Crematorium Zuiderhof
Bestemmingsplan - gemeente Hilversum
Vastgesteld op 10-12-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan ´Crematorium Zuiderhof´ met identificatienummer NL.IMRO.0402.14bp02crematorium-va01 van de gemeente Hilversum;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.6 bebouwingspercentage:
een in de regels aangegeven percentage dat de grootte van het deel van ofwel een bouwperceel ofwel een bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.7 beschermd monument
beschermd monument als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Monumentenwet 1988, met uitzondering van een beschermd archeologisch monument als bedoeld in artikel 1, onder c, van die wet;
1.8 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.9 begraafplaats
terrein waar de doden worden begraven;
1.10 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.11 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
1.12 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.13 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.14 bouwmassa:
een verzameling gebouwen bestaande uit een vrijstaand hoofdgebouw, dan wel twee of meer aaneengebouwde hoofdgebouwen inclusief aan- en uitbouwen;
1.15 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.16 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.17 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.18 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.19 crematorium
inrichting voor lijkverbranding;
1.20 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
1.21 functioneel ondergeschikt
gebruik dat in planologisch opzicht ondergeschikt en ondersteunend is aan het hoofdgebruik (de bestemming);
1.22 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.23 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.24 landschappelijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde, wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur;
1.25 maaiveld:
de gemiddelde hoogte van het terrein ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het bestemmingsplan;
1.26 maatschappelijke activiteiten:
het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, waaronder begrepen: gezondheidszorg en/of, zorg- en welzijn en/of, jeugd/kinderopvang en/of, onderwijs en/of, religie en/of, bibliotheken en/of, openbare dienstverlening en/of, verenigingsleven;
1.27 openbaar toegankelijk gebied
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;
1.28 verbeelding
de gewaarmerkte kaart met bijbehorende verklaring waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangegeven;
1.29 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;
1.30 voorgevellijn:
de lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen alsmede het verlengde daarvan;
1.31 voorgevelrooilijn
voorgevelrooilijn als bedoeld in het bestemmingsplan, de beheersverordening dan wel de gemeentelijke bouwverordening;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 peil:
voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg, langzaamverkeersroute of voetpad grenst: de hoogte van die weg, langzaamverkeersroute of voetpad ter plaatse van de hoofdtoegang. In alle andere gevallen en bij bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aangrenzende maaiveld;
2.7 verticale diepte van een gebouw
vanaf het peil tot aan het laagste punt van het gebouw;
2.8 horizontale diepte van een gebouw
de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de direct naar de weg gekeerde gevel;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijk activiteiten met de daarbij behorende voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op de in artikel 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:
Artikel 4 Maatschappelijk - Begraafplaats
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk - Begraafplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een begraafplaats;
- b. een crematorium, ter plaatse van de aanduiding 'crematorium';
met de daarbij behorende voorzieningen, waaronder functies die ondergeschikt zijn aan de bestemming (zoals bedoeld in artikel1.21).
4.2 Bouwregels
Op de in artikel 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:
3.2.1 ten aanzien van gebouwen:
- a. deze uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte niet meer dan 9,00 meter bedraagt, tenzij met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' anders is aangegeven;
3.2.2 ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
- a. deze uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer bedraagt dan 2,00 meter;
- c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 3,00 meter bedraagt.
Artikel 5 Waarde - Archeologie - Na 180 Bebouwd Gebied - Hoog/middelhoog
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ´Waarde - Archeologie - Na 180 bebouwd gebied - Hoog/Middelhoog´ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar aangewezen bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en het behoud van de aanwezige archeologische waarden of de naar verwachting aan te treffen archeologische waarde welke niet beschermd zijn ingevolge de Monumentenwet 1988.
5.2 Bouwregels
Op de in artikel 5.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd. Dat verbod geldt niet als de omvang van die bouwwerken kleiner is dan 100 m² en deze ook niet dieper in de grond reiken dan 40 cm.
5.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2 voor de bouw en/of uitvoering van overige bouwwerken die op de in artikel 5.1 bedoelde gronden mogen worden gebouwd overeenkomstig de (bepalingen van de) andere aangewezen bestemming indien en voor zover het belang van de archeologische waarden hierdoor niet onevenredig wordt geschaad.
- b. Bij de onder a. bedoelde belangenafweging wordt advies gevraagd aan een deskundige inzake archeologie.
- c. Voor zover de bouw en/of uitvoering van de overige bouwwerken die op de gronden mogen worden gebouwd overeenkomstig de (bepalingen van de) andere aangewezen bestemming kunnen leiden tot onevenredige schade aan archeologische waarden (hetgeen is gebleken uit het onder b. bedoelde advies) zijn burgemeester en wethouders bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 5.2 voor de bouw en/of uitvoering van die bouwwerken mits aan de ontheffing de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
- 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige inzake archeologie.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Vergunningplichtige werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
- a. Het is verboden op de in artikel 5.1 bedoelde gronden grondbewerkingen uit te voeren, te doen of laten uitvoeren, die dieper reiken dan 40 cm en een planomvang hebben van meer dan 100 m² zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag.
Uitzondering
- b. Het bepaalde in artikel 5.4 onder a. is niet van toepassing:
- 1. op normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied;
- 2. indien uit archeologisch onderzoek is komen vast te staan dat er geen sprake is van te beschermen archeologische waarden.
Voorwaarden omgevingsvergunning
- c. Voor zover de in artikel 5.4 onder a. genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek, waaronder opgravingen, of
- 3. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Rapportage-/onderzoeksplicht
- d. In het belang van de bescherming van de archeologische betekenis van de gronden dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
Beoordelingscriteria
- e. Het bevoegd gezag verleent een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 5.4 onder a. uitsluitend na schriftelijk advies van een deskundige inzake archeologie.
- f. Grondbewerkingen, zoals bedoeld in artikel 5.4 onder a. zijn slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat deze niet zullen leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal.
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, waarbij de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - Na 180 bebouwd gebied - Hoog/Middelhoog' wordt geschrapt, indien uit nader onderzoek is gebleken, dat, hetzij geen sprake is van een gebied met archeologische waarde, hetzij handhaving van de bestemming niet langer noodzakelijk wordt geacht.
- b. Burgemeester en wethouders geven uitsluitend toepassing aan het bepaalde in 5.5 onder a. na schriftelijk advies van de deskundige inzake archeologie.
Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar aangewezen bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en het herstel van de cultuurhistorische, ruimtelijke en landschappelijke waarden en voor het behoud en herstel van de karakteristieke hoofdvorm van gebouwen.
6.2 Bouwregels
In aanvulling op het bepaalde bij de andere aangewezen bestemmingen geldt dat:
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot het uitwendig karakter van gebouwen, naar onderlinge maatverhoudingen, dakvorm en nokrichting, en gelet op de situering van gebouwen op het perceel met dien verstande dat de bedoelde nadere eisen uitsluitend mogen worden gesteld om bouwplannen en terreininrichting (meer) in overeenstemming te brengen met de cultuurhistorische waarden van de omgeving.
6.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in 6.2.1 onder a. teneinde een flauwere dakhelling dan 45 graden te realiseren.
6.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
- a. Het is verboden op de in lid 6.1 bedoelde gronden bouwwerken te slopen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders.
- b. Burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, zoals bedoeld in lid 6.5 sub a. uitsluitend, indien het slopen:
- 1. noodzakelijk is in verband met een onherroepelijke vergunning;
- 2. delen betreft van een gebouw die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken en door het slopen geen aantasting plaatsvindt van de karakteristieke hoofdvorm van het gebouw;
- c. Bij het voornemen tot het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.5 sub a. vragen burgemeester en wethouders de monumentencommissie van de gemeente Hilversum om advies.
6.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Vergunningplichtige werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
- a. Het is verboden de in artikel 6.1 bedoelde gronden bomen of andere opgaande houtgewassen te rooien zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders.
Uitzondering
- b. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in artikel 6.6 sub a. is niet vereist voor bomen en ander opgaand houtgewas, waarvan de stam doorsnede 20 cm of meer mag bedragen.
Beoordelingscriteria
- c. Bij het voornemen tot het verlenen van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in artikel 6.6 sub a. vragen burgemeester en wethouders de monumentencommissie van de gemeente Hilversum om advies.
- d. Burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, zoals bedoeld in artikel 6.6 sub a. uitsluitend, indien:
- 1. deze werkzaamheden noodzakelijk zijn in verband met een onherroepelijke vergunning;
- 2. de beplanting door ziekte of anderszins ernstig is aangetast;
- 3. de landschappelijke en cultuurhistorische waarden alsmede het groene karakter van bebouwing in het groen niet in onevenredige mate worden aangetast.
Artikel 7 Waarde - Natuur En Landschap
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Natuur en landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behouden en waar mogelijk versterken, van:
- a. de migratie-mogelijkheden voor flora en fauna in het gebied;
- b. de rust in het gebied;
- c. het groene karakter van het gebied; dit houdt onder meer in dat voorafgaand aan de bouw van nieuwe gebouwen een onderzoek naar de ecologische gevolgen zal plaatsvinden;
- d. de bomen en waterelementen;
- e. de bodemstructuur en waterhuishouding;
- f. waar mogelijk ecologisch beheer van de openbare ruimten.
7.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden de in artikel 7.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van het bevoegd gezag de navolgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. kappen of rooien van opgaande beplanting;
- 2. bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
- 3. het verbod als bedoeld in 7.2 onder a. is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die normaal, ondergeschikt onderhoud betreffen of reeds in uitvoering zin op het van tijdstip van het van kracht worden van het plan.
- b. Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 7.2 onder a. uitsluitend, indien:
- 1. de landschappelijke en ecologische waarden niet onevenredig worden aangetast;
- 2. de kenmerkende boomstructuur niet wordt aangetast;
- 3. voor opgaande beplanting die door ziekte of anderszins ernstig is aangetast of een gevaar voor de veiligheid oplevert;
- 4. de bodemgesteldheid niet onevenredig aangetast wordt.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Ondergeschikte bouwdelen
- a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons, glazenwasinstallatie en overstekende daken en overkappingen buiten beschouwing gelaten,
- b. Een koekoek mag maximaal 1,00 meter uit de gevel gebouwd worden; gesitueerd aan de voorgevel mag de koekoek een maximale lengte van 60% van de voorgevel hebben.
9.2 Dakopbouwen t.b.v. noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties
Dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 3,50 m en mogen geen grotere oppervlakte hebben dan 40% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw waarop zij worden geplaatst.
9.3 Vervangende maat
Voor de maten (goothoogte, bouwhoogte, vierkante meter, kubieke meter) van bestaande gebouwen (waaronder begrepen herbouw of verbouw van deze gebouwen dan wel uitbreiding van het bestaande gebouw binnen het betreffende bouwvlak) zoals deze bestonden op het tijdstip van ter inzage leggen van het ontwerp, voor zover deze ruimer zijn dan in deze regels is bepaald, geldt de bestaande maat als vervangende maat. Deze vervangende maat geldt niet als de bestaande gebouwen illegaal zijn gebouwd, dan wel niet in overeenstemming waren met het vorige bestemmingsplan. Deze regel geldt ook voor bestaande afstanden die op het tijdstip van ter inzage leggen van het ontwerp meer of minder waren voorgeschreven.
