in het noorden de Bovenmeent en in het zuiden de Ondermeent. De Ondermeent heeft voornamelijk een vastpeil en de Bovenmeent heeft voornamelijk een fluctuerend peil. De voorkomende peilen variëren tussen NAP -0,3 m en NAP -1,85 m.
De 's Gravelandse Vaart, de Karnemelksloot en het Luie Gat zijn boezemwateren met hogere waterpeilen, waarop de poldergebieden worden uitgemalen. Deze watergangen hebben aan weerszijdes kades, die op de legger van AGV aangeduid zijn als secundaire waterkering. In paragraaf 3.9.3. wordt verder ingegaan op de waterkeringen binnen de plangrenzen. De waterkering van de watergang Griendkade heeft de status van tertiaire watergang.
De 's Gravelandse Vaart en het Luie Gat maken onderdeel uit van het KRW-lichaam Vaarten Vechtstreek, evenals de 's Gravelandse Vaart. De 's Gravelandsevaart staat in verbinding met de Gooise Vaart en vormt zo een verbinding tussen de Vecht en de Oostelijke Vechtplassen.
Laegieskamp
Het deelgebied Laegieskamp onderscheidt zich van de Meent door de aanwezigheid van de grens van het veenweidegebied naar de hoge gronden. Ten oosten van de Karnemelksloot eindigt het poldersysteem en liggen de vijvers Laegieskamp, Koeiebad en IJsvijver. Met uitvoering van het natuurontwikkelingsplan wordt nu zo veel mogelijk gebiedseigen (kwel)water vastgehouden.
Spanderswoud
In het Spanderswoud is beperkt oppervlaktewater aanwezig. De waterpartijen en vijvers in het Spanderswoud zijn gegraven ten behoeve van de zandwinning. In het noordoosten ligt Bantam, in het zuidoosten de wateren Spanderswoud en de Kolk van Brouwer. Deze behoren tot het watersysteem van de 's Gravelandse polder. De wateren Spanderwoud ontvangen hemelwater uit de villawijken.
De Zanderij
De waterpartijen op het terrein van de voormalige zandwinning de Zanderij worden opgesplitst door de spoorlijn die het gebied in tweeën splitst. Het terrein aan de oostkant van de spoorlijn is in gebruik als sportterrein en de waterpartijen maken onderdeel uit van de golfbaan. Het terrein en de waterpartijen aan de westkant hebben voornamelijk een natuurfunctie.
Heidegebieden
Het heidegebied in het noordoosten omvat de deelgebieden Bussumerheide, Westerheide en Zuiderheide. In dit deelgebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Al het hemelwater infiltreert ter plaatse in de bodem.
Corversbos
In het Corversbos, gelegen op de westelijke overgang van stuwwal naar het veenweidegebied, is geen oppervlaktewater aanwezig. Het gebied functioneert als infiltratiegebied. Het deelgebied wordt aan de zuidzijde begrensd door het oppervlaktewater Gooise Vaart/Berensteinse Vaart met een vast peil van NAP -0,2 m, als onderdeel van de 's Gravelandse polder.
Egelshoek
De Egelshoek is een poldergebied in het veenweidegebied dat in zijn geheel onderhevig is aan kwel en zelfs zeer sterke kwel in de zuidoostelijke hoek van het terrein kent. Door de lage ligging treedt namelijk het infiltratiewater, afkomstig van de heuvelrug, hier uit in de vorm van kwel. De ontwatering vormt hier een bedreiging. Een deel is in eigendom van Natuurmonumenten en kent goed ontwikkelde watervegetaties.
Het gebied watert af richting de Loosdrechtse plassen. Langs de zuidzijde van de Egelshoek op de gemeentegrens ligt het Tienhovenskanaal. In dit kanaal, dat deels gevoed wordt door kwelwater, komt lokaal krabbescheer voor. Dit is een aanduiding van goede waterkwaliteit. Dit kanaal is de belangrijkste afwaterende watergang vanuit Egelshoek, dat afvoert richting de Loosdrechtse plassen. De kades van dit kanaal zijn in het veenweidegebied aangewezen als tertiaire waterkering op de legger van AGV. Bovenstrooms van het veenweidegebied loopt het Tienhovenskanaal door het gebied Einde Gooi en eindigt het Tienhovenskanaal in het bosgebied van de Zwarte Berg.
Aan de zuidzijde van het vliegveld is een onderbemaling aanwezig ten behoeve van de drooglegging van het vliegveld.
Deelgebied Zuid
Het in dit bestemmingsplan onderscheiden deelgebied Zuid bestaat uit de deelgebieden De Zuid, Zwarte Berg en Eendenkooi. Het deelgebied Zuid wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van oppervlaktewater in de vorm van vijvers en vennen. Een aantal van deze waterpartijen vervullen een functie voor het opvangen van regenwater uit de stedelijke kern. De meeste van de waterpartijen zijn geïsoleerde wateren, maar enkele waterpartijen zijn met elkaar verbonden.
In het noordwesten van deelgebied De Zuid, tegen de wijk Kerkelanden aan, liggen de Mickey Mousevijver en de vijver Oscar Romerolaan. Deze vijvers ontvangen regenwater vanuit het gescheiden stelsel vanuit de wijk Kerkelanden. Middels hemelwaterleidingen zijn deze vijvers verbonden met de vijver Lutherhof, de vijver Kerkelanden en de vijver Johannes Hulslaan buiten het plangebied.
In het noordoosten van het deelgebied De Zuid liggen o.a. de waterpartijen 't Ven, vijvers Anna's Hoeve, Watergat en een klein deel van het Hilversums Wasmeer.
De vijver 't Ven is gekoppeld met de vijvers Laapersvijver en Riebeeckvijver (beide buiten dit bestemmingsplan in de kern Hilversum) welke via de Laapersvijver uiteindelijk weer afvoeren op de vijvers Anna's Hoeve. De vijvers Anna's Hoeve bestaan uit drie siervijvers in het park Anna's Hoeve, dat is aangelegd in het kader van de werkverschaffing en is ontworpen door de architect Dudok. Vanuit de vijvers Anna's Hoeve infiltreert water naar de ondergrond. In droge tijden, worden de stadsvijvers Lorentz-, Riebeeck- en Laapersvijver op peil gehouden met interceptiewater dat vrij komt bij de winning Laren aan de Larenseweg. Tot 2006 werd bij zeer extreme aanvoer van hemelwater, op het moment dat de bergingscapaciteit van de vijvers Anna's Hoeve bereikt is, water van de vijvers Anna's Hoeve verpompt naar de Laarder Wasmeren. Omdat afvoer van stedelijk water op de Laarder Wasmeren onwenselijk is, zijn de Laarder Wasmeren afgekoppeld van het watersysteem van Hilversum. In het kader van het afronden van het waterinrichtingsplan Hilversum-oost wordt de komende periode dan ook nog een extra afvoerroute vanaf de Laapersvijvers naar nieuw aan te leggen infiltratievelden ten zuiden van Hilversum (Natuur en landschapsplan Huydecopersweg) gerealiseerd. Deze nieuwe waterberging en infiltratievelden zullen de bergings- en infiltratiefunctie van de Laarder Wasmeren overnemen. Het Natuur- en landschapsplan Huydecopersweg moet ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan nog worden aangelegd.
De grote waterpartij het Hilversums Wasmeer ten oosten van de rijksweg A27 is een groot heideven dat enkel gevoed wordt door neerslag. Het ven wordt gekenmerkt door een randbegroeiing met gesloten en open pitrusvegetaties.
In het zuidwestelijke deel van dit deelgebied ligt ook het Tienhovenskanaal als gegraven watergang. Dit kanaal eindigt in het noordelijk gelegen bos van de Zwarte Berg en loopt vervolgens door het gebied Einde Gooi richting het lager gelegen veenweidegebied Egelshoek.
3.8 Kabels En Leidingen
3.8.1 Riolering
Relatie buitengebied met rioolsystemen in kern Hilversum
In de gemeente Hilversum is bijna overal een gescheiden rioolstelsel, met aparte inzameling van regenwater, aanwezig. De Utrechtse Heuvelrug verdeelt het rioolstelsel voor zowel het vuilwater- als het hemelwaterrioolstelsel in twee delen, een oostelijk en een westelijk deel. Daarnaast is nog een noordelijk deel aanwezig in de Hilversumse Meent. Het vuilwater wordt met behulp van rioolpersleidingen ondergronds vanaf de hoofdrioolgemalen afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallaties. Het schone hemelwater wordt onder vrij verval afgevoerd naar het oppervlaktewater binnen Hilversum. Dit betreft ook een aantal waterpartijen in het buitengebied. Hieronder wordt de relatie van de onderscheiden riooldelen met het buitengebied beschreven.
Noordelijk deel
Het noordelijk deel bestaat uit de Hilversumse Meent. Hier ligt een gescheiden rioolstelsel waarvan het hemelwaterstelsel afwatert op de Meentsingel (buiten het plangebied). De Meentsingel watert af op de 's Gravelandse polder om zo het watertekort in deze polder aan te vullen.
Westelijk deel
Het vuilwaterrioolstelsel van het westelijk deel voert af naar het rioolgemaal Naarden-Bussum. De enige gemengde overstort vanuit het westelijke rioolstelsel is aangesloten op de buiten het plangebied gelegen Vijver Kerkelandenlaan. Op de waterpartijen in het buitengebied zijn geen overstorten uit de riolering aanwezig.
Het westelijk hemelwaterrioolstelsel heeft onder andere afvoerpunten op de in dit plangebied gelegen vijvers Bantam, vijvers Spanderswoud, Mickey Mousevijver, vijver Oscar Romerolaan en zakgreppels in Egelshoek. De hemelwaterriolen naar de verschillende vijvers functioneren tevens als koppelriolen tussen de onderlinge vijvers en voor de aanvoer en verdeling van suppletiewater.
Oostelijk deel
Het oostelijk deel van het vuilwaterrioolstelsel is een absoluut stelsel dat afvoert naar de RWZI Hilversum. Het oostelijk deel van het hemelwaterrioolstelsel heeft onder meer afvoerpunten naar de waterpartijen Watergat, 't Ven en vijvers Anna's Hoeve. De openbare (hemelwater)riolering wordt eveneens gebruikt voor het transport van water tussen vijvers onderling. Na uitvoering van het waterinrichtingsplan Hilversum-oost zal in de nabije toekomst via de Laapersvijvers ook regenwater naar infiltratievelden in het zuidoosten van Hilversum (plan Huydecoper) worden afgevoerd om de Laarder Wasmeren te ontzien.
Riolering buitengebied in relatie tot watersysteem
In het buitengebied ligt een groot aantal woningen. Deze liggen vooral in het westelijk deel van het buitengebied (Noodweg, Utrechtseweg, Van Genthlaan, Melkmeent). Het beleid van de provincie is om alle percelen aan te sluiten op de riolering. De vuilwaterriolering van bijna al deze woningen is middels een persleiding aangesloten op het vuilwaterstelsel. Bij een drietal woningen aan de Utrechtseweg is nog sprake van een bodemlozing. Deze zullen echter in de toekomst ook worden aangesloten op het rioleringsysteem.
Naast de gemeentelijke rioolgemalen zijn in het buitengebied nog enkele tientallen minigemalen aanwezig. Deze zijn in particulier eigendom gebracht. Het hemelwater wordt afgevoerd naar infiltratievoorzieningen of het oppervlaktewater.
Rioolpersleidingen in beheer bij AGV
Vanaf de hoofdrioolgemalen lopen rioolpersleidingen van AGV naar de rioolwaterzuiveringen. In het plangebied ligt in het deelgebied de Meent een rioolpersleiding vanaf Bussum richting de RWZI Horstermeer in de gemeente Wijmeren. Deze rioolpersleiding heeft bijbehorende beschermingszone, waar beperkingen qua graaf-, bouw- en aanplantwerkzaamheden gelden.
3.8.2 Kabels en leidingen
Watertransportleiding
In het bestemmingsplan Buitengebied 2013 liggen transportleidingen ten behoeve van de distributie van drinkwater. In het oosten ligt een dergelijke leiding vanaf de drinkwaterwinning aan de Larenseweg richting Laren. In het noordwesten wordt het deelgebied De Meent gekruist door een drinkwatertransportleiding die langs de noordgrens van Laegieskamp de gemeente Hilversum verlaat. Langs de Loosdrechtseweg in het noordwesten van het zuidelijk deel kruist eveneens een drinkwatertransportleiding het bestemmingsplan Buitengebied 2013.
Gasleidingen
In het plangebied zijn een aantal hoge druk gasleidingen aanwezig. Deze gasleidingen hebben diverse vertakkingen door het gehele plangebied. Volgens het Besluit externe veiligheid buisleidingen dienen berekeningen uitgevoerd te worden, ondanks het conserverende karakter van dit bestemmingsplan. Deze berekeningen zijn uitgevoerd en worden toegelicht in paragraaf 3.9.
Verder ligt er een gasontvangststation in het plangebied. Hierop wordt in paragraaf 3.5.1 en 3.9.2 kort ingegaan.
3.8.3 Straalverbindingen
In het plangebied zijn enkele straalverbindingen gelegen vanaf een zendmast net buiten het plangebied. De aanwezigheid van deze straalverbindingen hebben invloed op de bouwhoogte in het plangebied. De maximale bouwhoogte varieert van 65 tot 77 meter. Omdat in voorliggend bestemmingsplan geen dusdanige bouwhoogte wordt mogelijk gemaakt, zijn in dit bestemmingsplan geen nadere regels opgenomen.
Voor de beveiliging van het nationale luchtruim en voor de veilige afhandeling van het militair- en burgerluchtverkeer staan militaire radarstations en burgerradarstations verspreid over Nederland. Objecten in een gebied rond een radarstation kunnen aanleiding geven tot verstoring van het radarbeeld dat de gezamenlijk radarstations opbouwen. Hilversum ligt in het radarverstoringsgebied van Soesterberg en Muiden. Bouwwerken hoger dan 45 meter kunnen voor de radar in Soesterberg verstoring veroorzaken. Voor het baken Muiden (burgerluchtveerkeer) geldt dat bouwwerken hoger dan 100 meter (t.o.v. NAP) kunnen leiden tot verstoring van de radar. Omdat in voorliggend bestemmingsplan geen dusdanige bouwhoogtes mogelijk worden gemaakt zijn in dit bestemmingsplan geen nadere regels opgenomen.
3.8.4 Hoogspanningsverbinding
In de uiterste noordwesthoek van het plangebied loopt een 150 kV hoogspanningsverbinding door het plangebied. Deze verbinding kent vanwege de veiligheidspecten een zone van twee keer 25 meter, waarbinnen niet gebouwd mag worden.
Figuur 10: Ligging kabels, leidingen, hoogspannings- en straalverbindingen
3.9 Externe Veiligheid
3.9.1 Beleidskader
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Ook de risico's van het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. Het ministerie I & M coördineert het overheidsbeleid voor externe veiligheid.
Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang.
Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:
- 1. inrichtingen;
- 2. vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- 3. vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Het Besluit externe veiligheid voor inrichtingen (Bevi) is in oktober 2004 in werking getreden. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimum (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Indien, op grond van een Wro-besluit, de bouw of vestiging van een kwetsbaar- of beperkt kwetsbaar object mogelijk wordt gemaakt, is het Bevi van toepassing.
In augustus 2004 is voor het vervoer van gevaarlijke stoffen de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen gepubliceerd. In de circulaire Rvgs (2004) is het rijksbeleid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving, verduidelijkt en geoperationaliseerd. In de circulaire is zoveel mogelijk aangesloten bij het BEVI. In december 2009 is een wijziging op de circulaire Rvgs van kracht geworden, waarin voor de Basisnetwegen vervoersaantallen zijn vastgesteld en veiligheidszones.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het besluit brengt het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen op dezelfde lijn als het beleid voor inrichtingen en vervoer van gevaarlijke stoffen. Een bestemmingsplan geeft de ligging weer van de in het plangebied aanwezige buisleidingen alsmede de daarbij behorende belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding. De belemmeringenstrook bedraagt ten minste vijf meter aan weerszijden van een buisleiding gemeten vanuit het hart van de buisleiding.
Voor zowel de handelingen met gevaarlijke stoffen bij bedrijven als het transport van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, namelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico (10-6/jaar) geeft inzicht in de kans op overlijden van een individu op een bepaalde afstand van een risicovolle activiteit. Het groepsrisico wordt bepaald door (het aantal) aanwezige mensen in de nabijheid van een eventueel ongeval bij een risicovolle activiteit en geeft het aantal mogelijke (dodelijke) slachtoffers weer. Ten aanzien van het PR geldt dat er bij besluitvorming op een ruimtelijk plan een grenswaarde in acht dient te worden genomen (kwetsbaar object) danwel met een richtwaarde rekening dient te worden gehouden (beperkt kwetsbaar object). Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. In het Bevi, de cRvgs en het Bevb is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. In het Bevi, de cRvgs en het Bevb zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen. Conform de cRvgs dient er verantwoord te worden bij een significante toename van het groepsrisico of een overschrijding van de oriëntatiewaarde. De verantwoording van het groepsrisico is conform het Bevi van toepassing indien sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting. In het Bevb is voor de verantwoordingsplicht een onderscheid gemaakt tussen het 100%-letaliteitsgebied en het 1%-letaliteitsgebied. Binnen eerstgenoemd gebied geldt een uitgebreide verantwoordingsplicht, in laatstgenoemd gebied dient alleen bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid beschouwd te worden.
Voor het vliegveld is het Besluit burgerluchthavens (2009) van toepassing. Paragraaf 3.2.2 gaat over externe veiligheid. In paragraaf 3.2.2 is onder andere bepaald dat, in een gebied dat gelegen is op en binnen een 10-5-plaatsgebonden risicocontour, kwetsbare objecten zoals woningen, aan hun bestemming worden onttrokken en dat nieuwbouw van een gebouw niet is toegestaan. Dit betekent niet dat bestaand gebruik van een woning zomaar beëindigd kan worden.Verder is in paragraaf 3.2.2 bepaald dat in het gebied dat gelegen is op een 10-6-plaatsgebonden risicocontour en tussen deze contour en de daarbinnen liggende 10-5-plaatsgebonden risicocontour nieuwbouw van een gebouw, niet zijnde een bedrijfswoning, niet is toegestaan. In afwijking hiervan kan voor nieuwbouw van een gebouw een verklaring van geen bezwaar worden afgegeven.
3.9.2 Onderzoek
In het kader van dit bestemmingsplan is onderzoek verricht naar het aspect externe veiligheid. De resultaten van dit onderzoek zijn verwoord in het rapport 'Onderzoek EV buitengebied, projectnr. 234156, revisie 1.1' (Oranjewoud, januari 2013). Hieronder worden de resultaten samengevat gepresenteerd. Het rapport is als bijlage 1 bijgevoegd.
Inrichtingen
Binnen het plangebied bevinden zich geen risicovolle inrichtingen, welke onder het Bevi vallen.
Binnen het plangebied is het vliegveld Hilversum gelegen. De risico's voor vliegveiligheid (hoogtebeperking, vogelaantrekkendewerking e.d. zijn geregeld in artikel 13 en 14 van het Besluit burgerluchthavens. Deze aspecten zijn niet direct aan 'externe veiligheid' gerelateerd. Voor externe veiligheid wordt in de concept Provinciale Beleidsnota Burgerluchtvaart (provincie Noord-Holland, 30 maart 2010) aangegeven dat: geen initiatieven worden toegestaan waarbij kwetsbare objecten binnen de 10-6-contour komen te liggen. Het conserverend bestemmingsplan Hilversum buitengebied conformeert zich hieraan.
In de nabijheid, maar buiten de plangrenzen, liggen de volgende risicovolle inrichtingen:
- 1. Reymerink BV (Chloorbleekloog) aan de Stichtse Kade te Ankeveen; Inrichting met toxisch invloedsgebied (effectafstand) van 2300 meter. Binnen de plangrenzen zijn binnen de 10-6-risicocontour geen kwetsbare objecten gelegen. Binnen het invloedsgebied worden in het bestemmingsplan geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk gemaakt.
