KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Waarde - Archeologie 3
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Planologische Regeling
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie En De Ontwikkeling
2.1 Cornelis Kuinweg 15
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Milieuzonering
4.2 Geluid
4.3 Water
4.4 Bodem
4.5 Archeologie
4.6 Cultuurhistorie
4.7 Ecologie
4.8 Externe Veiligheid
4.9 Luchtkwaliteit
4.10 Kabels, Leidingen En Zoneringen
4.11 Duurzame Energie
Hoofdstuk 5 Juridische Regeling
5.1 Algemeen
5.2 Toelichting Op De Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Specifieke Toetsingscriteria Ondergeschikte Tweede Tak Of Deeltijdfunctie
Bijlage 2 Lijst Met Kleinschalige Beroeps- En Bedrijfsmatige Activiteiten
Bijlage 1 Stikstofonderzoek Gebruiksfase
Bijlage 2 Stikstofonderzoek Aanlegfase
Bijlage 3 Ecologische Quickscan
Bijlage 4 Watertoetsresultaat
Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 6 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 7 Advies Archeologisch Onderzoek
Bijlage 8 Advies Veiligheidsregio Noord-holland Noord

Andijk - Cornelis Kuinweg 15

Bestemmingsplan - Gemeente Medemblik

Vastgesteld op 22-12-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 het plan:

het bestemmingsplan Andijk - Cornelis Kuinweg 15 met identificatienummer NL.IMRO.0420.20201839-VA01 van de gemeente Medemblik;

1.2 het bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, al dan niet in combinatie met volledig bedrijfseigen mestbewerking/-verwerking en mestraffinage (minivergisters), in deze regels niet zijnde een intensief kwekerijbedrijf, een intensief veehouderijbedrijf of een glastuinbouwbedrijf;

1.6 agrarische bedrijfskavel:

een op de verbeelding weergegeven aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing, opslag, verhardingen, tuinen en erven ten behoeve van een agrarisch bedrijf zijn toegelaten;

1.7 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw, geen bijbehorend bouwwerk en geen overkapping zijnde;

1.8 arbeidsmigrant:

iemand die migreert met als doel werk te vinden in Nederland voor een bepaalde periode, variërend van 3 maanden tot 3 jaar;

1.9 archeologisch deskundige:

een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie;

1.10 archeologisch monument:

een terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 door het Rijk is aangewezen als beschermd archeologisch monument;

1.11 archeologisch onderzoek:

een onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of graven en/of begeleiden) verricht door een daartoe bevoegde instantie;

1.12 archeologisch onderzoeksgebied:

een gebied met een daaraan toegekende hoge archeologische verwachting vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.13 archeologisch waardevol terrein:

een terrein waarin zich voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden;

1.14 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf of een aan-huis-verbonden beroep, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.15 bassin:

een mest- of waterbak voor de opslag van mest of water ten behoeve van agrarische activiteiten;

1.16 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;

1.17 bed and breakfast:

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.18 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.19 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.20 bestaand:

ten aanzien van de aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:

  • bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;

1.21 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.22 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.23 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw/bedrijfswoning dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of overkapping;

1.24 boog- en gaaskassen:

al dan niet verplaatsbare constructies, geen gebouwen zijnde, overtrokken met lichtdoorlatend materiaal anders dan glas, ten behoeve van de teelt van tuinbouwgewassen, fruit of siergewassen, met een hoogte van 3,00 meter of minder;

1.25 boogstal:

een kolomloze, enkelvoudig boogvormige overspanning;

1.26 bosbouw

het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten gericht op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie;

1.27 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.28 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.29 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.30 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.31 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken, zijn toegelaten;

1.32 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.33 chalet:

een demontabel bouwwerk, bestaande uit hout of kunststof en zonder vaste verankering in de grond, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor bewoning en/of verblijf, waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.34 cultuurgrond:

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die hobbymatig in gebruik zijn en niet worden gebruikt ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoering;

1.35 cultuurhistorische waarden:

de kenmerken van het gebruik van de mens in de loop van de geschiedenis van grond en gebouwen heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, stedenbouwkundige ontwikkeling of de architectuur; onder cultuurhistorische waarden worden mede verstaan de archeologische waarden;

1.36 cultuurlandschappelijk waardevol terrein:

een terrein met een toegekende waarde, ontstaan door het gebruik van dat terrein in de loop van de geschiedenis door de mens;

1.37 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.38 erfinpassingsplan:

een plan waarin inzichtelijk wordt gemaakt op welke wijze een ontwikkeling wordt ingepast op het betreffende perceel en in relatie tot de omgeving;

1.39 erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaats vinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.40 extensief dagrecreatief medegebruik:

een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, een vissteiger, een picknickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;

1.41 fruitteelt:

de teelt of het kweken van fruit aan houtige gewassen;

1.42 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.43 gebruiksgerichte paardenhouderij:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het africhten, het opleiden en het trainen, alsmede het opvangen en stallen van paarden en/of pony's in de vorm van een paardenpension, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.44 geluidsbelasting:

de geluidsbelasting vanwege een weg, een spoorweg en/of een industrieterrein;

1.45 geluidsgevoelige objecten:

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.46 geluidsgevoelige functies:

in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of een terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;

1.47 geluidszoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;

1.48 glastuinbouwbedrijf:

een volwaardig agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het telen van gewassen, waarbij de productie in kassen, schuurkassen, kasschuren, bollentrekkassen en/of warenhuizen plaatsvindt;

1.49 groepsaccommodatie:

een groepsverblijf met meer dan tien slaapplaatsen, niet zijnde mobiele kampeeronderkomens of stacaravans, in hoofdzaak bestemd voor en gebezigd door groepen als kort verblijf met een seizoensgebonden karakter;

1.50 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, op de wijze van een melkrundveehouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een vollegronds tuinbouwbedrijf, een bollenbedrijf, een productiegerichte paardenhouderij, en naar de aard daarmee gelijk te stellen agrarische bedrijven;

1.51 hogere grenswaarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.52 hoofdgebouw:

één of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.53 horecabedrijf en/of -instelling:

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.54 houtteelt

de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldings- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet, zoals die gold op het moment van onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan;

1.55 intensief kwekerijbedrijf

een agrarisch bedrijf in de vorm van het telen of kweken van dieren en gewassen, waaronder een paddenstoelenkwekerij, een wormen- en/of madenkwekerij, een viskwekerij, een witlofkwekerij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen met (nagenoeg) geen gebruik van daglicht;

1.56 intensief veehouderijbedrijf

een agrarisch bedrijf in de vorm van het houden van dieren, waaronder een rundveemesterij (exclusief vetweiderij), een varkens-, vleeskalver-, pluimvee- of pelsdierhouderij, of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van bedrijfsvoeringen waarin dieren worden gehouden overeenkomstig de regels ten aanzien van de biologische productiemethoden;

1.57 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een camper, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.58 kas:

een gebouw, waaronder begrepen permanente boog-, rol- en gaaskassen dan wel naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerken, niet zijnde tunnelkassen of naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerken, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groenten, vruchten, bloemen of planten;

1.59 kleinschalige beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten:

de in bijlage 2 genoemde beroepen en bedrijvigheid, dan wel naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen beroepen en bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend door de bewoner en de aan de bedrijvigheid bij woningen gebonden medewerkers;

1.60 kleinschalige duurzame energieopwekking:

winning op bouwpercelen van energie uit kleinschalige bronnen, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en waarvan de bronnen in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar zijn, zoals zon, wind, water, aard- en omgevingswarmte, niet zijnde zonneweides/zonneparken;

1.61 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.62 landschappelijke waarden:

waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied;

1.63 logiesverstrekking:

het bedrijfsmatig tegen vergoeding verstrekking van logies, waaronder begrepen bed and breakfast;

1.64 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen, jeugd- en kinderopvangvoorzieningen, zorgvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.65 manege-activiteiten:

bedrijfsactiviteiten met een publieksgericht karakter, die zijn gericht op het bieden van gelegenheid tot het berijden en verzorgen van paarden en pony's (waaronder het lesgeven, de verhuur of het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische evenementen);

1.66 mansardekap:

een dakvorm met gebroken, naar buiten geknikte vlakken, waarbij het onderste gedeelte van het schuine dak steiler is dan het bovenste gedeelte;

1.67 mest- en/of organische (bij)productvergisting:

het onder gecontroleerde omstandigheden (volledig afgesloten van lucht) afbreken van organische verbindingen door bacteriën, waarbij methaangas vrijkomt;