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
10.1 Algemeen gebruik
10.2 Parkeren
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%, met dien verstande dat hoogtematen met niet meer dan 2,00 meter mogen worden overschreden;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, tot maximaal 2,00 meter, voor zover zulks van belang is voor een technisch of stedenbouwkundig betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de totale hoeveelheid (volgens de betreffende regel) toegestane m² bruto vloeroppervlak gelijk blijft;
- c. de bouw van bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen, zoals transformatorhuisjes, gemaalgebouwtjes, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen en abri's;
- d. de bouw van bouwwerken die ten behoeve van waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen noodzakelijk zijn, zoals duikers en verkeerssluizen, mits de inhoud niet groter is dan 60 m³, de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3,00 meter en de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4,50 meter;
- e. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van straatmeubilair, kunstobjecten, informatievoorzieningen en/of reclame, mits de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5,00 meter;
- f. de bouw van zend- en ontvangstmasten, mits de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 25 meter;
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder lid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met het plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder lid a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Het bepaalde onder lid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan ´Crematorium Zuiderhof´ van de gemeente Hilversum.
Bijlagen
Bijlage 1 Beleidsregels Parkeernormen Hilversum 2009
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Nederland telt op dit moment circa 75 crematoria. Door het ontbreken van een crematorium in ’t Gooi zijn inwoners van Hilversum voor crematie aangewezen op een crematorium in Bilthoven, Amersfoort of Almere (of verder gelegen crematoria).
De afstand tot deze locaties bedraagt 15 tot 30 minuten (enkele reis per auto). Wie op één van deze locaties de uitvaartplechtigheid wil bijwonen en afhankelijk is van het openbaar vervoer moet rekening houden met lange reistijden (60 tot 90 minuten, enkele reis). Vorig jaar (2012) overleden er in Hilversum 874 personen waarvan circa 540 personen kozen voor crematie. Om tegemoet te komen aan de wensen van deze tijd op het gebied van uitvaart is gezocht naar een oplossing binnen de gemeente. De enige locatie die voldoet aan de eisen die worden gesteld aan een crematorium (met bestaande voorzieningen en meer dan 100 meter uit de bestaande bebouwing) is begraafplaats Zuiderhof.
Het huidige bestemmingsplan Bosdrift (2013) voorziet in onder andere begraafplaats Zuiderhof, maar niet in de mogelijkheid om daarbij een crematorium te realiseren. Het bestemmingsplan Crematrorium Zuiderhof voorziet daar in. Het bestemmingsplan Bosdrift van 2013 is de basis voor dit bestemmingsplan.
1.2 Doelstelling
Het doel van het bestemmingsplan Crematorium Zuiderhof is het mogelijk maken van een crematorium op begraafplaats Zuiderhof.
1.3 Functie Van Het Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan regelt de bestemmingen en het gebruik van de gronden voor het betreffende gebied. Het bestaat uit een verbeelding (kaart), regels en een toelichting. De verbeelding en de daarop aangewezen bestemmingen en regels vormen tezamen het juridische plan. De plantoelichting heeft geen rechtskracht. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen.
Een bestemmingsplan wordt met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm vastgesteld. Een volledige papieren versie van het bestemmingsplan wordt gelijktijdig vastgesteld. Indien de inhoud van het langs elektronische weg vastgelegde bestemmingsplan (na vaststelling) en die van de papieren versie daarvan tot een verschillende uitleg aanleiding geeft, is de eerstbedoelde inhoud beslissend.
1.4 Leeswijzer
De toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. In het inleidende hoofdstuk is al ingegaan op de aanleiding, doelstelling en functie van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 2 wordt aangegeven waar het plangebied ligt en wat de exacte plangrenzen zijn. In hoofdstuk 2 wordt ook aangegeven welke bestemmingsplannen voor het plangebied gelden tot het verkrijgen van rechtskracht van het nieuwe bestemmingsplan. De hoofdstukken 3-5 vormen de kern van de toelichting. In hoofdstuk 3 worden de karakteristieken van het plangebied beschreven. Dit is een beschrijving van de bestaande situatie. Relevante beleidskaders van Rijk, provincie/regio/waterschap en gemeente staan centraal in hoofdstuk 4. De voorgestane ruimtelijke ontwikkeling (crematorium) wordt behandeld in hoofdstuk 5. Er wordt hierbij gemotiveerd aangegeven wat er komt. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de bestemmingsregeling, de (economische) uitvoerbaarheid, de inspraak en het ambtelijk overleg, en op de externe communicatie. Er wordt aangegeven hoe de regels gelet op de toelichting gelezen moeten worden en hoe bij de formulering van de bestemming en de regels rekening wordt gehouden met de handhaafbaarheid daarvan. Deze paragraaf vormt de relatie tussen het juridische plan en de toelichting. De ten behoeve van het bestemmingsplan verrichte onderzoeken zijn als bijlage opgenomen.
Hoofdstuk 2 Begrenzing Plangebied En Vigerende Bestemmingsplannen
2.1 Begrenzing Plangebied
Het plangebied (zie figuur 1: Begrenzing plangebied) is gelegen in het zuiden van Hilversum. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Kolhornseweg. In het westen door de Hoorneboegseheide/Kolhornseweg. De Hoornboegsdrift loopt aan de oostzijde langs het plangebied en aan de zuidzijde ligt de Zuiderheideweg.
Figuur 1: Begrenzing plangebied
2.2 Geldend Bestemmingsplan
Voor het plangebied is tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan het vigerende bestemmingsplan Bosdrift 2013 van kracht.
Hoofdstuk 3 Karakteristieken Plangebied
3.1 Ruimtelijke Structuur (Bestaand Gebruik)
3.1.1 Historie
Een van de laatste ontwerpen van Dudok is de begraafplaats `Zuiderhof´. Hij ontwierp de begraafplaats tijdens zijn pensionering (1957). De begraafplaats is gerealiseerd in de periode 1958 – 1964 aan de zuidelijke rand van de bebouwde kom van Hilversum, tegen de Hoorneboegse Heide. Deze begraafplaats is heel ruim opgezet.
3.1.2 Stedenbouw en architectuur
De begraafplaats Zuiderhof heeft een bijzonder vormgegeven bebouwing. De architectuur van de gebouwen is strak en eenvoudig. Het is opgebouwd uit samengestelde witte blokvormige volumes, waarbij de aula in de middenas van de begraafplaats ligt met daarnaast een serene zuilengalerij.
Figuur 2: Het plein met de zuilengalerij
Figuur 3: De aula
Op het terrein bevinden zich 'dienstgebouwen'. Dienstgebouw I wordt gebruikt als archief en kantoor (incl. kleine keuken). Dienstgebouw II is het grootst (5.80 x 29 meter) en diende ooit als obductieruimte (snijkamer). Inmiddels dient het gebouw als materiaalopslag en dienstruimte (kantine) voor het personeel.
De hiernaast gelegen dienstwoning heeft sinds 1994 eveneens zijn oorspronkelijke functie verloren en wordt sinds 2013 antikraak bewoond.
Figuur 4 : Dienstwoning anti-kraak bewoond
Het aantal uitvaarten op de Zuiderhof is in de afgelopen tientallen jaren sterk gedaald naar circa 200 uitvaarten per jaar (dat waren er drie á 4 maal zoveel per jaar). In de periode 1995 – 1997 zijn Dudok's gebouwen op de Zuiderhof (uitgezonderd de dienstwoning) gerestaureerd.
De begraafplaats Zuiderhof is een gemeentelijk monument. De rijksoverheid gaat de begraafplaats aanwijzen als rijksmonument. Op het moment van schrijven van dit bestemmingsplan (medio 2014) is de aanwijzing in procedure.
Er is onderzocht of het mogelijk is om het crematorium in de bestaande monumenten in te passen zonder de monumentale waarden te veel aan te tasten. Inpassing met instandhouding van de monumentale waarden was uitgangspunt. Het bleek mogelijk het uiterlijk van de gebouwen (de buitenkant) ongewijzigd te laten. Alle aanpassingen worden op een kwalitatief hoogwaardig niveau uitgevoerd. De nieuwbouw gaat uit van een 'sobere en doelmatige aanpak', te weten: met voorliggende plannen aan te sluiten op het sobere ontwerp van Dudok, de gemeentelijke monumentenstatus en verwachte rijksmonumentenstatus.
In 2004 zijn nieuwe velden op de begraafplaats Zuiderhof ingericht. Hierdoor is er voor de komende vijftien jaar op de Zuiderhof voldoende ruimte voor graven en as bestemmingen.
Dudok hield bij zijn ontwerp van de Zuiderhof reeds rekening met crematie en vormen van as bestemming. Hij ontwierp en realiseerde zowel een columbarium (urnenmuur) als het asverstrooiingsveld. Mogelijke andere as bestemmingen op de Zuiderhof zijn tegenwoordig de urnennissen, de urnenheuvel en de urnengraven.
Figuur 5 "Columbarium van Dudok op de Zuiderhof"
Gebied buiten de begraafplaats
Tot het plangebied behoren ook de gebouwen in de noordoosthoek hiervan. Dit gebied ligt buiten de begraafplaats. In dat gebied is een kinderdagopvang (Bink, Kolhornse hei), een (mini) theater en een scoutingclub gelegen.
Figuur 6: "Kinderdagverblijf"
Figuur 7: "Scouting + theater"
3.1.3 Groenstructuur
De begraafplaats heeft een groen bosachtig karakter met markante bomen. Het is een rustig gebied door de functie, de grootte en het geringe aantal entrees. Dit zorgt ervoor dat de begraafplaats mede geschikt is voor vogels. De begraafplaats en de omliggende wijk zijn dan ook zeer vogelrijk.
Figuur 8 Bomenrij
Figuur 9 Zicht op aula
3.2 Verkeer
3.2.1 Autoverkeer
In het plangebied bevindt zich alleen de ontsluitingsweg die het parkeerterrein met de Kolhornseweg verbindt. De verblijfsfunctie staat centraal. De maximale snelheid op deze weg bedraagt 30 km/u.
Parkeren
Binnen het plangebied (via de ontsluitingsweg) zijn 200 parkeerplaatsen voor de bezoekers van de begraafplaats. Deze worden ook gebruikt door de recreatieve bezoekers aan het direct aangelegen natuurterreinen (Hoorneboegse heide).
Openbaar vervoer
Langs de begraafplaats loopt één openbaar vervoersroute, buslijn 104. Deze lijn verbindt Nieuw-Loosdrecht met station Hilversum.
3.2.2 Langzaam verkeer
Voetganger en Fietser
Voor voetgangers en fietsers zijn geen bijzondere voorzieningen getroffen. Er kan gebruik worden gemaakt van de ontsluitingsweg. Uiteraard zijn er paden op de begraafplaats.
Het natuurgebied aan de oostelijke en zuidelijke zijde is bereikbaar. Daar zijn speciale voetgangers- en fietspaden aangelegd voor recreatieve bezoekers.
3.3 Groen, Blauw En Natuur
3.3.1 Groen
Begraafplaats Zuiderhof ligt aan de Kolhornseweg. Het terrein (aangelegd tussen 1985 en 1964) is een groot uitgestrekt groen gebied. Bomenlanen en bomenweiden geven de begraafplaats een groen statig uiterlijk; het gebied wordt intensief beheerd. Gazons en bermen worden kort gemaaid. Het gebied grenst direct aan de Hoornboegse heide, een natuurgebied dat onderdeel uitmaakt van een grote aaneengesloten gordel van natuurterreinen (Utrechtse heuvelrug).
3.3.2 Blauw
Binnen het plangebied liggen geen waterpartijen. Wel ligt er een vijver net buiten het plangebied, de Kastanjevijver. Om de vijver zijn verharde taluds, paden, gras en bomen gelegen. De Kastanjevijver is omringd door wegen en de formele groenstructuur waardoor de vijver ecologisch vrij geïsoleerd ligt. Deze vijver heeft de functie van hemelwaterberging en heeft tevens de functie bluswatervijver.
Binnen de zuilengalerij (op het plein) is een 'waterbak' met fontein.
