Sijbekarspel - Westerstraat 18
Bestemmingsplan - gemeente Medemblik
Vastgesteld op 10-10-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Bestemmingsplan Sijbekarspel - Westerstraat 18 met identificatienummer NL.IMRO.0420.BPBUIWESTERSTR18-VA01 van de gemeente Medemblik;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw, geen bijbehorend bouwwerk en geen overkapping zijnde;
1.6 archeologisch deskundige
een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie;
1.7 archeologisch onderzoek
een onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of graven en/of begeleiden) verricht door een daartoe bevoegde instantie;
1.8 archeologisch waardevol terrein:
een terrein waarin zich voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden;
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;
1.10 bed and breakfast:
het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben.
Hieronder wordt niet begrepen de huisvesting van buitenlandse werknemers;
1.11 bedrijf:
beroepsbezigheid, handwerk, en ook: onderneming die zich bezig houdt met het maken en/of verhandelen van bepaalde goederen en/of het leveren van bepaalde diensten;
1.12 bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.13 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een woonfunctie die wordt gebruikt voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.14 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.15 beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico dan wel een risicoafstand is bepaald, die in acht genomen moet worden;
1.16 bestaand:
ten aanzien van de aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:
- bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;
1.17 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.18 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.19 bijbehorend bouwwerk:
een uitbreiding van een hoofdgebouw/bedrijfswoning dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd gebouw, of overkapping;
1.20 bomenverzorgingsbedrijf
een bedrijf dat is gericht op het planten, verwijderen en onderhouden van bomen en andere beplanting. Hieronder is tevens begrepen het afvoeren en versnipperen van bomen en takken alsmede de productiegebonden detailhandel in houtchips;
1.21 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.22 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.23 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.24 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.25 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.26 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.27 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.28 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.29 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;
1.30 ecologische waarden:
de abiotische en biotische waarden van een gebied;
1.31 eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
1.32 erfinpassingsplan:
een plan waarin inzichtelijk wordt gemaakt op welke wijze een ontwikkeling wordt ingepast op het betreffende perceel en in relatie tot de omgeving;
1.33 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.34 erotisch getinte vermaaksfunctie
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaats vinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
1.35 gebruiksmogelijkheden:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden binnen andere bestemmingen, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed;
1.36 geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege het weg- of vliegverkeer, een industrieterrein en/of het spoorwegverkeer;
1.37 geluidsgevoelig object:
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.38 geluidszoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld;
1.39 hogere grenswaarde:
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.40 hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.41 kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een camper, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.42 horecabedrijf en/of instelling
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
1.43 kantoor:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;
1.44 kap:
een dak dat voor minder dan 50% in het horizontale vlak ligt;
1.45 kleinschalige beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten:
de in Bijlage 2 genoemde beroepen en bedrijvigheid, dan wel naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen beroepen en bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend door de bewoner en/of de werknemers;
1.46 kleinschalige duurzame energiewinning:
winning op bouwpercelen van energie uit kleinschalige bronnen, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en waarvan de bronnen in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar zijn, zoals zon, wind, water, aard- en omgevingswarmte, niet zijnde zonneweides/zonneparken;
1.47 kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;
1.48 landschappelijke waarden:
de cultuurlandschappelijke en de visuele waarden van het landschap;
1.49 logies:
een mogelijkheid om te overnachten;
1.50 logiesverstrekking:
het tegen vergoeding verstrekking van logies, waaronder begrepen bed and breakfast. Onder logiesverstrekking wordt niet verstaan overnachting noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijk of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamperverhuur;
1.51 mansardekap:
een dakvorm met gebroken, naar buiten geknikte vlakken, waarbij het onderste gedeelte van het schuine dak steiler is dan het bovenste gedeelte;
1.52 milieusituatie:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de milieuaspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking. In het bijzonder dient bij de situering en omvang van milieubelastende functies erop te worden gelet dat de mogelijke uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies zo weinig mogelijk wordt beperkt.
Omgekeerd dient er bij uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies op te worden gelet dat bestaande milieubelastende functies zo weinig mogelijk in hun functioneren worden beperkt;
1.53 natuurlijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied. Onderdeel van de natuurlijke waarden vormt steeds een beoordeling van de soortbescherming op basis van de Flora- en faunawet;
1.54 normaal onderhoud:
het onderhoud dat, gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
1.55 normaal onderhoud (in het kader van archeologie):
onderhoudswerkzaamheden, als het vervangen van bestrating en dergelijke, die niet leiden tot verstoring van de ongeroerde bodem;
1.56 nutsvoorzieningen:
een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;
1.57 ondergronds:
beneden peil;
1.58 opslag:
de opslag van goederen zoals takken, stamhout en houtsnippers;
1.59 overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
1.60 paardrijbak:
een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijdactiviteiten, voorzien van een zandbed of daarmee vergelijkbaar materiaal, en al dan niet voorzien van een omheining;
1.61 peil:
- a. indien op het land wordt gebouwd:
- 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
- de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- b. indien in het water wordt gebouwd:
- 1. de hoogte van het gemiddelde waterpeil;
1.62 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
1.63 prostitutiebedrijf:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht.