1.68 natuurlijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied. Onderdeel van de natuurlijke waarden vormt steeds een beoordeling van de soortbescherming op basis van de Flora- en faunawet;

1.69 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering op de wijze van een intensief veehouderijbedrijf of een intensief kwekerijbedrijf;

1.70 normaal agrarisch gebruik:

het gebruik dat, gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goede grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en een goed grondgebonden agrarisch gebruik van de gronden;

1.71 normaal onderhoud:

het onderhoud dat, gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;

1.72 normaal onderhoud (in het kader van archeologie):

onderhoudswerkzaamheden, als het vervangen van bestrating en dergelijke, die niet leiden tot verstoring van de ongeroerde bodem;

1.73 ondergeschikte tweede tak:

een ondergeschikt bestanddeel van de totale bedrijfsomvang van een agrarisch bedrijf;

1.74 ondersteunend glas:

kassen waarbij het agrarisch product in ondergeschikte mate een bijdrage levert aan de teelt(en) van het betreffende vollegrondstuinbouwbedrijf en/of bollenteeltbedrijf en waarbij de glasopstanden beperkt deel uitmaken van de bedrijfsvoering van het betreffende vollegrondstuinbouwbedrijf;

1.75 overkapping:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.76 paardrijbak:

een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijdactiviteiten, voorzien van een zandbed of daarmee vergelijkbaar materiaal, en al dan niet voorzien van een omheining;

1.77 peil:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. indien in of op het water wordt gebouwd: het zomerwaterpeil;

1.78 permanente bewoning:

bewoning als hoofdverblijf binnen de vaste woon- of verblijfplaats;

1.79 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.80 productiegerichte paardenhouderij:

een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het houden van paarden, waarbij al dan niet in ondergeschikte mate het africhten en de handel van paarden plaatsvindt;

1.81 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.82 recreatief verblijf:

verblijf dat plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie door personen die elders hun hoofdverblijf hebben;

1.83 risicogevoelig bouwwerk cq. risicogevoelig object

bouwwerken en andere objecten, waaronder terreinen, die bestemd zijn voor het regelmatig verblijf van mensen, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag;

1.84 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.85 schuurkas, kasschuur, bollentrekkas:

gebouwen met stenen of houten wanden of daarmee gelijk te stellen wanden en een dak van lichtdoorlatend materiaal;

1.86 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.87 serrestal:

een lichtdoorlatend gebouw met rechte wanden en een dakconstructie die is voorzien van kleine meervoudige boogvormige overspanningen;

1.88 theetuin:

een ondergeschikte horecavoorziening die uitsluitend tot hoofddoel heeft het verstrekken van niet-alcoholische dranken en versnaperingen;

1.89 trekkershut:

een gebouw met een eenvoudige constructie (zonder sanitaire voorzieningen) en beperkte omvang ten behoeve van een kortstondig recreatief nachtverblijf voor passanten;

1.90 torensilo:

een gebouw ten behoeve van opslagdoeleinden;

1.91 tuinbouw:

het al dan niet bedrijfsmatig telen van groenten, tuinvruchten en tuinbouwzaden;

1.92 tunnelkas:

elke constructie van hout, metaal of ander materiaal, welke met plastic of in gebruik daarmee overeenstemmend materiaal is afgedekt en dient als teeltondersteuning voor bedekte teelten;

1.93 verkoopvloeroppervlakte

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) ruimte ten behoeve van de detailhandel of horeca;

1.94 vollegronds tuinbouwbedrijf:

een grondgebonden agrarisch bedrijf dat overwegend of uitsluitend is gericht op het telen van tuinbouwgewassen in de volle grond;

1.95 voorkeurgrenswaarde:

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;

1.96 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden dan wel een naar de aard daarmee gelijk te stellen groep personen;

1.97 wonen

het gehuisvest zijn van een huishouden in een woning, wooneenheid of ander daartoe

bedoeld object;

1.98 woonhuis:

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de afstand tot de (bouw)perceelgrens:

tussen de grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is;

2.7 de afstand tot de weg:

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de rand van de wegberm aan de zijde van de weg.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het agrarisch grondgebruik;
  2. b. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel agrarisch grondgebonden bedrijf";
  3. c. het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van een agrarische bedrijfskavel;
  4. d. cultuurgrond;

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;
  2. f. nutsvoorzieningen;
  3. g. extensief dagrecreatief medegebruik;
  4. h. kleinschalige duurzame energiewinning;
  5. i. ontsluitingswegen van bebouwde percelen en agrarische kavelpaden;
  6. j. sloten, vaarten, en daarmee gelijk te stellen waterlopen;

met de daarbijbehorende:

  1. k. bedrijfsgebouwen en overkappingen;
  2. l. ondersteunend glas;
  3. m. torensilo's;
  4. n. bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor kleinschalige beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten;
  5. o. gebouwen en/of chalets ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten;
  6. p. andere bouwwerken.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de plaatsing van een mestvergistingsinstallatie of een daarmee gelijk te stellen bouwwerk;
  2. b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid;
  3. c. het opslaan van mest en/of overige landbouwproducten buiten het bouwvlak, met uitzondering van tijdelijke opslag (oogstperiode) van akkerbouwproducten en kuubskisten;
  4. d. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een niet-grondgebonden agrarisch bedrijfsvoering;
  5. e. het gebruik van de gronden ten behoeve van de permanente teelt van bloembollen;
  6. f. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden en horecadoeleinden;
  7. g. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  8. h. het splitsen van een bedrijfswoning zodanig dat er meer dan één woning ontstaat;
  9. i. het gebruik van bedrijfswoningen/plattelandswoningen in combinatie met een kleinschalige beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten zodanig dat de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte:
    1. 1. meer bedraagt dan 30% van de vloeroppervlakte van de begane grond van de bedrijfswoning/plattelandswoning, inclusief de aangebouwde bijbehorende bouwwerken op de agrarische bedrijfskavel;
    2. 2. meer bedraagt dan 50 m²;
  10. j. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning en de uitoefening van een kleinschalige beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;
  11. k. het gebruik van bedrijfsgebouwen, anders dan gebouwen die zijn gebouwd na het verlenen van afwijking op grond van 3.3.2 onder a, en bedrijfswoningen voor de huisvesting van arbeidsmigranten;
  12. l. het gebruik van na wijziging geplaatste chalets anders dan voor de huisvesting van werknemers die werkzaam zijn op het ter plaatse gevestigde agrarische bedrijf;
  13. m. het gebruik van gronden ten behoeve van sierteelt, fruitteelt, bosbouw, houtteelt of overige opgaande meerjarige teeltvormen;
  14. n. het gebruik van de gronden ten behoeve van een paardrijbak.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Waarde - Archeologie 3

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Een eenmaal als bedrijfswoning gerealiseerd bouwwerk blijft bij de toepassing van deze regels aangemerkt als bedrijfswoning.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

De bouwgrenzen mogen in afwijking ter plaatse en de gebiedsbestemmingen en de overige bestemmingen in deze regels uitsluitend worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,50 m;
  2. b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,00 m.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met de bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  2. b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  3. c. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en/of bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  4. d. het storten van puin en/of afvalstoffen;
  5. e. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
  6. f. het kennelijk ten verkoop stallen en opslaan van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten verkoop;
  7. g. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een evenement, een cross- en/of wedstrijdterrein voor voer- en vaartuigen, alsmede ten behoeve van de modelvliegsport;
  8. h. het gebruik van gronden, gebouwen en/of overkappingen waarbij een toename plaatsvindt van de bestaande ammoniakemissie als gevolg van een wijziging van dieraantallen, diersoorten en/of andere stalsystemen vanaf het betreffende agrarische bedrijf of de betreffende gronden;
  9. i. het gebruik van gronden en bouwwerken voor Bevi-/Brzo-bedrijven;
  10. j. het gebruik van gronden en bouwwerken voor zonnepanelen anders dan op daken van gebouwen of overkappingen.

7.2 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken: van de bij recht in de regels gegeven afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlakte- en inhoudsmaten, tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages.

Artikel 9 Overige Regels

9.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de cultuurhistorische waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zodanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria.

9.2 Voldoende parkeergelegenheid

  1. a. Een nieuw bouwwerk, verandering van een bouwwerk, verandering van gebruik van een bouwwerk of van gronden - al dan niet gecombineerd - , waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, is niet toegestaan wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden;
  2. b. bij een omgevingsvergunning, dan wel bij de beoordeling of het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels (die zijn neergelegd in de Nota Parkeernormen van 2021, dan wel een opvolger daarvan ) bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid;
  3. c. bij een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met ten hoogste 10%.
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het

bestemmingsplanAndijk - Cornelis Kuinweg 15

van de gemeente Medemblik.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Cornelis Kuinweg 15 in Andijk is het bloembollenbedrijf Bot Flowerbulbs BV gevestigd. Het bedrijf wil zijn bedrijfsvoering in noordelijke richting uitbreiden.