- 2. Shell Station Bantam aan de Franse Kampweg te Bussum; invloedsgebied 150 meter. Binnen de plangrenzen zijn binnen de 10-6-risicocontour geen kwetsbare objecten gelegen. Binnen het invloedsgebied worden in het bestemmingsplan geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk gemaakt.
- 3. 't van Walderveenbad aan de Prinses Margrietstraat in Loosdrecht; toxisch invloedsgebied van 590 meter. Binnen de plangrenzen zijn binnen de 10-6-risicocontour geen kwetsbare objecten gelegen. Binnen het invloedsgebied worden in het bestemmingsplan geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk gemaakt.
- 4. Aan de oostzijde van de gemeente aan de Mussenstraat 55 is de Bevi-inrichting Brandsma Metaalveredeling BV gelegen. Het bedrijf heeft een PGS15 opslag voor zeer giftige stoffen en is gelegen op circa 50 meter afstand van de bestemmingsplangrens. In overleg met de gemeente Hilversum neemt het bedrijf op dit moment een aantal veiligheidverhogende maatregelen. De vergunning wordt daarbij ook aangepast. Op verzoek van de gemeente Hilversum wordt de volgende werkwijze gehanteerd: Voor het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' kan de nieuwe inrichtingssituatie worden aangehouden. In de nieuwe vergunde situatie heeft de inrichting van Brandsma geen PR 10-6/jr meer. Daarmee wordt voor het bestemmingsplan Buitengebied 2013 voldaan aan de wettelijke normen voor het plaatsgebonden risico. De 1% letaliteitgrens (het invloedsgebied) komt op 70 meter te liggen. Het groepsrisico komt niet boven de 10 personen uit bij een kans dan 10-9. Conform het BEVI is er dus geen groepsrisico aanwezig. De actualisatie van het bestemmingsplan zal er niet toe leiden dat het groepsrisico wijzigt. Deze inrichting is geen relevante risicobron voor het plangebied.
- 5. Buiten het plangebied (Nieuwe Havenweg) bevindt zich het bedrijf TDG B.V. Het betreft een Brzo-bedrijf (Besluit risico's zware ongevallen) met 2 opslagen van meer dan 10 ton gevaarlijke stoffen. De PR-contour reikt niet tot in het plangebied van bestemmingsplan Buitengebied 2013. Het invloedsgebied ligt wel binnen de grenzen van bestemmingsplan Buitengebied 2013. Deze vallen over natuur. Deze inrichting is geen relevante risicobron voor het plangebied.
Buisleidingen
Binnen het plangebied en in de directe omgeving ervan zijn verschillende hogedruk aardgasleidingen gelegen. De N.V. Nederlandse Gasunie heeft de leidinggegevens aangeleverd van de relevante aardgasbuis-leidingen. Uit een berekening naar de groepsrisico's blijkt dat de hoogte van de groepsrisico's onder de oriëntatiewaarde ligt. Tevens is de hoogte van de groepsrisico's lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Aangezien het om een conserverend plan gaat is er geen sprake van een toename van de groepsrisico's. Het voorgenomen ruimtelijke besluit ligt binnen het invloedsgebied van een hogedruk-aardgastransportleiding. Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van de leiding dient voor dit ruimtelijke besluit de verantwoording van het groepsrisico ingevuld te worden. Hierop zal in deze paragraaf verder worden ingegaan onder het kopje 'verantwoordingsplicht'.
Zoals eerder is aangegeven, is binnen het plangebied een gasontvangststation gelegen. Dit type inrichtingen valt onder het Activiteitenbesluit en kent derhalve een veiligheidsafstand van 15 meter ten opzichte van kwetsbare objecten en 4 meter voor wat betreft beperkt kwetsbare objecten. Hiermee dient rekening gehouden te worden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor
In de nabijheid (en op grotere afstand) van het plangebied bevinden zich meerdere transportassen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Rijksweg A27
De rijksweg A27 loopt door het oostelijke en zuidoostelijk deel van het plangebied. Over de A27 vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. De invloedsgebieden van de stoffen reiken tot over het plangebied. Hiermee is de A27 een relevante risicobron voor het plangebied en wordt hier nader uitgewerkt. In bijlage 5 van de cRvgs is de veiligheidszone genoemd voor het relevante wegvak van de A27 (de maximale PR 10-6/jr. contour die is toegestaan) en deze bedraagt 0 meter. Het plaatsgebonden risico legt daarmee geen beperkingen op aan de ontwikkeling. Enkel binnen het invloedsgebied van brandbare gassen (325 meter) dragen ontwikkelingen bij aan een verhoging van het groepsrisico conform de cRvgs. Het plangebied ligt voor een klein deel binnen dit invloedsgebied. Aangezien het een conserverend bestemmingsplan betreft vinden geen veranderingen met gevolg voor de bevolkingsdichtheid plaats ten opzichte van de huidige situatie. Gelet op de omgeving van de A27 ter hoogte van het plangebied, die relatief dunbevolkt is, zal bovendien geen sprake zijn van een overschrijding van de oriëntatiewaarde. De mogelijke effecten van de rijksweg A27 zullen niet verder verwerkt worden in de verantwoording van het groepsrisico.
Ten tijden van het opstellen van dit bestemmingsplan is een wijziging van de afrit 33 'Hilversum' voorzien. De aanpassing van deze afrit heeft geen effect op het aspect externe veiligheid.
Rijksweg A1
De rijksweg A1 raakt net aan het noordoostelijke deel van het plangebied (nabij Crailo). Over de A1 vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. In tabel 3.3 zijn de verschillende stofcategorieën genoemd met bijbehorend invloedsgebied. De invloedsgebieden van de stoffen reiken tot over het plangebied. Hiermee is de A1 een relevante risicobron voor het plangebied en wordt hier nader uitgewerkt.
In bijlage 5 van de cRvgs is de veiligheidszone genoemd voor het relevante wegvak van de A1 (de maximale PR 10-6/jr. contour die is toegestaan) en deze bedraagt 0 meter. Het plaatsgebonden risico legt daarmee geen beperkingen op aan de ontwikkeling.
Enkel binnen het invloedsgebied van brandbare gassen (325 meter) dragen ontwikkelingen bij aan een verhoging van het groepsrisico conform de cRvgs. Het plangebied ligt deels binnen dit invloedsgebied. Aangezien het een conserverend bestemmingsplan betreft vinden geen veranderingen met gevolg voor de bevolkingsdichtheid plaats ten opzichte van de huidige situatie. Het is onwaarschijnlijk dat de A1 op dat deel van het traject een overschrijding van de oriëntatiewaarde kent. De mogelijke effecten van de rijksweg A1 zijn voor het plangebied beperkt en zullen niet verder verwerkt worden in de verantwoording van het groepsrisico.
Lokaal transport (N201)
De provinciale weg N201 met de aansluiting op de A27 is gelegen in het plangebied aan de oostzijde. Volgens opgaaf van de Brandweer Gooi- en Vechtstreek is deze aansluiting niet meer in gebruik. Middels ontheffingen worden alle transporten via de afslag 'Maartensdijk' van de A27 geleid. Formeel is er ook nog de mogelijkheid dat transporten via Oostereind en Soestdijkerstraatweg richting Baarn gaan. Dit transport is incidenteel en niet relevant voor het onderzoek. Hierdoor vindt geen transport van gevaarlijke stoffen meer plaats door het plangebied.
Aan de westzijde van de gemeente ligt tevens een route vanaf de N201. Via deze route worden twee LPG tankstations bevoorraad. Vanwege de ligging van de route ten opzichte van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' en de beperkte intensiteit van het transport, kan geconcludeerd worden dat deze risicobron niet relevant is voor de besluitvorming. Het formele besluit voor opheffing /aanpassing van de locale routering dient nog door de gemeente Hilversum genomen te worden.
Spoorlijn
De spoorlijn Amsterdam-Amersfoort loopt door het plangebied aan de noordzijde van Hilversum en grenst aan het plangebied aan de oostkant van de gemeente. Over deze spoorlijn vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats conform de 'beleidsvrije marktprognose vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor' (PoRail, 2007). De invloedsgebieden van de toxische stoffen reiken tot over het plangebied. Hiermee is de spoorlijn een relevante risicobron voor het plangebied. Het deel van het plan 'Buitengebied 2013' aan de noordzijde waar het spoor doorheen loopt kent geen kwetsbare bestemmingen. Er zijn twee woningen en een bedrijf gevestigd, voor het overige heeft het de bestemming 'Natuur'. Aan de oostzijde is het enkel de functie 'Natuur' die het spoortracé flankeert. De mogelijke effecten van het spoor zijn voor het plangebied beperkt en zullen niet verder verwerkt worden in de verantwoording van het groepsrisico.
Op basis van de inventarisatie is gebleken dat binnen en in de directe nabijheid van het plangebied zich meerdere 'EV-gerelateerde' risicobronnen bevinden. Te weten: risicovolle inrichtingen, transportassen (lokaal transport, de spoorlijn Amsterdam-Amersfoort, A1 en A27) en hogedruk aardgasleidingen.
Conclusies
- de risico inrichtingen hebben geen van allen een 10-6 risicocontour die overlapt met (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied;
- binnen de 10-6 risicocontouren van het vliegveld Hilversum zijn geen nieuwe (beperkt) kwetsbare functies voorzien;
- het lokaal transport N201 is geen relevante risicobron voor het plangebied;
- de spoorlijn is geen relevante risicobron, de gedeelten van de spoorlijn die door het plangebied lopen hebben een laag groepsrisico aangezien het onbewoond gebied is. Het bestemmingsplan is conserverend waardoor het groepsrisico tevens niet wijzigt als gevolg van het plan;
- de hogedruk aardgasleidingen in het gebied liggen op enkele plaatsen nabij bebouwing. Het groepsrisico als gevolg van de buisleidingen blijft in alle gevallen beneden de 0,1 keer de oriëntatiewaarde waardoor volstaan kan worden met een beknopte verantwoording van het GR.
Verantwoordingsplicht
Hieronder worden kort de belangrijkste constateringen en aan te raden maatregelen samengevat per aspect van de verantwoordingsplicht.
Groepsrisico
Er vindt geen verandering van het groepsrisico plaats, vanwege de geheel conserverende aard van het bestemmingsplan.
Zelfredzaamheid
- er zijn bijzondere doelgroepen in het plangebied aanwezig; in de zuidwestelijke hoek van het plangebied ligt een kwetsbare functie (Tomin groep) dichtbij de hogedruk aardgasleiding;
- voldoende vluchtwegen van hogedruk aardgasleiding afgericht;
- gerichte risicocommunicatie kan de zelfredzaamheid verbeteren.
Bestrijdbaarheid
Voor de 4 onderzochte locaties geldt dat de te beschermen objecten over het algemeen goed bereikbaar zijn. De bereikbaarheid van de buisleiding zelf is niet overal gemakkelijk, aangezien de leiding door grote stukken natuurgebied gaat. Er zijn in die gevallen echter geen objecten die bescherming behoeven.
Ruimtelijke maatregelen
Het schuiven met ruimtelijke elementen is wegens de conserverende aard van het bestemmingsplan niet mogelijk.
Risicocommunicatie
Voer een actief risicocommunicatie beleid. Zorg indien mogelijk en effectief voor een goede WAS-dekking in het gebied.
Opgemerkt wordt dat in het buitengebied de WAS-dekking niet volledig is. Op dit moment worden voorbereidingen getroffen voor NL-alert. Via NL-alert kunnen bewoners in een bepaald gebied via de mobiele telefoon gerichte informatie ontvangen over een mogelijk incident. NL-alert kan gezien worden als aanvulling in die gebieden waar de WAS-dekking niet volledig is.
3.9.3 Waterkeringen
Waterkeringen zijn kunstmatige hoogten en natuurlijke hoogten (hoge gronden) die een waterkerende functie hebben. Deze waterkeringen beschermen lager gelegen gronden in het gebied tegen overstroming door (boezem)wateren met een hoger waterpeil.
In het midden en oosten van Hilversum, met de hooggelegen heuvelrug en heidegebieden, komen geen waterkeringen voor. Dit zijn zogenaamde hoge gronden. Daarentegen liggen aan de westkant van Hilversum op het overgangsgebied naar en in het laaggelegen veenweidegebied langs de polders enkele waterkeringen. Dit betreffen zowel zogenaamde regionale (secundaire) waterkeringen als tertiaire waterkeringen. Gezien de afwezigheid van grote rivieren komen primaire waterkeringen binnen Hilversum niet voor.
Regionale waterkeringen beschermen achtergelegen land direct of indirect tegen overstroming vanuit hoger gelegen boezem- of tussenboezemwateren. Tertiaire waterkeringen zijn waterkeringen van lokaal belang, die daarom niet gerekend worden tot de primaire of secundaire waterkeringen. Deze tertiaire waterkeringen zijn overige polderkaden die alleen van lokaal belang zijn en doorgaans niet meer dan 0,5 meter peilverschil 'keren' en een aantal boezemwaterkeringen. Bij de secundaire keringen is tevens een onderscheid gemaakt in directe en indirecte keringen.
In het noordelijke deel van het bestemmingsplan Buitengebied 2013 liggen in het veenweidegebied de Meent regionale (secundaire) waterkeringen. Dit zijn de kades langs de boezemwateren Karnemelksloot, de 's Gravelandse Vaart en Luie Gat. Dit zijn direct kerende secundaire waterkeringen. In de Meent liggen verder nog tertiaire waterkeringen langs de Melkmeent en de watergang tussen de Melkmeent en de Griend. Een deel van deze waterkeringen ligt aan de westzijde buiten het voorliggende plangebied. In dit westelijke deel van de Meent gaat natuurontwikkeling in combinatie met het lokaal verleggen van waterkeringen plaatsvinden, waarvoor een apart bestemmingsplan is doorlopen.
In het deelgebied Corversbos ligt op de zuidgrens de tertiaire waterkering van de noordelijke oever van de Gooise Vaart, ter plaatse van het Corversbos ook wel aangeduid als Berensteinse Vaart.
In het Zuidelijk deel van het bestemmingplan Buitengebied 2013 ligt nog een tertiaire waterkering van de oevers van het Tienhovenskanaal aan de zuidgrens (tevens provinciegrens) van Egelshoek. Deze waterkering loopt vanaf het eind van het Tienhovenskanaal verder in noordwestelijke richting langs de Huidecopersweg, de Noodweg en de Rading door tot de Raaisluis.
In verband met handhaving van de waterkerende functie van waterkeringen gelden rondom deze waterkeringen beperkingen voor de te onderscheiden kernzones, beschermingszones en buitenbeschermingszones. Werkzaamheden op, in of nabij waterkeringen kunnen aan restricties onderhevig zijn, en mogelijk zijn deze watervergunningsplichtig. Hierbij kan gedacht worden aan het plaatsen van gebouwen dan wel bouwwerken en met name aan werkzaamheden in de ondergrond zoals graven, funderingsconstructies, kelders, heien en grondwateronttrekkingen. Middels een watervergunning kan ontheffing worden verkregen voor bepaalde werkzaamheden in de kern-, beschermings- en buitenbeschermingszone van waterkeringen.
De breedte van de verschillende beschermingszones die worden aangehouden voor de verschillende waterkeringen zijn afhankelijk van zowel de status als het materiaal waaruit deze bestaan (klei, zand, veen). Voor de tertiaire waterkering langs de Gooise Vaart geldt een breedte voor de kernzone, beschermingszone en de buitenbeschermingszone te samen van 20 meter aan weerszijden van de referentielijn. De referentielijn is de kant van de verharding aan de zijde van de watergang.
3.10 Vliegveld
Historie
Reeds in de jaren 30 van de vorige eeuw werden er plannen bedacht voor een toekomstig vliegveld Hilversum. Pas in 1939 werd het huidige vliegveld in gebruik genomen waarbij het als gevolg van de oorlogsdreiging het veld in dat zelfde jaar door de militaire luchtvaart werd ingelijfd. Na de beëindiging van de oorlogshandelingen op 10 mei 1940 werd het veld door de bezetter in gebruik genomen voor de vervaardiging van lesvliegtuigen voor de Luftwaffe. Het veld werd daarbij vergroot van ongeveer 50 ha. naar ongeveer 200 ha.
Eigendomssituatie
Voor de oorlog was het terrein eigendom van de Kerk van Naarden. Pas in 1948 verwierf de gemeente Hilversum het veld en verhuurt het sindsdien aan de stichting Vliegveld Hilversum meestal in tranches van 5 à 10 jaar. De huidige omvang van het terrein is ongeveer 54 ha. Op terrein zijn naast een horecabedrijf, voorzieningen voor het vliegen gevestigd: w.o. een vliegschool, hangaars, een controletoren e.d.
Door middel van onderhuur zijn er enkele bedrijven aanwezig voor vlieglessen, rondvluchten en onderhoud (maintenance). Het veld wordt merendeels gebruikt voor lesvluchten, naast mogelijkheden voor parachute springen en zweefvliegen. Daarnaast wordt het gebruikt voor helikoptervluchten. Het aantal vliegbewegingen (dat kan zijn zowel een start als landing) schommelt al enige jaren tussen 40 à 45.000 stuks. Circa 60% van de vluchten op het luchtvaartterrein Hilversum bestaat uit les- en oefenvluchten. De overige 40% bestaat uit vluchten met een bedrijfsmatig doel en uit privé of recreatieve vluchten.
Regelgeving
De stichting Vliegveld Hilversum beschikt op basis van de Luchtvaartwet sinds haar ontstaansgeschiedenis over een aanwijzingsbeschikking waarvan de laatste dateert van 2003. In deze aanwijzingsbeschikking is niet alleen baanconfiguratie van het vliegveld vastgelegd, maar ook de omvang van de geluidszones, zoals deze waren vastgelegd in de Algemene Maatregel van Bestuur: het Besluit Geluidsbelasting Kleine Luchtvaart (BGKL) Deze geluidscontouren zijn opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied van 2002 waarbij tevens de beperkingen vanuit het BGKL in de bestemmingsplanvoorschriften zijn vastgelegd.
Het planologisch regime binnen de geluidscontouren (de 57 bkl (= belasting kleine luchtvaart) en 47 bkl geheten) is als volgt:
- 1. 47 bkl is de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten die op het tijdstip van vaststelling van de geluidszone daarbinnen nog niet aanwezig zijn en waarvoor nog geen bouwvergunning is verleend;
- 2. in afwijking van het vorenstaande is 57 bkl de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten als bedoeld in artikel 7 die:
- a. een open plek in de bestaande, te handhaven bebouwing opvullen;
- b. ter plaatse dringend noodzakelijk zijn om redenen van grond- of bedrijfsgebondenheid, of
- c. zullen dienen ter vervanging van op die plaats reeds aanwezige bebouwing, niet zijnde woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen of woonwagenstandplaatsen.
De 57 bkl-contour en de 47-bkl-contour liggen deels in het plangebied.
Figuur 11: Ligging bkl-contouren rondom vliegveld
Het Besluit Regeling Burger en Militaire Luchtvaart (RBML)
In 2009 is de luchtvaartwetgeving aanzienlijk gewijzigd door het ombouwen van de Luchtvaartwet naar de Wet Luchtvaart en het in werking treden van de Regeling Burger en Militaire Luchtvaart. Als gevolg van deze regeling is het bevoegd gezag voor de regionale en kleinere vliegvelden van het Rijk eind 2009 overgegaan naar de provinciale overheden. Gelet op de overgangsregeling dienen de provinciale besturen in 2014 voor alle kleine vliegvelden een nieuwe beschikking af te geven. Gelet op de omvang van het vliegveld Hilversum zal het provinciaal bestuur van Noord-Holland een "luchthavenbesluit" dienen te nemen.In de tussenliggende periode blijft de huidige aanwijzingsbeschikking in stand en regelt het in 2009 vervallen BGKL nog steeds de geluidszones (zie de overgangsbepalingen van het RBML).
