KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 2 Waarde - Beschermd Stadsgezicht
Artikel 3 Relatiebepaling
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Hoofdstuk 4 Overgangsrecht
Artikel 5 Overgangsrecht
Artikel 6 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldend Planologisch Kader
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Uitgangspunten Voor Het Bestemmingsplan
3.1 Partiële Herziening
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Bodem
4.2 Geluid
4.3 Luchtkwaliteit
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Water
4.6 Archeologie
4.7 Cultuurhistorie
4.8 Milieuzonering
4.9 Ecologie
4.10 M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Inleiding
5.2 Bestemmingsplanregels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Aanwijzing Beschermd Stadsgezicht Hoorn 1970
Bijlage 2 Aanvulling Aanwijzing Beschermd Stadsgezicht Hoorn 1998
Bijlage 3 Watertoets
Bijlage 4 Vooroverlegreacties

Partiële herziening Hoornse Hop

Bestemmingsplan - gemeente Hoorn

Vastgesteld op 26-10-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Partiële herziening Hoornse Hop' met identificatienummer NL.IMRO.0405.BPHoornseHopPH-va01 van de gemeente Hoorn;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 cultuurhistorische waarden:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur;

1.4 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 2 Waarde - Beschermd Stadsgezicht

2.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Beschermd stadsgezicht' aangewezen gronden zijn, naast de andere aangewezen bestemming, bestemd voor:

  1. a. het behoud, herstel en de uitbouw van de in Bijlage 1 en Bijlage 2 van de toelichting aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing.

2.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 3 Relatiebepaling

Het bestemmingsplan 'Partiële herziening Hoornse Hop' behelst een aanpassing van het bestemmingsplan:

Bestemmingsplan NL.IMRO nummer Vastgesteld
Hoornse Hop NL.IMRO.0405.0000BPHoornseHop 8 december 1998

Het bepaalde in dit bestemmingsplan 'Hoornse Hop' blijft van toepassing, met dien verstande dat in geval van strijdigheid van bepalingen, de bepalingen van het bestemmingsplan 'Partiële herziening Hoornse Hop' voorgaan op de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

Daarnaast blijft het volgende bestemmingsplan en de volgende omgevingsvergunning onverminderd gelden.

NL.IMRO nummer Vastgesteld
Paraplubestemmingsplan Archeologie NL.IMRO.0405.BPArcheologie 7 maart 2017
Omgevingsvergunning voor de versterking van de Markermeerdijken NL.IMRO.9927.OVMARKERMEERD1115 25 november 2018

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Hoofdstuk 4 Overgangsrecht

Artikel 5 Overgangsrecht

5.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het gestelde in sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

5.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 6 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Partiële herziening Hoornse Hop'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De binnenstad van Hoorn is een rijksbeschermd stadsgezicht. Nadat al in 1970 een deel van de binnenstad als beschermd stadsgezicht was aangewezen, is in 1998 het aangewezen gebied uitgebreid tot de gehele binnenstad. Op onderstaande figuur is de omvang van het beschermd stadsgezicht weergegeven.

In het bestemmingsplan 'Binnenstad' (vastgesteld op 2 februari 2011) is de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' planologisch gewaarborgd voor de binnenstad. Hierin is destijds niet de waterstrook gelegen in het bestemmingsplan 'Hoornse Hop' (onherroepelijk op 8 december 1998) meegenomen.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een partiële herziening van dit plan 'Hoornse Hop', om alsnog de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' juridisch-planologisch vast te leggen voor deze waterstrook. De partiële herziening heeft een conserverend karakter.


afbeelding "i_NL.IMRO.0405.BPHoornseHopPH-va01_0001.png"

Figuur 1.1: Omvang beschermd stadsgezicht binnenstad Hoorn (bron: gemeente Hoorn)

1.2 Ligging Plangebied

Het Hoornse Hop is een deel van het Markermeer, een inham waaraan de stad Hoorn ligt. Het plangebied van de partiële herziening is dat gedeelte van het beschermd stadsgezicht Hoorn dat in het plan 'Hoornse Hop' is gelegen. Dit betreft een stuk waterstrook langs de stad Hoorn.

