Nibbixwoud - Overspoor 80
Bestemmingsplan - gemeente Medemblik
Vastgesteld op 09-04-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Nibbixwoud - Overspoor 80 met identificatienummer NL.IMRO.0420.BPNIBOVERSPOOR80-VA01 van de gemeente Medemblik;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
1.6 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw, geen bijbehorend bouwwerk en geen overkapping zijnde;
1.7 Archeologisch advies:
een quickscan waarin de archeologische waarden en de voorgenomen ingrepen worden getoetst. De afweging tot nader archeologisch onderzoek wordt hierin verwoord door de archeoloog van Archeologie West-Friesland;
1.8 archeologisch deskundige:
de regio-archeoloog of een ander door het college van Burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;
1.9 archeologisch onderzoek:
onderzoek in het kader van de archeologische monumentenzorg verricht door een gecertificeerd bedrijf of instelling en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA);
1.10 archeologisch onderzoeksgebied:
een gebied met een daaraan toegekende hoge archeologische verwachting vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
1.11 Archeologische verwachting:
de aan een gebied toegekende hoge, middelmatige of lage verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.
1.12 Archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met kennis of studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten in het verleden;
1.13 archeologisch waardevol terrein:
een terrein waarin zich voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden;
1.14 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;
1.15 bebouwingslint:
min of meer aaneengesloten, lijnvormige reeks van gebouwen gelegen direct aan een weg buiten de bebouwingscontour, waarbij er een open relatie is met het achterliggende agrarisch gebied;
1.16 bedrijf:
beroepsbezigheid, handwerk, en ook: onderneming die zich bezig houdt met het maken en/of verhandelen van bepaalde goederen en/of het leveren van bepaalde diensten;
1.17 bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.18 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een woonfunctie die wordt gebruikt voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.19 bestaand:
ten aanzien van de aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:
- a. bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;
1.20 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.21 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.22 bijbehorend bouwwerk:
een uitbreiding van een hoofdgebouw/bedrijfswoning dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd gebouw, of overkapping;
1.23 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.24 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.25 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.26 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.27 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.28 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.29 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.30 cultuurgrond:
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die hobbymatig in gebruik zijn voor het houden van dieren;
1.31 cultuurlandschappelijke waarden:
waarden ontstaan door het gebruik van de gronden in de loop van de geschiedenis door de mens en die behouden dienen te worden;
1.32 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.33 erfinpassingsplan:
een plan waarin inzichtelijk wordt gemaakt op welke wijze een ontwikkeling wordt ingepast op het betreffende perceel en in relatie tot de omgeving;
1.34 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.35 gebruiksmogelijkheden:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden binnen andere bestemmingen, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed;
1.36 glastuinbouwbedrijf:
een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het telen van gewassen, waarbij de productie in kassen, schuurkassen, kasschuren, bollentrekkassen en/of warenhuizen plaatsvindt;
1.37 hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.38 kap:
een dak dat voor minder dan 50% in het horizontale vlak ligt;
1.39 kas:
een gebouw, niet zijnde een tunnelkas dan wel een naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groenten, vruchten, bloemen of planten;
1.40 kleinschalige beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten:
de in Bijlage 3 genoemde beroepen en bedrijvigheid, dan wel naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen beroepen en bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend door de bewoner en/of de werknemers;
1.41 kleinschalige duurzame energiewinning:
winning op bouwpercelen van energie uit kleinschalige perceelsgebonden bronnen, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en waarvan de bronnen in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar zijn, zoals zon, wind, water, aard- en omgevingswarmte, niet zijnde zonneweides/zonneparken;
1.42 mansardekap:
een dakvorm met gebroken, naar buiten geknikte vlakken, waarbij het onderste gedeelte van het schuine dak steiler is dan het bovenste gedeelte;
1.43 landschappelijke waarden:
de cultuurlandschappelijke en de visuele waarden van het landschap;
1.44 milieusituatie:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de milieuaspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking. In het bijzonder dient bij de situering en omvang van milieubelastende functies erop te worden gelet dat de mogelijke uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies zo weinig mogelijk wordt beperkt.
Omgekeerd dient er bij uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies op te worden gelet dat bestaande milieubelastende functies zo weinig mogelijk in hun functioneren worden beperkt;
1.45 natuurlijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied. Onderdeel van de natuurlijke waarden vormt steeds een beoordeling van de soortbescherming op basis van de Flora- normaal onderhoud en faunawet;
1.46 normaal agrarisch gebruik:
het gebruik dat, gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goede grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en een goed grondgebonden agrarisch gebruik van de gronden;
1.47 normaal onderhoud:
het onderhoud dat, gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
1.48 normaal onderhoud (in het kader van archeologie):
onderhoudswerkzaamheden, als het vervangen van bestrating en dergelijke, die niet leiden tot verstoring van de ongeroerde bodem;
1.49 nutsvoorzieningen:
een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;
1.50 ondersteunend glas:
kassen waarbij het agrarisch product in ondergeschikte mate een bijdrage levert aan de teelt(en) van het betreffende vollegrondstuinbouwbedrijf en/of bollenteeltbedrijf en waarbij de glasopstanden beperkt deel uitmaken van de bedrijfsvoering van het betreffende vollegrondstuinbouwbedrijf en/of bollenteeltbedrijf ;
1.51 overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
1.52 peil:
- a. indien op het land wordt gebouwd:
- 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
- de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- b. indien in het water wordt gebouwd:
- 1. de hoogte van het gemiddelde waterpeil;
1.53 permanente bewoning:
bewoning als hoofdverblijf binnen een vaste woon- of verblijfplaats;
1.54 schuurkas, kasschuur, bollentrekkas:
gebouwen met stenen, metalen of houten wanden en een dak van lichtdoorlatend materiaal;
1.55 sociale veiligheid:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient voorkomen te worden dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal controleerbaar is;
1.56 straat- en bebouwingsbeeld:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient gestreefd te worden naar het instandhouden c.q. tot-stand-brengen van een, in stedenbouwkundig en landschappelijk opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
In het algemeen zal bij bebouwing worden gestreefd naar:
- a. een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
- b. een goede hoogte-/breedte-verhouding tussen de bebouwing onderling;
- c. een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
1.57 tunnelkas:
elke constructie van hout, metaal of ander materiaal, welke met plastic of in gebruik daarmee overeenstemmend materiaal is afgedekt en dient als teeltondersteuning voor bedekte teelten;
1.58 verkeersveiligheid:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. tot-stand-brengen van een verkeersveilige situatie;
1.59 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Bij een afzonderlijk huishouden moet het gaan om personen of een groep personen waarbij er sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling zoals een traditioneel gezin.