Onder een prostitutiebedrijf wordt in ieder geval verstaan: een erotische-massagesalon, een sekstheater, een bordeel of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.64 risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.65 sociale veiligheid:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient voorkomen te worden dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal controleerbaar is;
1.66 standplaats:
het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen, verstrekken of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, wagen of tafel;
1.67 straat- en bebouwingsbeeld:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient gestreefd te worden naar het instandhouden c.q. tot-stand-brengen van een, in stedenbouwkundig en landschappelijk opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
In het algemeen zal bij bebouwing worden gestreefd naar:
- a. een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
- b. een goede hoogte-/breedte-verhouding tussen de bebouwing onderling;
- c. een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
1.68 verkeersveiligheid:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. tot-stand-brengen van een verkeersveilige situatie;
1.69 voorkeursgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.70 voorterrein:
het terrein dat is gelegen voor c.q. het verlengde van de achtergevel van de bedrijfswoning;
1.71 vuurwerkbedrijf:
een bedrijf dat is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de (detail)handel in vuurwerk, niet bedoeld periodieke verkoop in consumentenvuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;
1.72 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Bij een afzonderlijk huishouden moet het gaan om personen of een groep personen waarbij er sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling zoals een traditioneel gezin;
1.73 woonhuis:
een gebouw, dat één woning omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
1.74 woonsituatie:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. garanderen van een redelijke lichttoetreding en een redelijk uitzicht, alsmede de aanwezigheid van voldoende privacy.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens:
de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de zijdelingse perceelgrens.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van bedrijven die zijn genoemd in Bijlage 1 onder de:
- 1. milieucategorieën 1 en 2;
- 2. een bomenverzorgingsbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bomenverzorgingsbedrijf';
met uitzondering van:
- 1. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
- 2. risicovolle inrichtingen;
al dan niet in combinatie met:
- 1. productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
- 2. opslag en uitstalling, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
met daaraan ondergeschikt:
- b. kleinschalige duurzame energiewinning;
- c. nutsvoorzieningen;
- d. wegen en paden;
- e. water;
met de daarbij behorende:
- f. bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen, ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’, al dan niet in combinatie met ruimte voor kleinschalige beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten(Bijlage 2);
- g. andere bouwwerken;
- h. parkeervoorzieningen;
- i. tuinen, erven en verhardingen;
- j. groenvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van een goede woonsituatie, een goede milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in lid 3.2.1 sub a in die zin dat gebouwen gedeeltelijk buiten het bouwvlak tot een oppervlakte van ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwvlak worden gebouwd, mits:
- 1. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen buiten het bouwvlak ten hoogste 100 m² zal bedragen;
- 2. er sprake is van een bedrijfstechnisch aantoonbare noodzaak tot uitbreiding;
- 3. indien het een uitbreiding betreft die zich naar de wegzijde manifesteert, het gaat om het onderbrengen van de minder hinder veroorzakende onderdelen van een bedrijf;
- 4. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
- b. het bepaalde in lid 3.2.3 sub a in die zin dat bijbehorende bouwwerken minder dan 2,00 m achter, c.q. vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van een bedrijfswoning c.q. het verlengde daarvan worden gebouwd;
- c. het bepaalde in lid 3.2.3 sub b in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken per bedrijfswoning wordt vergroot tot ten hoogste 100 m², mits:
- 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- d. het bepaalde in lid 3.2.3 sub h in die zin dat de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de zijdelingse bouwperceelgrens wordt verkleind.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in lid 3.5.1 sub a in die zin dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in Bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, op voorwaarde dat:
- 1. het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in Bijlage 1 maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd of bedrijven die wel zijn genoemd in Bijlage 1 onder een hogere categorie dan 2, maar in een individueel geval een lagere milieubelasting hebben;
- 2. het geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven betreft;
- b. het bepaalde in lid 3.5.1 gebruiksregels sub c en f in die zin dat op percelen waar de woonfunctie aanwezig is, gronden en bouwwerken worden gebruikt voor logiesverstrekking ten behoeve van recreatieve bewoning, mits:
- 1. de oppervlakte voor logiesverstrekking niet meer bedraagt dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bedrijfswoning en de bijbehorende bouwwerken op het bouwperceel tot een maximum van 60 m²;
- 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersontsluiting- en parkeersituatie (de eventuele extra benodigde parkeerplaatsen worden op eigen terrein gerealiseerd);
- 3. de logiesverstrekking uitsluitend wordt toegestaan waar ook gewoond wordt. De logiesverstrekking mag ook plaatsvinden in de aanwezige bedrijfsgebouwen.
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. bermen en beplantingen;
- c. de landschappelijke inpassing van het aangrenzende bedrijf, zoals opgenomen in Bijlage 3;
met daaraan ondergeschikt:
- d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder waterberging;
- e. voorzieningen voor langzaam verkeer;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. grondwallen;
met de daarbij behorende:
- h. andere bouwwerken.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruikregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het afgraven van grondwallen;
- b. het gebruik ten behoeve van een horecafunctie.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde -Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 3
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Bestaande afwijkende maatvoering
Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:
- a. De op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden.
- b. De op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
- c. In geval van herbouw is het bepaalde onder a en b slechts van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
8.2 Ondergronds bouwen
- a. Op plaatsen waar hoofd- en bijbehorende bouwwerken zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
- b. De verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 4 m.
- c. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangepast en er geen bezwaren zijn uit waterhuishoudkundig oogpunt.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken van gronden en bouwwerken op een wijze of tot doel strijdig met de bestemming;
- b. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
- c. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een smartshop, een growshop en een headshop, alsmede het gebruik van opstallen voor het telen, bewerken en verhandelen van soft- en harddrugs;
- d. het gebruik van bijbehorende bouwwerken bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte;
- e. het gebruik van gronden en bouwwerken als standplaats voor kampeermiddelen;
- f. het gebruik van gronden voor opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
- g. het gebruik van leegstaande gebouwen voor de huisvesting van buitenlandse werknemers;
- h. het gebruik van gronden en bouwwerken voor gasboringen, gaswinning en winning van schaliegas;
- i. het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
- j. het gebruik van gronden en bouwwerken voor de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
- k. het gebruik van gronden en bouwwerken voor zonnepanelen anders dan op daken van gebouwen of overkappingen.
9.2 Afwijken van de gebruiksregels
9.3 Ondergeschikte functie
Een ondergeschikte functie mag een omvang hebben van niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw, tenzij in de betreffende bestemming een andere maatvoering gekoppeld is aan de ondergeschikte functie.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. de in deze regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages.
- b. de bestemmingsregels en toestaan dat bestemmingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- c. deze regels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- d. deze regels ten behoeve van de overschrijding van de voorgevelrooilijn voor de bouw van een luifel aan de voorgevel van een hoofdgebouw, geen woning zijnde, met dien verstande dat:
- 1. de overschrijding van de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 2 m;
- 2. de bouwhoogte van de luifel niet meer mag bedragen dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
- 3. er geen bezwaren bestaan vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid.
- e. deze regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:
- 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ mag bedragen;
- 2. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen;
- f. deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van andere bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte van andere bouwwerken wordt vergroot:
- 1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 40 m;
- 2. ten behoeve van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot niet meer dan 40 m;
- 3. ten behoeve van overige andere bouwwerken tot niet meer dan 10 m;
- g. deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
- 1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
- 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw.
- h. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. bestemmingsvlak in die zin dat de grenzen van het bouw- c.q. bestemmingsvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
- 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
- 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
- 3. ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;
mits de bouwgrens met niet meer dan 1,5 m wordt overschreden.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen
Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de ter-inzage-legging van het ontwerp van het bestemmingsplan.
11.2 Voldoende parkeergelegenheid
- 1. Een nieuw bouwwerk, verandering van een bouwwerk, verandering van gebruik van een bouwwerk of van gronden – al dan niet gecombineerd - , waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, is niet toegestaan wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden;
- 2. Bij een omgevingsvergunning dan wel bij de beoordeling of het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan wordt aan de hand van de op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels (die zijn neergelegd in de Nota Parkeernormen van 6 maart 2014, dan wel een opvolger daarvan) bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid;
- 3. Bij een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
- e. Voormalige agrarische bedrijfsgebouwen die onder het overgangsrecht zijn gebracht mogen worden gebruikt overeenkomstig een veldschuur.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Bestemmingsplan Sijbekarspel - Westerstraat 18
van de gemeente Medemblik
Behorende bij het besluit van 10 oktober 2019.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het perceel Westerstraat 18 in Sijbekarspel. Het gaat om een voormalig agrarisch bedrijfsperceel dat sinds enige tijd door het bedrijf Allure Boomverzorging B.V. in gebruik is genomen. Dit is geen agrarisch bedrijf en is daarom op basis van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk. Voor het ontwikkelen van het bedrijf richting de toekomst is het gewenst om het perceel een bedrijfsbestemming te geven. Daarom is voor de locatie dit bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan vormt het juridisch-planologisch kader, waarbinnen de beschreven bedrijvigheid mogelijk is.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt in het westen van het lintdorp Sijbekarspel, aan de zuidzijde van de Westerstraat. De begrenzing is afgestemd op de bestaande inrichting van het perceel en de kadastrale grenzen. De ligging en globale begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1 De ligging van het plangebied
1.3 Planologische Regeling
Het plangebied is opgenomen in het onlangs herziene bestemmingsplan Dorpskernen I, dat is vastgesteld op 29 september 2016. De locatie heeft hierin de bestemming 'Agrarisch', met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel agrarisch grondgebonden bedrijf'. De bebouwing is binnen deze bedrijfskavel vastgelegd door middel van een ruim bouwvlak. Binnen de bestemming is alleen grondgebonden agrarische bedrijfsvoering mogelijk. De bedrijfsactiviteiten van Allure Boomverzorging vallen hier niet onder.