Hieronder is een luchtfoto weergeven, waarop de binnenstad van Hoorn globaal is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0405.BPHoornseHopPH-va01_0002.png"

Figuur 1.2: Luchtfoto plangebied (bron: Google Maps)

1.3 Geldend Planologisch Kader

Het bestemmingsplan 'Hoornse Hop' (onherroepelijk op 8 december 1998) kent aan het plangebied de bestemming 'Markermeer' toe. Deze gronden zijn onder meer bestemd voor doeleinden van landschap en natuur, zijnde het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het waterecosysteem Markermeer en de daaraan eigen landschappelijke en natuurlijke waarden.

Hieronder is de verbeelding van het plan 'Hoornse Hop' weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0405.BPHoornseHopPH-va01_0003.png"

Figuur 1.3: Verbeelding bestemmingsplan 'Hoornse Hop' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Voorts is het 'Paraplubestemmingsplan Archeologie' (vastgesteld op 7 maart 2017) van kracht, waarin het gebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' heeft. Tot slot geldt voor een deel van het gebied de 'Omgevingsvergunning voor de versterking van de Markermeerdijken' (vastgesteld op 15 november 2018). Het parapluplan en de omgevingsvergunning blijven onverminderd gelden.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 gaat in op het ruimtelijk beleid van rijk, provincie en gemeente. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 de huidige en toekomstige situatie van het plangebied aan bod. Hoofdstuk 4 bespreekt het onderzoek naar de omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 behandelt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. Het laatste hoofdstuk 6 gaat ten slotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het initiatief.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.

Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

In zijn totaliteit kent de NOVI in totaal 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:

  1. 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  1. 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  2. 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en;
  3. 3. Afwentelen wordt voorkomen.


Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de afwegingsprincipes benut worden.

Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.

Voorliggend plan is niet strijdig met de NOVI.

2.2 Provinciaal Beleid

2.2.1 Structuurvisie 2040

Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Holland is vastgelegd in de ‘Structuurvisie 2040 Noord-Holland 2040 – Kwaliteit door veelzijdigheid’. De Structuurvisie is in 2010 vastgesteld en sindsdien verscheidene keren geactualiseerd.

Archeologie is daarin aangewezen als één van de kernkwaliteiten van het landschap. Daarnaast gaat de provincie Noord-Holland uit van een ontwikkelingsgerichte benadering, omdat ook tegenwoordige ruimtelijke ontwikkelingen het landschap vormen, zodat zorgvuldig wordt omgegaan met de bestaande (historische) kenmerken van het landschap. In de bijbehorende Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie heeft de provincie regels geformuleerd omtrent de inhoud van en de toelichting in bestemmingsplannen als er sprake is van provinciaal belang. In een bestemmingsplan moet bijvoorbeeld duidelijk omschreven worden hoe er omgegaan wordt met de cultuurhistorische objecten (waaronder archeologische waarden).

De provincie speelt een belangrijke rol op het gebied van ruimtelijke ordening. Door haar ruimtelijk beleid bepaalt de provincie in belangrijke mate hoe de ruimte in Noord-Holland wordt ingericht. In het licht van de WRO spitst de provinciale rol vanuit cultuur en cultuurhistorie in de ruimtelijke inrichting zich toe op drie terreinen, daar waar de provincie:

  • Haar cultuurhistorische provinciaal belang heeft gedefinieerd in de Structuurvisie;
  • Wettelijk bevoegd gezag is bij ingrepen die een relatie hebben met cultuurhistorie, bijvoorbeeld bij ontgrondingen of de aanleg van provinciale wegen;
  • Initiatiefnemer is bij projecten van het Rijk een (beschermende) taak hebben verkregen, zoals bij de nationale landschappen en Unesco-gebieden.


Op provinciaal niveau is het beleidskader en de leidraad Landschap en Cultuurhistorie van belang voor onderhavig bestemmingsplangebied.


Beleidskader en Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

De visie op de gewenste ruimtelijke kwaliteit is vastgelegd in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland. Deze vernieuwde leidraad is een uitwerking van het in 2006 vastgestelde Beleidskader Landschap en Cultuurhistorie, dat werd gebruikt als leidraad voor ruimtelijke plannen als bestemmingsplannen, beeldkwaliteitsplannen en structuurplannen. Daarnaast bood het handreikingen aan gemeenten om landschap en cultuurhistorie als uitgangspunt te gebruiken bij planvorming.