1.60 woonhuis:
een gebouw, dat één woning omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
1.61 woonsituatie:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. garanderen van een redelijke lichttoetreding en een redelijk uitzicht, alsmede de aanwezigheid van voldoende privacy.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens:
de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de zijdelingse perceelgrens.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Glastuinbouw 2
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Glastuinbouw 2'aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. kassen, schuurkassen, kasschuren, bollentrekkassen, warenhuizen en overige bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van glastuinbouwbedrijven;
- b. het behoud en het herstel van de bestaande hoofdvormen van de stolpen;
met daaraan ondergeschikt:
- c. kleinschalige duurzame energiewinning;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. wegen en paden;
- f. water;
met de daarbijbehorende:
- g. tuinen, erven en terreinen;
- h. andere bouwwerken ten behoeve van waterbassins.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van een goede woonsituatie, een goede milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van de plaatsing van een mestvergistingsinstallatie of een daarmee gelijk te stellen bouwwerk;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid;
- c. het opslaan van mest en/of overige landbouwproducten buiten het bouwvlak, met uitzondering van tijdelijke opslag (oogstperiode) van akkerbouwproducten;
- d. het opslaan van agrarische producten buiten het bouwvlak;
- e. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor horecadoeleinden en verblijfsrecreatieve doeleinden tenzij daarvoor in het verleden planologische medewerking voor verleend is;
- f. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel;
- g. het gebruik van bedrijfsgebouwen voor de huisvesting van buitenlandse werknemers;
- h. het gebruik van de gronden ten behoeve van een paardrijbak;
- i. het gebruik van kassen ten behoeve van caravanstalling;
- j. het gebruik van de kassen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voorwaardelijke verplichting 1' en 'specifieke vorm van agrarisch - voorwaardelijke verplichting 2', indien de zijgevels tussen zonsopkomst en zonsondergang, bij een buitenlichtintensiteit van minder dan 50 Watt/m², indien de lampen branden, voor minder dan 95% zijn afgeschermd;
- k. het gebruik van de kassen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voorwaardelijke verplichting 1' en 'specifieke vorm van agrarisch - voorwaardelijke verplichting 2', indien de bovenafscherming in de nacht van 24:00 (in april, september en oktober van 02:00) tot zonsopgang minder dan 90% is afgeschermd.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. grasvelden, bermen en daarmee gelijk te stellen groenvoorzieningen;
- b. (afschermende) beplanting en bebossing;
- c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van de groengebieden;
met daaraan ondergeschikt:
- d. kleinschalige duurzame energiewinning;
- e. het extensief agrarisch en dagrecreatief medegebruik;
- f. sloten en bermen;
met de daarbijbehorende:
- g. andere bouwwerken.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten;
- b. het dempen van sloten en/of andere waterlopen;
- c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
Artikel 5 Waarde - Archeologie 1
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
5.2 Bouwregels
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Waarde - Archeologie 2
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
6.2 Bouwregels
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Waarde - Archeologie 3
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
7.2 Bouwregels
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken van gronden en bouwwerken op een wijze of tot doel strijdig met de bestemming;
- b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- c. het gebruik van de gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
- d. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
- e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
- f. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
- g. het gebruik van leegstaande gebouwen voor de huisvesting van buitenlandse werknemers;
- h. het gebruik van gronden en bouwwerken voor gasboringen, gaswinning en winning van schaliegas;
- i. het gebruik van gronden en bouwwerken voor zonnepanelen anders dan op daken van gebouwen of overkappingen.
9.2 Afwijken van de gebruiksregels
9.3 Ondergeschikte functie
Een ondergeschikte functie mag een omvang hebben van niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. de bij recht in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels in die zin dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- c. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van andere bouwwerken in die zin dat de bouwhoogte van andere bouwwerken wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m;
- d. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van andere bouwwerken in die zin dat de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvangst- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot ten hoogste 40,00 m;
- e. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen in die zin dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen wordt vergroot, mits:
- 1. de maximale oppervlakte van de vergroting ten hoogste 10% van het betreffende bestemmingsvlak zal bedragen;
- 2. de bouwhoogte leidt tot een bouwhoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen;
- f. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. bestemmingsvlak in die zin dat de grenzen van het bouw- c.q. bestemmingsvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
- 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
- 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
- 3. één erker per (hoofd)gebouw over maximaal de halve gevelbreedte;
- 4. ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;
mits de bouwgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Algemeen
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wijzigen in die zin dat:
- a. het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft, mits over de waterhuishouding vooraf advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder;
- b. bouwvlakken worden verschoven, mits de oppervlakte van het bouwvlak niet wordt vergroot.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Voldoende parkeergelegenheid
- a. Een nieuw bouwwerk, verandering van een bouwwerk, verandering van gebruik van een bouwwerk of van gronden - al dan niet gecombineerd - , waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, is niet toegestaan wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden;
- b. bij een omgevingsvergunning, dan wel bij de beoordeling of het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels (die zijn neergelegd in de Nota Parkeernormen van 6 maart 2014, dan wel de opvolger van die regel) bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid;
- c. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
- c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
- e. Voormalige agrarische bedrijfsgebouwen die onder het overgangsrecht zijn gebracht mogen worden gebruikt overeenkomstig een veldschuur.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Nibbixwoud - Overspoor 80 van de gemeente Medemblik.
Behorend bij het besluit van 9 april 2020.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Overspoor 80 te Nibbixwoud is een glastuinbouwbedrijf gevestigd. Het bedrijf is voornemens zijn bedrijfsvoering uit te breiden. Hiervoor dient het bestaande kassencomplex met circa 35.000 m2 vergroot te worden. De beoogde uitbreiding vindt plaats aan de zuidzijde van de bestaande kassen.
Ten behoeve van een duurzame bedrijfsvoering wordt op dit moment een zonneboilerveld ten westen van de beoogde uitbreiding gerealiseerd.
De ontwikkeling kan niet plaatsvinden op basis van de huidige planologische regeling. Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Medemblik staat welwillend tegenover de ontwikkeling. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan nodig. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt aan de Overspoor 80 te Nibbixwoud. Het bedrijf bevindt zich ten oosten van het bedrijventerrein Overspoor. De ligging en begrenzing van het projectgebied is weergegeven in figuur 1. Het betreft de kadastrale percelen gemeente Wognum Sectie N, nummers 59, 814, 1085, 44, 878, 892, 1225. Oostenderweg
Figuur 1.1 De ligging van het plangebied
1.3 Planologische Regeling
De bestaande bedrijfskavel van het glastuinbouwbedrijf is geregeld in het bestemmingsplan Dorpskernen IV, dat is vastgesteld op 29 september 2016. De locatie heeft hierin de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw 2'. De bebouwing is binnen deze bedrijfskavel vastgelegd door middel van een bouwvlak. Binnen de bestemming is een glastuinbouwbedrijf toegestaan.