In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming van een agrarische bedrijfskavel te wijzigen naar onder andere de bestemming 'Bedrijf'. De wijzigingsbevoegdheid beperkt zich tot bedrijven uit milieucategorie 1 en 2. Aangezien Allure Boomverzorging in milieucategorie 3.1 valt en de activiteiten gedeeltelijk buiten de huidige planologische bedrijfskavel vallen, kan voor de gewenste bedrijfsontwikkeling geen gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Daarom is hiervoor dit nieuwe bestemmingsplan opgesteld, waarin op basis van maatwerkregels planologische mogelijkheden worden geboden voor Allure Boomverzorging.
Op het plangebied zijn verder gedeeltelijk de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3' van toepassing. Hier worden de potentieel aanwezige archeologische resten beschermd.
1.4 Leeswijzer
Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling en op de ruimtelijke en functionele inpassing daarvan in de bestaande structuur. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in Hoofdstuk 4 een toetsing aan de milieuaspecten volgt. Wanneer deze van toepassing zijn, worden daarbij de uitgangspunten voor het bestemmingsplan genoemd. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen juridische regeling. Het laatste hoofdstuk gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plan
2.1 Uitgangssituatie
Het plangebied ligt in een divers bebouwingslint dat aan weerszijden van de Westerstraat ligt. Dit bebouwingslint vormt het dorp Sijbekarspel. Het lint bestaat overwegend uit woningen en agrarische en niet-agrarische bedrijven. Het plangebied betreft het bedrijfsperceel van een voormalige veehouderij dat tussen enkele woonpercelen aan de westzijde en een groothandel in landbouwmachines en onderdelen aan de oostzijde ligt. De achterzijde van het plangebied grenst verder aan de tuin bij een woon-zorgcentrum. Aan de overzijde van de Westerstraat zijn enkele woningen en een bedrijf aanwezig.
Binnen het plangebied staan verschillende opstallen die zijn gebouwd ten dienste van de eerder gevestigde veehouderij. Voorop het perceel staat een bedrijfswoning met een aangebouwde schuur. Los hiervan staat een grote ligboxenstal waar aan de zuidzijde enkele kleinere stallen zijn aangebouwd. Achterop het perceel, buiten de planologische bedrijfskavel, liggen verhardingen die werden gebruikt voor de opslag van mest, kuil en dergelijke.
Het perceel heeft twee ontsluitingen op de Westerstraat. De noordelijke ontsluiting is vooral voor privégebruik door de bewoners van de bedrijfswoning. Via de zuidelijk ontsluiting zijn de ingangen van de bedrijfsgebouwen en het achtererf bereikbaar.
Een luchtfoto van het plangebied en de directe omgeving is weergegeven in figuur 2.1.
Figuur 2.1 Luchtfoto plangebied
Sinds 2017 is het bedrijf Allure Boomverzorging op het perceel gevestigd. De bedrijfsactiviteiten van dit bedrijf zijn gericht op het planten, verwijderen en onderhouden van hoofdzakelijk bomen. Het gros van de werkzaamheden vindt op locaties elders plaats. Op het bedrijfsperceel wordt materieel gestald en vrijkomend hout opgeslagen (achterop het terrein).
2.2 Voorgenomen Initiatief
Dit bestemmingsplan biedt een juridisch-planologische regeling voor het reeds gevestigde bedrijf. Tevens wordt enige ontwikkelingsruimte voor de toekomst geboden. Voor een uitgebreide beschrijving van de achtergronden, het bedrijf en de plannen wordt verwezen naar het landschapsinpassingsplan, dat is opgenomen in Bijlage 1 bij de toelichting. Omdat het gaat om een bedrijf uit een hogere categorie dan waarin in beginsel wordt voorzien (maximaal categorie 2), wordt hiervoor een maatwerkregeling geboden. Deze waarborgt de continuïteit van het bedrijf en een goed woon- en leefklimaat voor omwonenden. Tevens wordt voorzien in een verantwoorde landschappelijke inpassing van het bedrijfsperceel, met name voor de opslag achterop het terrein. De gewenste inrichting van het bedrijfsperceel is weergegeven in figuur 2.2 en in figuur 2.3 wordt weergegeven welke activiteiten waar plaatst vinden.
Figuur 2.2 Gewenste inrichting bedrijfsperceel
Figuur 2.3 Activiteiten en functies opstal plangebied
2.3 Ruimtelijke Kwaliteitseis
Allure Boomverzorging is een groeiend bedrijf. De voormalige locatie op het industrieterrein De Veken werd te klein, waarop het bedrijf is verplaatst naar de onderhavige locatie. Het bedrijf heeft voor de opslag van groot materieel en vrijkomend hout veel ruimte nodig. Binnen de provinciale beleidslijnen is ruimte voor het vestigen van bedrijven in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen. Er wordt in eerste instantie uitgegaan van lichte vormen van bedrijvigheid (categorie 1 en 2), die niet is gericht op productie. Deze moet dan ook geheel binnen de bestaande bedrijfsgebouwen en binnen de agrarische bedrijfskavel plaatsvinden. Ook wordt niet voorzien in buitenopslag van niet-agrarische bedrijven.
De bedrijfsactiviteiten van Allure Boomverzorging zijn vergelijkbaar met hoveniersbedrijven. Deze vallen in milieucategorie 3.1. Voor wat betreft deze milieucategorie heeft akoestisch onderzoek aangetoond dat dit milieutechnisch aanvaardbaar is op de locatie (zie paragraaf 4.2 en Bijlage 2).
Verder vinden de bedrijfsactiviteiten gedeeltelijk buiten de planologische bedrijfskavel plaats. Er worden geen nieuwe bouwmogelijkheden geboden, maar de bedrijfsbestemming breidt wel uit ten opzichte van het huidige bouwvlak. De gewenste uitbreiding is noodzakelijk vanuit de bedrijfsvoering, namelijk voor de opslag van vrijkomend hout. Ruimtelijk gezien heeft de gewenste uitbreiding geen grote impact op de omgeving, aangezien het achterterrein, waar de planologische uitbreiding plaatsvindt, ten behoeve van het agrarisch bedrijf ook al voor opslag werd gebruikt.
Wel is op dit project de ruimtelijke kwaliteitseis van toepassing (zie paragraaf 3.2 en Bijlage 1). Dit houdt in dat een verantwoording wordt gegeven van de mate waarin rekening wordt gehouden met de ontwikkelingsgeschiedenis en de ordeningsprincipes van het landschap, de bebouwingskarakteristieken ter plaatse, de inpassing van de ontwikkeling in de wijdere omgeving en de kernkwaliteiten van het gebied. Hiertoe is een uitgebreid landschapsinpassingsplan opgesteld. Dit is opgenomen in Bijlage 1. Hierin is ingegaan op de aard van het bedrijf en de nut en noodzaak om op deze plek te vestigen, de kenmerken en kwaliteiten van de omgeving en het relevante landschapsbeleid. Dit heeft geleid tot een uitwerking die is weergegeven in figuur 2.2.