Voor het bestaande bedrijf is een bouwvlak van circa 2,24 hectare in het bestemmingsplan vastgelegd. Hierin staat alle bebouwing van het bedrijf inclusief de bedrijfswoning. De uitbreiding betreft een vergroting van het totale bouwvlak naar 3,36 hectare.

De gewenste situatie is in strijd met het bestemmingsplan (zie paragraaf 1.3). Daarom is voor de locatie dit bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan vormt het juridisch-planologisch kader, waarbinnen de uitbreiding van het bouwvlak mogelijk wordt gemaakt.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied betreft de bestaande agrarische bedrijfskavel met het daarbij behorende bouwvlak inclusief de gronden van de beoogde uitbreiding. De ligging en begrenzing van het plangebied is weergeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.20201839-VA01_0001.jpeg"

Figuur 1.1 De ligging van het plangebied

1.3 Planologische Regeling

Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan Buitengebied, dat is vastgesteld op 22 februari 2018. Het plangebied heeft hierin de bestemming 'Agrarisch', een bouwvlak en de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel agrarisch grondgebonden bedrijf'.

De agrarische bestemming buiten het bouwvlak voorziet niet in de uitbreiding van de bedrijfsgebouwen. Het bestemmingsplan biedt bovendien geen afwijkings- en wijzigingsregels om de gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken.

Op het plangebied is verder de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' van toepassing. Hiermee worden de potentieel aanwezige archeologische resten beschermd. In paragraaf 4.5 wordt nader ingegaan op het aspect archeologie.

Gekozen is om de gewenste ontwikkelingen in een nieuw bestemmingsplan juridisch-planologisch te regelen. Dit bestemmingsplan voorziet daarin.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.20201839-VA01_0002.jpeg"

Figuur 1.2 Plangebied met het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied'

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de huidige situatie, de gewenste ontwikkelingen en ruimtelijke inpassing daarvan en de vertaling naar uitgangspunten voor het bestemmingsplan. In hoofdstuk 3 worden de uitgangspunten getoetst aan het, voor het plan relevante, beleid op de verschillende niveaus. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de vertaling van de uitgangspunten uit hoofdstuk 2, 3 en 4 naar een juridische regeling. In hoofdstuk 5 wordt het juridische systeem toegelicht. Ten slotte worden in hoofdstuk 6 de maatschappelijk en economische uitvoerbaarheid van het plan besproken.

Hoofdstuk 2 Huidige Situatie En De Ontwikkeling

In dit hoofdstuk staat een toelichting op de huidige situatie en de gewenste ontwikkeling.

2.1 Cornelis Kuinweg 15

2.1.1 Huidige situatie

Aan de Cornelis Kuibweg 15 in Andijk is het bloembollenbedrijf Bot Flowerbulbs BV gevestigd. Het bedrijf is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen. De planlocatie ligt in het agrarische productiegebied ten zuiden van de bebouwde kom van Andijk.

De huidige bedrijfsbebouwing heeft een omvang van 2,24 hectare. Dit bestaat uit teeltruimtes, opkweekcellen, verwerkingsruimten, koelruimte en buitenopslag, erf en parkeren, een waterbassin en andere bijbehorende functies inclusief een bedrijfswoning.

De gronden ten noorden van de bestaande bebouwing c.q ter hoogte van toekomstige uitbreiding bestaat in de huidige situatie uit akkerbouwgrond. Het plangebied grenst aan de noordkant aan het open agrarisch gebied, aan de oostkant aan een agrarisch perceel, aan de zuidkant aan de ontsluitingsweg van de Cornelis Kuinweg en aan de westkant wordt het plangebied begrenst door een sloot.

De ontsluiting van het perceel vindt plaats via twee ontsluitingen aan de Cornelis Kuinweg. Rond de woning ligt een tuin. Figuur 2.1 geeft een bovenaanzicht van de bestaande situatie. Figuur 2.2 en 2.3 geeft het vooraanzicht van de huidige situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.20201839-VA01_0003.jpeg"

Figuur 2.1 Huidige situatie plangebied (bron: Geo Web)

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.20201839-VA01_0004.png"

Figuur 2.2 Vooraanzicht westkant huidige situatie (bron: Google Streetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.20201839-VA01_0005.png"

Figuur 2.3 Vooraanzicht westkant huidige situatie (bron: Google Streetview)

2.1.2 Gewenste situatie

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft vanuit het rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid de uitgangspunten die een directe doorwerking hebben voor het plangebied en de daarin voorgestelde ontwikkeling.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  1. 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
  2. 2. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden.
  3. 3. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Uitvoering

De NOVI gaat vergezeld van een uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. IN de Uitvoeringsagenda zijn onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen te vinden. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.

De ontwikkeling in het projectgebied raakt, gezien de relatief zeer kleine omvang, geen opgaven die zijn opgenomen in de NOVI.

3.1.2 SVIR en Barro

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijk beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen draagt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Conclusie

De beoogde ontwikkelingen binnen het plangebied raken geen van bovenstaande Rijksbelangen. Het Rijksbeleid geeft hierdoor geen uitgangspunten voor dit bestemmingsplan.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 en Omgevingsverordening NH2020

Voor het provinciaal beleid zijn twee beleidsdocumenten van belang, de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 en de Omgevingsverordening NH2020.

Omgevingsvisie Noord-Holland 2050

Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Holland is vastgelegd in de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050. In de visie geeft de provincie een toekomstbeeld, waaruit het provinciaal belang volgt. De provincie wil balans tussen economische groei en leefbaarheid. Er zijn randvoorwaarden geformuleerd hoe om te gaan met klimaatverandering.

In de visie zijn 5 bewegingen met ontwikkelprincipes beschreven voor de ontwikkeling van de leefomgeving.

  1. 1. Dynamisch schiereiland. Hierin is het benutten van de unieke ligging van Noord-Holland, te midden van water, leidend.
  2. 2. Metropool in ontwikkeling. Hierin wordt beschreven hoe de Metropoolregio Amsterdam steeds meer als één stad functioneert.
  3. 3. Sterke kernen, sterke regio’s, gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden.
  4. 4. Nieuwe energie, benut de economische kansen van de energietransitie.
  5. 5. Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving, staan het ontwikkelen van natuurwaarden en een economisch duurzame agrarische sector centraal.

Het perceel valt in gebied vijf 'Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving'. In Noord-Holland is er voor een natuurlijke en vitaal landelijke omgeving een goede balans nodig tussen de agrifoodsector en de natuur- en watersystemen. De landelijke omgeving in Noord-Holland is van oudsher bepaald door het watersysteem, het landbouwkundig gebruik en de natuurgebieden. De provincie zoekt continu naar de juiste balans tussen een gezonde leefomgeving, een sterke economische ontwikkeling en robuuste natuurlijke systemen. De agrifoodsector geeft steeds vaker invulling aan de gewenste balans. Dit gebeurt door het vergroten en benutten van biodiversiteit (onder andere in de bodem), technologische ontwikkelingen, door natuur onderdeel te laten zijn van de bedrijfsvoering, efficiëntieverbetering en verbetering en vernieuwing van gewassen. Uit oogpunt van het bieden van voedselzekerheid en voedselveiligheid is een verantwoorde voedselproductie een gezamenlijke ambitie van de provincie en de sector. Verantwoord wil zeggen: onder gezonde en gecontroleerde omstandigheden. De regels voor dit gebied zijn uitgewerkt in de provinciale ruimtelijke verordening.

Conclusie

Het voorliggende plan past binnen de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050.

Omgevingsverordening NH2020

In de Omgevingsverordening NH2020 staan de regels waaraan ruimtelijke plannen in Noord-Holland moeten voldoen. De omgevingsverordening geeft op grond van artikel 6.33, eerste lid, sub c mogelijkheden voor de uitbreiding van het bouwvlak van het bedrijf. Lid c geeft aan dat een van bouwperceel van meer dan 2 hectare is toegestaan, indien de uitbreiding noodzakelijk is voor het agrarisch productieproces en het geen glastuinbouwbedrijf betreft. Aan deze voorwaarde wordt voldaan. Met dit bestemmingsplan wordt een grondgebonden bedrijf met teelondersteunend glas van 3,36 hectare mogelijk gemaakt. Het bedrijf heeft aangetoond dat de uitbreiding noodzakelijk is voor het agrarisch productieproces.