De provincie Noord-Holland heeft tien archeologische gebieden van provinciaal belang gedefinieerd. Het plangebied ligt in een dergelijk gebied: West-Friesland. Als in gebieden van provinciaal belang het maatschappelijk belang dusdanig groot is dat waardevolle archeologische vindplaatsen aangetast moeten worden, vraagt de provincie aan te geven op welke wijze archeologische waarden door compenserende maatregelen in het plan zijn ondergebracht. Bovendien vraagt de provincie de aanwezige waarden te benutten bij de inrichting van een gebied.

Het archeologiebeleid van de provincie Noord-Holland is primair gericht op het behouden van de archeologische waarden in de bodem. Dit is geheel in de ‘geest’ van het Verdrag van Malta.

Voorliggend plan betreft een reparatie en is niet strijdig met het provinciaal beleid.

2.3 Gemeentelijk Beleid

Voorliggend plan is niet conflicterend met de geldende gemeentelijke beleidskaders. Feitelijk is het een reparatie van een lacune in het geldende beleid.

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten Voor Het Bestemmingsplan

3.1 Partiële Herziening

Zoals eerder gesteld, voorziet voorliggend bestemmingsplan in een partiële herziening van het plan 'Hoornse Hop'. Middels de partiële herziening wordt planologisch alsnog de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' toegekend aan de waterstrook. De partiële herziening heeft een conserverend karakter. Paragraaf 4.7 licht de cultuurhistorische waarden toe.

Het plangebied van de partiële herziening is dat gedeelte van het beschermd stadsgezicht Hoorn dat in het plan 'Hoornse Hop' is gelegen. Onderstaande figuur duidt het plangebied aan middels de rode begrenzing.

De voor 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' aangewezen gronden zijn, naast de andere aangewezen bestemming, bestemd voor het behoud, herstel en de uitbouw van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het stadsgezicht. De planregels en juridische toelichting bespreken de regels die hieraan gekoppeld zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0405.BPHoornseHopPH-va01_0004.png"

Figuur 3.1: Weergave plangebied (bron: gemeente Hoorn)

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Er hoeven geen uitvoerige milieutechnische onderzoeken te worden uitgevoerd, omdat de partiële herziening een conserverend karakter heeft. Volledigheidshalve worden de omgevingsaspecten hieronder getoetst.

4.1 Bodem

Toetsingskader

Het Besluit Bodemkwaliteit streeft naar duurzaam bodembeheer waarbij een balans gezocht wordt tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu enerzijds en het gebruiken van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen anderzijds. Het Besluit bevat regels voor kwaliteitsborging (Kwalibo), bouwstoffen, grond en baggerspecie. Bij het mogelijk maken van ruimtelijke initiatieven moet de vraag worden gesteld of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.


Onderzoek

Aangezien de bestemming niet wezenlijk wijzigt, is het aspect bodem niet relevant. Met dit bestemmingsplan zijn geen functiewijzigingen beoogd en worden geen grondroerende werkzaamheden bewerkstelligd. Het betreft een conserverend bestemmingsplan, waarbij alleen de gebiedsaanduiding beschermd stadsgezicht wordt toegevoegd.

Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar wat betreft het aspect bodem.

4.2 Geluid

Toetsingskader

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wgh is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde.

De Wgh is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een weg. Volgens de Wet geluidhinder heeft elke weg een zone. Conform artikel 74 lid 2 Wgh zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt hiervan uitgezonderd, evenals wegen die deel uitmaken van een woonerf.


Onderzoek

Er wordt in onderhavig geval geen geluidgevoelige bebouwing opgericht. Ook worden geen functies mogelijk gemaakt welke lawaai produceren of wordt een nieuwe weg aangelegd of gereconstrueerd. Dit maakt toetsing aan de bepalingen van de Wet geluidhinder niet noodzakelijk.

Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar wat betreft het aspect bodem.