3.3.3 Natuur
Gebiedsbescherming
Ter bescherming van natuurwaarden zijn door de Europese Unie richtlijnen opgesteld: de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Europa heeft een netwerk van speciale beschermingszones aangewezen onder de naam Natura 2000. De richtlijnen zijn in Nederland verankerd in de Natuurbeschermingswet en de Flora en faunawet.
Het plangebied behoort niet tot een beschermd natuurgebied. Het gebied grenst wel aan de Ecologische Hoofdstructuur en het Beschermd Natuurmonument Hoorneboegse heide. Zie verder paragraaf 5.3.3 Natuur.
Soortbescherming
Voor het plangebied is door de Anteagroup een Natuurtoets uitgevoerd (bijlage 5 Natuurtoets). In het plangebied zijn geen (zogenoemde) zwaarder beschermde soorten aangetroffen. Zie verder 5.3.3Natuur.
3.4 Duurzaamheid En Leefbaarheid
3.4.1 Duurzaamheid
Het plangebied is ontstaan in 1958 - 1964. Toen was "duurzaamheid" nog niet overal ingeburgerd.
3.4.2 Leefbaarheid
3.5 Cultuurhistorische Waarden
3.5.1 Historisch-geografische waarden
Beschermde stads- en dorpsgezichten zijn aangewezen door het ministerie van IenM en het ministerie van OcenW. Het betreft objecten in gebieden die van algemeen belang zijn vanwege hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang, dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde, en in welke zich één of meerdere monumenten bevinden. Als een gebied is aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht, dan dient dit in het bestemmingsplan opgenomen te zijn. Informatie over beschermde stads- en dorpsgezichten is te verkrijgen bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Het plangebied is geen beschermd stads- en dorpsgezicht.
3.5.2 (Steden)bouwkundige waarden
In het plangebied bevindt zich het gemeentelijk monument 'Zuiderhof'. De rijksoverheid is een procedure gestart om Zuiderhof aan te wijzen als Rijksmonument.
3.5.3 Archeologische waarden
Binnen of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen bekende archeologische terreinen aanwezig. Wel bevindt zich op enige afstand ten zuidoosten van het plangebied een wettelijk beschermd terrein van zeer hoge waarde, waar vier grafheuvels uit het neolithicum en/of de bronstijd aanwezig zijn. Daarnaast zijn hier in het verleden karrensporen uit de late middeleeuwen/nieuwe tijd aangetroffen. Ook in de wijdere omgeving zijn diverse vindplaatsen aanwezig uit de periode neolithicum/bronstijd, de ijzertijd en middeleeuwen/nieuwe tijd.
Binnen het plangebied zelf zijn geen waarnemingen geregistreerd. Wel zijn direct te noorden van het plangebied, nog net binnen de begraafplaats zelf, in het verleden drie vondsten gedaan. De eerste twee waarnemingen betreffen scherven van een Drakenstein- of Hilversum (midden bronstijd). De derde waarneming betreft enkele fragmenten handgevormd aardewerk uit de ijzertijd. In de wijdere omgeving zijn daarnaast meerdere vondsten aangetroffen die dateren uit de periode neolithicum/bronstijd, de ijzertijd en middeleeuwen/nieuwe tijd.
Het plangebied zelf of haar directe omgeving is nog niet eerder archeologisch onderzocht. Op enige afstand ten zuidoosten bevindt zich AMK-terrein 10904 (zie bovenste paragraaf). Dit terrein is in 2012 door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed onderzocht. In de wijdere omgeving zijn verder veel verschillende onderzoeken uitgevoerd, waarbij resten uit onder meer het neolithicum, de bronstijd, de ijzertijd en de middeleeuwen zijn uitgevoerd.
Het plangebied is in het vigerend bestemmingsplan Bosdrift (2013) aangemerkt als 'Waarde -Archeologie - Na 180 bebouwd gebied - Hoog/Middelhoog'. Zie verder 5.5.2 Archeologische waarden.
3.6 Bodem En Watersysteem
3.6.1 Bodem
De provincie Noord-Holland heeft een bodemtoets ontwikkeld voor de afweging van bodemaspecten in bestemmingsplannen. Het gaat om de aspecten bodemopbouw, bodemkwaliteit, milieubeschermingsgebieden en archeologie. Deze aspecten zijn met uitzondering van archeologie opgenomen in deze bodemparagraaf. Archeologie is toegelicht in paragraaf 5.5.2 . In onderstaande paragraaf wordt ook het grondwatersysteem en daarin eventueel voorkomende verontreinigingen besproken.
Bodemopbouw
De gemeente Hilversum maakt onderdeel uit van de geografische eenheid het Gooise stuwwallencomplex met onder andere fysisch geografische eenheden zoals stuwwallen. De bodem bestaat hoofdzakelijk uit matig fijne tot zeer grove zanden. De zanden maken deel uit van het watervoerende pakket, dat haar basis heeft op een diepte van N.A.P. -160 meter. Naast de genoemde zanden bevat de bodem grindbestanddelen. Tot een diepte van 50 meter onder het maaiveld is gestuwd materiaal aanwezig. Hierin kunnen plaatselijk fijn zandige, lemige en slib houdende lagen voorkomen. De stuwwal is een inzijgingsgebied. Dit plangebied bestaat geheel uit zandige ondergrond.
Begraafplaats Zuiderhof (en dus het plangebied) ligt in het zuiden van Hilversum. Het maaiveld loopt van Noordoost naar het zuidwest af van circa NAP + 17 m tot N.A.P. + 8 meter.
Functies en bestemmingen moeten afgestemd worden op de bodemopbouw. De bodemopbouw binnen het plangebied stelt echter geen bijzondere eisen aan de functies en bestemmingen.
Bodembeschermingsgebied
Het plangebied ligt niet binnen een bodembeschermingsgebied, waardoor er vanuit dit kader geen bijzondere eisen aan de functies en bestemmingen worden gesteld.
Bodemkwaliteit
Binnen het plangebied zijn de gemeente enkele bodemonderzoeken bekend:
- 1. Verkennend bodemonderzoek Kolhornseweg 13, ZVS Eemnes BV, 30-6-2004, rapportnummer K4722. Tijdens dit onderzoek zijn geen verontreinigingen aangetoond.
- 2. Drie verkennende bodemonderzoeken aan de Kolhornseweg 7-11:
- a. 5-10-1989 (Ghydos, rapportnummer 8954jb). Uit dit onderzoek blijkt dat de bovengrond op deellocatie 1 tot boven de toenmalige B-waarde is verontreinigd met benzo (a) pyreen; De gehalten aan lood en zink lagen onder de toenmalige LAC- waarde. Op deellocatie 3 is zink boven de toenmalige LAC-waarde aangetroffen. De ondergrond en het grondwater zijn niet onderzocht. Bij de beoordeling van de risico's wordt aangeraden om het hele terrein te ontdoen van veegvuil.
- b. 12-5-1995 (Ghydos, rapportnummer 9701jb). In rapport wordt aangegeven dat in het verleden onderzoek is gedaan en daarbij veegvuil is aangetroffen, welke een verontreiniging heeft veroorzaakt. Dit veegvuil is verwijderd en aangenomen wordt dat de locatie onverdacht op bodemverontreiniging is. Tijdens dit onderzoek is in de ondergrond een lichte verontreiniging met tolueen aangetoond. Het grondwater is, vanwege de relatief grote diepte waarop dit voorkomt, niet onderzocht.
- c. 31-3-2011 (Certicon Kwaliteitskeuringen B.V, rapportnummer P2011-0699). Tijdens dit onderzoek is geen verontreiniging in de grond aangetoond. Het grondwater is, vanwege de relatief grote diepte waarop dit voorkomt, niet onderzocht.
De gemeente heeft in 2008 een bodemfunctieklassekaart opgesteld. Het plangebied heeft de bodemfunctieklasse AW200 gekregen. Dit houdt in dat voor saneringen deze waarde als terugsaneerwaarde gehanteerd dient te worden en hetzelfde geldt voor het toepassen van grond.
Aardkundige waarden
De grote verscheidenheid en gaafheid van geografische verschijnselen maakt het stuwwallencomplex van het Gooi bijzonder. Eén van de speerpunten van het provinciale landschaps- en bodembeschermingsbeleid is het beschermen van onderdelen in het landschap, die iets vertellen over de geologische ontstaanswijze van een gebied. Hiervoor heeft de provincie Noord-Holland een lijst met 80 gebieden met aardkundige waarden (aardkundig waardevol gebied) vastgesteld en vervolgens hieruit 17 gebieden geselecteerd als aardkundig monument. De 80 aardkundige waardevolle gebieden zijn nu opgenomen in de provinciale structuurvisie en bijbehorende verordening en genieten als zodanig planologische bescherming. Een groot deel van het bijzondere stuwwallengebied is daarom door de provincie aangewezen als gebied met aardkundige waarden en de ongeroerde delen zijn zelfs aangewezen als aardkundig monument.
Vrijwel het gehele buitengebied van Hilversum betreft gebieden met aardkundige waarden en monumenten door de aanwezigheid van fysisch geografische eenheden zoals stuwwal, smeltwateren windvormingen, typische deken stuifzandvormingen, vennen en droge dalen. In figuur 10 zijn de aardkundige waarden rondom het plangebied weergegeven. Activiteiten als ontgrondingen, egalisaties, grondverzet en diepploegen kunnen schade toebrengen aan de aardkundige waarden. Aanvullend zijn de niet toegestane activiteiten en handelingen in de 17 aardkundige monumenten (vallend onder de milieubeschermingsgebieden) opgenomen in de Provinciale milieuverordening tranche 7 Noord-Holland (PMV). Een ontheffing aanvragen is mogelijk.
Daarnaast wordt passende planologische bescherming opgenomen voor de aardkundige waardevolle gebieden inclusief de aardkundige monumenten binnen bestemmingsplannen. Gezien de ontstaansgeschiedenis van het plangebied en de ligging binnen het stedelijk gebied zijn de oorspronkelijke waarden binnen het plangebied vermoedelijk reeds ernstig verstoord. Dit is de reden dat het plangebied geheel buiten de gebieden met aardkundige waarden ligt. Ten oosten en zuiden grenst het plangebied aan het aardkundig monument Hoorneboeg, Zwarte Berg e.o. Hilversum, zoals te zien is in figuur 14. In figuur 10 zijn de aardkundige waarden rondom het plangebied weergegeven.
Figuur 10: aardkundige waarden plangebied en omgeving.
3.6.2 Watersysteem
Hemelwaterafvoer
Het plangebied kent een gescheiden rioolstelsel. De gehele hemelwaterafvoer is afgekoppeld van de vuilwaterafvoer en wordt via hemelwaterriolering afgevoerd op (buiten het plangebied gelegen) vijvers.
Grondwater
De hydrologie wordt gekenmerkt met een stuwwal als inzijgingsgebied met kwelsystemen aan de westkant van Hilversum. Op een deel in het westen na is sprake van een natuurlijk fluctuerende grondwaterstand van de Utrechtse Heuvelrug binnen Hilversum. De grondwater stromingsrichting is hoofdzakelijk noordwestelijk. Het grondwater fluctueert en kan hoger worden onder invloed van de drinkwaterwinning in Loosdrecht.
Grondwaterbeschermingsgebied
Ten zuidwesten van het plangebied is de grondwaterwinning Loosdrecht gelegen. Het grondbeschermingsgebied van deze grondwaterwinning, waarvoor regels vastgelegd zijn in de Provinciale milieuverordening, ligt in zijn geheel buiten het plangebied. Dit betekent dat binnen het gebied ten opzichte van de gebruikelijke zorgvuldigheid geen extra restricties gelden om de drinkwaterwinning te beschermen.