Gelet op de overgangsperiode van het RBML en het conserverende karakter van dit bestemmingsplan, afgezet tegen het nieuwe provinciale beleid is er voor gekozen, om de situatie zoals deze bij de aanwijzingsbeschikking van 2003 voor het vliegveld is vastgelegd, te handhaven tot het tijdstip waarop een nieuw luchthavenbesluit van toepassing zal zijn. Een en ander houdt ook in dat de oude bepalingen met betrekking tot de planologische beperkingen uit het oude BGKL, mede opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied 2002, onverkort zijn doorgevoerd in dit plan. Gewijzigd is daarbij, dat de ontheffingsmogelijkheid voor geluidshinderbepalingen bij de (toenmalige) minister van VROM is komen te vervallen. Het BGKL kende een dergelijke ontheffingsmogelijkheid niet.
Vliegveiligheid
In gebieden rond luchthavens gelden op grond van (inter)nationale regels beperkingen aan het gebruik van gronden. Deze beperkingen zijn noodzakelijk voor het veilig gebruik van een luchthaven door het luchthavenluchtverkeer. Het gaat in de eerste plaats om hoogtebeperkingen. Deze bewerkstelligen dat in beginsel geen objecten met een bepaalde hoogte worden opgericht die de vliegveiligheid in gevaar kunnen brengen. Daarnaast gelden er diverse beperkingen die ervoor zorgen dat de vliegveiligheid anderszins niet in gevaar wordt gebracht, zoals beperkingen ten aanzien van bestemmingen die apparatuur voor radiocommunicatie, navigatie en plaatsbepaling verstoren of die vogels aantrekken. Deze beperkingen volgen uit voorschriften van de ICAO richtlijnen (Chicago 1944 annex 14).
Samenvattend
Ten aanzien van de contouren en hoogtevlakken het volgende:
- Onder de oude luchtvaartwet waren contouren externe veiligheid en obstakelvlakken voor kleine vliegvelden zoals Hilversum geen wettelijk vereiste. Deze zijn dan ook niet opgenomen in de oude aanwijzing van vliegveld Hilversum, en zullen dan ook geen deel uitmaken van het omzettingsbesluit. Onder het nieuwe recht (RBML) zijn obstakelvlakken en EV-contouren wel verplicht. Maar dit komt aan de orde bij het vaststellen van een luchthavenbesluit door de provincie.
- Geluidscontouren (met ruimtelijke beperking) waren onder het oude recht wel verplicht. Van deze bkl-contouren wordt in het omzettingsbesluit ook nog uitgegaan. In een bijlage bij het omzettingsbesluit zullen wel de Lden-contouren worden opgenomen (maar dit is puur ter informatie/illustratie). Pas als de provincie een luchthavenbesluit vaststelt, dan worden de nieuwe Lden-contouren van kracht.
In het onderhavige voorontwerpbestemmingsplan zijn alleen de bkl-contouren opgenomen met een bijbehorende regeling. Dit is geregeld in artikelen 45.2 en 45.3.
Hoofdstuk 4 Relevante Beleidskader
In dit hoofdstuk is het relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke structuur en de functionele structuur opgenomen. Ook is aandacht besteed aan relevant Europees beleid.
4.1 Rijk
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 22 november 2011 is onder aanvaarding van een aantal moties door de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) aangenomen. De SVIR is op 14 maart 2012 in werking getreden. De SVIR geeft een totaalbeeld van het huidig ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten.
Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk richt zich met de Structuurvisie op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur. Daarbij horen ook waterveiligheid en milieukwaliteit, evenals de bescherming van het werelderfgoed.
Een opsomming van de 13 nationale belangen:
- 1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren (nationaal belang 1);
- 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie (nationaal belang 2);
- 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen (nationaal belang 3);
- 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond (nationaal belang 4);
- 5. Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen (nationaal belang 5);
- 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem (nationaal belang 6);
- 7. Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen (nationaal belang 7);
- 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s (nationaal belang 8);
- 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling (nationaal belang 9);
- 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten (nationaal belang 10);
- 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten (nationaal belang 11);
- 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten (nationaal belang 12);
- 13. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13).
Het bestemmingsplan is niet in strijd met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de hierin opgenomen nationale belangen.
4.1.2 Kaderrichtlijn Water en Nationaal Bestuursakkoord Water
Nationaal Bestuursakkoord Water
In 2003 sloten Rijk, Interprovinciaal Overleg, Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). Dit akkoord is te beschouwen als het bestuurlijke antwoord op het rapport WB21. In het akkoord zijn maatregelen afgesproken met als doel het watersysteem in 2015 'op orde' te hebben. In het bestuursakkoord zijn taakstellende afspraken opgenomen over veiligheid en wateroverlast. Ook is een impuls gegeven aan het gebruik van de watertoets. De watertoets zorgt voor een vroegtijdige afstemming tussen ruimtelijke plannen en de waterhuishouding.
In 2011 is een nieuw akkoord afgesloten door de koepels. De essentie van dit nieuwe akkoord is een doelmatig beheer en meer samenwerking tussen beheerders in de waterketen en kostenbesparingen door grotere efficiëntie en effectiviteit.
In onderhavig bestemmingsplan is een waterparagraaf ($3.7.2) opgenomen waarin is beschreven wat de gevolgen voor de waterhuishouding zijn en hoe water is vastgelegd in dit bestemmingsplan. Hiermee wordt voldaan aan de eisen van het NBW uit 2003.
Kaderrichtlijn Water
Door de Europese Kaderrichtlijn Water heeft Nederland een resultaatverplichting voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit en ecologie van grond- en oppervlaktewatersystemen. Voor grote wateren of watersystemen, de zogenaamde waterlichamen, zijn hiertoe bindende doelen opgesteld. De maatregelen om de doelen te bereiken worden uitgewerkt in de stroomgebiedprocessen. Voor de overige wateren geldt het stand-still principe. Waterbeheerders mogen hiervoor zelf aanvullende doelen opstellen.
4.1.3 Nota natuur, bos en landschap in de 21ste eeuw
Deze nota is in 2000 vastgesteld. Natuur en landschap leveren een essentiële bijdrage aan een leefbare en duurzame samenleving. Hoofdpunten zijn de Ecologische Hoofdstructuur, biodiversiteit, karakteristieke natte natuur en natuur in en om de stad. Het Gooi is aangewezen als kerngebied van de Ecologische Hoofdstructuur. Het beleid is er gericht op vergroting van natuurgebieden, herstel van milieukwaliteiten en het scheppen van samenhang tussen natuurgebieden. Door de aanleg van robuuste ecologische verbindingen krijgen populaties van plant- en diersoorten kansen om hun aantal door migratie en uitwisseling op peil te houden, te herstellen of te versterken. Ontsnippering is van cruciaal belang.
Onderhavig bestemmingsplan is conserverend van aard en heeft derhalve geen gevolgen voor eventuele aanwezige ecologische waarden. Voor de gebieden met een overwegend groen karakter is een natuur- of bosbestemming opgenomen.
4.1.4 Natuurbeschermingswet 1998
Ter bescherming van natuurwaarden zijn er door de Europese Unie richtlijnen opgesteld: de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Europa heeft tevens een netwerk van speciale beschermingszones aangewezen onder de naam Natura 2000. De richtlijnen zijn in Nederland ondermeer verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998. De Nederlandse Natura-2000-gebieden worden op basis van de Natuurbeschermingswet vastgelegd, waarbij de bescherming gericht is op beheer en instandhouding van natuurlijke habitats en leefgebieden van plant- en diersoorten. Kaders hiervoor zijn uitgewerkt in het Natura-2000-doelendocument. Dit document is eind 2005 besproken met alle provincies, betrokken gemeenten, waterschappen en maatschappelijke organisaties. Op basis van de Natuurbeschermingswet worden speciale beschermingszones en zogenaamde Beschermde natuurmonumenten aangewezen. Voor deze gebieden worden instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd. De soortenbescherming van de Vogel- en Habitatrichtlijn is geïmplementeerd in de Flora- en faunawet, die in 2002 in werking is getreden.
De Natuurbeschermingswet 1998 biedt de juridische basis voor de aanwijzing en de vergunningverlening met betrekking tot te beschermen natuurgebieden. Hierbij worden drie typen gebieden onderscheiden:
- Natura 2000-gebieden. Dit zijn de gebieden die zijn aangewezen als Speciale Beschermingszone (SBZ) in het kader van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn;
- Beschermde natuurmonumenten. Dit zijn de gebieden die onder de oude Natuurbeschermingswet waren aangewezen als Staatsnatuurmonument of Beschermd natuurmonument. De status van Beschermd natuurmonument vervalt als een gebied tevens deel uitmaakt van een Natura 2000-gebied;
- Gebieden die de Minister van EL&I aanwijst ter uitvoering van verdragen of andere internationale verplichting zoals Wetlands.
De aanwijzingsbesluiten als Beschermd c.q. Staatsnatuurmonument zijn van rechtswege vervallen voor zover de gebieden binnen de Natura 2000-gebieden zijn gelegen. De Natuurbeschermingswet is/blijft wel van toepassing op deze gebieden. De grenzen van het Natura 2000-gebied, Wetland en Staats- en Beschermd natuurmonument zijn opgenomen in de (ontwerp)aanwijsbesluiten. De te beschermen waarden zijn opgenomen in de instandhoudingsdoelstelling van het gebied. De provincie Noord-Holland is verantwoordelijk voor het opstellen van de beheerplannen voor de Oostelijke Vechtplassen en het Naardermeer. De instandhoudingsdoelen die het Rijk heeft opgesteld - dat zijn de bijzondere natuurwaarden van het gebied die behouden moeten blijven - dienen uitgewerkt te worden in de beheerplannen.
De beheerplannen voor de Oostelijke Vechtplassen en het Naardermeer zijn nodig om de natuurwaarden (instandhoudingsdoelen) in deze gebieden goed te kunnen beschermen en te ontwikkelen. Daarmee houdt de provincie Noord-Holland de leefgebieden in stand van soorten die in Europees opzicht tot de topnatuur behoort en een belangrijke rol spelen in de Europese biodiversiteit. De beheerplannen worden opgesteld in nauwe samenspraak met gemeenten, (belangen)organisaties, gebruikers (onder meer recreatie), landbouw, natuurorganisaties en bewoners. Voor het maken van de beheerplannen zijn in 2010, het gebied, het huidig gebruik en de bestaande natuurwaarden geïnventariseerd. Op een aantal locaties zijn knelpunten naar voren gekomen. In 2010 zijn in een aantal themabijeenkomsten de knelpunten, mogelijke oplossingen en kansen besproken met inhoudelijk deskundigen. De beheerplannen worden opgesteld in overleg met de eigenaren, gebruikers, belangenorganisaties, gemeenten en natuurorganisaties.
Ecologische hoofdstructuur
Naast de bescherming onder Natura 2000 zijn er gebieden die beschermd zijn als EHS. De Natura 2000 gebieden en Beschermd Natuurmonumenten maken deel uit van de EHS in de status van prioritair gebied (zie figuren 4 en 5 voor de ligging van deze gebieden in Hilversum). Daarnaast wordt onderscheid gemaakt in ecologische verbindingszones, waardevolle gebieden en overig EHS. De ecologische verbindingszones zorgen ervoor dat afzonderlijke natuurgebieden met elkaar verbonden worden en planten en dieren zich kunnen verspreiden. De waardevolle gebieden hebben een hoge actuele of potentiële natuurwaarde. Deze gebieden zijn essentieel voor de samenhang en kwaliteit van de EHS. De ligging van de Ecologische hoofdstructuur en de ecologische verbindingszones zijn in de Structuurvisie van de Provincie Noord-Holland 2040 vastgelegd. De spelregels zijn vastgelegd in een Provinciale Verordening Structuurvisie.
4.1.5 Tracébesluit en plan-MER A27/A1
De regio Utrecht is door zijn centrale ligging één van de belangrijkste schakels in de wegeninfrastructuur van Nederland. In de Nota Mobiliteit is het kabinetsbeleid over verkeer en vervoer tot het jaar 2020 weergegeven. Hieruit blijkt dat de wegen niet alleen van cruciaal belang zijn voor de regio zelf, ook verkeer uit het zuiden, oosten en noorden van Nederland moet de regio Utrecht passeren om de westelijke delen van de Randstad te kunnen bereiken. Bovendien zijn de belangrijkste economische
centra als Schiphol en de steden Amsterdam, Den Haag en Rotterdam met hun achterland verbonden via de infrastructuur van de regio Utrecht.
In de Nota Mobiliteit (NoMo) wordt geconstateerd dat er in de regio Utrecht bereikbaarheidsproblemen zijn op het hoofdwegennet. Als gevolg van de algemene verkeersgroei en de ontwikkeling van stedelijke gebieden in de regio, voorziet de nota een verdere toename van het verkeer. De problemen zullen hierdoor groter worden. Op de meeste hoofdwegen in de regio zijn files aan de orde van de dag. Dat is de reden dat RWS samen met de regio kijkt naar een samenhangend pakket aan maatregelen: en het stimuleren van het fietsgebruik, en betere OV, maar ook kijken naar verbeteringen op het Hoofdwegennet. Dit samenhangend pakket heet de draaischijf Nederland in het programma Randstad Urgent. Voor het Utrechtse hoofdwegennet staan diverse planstudies op het programma die oplossingen moeten bieden voor de genoemde problemen.
Het tracé waarover het betreffende besluit gaat betreft de verbreding van de A27 tussen de aansluiting Utrecht-Noord en knooppunt Eemnes en de verbreding van de A1 tussen knooppunt Eemnes en de aansluiting Bunschoten-Spakenburg.
Het project A27/A1 is van start gegaan met het opstellen van een Startnotitie. De eerste inspraakronde vond plaats in mei 2008, na de publicatie van de Startnotitie. Belanghebbenden konden aangeven op welke alternatieven en milieueffecten het onderzoek naar de verbreding van de A27/A1 zich zou moeten richten. De uitkomsten hiervan zijn gebruikt bij het opstellen van de Milieueffectrapport (MER). Hierin wordt het voorkeursalternatief vergeleken met de toekomstige situatie als er niets gedaan zou worden. Het voorkeursalternatief is verder uitgewerkt in het Ontwerp-tracébesluit (OTB). De verwachting is dat eind 2012 het Tracébesluit wordt vastgesteld.
Aangezien onderhavig bestemmingsplan conserverend van aard is en het Tracébesluit zijn eigen procedure doorloopt is er geen afstemming tussen beide procedures noodzakelijk. Na inwerkingtreding van het Tracébesluit geldt, dat waar dat Besluit gronden / maatregelen omvat die binnen dit bestemmingsplan zijn gelegen het Tracébesluit voor gaat en dat het Tracébesluit uiteindelijk één op één moet worden overgenomen in een actualisering van (een deel van) dit bestemmingsplan.
4.1.6 Erfgoed en ruimte
De nota “Erfgoed en Ruimte Kiezen voor Karakter” is de opvolger van de nota Belvédère. In deze nota geeft het Rijk aan welke opgaven ze als belangrijk beschouwd. Dit zijn namelijk:
- 1. Werelderfgoed: samenhang borgen en uitstraling vergroten;
- 2. Eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
- 3. Herbestemming als (stedelijk) gebiedsopgave: focus op groei en krimp;
- 4. Levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie, ecologie;
- 5. Wederopbouw: tonen van een tijdperk.
Bovendien wil het Rijk cultureel erfgoed en ruimtelijke ordening koppelen. Deze koppeling/verankering wordt bewerkstelligd door het verplichten van iedere overheid om rekening te houden met cultuurhistorische waarde. Dit dient de desbetreffende overheid te doen door het uitvoeren van een cultuurhistorische analyse bij ieder nieuw plan en de verplichting van het benoemen van de verschillende cultuurhistorische waarden in het plangebied.
Het Rijk heeft het plassengebied en de Utrechtse heuvelrug nog steeds aangewezen als gebieden met een aantal bijzondere cultuurhistorische waarden. Ten opzichte van het de nota Belvédère zijn er voor Hilversum weinig veranderingen.
4.2 Provincie
4.2.1 Provinciale Structuurvisie 2040 'Kwaliteit door veelzijdigheid'
De structuurvisie is 21 juni 2010 vastgesteld door Provinciale Staten. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening op 1 juli 2008 is elke overheidslaag verplicht een structuurvisie op te stellen en haar ruimtelijke belangen te benoemen. Op basis van deze belangen kan elke overheid bepalen welke rol zij voor zichzelf ziet weggelegd en welke instrumenten zij toe wil passen om dit ruimtelijke belang te waarborgen of te bereiken
De provincie Noord Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op:
- 1. klimaat bestendigheid;
- 2. ruimtelijke kwaliteit;
- 3. duurzaam ruimtegebruik.
Ad 1. klimaat bestendigheid
De provincie Noord-Holland wil zoveel mogelijk bijdragen aan de afname van de oorzaken van klimaatverandering. Daarom wil de provincie het energieverbruik in het stedelijk gebied en op bedrijventerreinen zoveel mogelijk beperken en de resterende vraag met duurzame energie invullen. De provincie reserveert ruimte voor het opwekken en distribueren van grootschalige duurzame energie. Tegelijk stimuleert en ondersteunt de provincie Noord-Holland kleinschalige vormen van duurzame energie zoals de benutting van restwarmte en de vergisting van biomassa. Daarnaast wil de provincie gemeenten stimuleren om waar mogelijk warmte-koude opslag toe te passen.
Ad 2 ruimtelijke kwaliteit
De provincie Noord-Holland wil (cultuur)landschappen optimaal gebruiken door hun kenmerken te koesteren en te benutten bij nieuwe ontwikkelingen. De provincie zorgt dat ontwikkelingen die buiten bestaand bebouwd gebied tot stand moeten komen, plaatsvinden op basis van de karakteristieke eigenschappen, het zogenaamde Landschaps-DNA, van de verschillende landschappen.
Ten behoeve van het behoud en de ontwikkeling van natuurgebieden is de kern van het natuurbeleid de veiligstelling en de ontwikkeling van een netwerk van onderling verbonden natuurgebieden, de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) inclusief de verbindingszones en nationale parken en Natura 2000 gebieden. De provincie Noord-Holland vindt het belangrijk dat zoveel mogelijk natuur wordt gerealiseerd. Daarom zoekt de provincie actief naar mogelijkheden om aanleg en financiering van natuur mee te koppelen met andere ontwikkelingen.
Ad 3. Duurzaam ruimtegebruik
Onder duurzaam ruimtegebruik verstaat de provincie Noord-Holland het plaatsen van de juiste functies op de juiste plek. De provincie Noord-Holland wil steden optimaal benutten en de landschappen open houden, maar ook ruimte bieden aan de economie en woningbouw. De provincie Noord-Holland ondersteunt gemeenten door de inzet van de Taskforce Ruimtewinst, Ruimte voor Ruimte-regeling, Herstructurering en Intensivering van Regionale Bedrijventerreinen en Culturele Planologie die zowel binnen als buiten bestaand bebouwd gebied kunnen worden toegepast. In de structuurvisie worden vier voor Hilversum relevante speerpunten genoemd op het gebied van duurzaam ruimtegebruik:
- 1. voldoende en gedifferentieerde ruimte voor economische activiteiten;
- 2. behoud en ontwikkeling van verkeer- en vervoersnetwerken;
- 3. voldoende en op behoefte aansluitende huisvesting;
- 4. voldoende en gedifferentieerde ruimte voor recreatie en toerisme.
Met name punt 2, ruimtelijke kwaliteit, is van belang voor het plangebied vanwege de aanwezigheid van EHS. De natuur wordt in dit bestemmingsplan vastgelegd middels de bestemming Natuur.
Ecologische hoofdstructuur
De provincie Noord-Holland werkt aan de aanleg van een netwerk van natuurgebieden, de ecologische hoofdstructuur (EHS). Dit doet zij samen met natuurbeherende organisaties, boeren, gemeenten en waterschappen. Door de EHS hebben dieren meer ruimte om zich te verspreiden, voedsel te zoeken en soortgenoten te vinden. Hierdoor nemen hun overlevingskansen toe. De basis van de EHS is de al bestaande natuur, zoals duinen, heiden, bossen, meren en landgoederen. Aanvullend hierop worden nieuwe natuurgebieden ontwikkeld. Bijvoorbeeld op gronden die eerst voor de landbouw gebruikt werden. Tussen de natuurgebieden worden ecologische verbindingszones aangelegd om deze gebieden met elkaar te verbinden.