Een toetsing aan de ruimtelijke kwaliteitseis (artikel 6.59 PRV) is nodig, wanneer meegewerkt wordt aan deze nieuwe ontwikkeling in het landelijk gebied. De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (Leidraad)een van de provinciale instrumenten om te kunnen sturen op Ruimtelijke kwaliteit. Deze werkt door in de juridische regeling van de omgevingsverordening.

Het plangebied ligt volgens de leidraad in Polder het Grootslag. Hier is het oorspronkelijke karakter van het gebied door de ruilverkaveling verloren gegaan. De vaarverkaveling is verdwenen en het gebied is nu relatief grootschalig van opzet. Veel sloten zijn gedempt en wegen zijn aangelegd om het gebied te ontsluiten. Samen met de nieuwe agrarische bebouwing die in omvang toeneemt, ontstaat een nieuw landschap. Dit oostelijke deel is het minst open ensemble van West-Friesland. Het verloor de grootschalige openheid door de aanleg van woongebieden, bedrijventerreinen en agrarische bebouwing en is nu matig open tot gesloten.

De toetsing aan de ruimtelijke kwaliteitseis staat in paragraaf 2.1.2.3. Daarnaast geldt dat nieuwe ontwikkelingen zoveel mogelijk rekening dienen te houden met de oorspronkelijke verkavelingsstructuren. De beoogde uitbreiding past binnen de oorspronkelijke verkavelingsstructuur.

Voor dit plan is vooral de mate van openheid en de ligging aan een historische structuurlijn van belang. Het ligt niet in een aardkundig waardevol gebied of monument. Ook zijn er geen cultuurhistorisch waardevolle objecten in het geding. Zoals beschreven in paragraaf 2.1.2.3 wordt geen afbreuk gedaan aan de kernkwaliteiten van Polder Het Grootslag.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 Structuurschets Westfriesland; een dijk van een regio

De zeven West-Friese gemeenten, waaronder de gemeente Medemblik, werken nauw samen in de regio West-Friesland. Op verschillende aspecten, waaronder ruimtelijke ordening, worden binnen de regio beleidsafspraken gemaakt. In dat kader is de Structuurschets "West-Friesland, een dijk van een regio" (vastgesteld in 2017) opgesteld. De gemeenten willen ruimte bieden aan initiatieven die de regio versterken. Hiervoor zijn vijf arrangementen geschetst: ze bevatten een samenhangende serie kansen en potenties. Het uitgangspunt is ‘ja, mits...’: de gemeenten bieden ruimte aan goede initiatieven en gaan zich inzetten om deze initiatieven realiteit te laten worden.

Voor het plangebied en de daarin voorgestelde ontwikkeling is arrangement (3) 'Agribusiness- landschap' van toepassing. West-Friesland is onderdeel van de Greenport Noord-Holland Noord en wil daarom ruimte bieden aan de agrarische sector. Schaalvergroting, verbreding en innovatie worden daarom geaccommodeerd. Belangrijk daarbij is echter wel de balans met de leefbaarheid, de landschappelijke kwaliteit en het watersysteem.

Conclusie

De verdere schaalvergroting en verbreding van het bedrijf past dan ook binnen de beleidsuitgangspunten van de regionale structuurschets.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie 2012-2022

In de op 28 februari 2013 vastgestelde Structuurvisie 2012-2022 van de gemeente Medemblik 'Sterke kust en sterk achterland' is het ruimtelijk beleid van de gemeente Medemblik vastgelegd. Medemblik wil de komende jaren het vestigen bedrijven in de gemeente zo aantrekkelijk mogelijk maken. Met de structuurvisie haakt de gemeente aan op de bij 3.3.1 beschreven regionale structuurschets.

Specifiek voor de agribusiness is een speerpunt de schaalvergroting en verbreding van de agrarische sector. Schaalvergroting is in het gebied ten oosten van de Markerwaardweg goed denkbaar, gelet op de bestaande ruimtelijke en functionele structuur. Dit gebied is in de visie dan ook aangewezen als agrarisch gebied met kassen. Het bedrijf ligt binnen het gebied waar schaalvergroting goed denkbaar is, de beoogde bedrijfsontwikkeling sluit hierbij aan.

Daarnaast wordt bij de bestaande agrarische productiesector in Het Grootslag ingezet op versterking van de aansluiting op en samenwerking met Seedvalley en Agriport. Het plangebied ligt in Het Grootslag, waarin de gemeente ruimte biedt voor productontwikkeling en nieuwe exportmarkten. De uitbreiding van het bedrijf draagt hier in positieve zin aan bij.

3.4.2 Beleid grootschalige agrarische bedrijvigheid

De gemeente heeft beleid vastgesteld (vaststellingsdatum 31 januari 2019) met de voorwaarden waaronder grootschalige agrarische bedrijfsontwikkeling mogelijk is. Daarbij is een gebied aangewezen waar ruimte aanwezig is voor agrarische grondgebonden bouwvlakken groter dan 2 hectare. De provinciale Handreiking Ruimtelijke inpassing - Bollenbroeierij het Grootslag is als uitgangspunt voor de landschappelijke inpassing genomen. Deze is vervolgens verwerkt in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018 van de provincie Noord - Holland. Op basis van dit beleid wordt meegewerkt aan onderhavige ontwikkeling.

3.4.3 Duurzaam Medemblik

Het gemeentelijke beleid voor het toekomstgericht (duurzaam) ontwikkelen van de gemeente Medemblik is vastgelegd in de beleidsnota Duurzaam Medemblik. De brede aanpak van duurzaamheid maakt Medemblik concreet met de thema's: gebiedsontwikkeling, inkopen en aanbesteden, mobiliteit, energieopwekking, energiebesparing en bewustwording. Binnen deze thema's kan de gemeente sturen op duurzaamheid en toekomstbestendigheid.

Medemblik als duurzame gemeente betekent ook dat er ruimte is voor economische groei, dat ontwikkelingen aansluiten op de identiteit van het landschap en dat er ruimte is voor participatie en flexibiliteit in gebruiksmogelijkheden van gebouwen en ruimte. De economische belangen, de sociaal maatschappelijke betekenis en de landschappelijke en natuurlijke basis zijn met elkaar in evenwicht. De bevolking is erg betrokken, er zijn veel vrijwilligers. Bewoners en bedrijven zijn belangrijke partners voor de gemeente om de (duurzame) ambities te verwezenlijken.

Medemblik is (ook) in de toekomst een veilige en leefbare gemeente. Dit impliceert een aantrekkelijke, schone en herkenbare omgeving, waar de inwoners trots op zijn. Leefbaarheid wordt mede bepaald door duurzaamheid. De milieuregelgeving, het milieubeleid (inclusief Europese Richtlijnen) dragen bij aan een gezond en veilig leefklimaat in een aantrekkelijke groene omgeving. Deze leefomgeving (met vitale natuur) wordt behouden. Nieuwe ontwikkelingen vinden plaats zonder de biodiversiteit aan te tasten of natuurlijke hulpbronnen uit te putten. Medemblik heeft niet alleen oog voor de behoeften van nu, maar ook voor de leefbaarheid in de toekomst. Duurzaamheid staat vaak synoniem voor fysieke duurzaamheid: de dorpskernen worden ingericht zodat het energieverbruik vermindert en de CO2-uitstoot wordt beperkt. De structuurvisie biedt voorstellen om de dorpskernen fysiek en sociaal te verduurzamen.

Energieneutraal bouwen wordt de norm voor de nabije toekomst. In de komende jaren gaat Nederland steeds energiezuiniger bouwen. Van een EPC 04 (in 2015) tot energieneutraal in 2020. Dat ligt vast in Europees en Nederlands overheidsbeleid. Zeer energiezuinig en energieneutraal bouwen biedt nu al een marktvoordeel ten opzichte van standaard nieuwbouw.

De gemeente Medemblik streeft naar een energie-efficiënte, duurzame omgeving. De gemeente Medemblik neemt projectontwikkelaars mee in de transitie naar energieneutraal bouwen. Om ontwikkelaars te informeren en te stimuleren zijn diverse opties mogelijk. Op de website van de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord staat een aantal links naar websites die de ontwikkelaar of initiatiefnemer helpen bij het maken van hun keuze in duurzaam bouwen.