De beoogde uitbreiding van het bedrijf is gelegen in het bestemmingsplan Buitengebied, dat is vastgesteld op 22 februari 2018. Het plangebied heeft hierin de bestemming 'Agrarisch'. Een glastuinbouwbedrijf is binnen deze bestemming niet toegestaan. Daarnaast zijn de gronden niet voorzien van een bouwvlak. Bebouwing binnen dit gedeelte van het plangebied is dan ook niet toegestaan.
Tevens is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' van toepassing. Hiermee worden eventueel voorkomende archeologische waarden beschermd. Voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 0,40 m onder het maaiveld plaatsvinden, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, zijn aangetoond dat:
a. geen archeologische waarden aanwezig zijn; dan wel
b. de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; dan wel
c. de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet kunnen worden verstoord.
Om de ontwikkeling juridisch-planologisch toch te kunnen regelen, wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld.
Figuur 2. Uitsnede geldende bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
1.4 Leeswijzer
Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling en op de ruimtelijke en functionele inpassing daarvan in de bestaande structuur. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in Hoofdstuk 4 een toetsing aan de milieuaspecten volgt. Wanneer deze van toepassing zijn, worden daarbij de uitgangspunten voor het bestemmingsplan genoemd. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen juridische regeling. Het laatste hoofdstuk gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plan
2.1 Bestaande Situatie
Ligging in de regio
Fruit- en bloemteelt vormt in West-Friesland een behoorlijk deel van de gebruiksfuncties in het buitengebied. De agribusiness is één van de economische motoren. De Westfriese agrarische sector in de regio is modern en innovatief en ontwikkelt zich in hoog tempo. In veel takken van de land- en tuinbouw vinden schaalvergroting, intensivering, automatisering en internationalisering plaats. Maar ook verduurzaming en innovatie horen bij de landbouw in Nederland.
Ligging in de omgeving
Het bedrijf van de initiatiefnemende partij ligt aan het bebouwingslint Wijzend, dat Wognum verbindt met Nibbixwoud. Het kassencomplex grenst aan het agrarische strokenlandschap tussen de bebouwingslinten Wijzend en de Oosteinderweg. Ten westen ligt het bedrijventerrein Overspoor, deels gelegen aan het lint Wijzend. Een ander deel van dit bedrijventerrein is opgespannen tussen de rijksweg A7 en een historische spoorlijn. Ten westen van de A7 ligt Wognum.
Huidige situatie plangebied
Op het perceel staat de bedrijfsbebouwing in de vorm van kassen. De oppervlakte van de bebouwing bedraagt in de huidige situatie 40.000 m2. De gronden van de uitbreiding bevindt zich op de gronden van het agrarische strokenlandschap middenin een fruit- en bloemteelt gebied. Hierbij vormen de sloten de begrenzingen tussen de agrarische percelen.
Figuur 3 en 4 geven een overzicht van de bestaande situatie weer.
Figuur 3 Huidige situatie plangebied
Figuur 4 Huidige situatie plangebied
2.2 Ruimtelijke En Landschappelijke Analyse
Cultuurhistorische analyse
Het plangebied is in 1870 een opvallend gegeven in het toenmalige landschap. Gelegen in het opstrekkende verkavelingslandschap zien we op de kaarten dat de doorgaande wetering al onderbroken is. Deze verbijzondering suggereert dat in het plangebied een andere gebruiksvorm aanwezig is. Karakteristieken van het omliggende landschap zijn de open velden, de opstrekkende verkaveling en de kleinschaliger bebouwingslinten.
Figuur 5 Historische kaart 1870
Op de kaart van 1900 is de onderbreking van de wetering nog steeds prominent aanwezig. De verkaveling rond en in het plangebied kent een opvallend verschil. De aanwezigheid van bebouwing doet vermoeden dat het plangebied iets hoger dan de omgeving ligt en dat er dus historische en landschappelijke aanleidingen zijn om hier te wonen en te werken.
Figuur 6 Historische kaart 1900
De kaart van 1950 laat geen grote verschillen zien afgezien van het feit dat de verkaveling hier en daar wat vergroot en gesaneerd is. De komst van de rijksweg A7 is eveneens zichtbaar.
Figuur 7 Historische kaart 1950
In 1975 zien we echter een grootschalig veranderd landschap door de verdere opkomst van de fruitteelt. Grote delen van het voormalige weidegebied worden nu gebruikt als boomgaard. Het eens weidse en open landschap is nu een besloten en halfopen landschap. In deze periode zien we ook hier en daar kassen in het landschap verschijnen die mede door de komst van goedkoop gas rendabel worden.
Figuur 8 Historische kaart 1975
In de huidige situatie zien we een half-open landschap wat nog steeds veel fruitteelt herbergt. Nieuw is de komst van een wijngaard maar ook de vergroting van de kassen en de bedrijvigheid rond de A7 zijn in belangrijke mate de beeldbepalers van het huidige landschap.
De omgeving van het plangebied wordt bepaald door lintstructuren die weinig doorzicht bieden op het achterliggende landschap, ten westen van het plangebied een bedrijventerrein en de aanwezigheid van recreatieve bebouwing en attracties. Door de verdichting op de infrastructurele aders rond het plangebied is het binnenste agrarische gebied een afgesloten ruimte geworden.
Figuur 9 Huidige situatie plangebied
Ruimtelijke analyse
De omgeving van het plangebied valt uiteen in een aantal duidelijk te onderscheiden zones. Van oudsher zijn dat de bebouwingslinten met daartussen een agrarische gebied. Dit is in de huidige situatie geen aaneengesloten open landschap. Naast onder andere veeteelt, boomkwekerijen en fruitteelt zijn er ook recreatieve functies aanwezig. Door de aard van het gebruik is het te beschouwen als een halfopen casco-landschap. Aan de westzijde is een zeer dicht bebouwde bedrijvenzone met infrastructurele aders aanwezig. De locatie van Mol Freesia is een wat onduidbare plek in het landschap. Het ligt in feite op de overgang tussen het bebouwingslint en het half-open casco landschap, waarbij het eveneens grenst aan het bedrijventerrein. Qua functionaliteit sluit het weer goed aan op het agrarisch gebied aan de zuidzijde.