De EHS, de ecologische verbindingszones en de weidevogelleefgebieden zijn planologisch beschermd. Ruimtelijke ingrepen moeten worden getoetst op mogelijke negatieve effecten voor de aanwezige natuur- en landschapswaarden. Dit kan alleen als er geen reële andere mogelijkheden zijn, er sprake is van een groot openbaar belang, als de nadelige effecten worden weggenomen of ondervangen én de resterende effecten worden gecompenseerd. Voor de EHS, de ecologische verbindingszones en weidevogelleefgebied geldt dit zogenaamde "nee, tenzij beginsel". Op grond van dit beginsel zijn ingrepen in de bovengenoemde gebieden niet toegestaan. In het buitengebied van Hilversum liggen verschillende natuurgebieden die deel uitmaken van de Ecologische hoofdstructuur.
Spanderswoud, De Snip
Het Spanderswoud, De Snip ligt ten noordwesten van Hilversum. Het is een oud beukenbos met een monumentale beukenlanen afgewisseld met verschillende typen naaldbossen. Het oorspronkelijke landgoed is eerst uitgebreid en later weer gesplitst van onder meer het huidige Westerveld. Daardoor is het een mengelmoes van verschillende stijlen. De buitenplaatsen Noord- en Zuidwolfsbergen maken ook deel uit van het huidige Spanderswoud. Het gebied is in beheer bij Vereniging Natuurmonumenten die de oude glorie van ’s-Gravelandse Buitenplaatsen weer wil terugbrengen, met aandacht voor de unieke cultuurhistorie, de natuur en recreatieve mogelijkheden. Het gebied is rijk aan beschermde Flora- en fauna soorten.
Corverbosch
Dit bosgebied grenst direct aan de noordwestzijde van Hilversum. Het natuurgebied bestaat uit een bos- en coullisenlandschap. Het bos hoorde ooit bij het landgoed Gooilust. Enkele statige beukenlanen herinneren hier nog aan. In de bossen zijn natuurlijk beheerde akkers aanwezig waarin zeldzame akkerkruiden aanwezig zijn.
Einde Gooi
Dit bosgebied ligt ten zuiden van de Noodweg ten westen van de A27. Het vormt een geheel met het Beschermd Natuurmonument Hoorneboegse Heide met de omliggende bos- en heideterreinen. Het bos bestaat zowel uit loofbos als naaldbos en varieert van gesloten bos zonder ondergroei tot open bos met rijke ondergroei. Einde Gooi is in de negentiende eeuw aangelegd in een voormalig heidegebied. Het ligt op de overgang van droge zandgronden en lagergelegen natte veenweide. Middenin het landgoed staat een landhuis met een boerderij. Het gebied is van waarde voor vleermuizen vanwege de aanwezigheid van veel oude holle bomen, dassen, bosvogels (holenbroeders) amfibieën en reptielen.
Een kaartje met de natuurwaarden uit de Structuurvisie is hieronder afgebeeld.
Figuur 11: Natuur in Provinciale Structuurvisie 2040
Beleving van landschappen: openheid, duisternis en stilte
Een kenmerk van het landschap dat bepalend is voor de waarneming en beleving van het landschap is openheid. De mate van openheid wordt bepaald door de mate waarin elementen zoals beplanting, bebouwing en grondlichamen boven de ooghoogte van de waarnemer afwezig zijn. Ook duisternis en stilte zijn belangrijke kernwaarden van de beleving van een landschap. De Provincie Noord-Holland wil dat openheid en beleving van landschappen als kernkwaliteit worden meegenomen bij ruimtelijke ontwikkelingen op drie niveaus:
- gehele provincie: beschermen van een aantal kenmerkende zeer open, donkere en stille gebieden op provinciale schaal;
- landschapstype: de voor een bepaald landschapstype kenmerkende typologie van openheid of geslotenheid en “ruimtevorm”;
- lokale situatie: de visuele beleving van de openheid in een specifieke situatie op basis van de zogenaamde ‘zichtveldmethode’.
Vanwege het consververende karakter van dit bestemmingsplan treedt er geen aantasting op van de genoemde aspecten.
4.2.2 Partiële herziening provinciale Structuurvisie voor EHS, ecologische verbindingszone en weidevogelleefgebied
Provinciale staten van Noord-Holland hebben op 23 mei 2011 de eerste partiële herziening van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie vastgesteld. De herziening betreft de Ecologische Hoofdstructuur, weidevogelleefgebieden en intensieve veehouderij.
Zo is artikel 19 van de PRVS gewijzigd. Dit artikel regelt de planologische bescherming van de EHS. Lid 1 is gewijzigd, omdat in de toen voorliggende PRVS kon worden gelezen dat gebieden die als EHS of ecologische verbindingszone zijn begrensd, in bestemmingsplannen reeds de bestemming 'natuur' moesten krijgen – ook als de desbetreffende gebieden nog niet waren verworven of pachtvrij gemaakt. Dit is in strijd met de geldende praktijk en zou betrokken agrariërs onevenredig benadelen. Verder zijn nog enkele andere wijzigingen doorgevoerd. Er is bijvoorbeeld een lid toegevoegd die bepaalt dat er geen 'dubbele compensatieplicht' kan bestaan. De wijziging van artikel 19 heeft geen directe gevolgen voor het bestemmingsplan Buitengebied 2013.
Tevens hebben gedeputeerde staten van Noord-Holland op 15 november 2011 besloten de begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur en de provinciale ecologische verbindingszones te wijzigen ex artikel 19, achtste lid van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie. Deze wijziging in begrenzing betrof onder andere de gemeente Hilversum. In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met de meest actuele begrenzing.
4.2.3 Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie
Provinciale Staten hebben op 21 juni 2010 bovengenoemde Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de bijbehorende Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vastgesteld. De PRVS is op 1 november 2010 in werking getreden. In deze verordening worden regels gegeven omtrent de inhoud van bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwde gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. In de verordening worden algemene regels gegeven voor de Provinciale Planologische Commissie, de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling, bedrijventerreinen en detailhandel, de mogelijkheden voor woningbouw in het landelijk gebied, de vereiste ruimtelijke kwaliteit verbonden met stedelijke en niet-stedelijke ontwikkelingen in het landelijke gebied, de Groene en Blauwe Ruimte, energie en landbouw. De regels van de PRVS vloeien direct voort uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040.
4.2.4 Mobiliteit in Noord-Holland: Verkeer en Vervoerplan Noord-Holland 'Ruimte voor Mobiliteit'
Uitgangspunt van dit plan is de vrije mobiliteitskeuze van burgers. De behoefte aan mobiliteit blijft toenemen. Dat wordt onder meer veroorzaakt doordat de afstanden tussen de plaatsen waar mensen wonen, werken, recreëren, winkelen en zorgvoorzieningen gebruik maken steeds groter worden en tegelijk de verplaatsingspatronen steeds complexer worden. Dat veroorzaakt bereikbaarheidsvraagstukken. Daarom zet de provincie niet alleen in op wegen en openbaar vervoer en flankerend beleid, maar tevens op een verantwoorde locatiekeuze van deze activiteiten.
In onderhavig bestemmingsplan wordt de bestaande situatie van de infrastructuur vastgelegd. Aan deze infrastructuur hebben, in het kader van de IBP, reeds veranderingen plaatsgevonden. Het verkeer en vervoerplan Noord-Holland heeft derhalve geen consequenties voor onderhavig bestemmingsplan.
4.2.5 Provinciaal Verkeers- en Vervoerplan (pvvp), actualisatie van het pvvp 2007-2013
Een goede bereikbaarheid is cruciaal voor de provincie, zowel voor de economie, maar ook voor de leefkwaliteit voor de burgers. De provincie zet zich in op de drie fronten benutten, beprijzen en bouwen om die bereikbaarheid te kunnen waarborgen. Dit betekent blijvende inzet om de wegcapaciteit te vergroten daar waar nodig, maar ook inzetten op het gebruik van de alternatieven en optimalisatie van de verplaatsing in de 'keten'. De provincie wil een betere balans brengen in het gebruik van de verschillende vervoersmogelijkheden onder andere door gebruik te maken van het prijsinstrument.
In onderhavig bestemmingsplan wordt de bestaande situatie van de infrastructuur vastgelegd. Aan deze infrastructuur hebben, in het kader van het Integraal BereikbaarheidsPlan (IBP), reeds veranderingen plaatsgevonden. Het pvvp heeft derhalve geen consequenties voor onderhavig bestemmingsplan.
4.2.6 Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2013
In het Provinciaal Milieubeleidsplan (PMP) staan de milieudoelen van de provincie. Ook wordt daarin beschreven hoe die moeten worden gerealiseerd en binnen welke termijn. Leven in een gezonde, schone en veilige omgeving is het uitgangspunt dat ten grondslag ligt aan dit PMP. De activiteiten, beschreven in het PMP, moeten er in ieder geval toe leiden dat eind 2013 overal in Noord-Holland de zogeheten basiskwaliteit is bereikt. De basiskwaliteit is vastgelegd in Europese en nationale milieunormen en regels en hangt samen met de functie van een gebied: wonen, werken of recreëren.
Er zijn twee overkoepelende doelen:
- het voorkomen van schade aan de menselijke gezondheid, dier en plant.
- het stimuleren van duurzame ontwikkeling in Noord-Holland voor nu en in de toekomst, zonder afwenteling van de milieubelasting naar elders.
Om de doelen te bereiken worden activiteiten uitgevoerd op de thema's afval, bodem, externe veiligheid, geluid, geur, licht en donkerte, lucht en klimaat en energie.
Het PMP biedt gemeenten en waterschappen een kader voor hun beleid en geeft ondernemers en burgers inzicht in toekomstige ontwikkelingen en maatregelen. Voor de provincie is het de basis voor de vergunningverlening en handhaving. Daarnaast gebruikt de provincie het milieubeleidsplan om te kijken welke rol het milieu moet spelen in andere beleidsplannen.
Voor het Gooi geldt dat in het kader van het PMP de grote grondwaterverontreinigingen worden aangepakt.
Voor de uitvoering van dit milieubeleidsplan maakt de provincie tweejaarlijkse uitvoerings- en monitoringprogramma's. Gedeputeerde Staten hebben eind 2009 het uitvoerings- en monitoringprogramma Milieu 2010-2011 vastgesteld.
Ondanks dat onderhavig bestemmingsplan conserverend van aard is en derhalve geen ontwikkelingen mogelijk maakt, is wel een onderzoek gedaan naar diverse deelaspecten. Hiermee wordt aangesloten op de eisen vanuit de verschillende wetgeving. De eisen vanuit het PMP komen uit deze wetgeving. Met onderhavig bestemmingsplan wordt aangesloten op de eisen vanuit het PMP.
4.2.7 Waterplan 2010-2015
De provincie heeft haar waterbeleid samengevat in het Waterplan 2010-2015. In dit plan worden vier uitgangspunten gehanteerd:
- klimaatbestendig waterbeheer;
- water medesturend in de ruimte;
- centraal wat moet, decentraal wat kan;
- gebiedsgerichte en resultaatgerichte benadering.
Voor het plangebied betekent dit met name dat rekening moet worden gehouden met extremere klimaatscenario's en dat om verdroging tegen te gaan zoveel mogelijk water in de bodem moet worden teruggebracht. Tegelijkertijd moet rekening worden gehouden met intensievere neerslaggebeurtenissen om overlast in extreme situaties te voorkomen.
Onderdeel van het proces van onderhavig bestemmingsplan is de watertoets. Hiervoor is een waterparagraaf opgesteld welke wordt overlegd met de betreffende waterbeheerder.
4.2.8 Waterbeheerplan AGV 2010-2015
Het Algemeen Bestuur keurde het Waterbeheerplan AGV 2010-2015 op 17 juni 2010 goed. Dit is het eerste waterbeheerplan van het waterschap in de nieuwe zesjarige waterplancyclus van rijk, provincie en waterschap. Het waterbeheerplan heeft als titel: 'Werken aan water, in en met de omgeving'.
Het waterbeheerplan gaat in op de hoofdtaken van het waterschap: veiligheid, voldoende water, schoon water. Ook wordt aandacht gegeven aan de maatschappelijke (neven)taken: nautisch en vaarwegbeheer, recreatief medegebruik, natuurbeheer en cultuurhistorische, landschappelijke en architectonische waarden.
Voor elk van deze thema's is aangegeven wat het wensbeeld is op de middellange termijn, wat de doelen zijn en de aanpak op hoofdlijnen is, en op welke indicatoren de resultaten van dat taakveld zullen worden beoordeeld. Voor de gemeente Hilversum is in het plan een aanpassing van de RWZI opgenomen voor 2013. Het nautisch en vaarwegbeheer voor het Hilversums Kanaal ligt bij de gemeente Hilversum.
Onderdeel van het proces van onderhavig bestemmingsplan is de watertoets. Hiervoor is een waterparagraaf opgesteld welke wordt overlegd met de betreffende waterbeheerder.
4.2.9 Ontwikkelstrategie Crailo 2012
Voor de gebiedsontwikkeling Crailo wordt momenteel door de provincie Noord-Holland (grondeigenaar) een ambitiedocument opgesteld in overleg met de gemeenten Laren, Bussum en Hilversum en GNR. Het plangebied Crailo ligt centraal in het Gooi, verspreid over de drie gemeenten Bussum, Hilversum en Laren en grenzend aan het Goois Natuurreservaat. Het gebied is circa 40 hectare groot en omvat de terreinen van de voormalige Palmkazerne (kazerneterrein, oefenterrein) en een voormalig asielzoekerscentrum (AZC-terrein). De gewenste ontwikkeling is dat Crailo een hoogwaardig, duurzaam woon-, werk- en natuurgebied wordt, dat voorziet in de regionale behoefte. Bij de realisatie van het gebied wordt ingespeeld op de unieke ligging nabij de A1, de rand van Bussum, de natuurgebieden van de Westerheide en Bussumerheide en het ecoduct over de A1 (natuurbrug Laarderhoogt). Deze gebiedsontwikkeling is geen onderdeel van dit bestemmingsplan.
4.2.10 Keur AGV 2011
Het waterschap Amstel, Gooi en Vecht heeft regels en richtlijnen opgesteld voor het beheer en onderhoud van alle oppervlaktewateren. Ook wordt in de Keur beschreven hoe er omgegaan moet worden met grondwateronttrekkingen waarvoor AGV bevoegd gezag is. Er gelden diverse geboden en verboden bij werken aan of bij oppervlaktewateren, oevers en beschoeiingen.
4.3 Regio
4.3.1 Ontwikkelingsvisie Noordvleugel Utrecht 2015-2030 (eindbalans)
De Noordvleugel vormt weliswaar geen bestuurlijk geheel, maar in ruimtelijk-economisch opzicht wel een sterke eenheid. Daarom hebben de betrokken overheden, waaronder de gemeente Hilversum, op verzoek van de rijksoverheid een visie opgesteld die een samenhangend antwoord moet geven op de complexe ruimtelijke vraagstukken waarvoor het gebied is gesteld.
Essentie van deze ontwikkelingsvisie is het vinden van een oplossing voor de spanning tussen twee waarden: ten eerste de behoefte aan ruimte om te wonen en te werken voor het nog steeds groeiende aantal huishoudens van de Noordvleugel, ten tweede, de net zo dringende behoefte aan bescherming van natuur en landschap en de duurzaamheid in de ruimtelijk-economische ontwikkeling.
Uit de ontwikkelingsvisie blijkt dat de spanning weliswaar blijft bestaan, maar dat het mogelijk is er op een verantwoorde manier mee om te gaan. Verantwoord wil zeggen: het huidige bebouwde gebied optimaal benutten voor nieuwe woningbouw, het waar mogelijk met elkaar mengen van de functies wonen en werken, en het creëren van voldoende recreatieaanbod in en rondom de steden. Verder wordt in de ontwikkelingsvisie voorgesteld een spoorverbinding tussen Almere via Hilversum naar Utrecht aan te leggen.
Het beschreven beleid betreft een ontwikkelingsvisie. Onderhavig bestemmingsplan is daarentegen conserverend van aard en maakt nieuwe ontwikkelingen niet mogelijk. De bestaande bouwmogelijkheden worden exact overgenomen. Indien zich ontwikkelingen voordoen vanuit deze ontwikkelingsvisie, dient hiervoor een aparte planologische procedure te worden doorlopen, waarschijnlijk een provinciaal inpassingsplan.
4.3.2 De kracht van het Landschap - Streefbeeld 2040 en Actieprogramma 2020 voor het Metropolitane Landschap
De kracht van het Landschap – Streefbeeld 2040 en Actieprogramma 2020 voor het Metropolitane Landschap” is het vastgestelde conferentiedocument en besluiten voor de 7e Noordvleugelconferentie in 2007. In de daaraan voorafgaande Noordvleugelconferenties is de metropolitane strategie vastgesteld als leidraad voor de ruimtelijke economische ontwikkeling van de regio. De metropolitane strategie is een ruimtelijke investeringsstrategie waarmee de regio internationaal kan wedijveren met concurrerende metropolen. De kern van de strategie is de ontwikkeling van aantrekkelijke grootstedelijke vestigingsmilieus in de Randstad, met name in de Noordvleugel en in wisselwerking met de mainport Schiphol. Dit is relevant voor delen van het plangebied van bestemmingsplan Buitengebied 2013. Het Raabos en gebieden doorlopend in zuidelijke richting naar het stedelijk gebied Utrecht de status hebben van Metropolitaan landschap. Er zijn streefbeelden en koersen benoemd. Voor de Gooi en Vechtstreek zijn die als volgt.
Streefbeeld 2040
De waardevolle gevarieerde landschappen in Gooi en Vechtstreek hebben hun ruimtelijke kwaliteiten en identiteit behouden. Diverse projecten en programma's hebben geleid tot een goede bereikbaarheid van het gebied. De waterrecreatie is sterk toegenomen, omdat het mogelijk is om door de meren en plassen (Kagerplassen, Braasemermeer, Westeinder plassen, Vinkeveense plassen, de Loosdrechste plassen, het Wijde Blik en de Spiegel-en Blijkpolderplas) vanaf het Gooimeer naar Katwijk te varen. Het gebied is vanuit Amsterdam uitstekend bereikbaar op de fiets, met het openbaar vervoer en via toeristische toervaart. Het trekt vele bezoekers die genieten van het cultuurhistorisch erfgoed, de natuur, het landschap, de koeien in de wei en de schapen op de hei. Er is ruimte geboden voor selectieve woningbouw voor het topsegment. Dit heeft geleid tot een nieuw type landgoederen en villawijken die ook voor een deel het beheer en onderhoud voor hun rekening nemen.
Koers 2020
De kernkwaliteiten en de cultuurhistorische betekenis van de groene longen blijven behouden. De samenhang tussen de variatie aan landschappen verbetert door het aanleggen van robuuste ecologische verbindingen en verbindingen in het landelijk gebied. Er wordt ruimte geboden aan de verschillende wateropgaven, wat betreft de kwaliteit, de kwantiteit en de veiligheid. Voor het gebied langs de A2 vanaf Amsterdam tot aan Utrecht wordt gewerkt aan een gevarieerd snelwegpanorama om eenzijdige verstedelijking te voorkomen. Tot slot werkt de regio aan het verder versterken van de bereikbaarheid. Woningbouw levert een extra kwaliteitsimpuls aan de landelijke (top)woonmilieus.
Het bestemmingsplan Buitengebied 2013 sluit door het conserverende karakter aan op dit streefbeeld en op deze koers.