Uit het inpassingsplan volgt een aantal uitgangspunten voor de verdere bedrijfsontwikkeling en de inpassing van het bedrijf. Deze uitgangspunten zijn voor zover mogelijk in dit bestemmingsplan verwerkt. De landschappelijke inpassing is gewaarborgd door middel van een voorwaardelijke verplichting. De gewenste beeldkwaliteit is geregeld in de welstandsnota.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 14 belangen hebben de centrale overheden beleidsvrijheid.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Een algemeen belang in de SVIR is het proces van duurzame verstedelijking. Hiervoor is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze houdt in het kort in dat in geval van nieuwe verstedelijking eerst moet worden beoordeeld of hier regionale behoefte voor is en vervolgens of deze behoefte binnen stedelijk gebied opgevangen kan worden. Indien dit niet mogelijk is, moet een locatie worden gezocht die passend multimodaal ontsloten is.
In dit geval is er geen sprake van nieuwe verstedelijking. Dit bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het permanent vestigen van een bedrijf op een bestaand bedrijfsperceel. Het ruimtebeslag in het landelijk gebied en ook de bouwmogelijkheden nemen hierbij niet toe. Met de herontwikkeling van een bestaande bedrijfslocatie is overigens sprake van duurzame verstedelijking.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt niet alleen regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen. Er worden geen rijksbelangen geraakt.
3.2 Provinciaal Beleid
Structuurvisie en Provinciale Ruimtelijke Verordening
Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Holland is vastgelegd in de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld op 19 november 2018. Hierin staat de visie op de fysieke leefomgeving beschreven.De provincie wil balans tussen economische groei en leefbaarheid. Er zijn randvoorwaarden geformuleerd hoe om te gaan met klimaatverandering.
In de visie zijn 5 bewegingen met ontwikkelprincipes beschreven voor de ontwikkeling van de leefomgeving.
- 1. Dynamisch schiereiland. Hierin is het benutten van de unieke ligging van Noord-Holland, te midden van water, leidend;
- 2. Metropool in ontwikkeling. Hierin wordt beschreven hoe de Metropoolregio Amsterdam steeds meer als één stad functioneert;
- 3. Sterke kernen, sterke regio’s, gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden;
- 4. Nieuwe energie, benut de economische kansen van de energietransitie;
- 5. Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving, staan het ontwikkelen van natuurwaarden en een economisch duurzame agrarische sector centraal.
Het perceel valt in gebied vijf 'Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving' De regels voor dit gebied zijn uitgewerkt in de provinciale ruimtelijke verordening.
Provinciale Ruimtelijke Verordening
Bij de omgevingsvisie hoort een Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). In de PRV staan de regels waaraan ruimtelijke plannen in Noord-Holland moeten voldoen. Naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid wordt de PRV regelmatig aangepast. De laatste aanpassing dateert van 19 januari 2019.
Voormalige agrarische bouwpercelen
De PRV biedt mogelijkheden voor wijziging van een agrarisch bouwperceel bij beëindiging van het agrarisch bedrijf (artikel 17). De nieuwe bestemming mag de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven en de woonfunctie van omliggende woningen niet beperken. In dit geval is geen sprake van verstedelijking, maar van een functiewijziging. De ontwikkeling voldoet echter niet geheel aan de voorwaarden die hiervoor gelden. Het gaat om de bestemmingswijziging buiten het huidige bouwvlak, de milieucategorie en de buitenopslag.
Uitbreiding bestemming buiten huidige bouwvlak: De mogelijkheden voor hergebruik beperken zich tot het bouwperceel van het voormalig agrarisch bedrijf. Dit is het deel van het bedrijfsperceel waar bouwwerken ten behoeve van het bedrijf gebouwd kunnen worden, dus het bouwvlak. In dit geval is het nodig om de bedrijfsbestemming aan de achterzijde uit te breiden ten opzichte van het huidige bouwvlak. Een dergelijke uitbreiding wordt gezien als verstedelijking, namelijk de ontwikkeling van functies die verband houden met onder andere bedrijvigheid. Echter, de uitbreiding vindt plaats op een locatie waar feitelijk al bebouwing van het agrarisch bedrijf aanwezig is, namelijk enkele sleufsilo's. Daarom is het uit te breiden deel feitelijk al deel van het bouwperceel en kan hieraan de bedrijfsbestemming worden toegekend. Op dit deel worden geen gebouwen toegestaan.
Milieucategorie: Voor werkfuncties wordt uitgegaan van kleinschalige bedrijven, die in de regel maximaal in milieucategorie 2 vallen. In dit geval is sprake van een naar de aard en schaal passend bedrijf. Akoestisch onderzoek heeft aangetoond dat de hogere milieucategorie niet leidt tot onaanvaardbare hinder voor omwonenden.
Buitenopslag: Buitenopslag voor niet-agrarische bedrijvigheid is niet toegestaan. In dit geval wordt een ruimte voor tijdelijke buitenopslag voorgesteld. Er is daarbij geen sprake van een toevoeging van ruimtebeslag van een stedelijke functie op het landelijk gebied. Het gehele terrein is al ingericht voor bedrijfsvoering. De opslag vindt plaats op dezelfde plek als dat bij het voormalig agrarisch bedrijf al het geval was. Deze is bovendien vergelijkbaar met die van een agrarische functie (een bosbouwbedrijf zou dezelfde opslag kunnen hebben). Deze opslag wordt tot slot op een verantwoorde manier ingepast in het landschap. Op basis van het voorgaande kan in dit specifieke geval wel worden meegewerkt aan de wijziging.
Ruimtelijke kwaliteitseis
Een toetsing aan de ruimtelijke kwaliteitseis (artikel 15 PRV) is nodig, wanneer meegewerkt wordt aan de wijziging. Dit houdt in dat de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen, aardkundige waarden en (dorps)structuur worden gerespecteerd. Verder wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de mate waarin rekening wordt gehouden met de ontwikkelingsgeschiedenis en de ordeningsprincipes van het landschap, de bebouwingskarakteristieken ter plaatse, de inpassing van de ontwikkeling in de wijdere omgeving en de eerder genoemde kernkwaliteiten van het gebied. De toetsing aan de ruimtelijke kwaliteitseis staat in paragraaf 2.3 en in Bijlage 1.
Weidevogelleefgebied
In de PRV zijn, naast bestaand stedelijk gebied en landelijk gebied, meerdere bijzondere gebieden benoemd, zoals ecologisch waardevolle gebieden, nationale en metropolitane landschappen, landbouwgebieden, landbouwclusters, blauwe ruimte, duurzame energie en gebieden met bijzondere aardkundige waarden. Het plangebied en de omgeving is aangewezen als weidevogelleefgebied. Hier mogen (buiten bestaande bouwvlakken) geen gebouwen worden gebouwd of verstorende activiteiten worden mogelijk gemaakt die de weidevogelleefgebieden verstoren. Hiervan kan worden afgeweken als er netto geen verstoring is. Volgens de toelichting op dit artikel wordt beschreven wat met de term 'netto geen verstoring' wordt bedoeld.