3.7 Kabels En Leidingen
3.7.1 Riolering
De gemeentelijke riolering ter plaatse is van het gescheiden type. Afstromend regenwater van daken en verharde terreinen loopt af naar de watergangen van de Kortenhoefse polder. Hilversums beleid is om afstromend regenwater van daken van nieuw- en verbouw niet aan te sluiten op het riool, maar te infiltreren in de bodem.
Het huishoudelijk afvalwater wordt met de gemeentelijke riolering afgevoerd naar de regionale Rioolwaterzuiveringsinrichting Horstermeer te Nederhorst den Berg
3.7.2 Nutsvoorzieningen
In het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen gelegen.
3.7.3 Straalverbindingen
In het plangebied zijn geen straalverbindingen gelegen.
3.8 Veiligheid
3.8.1 Externe veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij bijvoorbeeld de productie, het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, LPG en munitie over weg, water, spoor en door buisleidingen. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van een ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding. In hoofdstuk 5.8.1 wordt daar nader op ingegaan.
Gevaarlijke stoffen
In of in directe nabijheid van het plangebied zijn er geen (externe werking) inrichtingen aanwezig, zoals bedoeld in het Besluit risico's zware ongevallen (BRZO), het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Vuurwerkbesluit en de Circulaire opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Voorbeelden hiervan zijn LPG-verkooppunten, ijsbanen en/of bakkerijen met een ammoniakkoelinstallatie, grote reservoirs met propaangas, opslag van consumentenvuurwerk en munitieopslag bij schietbanen en/of de politie.
Hoofdstuk 4 Relevante Beleidskader
In dit hoofdstuk is het relevante rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke structuur en de functionele structuur opgenomen. Ook is aandacht besteed aan relevant Europees beleid.
4.1 Rijk
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten het de komende jaren wil investeren. Provincies en gemeentes hebben veel bevoegdheden bij ruimtelijke ordening. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals verbetering van de bereikbaarheid.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.
Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd:
- 3. de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
- 4. de bereikbaarheid verbeteren;
- 5. zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
Het rijksbeleid gaat over nationale belangen. Dit bestemmingsplan behoort niet tot die belangen.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. Zie hoofdstuk 5.
4.2 Provincie
4.2.1 Structuurvisie Noord - Holland 2040; 'Kwaliteit door veelzijdigheid'
In de structuurvisie geeft de provincie aan welke belangen een rol spelen bij de ruimtelijke ordening in Noord-Holland. Hierbij gaat het om ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. De provincie wil steden optimaal benutten, landschappen open houden en ruimte bieden aan economie en woningbouw. De provincie Noord-Holland streeft naar verdere stedelijke verdichting en helpt gemeenten bij het optimaliseren van het gebruik van bestaand bebouwd gebied. Vooral daar waar het gaat om stationsomgevingen voor bus en trein, bedrijventerreinen, ondergronds bouwen en hoogbouw.
Dit bestemmingsplan draagt bij aan die uitgangspunten van het beleid.
4.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening 2014
De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2014 stelt regels waaraan bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan, dienen te voldoen. Deze regels vloeien voort uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040.
Op grond van deze Verordening ligt het plangebied in de Bufferzone.
In artikel 24 van deze Verordening is geregeld dat verder verstedelijking in de vorm van nieuwe bebouwing binnen een Bufferzone niet mogelijk is.
Dit betreft:
a wonen;
b detailhandel, bedrijven, dienstverlening en kantoren, anders dan dienstbaar aan dagrecreatie, voor natuurbeheer, waterbeheer, veiligheid, hulpdiensten of voor de levering van gas, water of elektriciteit;
c complexen van recreatiewoningen;
d grootschalige hotels;
e bezoekersintensieve overdekte dagrecreatie, en;
f bezoekersintensieve openlucht dagrecreatie.
Als verdere verstedelijking wordt tevens aangemerkt de bedrijfsmatige opslag van volumineuze goederen in de openlucht anders dan ten behoeve van agrarische bedrijvigheid op een oppervlakte van meer dan 500 m2 en anders dan die opslag die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening bij een geldend bestemmingsplan is toegelaten.
Hiervan is geen sprake in het geval van realisatie van een crematorium op begraafplaats Zuiderhof. De ligging in de Bufferzone heeft geen gevolgen voor het bestemmingsplan Crematorium Zuiderhof.
4.2.3 Partiële herziening provinciale Structuurvisie voor EHS, ecologische verbindingszone en weidevogelleefgebied
In deze herziening hebben Gedeputeerde Staten wijzigingen op het gebied van de Ecologische Hoofdstructuur aangebracht.
Voor dit bestemmingsplan heeft dit geen gevolgen.
4.3 Gemeente
4.3.1 Structuurvisie Hilversum 2030
De Structuurvisie Hilversum 2030 is een integrale visie op hoofdlijnen voor het gehele grondgebied van de gemeente en heeft betrekking op alle aspecten van het gemeentelijk ruimtelijk beleid.
De structuurvisie is het strategisch beleidsdocument over de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in de gemeente op middellange termijn. In dit geval ligt de planhorizon omstreeks 2030. De structuurvisie bevat dus geen concreet uitgewerkte plannen of besluiten ten aanzien van de bestemming van afzonderlijke locaties. Het geeft aan welke richting de gemeente op wil, gezien door de bril van vandaag en de verwachtingen voor de toekomst. De structuurvisie is in principe leidend voor het vaststellen van dit bestemmingsplan, waarbij een vertaalslag is gemaakt van het algemene, ruimtelijk beleid uit de structuurvisie naar de locatiespecifieke en meer gedetailleerde uitwerking in dit bestemmingsplan.
De vijf speerpunten of kernkwaliteiten die Hilversum de komende jaren wil behouden en versterken zijn:
1. Goede woongemeente om te leven met voldoende werkgelegenheid en (basis)voorzieningen.
2. Behoud omringende natuurgebieden.
3. Mediastad en vestigingsplaats voor creatieve bedrijvigheid.
4. Centrumgemeente met accent op zorg.
5. Hoge stedenbouwkundige en architectonische kwaliteit.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen gebieden met weinig ontwikkelingen en de dynamische gebieden. Behoud en ontwikkeling zijn met elkaar in balans. In de niet dynamische gebieden staat behoud van het huidige karakter voorop en wordt weinig ruimtelijke ontwikkeling voorzien. Dat geldt ook voor het buitengebied, inclusief het dynamische gebied Zonnestraal en omgeving, waar geen verdergaande verstedelijking zal plaatsvinden.
Het centrum, een aantal bestaande werklocaties, de gebieden Monnikenberg, Anna's Hoeve en Larenseweg e.o zijn de dynamische gebieden (binnen bestaand bebouwd gebied) waar sprake is van aanmerkelijke ruimtelijke ontwikkelingen en functiewijzigingen. De structuurvisie biedt de ruimte voor, en geeft richting aan, het realiseren van de ambities op het gebied van hoogwaardig wonen, natuur, media, zorg en architectuur. Vanuit de integrale benadering zijn dwarsverbanden in beeld gebracht, bijvoorbeeld vanuit de invalshoeken duurzaamheid, bereikbaarheid en regio. De Structuurvisie is in mei 2013 door de gemeenteraad vastgesteld.
Voor dit bestemmingsplan zijn vooral speerpunten 1, 2 en 5 van belang.
4.3.2 Structuurvisie Archeologie 'De ondergrondse stad'
De gemeente Hilversum heeft het archeologisch erfgoed en mogelijke verstoringen daarvan in kaart gebracht. Op 11 mei 2011 heeft de gemeenteraad de met Structuurvisie Archeologie ‘De ondergrondse stad’ ingestemd. Een belangrijk uitgangspunt wordt daarbij dat de verstoorder betaalt.
‘De ondergrondse stad’ is een logisch gevolg van internationale afspraken over behoud en bescherming van het archeologisch erfgoed die al in 1992 in het Europese Verdrag van Malta werden gemaakt en in 2006 zijn verankerd in nationale wetgeving. Als gevolg van deze afspraken gaat de gemeente de kennis over de ontwikkeling van het landschap en de bewoningsgeschiedenis gebruiken om vindplaatsen van archeologisch erfgoed in kaart te brengen. Inmiddels is een archeologische beleidskaart ontwikkeld die het mogelijk maakt archeologisch onderzoek in te plannen.
Wanneer sprake is van verstoring van de bodem (bijvoorbeeld bij bebouwing) dan stelt de archeologische beleidskaart (en bijbehorende regels) de initiatiefnemer in staat om te beoordelen waar onderzoek moet plaatsvinden. Allereerst wordt onderzocht of erfgoed aanwezig is, vervolgens om welk erfgoed uit welke periode het gaat. Uiteindelijk wordt het erfgoed opgegraven, worden de sporen van bewoning en gebruik vastgelegd en dienen de voorwerpen als illustratiemateriaal voor de geschiedenis van Hilversum.
In paragraaf Archeologische waarden van deze toelichting is opgenomen op welke wijze is omgegaan met archeologie in het plangebied.
4.3.3 Groenbeleidsplan Hilversum 2030, De groene structuurvisie van Hilversum
Het groenbeleidsplan is opgesteld met als doel 'de verouderde Hilversumse groenbeleidsnota's te herzien tot een actuele nota die al het groenbeleid voor het gehele grondgebied van Hilversum op hoofdlijnen beschrijft'. In het plan is onder andere aandacht voor versterking van de Ecologische Hoofd Structuur (EHS), het veiligstellen van de groenstructuur die het groene imago van Hilversum bepaalt, groen in bouwplannen, de aanpak van de stadsranden, versterking van groen in het centrum, kleine groenplannen op buurtniveau en spelen in het groen.
Het groenbeleidsplan beschrijft een integraal, samenhangend en geactualiseerd beleid rond het thema groen voor de gehele gemeente. In dit plan wordt de visie op het groen van Hilversum beschreven aan de hand van vijf deelvisies en één totaalvisie:
1. Landschap en cultuurhistorie
2. Ecologie en water
3. Gebruik
4. Beheer en eigendom
5. Bomen
6. Integrale visie op groen.
Het groen in en rondom Hilversum staat onder druk en de verwachting is dat deze druk de komende jaren verder zal toenemen. Bijvoorbeeld door de toenemende verstedelijkingsdruk, decentralisatie van groenbeleid en bezuinigingen. Dit maakt het noodzakelijk om actief groenbeleid te voeren. Hiertoe zijn vijf speerpunten geformuleerd:
1. Vastleggen groenbeleid en streefbeelden
2. Behoud en versterking natuurgebieden in het buitengebied
3. Verbeteren samenhang tussen stadsrand en buitengebied
4. Inzetten op kwaliteit en beleving van groen in de stad
5. Mensen betrekken bij groen en profileren Hilversum als groene stad
Bij herinrichting van het openbaar gebied moet rekening worden gehouden met dit beleid.
4.3.4 Velbeleid Hilversum 2013-2030
Het Groenbeleidsplan Hilversum 2030 is maatgevend voor het velbeleid voorheen (kapvergunningenbeleid), vastgesteld door de raad op 15 mei 2013. Deze nota is een uitwerking van het Groenbeleidsplan Hilversum 2030. Het velbeleid is opgesteld vanuit bescherming van bomen in het algemeen en in de uitzonderingsgebieden en de hoofdgroenstructuur in het bijzonder. Naast instandhouding van bomen zijn herplant en handhaving prominente onderdelen van het nieuwe beleid. Herplant en handhaving zorgen ervoor dat de kwaliteit van het groen blijft gehandhaafd en waar mogelijk versterkt worden. Het beleid heeft als tweede doel om inwoners, bedrijven en instanties meer bewust te maken van de grote bijdrage van bomen aan de beleving en betekenis van Hilversum als Mediastad in het groen. Uitgangspunt bij het beoordelen van een aanvraag omgevingsvergunning voor het vellen van bomen is het behoud van bomen. Alleen wanneer het verwijderingsbelang zwaarder weegt dan het boombelang wordt een omgevingsvergunning voor het vellen verleend.