Figuur 10 Ruimtelijke analyse
Op onderstaand kaartbeeld is de zichtbaarheid van het plangebied vanuit de omgeving weergegeven. Het gebied is vanaf de openbare ruimte grotendeels afgeschermd door opgaande groenstructuren. Bebouwing en fruitteelt vormen visuele barrières die direct zicht op het plangebied ontnemen. Het belangrijkste zicht is te verkrijgen vanaf het bedrijventerrein Overspoor. In de nabije toekomst wordt dit bedrijventerrein verder bebouwd en vervalt deze zichtbaarheid grotendeels. Een groot deel van het gebied tussen Wijzend en de Oosteinderweg is door de visuele barrières en de interne structuur nauwelijks waarneembaar vanuit de openbare ruimte.
Figuur 11 Zichtbaarheid op plangebied
2.3 Nut En Noodzaak Uitbreiding
Mol Freesia is een moderne jaarrond freesiakwekerij. Op het bedrijf worden jaarlijks ca. 18.000.000 freesia's geproduceerd voor met name de Europese markt. Ongeveer 60% wordt door middel van vaste contracten verkocht aan supermarktketens, de overige 40% gaat langs de veilingklok.
De supermarktketens worden beleverd door Unicum Freesia. Dit is een afzetorganisatie van 12 freesiakwekers, waarvan Mol Freesia sinds 1999 lid is. Unicum is gevestigd op het veilingterrein van Naaldwijk. Door Unicum Freesia worden de freesia's tot boeketjes verwerkt en winkelklaar gemaakt.
Door de klanten van het bedrijf steeds hogere eisen gesteld aan het product en het productieproces/ bedrijfsvoering. Het bedrijf is dan ook in het bezit van alle relevante certificeringen, zoals: MPS-A, MPS-gap, ETI en klantspecifieke certificaten. Duurzaamheid is een steeds belangrijker thema.
Mol Freesia is sinds 2007 gevestigd op bedrijventerrein Overspoor in Nibbixwoud. De redenen voor de keuze voor nieuwbouw op deze locatie waren;
- 1. Grondsoort; De freesiateelt is een grondgebonden teelt. Op deze grond groeien freesia's goed, in tegenstelling tot de zwaardere gronden in bijv. Andijk(Het Grootslag). Daarnaast is de grond bovendien goed machinaal te bewerken.
- 2. Personeel; Door nieuw te bouwen in dezelfde gemeente kon het bedrijf zijn medewerkers behouden. 80% van zijn medewerkers wonen in Wognum en Nibbixwoud. De freesiateelt is een arbeidsintensieve teelt, hiervoor heeft het bedrijf 60 medewerkers in dienst.
Voor de nieuwbouw in 2007 waren productkwaliteit, arbeidsomstandigheden, arbeidsproductiviteit en energie-efficiency de belangrijkste uitgangspunten. Om te komen tot de grootste energie-efficiency werkt het bedrijf volgens het principe van Het Nieuwe Telen(HNT). Dit doen ze in samenwerking met Wageningen UR. HNT staat voor energiezuinig telen en het halen van een optimale productie.
HNT maakt gebruik van natuurkundige kennis om de teelt optimaal te sturen in onder meer temperatuur, vocht, CO2-dosering, licht en schermen. Vanaf de bouw in 2007 tot heden is het bedrijf daarom blijven investeren in de nieuwste technieken, zoals hogedruk verneveling, verticale ventilatoren, pyrgeometer en IR-plantsensoren.
Om in de nabije toekomst aan de eisen van zijn afnemers en de wensen van zijn eindklanten te kunnen voldoen, is het noodzakelijk om het product verder te verduurzamen. Daarom wil het bedrijf 80% CO2 reduceren per geproduceerde bloem in 2022. Dit wil het bedrijf bereiken door:
- a. De realisatie van een zonneboilersysteem met een collectoroppervlakte. Dit zonneboilerveld is onlangs gerealiseerd. Deze bevindt zich op de gronden direct ten westen van de toekomstige uitbreiding van de kassen. Met het zonneboilerveld kan het bedrijf jaarlijks zijn warmte opwekken, vergelijkbaar met die van 750.000 m3 aardgas. De CO2-uitstoot zal hierdoor met 1.350.000 kg per jaar afnemen.
- b. 1.500 m2 zonnepanelen op het dak de bestaande verwerkingsruimte. Hiermee kan het bedrijf jaarlijks 400.000 kWh aan groene stroom opwekken.
- c. Uitbreiding van de freesiakas met 35.000 m2. Dit is noodzakelijk om zijn marktpositie te handhaven en om het bedrijf toekomstbestendig te houden. Bovendien kan de warmte die het zonneboilersysteem levert, hierdoor volledig benut worden. Paragraaf 2.4 gaat nader op dit initiatief in.
- d. Vervangen huidige scherminstallaties in de bestaande freesiakas (40.000 m2) door dubbele hoogisolerende scherminstallaties.
Voor het zonneboilersysteem is de SDE+ subsidie toegekend. Dit is een exploitatiesubsidie voor de duur van 15 jaar vanaf ingebruikname. De technische levensduur van het systeem is echter 25 tot 30 jaar, zonder opbrengstvermindering aan het einde van de levensduur. De zonneboilerinstallatie wordt onderdeel van de verwarmingsinstallatie voor de kassen. Het zonneboilersysteem levert 4 maal zoveel energie als een zon-PV(stroom) systeem van dezelfde omvang. Het unieke van dit systeem is dat er in de winter ook koelwater mee gemaakt kan worden, waardoor de energiewinst nog groter wordt. Het geproduceerde warme water wordt tijdelijk opgeslagen in aquifers (ondergrondse opslag) en gebruikt op het moment dat de kassen verwarmd moeten worden. Ook het geproduceerde koelwater wordt tijdelijk opgeslagen, in een andere aquifer, en gebruikt wanneer er in de kassen gekoeld moet worden. Warmte- en koude-opslag in aquifers is ook een veel gebruikte en bewezen techniek. Een zonneboilersysteem van deze omvang en vorm, met seizoensopslag in aquifers is nieuw in Nederland. De arbeidsbehoefte zal in 2018 met 30 medewerkers toenemen.
In 2021 zal de arbeidsbehoefte nogmaals met 30 medewerkers toenemen. Uitvoering van de plannen maakt het bedrijf een toekomstig bestendig bedrijf dat klaar is voor de toekomst.