4.3 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

De Wet luchtkwaliteit is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (nibm) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Onderzoek

Er wordt in onderhavig geval geen functie toegevoegd, verwijderd dan wel gewijzigd. Er worden geen nieuwe gevoelige bestemmingen gerealiseerd en er wordt een nieuwe weg aangelegd of gereconstrueerd. De partiële herziening heeft een conserverend karakter en heeft geen invloed op de luchtkwaliteit.

Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar wat betreft het aspect bodem.

4.4 Externe Veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. De wet- en regelgeving rond het thema externe veiligheid zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak veiligheidsafstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).


Onderzoek

afbeelding "i_NL.IMRO.0405.BPHoornseHopPH-va01_0005.png"

Figuur 4.1: Het te beoordelen plangebied binnen de signaleringskaart (bron: Omgevingsdienst Noord-Holland Noord)

Inrichtingen

Het plangebied is nipt gelegen buiten het invloedsgebied en effectgebied van het LPG tankstation aan het Keern 17. Daarom levert dit in het kader van ruimtelijke ordening geen eventuele belemmeringen op.


Vuurwerkopslag

Er is een vuurwerkopslag gelegen en/of vergund aan de Kleine Noord 56. Aangezien de risicocontouren niet tot buiten de eigen bebouwing reiken, levert dit in het kader van ruimtelijke ordening geen eventuele belemmeringen op.

Het betreft een conserverend bestemmingsplan. Er worden geen nieuwe risicovolle activiteiten geïntroduceerd. Ook wordt geen gevoelige functie gerealiseerd. Er zijn geen risicobronnen aanwezig die met betrekking tot het aspect externe veiligheid belemmeringen opleveren.

Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar wat betreft het aspect externe veiligheid.

4.5 Water

Toetsingskader

Op grond van artikel 3.1.6 uit het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin moet worden ingegaan op de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding en hoe in de plannen wordt omgegaan met aspecten van water.

Het plangebied van het bestemmingsplan ligt binnen het beheersgebied van waterschap Hollands Noorderkwartier. Voor het plan is de Digitale Watertoets ingevuld. Het doel van de watertoets is “het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten”.


Onderzoek

Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is geïnformeerd over het plan via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl). De watertoets is uitgevoerd op 31 mei 2021 en opgenomen in Bijlage 3. Hiermee is bepaald dat het plan geen invloed heeft op de waterhuishouding en/of de afvalwaterketen. Verder overleg met Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is niet nodig. Het hoogheemraadschap geeft een positief wateradvies.


Conclusie

Op basis van de Digitale Watertoets geeft waterschap Hollands Noorderkwartier een positief wateradvies. Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.

4.6 Archeologie

Toetsingskader

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend hierop zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied bevatten. Dit is uitgewerkt in paragraaf 4.7. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van het voorgaande dan ook worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden rekening wordt gehouden.

In 2012 heeft Archeologie Erfgoed VVH een nieuwe Beleidskaart Archeologie van de gemeente Hoorn vervaardigd. Deze is vastgesteld op 12 maart 2013, samen met de Erfgoedverordening 2013 van de gemeente Hoorn (Corsaregistratienummer: 12.49690). Op basis van aanvullend bureauonderzoek, getoetste verwachtingen in het veld en kaartanalyse is een nieuwe kaart vervaardigd met andere vrijstellingsgrenzen dan de oude Beleidskaart Archeologie uit 2007.

De herziene Monumentenwet verplicht gemeenten om ‘rekening te houden met aanwezige of te verwachten archeologische waarden’. Het bestemmingsplan staat hierbij centraal. Hierin worden bouw- en aanlegvoorschriften opgenomen. Indien belangrijke archeologische waarden als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen niet in de bodem behouden kunnen blijven, dient de informatie te worden veiliggesteld d.m.v. een opgraving. De Monumentenwet gaat hierbij uit van een algemene vrijstelling voor ingrepen tot 100 m2, maar biedt de gemeente ook de nodige beleidsruimte om haar eigen afweging te maken. De gemeente Hoorn wil van deze mogelijkheid gebruik maken.

Ter bescherming van de archeologische waarden kunnen burgemeester en wethouders, als daar op basis van een archeologisch onderzoek aanleiding toe bestaat, voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen. Daarnaast is een omgevingsvergunning vereist voor werkzaamheden waarbij de grond wordt geroerd. De bescherming van archeologische waarden wordt geregeld via een dubbelbestemming.