Weidevogels houden van een rustig en open landschap. Hoge elementen of infrastructuur, zoals wegen, fietspaden, wandelpaden, bebouwing, bosschages of bomenrijen zorgen voor verstoring voor weidevogels. In de directe omgeving van dergelijke elementen zullen weinig tot geen weidevogels gaan broeden. Met ‘netto verstoring’ wordt de extra verstoring bedoeld, die een ingreep heeft op een weidevogelleefgebied, bovenop de al bestaande verstoring in het gebied door gebouwen, wegen en dergelijke. Als een ingreep geen netto verstorend effect heeft op het weidevogelleefgebied dan kan de ingreep doorgaan. Geeft een ingreep netto wel extra verstoring, dan zal de afweging gemaakt moeten worden of de ingreep van groot maatschappelijk belang is. Indien de afweging het doorgaan van de ingreep als gevolg heeft, moet het verstorende effect gecompenseerd worden.
In dit geval vinden alle activiteiten plaats op een terrein dat al voor bedrijfsvoering (maar dan agrarisch) is ingericht. De opslag van takken op een locatie die eerder werd gebruikt voor de opslag van mest en kuil resulteert niet in extra verstoring van het weidevogelleefgebied. In het weidevogelleefgebied vindt in dit geval geen netto verstoring plaats.
Leidraad Landschap en Cultuurhistorie
De provincie wil de Noord-Hollandse landschappen optimaal gebruiken door hun kenmerkende kwaliteiten te benutten bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Hiertoe is de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie opgesteld. Deze leidraad wordt met name toegepast indien op grond van de PRV een aanvullende ruimtelijke kwaliteitseis wordt gevraagd.
Het plangebied ligt volgens de leidraad in het Oude zeekleilandschap. Voor dit gebied is een aantal kernkwaliteiten van het landschaps-DNA benoemd, waaronder het kleine reliëf van het voormalig getijdengebied, historische structuurlijnen, cultuurhistorische objecten en de mate van openheid (halfopen karakter).
Voor dit plan is vooral de mate van openheid en de ligging aan een historische structuurlijn van belang. Het ligt niet in een aardkundig waardevol gebied of monument. Ook zijn er geen cultuurhistorisch waardevolle objecten in het geding. Zoals beschreven in paragraaf 2.3 en in Bijlage 1 wordt geen afbreuk gedaan aan de kernkwaliteiten van het oude zeekleilandschap.
3.3 Regionaal Beleid
Structuurschets Westfriesland; een dijk van een regio
De zeven West-Friese gemeenten, waaronder de gemeente Medemblik, werken nauw samen in de regio West-Friesland. Op verschillende aspecten, waaronder ruimtelijke ordening, worden binnen de regio beleidsafspraken gemaakt. In dat kader is de structuurschets "West-Friesland, een dijk van een regio" opgesteld. De gemeenten willen ruimte bieden aan initiatieven die de regio versterken. Hiervoor zijn vijf arrangementen voor geschetst: ze bevatten een samenhangende serie kansen en potenties. Het uitgangspunt is ‘ja, mits...’: de gemeenten bieden ruimte aan goede initiatieven en gaan zich inzetten om deze initiatieven realiteit te laten worden.
Voor het plangebied en de daarin voorgestelde ontwikkeling is arrangement (3) 'Agribusiness- landschap' van toepassing. West-Friesland is onderdeel van de Greenport Noord-Holland Noord en wil daarom ruimte bieden aan de agrarische sector. Schaalvergroting, verbreding en innovatie worden daarom geaccommodeerd. Belangrijk daarbij is echter wel de balans met de leefbaarheid, de landschappelijke kwaliteit en het watersysteem. Concreet gaan de gemeenten aan de slag met de ontwikkeling van Grootslag, waar het plangebied deel van uitmaakt. De functiewijziging van een agrarische bestemming naar een bedrijfsbestemming ten behoeve van een bedrijfsactiviteiten die qua aard en uitstraling veel overeenkomsten hebben met agrarische bedrijfsvoering past dan ook binnen de beleidsuitgangspunten van de regionale structuurschets.
3.4 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie 2012-2022
In de op 28 februari 2013 vastgestelde Structuurvisie 2012-2022 van de gemeente Medemblik 'Sterke kust en sterk achterland' is het ruimtelijk beleid van de gemeente Medemblik vastgelegd. Medemblik wil de komende jaren het vestigen in de gemeente zo aantrekkelijk mogelijk maken.
Het plangebied ligt in het deel van de gemeente dat wordt gekarakteriseerd als een plattelandsgemeente dat een groen en rustig deel van Westfriesland vormt. De land– en tuinbouw is gevarieerd met accentverschillen in verschillende delen van de gemeente. Speerpunten zijn de schaalvergroting van de bedrijven en het recreatief medegebruik van het platteland in combinatie met de instandhouding/herbestemming van vrij-komende agrarische gebouwen.
Op de visiekaart ligt het plangebied in een (gesloten) bebouwingslint. Hier wordt ruimte geboden voor kleinschalige bedrijvigheid. Hierdoor blijft de karakteristieke functiemenging in de linten in stand en nemen de mogelijkheden voor het werken dicht bij huis toe. Met deze mogelijkheden wordt in het landelijk gebied een groene, kleinschalige economie versterkt.
Kleinschalige bedrijvigheid wordt veelal vertaald als bedrijven uit maximaal milieucategorie 2. In dit geval gaat het om bedrijfsactiviteiten die qua uitstraling veel overeenkomsten hebben met agrarische bedrijfsvoering. Akoestisch onderzoek heeft uitgewezen dat ook qua hinder voor omwonenden het bedrijf passend is op deze locatie. De voorgenomen functiewijziging van het vrijgekomen agrarisch bedrijfsperceel sluit in die zin goed aan op de ambities van de gemeente.
Programma Duurzaamheid
Het huidige beleid rondom duurzaamheid ligt vast in de notitie Duurzaamheid. Dit beleid loopt tot 2020. Deze beleidsnotitie zet vooral in op de elektriciteit transitie, energiebesparing en CO2 besparing. Afgelopen periode zijn op het gebied van duurzaamheid nieuwe afspraken gemaakt. Zo zijn er EU-richtlijnen vastgesteld in het klimaat verdrag. Het Rijk heeft de Nationale klimaatadaptiestrategie 2016 vastgesteld en drie regio's uit de provincie Noord-Holland waaronder West-Friesland hebben het ambitiedocument Holland boven Amsterdam 2040 opgesteld.
Deze nieuwe wetgeving en ambities heeft tot een het programma Duurzaamheid geleid. Met het programma Duurzaamheid zet Medemblik stappen op weg naar een duurzame gemeente. Met dit programma wordt het duurzaamheidbeleid verbreed en willen ze het versnellen. Het programma bevat vijf pijlers: elektriciteit, warmte, water & groen, grondstoffen en mobiliteit. Per pijler zijn realistische ambities en concrete maatregelen omschreven.
Binnen dit bestemmingplan wordt ruimte geboden voor kleine energieopwekking. Daarnaast is met de erfinrichtingsplan rekening gehouden moet de omgeving en wordt er extra ruimte geboden voor groen en water. Dit komt ten goede aan de biodiversiteit en wateropvang van het gebied.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Mer-beoordeling
In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. In bijlagen D van het Besluit m.e.r. (D11) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject genoemd. Als drempelwaarden gelden een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2.000 of meer woningen of een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 200.000m2.