4.4 Gemeente
4.4.1 Toekomstvisie Hilversum 2015
In de toekomstvisie 2015 kiest de gemeente voor een stabilisatie van het inwonersaantal rond 80.000 inwoners en een stabilisatie en versterking van de werkgelegenheid. In de nota zijn hoofdlijnen uitgezet ten behoeve van komende beleidsontwikkelingen en binnen die hoofdlijnen zijn speerpunten en sleutelprojecten aangegeven die kunnen worden geconcretiseerd. Onevenwichtigheden aanpakken en tegelijk de bestaande kwaliteiten die Hilversum heeft, behouden en versterken is daarbij de leidraad. Doelgericht, maar ook zorgvuldig en behoedzaam toewerken naar een compacte en tegelijk complete stad die duurzaam in evenwicht zal zijn. Waar sprake is en blijft van hoogwaardig wonen en werken in het groen, voor jong en oud en alles daartussenin. De toekomstvisie Hilversum 2015 is op 10 november 1999 door de gemeenteraad vastgesteld.
Vanuit de toekomstvisie Hilversum 2015 worden geen ontwikkelingen voorgesteld welke als een nieuwe ontwikkeling in onderhavig bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt. Het beleid heeft dan ook geen gevolgen voor onderhavig bestemmingsplan. Te zijner tijd wordt deze toekomstvisie vervangen door de Structuurvisie, zie paragraaf 4.4.2.
4.4.2 Structuurvisie Hilversum 2030
Door de raad is op 15 mei 2013 een nieuwe structuurvisie vastgesteld, waarin het toekomstbeeld van de gemeente tot 2030 wordt geschetst. In deze structuurvisie zijn de hoofdlijnen voor het ruimtelijk beleid tot 2030 vastgelegd.
De structuurvisie bevat de volgende ambities en doelstellingen voor 2030:
- 1. een goede woongemeente om in te leven met voldoende werkgelegenheid en (basis)voorzieningen;
- 2. behoud van omringende natuurgebieden;
- 3. Mediastad en vestigingsplaats voor creatieve bedrijvigheid;
- 4. centrumgemeente met accent op zorg;
- 5. hoge stedenbouwkundige en architectonische kwaliteit.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen gebieden met weinig ontwikkelingen en de dynamische gebieden. Behoud en ontwikkeling zijn met elkaar in balans. In de woonwijken staat behoud van het huidige karakter voorop en wordt weinig ruimtelijke ontwikkeling voorzien. Dat geldt ook voor het buitengebied, inclusief het dynamische gebied Zonnestraal en omgeving, waar geen verdergaande verstedelijking zal plaatsvinden.
Het centrum en de werklocaties zijn de dynamische gebieden (binnen bestaand bebouwd gebied) waar sprake is van aanmerkelijke ruimtelijke ontwikkelingen en functiewijzigingen. De structuurvisie biedt de ruimte voor, en geeft richting aan, het realiseren van de ambities op het gebied van hoogwaardig wonen, natuur, media, zorg en architectuur. Vanuit de integrale benadering zijn voorts dwarsverbanden in beeld gebracht, bijvoorbeeld vanuit de invalshoeken duurzaamheid, bereikbaarheid en regio.
4.4.3 Kenniscentrum Hilversum, Economische visie 2007-2020
De Economische visie 2007-2020 is een meerjarenvisie met een kader waaraan economische besluitvorming moet worden getoetst. De raad heeft deze visie 9 mei 2007 vastgesteld. Daarbij is gekozen voor de scenario's:
- 'Hilversum werkstad' om voldoende werkgelegenheid binnen de gemeentegrenzen te houden;
- 'focus' op bepaalde vormen van bedrijvigheid.
In de Economische visie zijn geen projecten genoemd welke specifiek in het plangebied zijn gelegen. In onderhavig bestemmingsplan wordt de situatie zoals opgenomen in de geldende bestemmingsplannen en doorlopen vrijstellingen vastgelegd. Indien uit de economische visie nieuwe ontwikkelingen volgen dient hiervoor een aparte ruimtelijke procedure te worden doorlopen.
4.4.4 Uitwerkingsnotitie toerisme en recreatie, binnenpret en buitenkansen
Toerisme is een speerpunt van het economisch beleid. De kern van de visie is er daarom op gericht om ervoor te zorgen dat Hilversum samen met de regiogemeenten en het bedrijfsleven gebruik maken van deze kansen. De notitie is 9 januari 2008 vastgesteld door de raad. Het benutten ervan kan door aan te sluiten bij de unieke kwaliteiten die de stad Hilversum heeft op de gebieden van multimedia, zorg, cultuurhistorie, natuur en winkelen. Er zijn vooral kansen in het dagtoerisme, waaronder ook zakelijk dagtoerisme. De gemeente kiest bewust niet voor het ontwikkelen van nieuwe grootschalige attracties. De hoofdredenen hiervoor zijn het gebrek aan uitbreidingsruimte en de verkeersaantrekkende werking.
Voor de volgende kansen (speerpunten) is door de gemeente in samenwerking met het bedrijfsleven gekozen:
- het leggen van regionale en lokale verbindingen tussen attracties;
Door samenwerking tussen verschillende attracties in de regio Gooi en Vechtstreek (b.v. in de vorm van arrangementen) kan meerdaags toerisme worden bevorderd. Toeristische bestedingen nemen hierdoor toe. Hierbij hoort ook een voldoende en breed aanbod in overnachtingsmogelijkheden. Om het verblijfsrecreatieve aanbod in de gemeente Hilversum te verbreden, wil de gemeente onderzoeken of er in de gemeente ruimte is voor het vestigen van enkele kleinschalige, onderscheidende hotels in een ander marktsegment dan de nu veel voorkomende klasse (4 sterren). Ook zal de gemeente onderzoeken of er in de stad Bed & Breakfasts gevestigd kunnen worden.
- ontwikkeling en profilering van Mediastad Hilversum als attractieve (dag)bestemming;
Om in toeristisch-recreatief opzicht meer rendement uit de Mediasector te halen, is het essentieel dat de media zichtbaarder worden in Hilversum en dat er media-gerelateerde producten worden ontwikkeld. Ook op het Media Park zelf zal meer aandacht moeten zijn voor de zichtbaarheid van het centrum van Hilversum. Om de bezoekers op het Media Park zelf langer vast te kunnen houden wordt door de gemeente de ontwikkeling van een beperkt aantal aanvullende voorzieningen (in zijn totaliteit maximaal 7.500 m²) mogelijk gemaakt, zoals de ontwikkeling van een hotel, detailhandel, horeca en een businesscentrum. Daarnaast kan de link tussen media en binnenstad worden versterkt door samen met het reguliere bedrijfsleven actief acquisitie beleid te richten op innovatieve detailhandel- en horecaconcepten gericht op de multimediasector.
- het ontwikkelen van nieuwe product-markt-combinaties tussen zorg en toerisme in regionaal verband;
Door de schone lucht en groene ruimte kunnen patiënten beter herstellen. Zorg en toerisme zijn dus al decennia lang vervlochten met elkaar. De regio en de gemeente Hilversum hebben gekozen voor de verdere uitbouw van zowel de zorgsector als de toeristische sector.
- het versterken van de centrumpositie van de binnenstad voor de regio;
De Hilversumse binnenstad vervult binnen de regio een centrumpositie op het gebied van winkelen en uitgaan. Een groot deel van de regionale bestedingen op deze terreinen vindt plaats in de Hilversumse binnenstad. Het is voor de Hilversumse binnenstadondernemer van belang dat Hilversum deze positie behoudt en waar mogelijk uitbouwt.
- het beter bereiken van de internationale toerist die komt voor de jonge monumenten.
Hilversum staat nationaal en internationaal bekend als stad van jonge monumenten van architectuur en stedenbouw. In samenwerking met het bedrijfsleven wil de gemeente deze aantrekkelijke kant van Hilversum bij de (internationale) doelgroep meer over het voetlicht brengen.
In onderhavig bestemmingsplan wordt de situatie zoals vastgelegd in de vigerende bestemmingsplannen en doorlopen vrijstellingen vastgelegd. Indien uit de uitwerkingsnotitie nieuwe ontwikkelingen volgen, dient hiervoor een aparte ruimtelijke procedure te worden doorlopen.
4.4.5 Nota aanvullend fietsbeleid
Het gaat goed met het gebruik van de fiets in Hilversum. Naast het continueren van investeringen in nieuwe fietsvoorzieningen en het economische en culturele klimaat van Hilversum zijn extra impulsen noodzakelijk om het fietsgebruik verder te laten groeien. Niet het fietspad maar de fietser staat hierbij centraal. Hoe kan de Hilversummer worden verleid om te gaan fietsen? De komende vijf jaar zijn hiervoor tientallen miljoenen euro's beschikbaar gesteld. Dit bedrag is naar verwachting voldoende om een groot aantal projecten op de korte termijn te realiseren. De grootste investering betreft het completeren van het recreatieve fietspadennetwerk. De nota is 16 oktober 2008 vastgesteld door de raad.
In onderhavig bestemmingsplan wordt de situatie zoals vastgelegd in de vigerende bestemmingsplannen en doorlopen vrijstellingen mogelijk gemaakt. Indien uit het fietspaden beleid nieuwe ontwikkelingen volgen dient hiervoor een aparte ruimtelijke procedure te worden doorlopen.
4.4.6 Groenbeleidsplan Hilversum 2030
Het Groenbeleidsplan Hilversum 2030, de groene structuurvisie van Hilversum (vastgesteld door de raad op 9 januari 2013) is een sectoraal plan met een integrale, samenhangende en geactualiseerde visie op het groen in de gehele gemeente Hilversum. Het groen in en rondom Hilversum staat onder druk en de verwachting is dat deze druk de komende jaren verder zal toenemen. Bijvoorbeeld door de toenemende verstedelijkingsdruk, decentralisatie van groenbeleid en bezuinigingen. Dit maakt het noodzakelijk om actief groenbeleid te voeren. Het groenbeleidsplan heeft onder andere aandacht voor: versterking van de Ecologische Hoofd Structuur (EHS), het veiligstellen van de groenstructuur die het groene imago van Hilversum bepaalt, groen in bouwplannen, de aanpak van de stadranden, versterking van groen in het centrum, kleine groenplannen op buurtniveau en spelen in het groen.
Met het vaststellen van het Groenbeleidsplan zijn 3 andere nota´s ingetrokken, te weten: het Landschapsbeleidsplan’ (’92), ‘Hilversum meer dan Groen’ (’93) en ‘Visie straat- en laanbomen’ (’86).
4.4.7 Velbeleid Hilversum 2013-2030
Hilversum is trots op haar bomen. Bomen in de openbare ruimte en in particuliere tuinen zijn mede bepalend voor de groene kwaliteiten van de stad. De grote diversiteit van boomsoorten is daarbij een belangrijke factor. Behoud en stimulering van deze groene kwaliteiten en het versterken van Hilversum als Mediastad in het groen zijn kernpunten van het collegeprogramma ´De bakens verzetten´ en speerpunt in het Groenbeleidsplan Hilversum 2030. Het Groenbeleidsplan Hilversum 2030 is maatgevend voor het nieuwe velbeleid (voorheen kapvergunningenbeleid), vastgesteld door de raad op 15 mei 2013. Deze nota is dus een uitwerking van het Groenbeleidsplan Hilversum 2030. Het nieuwe velbeleid is opgesteld vanuit bescherming van bomen in het algemeen en in de uitzonderingsgebieden en de hoofdgroenstructuur in het bijzonder. Naast instandhouding van bomen zijn herplant en handhaving prominente onderdelen van het nieuwe beleid. Herplant en handhaving zorgen ervoor dat de kwaliteit van het groen blijft gehandhaafd en waar mogelijk versterkt wordt. Het beleid heeft als tweede doel om inwoners, bedrijven en instanties meer bewust te maken van de grote bijdrage van bomen aan de beleving en betekenis van Hilversum als Mediastad in het groen. Uitgangspunt bij het beoordelen van een aanvraag omgevingsvergunning voor het vellen van bomen is het behoud van bomen. Alleen wanneer het verwijderingsbelang zwaarder weegt dan het boombelang wordt een omgevingsvergunning verleend.
4.4.8 Duurzaamheid en de gebouwde omgeving
Duurzaam bouwen staat voor het ontwikkelen en beheren van de gebouwde omgeving met respect voor mens en milieu, en is daarmee een integraal onderdeel van de kwaliteit van de gebouwde omgeving. Dit betekent dat de gezondheids- en milieuaspecten in alle fasen van de inrichting van de gebouwde omgeving, de bouw en het gebruik (inclusief sloop) betrokken dienen te worden. Hierbij wordt gestreefd naar een duurzame (stedelijke) ontwikkeling die leidt tot een extensiever energieverbruik / lage milieubelasting, integraal ketenbeheer en behoud en versterking van de kwaliteit van de gebouwde omgeving (ruimtelijke kwaliteit). Duurzaam bouwen betekent ook dat de gerealiseerde kwaliteit in de toekomst wordt gehandhaafd, zodat ook toekomstige generaties daarin delen. Energiebesparing vormt bij duurzaam bouwen een belangrijk item. Hierbij kan gedacht worden aan compacte bouwvormen, gunstige lichttoetreding en zongerichte verkaveling. Ook waterbesparing is een belangrijk aspect. Het installeren van waterbesparende voorzieningen is hiervan een voorbeeld.
De gemeente Hilversum is voornemens om toekomstige nieuwbouw te toetsen met duurzaam bouwen-meetinstrument 'GPR-gebouwen'. Hierbij is het halen van de gemiddelde score van een 7 of 8 de ambitie. Dit is echter nog geen vastgesteld beleid. Te zijner tijd wordt dit opgenomen in de Visie duurzame stedenbouw.
Tevens is de gemeente Hilversum voornemens om in de toekomst te gaan werken met het meetinstrument DPL (duurzaamheids Profiel van een Lokatie) en dit te gaan hanteren voor het integreren van duurzaamheid in de ruimtelijke planning. DPL is een computerprogramma dat de duurzaamheid van een wijk meet op de verschillende duurzame aspecten als: materialen, energie, groen in de wijk, sociale cohesie, duurzame bedrijven, milieukwaliteit etc. Dit DPL-instrument kan worden ingezet bij gebiedsontwikkeling en hierin kunnen de ambities voor duurzaamheid tijdens het planproces worden gevoerd gezamenlijk met de verschillende planscenario´s, en een sterkte-zwakte analyse.
In onderhavig bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Een toetsing aan het duurzaam bouwen-meetinstrument 'GPR-gebouwen' is dan ook niet van toepassing.
4.4.9 Structuurvisie Archeologie 'De ondergrondse stad'
De gemeente Hilversum heeft het archeologisch erfgoed en mogelijke verstoringen daarvan in kaart gebracht. Op 11 mei 2011 heeft de gemeenteraad met de Structuurvisie Archeologie ‘De ondergrondse stad’ ingestemd. Een belangrijk uitgangspunt wordt daarbij dat de verstoorder betaalt.
‘De ondergrondse stad’ is een logisch gevolg van internationale afspraken over behoud en bescherming van het archeologisch erfgoed die al in 1992 in het Europese Verdrag van Malta werden gemaakt en in 2006 zijn verankerd in nationale wetgeving. Als gevolg van deze afspraken gaat de gemeente de kennis over de ontwikkeling van het landschap en de bewoningsgeschiedenis gebruiken om vindplaatsen van archeologisch erfgoed in kaart te brengen. Inmiddels is een archeologische beleidskaart ontwikkeld die het mogelijk maakt archeologisch onderzoek in te plannen.
Wanneer sprake is van verstoring van de bodem (bijvoorbeeld bij bebouwing) dan stelt de archeologische beleidskaart (en bijbehorende regels) de initiatiefnemer in staat om te beoordelen waar onderzoek moet plaatsvinden. Allereerst wordt onderzocht of erfgoed aanwezig is, vervolgens om welk erfgoed uit welke periode het gaat. Uiteindelijk wordt het erfgoed opgegraven, worden de sporen van bewoning en gebruik vastgelegd en dienen de voorwerpen als illustratiemateriaal voor de geschiedenis van Hilversum.
In paragraaf 5.6.3 van deze toelichting is opgenomen op welke wijze is omgegaan met archeologie in het plangebied.
4.4.10 Beleidsnota Monumenten 'Van zorg tot kans'
Op 12 september 2007 heeft de gemeenteraad de monumentennota vastgesteld. De aanwijzing van een aanzienlijke hoeveelheid 'objecten' tot gemeentelijke monument vormde de concrete aanleiding voor de nota. Dit aanwijzingstraject zal de kennis over het Hilversumse culturele erfgoed vergroten. Bovendien dragen de aanwijzingen bij aan het behoud van een aantal gebouwen en gebieden die representatief zijn voor de bouwhistorische en cultuurhistorische ontwikkeling van Hilversum. Voor eigenaren, ontwikkelende en beherende partijen levert de nota duidelijkheid op. Door cultuurhistorische waarden in een vroegtijdig stadium te benoemen en te beschermen kan beter sturing worden gegeven aan de altijd veranderende stad.
De nota, die uitspraken doet over de periode 2007-2011 gaat in op het onderzoeks- en aanwijzingsbeleid, het monument in de Hilversumse samenleving en de relatie tussen Monumentenzorg, ruimtelijke ordening, Hilversumse monumentenzorg en burger. Ook voorziet de nota in een gemeentedekkend besluit voor cultuurhistorie in 2010 en een overzicht van financieringsstromen, zowel gemeentelijk als van rijkswege.
Aanwezige Rijks- of gemeentelijke monumenten zijn geregeld in de afzonderlijke wetgeving. In paragraaf 3.6.2 is een overzicht opgenomen van de aanwezige Rijks- en gemeentelijke monumenten.
4.4.11 Gemeentelijk Rioleringsplan 2009-2014
In het Gemeentelijk Rioleringsplan 2009-2014 is deels het van belang zijnde waterbeleid voor de gemeente opgenomen. De gemeente stelt als eis dat een maximale inspanning wordt gedaan om het hemelwater af te koppelen van het gemengde rioolstelsel. Waar infiltratie mogelijk is moet zoveel mogelijk water worden afgevoerd naar de bodem.
Onderdeel van het proces van onderhavig bestemmingsplan is de watertoets. Hiervoor is een waterparagraaf opgesteld, zoals opgenomen in paragraaf 5.7.2, welke wordt overlegd met AGV, de waterbeheerder binnen het plangebied.
4.4.12 Welstandsnota Hilversum 2008
De welstandsnota is op 23 april 2008 door de raad vastgesteld met als doel vooraf helderheid te bieden over de welstandcriteria die door de gemeente worden gehanteerd bij het beoordelen van bouwinitiatieven. Daarbij staat behoud van de bestaande kwaliteiten voorop staat. Het is belangrijk dat het bestemmingsplan en de welstandsnota goed op elkaar zijn aangesloten. Daarom is in Hilversum de afspraak gemaakt dat bestemmingsplannen vooraf om advies aan de commissie voor welstand en monumenten worden voorgelegd, waarbij het in eerste instantie gaat om de kwalitatieve paragrafen en de wijzigingsbevoegdheden.
Het plangebied heeft in de welstandsnota Hilversum 2008 per deelgebied de volgende gewenste welstandsniveaus gekregen (hierbij is de vierdeling aangehouden die ook in paragraaf 3.1.2 gehanteerd is):
Deelgebied | Welstandsniveau |
Landelijk gebied | Regulier |
Sportparken | Regulier |
Zonnestraal | Bijzonder |
Landgoederen en buitenplaatsen . | Bijzonder |
Omdat in een bestemmingsplan de bestemming aan de grond wordt gegeven met de daarbij behorende bebouwings- en gebruiksmogelijkheden, behoren welstandscriteria niet via het bestemmingsplan, maar via de welstandsnota geregeld en eventueel gewijzigd te worden. De Welstandsnota wordt momenteel geactualiseerd. De geactualiseerde nota wordt naar verwachting in september 2013 door de gemeenteraad vastgesteld.
4.4.13 Uitwerkingsnota Detailhandel en Horeca
In september 2008 heeft de gemeenteraad de Uitwerkingsnota Detailhandel en Horeca vastgesteld. De gemeente hecht veel waarde aan een goed functionerend detailhandels- en horeca-aanbod. Winkels, horeca en de warenmarkt vormen de motor van de binnenstad. Op buurt- en wijkniveau dragen de voorzieningen sterk bij aan de kwaliteit van de leefomgeving. Tot slot beperkt een goed aanbod op korte afstand van de woning de verkeersbewegingen.