2.4 Voorgenomen Initiatief
Dit bestemmingsplan biedt een juridisch-planologische regeling voor het reeds gevestigde bedrijf inclusief de gewenste uitbreiding van de kassen. Zoals in paragraaf 2.3 beschreven is de geplande uitbreiding uit bedrijfseconomisch oogpunt noodzakelijk. De uitbreiding van de schuurkas vindt plaats achter de bestaande kassen aan de achterzijde. Het betreft een uitbreiding van in totaal 35.000 m2. Om deze uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten te realiseren is een vergroting van het bouwvlak van 4,4 hectare naar 8 hectare noodzakelijk, een uitbreiding derhalve van 3,6 ha. De gewenste inrichting van het bedrijfsperceel is weergegeven in figuur 12.
Figuur 12 Gewenste inrichting bedrijfsperceel
2.5 Ruimtelijke Kwaliteitseis
De uitbreiding wordt zoveel mogelijk 'in het bestaande landschap' geplaatst. De belangrijkste conclusies uit de ruimtelijke analyse (zie paragraaf 2.2) is dat het gebied waar de ontwikkeling plaatsvindt op een knooppunt van verschillende landschappelijke en functionele zones ligt en dat de plek daarbij nagenoeg onzichtbaar is vanuit de omgeving.
Voor de ontwikkeling is een landschappelijke inpassingsplan gemaakt. Deze is als bijlage 1 bij de toelichting toegevoegd. Het plan is samen met de omgeving tot stand gekomen. Tevens is rekening gehouden met de provinciale eisen van ruimtelijke kwaliteit zoals verwoord in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie. Een beschrijving van het planvormingsproces inclusief beschrijving van de landschappelijke inpassing is opgenomen in bijlage 2.
Een landschappelijke inrichtingstekening van het zonneboilerveld is in figuur 11 weergegeven. De landschappelijke inpassing is gewaarborgd door middel van een voorwaardelijke verplichting.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijk beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen draagt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
De beoogde ontwikkelingen binnen het plangebied raken geen van bovenstaande Rijksbelangen. Het Rijksbeleid geeft hierdoor geen uitgangspunten voor dit bestemmingsplan.
3.2 Provinciaal Beleid
Structuurvisie en Provinciale Ruimtelijke Verordening
Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Holland is vastgelegd in de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld op 19 november 2018. Hierin staat de visie op de fysieke leefomgeving beschreven. De provincie wil balans tussen economische groei en leefbaarheid. Er zijn randvoorwaarden geformuleerd hoe om te gaan met klimaatverandering.
In de visie zijn 5 bewegingen met ontwikkelprincipes beschreven voor de ontwikkeling van de leefomgeving.
- 1. Dynamisch schiereiland. Hierin is het benutten van de unieke ligging van Noord-Holland, te midden van water, leidend.
- 2. Metropool in ontwikkeling. Hierin wordt beschreven hoe de Metropoolregio Amsterdam steeds meer als één stad functioneert.
- 3. Sterke kernen, sterke regio’s, gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden.
- 4. Nieuwe energie, benut de economische kansen van de energietransitie.
- 5. Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving, staan het ontwikkelen van natuurwaarden en een economisch duurzame agrarische sector centraal.
Het perceel valt in gebied vijf 'Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving'. De regels voor dit gebied zijn uitgewerkt in de provinciale ruimtelijke verordening.
Provinciale Ruimtelijke Verordening
Bij de omgevingsvisie hoort een Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). In de PRV staan de regels waaraan ruimtelijke plannen in Noord-Holland moeten voldoen. Naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid wordt de PRV regelmatig aangepast. De laatste aanpassing dateert van 19 januari 2019.
Voor onderhavig bedrijf is artikel 26c (Glastuinbouw) van toepassing. Uitbreidingen waardoor de totale omvang van een agrarisch bouwperceel meer dan 2 ha gaat bedragen, zijn in principe alleen toegestaan in een glastuinbouwconcentratiegebied.
In afwijking hiervan kan een bestemmingsplan voorzien in de uitbreiding van een glastuinbouwbedrijf tot een totale omvang van meer dan 2 ha, mits:
- 1. het bedrijf grenst aan bestaand stedelijk gebied;
- 2. niet grenst aan andere glastuinbouwbedrijven;
- 3. sprake is van grondgebonden teelt;
- 4. en de uitbreiding leidt tot een verbeterde duurzame bedrijfsvoering, waarbij het bedrijf een aantoonbare duurzame synergie heeft met de aangrenzende stedelijke functies.
Met dit bestemmingsplan wordt een glastuinbouw bedrijf groter dan 2 hectare mogelijk gemaakt. Derhalve dient de uitbreiding te voldoen aan de genoemde voorwaarden.
- 1. Het bestaande glastuinbouwbedrijf grenst aan bestaand stedelijk gebied.
- 2. Het betreft een solitair glastuinbouwbedrijf grenzend aan een bedrijventerrein.
- 3. Er is sprake van een grondgebonden teelt in de vorm het telen van freesia's.
- 4. Voor een verbeterde duurzame bedrijfsvoering is reeds een zonneboilerinstallatie aangelegd. Deze is rendabel indien de uitbreiding gerealiseerd is. Derhalve leidt de uitbreiding tot een verbeterde duurzame bedrijfsvoering.
Aan de genoemde voorwaarde wordt voldaan.
Ruimtelijke kwaliteitseis
Een toetsing aan de ruimtelijke kwaliteitseis (artikel 15 PRV) is nodig, wanneer meegewerkt wordt aan de wijziging. Dit houdt in dat de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen, aardkundige waarden en (dorps)structuur worden gerespecteerd. Verder wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de mate waarin rekening wordt gehouden met de ontwikkelingsgeschiedenis en de ordeningsprincipes van het landschap, de bebouwingskarakteristieken ter plaatse, de inpassing van de ontwikkeling in de wijdere omgeving en de eerder genoemde kernkwaliteiten van het gebied. De toetsing aan de ruimtelijke kwaliteitseis staat in paragraaf 2.5 en in bijlage 1 en 2. De locatie ligt in het oude zeekleilandschap, gekenmerkt door weg- en dijkdorpen, als structuurdrager. De uitbreiding ligt achter het lint, waardoor de structuur vanaf de weg gelijk zal blijven. Het bedrijf grenst aan het bedrijventerrein Overspoor, ook gelegen achter het lint. De uitbreiding zal niet zichtbaar zijn vanaf het lint, door bestaande hagen.