Het Hoverniersbedrijf betreft een functiewijziging van een bestaande panden en valt onder de aangegeven drempelwaarde van 200.000m2. Het bedrijf is daarom niet planmer-plichtig. Wel is een vormvrije m.e.r-beoordeling van belang. Door middel van de toetsing aan de verschillende milieuaspecten in de hierna volgende paragrafen wordt voorzien in deze vormvrije m.e.r.-beoordeling. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.
Op 3 juni 2019 is bij besluit van college vastgesteld dat geen MER nodig. Dit besluit wordt appart vermeld in de omgevingsvergunning afwijkend gebruik.
4.2 Milieuzonering
Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Deze afstand wordt gemeten tussen de bestemmingen van bedrijven en de gevels van geluidsgevoelige objecten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.
Het plangebied ligt in een bebouwingslint met functiemenging. Rondom het plangebied zijn verschillende bedrijven en woningen aanwezig. Woningen van derden staan vrijwel direct naast het plangebied. Ook op een afstand van ruim 15 meter afstand, aan de overzijde van de Westerstraat, staan enkele woningen. Binnen het plangebied is nu een veehouderij mogelijk. Een veehouderij valt in milieucategorie 3.2, waarbij in een gemengde omgeving een richtafstand van 50 meter tot woningen geldt. De bedrijfsactiviteiten van Allure Boomverzorging zijn gelijk te stellen aan die van een plantsoendienst/hoveniersbedrijf met een bedrijfsoppervlak van meer dan 500 m2. Dergelijke bedrijven vallen in milieucategorie 3.1, waarbij een richtafstand van 30 meter tot woningen in een gemengde omgeving geldt. Hoewel deze bestemmingswijziging in beginsel een verbetering van de milieusituatie inhoudt, wordt nog steeds niet voldaan aan de richtafstanden. Maatgevend voor een bedrijf als Allure is hinder door geluid. Voor geurhinder geldt een richtafstand van 10 meter. Binnen 10 meter vanaf woningen zijn geen geurrelevante activiteiten aan de orde binnen het plangebied. Overige hinderaspecten, zoals stof en gevaar, zijn verwaarloosbaar.
Omdat niet aan de richtafstand voor geluidhinder wordt voldaan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De rapportage hiervan is opgenomen in Bijlage 2. In het onderzoek zijn de geluidseffecten vanwege de bedrijfsactiviteiten inzichtelijk te maken. Deze geluidseffecten beïnvloeden het woon- en leefklimaat van de omliggende woningen. Naast de toetsing aan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is ook een toetsing uitgevoerd aan de geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit. Uit het onderzoek blijkt dat voor de langetijdgemiddelde geluidsbelasting wordt voldaan aan de geluidsnormen. In de reguliere situatie wordt ook voldaan aan de maximale geluidsbelasting (piekniveau's). Bij laden en lossen vindt tijdens de dagperiode een overschrijding van deze pieken plaats. In de dagperiode kan afgeweken worden van de norm voor de maximale geluidsbelasting. Gelet op het gemengde functiegebruik in de omgeving en de aard van de overschrijding wordt dit aanvaardbaar geacht.
Geconcludeerd is dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de tijdstippen van deze piekniveau's, het beperkte aantal verkeersbewegingen die dit veroorzaakt en het feit dat er voor de woning, waar de overschrijding aan de orde is, naar verwachting wordt voldaan aan de binnenwaarden. De ontwikkeling leidt dus tot een verantwoorde milieusituatie.
4.3 Geluid
Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidszones van toepassing. Als er geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de normen. Er zijn er geen spoorwegen of geluidszoneringsplichtige industrie aanwezig, dus alleen het aspect 'wegverkeerslawaai' is aan de orde.
Binnen het plangebied worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Het is daarom niet nodig om de ontwikkeling te toetsen aan de geluidszones van de nabijgelegen wegen.
4.4 Water
Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.
Digitale watertoets
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het hoogheemraadschap. Op het plan is de korte watertoetsprocedure van toepassing. De invloed van het plan op de waterhuishouding is beperkt. Volstaan wordt met het opnemen van een standaard wateradvies. Dit wateradvies wordt opgenomen bij dit bestemmingsplan.
Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Met ingang van 22 december 2009 is het Waterbeheerplan 2010-2015 'Van veilige dijken tot schoon water' bepalend voor het waterbeleid binnen het beheersgebied van het HHNK. Dit plan beschrijft het waterbeheer en vormt de basis voor de watertaken die het hoogheemraadschap heeft: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2009. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn.
Waterkwantiteit
Het plangebied ligt niet nabij belangrijke watergangen. Ook worden er geen ingrepen in watergangen verricht. Er is ten opzichte van de huidige situatie geen sprake van een significante (meer dan 2.000 m2) toename aan verharding. Daarom hoeven op basis van de Keur geen compenserende maatregelen uitgevoerd te worden.
Waterkwaliteit
Afvalwater vanuit het plangebied wordt afgevoerd op de bestaande voorzieningen. Er is geen sprake van een toename van afvalwater als gevolg van de functiewijziging. Schoon hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering en afgevoerd naar omliggende watergangen. Dit komt overeen met de basisdoelstelling van het hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater. Hemelwater afkomstig van de verhardingen kan als schoon worden beschouwd en kan worden afgevoerd op de watergang langs het plangebied. Voor eventueel verontreinigd hemelwater gelden de normen uit het Activiteitenbesluit.
Het HHNK adviseert met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen. Van het gebruik van deze materialen is geen sprake.
Vervolg
Waterwet
Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet tijdig een vergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan in het kader van de Waterwet.
Procedure
Bij de uitvoering van de plannen wordt rekening gehouden met de in het wateradvies opgenomen uitgangspunten. De watertoetsprocedure is hiermee afgerond.
4.5 Bodem
Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van het belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd.
Het plangebied was in gebruik als agrarisch gebied. Het is niet geheel uitgesloten dat als gevolg hiervan plaatselijke verontreiniging in de bodem zijn ontstaan, bijvoorbeeld als gevolg van een lekkende brandstoftank of voertuig. Omdat er geen bouwactiviteiten zijn voorzien of nieuwe verblijfsruimten voor mensen worden gecreëerd, heeft dit geen gevolgen voor de uitvoerbaarheid van dit plan. Gelet op het voormalige en huidige/toekomstige gebruik zijn er ook geen risico's voor de volksgezondheid aan de orde. De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen binnen het plangebied.
4.6 Archeologie
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De gemeente Medemblik heeft archeologische beleidskaarten opgesteld. Volgens deze kaarten moet in het achterste deel van het plangebied bij ingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 40 cm een advies worden opgevraagd bij de dienst Archeologie West-Friesland. Op het voorste deel geldt dit bij ingrepen groter dan 100 m2. Voor de uitvoering van dit plan zijn geen relevante bodemingrepen aan de orde. Het gaat alleen om het aanplanten van enkele bomen in het achterste deel. Het is daarvoor niet nodig om een archeologisch advies te vragen.
De waardering op basis van de gemeentelijke archeologische beleidskaarten is in het geldende bestemmingsplan vertaald naar een beschermende regeling in de vorm van enkele dubbelbestemmingen. Deze regeling is in dit bestemmingsplan één-op-één overgenomen. Daarmee zijn eventueel aanwezige archeologische resten op een adequate wijze beschermd. Indien bij ingrepen archeologische resten worden aangetroffen, dan geldt een meldingsplicht.