Het bedrijf heeft verduurzaming hoog in het vaandel staan. De warmte die vrijkomt bij de centrale koelinstallatie wordt hergebruikt om de kas en werkruimten te verwarmen. Dit kun je beschouwen als een warmtepomp. Ook wordt overal LED-verlichting toegepast en wordt de loods voorzien van dikkere isolatie dan standaard. Het bedrijf tracht hiermee bij te dragen aan het toekomstgericht (duurzaam) ontwikkelen van de gemeente Medemblik.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt de gewenste ontwikkeling getoetst aan de omgevingsaspecten.

4.1 Milieuzonering

Om een belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat in de omgeving en bedrijvigheid te kunnen maken, wordt in het algemeen gebruik gemaakt van de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden en milieunormen die gehanteerd worden voor gevoelige functies.

De VNG-publicatie is bedoeld voor nieuwe situaties en niet voor de toetsing van bestaande situaties. In bestaande situaties kan de VNG-brochure evenwel een indicatie geven van de mate van hinder bij bestaande conflictsituaties. Verder moet ook bij de vaststelling van een bestemmingsplan waarin mogelijk een (deels) feitelijk bestaande situatie wordt bestemd, worden onderzocht of het laten voortbestaan van een dergelijke situatie in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Ook om die reden wordt aansluiting gezocht bij de VNG-publicatie.

De VNG-brochure hanteert twee soorten omgevingstypen. Een rustige woonwijk/rustig buitengebied en gemengd gebied, voor beide omgevingstypen gelden andere richtafstanden en/of normen.

De definitie van een rustige woonwijk/rustig buitengebied is:

“Een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied.“

De definitie van een gemengd gebied is:

“Een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden en hogere milieunormen rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten meestal bepalend.“

De achterliggende geluidnormen die in de VNG-publicatie worden gehanteerd om de richtafstanden te bepalen, zijn weergegeven in onderstaande tabel.

Geluidnormen (richtwaarden) voor een rustige woonwijk/rustige buitengebied en gemengd gebied

Periode Langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus (LAr,LT) Maximale geluidniveaus (LAmax)
rustige woonwijk/
rustig buitengebied
gemengd gebied rustige woonwijk/
rustig buitengebied
gemengd gebied
dagperiode
(07:00 - 19:00 uur)
45 dB(A) 50 dB(A) 65 dB(A) 70 dB(A)
avondperiode
(19:00 - 23:00 uur)
40 dB(A) 45 dB(A) 60 dB(A) 65 dB(A)
nachtperiode
(23:00 - 07:00 uur)
35 dB(A) 40 dB(A) 55 dB(A) 60 dB(A)

Deze richtwaarden hebben geen wettelijke status, maar zijn algemeen aanvaarde waarden. Het is mogelijk om op basis van een bestuurlijke afweging af te wijken van deze richtwaarden. De VNG-brochure biedt hiervoor een stappenplan, opgenomen in bijlage B5.3 van de VNG-publicatie. Het stappenplan omvat de volgende methodiek:

stap 1: indien de richtafstand voor het aspect geluid niet wordt overschreden, kan verdere toetsing

voor het aspect geluid in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk;

stap 2: indien stap 1 niet toereikend is, dan is inpassing mogelijk bij een geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen van maximaal 45 dB(A) in een rustige woonwijk/rustig buitengebied en 50 dB(A) in gemengd gebied voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (etmaalwaarde), 65/60/65 dB(A) voor maximale geluidniveaus en 50 dB(A) etmaalwaarde t.g.v. de verkeersaantrekkende werking (indirecte hinder);

stap 3: indien stap 2 niet toereikend is, dan is inpassing mogelijk bij een geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen van maximaal 50 dB(A) in een rustige woonwijk/rustig buitengebied en 55 dB(A) in gemengd gebied voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, 70/65/60 dB(A) voor maximale geluidniveaus en 65 dB(A) etmaalwaarde t.g.v. de verkeersaantrekkende werking (indirecte hinder). Met betrekking tot de maximale geluidsniveaus geldt dat de beoordeling plaatsvindt exclusief de maximale geluidniveaus vanwege aan- en afrijdend verkeer.

Een akker- of tuinbouwbedrijf valt onder milieucategorie 2, waarbij een richtafstand van 30 meter geldt in een "rustige woonomgeving/rustig buitengebied". Gezien de definities kan de omgeving van het bedrijf worden gezien als "Gemengd gebied", zodat de richtafstand met één stap kan worden verlaagd naar 10 meter.

De uitbreiding van het bouwvlak, met de daarbij behorende bebouwingsmogelijkheden ten behoeve van het agrarisch grondgebonden bedrijf, vindt plaats op meer dan 10 meter vanaf de bestemmingsgrens tot de meest dichtbij gelegen woonbestemming aan de Cornelis Kuinweg 17. De uitbreiding van het bouwvlak vindt plaats achter het reeds bestaande bouwvlak, waarmee de bestaande afstand én planologische situatie gehandhaafd blijft. Deze bestaande afstand tussen de woning Cornelis Kuinweg 17 en het reeds bestaande bouwvlak (deel uitmakend van het plangebied van voorliggend bestemmingsplan) is minder dan 10 meter (de percelen grenzen aan elkaar). Tussen de woning aan de Cornelis Kuinweg 17 en het agrarische bedrijf bevindt zich echter de bedrijfswoning behorend bij het agrarisch bedrijf aan de Cornelis Kuinweg 15. De daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten aan de Cornelis Kuinweg 15 vinden plaats op een afstand van meer dan 10 meter vanaf de woonbestemming aan de Cornelis Kuinweg 17.

De afstand tussen bedrijf en woning wijzigt niet door de uitbreiding. Deze bedraagt in zowel de huidige als nieuwe situatie 10 m. Deze geeft daarmee geen aanleiding tot een negatieve beoordeling. Door de uitbreiding neemt wel het (bebouwde) oppervlak van het bedrijf toe en in potentie ook de mogelijke bedrijvigheid en daarmee de mogelijke geluidemissie. Echter, de grootte van een agrarisch bedrijf is geen criterium voor de aan te houden afstand conform de richtlijn van het VNG. Hiermee concluderen we dat de nieuwe situatie gelijk is aan de bestaande situatie.

Vanuit de milieuzonering bestaan er dan ook geen belemmeringen voor de ontwikkeling.

Andere woningen van derden in de directe omgeving (met bijbehorende bestemmingen) bevinden zich op een afstand van meer dan 10 meter van het bouwvlak van het agrarisch bedrijf aan de Cornelis Kuinweg 15.

Aanvullend geldt dat Bot Flowerbulbs BV voor wat betreft geluid (maatgevend aspect bij de milieuzonering) valt onder de werking van het Activiteitenbesluit (agrarisch). De milieuregels uit het Activiteitenbesluit zijn rechtstreeks werkend en gelden zowel voor de bestaande situatie als de nieuwe situatie. De grenswaarde voor agrarische inrichtingen bedraagt 45 dB(A) als etmaalwaarde. Dit is 5 dB lager dan de VNG-richtwaarde voor "Gemengd gebied", zodat er sprake zal zijn van een blijvend goed woon- en leefklimaat, passend bij het gebiedstype. Tot slot geldt nog dat de meest nabijgelegen woning aan de Cornelis Kuinweg 17 is aangeduid als zogenaamde plattelandswoning.

4.2 Geluid

In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. Daarbij onderscheidt de Wgh geluidsgevoelige gebouwen enerzijds en niet-geluidsgevoelige functies anderzijds. Het uitgangspunt is dat op de gevels van geluidsgevoelige functies voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Indien hier niet aan wordt voldaan, kan een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Deze hogere waarde is te verlenen tot 53 dB in het buitengebied.

Binnen het plangebied worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies voorgesteld. Het is daarom niet noodzakelijk om het plan te toetsen aan geluidszones rondom wegen.

4.3 Water

Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.

4.3.1 Digitale watertoets

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het hoogheemraadschap (dossiercode:20201214-12-25047). Op het plan is de normale watertoetsprocedure van toepassing. Reden hiervoor is de ligging van het plangebied grenzend aan een primaire watergang. Het betreft de watergang langs de westzijde van het plangebied. Daarnaast raakt het plangebied de kadastrale eigendommen van het HHNK. Het watertoetsresultaat is opgenomen in bijlage 4, dit bevat een automatisch gegenereerd concept-advies.

Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema s waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.