Daarnaast geldt dat nieuwe ontwikkelingen zoveel mogelijk rekening dienen te houden met de oorspronkelijke verkavelingsstructuren. De beoogde uitbreiding past binnen de oorspronkelijke verkavelingsstructuur.
Leidraad Landschap en Cultuurhistorie
De provincie wil de Noord-Hollandse landschappen optimaal gebruiken door hun kenmerkende kwaliteiten te benutten bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Hiertoe is de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie opgesteld. Deze leidraad wordt met name toegepast indien op grond van de PRV een aanvullende ruimtelijke kwaliteitseis wordt gevraagd.
Het plangebied ligt volgens de leidraad in het Oude zeekleilandschap. Voor dit gebied is een aantal kernkwaliteiten van het landschaps-DNA benoemd, waaronder het kleine reliëf van het voormalig getijdengebied, historische structuurlijnen, cultuurhistorische objecten en de mate van openheid (halfopen karakter).
Voor dit plan is vooral de mate van openheid en de ligging aan een historische structuurlijn van belang. Het ligt niet in een aardkundig waardevol gebied of monument. Ook zijn er geen cultuurhistorisch waardevolle objecten in het geding. Zoals beschreven in paragraaf 2.5 en in Bijlage 1 en Bijlage 2 wordt geen afbreuk gedaan aan de kernkwaliteiten van het oude zeekleilandschap.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie 2012-2022
In de op 28 februari 2013 vastgestelde Structuurvisie 2012-2022 van de gemeente Medemblik 'Sterke kust en sterk achterland' is het nieuwe beleid van de gefuseerde voormalige gemeenten Medemblik, Wervershoof en Andijk vastgelegd. Doel van deze structuurvisie is een harmonisatie van het beleid van de drie voormalige gemeenten tot één beleid.
Economie en bedrijvigheid in Medemblik beschikt over twee unieke beelden: De gemeente Medemblik als plattelandsgemeente, een groen en rustig deel van Westfriesland. De land en tuinbouw is gevarieerd met accentverschillen in verschillende delen van de gemeente. Speerpunten zijn de schaalvergroting van de bedrijven en het recreatief medegebruik van het platteland in combinatie met de instandhouding/herbestemming van vrijkomende agrarische gebouwen.
De gemeente heeft beleidsmatig aangegeven het bedrijventerrein Overspoor Oost te willen uitbreiden met 8,2 ha in zuidoostelijke richting (fase I en II), opgenomen in de provinciale structuurvisie als zacht plan. Zie hiervoor de uitsnede in figuur 13. Uit recent onderzoek 'behoefteraming ondernemend West-Friesland' blijkt op korte termijn een overaanbod aan bedrijventerreinen. De gemeente maakt daarom de keuze om functioneel af te wijken van het beleid voor bedrijven en wil ruimte geven aan de duurzame ontwikkeling en uitbreiding van Mol Freesia.
Zowel het zonneboilerveld als de uitbreiding van de kassen vallen binnen het plangebied Overspoor II. Voor uitbreiding van bedrijvigheid zijn voor de middellange termijn nog geschikte locaties aan de westzijde van het bedrijventerrein Overspoor. Het gebied tussen de genoemde zuidelijke bebouwingsgrens en de woonbebouwing aan de Oosteinderweg dient met het oog op de historische spoorlijn gevrijwaard te blijven van bebouwing. Dit blijft het geval.
Figuur 13 Uitsnede kaart structuurvisie
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Milieuzonering
Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Deze afstand wordt gemeten tussen de bestemmingen van bedrijven en de gevels van geluidsgevoelige objecten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.
In de nabijheid van het plangebied komen verschillende woon- en bedrijfsfuncties voor. De omgeving wordt daarom aangemerkt als gemengd gebied. Conform de systematiek van de VNG-brochure mag de richtafstand derhalve met één stap verkleind worden.
De bedrijfsactiviteiten worden volgens de VNG-brochure aangemerkt als een bedrijf van milieucategorie 2 (tuinbouw), waarvoor een richtafstand van 10 meter ten opzichte van gevoelige functies in gemengd gebied geldt. De afstand van de gevel van de dichtstbijzijnde woning tot de grens van de inrichting van onderhavig bedrijf bedraagt meer dan 150 meter. Hiermee voldoet de voorgenomen ontwikkeling tot de eisen die gesteld worden aan de milieuzonering.
Spuitzone
In kassen waar teelt plaatsvindt waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast, moet op grond van jurisprudentie, rekening gehouden worden met een spuitzone van 25 meter. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan.
4.2 Ecologie
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie ten aanzien van het provinciaal natuurnetwerk de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Gebiedsbescherming
Met betrekking tot de gebiedsbescherming gaat het om de bescherming van gebieden die zijn aangewezen als onderdeel van de Natuurnetwerk (Nederland) en/of om gebieden die zijn aangewezen als Natura 2000-gebied.
Met de realisering van de kassen verdwijnt het agrarische perceel. Vanwege het ontbreken van enige functionele relatie met het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied het IJsselmeer en de grote afstand hiernaartoe leidt de ontwikkeling niet tot negatieve effecten op het IJsselmeer.
Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige natuurgebied Polder - Zeevang ligt op ruim 14 kilometer. De uitbreiding heeft eveneens geen effecten op het provinciaal Natuurnetwerk dat op ruim 1 kilometer afstand ligt. Desondanks is een stikstofberekening uitgevoerd (zie bijlage 4). Uit berekeningen voor met AERIUS Calculator blijkt dat er geen sprake is van een stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr. Er is derhalve geen vergunning voor de Wet Natuurbescherming nodig.
Soortenbescherming
De soortenbescherming vindt primair plaats via de Wet natuurbescherming. Op grond van deze wet mogen er geen beschermde planten en dieren (en hun verblijfplaatsen), die in de wet zijn aangewezen, verstoord worden. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan op bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.
Voor de ontwikkeling van het zonnepark ten westen van het plangebied is een ecologisch onderzoek
naar de aanwezigheid van beschermde soorten uitgevoerd. Deze is als bijlage 3 toegevoegd.
De quickscan flora en fauna heeft als doel om in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten, gebieden of houtopstanden aanwezig zijn die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve gevolgen kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep.
De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in tabel I van het onderzoeksrapport. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soort-gericht nader onderzoek of vergunningstrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.