4.3.5 Visie op klimaatneutraal Hilversum 2050 & Uitvoeringsprogramma duurzaamheid 2012-2015
De visie op klimaatneutraal Hilversum 2050 en het uitvoeringsprogramma duurzaamheid 2012-2015 is door de gemeenteraad vastgesteld op 6 juni 2012. De visie geeft aan dat het streven van de gemeente is dat Hilversum in het jaar 2050 klimaatneutraal is. De concrete mijlpalen in de Visie op een klimaatneutraal Hilversum 2050 zijn:
- Klimaat & Energie: In 2020 heeft de gemeente Hilversum een CO2-reductie behaald van 30% ten opzichte van 1990;
- Duurzame bedrijfsvoering: In 2020 is de gemeentelijke organisatie en bedrijfsvoering klimaatneutraal;
- Duurzaam bedrijfsleven: In 2020 is alle nieuwbouw in Hilversum energieneutraal; In 2020 is het energieverbruik van bestaande woningen en gebouwen met meer dan 50% verlaagd; In 2020 hebben alle bedrijven in de gemeente een vergunning op basis van de verruimde reikwijdte Wet milieubeheer.
Om concrete verbeteringen op het gebied van duurzaamheid te implementeren, worden voor periodes van vier jaar uitvoeringsprogramma´s opgesteld. Voor het uitvoeringsprogramma 2012-2015 zijn de volgende zeven uitvoeringsmaatregelen opgenomen:
- 1. De gemeentelijke gebouwen zijn energiezuinig en voorzien van duurzame energie. Waar mogelijk komt de energie uit een eigen duurzame bron.
- 2. Bijdragen aan een uitstekende leeromgeving door de energiehuishouding in de scholen de verduurzamen. Een aangenaam binnenklimaat is daarbij uitgangspunt. De scholen betrekken de leerlingen zowel bij het bedenken als het tot stand komen van de maatregelen.
- 3. Duurzame openbare verlichting realiseren via de uitbreiding van het aantal LED lichtpunten.
- 4. Bewoners ondersteunen om energiemaatregelen te treffen aan hun eigen woning.
- 5. Bedrijven stimuleren om op het niveau van een bedrijventerrein samen te werken aan duurzaamheidsmaatregelen, zoals energiewinning en verduurzaming van terrein- en afvalbeheer.
Bij veel van de geselecteerde uitvoeringsmaatregelen zal worden samengewerkt c.q. kennis worden gedeeld in MRA-verband. Ten opzichte van het uitvoeringsprogramma 'Duurzaam Hilversum 2009-2012' verschuift het accent van de rolneming van 'de gemeente regelt het' in het nieuwe uitvoeringsprogramma naar 'de gemeente samen met partners aan de lat'.
Voor dit bestemmingsplan betekent dit beleid dat rekening gehouden wordt met innovatieve technische oplossingen. Zie paragraaf 5.4.
4.3.6 Visie Hilversum Buiten
In 2004 heeft de gemeenteraad de Visie Hilversum Buiten vastgesteld, waarin op hoofdlijnen beschreven is wat Hilversum verstaat onder een goede inrichting en een goed beheer van de openbare ruimte, nu en in de toekomst.
Samengevat is de visie op de inrichting en het beheer van de openbare ruimte gestoeld op drie gedachten :
- aansluiten en versterken van de specifieke Hilversumse karakteristieken;
- uitwerking van die karakteristieken naar deelgebieden;
- eenduidige afspraken over kwaliteit in inrichting en beheer.
Tevens was in de visie aangegeven dat de kwaliteit van de openbare ruimte in orde is als :
- de inrichting duurzaam, mooi, functioneel en veilig is;
- beheer en inrichting op elkaar zijn afgestemd;
- het beheer leidt tot een schone, hele, veilige en juist gebruikte openbare ruimte.
De visie is uitgewerkt in een handboek, te weten ´Inrichting Hilversum buiten´(2009).
4.3.7 Gemeentelijk Rioleringsplan 2009-2014
In het Gemeentelijk Rioleringsplan 2009-2014 is deels het van belang zijnde waterbeleid voor de gemeente opgenomen. De gemeente stelt als eis dat een maximale inspanning wordt gedaan om het hemelwater af te koppelen van het gemengde rioolstelsel. Waar infiltratie mogelijk is moet zoveel mogelijk water worden afgevoerd naar de bodem. Voorwaarde hierbij is dat de ondergrond of grondwater niet verontreinigd mag raken met afstromende verontreinigen.
4.3.8 Welstandsnota Hilversum 2008
De welstandsnota is op 23 april 2008 door de raad vastgesteld met als doel vooraf helderheid te bieden over de welstandcriteria die door de gemeente worden gehanteerd bij het beoordelen van bouwinitiatieven. Waarbij behoudt van de bestaande kwaliteiten voorop staat. Het is belangrijk dat het bestemmingsplan en de welstandsnota goed op elkaar zijn aangesloten. Daarom is in Hilversum de afspraak gemaakt dat bestemmingsplannen vooraf om advies aan de commissie voor welstand en monumenten worden voorgelegd, waarbij het in eerste instantie gaat om de kwalitatieve paragrafen en de wijzigingsbevoegdheden.
Omdat in een bestemmingsplan de bestemming aan de grond wordt gegeven met de daarbij behorende bebouwings- en gebruiksmogelijkheden, behoren welstandscriteria niet via het bestemmingsplan, maar via de welstandsnota geregeld en eventueel gewijzigd te worden. Zie hoofdstuk 5.1.1.
Hoofdstuk 5 Ruimtelijk Plan
In dit hoofdstuk komt de toekomstige situatie aan de orde.
5.1 Ruimtelijk Structuur
5.1.1 Crematorium (stedenbouwkundige kwaliteit architectuur)
Het bestemmingsplan Crematorium Zuiderhof is opgesteld om een crematorium in één van de gebouwen mogelijk te maken. Dat crematorium wordt in de bestaande bebouwing opgenomen.
De bebouwing van Zuiderhof heeft een openbare en ceremoniële functie. Zuiderhof neemt ook een bijzondere positie in in de stedenbouwkundige structuur: aan de stadsrand, tussen Bloemenbuurt en Hoorneboegse Heide. Het entreegebouw is georiënteerd op de Bosdrift en vormt een markante plek aan het eind van deze belangrijke structurerende laan.
De bestaande stedenbouwkundige kwaliteit en architectuur blijft daardoor ook in de nieuwe situatie bestaan. De begraafplaats blijft net als nu functioneren. Er worden geen gebouwen gesloopt.
Wat verandert is dus het gebruik van de bijgebouwen. In dienstgebouw II (zie kaartjes hieronder en hoofdstuk 3.1.2 Stedenbouw en architectuur) wordt een kleinschalig crematorium 'ingepast'. Consequentie daarvan is dat:
- dienstgebouw I te wijzigen in een personeelsruimte / as-uitgiftepunt (urnenwinkel);
- dienstgebouw II te wijzigen in een kleinschalig crematorium (max. 600 crematies) met familiekamer (invoerruimte);
- de openbare ruimte rondom dienstgebouw II en de voormalige dienstwoning opnieuw in te richten;
- de voormalige dienstwoning renoveren en uit te bouwen tot condoleance-/koffiekamer.
Het ombouwen van de dienstwoning gaat gepaard met een toename van het oppervlak (100 m²) . Deze uitbreiding, die overigens in overeenstemming is met het bestemmingsplan Bosdrift 2013, komt aan de achterzijde van de woning, dus niet zichtbaar vanaf de toegangsweg/het voorplein of de zuilengalerij. Naar aanleiding van overleg met de commissie welstand en monumenten (het is een monument), is besloten uit te gaan van een hoog kwaliteitsniveau in bouw en afwerking. Ook wordt aan de achterzijde een terras aangelegd met uitzicht op de Kolhornseheide. Op deze wijze hebben zowel de aula als decondoleance-/koffieruimte een wijds uitzicht op de Hoorneboegse Heide (zoals Dudok had bedoeld).
Milieubeoordeling
De procedure van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang vroegtijdig en volwaardig in de plan- en besluitvorming in te brengen. Een m.e.r. is altijd gekoppeld aan een besluit, bijvoorbeeld een structuurvisie of een bestemmingsplan. Het centrale onderdeel van een m.e.r. is het milieueffectrapport (MER) waarin de milieueffecten voor een tal van aspecten voor een of meerdere alternatieven geanalyseerd en beoordeeld worden ten opzichte van de referentiesituatie. Deze m.e.r.- procedure is van toepassing bij activiteiten waarvan reeds vast staat dat er mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Deze activiteiten met bijbehorende drempelwaarden staan weergegeven in onderdeel C van het Besluit m.e.r. (ook geldt voor activiteiten uit onderdeel D waar een plan, bijvoorbeeld een structuurvisie, voor nodig is). Naast het direct uit moeten voeren van een m.e.r. zijn in het Besluit m.e.r. ook activiteiten met bijbehorende drempelwaarden aangegeven waarvoor eerst beoordeeld moet worden of sprake is van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze activiteiten en drempelwaarden staan benoemd in onderdeel D van het Besluit m.e.r.. Voor deze activiteiten dient een zogenaamde m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden.
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
Voor de 'inpassing' van het crematorium is m.e.r.-beoordeling gedaan (Bijlage 1 M.e.r.-beoordeling).
De omvang van de voorgenomen ontwikkeling brengt, zo concludeert de beoordeling, geen zodanige productie van afvalstoffen, verontreiniging, hinder en risico van ongevallen met zich mee op basis waarvan belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu zijn te verwachten. Er is geen sprake van cumulatie met andere projecten. Het milieubelang wordt in deze toelichting van het bestemmingsplan in voldoende mate afgewogen. Geconcludeerd wordt dat er geen significante nadelige effecten zijn te verwachten en geen verdere m.e.r-(beoordeling) of m.e.r. noodzakelijk is.
Duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor (1) de onderliggende vraag in de regio, (2) de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en (3) een multimodale ontsluiting. De ladder voor duurzame verstedelijking draagt bij aan een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, ondersteunt gemeenten en provincies in de vraaggerichte programmering van hun grondgebied en helpt bij het maken van een zorgvuldige afweging van belangen bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro moet bij een bestemmingsplan met betrekking tot nieuwe stedelijke ontwikkelingen worden onderzocht en beschreven of de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Als er sprake is van een dergelijke behoefte dient er eveneens onderzocht te worden in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien. Dit ter bevordering van duurzaam ruimtegebruik en het voorkomen van leegstand.
In het bestemmingsplan is er vanuit gegaan dat een dergelijke 'stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in het Bro zich hier niet voordoet. In de jurisprudentie is het begrip 'stedelijke ontwikkeling' vaak besproken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beschouwt een ontwikkeling de ene keer wel en de andere keer niet als een 'stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in het Bro. Dat hangt onder andere af van de omvang en de impact van de ontwikkeling. Of de toevoeging van een crematorium aan de begraafplaats Zuiderhof wel of geen stedelijke ontwikkeling is, is dus niet met zekerheid te zeggen. Het gemeentebestuur heeft evenwel aanleiding gezien om de zogenaamde ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling toe te passen.