Waterkwantiteit

De initiatiefnemer van het ruimtelijk plan is verantwoordelijk voor de regeling, de financiering en de realisatie van compenserende maatregelen. Bij een verhardingstoename van meer dan 2000 m2 geldt het volgende: Om de effecten van de verhardingstoename te compenseren dient het wateroppervlak in het peilgebied 6700-15 uitgebreid te worden met 14% van de verhardingstoename. Hierbij is uitgegaan van een peilstijging van 0,31 meter die statistisch eens in de 25 jaar kan voorkomen, een bemalingscapaciteit van 14,4 mm/dag, een drooglegging van 1,50 meter en grondsoort klei. Bij een verhardingstoename van minder dan 2000 m2 dient het wateroppervlak in het peilgebied 6700-15 uitgebreid te worden met 10% van de verhardingstoename.

Uit de ingediende gegevens blijkt dat de realisatie van het plan een substantiële toename van verharding en bebouwing tot gevolg heeft. Uitgaande van de aangeleverde gegevens vindt binnen het plangebied een verhardingstoename plaats van circa 9.000 m2. Door deze toename aan verharding zal de neerslag versneld worden afgevoerd van het terrein. Zonder compenserende maatregelen kan dit leiden tot ongewenste peilstijgingen en zal de waterhuishoudkundige situatie hierdoor verslechteren.

Voor de exacte uitvoering ten behoeve van de benodigde watercompensatie gaat de ontwikkelaar nog in overleg met het waterschap. Uitgangspunt is dat er op een juiste wijze wordt gecompenseerd om de versnelde afstroming als gevolg van het toegenomen verhard oppervlak op te kunnen vangen. Het voorstel is om te gaan compenseren door middel van een het verbreden van de sloot aan de noordkant van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.20201839-VA01_0007.png"

Waterkwaliteit

Het hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Uitgangspunt is dat huishoudelijk afvalwater en hemelwater van schone oppervlakken gescheiden worden. Op het erf worden drie logiesverblijven achter op het erf gebouwd. Deze dienen aangesloten te worden op een doelmatige IBA voorziening. Hierbij dient gehouden te worden aan de algemene voorwaarden van het Activiteitenbesluit.

Het uitbreiden van bedrijfsbebouwing duidt er op dat de agrarische bedrijfsactiviteiten op deze locatie worden geïntensiveerd. Het waterschap wijst erop dat deze bedrijfsactiviteiten gebonden zijn aan de bepalingen van het Activiteitenbesluit. Ervaring van het waterschap is dat door een goede inrichting van het erf veel waterkwaliteitsproblemen kunnen worden voorkomen.

Het hoogheemraadschap heeft als bevoegd gezag ook een toezicht en handhavende taak voor agrarische activiteiten op het erf. Om het belang van een schoon erf te onderstrepen treedt het HHNK met de initiatiefnemer in overleg over de inrichting van het erf. Een toetsing van de inrichting kan desinvesteringen, problemen met de waterkwaliteit en daaruit volgende boetes voor de toekomst wellicht voorkomen.

Het hemelwater kan direct afgekoppeld worden naar de watergangen in de directe omgeving van het plangebied. Nieuwe watergangen of verbreden van watergangen zijn omgevingsvergunningsplichtig en mogen geen schade toebrengen aan het cultuurhistorische verkavelingspatroon. Bij de verdere uitwerking van de plannen wordt hier rekening meegehouden en tevens wordt de benodigde vergunningen hiervoor aangevraagd, waarbij rekening wordt gehouden met de voorwaarden die hiervoor gelden.

Voor een lozing op het oppervlaktewater moet op grond van de Waterwet een vergunning worden aangevraagd of moet een melding worden gedaan. Met betrekking tot het afstromend hemelwater raadt HHNK aan om terughoudend om te gaan met uitlogende materialen zoals koper, lood en zink. Indien uit architectonische overwegingen gekozen wordt voor toepassing van dergelijke materialen kan een zuiverende voorziening noodzakelijk zijn. Van het gebruik van deze materialen is geen sprake.

Vergunningen en ontheffingen

Voor werkzaamheden in, onder, langs, op, bij of aan oppervlaktewater, waterkeringen en wegen in het beheer van het hoogheemraadschap en het aanleggen van meer dan 800 m² verharding is een watervergunning of ontheffing van het hoogheemraadschap nodig. Afhankelijk van de complexiteit van de aanvraag en/of werken is het belangrijk om hierover in een vroeg stadium overleg te starten, zodat onderzoeken tijdig kunnen worden gestart en wordt voorkomen dat onnodige onderzoeken worden gedaan.

4.4 Bodem

Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van het belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd.

Het perceel voor de uitbreiding betreft gronden die in de huidige situatie agrarisch in gebruik zijn. Bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning is een bodemonderzoek nodig. Vanwege het agrarische grondgebruik is de verwachting dat de bodem geschikt is voor de toekomstige functie.

Over het algemeen is de grond in het plangebied altijd toepasbaar voor hergebruik. In een geval wordt specifiek hergebruik voor de klasse industrie aangegeven en in een geval voor de klasse wonen. De Omgevingsdienst Noord-Holland Noord heeft de toetsende en handhavende taak als het gaat om het (her)gebruik van de bodem. Zij zijn hiervoor het bevoegd gezag. De omgevingsdienst heeft hiervoor een advies gegeven.

Van de te beoordelen locatie is geen bodemonderzoek beschikbaar. In dit stadium is derhalve alleen globaal iets aan te geven over de geschiktheid van de bodem voor het voorgenomen gebruik, op basis van de bodemkwaliteitskaart, in de omgeving uitgevoerde bodemonderzoeken en eventuele historisch verdachte activiteiten op of in de omgeving van de locatie.

Op basis van de Bodemkwaliteitskaart van de Regio West Friesland (2016) is de locatie ingedeeld in deelgebied B5/O5, "Buitengebied". De kwaliteit van de boven- en ondergrond op onverdachte locaties is hier gemiddeld gelijk aan klasse Landbouw en Natuur.

Aangrenzend aan de te beoordelen locatie is in 1996 een bodemonderzoek uitgevoerd door de firma Landview. Uit de analyseresultaten van dit onderzoek blijkt dat de bovengrond en ondergrond licht verontreinigd zijn met zink en EOX. In het grondwater zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Met betrekking tot dit onderzoek dient de parameter EOX te worden gezien als trigger functie voor verontreinigingen met bestrijdingsmiddelen.

In het historisch bodembestand zijn op en in de directe omgeving van de locatie geen meldingen opgenomen. Uit bestudering van (historisch) kaartmateriaal op topotijdreis blijkt dat er mogelijk in de jaren 70 nabij het perceel fruitteelt heeft plaatsgevonden. Hierdoor kan het perceel verontreinigd zijn met bestrijdingsmiddelen. Uit de beoordeling blijkt dat er op basis van de beschikbare informatie geen betrouwbare uitspraak gedaan kan worden of de bodem geschikt is voor het beoogd gebruik. De bodem kan namelijk mogelijk verontreinigd zijn met bestrijdingsmiddelen.

Aangezien er geen betrouwbare uitspraak gedaan kan worden omtrent de bodemkwaliteit is geadviseerd een bodemonderzoek conform de NEN 5740 te laten uitvoeren. Dit onderzoek is inmiddels uitgevoerd en als bijlage 5 toegevoegd. In de bovengrond zijn in 3 mengmonsters (MM1, MM2 en MM3) een licht verhoogd gehalte aan lood, Hexachloorbenzeen en/of DDD (som) aangetoond. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aan de geanalyseerde parameters aangetoond. In het grondwater is molybdeen licht verhoogd aangetoond. Op basis van de resultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek is geen aanvullend of nader onderzoek noodzakelijk. Met dit onderzoek zijn milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen aangetroffen voor de voorgenomen nieuwbouw.

4.5 Archeologie

Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De Monumentenwet 1988 en de in 2007 ingevoerde Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) zijn hierin opgenomen. De Wamz legde de verantwoordelijkheid voor het archeologisch erfgoed bij de gemeenten. Dit verplichtte de gemeenten de archeologische onderbouwing in hun bestemmingsplannen goed te regelen.

De Erfgoedwet vormt samen met de Omgevingswet het wettelijke fundament voor de cultuurhistorie in Nederland. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien is aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen golden blijven gehandhaafd. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet wanneer die van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2023. Het betreft dan:

  1. 1. Vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten
  2. 2. Verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie
  3. 3. Bescherming van stads- en dorpsgezichten

Archeologie West-Friesland heeft voor de gemeente Medemblik een beleidskaart archeologie opgesteld. Op de beleidskaart archeologie zijn de meest recente gegevens verwerkt. De beleidskaart archeologie van de gemeente Medemblik is op 28 februari 2019 vastgesteld.