In de nota zijn de hoofdlijnen van beleid voor winkels, horeca en de warenmarkt aangegeven. Het daagt uit tot een veelheid aan acties en maatregelen. Centraal staan het bevorderen van een goed ondernemersklimaat, een goede overlegstructuur en het blijvend voorzien in de benodigde randvoorwaarden. Verder zijn voor winkels, horeca en de warenmarkt de prioriteiten benoemd.
In het plangebied is geen detailhandel aanwezig, maar slechts horecagelegenheden.
4.4.14 Integraal BereikbaarheidsPlan Hilversum e.o.
Op 7 december 2005 is het Integraal BereikbaarheidsPlan Hilversum (IBP) vastgesteld door de gemeenteraad. Het maatregelenpakket uit het IBP heeft tot doel om op het totale stelsel van hoofdwegen een redelijke (zo optimaal mogelijke) doorstroming van het verkeer te behalen. Het maatregelenpakket richt zich niet alleen op de bereikbaarheid per auto, maar verbetert ook de mogelijkheden voor openbaar vervoer en fiets.
In het plan worden de verkeersstromen in de Hilversum en omgeving zo georganiseerd dat enerzijds het Media Park zijn economische functie goed kan uitoefenen en anderzijds de effecten van de verkeerstromen evenwichtig worden verdeeld over alle toegangswegen.
Binnen het totaal beschikbare bedrag van 50 miljoen Euro is het voornemen erop gericht om vanaf de aansluitingen van de A1 en de A27 en de N201 naar Hilversum op ongeveer 40 kruispunten op de buitenring verbeteringen aan te brengen op een zodanige wijze dat de doorstroming van het autoverkeer verbeterd wordt, de filevorming teruggedrongen en de leefbaarheid van de aangrenzende wijken groter wordt. Daarnaast worden voorzieningen voor fietsverkeer aangebracht en hoogwaardig openbaar vervoer van en naar het Mediapark gerealiseerd.
Hoofdstuk 5 Ruimtelijk Plan
Het bestemmingsplan Buitengebied 2013 heeft grotendeels een consoliderend karakter. Hierbij zijn de bestaande planologische mogelijkheden, zoals de vigerende planologische regelingen en verleende vrijstellingen of ontheffingen, als uitgangspunt gehanteerd. Nieuwe ontwikkelingen welke reeds voldoende concreet zijn en onderbouwd, zijn tevens opgenomen in onderhavig bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt de nieuwe situatie beschreven. De juridische vertaling van het plan wordt in hoofdstuk 6 uiteengezet.
5.1 Ruimtelijke Structuur
5.1.1 Stedenbouwkundige structuur
Algemeen
Het voorliggende bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard. Gelet hierop zal de huidig aanwezige ruimtelijke structuur niet wijzigen. In de komende planperiode blijven de in het plangebied gelegen woongebieden in hun huidige vorm in stand. De structuur van het plangebied is beschreven in paragraaf 3.1.
In alle drie de vigerende bestemmingsplannen is sprake van een Beschrijving in Hoofdlijnen. Deze is conform de Wro in de huidige vorm niet meer mogelijk. De volgende zaken uit de Beschrijving in Hoofdlijnen zijn overgenomen in de regels van onderhavig bestemmingsplan:
- 1. vastleggen van de bebouwde en onbebouwde ruimte door middel van gebruikmaking van bouwvlakken en de bestemmingen Agrarisch, Groen, Natuur, Tuin en Verkeer;
- 2. afstand tussen hoofdgebouwen vastleggen door middel van gebruikmaking van bouwvlakken: bij de zuidelijk gelegen woonpercelen is hiervoor een afstandsmaat van 10 meter tot de zijdelingse perceelsgrens opgenomen;
Deze twee onderdelen komen terug in de wijze van bestemmen in alle onderstaande bestemmingen.
Randvoorwaarden
Het voorliggende bestemmingsplan is consoliderend van aard, dit ook qua gebruiks- en bouwmogelijkheden. De bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn gelijk gehouden als in het vigerende bestemmingsplan.
Gezien de verschillende regelingen uit de vigerende regimes is het van belang dat in dit plan een eenduidige richting is gekozen voor de diverse regelingen. Belangrijk is dat de bestaande planologische rechten blijven behouden.
Voor de woongebieden is in afwijking op het vigerende bestemmingsplan gewerkt met bouwvlakken. De hoofdbebouwing is vastgelegd in bouwvlakken, waarbij voor aaneengebouwde woningen de bouwdiepte 10 meter is, voor twee-aaneengebouwde woningen 12 meter en voor vrijstaande woningen 15 meter. Dit is volgens de standaard die in geheel Hilversum wordt gehanteerd, waarbij bestaande bouwmogelijkheden niet worden aangetast. Verder is op het gehele woongebied de systematiek van het vergunningvrije bouwen rechtstreeks doorvertaald naar zowel de bestemmingslegging als de bestemmingsregels.
Het bestemmingsplan regelt met de bestemmingen het gebruik van de gronden voor het betreffende gebied. Bouwgrenzen, bouwhoogtes, goothoogtes, nokrichtingen en bebouwingspercentages zijn bebouwingsbepalingen die in het bestemmingsplan opgenomen kunnen worden.
5.2 Wonen, Werken En Voorzieningen
5.2.1 Wonen
Algemeen
Gelet op het conserverende karakter van het bestemmingsplan worden met dit bestemmingsplan geen extra woningen mogelijk gemaakt. Het huidige woningenbestand blijft daarmee intact. In dit plangebied komen alleen aaneengebouwde, twee-onder-één-kap en vrijstaande woningen en woonwagens voor. De aaneengebouwde woningen hebben de bestemming Wonen - 1 gekregen, de twee-onder-één-kap woningen de bestemming Wonen - 3 en de vrijstaande woningen de bestemming Wonen - 4. Met deze woonbestemmingen wordt inhoud gegeven aan het behoud en versterking van de woonfunctie.
In de vigerende situatie kennen enkele niet-woonbestemmingen een aanduiding 'bedrijfswoning', waarmee het gebruik als bedrijfswoning is toegestaan. Deze mogelijkheden worden gerespecteerd in onderhavig bestemmingsplan en daarmee letterlijk overgenomen.
Monumenten (rijks-, provinciale en gemeentelijke) hebben een aanduiding cultuurhistorische waarde gekregen. Karakteristieke bebouwing die geen monument zijn, maar wel dienen te worden beschermd hebben een aanduiding 'karakteristiek' gekregen, conform het vigerende plan.
Woonwagenterrein
In het plangebied zijn twee woonwagenterreinen aanwezig. Deze hebben de bestemming Wonen -Woonwagenterrein gekregen.
Nabij de kruising van het Loosdrechtse Bos en de Van Ghentlaan ligt het eerste woonwagenterrein. In dit bestemmingsplan is de actuele situatie van dit woonwagenterrein mogelijk gemaakt. Hierbij zijn eisen opgenomen voor de grootte van de woonwagens en afstand tussen de verschillende woonwagens.
Aan de Egelshoek ligt het tweede woonwagenterrein. Hier worden herstructureringswerkzaamheden verricht. De vigerende planologische regeling is overgenomen.
5.2.2 Werken
Bedrijven
In het bestemmingsplan is verspreid over het plangebied sprake van bedrijvigheid. De bestaande bedrijfsactiviteiten zijn met een aanduiding op de verbeelding vastgelegd. Andere bedrijfsactiviteiten dan aangeduid zijn alleen toegestaan het milieucategorie 1 en 2-bedrijven zijn, zoals opgenomen in de bij de regels horende Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Agrarische bedrijven
De agrarische bedrijven zijn bestemd als Agrarisch met waarden - Landschappelijk. Daar waar, relevant zijn per agrarisch bedrijf aanduidingen opgenomen om specifieke functies die in het algemeen zijn toegestaan mogelijk te maken.
Kantoren
In het plangebied zijn uitsluitend ondergeschikte kantoren aanwezig. Deze hebben de aanduiding 'kantoor' gekregen. Behoudens de mogelijkheden uit de vigerende situatie maakt dit nieuwe bestemmingsplan geen nieuwe kantoren mogelijk.
Horeca
De in het plangebied aanwezige horecagelegenheden blijven in het plangebied aanwezig. In de bestemming horeca worden de verschillende horeca-activiteiten uit categorie A en B uit de Staat van Horeca-activiteiten toegestaan, zoals ook in het vigerende plan is geregeld.
5.2.3 Voorzieningen
Voor de maatschappelijke activiteiten zijn meerdere maatschappelijke bestemmingen opgenomen. Er is een bestemming Maatschappelijk ten behoeve van de scouting, een bestemming Maatschappelijk - Conferentieoord voor Hoorneboeg en Maatschappelijk - Militair voor de militaire voorzieningen. Hierbij is enerzijds aangesloten op de wijze van bestemmen uit de andere bestemmingsplannen in Hilversum en anderzijds is de regeling aangepast op de specifieke situaties in de bestemmingsplannen buitengebied en 1ste partiële herziening buitengebied.
5.3 Verkeer
Ontsluiting
In Hilversum wordt gestreefd naar de inrichting van wegen volgens de principes van Duurzaam Veilig. Concreet betekent dit dat alle wegen in Hilversum zijn gecategoriseerd in gebiedsontsluitingswegen verblijfsgebieden. Gebiedsontsluitingswegen kennen een snelheidsregime van 50 of 80 kilometer per uur (er zijn er ook enkele met een snelheidsregime van 60 kilometer per uur). Verblijfswegen kennen een snelheidsregime van 30 of 60 kilometer per uur. In het plangebied zijn de volgende wegen gecategoriseerd als gebiedsontsluitingswegen:
- Utrechtseweg;
- Naarderweg;
- Hilversumseweg;
- Soestdijkerstraatweg;
- Franse Kampweg.
In de planperiode zijn er geen ontwikkelingen, anders dan ter uitvoering van het IBP, gepland op verkeersgebied.
Parkeren
In het plangebied is voornamelijk sprake van langsparkeren of parkeren op eigen terrein. Bij elk toekomstig bouwplan wordt verplicht gesteld dat er voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn. In de regels is voor het maximaal aantal parkeerplaatsen in het voorerfgebied een regeling vastgelegd.
5.4 Groen, Blauw En Natuur
5.4.1 Groen
Het aspect groen in het buitengebied van Hilversum wordt gevormd door natuurterreinen en natuurgebieden en agrarische gronden. Deze gronden zijn bestemd als natuur of hebben een agrarische bestemming. Het plan kent daardoor geen specifieke groenbestemming.
5.4.2 Blauw
Het bestaande watersysteem zal gezien het consoliderende karakter van het bestemmingsplan behouden blijven. Op de heuvelrug zijn vrijwel geen watergangen aanwezig. Omdat regenwater hier in het algemeen direct wegzakt in de bodem. Wel zijn verscheidene waterpartijen aangelegd waar het regenwater vanuit de stedelijke kern wordt geborgen en in de bodem kan infiltreren. Daarnaast komen verscheidene vennen voor. Deze vennen zijn ontstaan door stagnerend regenwater als gevolg van een ondoorlatende inspoellaag in de bodem. Deze vennen hebben van nature een voedselarm karakter.
In de lager gelegen delen is de intensiteit aan watergangen groter, met name in de veenweidegebieden de Hilversumse Boven- en Ondermeent en Egelshoek, om de afvoer van oppervlaktewater te waarborgen. Dit zijn van nature ook natte gebieden. Deze gebieden zijn ingericht als een poldersysteem waar middels een bemaling een gewenst waterpeil wordt bereikt. Het water uit de polders wordt afgemalen op boezemwateren, die zorgen voor de (boven)regionale afvoer. De belangrijkste hoofdwatergangen in de Hilversumse Boven- en Ondermeent zijn de 's Gravelandse Vaart, de Karnemelksloot, Melkmeent, Griendkade en Luie Gat. In het zuidwestelijke deel van het buitengebied ligt dat afvoert richting het lager gelegen veenweidegebied Egelshoek.
In paragraaf 3.7.2 is het huidige te handhaven watersysteem nader toegelicht.
5.4.3 Natuur
Gebiedsbescherming
In onderstaande overzicht wordt een beknopt overzicht gegeven van de Natura 2000-gebieden in het buitengebied, de Beschermde natuurmonumenten en de gebieden die onderdeel uitmaken van de Ecologische hoofdstructuur.
Natura 2000-gebied Naardermeer
Het Naardermeer is een natuurlijk meer dat op de overgang van de hoge zandgronden van het Gooi naar het (veen-) poldergebied van West-Nederland ligt. Het stond via de Vecht in open verbinding met de Zuiderzee en werd samen met zijn omgeving geteisterd door storm en vloed. Aan het eind van de 14de eeuw werd daarom het Naardermeer afgedamd en de verbinding met de Zuiderzee verbroken. De waterhuishouding van het meer wordt gevoed door neerslag en kwelwater uit het Gooi. Het is het oudste Nederlandse natuurreservaat, waarin, naast watervegetaties en verlandingszones, ook zich natuurlijk en vrijwel ongestoord ontwikkelende broekbossen voorkomen. Sinds 1984 worden maatregelen genomen om het inlaatwater te zuiveren. Mede als gevolg hiervan hebben kranswiervegetaties zich hersteld. Recentelijk zijn vernattingsmaatregelen in de graslanden rondom het Naardermeer genomen, waardoor de waterhuishouding verbeterd is. In de wateren met weinig golfslag groeien drijvende waterplanten al dan niet verankerd in de waterbodem. Deze begroeiingen bestaan in het gebied grotendeels uit grote fonteinkruiden. In de kleinere watergangen komen met kleine oppervlakte krabbescheerbegroeiingen voor. Bij verdergaande successie gaan de veenmos-rietlanden en trilvenen over in drogere en zuurdere vegetatietypen die behoren tot moerasheide of veenbos. Een aanzienlijk deel van het gebied bestaat uit deze vegetatietypen. In het Laegieskamp, aan de zuidrand van het gebied, komt blauwgrasland voor.
Ten aanzien van het bestemmingsplan Buitengebied 2013 kan worden opgemerkt dat de Hilversumse Bovenmeent en het Laegieskamp onderdeel uitmaken van het Natura 2000-gebied Naardermeer. Beide gebieden kennen unieke habitattypen waarvoor specifieke doelstellingen gelden. In het Laegieskamp komen unieke blauwgraslanden voor waarvoor een uitbreidingsdoelstelling geldt. Daarnaast zijn de gebieden van waarden voor bijzondere broed, en niet-broedvogels die afhankelijk zijn van de rietmoerassen in het gebied.
Natura 2000-gebied Oostelijke vechtplassen
De Oostelijke Vechtplassen bestaat uit een reeks van laagveengebieden tussen de Vecht en de oostrand van de Utrechtse heuvelrug. In het gebied bevinden zich door turfwinning ontstane meren en plassen, meest met een zandondergrond, sommige aanzienlijk verdiept door zandwinning. De combinatie van rivierinvloeden en invloeden van het watersysteem van de zandgronden heeft een rijke schakering van typen van moeras en moerasvegetaties doen ontstaan. In het gebied zijn twee belangrijke gradiënten te onderscheiden: van noord naar zuid loopt een gradiënt van meer gesloten gebied (bos) naar meer open landschap (grasland, trilveen en rietland), terwijl van west naar oost een gradiënt is te zien van toenemende kwel (in petgaten en trilvenen). Belangrijk broedgebied voor broedvogels van rietmoerassen (roerdomp, purperreiger) en zeer belangrijk voor broedvogels van moerassen met veel waterriet en lange oeverlijnen (woudaap, grote karekiet). Ook van enig belang als broedgebied voor enkele andere moeras- en watervogels (porseleinhoen, zwarte stern, ijsvogel).
Ten aanzien van het bestemmingsplan Buitengebied 2013 kan worden opgemerkt dat ten zuidwesten van het vliegveld Hilversum, nabij de Egelshoek, een klein deel van het buitengebied van Hilversum behoort tot het Natura 2000-gebied Oostelijke vechtplassen.
Figuur 12: Natura 2000-gebieden Naardermeer en Oostelijke vechtplassen vormen samen een aaneengesloten zone met hoogwaardige natte natuurwaarden en een robuuste ecologische verbindingszone (bron: Structuurvisie Noord-Holland 2040)
Hoorneboegse Heide
Het beschermd natuurmonument 'Hoorneboegse Heide' bestaat uit diverse deelgebieden zoals Uilenbergjes, Hoogt van 't Kruis, Loosdrechtse bos, Berkheide, Zonneheide en Laapersheide, Laapersbos, Laapserveld-zuid en landgoed Hoorneboeg. Het Beschermd Natuurmonument ligt ten zuiden van Hilversum en strekt zich uit ten westen van de rijksweg A27 tot en met de bebouwing van Nieuw Loosdrecht. De Hoorneboegse heide vormt de kern van dit gebied, het bestaat grotendeels uit een droge heideterrein die aan de randen overgaat in verschillende bossen en landgoederen. De terreinen zijn waardevol voor flora, reptielen, zoogdieren en amfibieën. Bijzondere en strikt beschermde soorten die hier voorkomen zijn ondermeer: Das, Levendbarend Hagedis en Hazelworm. Het terrein heeft de status als Beschermd Natuurmonument.
Bussummerheide- en Westerheide
Deze heideterreinen zijn de grootste aaneengesloten heideterreinen van het Gooi. De heidevegetatie wordt afgewisseld door houtopslag en het gebied heeft door zijn ligging in het stuwwallengebied een glooiend karakter. Het terrein is van grote betekenis vanwege zijn natuurschoon in 't Gooi. Het terrein is een broedgebied voor bijzondere heide- en bosvogels en het leefgebied van beschermde amfibieën en reptielen. Het terrein heeft de status als Beschermd Natuurmonument. De Natuurbrug Zanderij - Crailo verbindt de heide met het Spanderswoud. De natuurbrug is van belang voor de uitwisseling van amfibieën, reptielen en zoogdieren tussen de gebieden.
Heide achter het sportpark
Dit terrein, ook wel Laapersheide genoemd is een droog, vergrast heideterrein met plasjes en gemengd bos. Het heeft de status als Beschermd Natuurmonument.
Zuiderheide en Laarder Wasmeer
De Zuiderheide bestaat uit droge heide en opslag van bos met een aantal kleine stuifzandjes en vochtige heideveldjes. Deze heide is archeologisch van grote betekenis door het voorkomen van grafheuvels, resten van nederzettingen en oude wegen. Het Laarder Wasmeer wordt omsloten door gesloten bos. De oevers van het Wasmeer zijn botanisch waardevol. De Zuiderheide en Laarder Wasmeer heeft de status als Beschermd Natuurmonument en ligt voor een klein deel binnen de gemeente Hilversum
Hilversums Wasmeer
Het Wasmeer ligt in een uitgestoven laagte van het dekzand- en stuifzanddek. Het is een grote heideven met botanische interessante randbegroeiing. Het gebied is van waarde voor libellen en water- en rietvogels. Het omringde bos is leefgebied voor bos- en roofvogels.
Ecologische structuur
Naast de middels de Natuurbeschermingswet 1998 beschermde gebieden zijn er ook nog diverse terreinen in het buitengebied van Hilversum die planologisch beschermd zijn aangezien ze onderdeel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur. De Natura 2000 gebieden en Beschermd Natuurmonumenten maken deel uit van de EHS als prioritair gebied. Daarnaast wordt onderscheid gemaakt in ecologische verbindingszones, waardevolle gebieden en overig EHS. De ecologische verbindingszones zorgen ervoor dat afzonderlijke natuurgebieden met elkaar verbonden worden en planten en dieren zich kunnen verspreiden. De waardevolle gebieden hebben een hoge actuele of potentiële natuurwaarde. Deze gebieden zijn essentieel voor de samenhang en kwaliteit van de EHS. De ligging van de Ecologische hoofdstructuur en de ecologische verbindingszones is in de Structuurvisie van de Provincie Noord-Holland 2040 vastgelegd. Onderstaande kaart toont de ligging van de EHS.
Figuur 13: Grote delen van het buitengebied van Hilversum behoren tot de EHS.