4.7 Cultuurhistorie
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
Binnen het plangebied zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig. Wel kunnen de structuren en kenmerken van het landschap als van cultuurhistorische betekenis worden aangemerkt. Zoals beschreven in paragraaf 2.3 worden deze structuren en kenmerken gerespecteerd. Het is niet noodzakelijk om nadere eisen ten aanzien van de bescherming van cultuurhistorische waarden te stellen.
4.8 Ecologie
Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op de natuurbescherming, rekening worden gehouden met de
Wet natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in een beschermd natuurgebied. Ook maakt het plangebied geen deel uit van de EHS/NNN. De dichtstbijzijnde beschermde gebieden liggen op circa 10 kilometer afstand. Het gaat om het IJsselmeer en het Markermeer & IJmeer. Gelet op het huidige en voormalige gebruik van het plangebied, de ligging in een bebouwingslint, de aard omvang van de ontwikkeling en de afstand tot beschermde gebieden kunnen directe effecten, zoals verstoring of verontreiniging, op de Natura 2000-gebieden worden uitgesloten.
Natura 2000-gebieden: impact stikstofdepositie
In Nederland staan veel Natura 2000-gebieden onder druk door een overbelasting van stikstofdepositie. In het Programma Aanpak Stikstof (PAS) zijn alle Natura 2000-gebieden opgenomen waar ten minste één stikstofgevoelig habitat voorkomt dat te maken heeft met overbelasting door stikstof. Ook kleinschalige initiatieven kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie en moeten om die reden daarop worden beoordeeld. Voor kleine plannen waarvan op voorhand (en goed gemotiveerd) kan worden onderbouwd dat deze - vanwege bijvoorbeeld de grote afstand tot Natura 2000-gebieden - geen negatieve gevolgen kunnen hebben voor de relevante Natura 2000-gebieden, kan een passende beoordeling van de stikstofdepositie achterwege blijven. Hiermee geeft het ministerie ruimte voor een kwalitatieve onderbouwing voor kleine projecten, waarvan op voorhand met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid geen (significant) negatief effect is op de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.
Bij kleine stedelijke ontwikkelingsprojecten, zoals woningbouwplannen, gemengde stedelijke functies of solitaire bedrijven met een beperkte milieubelasting geldt dat er in de gebruiksfase alleen vanuit verkeer enige stikstofemissie te verwachten, aangezien er vanaf nu gasloos gebouwd moet worden. Effecten van stikstof vanwege wegverkeer hebben een beperkt bereik. Dergelijke bronnen zijn namelijk dicht bij de grond geplaatst, waardoor de stikstof snel neerslaat. Onder de PAS werd een effectafstand voor hoofdwegen of hoofdvaarwegen van respectievelijk 3 of 5 kilometer ten opzichte van het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige habitat gerekend.
De potentiële effecten van onderhavig plan zijn hoofdzakelijk het gevolg van verkeer en tijdelijke werkzaamheden in de aanlegfase. Vanwege de aard van de emissie hiervan (beperkt in hoeveelheid en laag bij de grond) en op basis van honderden uitgevoerde AERIUS-berekeningen wordt ingeschat dat een toename van de stikstofdepositie niet zal optreden op een afstand meer dan 5 kilometer. Er hoeft in die gevallen geen vergunning op grond van de Wnb aangevraagd te worden.
Aangezien het gaat om de voortzetting van een bestaand bedrijf, dat is gevestigd op een locatie die is bestemd voor agrarische bedrijvigheid zijn significante gevolgen voor beschermde natuurwaarden als gevolg van een toename in stikstofdepositie ook uitgesloten. De voorgenoemde natuurgebieden zijn ook niet (bijzonder) stikstofgevoelig. De dichtstbijzijnde stikstofgevoelige natuurwaarden zijn de duingebieden langs de Noordzee, die op 20 kilometer afstand liggen. Gelet op deze afstand kan geconcludeerd worden dat het plan niet zal leiden tot een toename van de stikstofdepositie in de kritische gebieden en dat het daarom op voorhand duidelijk is dat deze in redelijkheid, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied niet kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen. Daarop hoeft voor deze projecten geen vergunning op grond van de Wnb te worden aangevraagd. De uitvoerbaarheid binnen de kaders van de wet is daarmee op dit punt in voldoende mate aangetoond.
Soortenbescherming
Het bedrijfsperceel wordt al intensief gebruikt en is zodoende aan te merken als een verstoord gebied. De groenstroken rondom het bedrijfsterrein worden gehandhaafd en versterkt. Eventuele aanwezig soorten hierin worden door de functiewijziging niet verstoord. De ontwikkeling heeft geen potentiële effecten op (verblijfplaatsen van) beschermde soorten. Voor de uitvoering van het plan wordt wel de sloop van een deel van een gebouw voorgesteld. In de omgeving van het plangebied komen mogelijk gebouwbewonende soorten voor. Op basis van verspreidingsgegevens gaat het met name om vogels en algemeen voorkomende vleermuizen. Verblijfplaatsen komen vooral voor onder dakpannen, dakranden en in stenige holtes. De potentieel voorkomende soorten vleermuizen kiezen als onderkomen bij voorkeur spouwmuren van gebruikte (verwarmde) gebouwen. Verblijfplaatsen van deze soorten komen ook voor onder dakpannen en gesloten dakgootconstructies.
De te slopen bebouwing voldoet niet aan deze voorwaarden. Het gaat om een eenvoudig bouwwerk, waarvan de gevels enkelvoudig zijn opgebouwd de dakbedekking bestaat uit enkele golfplaten. Van spouwen en dakgootconstructies is geen sprake. De schuur is niet geschikt voor verblijfplaatsen van vleermuizen en vogels. Het plan is dus uitvoerbaar binnen de kaders van de Flora- en faunawet. In het kader van de sloopmelding kan nog worden gevraagd om een ecologische verkenning.
4.9 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op een risicokaart die per provincie wordt bijgehouden. Uit de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn (figuur 4.1). Het plangebied ligt ook niet in het invloedsgebied van risicobronnen die op grotere afstand liggen. Ook worden er geen risicobronnen, zoals opslag van gevaarlijke stoffen, mogelijk gemaakt. Als gevolg van dit plan ontstaan dus geen externe risico's.
Figuur 4.1 Uitsnede Risicokaart
4.10 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.
In de omgeving van Sijbekarspel zijn geen knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit. Op basis van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten blijkt dat in de omgeving sprake is van een zeer goede luchtkwaliteit. Voor bepaalde initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een plan komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Het plan valt binnen de Nibm-regeling. Er is sprake van een kleinschalige ontwikkeling, waarvan de verkeersgeneratie niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (o.b.v. Nibm-rekentool). Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan. Dit aspect heeft geen gevolgen voor het bestemmingsplan.
4.11 Kabels, Leidingen En Zoneringen
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook ligt het plangebied niet binnen een beperkingszone.
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
5.2 Toelichting Op De Bestemmingen
De regels van dit bestemmingsplan zijn qua systematiek afgestemd op bestemmingsplan Dorpskernen I in de gemeente Medemblik. Voor Allure Boomverzorging is aanvullend op deze 'standaardregeling' een maatwerkregeling van toepassing.