Er is zowel een regionale als lokale behoefte aan een crematorium. Er zijn op dit moment geen reële andere uitbreidingsmogelijkheden beschikbaar in het stedelijk gebied voor een lokaal crematorium. Bovendien hoeft niet te worden gevreesd voor onaanvaardbare structurele leegstand als gevolg van de komst van het crematorium.
Eisen van welstand
De welstandsnota gaat voor veelvoorkomende bouwplannen uit van gebiedscriteria, maar zal bij opvallende gebouwen hogere eisen stellen. Zuiderhof heeft zowel een bijzondere functie als een prominente plek in de ruimtelijke structuur. Bovendien wordt de begraafplaats binnenkort rijksmonument.
Daarnaast wordt Zuiderhof in de vigerende Welstandsnota 2008 in de gebiedsbeschrijving van Bosdrift ingedeeld bij 't Hoogt van 't Kruis – west'. Dit deelgebied vormt een bosrijke overgang tussen de stedenbouwkundig en architectonische waardevolle Bloemenbuurt en de Hoorneboegse Heide. Voor dit deelgebied geldt een bijzonder welstandsniveau, dat gericht is op individualiteit en zorgvuldige architectonische uitwerking.
Het plan voor functiewijziging en uitbreiding van de dienstwoning is in 2013 voor vooroverleg aan de commissie welstand en monumenten gepresenteerd. De commissie heeft aangegeven positief te staan tegenover de voorgelegde plannen voor de vestiging van een crematorium. De commissie is blij met de zorgvuldige aanpak van het gebouw en van de verbetering van de omgeving.
5.2 Verkeer
5.2.1 Autoverkeer
Verkeersaantrekkende werking
Voor het plangebied is door Anteagroup een onderzoek uitgevoerd naar de verkeersaantrekkende werking die met de komst van het crematorium plaatsvindt (Bijlage 2 Onderzoek verkeer).
Van en naar het crematorium gaan maximaal 2 vrachtwagens per dag (bevoorrading). Deze rijden alleen in de dagperiode. Het laden en lossen vindt plaats op terrein van de begraafplaats zelf. Per etmaal komen en gaan in totaal circa 120 personenwagens op het terrein. Er van uitgaande dat er in de dagperiode er twee plechtigheden plaatsvinden en in de avondperiode één, bedraagt de verdeling circa 80 die het (parkeer)terrein in de dagperiode aandoen en circa 40 in de avondperiode. De wegen in de omgeving van het plangebied (Kolhornseweg, Bosdrift, Hilvertsweg) kunnen deze hoeveelheden verkeer aan. De verkeersaantrekkende werking vormt daarom geen belemmering voor de geplande inrichtingscapaciteit van de begraafplaats en de komst van het crematorium.
Ontsluiting
Ook in de nieuwe situatie bevindt de ontsluitingsweg van het parkeerterrein zich aan Kolhornseweg. De verblijfsfunctie staat centraal en de verkeersbelasting is beperkt. De maximale snelheid op deze weg bedraagt 30 km/u.
Parkeren
De huidige parkeercapaciteit van de parkeerplaats Zuiderhof biedt voldoende ruimte voor bezoekers. Er zijn op dit moment circa 200 parkeerplaatsen. Dat is voor de huidige als de nieuwe situatie voldoende (voldoet aan de in Hilversum geldende parkeernorm).
Openbaar vervoer
Langs de begraafplaats loopt één openbaar vervoersroute, namelijk buslijn 104. Deze lijn verbindt Nieuw-Loosdrecht met station Hilversum. De nieuwe situatie verandert daar niets aan.
5.2.2 Langzaam verkeer
Binnen het plangebied worden voor voetgangers en fietsers geen bijzondere voorzieningen getroffen. De bestaande situatie blijft gehandhaafd.
5.3 Groen, Blauw En Natuur
5.3.1 Groen (en openbare ruimte)
Als gevolg van de komst van het crematorium verandert het groen enigszins. De (overigens uitgegroeide) beplanting (rondom dienstgebouw II en de dienstwoning) wordt weggehaald. Daardoor is vanaf het voorplein zowel dienstgebouw II als de dienstwoning opnieuw zichtbaar. Het gebied tussen beide gebouwen wordt als gazon ingericht. Beide witte gebouwen staan dan in het gras (Dudok heeft op dezelfde wijze veel van zijn beeldbepalende gebouwen in het zicht gezet). De openbare ruimte rondom het (kleinschalige) crematorium en de condoleance-/kofiekamer wordt opnieuw ingericht.
Het terras achter de voormalige dienstwoning krijgt uitzicht op de Kolhornseheide.
In de huidige situatie wordt vaak tot aan de dienstwoning op de openbare weg geparkeerd (er is een parkeerverbod). Een niet officiële doorsteek wordt gebruikt door wandelaars om naar de Kolhornseheide te lopen. Om het voorplein autovrij te houden, uitgezonderd de rouwstoet, wordt deze doorsteek fysiek afgesloten. Voetgangers moeten de officiële 'doorsteek' bij de parkeerplaats aan de Kolhornseweg gebruiken om naar de Kolhornseheide te komen.
5.3.2 Blauw
Ook in de nieuwe situatie is er geen oppervlakte water in het plangebied. De 'waterbak' met fontein op het plein blijft bestaan.
5.3.3 Natuur
Ecologische structuur
Voor het plangebied is door de Anteagroup een zogenoemde voortoets uitgevoerd (Bijlage 3 VoortoetsNatuurbeschermingswet). Op grond van de stikstofanalyse kan worden geconcludeerd dat significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van de Natura 2000-gebied Oostelijke vechtplassen en Naardermeer kunnen worden uitgesloten. De beoogde ontwikkeling tast de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in het Natura 2000-gebied niet aan. Het gebruik van het crematorium heeft geen verslechterend of een significant verstorend effect op de habitats en soorten waarvoor het gebied is aangewezen. De berekende depositiewaarden ligt behoudens één punt op de rand van het gebied Oostelijke vechtplassen overall onder de gehanteerde provinciale drempelwaarden van 0.05 mol N /ha/jr. Het punt waarop de drempelwaarde wordt overschreden ligt op de rand van het Natura 2000 - gebied. Op of nabij dit zijn geen stikstofgevoelige habitattypen aanwezig. De beoogde bestemmingsplanwijziging is derhalve uitvoerbaar en niet strijdig met de Natuurbeschermingswet 1998.
Gebiedsbescherming
Vanuit de aangrenzende Ecologische Hoofdstructuur (EHS) zijn er geen belemmeringen voor de realisatie van dit bestemmingsplan voor het crematorium Zuiderhof in Hilversum. Voor wat betreft de EHS is er alleen bij directe aantasting sprake van vervolgstappen in de vorm van compensatie. In het plangebied is geen EHS-gebied aanwezig. Die komt wel voor in de directe omgeving van het plangebied, echter buiten de invloedssfeer van de ontwikkeling. Er is van directe aantasting van de EHS dan ook geen sprake. Er is geen noodzaak voor een compensatieplan (EHS).
Beschermde natuurmonumenten
Het plangebied grenst direct aan het Beschermd natuurmonument. Hoorneboegse heide. De uitkomt van de stikstofanalyse toont aan dat de ontwikkeling leidt tot een stikstofdepositie die vele malen lager ligt dan 0.5% van de (omgerekende) KDW van de aanwezige vegetatie. Op één rekenpunt, net naast het plangebied, wordt deze 0.5%-norm wel overschreden. Gezien het zeer lokale karakter van de overschrijding en het gevoerde natuurbeheer is het niet aannemelijk dat de beoogde ontwikkeling schadelijke gevolgen heeft voor het Beschermd natuurmonument Hoorneboegse heide. De ontwikkeling heeft geen negatief effect op het natuurschoon, de natuurwetenschappelijke betekenis of op dieren en planten in het gebied. De ontwikkeling heeft geen ontsierend effect op de Beschermd natuurmonument en is niet strijdig met de gestelde voorschriften en beperkingen in het aanwijsbesluit van het Beschermd natuurmonument. De beoogde bestemmingsplan wijzigingen is derhalve uitvoerbaar en niet strijdig met artikel 16 van de Natuurbeschermingswet 1998.
Soortbescherming
Voor het plangebied is door de Anteagroup een Natuurtoets uitgevoerd (Bijlage 5 Natuurtoets). Hierin staat dat in het plangebied geen zogenoemde zwaarder beschermde soorten (Tabel 2 en 3) aangetroffen zijn die de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling wezenlijk kunnen beïnvloeden. De Flora- en faunawet leveren daardoor geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Voor de voorgenomen werkzaamheden, wordt rekening gehouden met het broedseizoen (globaal half maart tot en met juli) van vogels. In deze periode kunnen broedvogels aanwezig zijn die in de vegetatie of aanwezige nestkasten tot broeden. Daarom worden de werkzaamheden zo veel mogelijk buiten het broedseizoen uitgevoerd. Indien het niet mogelijk is om buiten het broedseizoen om te werken, dient kort voordat de werkzaamheden plaats vinden, het plangebied gecheckt te worden op de aanwezigheid van broedvogels door een ecoloog. Indien vastgesteld wordt dat er sprake is van actuele broedgevallen binnen het plangebied of de directe omgeving, worden door de ecoloog aanwijzingen gegeven, waardoor verstoring van het broedgeval uitblijft. Het risico is aanwezig dat de realisatie van het project dan gefaseerd dient plaats te vinden.
5.4 Duurzaamheid En Leefbaarheid
5.4.1 Duurzaamheid
Duurzaam bouwen staat voor het ontwikkelen en beheren van de gebouwde omgeving met respect voor mens en milieu, en is daarmee een integraal onderdeel van de kwaliteit van de gebouwde omgeving. Dit betekent dat de gezondheids- en milieuaspecten in alle fasen van de inrichting van de gebouwde omgeving, de bouw en het gebruik (inclusief sloop) betrokken dienen te worden. Hierbij wordt gestreefd naar een duurzame (stedelijke) ontwikkeling die leidt tot een extensiever energieverbruik / lage milieubelasting, integraal ketenbeheer en behoud en versterking van de kwaliteit van de gebouwde omgeving (ruimtelijke kwaliteit). Duurzaam bouwen betekent ook dat de gerealiseerde kwaliteit in de toekomst wordt gehandhaafd, zodat ook toekomstige generaties daarin delen.
Energiebesparing vormt bij duurzaam bouwen een belangrijk item. Hierbij kan gedacht worden aan compacte bouwvormen, gunstige lichttoetreding en zongerichte verkaveling.
Voorliggende oplossingsrichting heeft uiteenlopende duurzaamheidsaspecten:
- Uit TNO onderzoek blijkt dat de grootste milieuwinst (maximaal 70%) valt te behalen vermindering van omvang en afstand van de rouwstoet. Het is daarom erg duurzaam om een lokaal crematorium te realiseren (t.o.v. de huidige situatie waarbij de rouwstoet de regio moet verlaten);
- Bureau Grontmij adviseert de noodzakelijke luchtkoeling te combineren met een warmte terugwininstallatie (warmtewisselaar) t.b.v. de ruimte- en/of buitenpadenverwarming (die ervoor zorgen dat 's winters de buitenpaden sneeuw- en ijsvrij blijven). Mits binnen de gestelde financiële kaders zal dit voorstel nader worden uitgewerkt en vervolgens gerealiseerd;
- Tijdens de bouw van het crematorium zal nader onderzoek plaatsvinden naar de inkoop c.q. de opwekking van duurzame energie ten behoeve van het crematorium (anders dan de teruggewonnen warmte).
5.4.2 Leefbaarheid
Geluid
Uit akoestisch onderzoek is gebleken dat de effecten van verkeersaantrekkende werking van de totale 'inrichting' (begraafplaats en crematorium) geen belemmering vormt. Het te verwachten geluid blijft binnen de normen van de Wet geluidhinder.