Naast alle besproken Natura 2000-gebieden en Beschermd natuurmonumenten maken onder meer onderstaande natuurterreinen onderdeel uit van de Ecologische hoofdstructuur in het buitengebied van Hilversum. Het overgrote deel van de natuurterreinen in het buitengebied van Hilversum is in het beheer bij natuurbeherende natuurorganisaties. Voor de verschillende gebieden zijn door de beheerders (Goois natuurreservaat, Vereniging Natuurmonumenten) beheerplannen opgesteld waarin is uitgeschreven welke natuurdoelen worden nagestreefd. Gezien het conserverende karakter van dit bestemmingsplan worden de huidige natuurwaarden en de beoogde natuurdoelen niet negatief beïnvloed of beperkt.
Spanderswoud, De Snip
Het Spanderswoud, De Snip ligt ten noordwesten van Hilversum. Het is een oud beukenbos met monumentale beukenlanen afgewisseld met verschillende typen naaldbossen. Het oorspronkelijke landgoed is eerst uitgebreid en later weer gesplitst van onder meer het huidige Westerveld. De buitenplaatsen Noord- en Zuidwolfsbergen maken ook deel uit van het huidige Spanderswoud. Het gebied is in beheer bij Vereniging Natuurmonumenten die de oude glorie van 's-Gravelandse buitenplaatsen weer wil terugbrengen, met aandacht voor de unieke cultuurhistorie, de natuur en recreatieve mogelijkheden. Het gebied is rijk aan beschermde flora- en fauna soorten.
Corverbosch
Dit bosgebied grenst direct aan de noordwestzijde van Hilversum. Het natuurgebied bestaat uit een bos- en coulisselandschap. Het bos hoorde ooit bij het landgoed Gooilust. Enkele statige beukenlanen herinneren hier nog aan. In de bossen zijn natuurlijk beheerde akkers aanwezig waarin zeldzame akkerkruiden aanwezig zijn.
Einde Gooi
Dit bosgebied ligt ten zuiden van de Noodweg en ten westen van de A27. Het vormt een geheel met het Beschermd natuurmonument Hoorneboegse Heide met de omliggende bos- en heideterreinen. Het bos bestaat zowel uit loofbos als naaldbos en varieert van gesloten bos zonder ondergroei tot open bos met rijke ondergroei. Einde Gooi is in de negentiende eeuw aangelegd in een voormalig heidegebied. Het ligt op de overgang van droge zandgronden en lagergelegen natte veenweide. Middenin het landgoed staat een landhuis met een boerderij. Het gebied is van waarde voor vleermuizen vanwege de aanwezigheid van veel oude holle bomen, dassen, bosvogels (holenbroeders) amfibieën en reptielen.
Zwarte berg, Zonneheide, Laapersveld, Laapersbos
Langs de Utrechtseweg liggen diverse bos en heidegebieden. Het Laapersveld en Laapersbos bestaan voornamelijk uit bos met nog enkele resterende heideveldjes en zandverstuivingen. De Zwarte berg is een bosgebied dat is aangeplant op voormalig stuifzand. De zonneheide is een open heidegebied, afgewisseld met bosgroepen.
Laapersheide en Heide achter Sportpark
De Laapersheide is een relatief klein maar mooi en rustig heideveld met pijpenstrootjes en vliegdennen. Het ligt tamelijk geïsoleerd en ingeklemd tussen de A27, de spoorlijn en het kantorenpark Arena aan de Diependaalselaan. Door de aanleg van faunatunnels vormt het een steeds belangrijker rol als 'groene stapsteen' voor fauna (das) en flora ten zuiden van Hilversum. Het terrein heeft de status Beschermd natuurmonument.
Loosdrechts bos
Het Loosdrechts bos is een belangrijk flankerend bosgebied tussen de Hoornboegse Heide en het veenweide- en plassengebied. Het vormt een belangrijke buffer tussen de bebouwde kommen van Loosdrecht en Hilversum, in het bosgebied ligt het landgoed Zonnestraal.
Cronebos, Kievetsdal, De Zuid, Smithuyserbos
Ten oosten van de A27 liggen het Cronebos, De Zuid, Smithuysersbos en Kievitsdal. Het Cronebos kent een grote afwisseling aan bostypen, het bos is eigendom van Vereniging Natuurmonumenten. Het bos bestaat uit open beukenbossen, eikenbossen en dennenbossen. Het Kievitsdal is in eigendom van een golfclub. Het terrein kent een verscheidenheid aan terreinen en biotopen met diverse solitaire bomen en heidegebieden. De bosgebieden De Zuid en Smithuysersbos bestaan voornamelijk uit naaldbossen.
Soortbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten. In artikel 75 van de Flora- en faunawet worden de ontheffingsmogelijkheden weergegeven. In principe zijn alle zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen die in Nederland voorkomen, beschermd. De aanvraag van een ontheffing en de toetsing aan de Flora- en faunawet gebeurt niet in het kader van het bestemmingsplan, maar in de vergunningenfase van een initiatief. Om te beoordelen of dit bestemmingsplan ook uitvoerbaar is, zal hier op vooruit lopend, een verwachting worden uitgesproken over de eventuele gevolgen voor de beschermde planten- en diersoorten in het plangebied. In de wet is een differentiatie aangebracht in niveau van bescherming. Op 23 februari 2005 is de zgn. “AmvB art. 75” van de Flora- en faunawet in werking getreden, waarin dit verschil is verwoord:
- 3. Soorten waarvoor een algemene vrijstelling geldt (soorten van tabel 2)..
- 4. Soorten met vrijstelling bij een vastgestelde gedragscode (soorten van tabel 2).
- 5. Alle soorten, opgenomen in Habitat richtlijn bijlage IV, de Vogelrichtlijn en beschermde soorten van de Rode Lijst zijn beschermd onder het zwaarste regime (soorten van tabel 3).
De 3e categorie is strikt beschermd. Voor deze soorten wordt alleen ontheffing verleend als er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, er geen andere oplossingen mogelijk zijn om de doelstellingen van het project te behalen (mitigatie en/of alternatieven) en als er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang (art. 75, lid 5, onder c).
Voor de 2e categorie geldt een vrijstelling van de ontheffingsplicht wanneer er volgens een door het Ministerie van EL&I goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt en de werkzaamheden vallen onder de categorie:
- bestendig beheer en onderhoud;
- bestendig gebruik;
- ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.
Voor de 1e categorie geldt een algemene vrijstelling voor:
- bestendig beheer en onderhoud;
- bestendig gebruik;
- ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.
Een uitzondering hierop zijn vogels. Voor vogels wordt geen ontheffing verleend. Indien er broedvogels aanwezig zijn dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaats te vinden.
Het buitengebied van Hilversum bestaat voor een groot deel uit natuurterreinen die beschermd worden door de Natuurbeschermingswet 1998. Overige bos- en natuurterreinen behoren nagenoeg allemaal tot de Ecologische hoofdstructuur en zijn als zodanig planologisch beschermd. Het buitengebied is van grote waarde voor diverse beschermde en landelijke zeldzame soorten en soortgroepen.
Algemeen beschermde soorten (tabel 1-soorten) die in het gebied voorkomen zijn ondermeer egel, konijn, ware- en woelmuizen, vos, bruine kikker, groene kikker, gewone pad en kleine watersalamander. Er zijn daarnaast diverse (strikt) beschermde soorten (tabel 2 en 3 - soorten) binnen de grenzen van het buitengebied aanwezig.
Uit de volgende soortengroepen zijn binnen de grenzen van de gemeente diverse (deel)populaties aanwezig. Heikikker, kamsalamander, poelkikker en rugstreeppad zijn allen strikt beschermde Flora- en faunawet soorten die voorkomen in de aanwezige natuurterreinen. Bijzondere reptielen op de heide- en bosterreinen zijn levenbarend hagedis, hazelworm en zandhagedis. De ringslang komt veelvuldig voor in beide Natura 2000-gebieden en de westelijk gelegen landgoederen.
Strikt beschermde zoogdieren die in het buitengebied voorkomen zijn das, boommarter en diverse soorten vleermuizen. De oude bospercelen op de landgoederen fungeren als verblijfplaats voor boommarter en boombewonende vleermuissoorten zoals de rosse vleermuis. De das heeft verspreid over het buitengebied vele burchten. Alle genoemde soorten profiteren van ontsnipperende maatregelen, zoals het aanleggen van ecoducten en faunapassages die binnen de gemeente zijn en worden ontwikkeld.
De landgoederen, (moeras)bossen en heideterreinen kennen een grote en diverse vogelgemeenschap. Met name bosvogels zijn rijk vertegenwoordigd, waaronder vele soorten spechten (zwarte en groene specht, grote bonte specht, kleine bonte specht) en roofvogels (sperwer, havik, boomvalk, buizerd, wespendief). Maar ook uilen (bosuil, ransuil, kerkuil, steenuil), heidevogels (roodborsttapuit, veldleeuwerik, gras- en boompieper) en weidevogels zijn in de gemeente aanwezig. Aangezien het bestemmingsplan een consoliderend bestemmingsplan betreft, treden er geen negatieve effecten op beschermde waarden op. Het voortbestaan van de bestaande populaties van beschermde soorten wordt niet aangetast.
De verschillende heide- en bosterreinen kennen eveneens een grote botanische rijkdom. Ook van de overige soortgroepen zoals vlinders, libellen en vissen zijn beschermde soorten aanwezig.
Binnen het buitengebied zijn diverse groenstructuren, laanbeplanting en waterpartijen aanwezig die van belang zijn voor de aanwezige vleermuizen. In de bosgebieden en landgoederen bevinden zich kolonies in oude holle bomen, deze zijn als vaste verblijfplaats strikt beschermd. Bij ruimtelijke ontwikkeling aan potentieel geschikte verblijfplaatsen voor vleermuizen zal vanwege het mogelijk voorkomen van deze strikt beschermde soortgroep een aanvullende inventarisatie verricht dienen te worden. Voor de strikt beschermde (bijlage IV van de Habitatrichtlijn) vleermuizen zal voorafgaand aan het verwijderen van potentieel geschikte bomen onderzocht dienen te worden of er al dan niet verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Dit geldt met name als, voor vleermuizen geschikte, oude loofbomen met holen (m.n. beuken en eiken) verwijderd worden. Hierbij kan worden aangesloten op de 'Natuurverwachtingskaart' van Hilversum. Aan de hand van deze kaart kan bij plannen nagegaan worden of voor een bepaalde locatie een waardeverwachting geldt voor flora, fauna en/of natuur. Voor activiteiten in de op de 'Natuurverwachtingskaart' aangegeven gebieden geldt een verwachting en is dus toestemming nodig, voor activiteiten in de wit aangegeven gebieden niet (en is dus geen toestemming nodig). Als voor de locatie een waardeverwachting geldt, dan hoeft dit nog niet te betekenen dat die bepaalde waarde ook daadwerkelijk wordt verstoord. Aan de hand van een activiteitenoverzicht kan worden vastgesteld welke activiteiten naar verwachting geen verstoring opleveren. Is de voorgenomen activiteit niet risicovol, dan hoeft in het kader van de Flora- en faunawet geen actie te worden ondernomen. In het algemeen kan gesteld worden dat in het buitengebied dusdanig veel beschermde natuur- en landschappelijke waarden aanwezig zijn dat een natuurtoets noodzakelijk is.
Alle vogels in Nederland zijn gelijk beschermd. Werkzaamheden waarbij vogels worden gedood, of waardoor hun nesten of vaste rust- of verblijfplaatsen worden verstoord, zijn verboden. Voor vogels geldt dat bij werkzaamheden op voor vogels geschikte broedlocaties (heideterreinen, (oude) bospercelen, laanbeplanting) vooral in het broedseizoen sprake zal zijn van verontrusting, doden of verstoren van nesten of vaste rust- of verblijfplaatsen. Door de werkperiode aan te passen (buiten het broedseizoen) wordt overtreding van de Flora- en faunawet veelal voorkomen. Speciale aandacht verdienen de nestlocaties van vogelsoorten die jaarlijks gebruik maken van dezelfde nestlocatie. Deze nestlocaties zijn als vaste verblijfplaats het gehele jaar beschermd onder de Flora- en faunawet. Aanwezige jaarrond beschermde nestlocaties in het buitengebied van Hilversum zijn de roofvogel- en uilennesten. Nesten van deze vogelsoorten mogen niet zonder mitigerende maatregelen aangetast worden. Overige aandachtssoorten binnen het buitengebied zijn verder de nestlocaties van onder meer holenbroeders (boomklever, boomkruiper, spechten) en zwaluwen (huis- en boerenzwaluw).
Ruimtelijke ontwikkeling, waarbij niet is uit te sluiten dat er sprake is van negatieve effecten die op de nestlocatie optreden (ook buiten het broedseizoen), kunnen geen doorgang vinden zonder aanvullend onderzoek en passende mitigerende maatregelen. Aangezien het een consoliderend bestemmingsplan betreft treden er geen negatieve effecten op. Het voortbestaan van de populaties van beschermde soorten in dit gebied komt met dit bestemmingsplan niet in gevaar. Bij (grootschalige) ruimtelijke procedures zal vanwege het voorkomen van beschermde soorten een aanvullende inventarisatie verricht dienen te worden. Verder zijn alle in het gebied voorkomende vogelsoorten beschermd. Hiervan moet bij een grootschalige ruimtelijke procedure een rapportage gemaakt worden. Indien bepaalde beschermde soorten worden aangetroffen, zal ontheffing in het kader van artikel 75 lid 4 van de Flora- en faunawet bij het Ministerie van EL&I aangevraagd moeten worden.
Onderdeel van deze aanvraag is een projectplan waarin wordt aangegeven hoe met de beschermde soorten wordt omgegaan. De aanvraag resulteert naar alle waarschijnlijkheid in een ontheffing met bindende voorschriften. De voorschriften kunnen onder andere leiden tot planaanpassing. Een ontheffing is niet nodig indien er alleen algemeen voorkomende beschermde soorten zijn welke onder de vrijstellingsregeling vallen, zoals die in de Algemene Maatregel van Bestuur (Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten) is opgenomen en welke sinds 1 februari 2005 van kracht is.
Er is een voortoets uitgevoerd. Hierop wordt in paragraaf 5.5.1 nader ingegaan.
5.5 Duurzaamheid En Leefbaarheid
5.5.1 Duurzaamheid
Duurzaam bouwen staat voor het ontwikkelen en beheren van de gebouwde omgeving met respect voor mens en milieu, en is daarmee een integraal onderdeel van de kwaliteit van de gebouwde omgeving. Dit betekent dat de gezondheids- en milieuaspecten in alle fasen van de inrichting van de gebouwde omgeving, de bouw en het gebruik (inclusief sloop) betrokken dienen te worden. Hierbij wordt gestreefd naar een duurzame (stedelijke) ontwikkeling die leidt tot een extensiever energieverbruik / lage milieubelasting, integraal ketenbeheer en behoud en versterking van de kwaliteit van de gebouwde omgeving (ruimtelijke kwaliteit). Duurzaam bouwen betekent ook dat de gerealiseerde kwaliteit in de toekomst wordt gehandhaafd, zodat ook toekomstige generaties daarin delen.
Energiebesparing vormt bij duurzaam bouwen een belangrijk item. Hierbij kan gedacht worden aan compacte bouwvormen, gunstige lichttoetreding en zongerichte verkaveling. Ook waterbesparing is een belangrijk aspect. Het installeren van waterbesparende voorzieningen is hiervan een voorbeeld.
Voor een bestemmingsplan geldt de verplichting tot het maken van een 'waterparagraaf'. Tevens moet worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met het advies van de waterbeheerder. Waterhuishoudkundige aspecten worden in dit bestemmingsplan integraal betrokken en rechtstreeks vertaald in de onderwerpen 'blauw', 'duurzaamheid' (watergebruik), 'watersysteem', 'riolering' en 'externe veiligheid en waterkeringen'. Deze onderwerpen vormen tezamen met de beschrijving hoe is omgegaan met het advies van de waterbeheerder de watertoets.
5.5.2 Leefbaarheid
Geluid
Aangezien met voorliggend bestemmingsplan geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen worden mogelijk gemaakt, hebben de resultaten geen gevolgen voor het bestemmingsplan. Indien in het plangebied nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden waarbij nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen worden toegevoegd dient voldaan te worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB of dient een hogere waarde conform de Wet geluidshinder vastgesteld te worden. In het bestemmingsplan worden evenwel geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
Licht
In het plangebied zijn er geen inrichtingen opgenomen die lichthinder kunnen veroorzaken. Er is daarom geen sprake van op te nemen lichtcontouren.
Lucht
Het plan voldoet aan de Wet luchtkwaliteit. Hiervoor is een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd. Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dat in de bestemmingsplansituatie buitengebied geen sprake is van overschrijding van de grenswaarden, zoals gesteld in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Er wordt voldaan aan de eisen zoals gesteld in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, artikel 5.16 lid 1 onder a. De luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor de actualisatie van het bestemmingsplan.
De norm is ontleend aan de Wet luchtkwaliteit
Trilling
In het plangebied zijn er geen inrichtingen opgenomen die trillingshinder kunnen veroorzaken.
Milieubeoordeling - Toets in het kader van de Natuurbeschermingswet
Het bestemmingsplan Buitengebied 2013 is conserverend van aard. Dit betekent dat de huidige planologische uitbreidingsmogelijkheden onverkort worden overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan. Bij de vaststelling van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de mogelijke gevolgen van uitbreidingsmogelijkheden voor Natura 2000-gebieden. Voor dit plan is een effectbeoordeling (voortoets) uitgevoerd van de uitbreidingsmogelijkheden op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden Naardermeer en Oostelijke Vechtplassen (zie bijlage 4), waaruit blijkt dat nadere aandacht nodig is voor de eventuele gevolgen van een toename van stikstofemissies bij een toename van het aantal gestalde paarden binnen het bestemmingsplangebied.
Een significante toename van de stikstofdepositie in Natura-2000 gebied is niet te verwachten. Wel wordt erop gewezen dat bij elk initiatief tot uitbreiding een toets in het kader van de Natuurbeschermingswet moet worden uitgevoerd. Hieruit moet blijken of er eventueel aanvullende maatregelen nodig zijn om een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebied te beperken.
5.6 Cultuurhistorische Waarden
5.6.1 Historisch-geografische waarden
Zoals in paragraaf 3.6 is opgenomen, kent het buitengebied van Hilversums belangrijke cultuurhistorische waarden. In het plangebied zijn meerdere archeologische vindplaatsen aanwezig die wijzen op een zeer oud cultuurgebruik. Verder is sprake van archeologische verwachtingswaarden in de Bovenmeent, op kleine delen van de Bussumer- en Westerheide, rond landgoed Hoorneboeg en in een brede zone over de Zwarte Berg en de Zuid. Als laatste zijn een aantal interessante landschappelijke kenmerken te onderscheiden, zoals een veenverkavelingsstructuur, een grenswal en meentgronden.
Daarnaast is, zoals voorgaand reeds beschreven, in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied 2013 sprake van een Beschrijving in Hoofdlijnen. Deze is conform de Wro in de huidige vorm niet meer mogelijk. Vanuit de Beschrijving in Hoofdlijnen is het aspect welke betrekking heeft op de cultuurhistorische waarden overgenomen in de regels van dit bestemmingsplan. De bescherming van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden in het gebied wordt geregeld met toepassing van een omgevingsvergunningenstelsel voor het verharden van tuinen en het afgraven of ophogen van gronden. Dit is opgenomen bij de verschillende bestemmingsregels, zoals Agrarisch met waarden - Landschappelijk, Natuur - Bos en Heidegebied en Natuur - Veenweidegebied.
5.6.2 (Steden)bouwkundige waarden
Voor (rijks-)monumenten zijn geen aanvullende eisen opgenomen. (Rijks)monumenten kennen bescherming via afzonderlijke wetgeving. De (rijks-)monumenten zijn benoemd in paragraaf 3.6.1 van deze toelichting.