De beleidskaart archeologie geeft een vlakdekkend inzicht in de aanwezige en te verwachten archeologische waarden en legt de basis voor een nog op te stellen paraplubestemmingsplan dat een herziening doorvoert van de planologisch-juridische regelingen voor de dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie", die opgenomen zijn in de huidige bestemmingsplannen.

Ten behoeve de uitbreiding van de bedrijfsruimte op het perceel is een archeologisch onderzoek uitgevoerd (bijlage 6).

Uit het booronderzoek blijkt dat de bovengrond binnen het plangebied tot een diepte van minimaal 65 cm-mv is vergraven. Hierbij is ook de top van de onderliggende kwelderafzettingen/kwelderwal vergraven. In het oosten van het gebied bestaat de ondergrond uit matig fijn tot fijn zand: afzettingen van de kwelderwal. In de overige boringen bestaat de ondergrond uit zandige lichtgrijze klei van de kwelderafzettingen die naar beneden toe overgaan in licht blauwgrijze slappe klei (wadafzettingen). In de boringen zijn geen archeologische resten aangetroffen. Doordat de top van de kwelderafzettingen niet meer intact is, zullen van eventueel aanwezige archeologische resten alleen de diepere grondsporen aanwezig zijn.

Geadviseerd wordt om verder geen archeologisch onderzoek uit te voeren. De ingrepen voor de funderingen bedragen 40 cm-mv en zijn beperkt tot de al verstoorde bovengrond. Voor de laadkuil (ten behoeve van de vrachtwagens) wordt tot onder de verstoorde bovengrond gegraven. De oppervlakte van deze diepere ontgraving is beperkt. De top van de kwelderafzettingen is al is verstoord bij de ruilverkaveling Grootslag in de jaren '70. Daarom is ook de ontgraving voor de laadkuil vrijgegeven.

Het archeologisch onderzoek is beoordeeld door de adviseur van het bevoegd gezag (bijlage 7). Hierin wordt geconcludeerd dat het advies tot vrijgave op basis van het verkennend booronderzoek niet wordt overgenomen. Om de eventueel aanwezige archeologische waarden te beschermen wordt geadviseerd de dubbelbestemming Waarde-Archeologie te handhaven. De vrijstellingsgrens die is aangegeven op de beleidskaart archeologie (= 1.000 m2), zal bij bodemingrepen worden getoetst.

Vanuit het gemeentelijk beleid wordt geadviseerd om archeologie-vriendelijk te bouwen, dat wil zeggen de bodem niet onevenredig te verstoren. De bouw van een schuurkas zal in de regel de aanwezige of te verwachten archeologische waarden niet onevenredig schaden. Een palenplan en informatie over de wijze van bouwrijp maken dienen te worden aangeleverd. Op basis hiervan kan de archeologie-vriendelijkheid worden bepaald. In het geval van een niet archeologie-vriendelijk bouwplan, zal nader archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn om tot een waardestelling te komen.

4.6 Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van ruimtelijke plannen worden beschreven op welke manier rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische waarden in het plangebied. Binnen het plangebied is geen sprake van specifieke cultuurhistorische waarden. Wel kunnen de structuren van het landschap als cultuurhistorisch waardevol worden aangemerkt. Daar de verkavelingsstructuur ongewijzigd blijven, worden geen cultuurhistorische waarden aangetast.

4.7 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. De Wet natuurbescherming (Wnb) regelt zowel de bescherming van natuurgebieden als de bescherming van soorten en hun verblijfsplaatsen. De provinciale verordening wijst beschermde gebieden aan die van belang zijn voor het Natuur Netwerk Nederland (NNN)) en Weidevogelleefgebieden.

4.7.1 Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in een beschermd natuurgebied. Natura 2000-gebieden liggen op grote afstand. Het dichtstbijzijnde gebied, het IJsselmeer, ligt op ongeveer 2,5 kilometer. Op ruim 1.200 meter ten zuiden van het plangebied ligt wel een gebied dat deel uitmaakt van het Natuurnetwerk Nederland.

Het plangebied ligt op meer dan 2,5 kilometer afstand van het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, het IJsselmeer. Gezien de grote afstand en de uit te voeren werkzaamheden worden geen negatieve gevolgen verwacht van de plannen. Deze conclusie is eveneens van toepassing op de NNN-gebieden en weidevogel(leef)gebieden. Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van het NNN, inclusief de zogenaamde verbindingszones die verschillende NNN-gebieden kunnen verbinden. Het gebied is ook niet begrensd als een bijzonder te beschermen weidevogelleefgebied of belangrijk weidevogelgebied. Ook ligt het plangebied niet binnen het Bijzonder Provinciaal Landschap (BPL).

Met betrekking tot de uitvoering van het ruimtelijk plan is het van belang om na te gaan of stikstofdepositie een knelpunt kan vormen voor het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura-2000 gebied. Om te kunnen bepalen of stikstofdepositie een knelpunt vormt zijn met AERIUS Calculator berekeningen gemaakt van de stikstofdepositie als gevolg van de ontwikkelingen. Deze berekening zijn als bijlage 1 en 2 toegevoegd. Een motivering van de uitgangspunten zijn opgenomen in bijlage 3 van de toelichting

Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie op de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden niet boven de 0,00 mol N/ha/jaar uit komt. Hiermee is aangetoond dat het project, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden, de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied niet kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.

4.7.2 Soortenbescherming

Voor de gewenste ontwikkelingen moeten meerdere werkzaamheden worden uitgevoerd die mogelijk een effect hebben op beschermde soorten. Het is daarbij eerst van belang om te achterhalen of er sprake is van beschermde soorten in het plangebied. Dit is in ook een verkennend onderzoek onderzocht.

Voor de ontwikkeling is een ecologisch onderzoek naar de aanwezigheid van beschermde soorten uitgevoerd. Deze is als bijlage 3 toegevoegd. Hieruit is geconcludeerd dat de bestaande kas en schuurkas en directe omgeving ongeschikt is voor beschermde planten of diersoorten. Alleen is er een kans in de achterliggende weid dat er gebroed gaat worden. De kans is het grootst tussen maart en juli. Voorafgaand aan de werkzaamheden dient een check uitgevoerd te worden naar eventuele broedgevallen. Behoudens bovenstaande, is uit ecologisch oogpunt is er geen bezwaar om de beoogde werkzaamheden uit te voeren.

4.8 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen.

In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart van de provincie Noord-Holland geraadpleegd. Uit deze kaart blijkt dat het plangebied zich niet binnen het invloedgebied van risicovolle inrichtingen of vervoersroutes van gevaarlijke stoffen bevindt. Er worden ook geen risicovolle activiteiten of kwetsbare objecten voorgesteld.

Wel bevindt het plangebiedzicht binnen het plaatsgebonden risicocontour van een windturbine. Het betreft de windturbine met molennummer 61 aan de Gedeputeerde Laanweg 34 te Andijk. Het plaatsgebonden risicocontour voor kwetsbare objecten reikt tot 142 meter. Voor beperkte kwetsbare objecten geldt een plaatsgebonden risicocontour van 29 meter.


Aangezien het plangebied op circa 80 meter afstand ligt en het een beperkt kwetsbaar object betreft, levert dit geen verdere belemmeringen op.

In dit kader heeft de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord ook een advies gegeven. Dit advies is als bijlage 8 opgenomen. Het advies richt zich op de bestrijdbaarheid door hulpdiensten van brand, ongeval, ramp en crisis en de zelfredzaamheid van burgers. Het plangebied is niet gelegen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, hogedruk aardgastransportleidingen en/of transportroutes voor gevaarlijke stoffen. De gevaren met invloed op het plan zijn de verschillende varianten brand en ongeval, waarmee de hulpdiensten bekend zijn. De basiszorg is daar in voldoende mate op voorbereid. Verder wordt geadviseerd om de ‘Handreiking bluswatervoorziening en bereikbaarheid VRNHN
2021’ voor de inrichting van het plangebied te gaan toepassen. En eveneens de brandweer te betrekken bij de verder uitwerking. Met dit advies wordt bij de verdere uitwerking rekening meegehouden.

Vanuit de externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor het plan.

4.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

Regeling Niet in betekenende mate

Het plangebied ligt in een landelijke omgeving waar sprake is van een goede luchtkwaliteit. Op grond van de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate (Nibm)” vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten als deze niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Een plan dat slechts in zeer beperkte mate bijdraagt aan luchtverontreiniging is op grond van het besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Een plan komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Alleen bij een toename van enkele honderden verkeersbewegingen per dag wordt hier niet aan voldaan. De uitbreiding zal een beperkte stijging van het aantal verkeersbewegingen met zich meebrengen. Als gevolg hiervan is geen sprake van verslechtering van de luchtkwaliteit. Het plan wordt op dit punt uitvoerbaar geacht. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk.