Ten aanzien van algemeen voorkomende broedvogels, zonder jaarrond beschermde status, wordt geadviseerd om het rooien van de fruitbomen alsmede het eventueel verwijderen van overig groen op de onderzoekslocatie buiten het broedseizoen uit te voeren, om zo mogelijke verstoring van broedende vogels te voorkomen. Het groenafval dient eveneens buiten het broedseizoen verwijderd te worden. Een grote stapel snoeiafval vormt namelijk een ideale broedlocatie voor kleine vogelsoorten als heggenmus en winterkoning. Indien er toch binnen het broedseizoen wordt gerooid en/of andere vegetatie wordt verwijderd, wordt er aangeraden om voorafgaand aan deze werkzaamheden een broedvogelinspectie uit te voeren.
Voor beschermde soorten behorend tot overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht. Dit betekent dat al het redelijkerwijs mogelijke gedaan dient te worden om het verwonden of doden van aanwezige dieren te voorkomen.
Met betrekking tot beschermde gebieden en houtopstanden worden in het kader van Wet natuurbescherming geen bezwaren voorzien ten aanzien van de uitvoering van de voorgenomen ingreep.
4.3 Geluid
Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.
Een glastuinbouwbedrijf is geen inrichting die op grond van de Wgh gezoneerd moet worden. Daarnaast worden binnen het plangebied geen geluidsgevoelige functie mogelijk gemaakt. Er hoeft daarom ook geen rekening gehouden te worden met een eventuele geluidszone van wegen en/of spoorwegen. Een toetsing aan de Wgh is daarom niet noodzakelijk.
4.4 Water
Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.
Digitale watertoets
Het project is kenbaar gemaakt bij het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Uit de digitale watertoets blijkt dat de invloed van het plan op de waterhuishouding mogelijk is, zodanig dat de normale procedure voor de watertoets wordt doorlopen.
Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Met ingang van 22 december 2009 is het Waterbeheerplan 2010-2015 'Van veilige dijken tot schoon water' bepalend voor het waterbeleid binnen het beheersgebied van het HHNK. Dit plan beschrijft het waterbeheer en vormt de basis voor de watertaken die het hoogheemraadschap heeft: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn.
Algemeen
Het plangebied is gelegen in het peilgebied 6750-02 van het peilgebied de Vier Noorder Koggen, met een peil van NAP -1,40 meter. Het gebied watert af middels een stelsel van secundaire- en primaire waterlopen naar het gemaal De Vier Noorder Koggen. Daar wordt het water via dit gemaal op het IJsselmeer uitgeslagen.
Zonering (primaire) waterloop
Er wordt bebouwing gepland binnen de zone van een (primaire) waterloop. Dit betreft de sloot ten zuiden van de huidige bebouwing. Ten behoeve van de ontwikkeling is sprake van verandering aan de hoofdwaterloop (primair water). Deze waterloop wordt in de toekomst als onderdeel van de gehele herinrichting van het gebied, een hoofdwaterloop. Deze wordt dan onderhouden door het hoogheemraadschap, met uitzondering van de droge taluds. De onderhoudsplichtige onderhoudt de waterloop te allen tijde overeenkomstig artikel 2.5 en 2.6 van de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. De taluds worden afgewerkt onder een helling van 1 : 2 of flauwer en zijn zodanig van vorm en afmetingen dat uitzakking of uitspoeling wordt voorkomen. De aansluiting van de waterloop op een bestaand gedeelte waterloop vindt plaats overeenkomstig de door de toezichthouder van het hoogheemraadschap ter plaatse aangegeven lijnen. Tot slot wordt een obstakelvrije onderhoudsstrook van minimaal 5 meter aangehouden tussen de insteek en de bebouwing.
Wat betreft het onderhoud, zal het hoogheemraadschap de primaire watergangen onderhouden (het natte profiel). De aanliggende eigenaren zijn in landelijk gebied verplicht om het maaisel, slootvuil en bagger op te vangen. Droge oevers dienen onderhouden te worden door de aanliggende eigenaren. Secundaire en tertiaire watergangen kennen het volledige onderhoudsplicht, gelegen bij de aanliggende eigenaren (evenals het ontvangstplicht voor het maaisel, slootvuil en bagger). Het hoogheemraadschap gaat ervan uit dat het onderhoud door de aanliggende eigenaar wordt uitgevoerd.
Het dempen van de sloten
Dempingen dienen 1:1 (de hoeveelheid demping dus her-graven) te worden gecompenseerd. Datzelfde geldt ook voor aanleg van nieuwe bruggen, dammen en duikers. In dit geval is er sprake van demping van een aantal waterlopen. De demping zal bij de watercompensatie (zie punt: Watercompensatie) opgeteld worden.
In totaal wordt 4.070 m2 aan sloten gedempt. Deze worden één op één gecompenseerd. Hiervoor wordt een watervergunning aangevraagd. Voor de te dempen sloot ter hoogte van het zonneboilerveld is reeds een watervergunning afgegeven. Voor de volgende werkzaamheden is reeds een watervergunning (Vergunning 19.0112540) afgegeven:
- 1. Het graven van de waterloop tussen de toekomstige kassen en het zonneboilerveld.
- 2. Het aanleggen van een dam met vaarduiker tussen bedrijventerrein Overspoor en het zonneboilerveld
- 3. Het aanleggen van een duiker t.b.v. de verbinding met zuidelijk gelegen sloot.
Het graven van nieuwe sloten
Omdat de primaire waterloop door het hoogheemraadschap varend onderhouden wordt, zal ook na het uitvoeren van verlegging varend onderhoud mogelijk moeten zijn (afmetingen: minimaal 6 meter breedte op de waterlijn, 1 meter diepte en minimaal 8 meter breedte in haakse bochten met een taludhelling van 1:2).
De waterpeil gaat hierbij omhoog van NAP -1,55 naar NAP -1,43 meter. Mijn collega heeft destijds al aangegeven dat er rekening gehouden dient te worden met fruittuin aan de oostzijde van de waterloop. Over de peilverhoging is mondeling akkoord met de fruitteler aan de oostzijde van de waterloop. Ten tijde van de aanvraag zal hiervoor ook een schriftelijk akkoord met de fruitteler aangeleverd worden.
Tussen de nieuwe onderbemalen sloot en de primaire watergang moet een veilige afstand worden aangehouden om te voorkomen dat de onderbemaling volloopt. Om de waterkerende functie van de dam/scheiding te garanderen hanteert het hoogheemraadschap een afstand van 1,0 m per 10 cm peilverschil. Bij een peilverschil van 50 cm moet een dam/scheiding worden aangehouden van minimaal 5,0 m. Met de uitvoering van de plannen zal rekening gehouden worden met varend onderhoud van de primaire waterloop. De nieuw te graven sloten zullen voldoen aan de genoemde afmetingen. Voor de te graven sloten wordt te zijner tijd een watervergunning aangevraagd.