Geur
Een crematorium stoot uiteraard lucht uit (rookgassen verbrandigsoven). In 2012 is de wetgeving hiervoor verscherpt, zodat crematoria dienen te beschikken over een luchtfilterinstallatie waarmee schadelijke stoffen worden afgevangen. Bij een goed functionerende crematieoven blijven de optredende emissies daarom onder de emissieconcentratie-eisen van de Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR). Dit geldt echter niet voor kwik. Om kwik uit de rookgassen te verwijderen, zijn diverse emissiebeperkende technieken beschikbaar, waarvan in dit crematorium een actieve koolstoffilter is toegepast. Met inachtneming van deze maatregel en de overige voorschriften uit het Activiteitenbesluit (van de Wet milieubeheer) en de Activiteitenregeling worden geen potentiële effecten verwacht. De
strenge eisen waaraan de oven dient te voldoen, zorgt ervoor dat deze geen significante hoeveelheden schadelijke stoffen emitteert.
Lucht
Ook in de nieuwe situatie worden de eisen voor luchtkwaliteit niet overschreden.
De norm is ontleend aan de Wet luchtkwaliteit. De belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Titel 5.2 Wet milieubeheer handelt over luchtkwaliteit, daarom staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden, waarbij getoetst wordt aan de normen.
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het toenmalige Ministerie van VROM in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. Het grote voordeel van deze NIBM rekentool is dat slechts een beperkt aantal invoergegevens nodig is. Alleen het extra aantal voertuigbewegingen en het aandeel vrachtverkeer worden ingevoerd. Voor de overige invoergegevens is in de tool uitgegaan van worst-case. Met beperkte invoergegevens kan dus worden vastgesteld of een plan NIBM is. De onderzoekslasten voor een gemeente kunnen daardoor bij kleinere plannen zeer beperkt blijven.
Het doel van deze tool is:
- Eenvoudig en snel bepalen of een plan in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof in de buitenlucht;
- Het beperken van de onderzoekslast bij kleinere projecten;
- Het vaststellen van grenzen voor het aantal extra voertuigbewegingen dat niet zal leiden tot een concentratietoename die groter is dan de grens voor niet in betekenende mate.
Resultaten
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van een crematorium. Uitgaande van twee of drie 'bijeenkomsten' per dag is het mogelijk dat het aantal plechtigheden (begrafenissen en crematies) op de Zuiderhof maximaal 800 per jaar bedraagt. De crematies/begrafenissen kunnen plaatsvinden op maandag tot en met zaterdag tussen 07:00 uur en 22:00 uur. Formeel gezien past het plan niet binnen de NIBM-regeling omdat de functie niet met name wordt genoemd.
Door gebruik te maken van de NIBM-tool kunnen de effecten van het plan op de luchtkwaliteit worden beschouwd. Hiervoor dienen het aantal verkeersbewegingen dat door het plan extra worden toegevoegd te worden ingeschat. Per etmaal komen en gaan er in totaal circa 120 personenwagens op het terrein. Uitgaande dat er in de dagperiode er twee plechtigheden plaatsvinden en in de avondperiode één, bedraagt de verdeling circa 80 die het (parkeer)terrein in de dagperiode aandoen en circa 40 in de avondperiode. Het terrein heeft daarbij uitsluitend een ingang aan de noordzijde.
Het aantal verkeersbewegingen van personenauto's door realisatie van het plan wordt ingeschat op 240 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Daarbij wordt de aanname gedaan dat er per dag 2 vrachtwagens, dus 4 voertuigbewegingen, het plangebied aandoen. In totaal is er dan sprake van 244 voertuigbewegingen met een gering aandeel (1.6%) van vrachtverkeer. Dit betreft een worstcase scenario want hierbij zitten ook de vervoersbewegingen van de begrafenissen. In werkelijkheid zal de toename veel minder zijn.
Met behulp van de NIBM- rekentool levert dat onderstaande uitkomst op.
Conclusie
Met behulp van de NIBM-Tool is voor het totale plan uitgegaan van een worst-case aanname voor de begraafplaats met een crematorium. De maximale bijdrage van dit extra verkeer (244 motorvoertuigbewegingen, met een aandeel van 1,6% vrachtverkeer/ 2 vrachtwagens per dag) aan de luchtkwaliteit is 0,26 ìg/m³ aan NO2 en 0,06 ìg/m³ aan PM10. Deze waarden blijven onder de 1,2 ìg/m³ die voor beide stoffen geldt als grens voor Niet in Betekende Mate bijdragen. Er is geen nader onderzoek noodzakelijk en geeft geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkelingen.
5.5 Cultuurhistorische Waarden
5.5.1 (Steden)Bouwkundige waarden
In de gebouwen crematorium en personeelruimte wordt inpandig verbouwd. Het uiterlijk van die gebouwen verandert niet of nauwelijks. De condoleance-/koffieruimte wordt verbouwd en uitgebreid met 100 m². Dat gebeurt op een manier waarbij het ontwerp van Dudok wordt gerespecteerd. Op de plaatjes in hoofdstuk 5.1.1. is aangegeven wat verandert.
5.5.2 Archeologische waarden
Voor het plangebied heeft Anteagroup een bureauonderzoek uitgevoerd (bijlage 4 OnderzoekArcheologie) Op basis van het bureauonderzoek is geconcludeerd dat er een gerede kans bestaat dat zich binnen het gebied bij de dienstwoning archeologische resten kunnen bevinden. Eventueel aanwezige resten kunnen dateren uit de periode neolithicum tot heden en zullen bij graafwerkzaamheden worden verstoord of vernietigd. Nader archeologisch onderzoek is daarom geboden.
Normaliter is de eerste stap na een bureauonderzoek het uitvoeren van een verkennend dan wel karterend booronderzoek. Echter, aangezien het te ontgraven gebied (bij de uitbreiding (zie 5.1.1) vrij klein is wordt het nut van een dergelijk onderzoek nu niet zinvol geacht (er zijn hiermee bijvoorbeeld geen (resten van) grafheuvels aan te tonen). Op het moment dat ontgraving nodig is dient dit onder archeologische begeleiding uitgevoerd te worden en hiervoor een programma van eisen te laten opstellen.
5.6 Bodem En Watersysteem
5.6.1 Bodem
Op grond van de Woningwet/Wabo moet elke aanvraag voor een omgevingsvergunning nagegaan worden of een bodemonderzoek noodzakelijk is. Dit is o.a. afhankelijk van het oppervlak, het type verblijf en historische (bodem)informatie. Als een bodemonderzoek noodzakelijk is, dient de aanvraag vergezeld te worden met resultaten van het bodemonderzoek. Als hieruit blijkt dat de bodem geschikt is of wordt gemaakt voor de beoogde functie, wordt door de gemeente een geschiktheidsverklaring afgegeven. Ook bij uitgifte is bodemonderzoek aan te raden om de juridische aansprakelijkheid van eventueel aanwezige verontreinigde grond te regelen.
5.6.2 Watersysteem
De nieuwe situatie verandert niets aan het watersysteem.
Waterhuishoudkundige aspecten worden in dit bestemmingsplan integraal betrokken en rechtstreeks vertaald in de onderwerpen 'blauw', 'duurzaamheid' (watergebruik), 'watersysteem', 'riolering' en 'externe veiligheid'.
Vanwege de omvang van de ruimtelijk ingreep (klein) is een watertoets niet noodzakelijk.
5.7 Kabels En Leidingen
5.7.1 Riolering
De nieuwe situatie verandert niets aan de rioleringsysteem.
5.8 Veiligheid
5.8.1 Externe veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, LPG en munitie over weg, water, spoor en door buisleidingen. De planlocatie ligt binnen het invloedsgebied van een ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding. Hiervoor heeft Anteagroup een onderzoek 'externe veiligheid' opgesteld. Zie bijlage Bijlage 6 Onderzoek Externe veiligheid.
Het gaat bij de bepaling van de risico's om zogenoemde 'plaatsgebonden' risico en 'groepsrisico'. Onder het plaatsgebonden risico wordt verstaan: de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen bij een risicovolle activiteit. Onder groepsrisico wordt verstaan: de kans per jaar dat een groep personen van een bepaalde grootte (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) tegelijk slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico gaat dus over de groep personen die tegelijk aanwezig is tijdens een begrafenis of crematie.
De volgende conclusies worden in de onderzoekrapportage genoemd:
Plaatsgebonden risico
Uit de berekening blijkt dat er geen plaatsgebonden risico van 10-6/jaar wordt berekend. Er is daarmee automatisch voldaan aan de normstelling voor het plaatsgebonden risico.
Groepsrisico
Uit de berekening naar het groepsrisico blijkt dat de hoogte van de groepsrisico's onder de zogenoemde oriëntatiewaarden ligt. Tevens is de hoogte van het groepsrisico lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. De toename van het groepsrisico is minder dan 10%.
Verantwoordingsplicht externe veiligheid
Het voorgenomen ruimtelijke besluit ligt binnen het invloedsgebied van een hogedruk aardgastransportleiding. Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van de leiding, dient voor dit ruimtelijke besluit de verantwoording van het groepsrisico ingevuld te worden. De uitgebreidheid van de invulling van de verantwoording van het groepsrisico is afhankelijk van de ligging van het plangebied en de hoogte van het groepsrisico. Uit de berekening blijkt dat het groepsrisico lager is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde en de toename niet meer dan 10% is. Bij de invulling van de verantwoording kan volstaan worden met het invullen van de elementen betreffende de hoogte en toename van het groepsrisico, de mogelijkheden voor bestrijdbaarheid en beperking van de omvang van een ongeval en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid.
Onderzoek Externe Veiligheid
In verband met de ontwikkeling van het crematorium heeft de gemeente Hilversum onderzoek laten uitvoeren naar de Externe Veiligheid door Ingenieursbureau Anteagroup (zie bijlage 9). Een uitgebreide inhoudelijke behandeling van dit onderwerp is te vinden in het onderzoeksrapport.
Hieronder wordt een samenvatting gegeven van de belangrijkste conclusies en eventuele maatregelen van de verantwoordingsplicht, zoals die in dit onderzoeksrapport zijn onderzocht en beschreven.
Plaatsgebonden risico
Uit de berekening blijkt dat er geen plaatsgebonden risico van 10-6/jaar wordt berekend. Er is daarmee automatisch voldaan aan de normstelling voor het plaatsgebonden risico.
Groepsrisico
De omvang van het groepsrisico wordt hier aangegeven voor zowel de huidige als toekomstige situatie.
- Huidige situatie: het groepsrisico bevindt zich onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde.
- Toekomstige situatie: het groepsrisico bevindt zich onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde en neemt toe.
Zelfredzaamheid
Bij directe ontsteking van het vrijgekomen gas is door het ontbreken van een aankondiging geen zelfredzaamheidstrategie voorhanden.
Wanneer er geen directe ontsteking is, kunnen personen binnen het invloedsgebied vluchten, mits zij op tijd gealarmeerd worden. De bezoekers zijn voldoende zelfredzaam, maar omdat ze in een onbekende omgeving verkeren, dienen ze door middel van risicocommunicatie wel op de hoogte gebracht te worden van het juiste zelfredzame gedrag.
Voldoende vluchtwegen zijn aanwezig die van een eventuele locatie van een incident af leiden. Hoewel het plangebied slechts aan één kant ontsloten wordt, lijkt er voldoende ruimte om zowel hulpdiensten als vluchtenden over de wegen te laten rijden en, heel belangrijk, de vluchtwegen leiden van de risicobron af.