4.10 Kabels, Leidingen En Zoneringen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In het plangebied en in de directe nabijheid van het plangebied liggen geen hogedruk aardgasleidingen, rioolowatertransportleidingen, drinkwatertransportleidingen, of hoogspanningsleidingtracé. Planologische relevante kabels en leidingen vormen daarom geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.

4.11 Duurzame Energie

Duurzaamheid van een gebied of in relatie tot een ruimtelijke ontwikkeling kan tot uitdrukking komen in de thema’s: kwaliteit van de leefomgeving, water, energie, mobiliteit, natuur/ecologie en milieu. Onder milieu kan onder meer het volgende worden verstaan: gezondheid, externe veiligheid, materiaalkeuze en hergebruik van materialen, duurzaam slopen, geluid, lucht en beheer/onderhoud van een gebied of gebouw. Er bestaat geen wettelijke verplichting om het thema duurzaamheid in bestemmingsplannen vast te leggen. Wel vormt het een belangrijk onderwerp in het sociaal-maatschappelijke debat en daarmee een belangrijk aandachtspunt in het overheidsbeleid. Gemeenten streven in dat kader naar een duurzame (gebouwde) omgeving. Realisatie van nieuwbouw, zo ook voorliggend planvoornemen, biedt kansen voor duurzaamheid.

Het bedrijf heeft verduurzaming hoog in het vaandel staan. De warmte die vrijkomt bij de centrale koelinstallatie wordt hergebruikt om de kas en werkruimten te verwarmen. Dit kun je beschouwen als een warmtepomp. Ook wordt overal LED-verlichting toegepast en wordt de loods voorzien van dikkere isolatie dan standaard. Het bedrijf tracht hiermee bij te dragen aan het toekomstgericht (duurzaam) ontwikkelen van de gemeente Medemblik.

Hoofdstuk 5 Juridische Regeling

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting Op De Bestemmingen

In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de bestemmingen die in het plangebied voorkomen. De uitgangspunten voor deze bestemmingen zijn beschreven in de voorgaande hoofdstukken.

5.2.1 Agrarisch

De bestaande bestemming 'Agrarisch' blijft ook in dit bestemmingsplan van toepassing in het plangebied. Het bouwvlak en de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel agrarisch grondgebonden bedrijf' wordt daaraan toegevoegd tot de gewenste 3,36 hectare aansluitend op het bestaande bouwvlak met dezelfde aanduiding. Op deze wijze kan de gewenste bedrijfsuitbreiding plaatsvinden.

Voor de regels bij deze bestemming is aangesloten bij het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Medemblik. De regels van het plan Buitengebied en daarop volgende wijzigingen zijn als basis overgenomen en waar nodig aangepast op de specifieke ontwikkeling.

5.2.2 Waarde - Archeologie 3

Voor werken en werkzaamheden groter dan 500 m2 is een nader onderzoek nodig. Hiervoor is in dit bestemmingsplan de bestemming Waarde - Archeologie 3' opgenomen. De bestemmingsregels van dezelfde bestemming uit het bestemmingsplan Buitengebied zijn hiervoor overgenomen. De oppervlakte voor de onderzoeksgrens daarbij is dat sprake moet zijn van een oppervlakte groter dan 500 m2 en dieper dan 40 centimeter onder het maaiveld.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De maatschappelijke uitvoerbaarheid van een plan kan worden aangetoond door het doorlopen van de bestemmingsplanprocedure. In dat kader doorloopt dit bestemmingsplan de hierna beschreven stappen.

6.1.1 Wettelijk overleg

Op basis van de Inspraakverordening wordt geen inspraak doorlopen. Wel is het concept bestemmingsplan overlegd met de betrokken overlegpartners (provincie, HHNK, etc). Hierop heeft de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord een advies afgegeven. Het advies is als bijlage 8 opgenomen. Paragraaf 4.8 gaat hier nader op in.

6.1.2 Ontwerpbestemmingsplan

Het bestemmingsplan doorloopt verder de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen bestemmingsplanprocedure. Het ontwerpbestemmingsplan heeft daarop gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode was voor een ieder de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen (artikel 3.8 Wro). Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

6.1.3 Vaststelling

De gemeenteraad van de gemeente Medemblik heeft vervolgens het bestemmingsplan vastgesteld. Tegen dit besluit is uiteindelijk beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid wordt aangetoond via de financiële haalbaarheid van het plan en de grondexploitatieregeling vanuit de wetgeving. Deze aspecten komen dan ook hierna aan bod.

6.2.1 Financiële haalbaarheid

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De uitvoeringskosten worden gedragen door de initiatiefnemer. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiervoor wordt dan een overeenkomst over planschade gesloten met de initiatiefnemer.

Hiermee is de economische haalbaarheid voldoende gewaarborgd en uitvoerbaar geacht.

6.2.2 Grondexploitatieregeling

In de Wet ruimtelijke ordening is de grondexploitatieregeling opgenomen. Hierin is het gemeentelijke kostenverhaal opgenomen. De gemeenten kunnen de door hen gemaakte plankosten, bij een bouwplan zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Bij de uitbreiding van het bedrijf gaat het om de uitbreiding van een gebouw met meer dan 1.000 m2, waarmee het een bouwplan is als bedoeld in het Bro.

Bij een bestemmingsplan voor een dergelijk bouwplan stelt de gemeente gelijktijdig met het bestemmingsplan een exploitatieplan vast. Bij dit bestemmingsplan is de vaststelling van een exploitatieplan niet nodig. Het kostenverhaal is op een andere manier verzekerd. Kosten worden verhaald via de leges, de planschade wordt gedekt via een planschadeovereenkomst.

Bijlage 1 Specifieke Toetsingscriteria Ondergeschikte Tweede Tak Of Deeltijdfunctie

Bijlage 1 Specifieke toetsingscriteria ondergeschikte tweede tak of deeltijdfunctie

Bijlage 2 Lijst Met Kleinschalige Beroeps- En Bedrijfsmatige Activiteiten

LIJST VAN TOEGESTANE BEROEPEN EN BEDRIJVEN BIJ WONINGEN

Uitoefening van (para-)medische beroepen, waaronder:

individuele praktijk voor huisarts, psychiater, psycholoog, fysiotherapie of bewegingsleer, voedingsleer, mondhygiëne, tandheelkunde, logopedie, enz.

individuele praktijk dierenarts

Kledingmakerij

(maat)kledingmakerij en kledingverstelbedrijf

woningstoffeerderij

Kantoorfunctie ten behoeve van bedrijvigheid die elders wordt uitgeoefend, zoals:

schoonmaakbedrijf, schoorsteenveegbedrijf, glazenwasserij, maar ook ten behoeve van bijvoorbeeld een groothandelsbedrijf

Reparatiebedrijfjes, waaronder:

schoen-/lederwarenreparatiebedrijf

uurwerkreparatiebedrijf

goud- en zilverwerkreparatiebedrijf

reparatie van kleine (elektrische) gebruiksgoederen

reparatie van muziekinstrumenten

In ieder geval zijn autoreparatiebedrijven uitgezonderd

Advies- en ontwerpbureaus, waaronder individuele praktijk voor:

reclame ontwerp

grafisch ontwerp

architect

(Zakelijke) dienstverlening, waaronder individuele praktijk voor:

notaris

advocaat

accountant

assurantie-/verzekeringsbemiddeling

exploitatie en handel in onroerende zaken

Overige dienstverlening

kappersbedrijf

schoonheidssalon

kinderdagopvang

gastouderschap

Onderwijs

autorijschool

onderwijs niet in te delen naar specificatie, mits zonder werkplaats of laboratorium

dan wel met voorgenoemde bedrijvigheid naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen bedrijvigheid.

Bijlage 1 Stikstofonderzoek Gebruiksfase

Bijlage 1 Stikstofonderzoek gebruiksfase

Bijlage 2 Stikstofonderzoek Aanlegfase

Bijlage 2 Stikstofonderzoek aanlegfase

Bijlage 3 Ecologische Quickscan

Bijlage 3 Ecologische quickscan

Bijlage 4 Watertoetsresultaat

Bijlage 4 Watertoetsresultaat

Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 5 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 6 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 6 Archeologisch onderzoek

Bijlage 7 Advies Archeologisch Onderzoek

Bijlage 7 Advies Archeologisch onderzoek

Bijlage 8 Advies Veiligheidsregio Noord-holland Noord

Bijlage 8 Advies Veiligheidsregio Noord-Holland Noord