Bedrijf
Gebruiksmogelijkheden
Het bedrijf is geregeld in de bestemming 'Bedrijf'. Binnen deze bestemming wordt voorzien in lichte bedrijvigheid, tot en met milieucategorie 2 alsmede de feitelijke bedrijfsactiviteiten van Allure Boomverzorging. Hiervoor is de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - boomverzorgingsbedrijf' opgenomen.
Bouwmogelijkheden
De bestaande gebouwen zijn vastgelegd in een bouwvlak. Dit bouwvlak heeft een oppervlakte van 1750 m2. De huidige bebouwing heeft een oppervlakte van 1400 m2. Omdat volgens het provinciaal beleid de oppervlakte bebouwing ten behoeve van een niet-agrarisch bedrijf niet mag toenemen is een bebouwingspercentage van 80% opgenomen (80% van 1750 is 1400 m2). Voor de gebouwen (uitgezonderd de bijbehorende gebouwen bij de bedrijfswoning) geldt een maximale goot- en bouwhoogte van 7, respectievelijk 12 meter.
Buitenopslag
Het uitgangspunt vanuit provinciaal beleid is het voorkomen van opslag van goederen en producten op het terrein. Daarom is hiervoor een specifieke regeling opgenomen, waarmee buitenopslag van houtsnippers en stamhout uitsluitend achterop het terrein, ter plaatse van de aanduiding 'opslag' mogelijk is.
Landschappelijke inpassing
De landschappelijke inpassing, zoals beschreven in hoofdstuk 2 en in Bijlage 1 is een voorwaarde voor de gemeente om medewerking te verlenen aan het initiatief. Daarom is hiervoor een voorwaardelijk verplichting opgenomen. Het gebruik is alleen toegestaan wanneer het inpassingsvoorstel, zoals opgenomen in Bijlage 3 van de regels, is aangelegd en in stand wordt gehouden.
Groen
De landschappelijke inpassing is onder de bestemming 'Groen' gebracht. Binnen deze bestemming wordt voorzien in beplanting, waaronder de landschappelijke inpassing van het bedrijf. Gebouwen en het gebruik ten behoeve van het bedrijf is hier niet toegestaan.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
Gezien de aard en omvang van het plan vindt geen afzonderlijke inspraak plaats over het voorontwerp.
Bij de ontwerp fase heeft een ieder de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen. Conform artikel 3.1.1.
van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of
belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. In dit kader wordt het
ontwerpbestemmingsplan voor advies toegezonden aan de overlegpartners.
Voor het overleg artikel 3.1.1. Bro is het ontwerpbestemmingsplan voor advies toegezonden aan de overlegpartners. Er zijn overlegreacties ontvangen van de Gasunie Transport Services B.V. en de gemeente Opmeer:
- De Gasunie Transport Services B.V. heeft het plan getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid van het Ministerie van I&M voor hun aardgastransportleidingen, zoals bepaald in het per 1 januari 2011 in werking getreden Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Op grond van hun toetsing komen zij tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van hun dichtst bij gelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.
- De gemeente Opmeer liet weten dat er geen aanleiding is tot het maken van opmerkingen.
De overlegreacties geven geen aanleiding om het bestemmingsplan aan te passen.
Ontwerpbestemmingsplan
Het bestemmingsplan doorloopt verder de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen bestemmingsplanprocedure. Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode is er voor een ieder de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen (artikel 3.8 Wro). De zienswijzen worden door de gemeente beantwoord en betrokken bij de vaststelling van het bestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 14 juni tot 26 juli 2019 ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.
Vaststelling
De gemeenteraad van de gemeente Medemblik besluit over de vaststelling van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit is uiteindelijk beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
De economische uitvoerbaarheid van een plan wordt in eerste instantie bepaald door de financiële haalbaarheid ervan. Daarnaast is de grondexploitatieregeling uit de Wro van belang voor de economische uitvoerbaarheid. Deze regeling bepaalt dat de gemeente de door haar gemaakte kosten kan verhalen. Het kostenverhaal heeft dus ook invloed op de haalbaarheid van het plan.
Financiële haalbaarheid
De ontwikkeling is een particulier initiatief. De gemeente Medemblik heeft hiermee geen directe financiële bemoeienis. De kosten voor de procedure worden verhaald via leges. De investeringen zijn nodig om het bedrijf ontwikkelingsmogelijkheden te bieden. De kosten en baten van deze investering zijn in beeld gebracht. Het plan is daarmee financieel haalbaar.
Grondexploitatie
De grondexploitatieregeling uit de Wro is van toepassing op dit bestemmingsplan, omdat het bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro mogelijk maakt. De grondexploitatieregeling bepaalt dat de gemeente in beginsel samen met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet vaststellen. Hiervan kan worden afgezien als de kosten 'anderszins verzekerd' zijn, bijvoorbeeld door overeenkomsten. Daarbij moet het stellen van eisen en een fasering niet noodzakelijk zijn.
Kostenverhaal vindt plaats via de Legesverordening. Daarnaast is met de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst gesloten. Eventuele verzoeken om planschade komen daarmee voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeenteraad besluit dan ook bij de vaststelling van dit bestemmingsplan geen exploitatieplan vast te stellen.
Bijlage 1 Bedrijvenlijst
Bijlage 2 Lijst Met Kleinschalige Beroeps- En Bedrijfsmatige Activiteiten
LIJST VAN TOEGESTANE BEROEPEN EN BEDRIJVEN BIJ WONINGEN
Uitoefening van (para-)medische beroepen, waaronder:
individuele praktijk voor huisarts, psychiater, psycholoog, fysiotherapie of bewegingsleer, voedingsleer, mondhygiëne, tandheelkunde, logopedie, enz.
individuele praktijk dierenarts
Kledingmakerij
(maat)kledingmakerij en kledingverstelbedrijf
woningstoffeerderij
Kantoorfunctie ten behoeve van bedrijvigheid die elders wordt uitgeoefend, zoals:
schoonmaakbedrijf, schoorsteenveegbedrijf, glazenwasserij, maar ook ten behoeve van bijvoorbeeld een groothandelsbedrijf
Reparatiebedrijfjes, waaronder:
schoen-/lederwarenreparatiebedrijf
uurwerkreparatiebedrijf
goud- en zilverwerkreparatiebedrijf
reparatie van kleine (elektrische) gebruiksgoederen
reparatie van muziekinstrumenten
In ieder geval zijn autoreparatiebedrijven uitgezonderd
Advies- en ontwerpbureaus, waaronder individuele praktijk voor:
reclame ontwerp
grafisch ontwerp
architect
(Zakelijke) dienstverlening, waaronder individuele praktijk voor:
notaris
advocaat
accountant
assurantie-/verzekeringsbemiddeling
exploitatie en handel in onroerende zaken
Overige dienstverlening
kappersbedrijf
schoonheidssalon
kinderdagopvang
gastouderschap
Onderwijs
autorijschool
onderwijs niet in te delen naar specificatie, mits zonder werkplaats of laboratorium
dan wel met voorgenoemde bedrijvigheid naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen bedrijvigheid.
Bijlage 3 Inpassingsvoorstel
Bijlage 1 Landschapsinpassingsplan
Bijlage 1 Landschapsinpassingsplan