Onderzoek

Het plangebied heeft conform het 'Paraplubestemmingsplan Archeologie' (vastgesteld op 7 maart 2017) de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. De voor ‘Waarde - Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de waterbodem van het Hoornse Hop.

Er wordt in onderhavig geval geen functie toegevoegd dan wel gewijzigd. Het voorliggend bestemmingsplan heeft een conserverend karakter. Het paraplubestemmingsplan blijft onverminderd gelden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0405.BPHoornseHopPH-va01_0006.png"

Figuur 4.2: Beleidskaart archeologie (bron: gemeente Hoorn)

Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar wat betreft het aspect archeologie.

4.7 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. De overige cultuurhistorische waarden moeten, naast de archeologische waarden, worden betrokken in het onderzoek.


Onderzoek

Hoorn heeft een binnenstad met een bijzondere cultuurhistorische waarde. Een waarde die in de loop van eeuwen is ontstaan en steeds aan het veranderen is. Het beleid van de gemeente is er op gericht om deze cultuurhistorische waarde te beschermen zonder gewenste ontwikkelingen in de weg te staan. Dit beleid kreeg onder meer gestalte met de aanwijzing tot Beschermd Stadsgezicht en het aanwijzen van veel panden als rijks- en gemeentelijk monument dan wel als beeldbepalend pand.

Aanvankelijk werd in 1970 slechts het centrale deel van de binnenstad als Beschermd Stadsgezicht Hoorn aangewezen. In 1998 werd het beschermde stadsgezicht uitgebreid tot het gehele gebied binnen de singels teneinde de gehele ontwikkelingsgeschiedenis van de stad te weerspiegelen. In de uitbreiding van het beschermd stadsgezicht is met name het stratenpatroon in samenhang met de schaal van de bebouwing van belang. Ook het hele stadsfront aan het Markermeer is waardevol. De Hoofdtoren, de kerken en de gevangenis markeren het silhouet vanaf het water. Bij Vollerswaal, Visserseiland, Karperkuil en Westerdijk is nieuwbouw in de oorspronkelijke structuur gerealiseerd. Hier zijn vooral het stratenpatroon en de schaal van de bebouwing de te beschermen waarden.

De aanwijzing van het beschermd stadsgezicht 1970 en de aanvulling 1998 zijn opgenomen in Bijlage 1 en Bijlage 2 van de toelichting.

Het plangebied maakt onderdeel uit van het rijksbeschermde stadsgezicht en heeft daarmee tevens monumentale waarden. Echter, het Hoornse Hop heeft juist ook vanwege haar historie hoge cultuurhistorische waarden. Het ligt in het Markermeer dat vernoemd is naar het voormalige eiland Marken. Het Hoornse Hop is een schatkamer van de geschiedenis. Vanwege de historische havenstad Hoorn is het door de eeuwen heen het toneel geweest van bedrijvigheid. Er werd veel gebruik van gemaakt. Daarnaast is er sprake van bewoningsresten uit Neolithicum, Bronstijd en IJzertijd die dieper liggen dan de waterbodem. Volgens Velius is het dorp Dampten dat vroeger ter hoogte van Hoorn lag, in het Hoornse Hop verdwenen. In de dertiende eeuw vonden er meerdere zware stormen plaats op de Zuiderzee wat er toe leidde dat Westfriese Omringdijk, op verschillende plekken meerdere malen doorbrak.

Daarnaast liggen er ook vele scheepswrakken. Het Hoornse Hop is vanaf 1150 bevaarbaar. In al die eeuwen hebben heel veel verschillende schepen gebruik gemaakt van dit water. Al die schepen hadden een ander doel en afmeting. In de 16-18e eeuw was er een periode van grote economische bloei in deze regio. Dit leidde tot een grote toename van de handel. Dit vond vooral plaats over het water. Daarnaast was de visserij lange tijd een belangrijke bron van inkomsten voor de regio. Ook oorlog leidde tot gezonken schepen. Er zijn op het Hoornse Hop twee zeeslagen geweest. De eerste was tijdens de strafexpedities van de Friese opstandelingenleider Grutte Pier. Dit leidde in 1518 tot kleine zeeslag plaats tussen Gelderse, Hollandse en Friese schepen.