5.6.3 Archeologische waarden
Voor de in het plangebied voorkomende gebieden met een archeologische verwachtingswaarde zijn in dit bestemmingsplan beschermende regels opgenomen. Voor de gebieden met een hoge, middelhoge en lage verwachtingswaarde is een specifieke dubbelbestemming in het bestemmingsplan opgenomen, afhankelijk van de ligging binnen het plangebied. Het betreft de volgende dubbelbestemmingen:
- 1. Waarde - Archeologie - Hilversumse Meent - Laag
- 2. Waarde - Archeologie - Hoorneboegse Heide eo - Hoog
- 3. Waarde - Archeologie - Hoorneboegse Heide eo - Middelhoog
- 4. Waarde - Archeologie - Spanderswoud, Corversbos eo - Middelhoog
- 5. Waarde - Archeologie - Westerheide, Bussumerheide, Zuiderheide eo - Hoog
- 6. Waarde - Archeologie - Westerheide, Bussumerheide, Zuiderheide eo - Middelhoog
- 7. Waarde - Archeologie - Zuidoostelijk Bosgebied - Middelhoog
Bouw- en graafwerkzaamheden zijn niet toegestaan, indien deze de archeologische waarden kunnen verstoren.
Daarnaast telt het plangebied 2 beschermde rijksmonumenten, te weten in de Bussumerheide en Hoorneboegse heide. Deze worden beschermd ingevolge de Monumentenwet 1988.
Ook zijn in het plangebied mogelijke urnenheuvels aanwezig ter plaatse van de Wester-/Bussumerheide. Deze kunnen een essentiële bijdrage leveren aan de beeldvorming over het grafbestel en - ritueel van de bevolking die in het Gooi geleefd heeft. Voor elke bodemverstoring is een vergunning vereist.
Op de Wester-/Bussumerheide is een banscheiding aanwezig. Het grootste deel bevindt zich binnen het beschermde rijksmonument. Een deel ervan ligt er echter buiten. De banscheiding is een aarden wal die de grens markeerde tussen twee rechtsgebieden. De wal werd aangelegd tussen 1423 en 1428. Het feit dat de banscheiding een zichtbare herinnering vormt, zorgt ervoor dat dit relicht naast een wetenschappelijke ook een cultuurlandschappelijke waarde bezit. Voor elke bodemverstoring is een vergunning vereist.
Op de Hoorneboegse Heide is een terrein van archeologische betekenis aanwezig. Hier bevinden zich namelijk drie grafheuvels in de tuin van een woonhuis (monument nrs. 1981 en 1983). De heuvels zijn nog niet onderzocht. Zodra een onderzoek het sterke vermoeden bevestigd dat het om grafheuvels gaat, volgt opwaardering tot beschermd monument. Voor elke bodemverstoring is een vergunning vereist.
Op de Hengstenberg/Bosberg is ook een terrein van archeologische betekenis aanwezig. Deze ligt in het uiterste zuidoosten van het plangebied. Op basis van vondsten en terreinkenmerken wordt verwacht dat hier archeologische resten liggen die achtergelaten zijn door rondtrekkende jager-verzamelaars uit het Mesolithicum. Verder komt uit een groeve in het midden van het archeologisch monument aardewerk uit de bronstijd (nr. 22422) en zijn direct ten zuiden van het monument vuursteenartefacten uit het Neolithicum gevonden (nr. 22515). Voor bodemverstoringen vanaf 50 m2 en dieper dan 40 cm is een vergunning vereist.
Vrijwel het gehele Corversbos is een terrein van archeologische betekenis. Op de akkers in het Corversbos werd de afgelopen decennia een groot aantal vuursteenartefacten uit het midden Paleolithicum gevonden. Een deel van de artefacten is afkomstig uit door het landijs opgestuwde rivierafzettingen, een ander deel lijkt van na het onstaan van de stuwwallen te dateren en is mogelijk ter plekke achtergelaten. Voor elke bodemverstoring is een vergunning vereist.
Tot slot is in de Hilversumse Meent een terrein van hoge archeologische waarde aanwezig. Het betreft het terrein Bovenmeent/Griendkade. Op dit terrein is houtskool aangetroffen in een met klei en veen afgedekte dekzandhoogte. Vermoedelijk gaat het om een prehistorische nederzetting uit de periode tot en met de Ijzertijd. Daarna moet het gebied geheel met veen en klei bedekt zijn geraakt. Voor bodemverstoringen vanaf 50 m2 en dieper dan 35 cm is een vergunning vereist.
5.7 Bodem En Watersysteem
5.7.1 Bodem
Het plan moet voorzien in het realiseren én behouden van een duurzame bodemkwaliteit. Bodem die schoon is, moet schoon blijven en er moet op een juiste manier worden omgegaan met de aanwezige verontreinigingen. In geval van gebieden met verontreiniging dient de chemische bodemkwaliteit en het gebruik op elkaar afgestemd te worden. De bodem hoeft daarvoor niet in alle gevallen te worden schoongemaakt, maar wordt dan alleen geschikt gemaakt voor de huidige of toekomstige functie.
Wanneer er op een willekeurige locatie binnen het plangebied (her)ontwikkeling gaat plaatsvinden, dient er onderzoek gedaan te worden naar de kwaliteit van de bodem van de betreffende locatie. Hierbij dienen de op dat moment geldende landelijke normen te worden gehanteerd. Deze normen waarborgen onder andere dat bij (her)ontwikkeling op een locatie altijd de provincie en de gemeente worden geraadpleegd voor bodeminformatie. Omdat de gemeente heeft besloten geen nieuwe bodemkwaliteitskaart op te stellen zal de actuele bodemkwaliteit in de meeste gevallen bepaald moeten worden door het uitvoeren van een (verkennend) bodemonderzoek.
5.7.2 Waterparagraaf
Omdat het plan conserverend van aard is, zal de vaststelling ervan niet leiden tot nadelige gevolgen voor de waterhuishouding.
Binnen dit consoliderende bestemmingsplan kunnen enkel kleine ontwikkelingen plaatsvinden zoals het (her)bouwen van een bebouwing binnen de bestaande bouwvlakken. Het verhard oppervlak neemt dan ook niet structureel toe en het watersysteem verandert ook niet. Wel dient rekening gehouden te worden met de beleidslijnen ten aanzien van de omgang met (hemel)water.
Indien in het buitengebied een nieuwbouwvergunning wordt aangevraagd, zal de gemeente bij de lozing van hemelwater rekening houden met het geldende waterkwaliteitsbeleid. Voor de aansluiting van de lozingen van vuilwater in het buitengebied zal drukriolering worden toegepast. Het verhard oppervlak in het buitengebied zal in het algemeen niet op de regenwaterriolering worden aangesloten door het ontbreken hiervan. In grote delen van het buitengebied kan dit zelfs weer geïnfiltreerd worden.
De gemeente heeft het beleid in aansluiting op het beleid van AGV en de provincie dat bij renovatie- en nieuwbouw het hemelwater wordt verwerkt op het eigen perceel. Hierbij moet gelet worden op gebruik van niet-uitlogende bouwmaterialen om verontreiniging van het grondwater als gevolg van infiltratie afstromend hemelwater te voorkomen.
Eventuele ontwikkelingen in het plangebied dienen 'waterneutraal' uitgevoerd te worden. Dit betekent dat ze geen nadelige gevolgen voor het watersysteem mogen hebben. Daarnaast gelden de uitgangspunten: het zo veel als mogelijk aanvullen van de grondwatervoorraad met schoon water, het voorkomen van verontreinigingen van het watersysteem, het vasthouden van gebiedseigen (kwel)water en het versterken van ontwikkelingsmogelijkheden voor watergebonden planten en dieren.
Aanvullend op het bestemmingsplan Buitengebied 2013 Hilversum wordt verwezen naar de standaardregels voor de waterparagraaf, zoals Waternet en Hilversum die zijn overeengekomen.
Hoofdstuk 6 Implementatie
Hoofdstuk 6 Implementatie
6.1 Planmethodiek
De regelgeving, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening, biedt de gemeente de mogelijkheid tot het opstellen van bestemmingsplannen met een grote mate van flexibiliteit en globaliteit. Planvormen kunnen zodanig worden gekozen dat ingespeeld kan worden op zich wijzigende omstandigheden en op nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen, zodat in veel gevallen het bestemmingsplan minder vaak hoeft te worden aangepast.
Bij de opzet van dit bestemmingsplan is gekozen voor het gebruik van een eindbestemming. Op basis van de bepalingen van een eindbestemming kunnen direct bouwvergunningen worden afgegeven, indien deze passen binnen de bestemmingsomschrijving en de bebouwingsbepalingen. In deze gevallen is sprake van een ´directe bouwtitel´. Volledigheidshalve wordt hierbij opgemerkt dat ook bij een eindbestemming niet te allen tijde sprake hoeft te zijn van een zeer gedetailleerde bestemming. Afhankelijk van de situatie kan een eindbestemming een globaal karakter hebben en meerdere functies bevatten (bestemmingen).
In dit bestemmingsplan zijn de bestaande en te handhaven functies voorzien van een gedetailleerde eindbestemming.
6.2 Bestemmingsregeling
Een bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de toelichting, de regels en een of meerdere verbeeldingen. De verbeelding en de daarin aangewezen bestemmingen en regels vormen tezamen het juridische plan. De toelichting heeft geen rechtskracht. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel wordt aangegeven. In deze paragraaf wordt ingegaan op de juridische opbouw van het plan. Aan de orde komen onder meer de opbouw van de regels, de relatie tussen regels en kaarten en de beschrijving van de in de regels vastgelegde bestemmingen.
6.2.1 Toelichting op de verbeelding
De verbeelding van het analoge bestemmingsplan bestaat uit vier bladen. Met behulp van kleuren, letteraanduidingen en/of arceringen zijn de verschillende gebieds- en functionele bestemmingen weergegeven. De bestemmingsbegrenzingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. Bij de opzet van de verbeelding is aangesloten bij de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP2008). De verbeelding is opgesteld conform DURP (Digitaal Uitwisselbare Ruimtelijke Plannen).
6.2.2 Toelichting op de regels
De regels bevatten de juridische regeling voor het gebruik van de gronden, bepalingen over de toegelaten bebouwing en een regeling over het gebruik van bebouwing. De regels, die zijn onderverdeeld in paragrafen, worden hierna (indien nodig) toegelicht. Bij de opzet van de regels is aangesloten bij de SVBP2008 en de bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening. De artikelen bevatten bepalingen over de specifieke bestemmingen in het plan. De opbouw van deze artikelen is steeds gelijk, conform de eisen van de SVBP2008. Voor een nadere uitleg wordt verwezen naar de SVBP2008, te raadplegen via de website www.geonovum, dossier standaarden. Hier kan men ook terecht voor een uitgebreidere uitleg over dubbelbestemmingen, voorlopige bestemmingen en aanduidingen.
6.3 Handhaving
Het bestemmingsplan is bindend voor burgers, bedrijven, maatschappelijke instellingen en voor de overheid zelf. Het afdwingen van het naleven van het bestemmingsplan is, met behoud van ieders verantwoordelijkheid, in eerste instantie een taak van de gemeentelijke overheid. Er is veel aandacht besteed aan voorlichting met betrekking tot de consequenties die een gevolg zijn van het vaststellen van dit bestemmingsplan. Daarnaast is er veel aandacht voor een effectieve en doelgerichte controle op zaken die in het bestemmingsplan zijn geregeld. Voor de controle en handhaving van het bestemmingsplan is samenwerking in brede zin een noodzaak. In het plangebied is een scala aan regelgeving van toepassing, zoals de Wet ruimtelijke ordening, de Woningwet, de Wet milieubeheer, de Provinciale Milieuverordening, de Algemene Plaatselijke Verordening, die samenwerking binnen de overheid noodzakelijk maakt. Op die manier kan het hoge ambitieniveau gestalte krijgen. Het zich niet houden aan de regels doet afbreuk aan de kwaliteit van het plangebied; daadwerkelijke handhaving heeft voor de samenleving een belangrijke waarde. Tegen illegale situaties zal worden opgetreden.
6.3.1 Preventief en repressief toezicht
Handhaving van het bestemmingsplan gebeurt bij de beoordelingen van bouwaanvragen, verzoeken om ontheffing van het bestemmingsplan en aanvragen om aanlegvergunning (preventieve handhaving) en vervolgens bij controle van verleende bouw- en aanlegvergunningen en ontheffingen, maar ook aan de hand van geconstateerde illegale situaties, klachten e.d. (repressieve handhaving).
6.3.2 De instrumenten
Een overtreder riskeert:
- a. dat publiekrechtelijke sancties plaatsvinden (dwangsom of bestuursdwang). Een last onder dwangsom is een veel toegepast middel om te zorgen, dat de overtreder door middel van het verbeuren van een bepaald bedrag ertoe moet worden weerhouden de overtreding voort te zetten. Mocht een dwangsom niet het gewenste effect hebben dan kan de gemeente bestuursdwang toepassen hetgeen er op neer komt dat de gemeente datgene doet wat de overtreder behoort te doen of verhindert dat hij/zij doet wat niet mag. Een en ander op kosten van de overtreder;
- b. dat strafrechtelijke vervolging plaatsvindt. Overtreding van bepaalde bestemmingsplan-regels zijn strafbare feiten. De bevoegdheid tot het instellen van vervolging op grond van het strafrecht berust bij het Openbaar Ministerie. Daartoe wordt een proces-verbaal tegen de overtreder opgemaakt en vindt vervolgens strafrechtelijke vervolging plaats. Strafrechtelijke vervolging kan plaatshebben in combinatie met de onder 1 genoemde bestuursrechtelijke dwangmiddelen. Bijzonderheid hierbij is dat de Wet Economische Delicten op overtredingen van het bestemmingsplan van toepassing is, wat inhoudt dat de strafmaat aanzienlijk is verzwaard;
- c. de bestuurlijke boete. Door de uitbreiding van de bestuurlijke handhaving met de bestuurlijke boete kan de handhaving verder worden geïntensiveerd. De gemeente krijgt daardoor extra mogelijkheden om daadkrachtig en snel op te treden tegen overtredingen.
Aan de hand van recente luchtfoto's kan achterhaald worden wat er aan bebouwing aanwezig is op alle percelen in het plangebied. Eventuele bebouwing die illegaal (zonder vergunning) gebouwd is, en waartegen wordt, of alsnog kan worden opgetreden, wordt niet automatisch gelegaliseerd met het nieuwe bestemmingsplan. Dit geldt ook voor een eventueel gewijzigd gebruik van opstallen waarvoor geen toestemming is gevraagd cq. verleend. Van geval tot geval zal bezien moeten worden of sprake is van een situatie die alsnog voor legalisatie in aanmerking komt of niet.
6.3.3 Prioriteiten in de handhaving
Voor de handhaving van illegale situaties op het gebied van ruimtelijke ordening, Woningwet, Bouwbesluit, Bouwverordening en Monumentenwet zijn beleidsregels vastgesteld. Het college moet jaarlijks haar beleidsvoornemens in het kader van handhaving van de bouwregelgeving bekend maken. Ook moet jaarlijks verslag worden gedaan over de uitvoering van het handhavingsbeleid. Het handhavingsbeleid vormt het kader voor een jaarlijks vast te stellen handhavingsprogramma.
In de beleidsregels zijn prioriteiten gesteld (hoog, middelhoog en laag). De hoogste prioriteit richt zich tot onveilige situaties in zijn algemeenheid en tot veranderingen van percelen en gebouwen zichtbaar vanuit de openbare ruimte. Tegen overtredingen met een hoge prioriteit zal onmiddellijk handhavend worden opgetreden. Overtredingen uit de categorie met een middelhoge prioriteit, zoals erfafscheidingen, bijgebouwen en uitbreidingen aan de achterzijde zullen op de gebruikelijk wijze binnen de werkvoorraad worden afgehandeld.
Bovenstaande wil niet zeggen dat tegen geconstateerde illegale situaties met een lage prioriteit bijvoorbeeld aan de achterzijde niet zal worden opgetreden. Te denken valt om jaarlijks thematisch overtredingen met een lage prioriteit in het handhavingsprogramma op te nemen.
6.3.4 Planinformatie
Het bestemmingsplan komt niet zomaar tot stand, maar is met veel publiciteit omgeven. Het bestemmingsplan is altijd in te zien. Daarnaast zijn er ook folders over de bouwregelgeving verkrijgbaar. De gemeentelijke organisatie is er bovendien op ingesteld nadere uitleg te geven. Velen maken daarvan gebruik. Niemand hoeft dus het risico te lopen om als gevolg van een gebrek aan kennis verkeerde beslissingen te nemen.
6.4 Economische Uitvoerbaarheid
Met inwerkingtreding van de Wet ruimtelijk ordening (per 1 juli 2008) beschikt de gemeente over meer mogelijkheden voor kostenverhaal op particuliere ontwikkelaars in een plangebied. Zijn de kosten van de ontwikkeling niet op een andere manier verzekerd (bijvoorbeeld door het sluiten van overeenkomsten met grondeigenaren over de kosten van de ontwikkeling) dan kan de gemeente een exploitatieplan vaststellen, waarin die kosten worden benoemd. Het exploitatieplan loopt dan mee met de procedure van het bestemmingsplan.
Daarmee wordt een exploitatieplan mede een toetsingsgrond bij bouwvergunningen. De gemeenteraad kan evenwel bij vaststelling van het bestemmingsplan besluiten om géén exploitatieplan vast te stellen. Dat kan de raad alleen doen, indien de kosten dus op een andere wijze zijn verzekerd en er verder geen extra eisen aan locaties hoeven te worden gesteld.
Kostenverhaal
Met voorliggend bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarvoor het kostenverhaal inzichtelijk dient te worden gemaakt.
Ten aanzien van dit bestemmingsplan
Voor dit bestemmingsplan is afgezien van een exploitatieplan. De economische uitvoerbaarheid is niet in het geding.
6.5 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
De gemeente Hilversum streeft naar draagvlak bij belanghebbenden en maatschappelijke organisaties voor de uitvoering van dit bestemmingsplan. Daarom hecht de gemeente als bevoegd gezag veel belang aan de dialoog over dit bestemmingsplan. Deze paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid gaat nader in op de afweging van belangen van derden bij het opstellen van het bestemmingsplan en de onderliggende documenten, de maatschappelijke dialoog, de resultaten van de inspraak op grond van de gemeentelijke inspraakverordening en het vooroverleg op grond van artikel 3.1.1. Bro.
6.5.1 Inspraak
Ingevolge de inspraakverordening is het voorontwerp bestemmingsplan Buitengebied 2013 voor de inwoners van de gemeente Hilversum en voor de in de gemeente belanghebbende natuurlijke en rechtspersonen ter inzage gelegd voor een periode van 6 weken, van 14 september 2012 tot en met 25 oktober 2012. Gedurende deze periode zijn vijf inspraakreacties ten aanzien van het voorontwerp bestemmingsplan naar voren worden gebracht. In het ontwerpbestemmingsplan zijn de aanpassingen naar aanleiding van de inspraakreacties opgenomen.
6.5.2 Overleg
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) hebben overlegpartners de mogelijkheid gehad om te reageren op het voorontwerp bestemmingsplan Buitengebied 2013. Totaal zijn acht reacties ontvangen. In het ontwerpbestemmingsplan zijn de aanpassingen naar aanleiding van de reacties van de overlegpartners opgenomen.
6.5.3 Zienwijzen
In het kader van de zienswijzenprocedure is het ontwerpbestemmingsplan Buitengebied met de bijbehorende stukken voor een periode van zes weken ter inzage gelegd op het gemeentehuis en raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl. Deze terinzagelegging is van tevoren aangekondigd in de lokale krant en in de Staatscourant. Daarnaast is het voornemen elektronisch gepubliceerd door middel van plaatsing op de gemeentelijke website. Gedurende de periode van tervisielegging bestond voor een ieder de mogelijkheid om zienswijzen omtrent het ontwerpbestemmingsplan naar voren te brengen. In de zienswijzennota is de beantwoording van de zienswijzen opgenomen. Deze is als bijlage 5 toegevoegd.
Bijlage 1 Beleidsregels Parkeernormen Hilversum 2009
Bijlage 1 Beleidsregels Parkeernormen Hilversum 2009
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 3 Staat van Horeca-activiteiten