Bestrijdbaarheid
Ten aanzien van bestrijdbaarheid kan gesteld worden dat de brandweer in het geval van een directe ontsteking de calamiteit niet kan bestrijden. De brandweer richt zich dan op ontruiming, afzetten van het gebied en daarna het blussen van mogelijke secundaire branden. Zonder directe ontsteking kan de brandweer optreden door te koelen met bluswater. De volgende aandachtspunten gelden:
- De aangegeven opkomsttijd van 10 minuten bij een calamiteit gehaald kan door de nood en hulpdiensten gehaald worden;
- Het plangebied wordt slechts aan één kant ontsloten, maar dit is wel de risicoluwe kant. Indien de wegen voldoende breed zijn, hoeft er dan ook geen probleem te zijn voor de hulpdiensten;
- De brandweer adviseert om in overleg met de brandweer een geboorde put van 90 m³/uur aan te laten leggen. De reden is dat de primaire bluswatervoorziening zich op grote afstand bevindt en dat er verder geen bluswater in de directe omgeving beschikbaar is. Het bluswater kan zowel gebruikt worden bij een eventueel indicent met de hogedruk aardgasleiding als bij een eventuele calamiteit bij het crematorium.
- Bij de geboorde put dient een opstelplaats voor de brandweer gecreëerd te worden met een oppervlakte van 10 x 4 meter.
Hoofdstuk 6 Implementatie
6.1 Planmethodiek
Bij de opzet van dit bestemmingsplan is gekozen voor het gebruik van een eindbestemming. Op basis van de bepalingen van een eindbestemming kunnen direct omgevingsvergunningen worden afgegeven, indien deze passen binnen de bestemmingsomschrijving en de bebouwingsbepalingen. In deze gevallen is sprake van een 'directe bouwtitel'. Volledigheidshalve wordt hierbij opgemerkt dat ook bij een eindbestemming niet te allen tijde sprake behoeft te zijn van een zeer gedetailleerde bestemming. Afhankelijk van de situatie kan een eindbestemming een globaal karakter hebben en meerdere functies bevatten (bestemmingen).
6.2 Bestemmingsregeling
Een bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de toelichting, de regels en een verbeelding. De verbeelding en de daarin aangewezen bestemmingen en regels vormen tezamen het juridische plan. De toelichting heeft geen rechtskracht. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel wordt aangegeven. In deze paragraaf wordt ingegaan op de juridische opbouw van het plan. Aan de orde komen onder meer de opbouw van de regels, de relatie tussen regels en kaarten en de beschrijving van de in de regels vastgelegde bestemmingen.
6.2.1 Toelichting op de verbeelding
Met behulp van kleuren, letteraanduidingen en/of arceringen zijn de verschillende gebieds- en functionele bestemmingen op de verbeelding weergegeven. De bestemmingsbegrenzingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. Bij de opzet van de verbeelding is aangesloten bij de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP2012). De verbeelding is opgesteld conform DURP (Digitaal Uitwisselbare Ruimtelijke Plannen).
6.2.2 Toelichting op de regels
De regels bevatten de juridisch regeling voor het gebruik van de gronden, bepalingen over de toegelaten bebouwing en een regeling over het gebruik van bebouwing. De regels, die zijn onderverdeeld in paragrafen, worden hierna (indien nodig) toegelicht. Bij de opzet van de regels is aangesloten bij de SVBP2012 en de bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening. De artikelen bevatten bepalingen over de specifieke bestemmingen in het plan. De opbouw van deze artikelen is steeds gelijk, conform de eisen van de SVBP2012. Voor een nadere uitleg wordt verwezen naar de SVBP2012, te raadplegen via de website van het ministerie van IenM, onderdeel standaarden. Hier kan men ook terecht voor een uitgebreidere uitleg over dubbelbestemmingen, voorlopige bestemmingen en aanduidingen.
6.3 Handhaving
Het bestemmingsplan is bindend voor burgers, bedrijven, maatschappelijke instellingen en voor de overheid zelf. Het afdwingen van het naleven van het bestemmingsplan is, met behoud van ieders verantwoordelijkheid, in eerste instantie een taak van de gemeentelijke overheid. Er is veel aandacht besteed aan voorlichting met betrekking tot de consequenties die een gevolg zijn van het vaststellen van dit bestemmingsplan. Daarnaast is er veel aandacht voor een effectieve en doelgerichte controle op zaken die in het bestemmingsplan zijn geregeld. Voor de controle en handhaving van het bestemmingsplan is samenwerking in brede zin een noodzaak. In het plangebied is een scala aan regelgeving van toepassing, zoals de Wet ruimtelijke ordening, de Woningwet, de Wet milieubeheer, de Monumentenwet, de Provinciale Milieuverordening, de Algemene Plaatselijke Verordening, die samenwerking binnen de overheid noodzakelijk maakt. Op die manier kan het hoge ambitieniveau gestalte krijgen. Het zich niet houden aan de regels doet afbreuk aan de kwaliteit van het plangebied; daadwerkelijke handhaving heeft voor de samenleving een belangrijke waarde. Tegen illegale situaties zal worden opgetreden.
6.3.1 Preventief en repressief toezicht
Handhaving van het bestemmingsplan gebeurt bij de beoordelingen van aanvragen om een omgevingsvergunning (preventieve handhaving) en vervolgens bij controle van de verleende omgevingsvergunning, maar ook aan de hand van geconstateerde illegale situaties, klachten e.d. (repressieve handhaving).
6.3.2 De instrumenten
Een overtreder riskeert:
- a. dat publiekrechtelijke sancties plaatsvinden (dwangsom of bestuursdwang). Een last onder dwangsom is een veel toegepast middel om te zorgen, dat de overtreder door middel van het verbeuren van een bepaald bedrag ertoe moet weerhouden de overtreding voort te zetten. Mocht een dwangsom niet het gewenste effect hebben dan kan de gemeente bestuursdwang toepassen hetgeen er op neer komt dat de gemeente datgene doet wat de overtreder behoort te doen of verhindert dat hij/zij doet wat niet mag. Een en ander op kosten van de overtreder;
- b. dat strafrechtelijke vervolging plaatsvindt. Overtreding van bepaalde bestemmingsplanregels zijn strafbare feiten. De bevoegdheid tot het instellen van vervolging op grond van het strafrecht berust bij het Openbaar Ministerie. Daartoe wordt een proces-verbaal tegen de overtreder opgemaakt en vindt vervolgens strafrechtelijke vervolging plaats. Strafrechtelijke vervolging kan plaatshebben in combinatie met de onder 1 genoemde bestuursrechtelijke dwangmiddelen. Bijzonderheid hierbij is dat de Wet Economische Delicten op overtredingen van het bestemmingsplan van toepassing is, wat inhoudt dat de strafmaat aanzienlijk is;
- c. de bestuurlijke boete. Door de uitbreiding van de bestuurlijke handhaving met de bestuurlijke boete kan de handhaving verder worden geïntensiveerd. De gemeente krijgt daardoor extra mogelijkheden om daadkrachtig en snel op te treden tegen overtredingen.
Aan de hand van recente luchtfoto's kan achterhaald worden wat er aan bebouwing aanwezig is op alle percelen in het plangebied. Eventuele bebouwing die illegaal (zonder omgevingsvergunning) gebouwd is, en waartegen wordt, of alsnog kan worden opgetreden, wordt niet automatisch gelegaliseerd met het nieuwe bestemmingsplan. Dit geldt ook voor een eventueel gewijzigd gebruik van opstallen waarvoor geen toestemming is gevraagd cq. verleend. Van geval tot geval zal bezien moeten worden of sprake is van een situatie die alsnog voor legalisatie in aanmerking komt of niet.
6.3.3 Prioriteiten in de handhaving
Voor de handhaving van illegale situaties op het gebied van ruimtelijke ordening, Woningwet, Bouwbesluit, Bouwverordening en Monumentenwet zijn beleidsregels vastgesteld. Het college moet jaarlijks haar beleidsvoornemens in het kader van handhaving van de bouwregelgeving bekend maken. Ook moet jaarlijks verslag worden gedaan over de uitvoering van het handhavingsbeleid. Het handhavingsbeleid vormt het kader voor een jaarlijks vast te stellen handhavingsprogramma.
In de beleidsregels zijn prioriteiten gesteld (hoog, middelhoog en laag). De hoogste prioriteit richt zich tot onveilige situaties in zijn algemeenheid en tot veranderingen van percelen en gebouwen zichtbaar vanuit de openbare ruimte. Tegen overtredingen met een hoge prioriteit zal onmiddellijk handhavend worden opgetreden. Overtredingen uit de categorie met een middelhoge prioriteit, zoals erfafscheidingen, bijgebouwen en uitbreidingen aan de achterzijde zullen op de gebruikelijk wijze binnen de werkvoorraad worden afgehandeld.
Bovenstaande wil niet zeggen dat tegen geconstateerde illegale situaties met een lage prioriteit bijvoorbeeld aan de achterzijde niet zal worden opgetreden. Te denken valt om jaarlijks thematisch overtredingen met een lage prioriteit in het handhavingsprogramma op te nemen.
6.3.4 Planinformatie
Het bestemmingsplan komt niet zomaar tot stand, maar is met veel publiciteit omgeven. Het bestemmingsplan is altijd in te zien. Daarnaast zijn er ook folders over de bouwregelgeving verkrijgbaar. De gemeentelijke organisatie is er bovendien op ingesteld nadere uitleg te geven. Velen maken daarvan gebruik. Niemand hoeft dus het risico te lopen om als gevolg van een gebrek aan kennis verkeerde beslissingen te nemen.
6.4 Economische Uitvoerbaarheid
De gemeente Hilversum is beheerder en eigenaar van de begraafplaats Zuiderhof. Er zijn geen particuliere eigenaren in het gebied. Afdeling 6.4 van de Wro (verplicht verhalen van kosten op particulieren) is dus niet van toepassing.
De gemeente heeft geld gereserveerd voor de ontwikkeling.
6.5 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
De uitvoering van de uitbreiding van de begraafplaats met een crematorium levert een positieve bijdrage aan de huidige en toekomstige maatschappelijke behoefte. De gemeente acht daarom de realisatie van een crematorium een dusdanig groot belang, dat medewerking noodzakelijk is. Zie ook hoofdstuk 5.1.1 Crematorium (stedenbouwkundige kwaliteit architectuur).
6.5.1 Zienswijzen
Omdat het een relatief kleine ruimtelijke ingreep betreft, is er voor gekozen om de fase van het voorontwerpbestemmingsplan over te slaan. Dit betekent dat de procedure start met het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan.
In het kader van de zienswijzenprocedure is het ontwerpbestemmingsplan Crematorium Zuiderhof met de bijbehorende stukken voor een periode van zes weken (15 augustus tot 26 september 2014) ter inzage gelegd op het gemeentehuis en raadpleegbaar gesteld via www.ruimtelijkeplannen.nl. Deze terinzagelegging is van tevoren aangekondigd in de lokale krant, op www.officielebekendmakingen.nl en in de Staatscourant. Daarnaast is het voornemen gepubliceerd door plaatsing op de gemeentelijke website.
Van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen is gebruik gemaakt. Er is 1 zienswijze ontvangen. De reactie is opgenomen in een zienswijzennota. Deze is opgenomen in Bijlage 7 Zienswijzennota'Ontwerpbestemmingsplan Crematorium Zuiderhof'
De ingediende zienswijze heeft geen aanleiding gegeven tot wijzigingen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan.
6.5.2 Raadsvaststelling
Op 10 december 2014 heeft de Raad van de gemeente Hilversum het bestemmingsplan 'Crematorium Zuiderhof' vastgesteld.