In 1573 vond de Slag om de Zuiderzee plaats. De slag die hier tijdens de Tachtigjarige Oorlog geleverd werd, is ook wel bekend als de Slag van Bossu. De watergeuzen blokkeerden in deze tijd op de Zuiderzee de Spaanse militaire aanvoerroutes naar Groningen en Friesland. Om de watergeuzen te helpen en te voorkomen dat de eigen steden werden aangevallen, formeerden Hoorn, Enkhuizen, Edam en Monnickendam een vloot om de te verwachte aanval vanuit het katholieke Amsterdam af te slaan. Geheel tegen de verhouding in werd de Spaanse vloot verslagen.

Gezien de geschiedenis van het gebied en het Hoornse Hop onlosmakelijk is verbonden met de historie van de stad Hoorn dient het beschermd te worden.

Het opnemen van een dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' middels deze partiële herziening draagt bij aan het behoud van de cultuurhistorie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0405.BPHoornseHopPH-va01_0007.png"

Figuur 4.3: Beschermde panden en gebieden (bron: gemeente Hoorn)


Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar wat betreft het aspect cultuurhistorie.

4.8 Milieuzonering

Toetsingskader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds verstaan. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.


Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is.


Onderzoek

Omdat het hier een conserverend bestemmingsplan betreft is er geen belemmering, omdat er niets wijzigt in de huidige situatie.

Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar wat betreft het aspect milieuzonering.

4.9 Ecologie

Toetsingskader

Wet natuurbescherming

Onderdeel van de Wet natuurbescherming (Wnb) is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (artikel 3.1-3.4 Wnb);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (artikel 3.5-3.9 Wnb);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (artikel 3.10-3.11 Wnb).


Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (artikel 3.11 Wnb). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

Ook de bescherming van specifieke natuurgebieden is in de Wnb geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.


Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.

Onderzoek

Er wordt in onderhavig geval geen functie toegevoegd, verwijderd dan wel gewijzigd. Er is al een vergunning verleend voor versterking van de Markermeerdijken; deze werkzaamheden zijn al van start gegaan en worden ecologische begeleid vanuit Arcadis. Voor het beschermd stadsgezicht zijn op het gebied van soortbescherming en gebiedsbescherming (inclusief stikstof) geen aspecten waar extra onderzoek of stappen voor uitgevoerd moet(en) worden. De partiële herziening heeft een conserverend karakter en heeft geen invloed op de de flora en fauna.

Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar wat betreft het aspect ecologie.

4.10 M.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een vorm van m.e.r.-verplichting geldt. Hierbij is onderscheid gemaakt in drie situaties. Ten eerste zijn activiteiten benoemd waarvoor het maken van een milieueffectrapportage verplicht is en waarvoor altijd een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen (m.e.r.-plicht). In bijlage C van het Besluit m.e.r. is aangegeven voor welk type activiteiten een m.e.r.-plicht geldt.

Ten tweede zijn activiteiten benoemd waarvoor het bevoegd gezag nader moet beoordelen of een m.e.r.-procedure wel of niet nodig is (m.e.r.-beoordelingsplicht). In bijlage D van het Besluit m.e.r. is aangegeven voor welk type activiteiten een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Hierbij zijn per type activiteiten drempelwaarden opgenomen.

Ten derde moet voor ontwikkelingen die onder de drempelwaarden blijven zoals genoemd in bijlage D van het Besluit m.e.r, wel beoordeeld worden of de geplande activiteiten geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben (vormvrije m.e.r.-beoordeling). Voor deze motivering/toets wordt een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling geschreven. Uit de aanmeldnotitie kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure worden gevolgd. Op basis van de aanmeldnotitie neemt het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit.

Voor activiteiten die niet zijn opgenomen in de bijlagen C en D van het Besluit m.e.r geldt geen vorm van een m.e.r. verplichting.


Onderzoek

Het plan heeft slechts een conserverend karakter en komt niet voor op de lijst van bijlagen C en D van het Besluit m.e.r.

Conclusie

De conclusie is dat geen vormvrije m.e.r.-beoordeling hoeft plaats te vinden.

Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving

5.1 Inleiding

Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. In deze paragraaf wordt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan besproken. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een ruimtelijk plan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • een verbeelding van het plangebied, zowel analoog (bestaande uit een kaartblad, schaal 1:1.000 met bijbehorende legenda en verklaring) als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro is het verplicht om een bestemmingsplan te vergezellen van een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachte aan het plan ten grondslag ligt en wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige planregels puntsgewijs besproken.

5.2 Bestemmingsplanregels

In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de regels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4 Overgangsrecht.

De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs. Voor de regels is - waar mogelijk - aansluiting gezocht bij de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' uit het bestemmingsplan 'Binnenstad' (vastgesteld op 2 februari 2011).

5.2.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Artikel 1). Het artikel geeft aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. Alle begrippen zijn in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.

5.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de bestemmingen. De navolgende tekst bespreekt de bestemmingen afzonderlijk. Het plan kent een dubbelbestemming en een relatiebepaling.

Waarde - Beschermd stadsgezicht

Artikel 2 bevat de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd stadsgezicht'. De voor 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' aangewezen gronden zijn, naast de andere aangewezen bestemming, bestemd voor het behoud, herstel en de uitbouw van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het stadsgezicht. Voor het uitvoeren van een aantal werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden geldt een vergunningplicht: onder meer voor het wijzigen van de profielindeling van wegen, het aanleggen van paden of het verbreden van stranden. Werken en/of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen zijn hiervan uitgezonderd. De vergunning wordt slechts verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd stadsgezicht.

Relatiebepaling

Artikel 3 bevat een relatiebepaling. Het artikel bepaalt allereerst dat voorliggende partiële herziening een aanpassing betreft van het bestemmingsplan 'Hoornse Hop' (vastgesteld op 8 december 1998). Het bepaalde in het plan 'Hoornse Hop' blijft van toepassing, met dien verstande dat in geval van strijdigheid de bepalingen van de partiële herziening voorgaan. Al het overige uit het bestemmingsplan 'Hoornse Hop' blijft van toepassing.

Voorts blijven het 'Paraplubestemmingsplan Archeologie' (vastgesteld op 7 maart 2017) en de 'Omgevingsvergunning voor de versterking van de Markermeerdijken' (vastgesteld op 25 november 2018) van toepassing op het plangebied.

5.2.3 Algemene regels

In hoofdstuk 3 van de regels zijn de algemene regels opgenomen. Het hoofdstuk bevat één regel: de anti-dubbeltelregel (Artikel 4).

Het doel van de anti-dubbeltelregel is om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen in Artikel 5 en Artikel 6.

Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

In de slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven onder welke titel het bestemmingsplan wordt vastgesteld.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Voorliggend plan betreft een partiele herziening met een conserverend karakter waarmee geen grote kosten gemoeid gaan. Op basis daarvan mag het plan economisch uitvoerbaar worden geacht.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.2.1 Vooroverleg

Het bestemmingsplan is in het kader van het wettelijke vooroverleg (artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening) aan de provincie, de Omgevingsdienst en de Veiligheidsregio voorgelegd. Alle drie hebben zij laten weten geen aanleiding te zien tot het maken van opmerkingen. Zij gaan akkoord met het bestemmingsplan. De vooroverlegreacties zijn opgenomen in Bijlage 4.

6.2.2 Zienswijzen

Het ontwerp-bestemmingsplan is gedurende zes weken ter inzage gelegd van 2 juli tot en met 12 augustus 2021. Gedurende deze periode heeft iedereen de mogelijkheid gekregen om een zienswijze in te dienen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Bijlage 1 Aanwijzing Beschermd Stadsgezicht Hoorn 1970

Bijlage 1 Aanwijzing Beschermd Stadsgezicht Hoorn 1970

Bijlage 2 Aanvulling Aanwijzing Beschermd Stadsgezicht Hoorn 1998

Bijlage 2 Aanvulling aanwijzing Beschermd Stadsgezicht Hoorn 1998

Bijlage 3 Watertoets

Bijlage 3 Watertoets

Bijlage 4 Vooroverlegreacties

Bijlage 4 Vooroverlegreacties