Bij het aanleggen van de gronddam tussen de primaire watergang en de onderbemalingsloot is het van belang dat de aanwezige drains worden verwijderd om lekkage naar de onderbemalingsloot uit de primaire watergang te voorkomen. Voor de nieuwe sloot is inmiddels een watervergunning verleend. Hierbij is rekening gehouden met de genoemde afstanden. Tevens zijn de aanwezige drains verwijderd.
Watercompensatie
Door de toename aan verharding zal de neerslag versneld worden afgevoerd van het terrein. Zonder compenserende maatregelen kan dit leiden tot ongewenste peilstijgingen en zal de waterhuishoudkundige situatie hierdoor verslechteren. Om de effecten van de verhardingstoename te compenseren dient het wateroppervlak in het peilgebied uitgebreid te worden met 7% per verhard m2 van de verhardingstoename. Voor de exacte uitvoering ten behoeve van de benodigde watercompensatie gaat de ontwikkelaar nog in overleg met het waterschap. Uitgangspunt is dat er op een juiste wijze wordt gecompenseerd om de versnelde afstroming als gevolg van het toegenomen verhard oppervlak op te kunnen vangen.
Het verplaatsen van een stuw (nummer 1) en het verplaatsen van een inlaat (nummer 2)
Voor het omleiden van waterloop wordt een nieuwe stuw aangelegd (met stalen damwanden en een prefab-klep). Hierbij zal de huidige stuw worden verwijderd. Over de exacte locatie en overige voorwaarden met betrekking tot de stuw gaat de ontwikkelaar nog in overleg met het waterschap. Uiteindelijk zal voor de benodigde dam een watervergunning worden aangevraagd.
Waterkwaliteit
Afvalwater vanuit het plangebied wordt afgevoerd op de bestaande voorzieningen. Schoon hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering en afgevoerd naar omliggende watergangen. Dit komt overeen met de basisdoelstelling van het hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater. Hemelwater afkomstig van de verhardingen kan als schoon worden beschouwd en kan worden afgevoerd op de watergang langs het plangebied. Voor eventueel verontreinigd hemelwater gelden de normen uit het Activiteitenbesluit.
Het HHNK adviseert met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen. Van het gebruik van deze materialen is geen sprake.
Eigendom HHNK
De huidige primaire watergang is (deels) in eigendom van het hoogheemraadschap. Daar waar de primaire watergang wordt gedempt, wil het hoogheemraadschap de grond niet in eigendom hebben. Daar waar de nieuwe primaire waterloop komt te liggen, wil het hoogheemraadschap juist wel eigenaar van zijn. Hierover gaat de initiatiefnemer nog in overleg met het hoogheemraadschap.
Vervolg
Waterwet
Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet tijdig een vergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan in het kader van de Waterwet.
4.5 Bodem
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied.
Met betrekking tot het toekomstig gebruik is voor kassen geen bodemonderzoek noodzakelijk omdat er geen mensen langer dan 2 uur per dag aanwezig zijn. De ontwikkeling vindt plaats op gronden waar op basis van het geldende bestemmingsplan een agrarische bedrijfsvoering is toegestaan. Hier is geen sprake van een verdachte situatie. Voor de ontwikkeling van de glastuinbouw bedrijven in de omgeving zijn verschillende bodemonderzoeken uitgevoerd. Hiervoor is het bodemloket geraadpleegd (www.bodemloket.nl). De resultaten van deze onderzoeken geven aan dat de (voormalige) activiteiten en/of de onderzoekslocatie voldoende zijn onderzocht en geschikt zijn voor de beoogde functie.
Daarnaast is op de locatie van onderhavig projectgebied geen verwerkingsruimte aanwezig. Er is daarmee geen sprake een verblijf waar mensen langer dan 2 uur per dag aanwezig zijn.
4.6 Archeologie
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht en in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De wet verplicht gemeenten om 'rekening te houden met aanwezige of te verwachten archeologische waarden'. Het bestemmingsplan staat hierbij centraal. Hierin worden bouw- en aanlegvoorschriften opgenomen. Indien belangrijke archeologische waarden als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen niet in de bodem behouden kunnen blijven, dient de informatie te worden veiliggesteld d.m.v. een opgraving.
Ter bescherming van de archeologische waarden kunnen burgemeester en wethouders, als daar op basis van een archeologisch onderzoek aanleiding toe bestaat, voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen. Daarnaast is een omgevingsvergunning vereist voor werkzaamheden waarbij de grond wordt geroerd. De bescherming van archeologische waarden wordt geregeld via een dubbelbestemming Waarde-Archeologie. Deze dubbelbestemming geldt voor die locaties die op basis van de Beleidskaart Archeologie een hoge archeologische waarde of een hoge archeologische verwachting hebben. Archeologie West-Friesland heeft voor de gemeente Medemblik een nieuwe archeologische beleidskaart ontwikkeld, die is vastgesteld op 28 februari 2019. In de nieuwe beleidskaart zijn de meest recente gegevens verwerkt.
Het bestemmingsplangebied Overspoor 80 kent op de Beleidskaart Archeologie drie verschillende vrijstellingsgrenzen. Een gedeelte van het plangebied kent een hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen uit de prehistorie. Hierbij wordt op de Beleidskaart Archeologie een vrijstellingsgrens van 1.000 m2 gehanteerd. Binnen het plangebied bevindt zich ook een gebied met een middelhoge tot hoge archeologische verwachting en een gebied met een middelhoge tot lage archeologische verwachting. Bij deze verwachtingen horen op de Beleidskaart Archeologie vrijstellingsgrenzen van 2.500 m2 en 5.000 m2.
Voor het project 'Overspoor 80' heeft Archeologie West-Friesland een quickscan archeologie uitgevoerd. Deze is als bijlage 5 bij de toelichting toegevoegd. Op basis van de bodemkaart, paleografische kaarten, de hoogtekaart en archeologische bronnen kan worden geconcludeerd dat binnen het plangebied een middelhoge tot hoge verwachting geldt voor vindplaatsen uit het Neolithicum en een hoge verwachting voor vindplaatsen uit de Bronstijd. Geadviseerd wordt om archeologie-vriendelijk te bouwen, dat wil zeggen de bodem niet onevenredig te verstoren. Het archeologie-vriendelijke bouwplan dient te worden gekeurd door Archeologie West-Friesland. Hieronder wordt gespecificeerd wat dit betekent voor de verschillende voorgenomen ingrepen:
- 1. De gebruikelijke lichte fundering van de kassen is acceptabel mits de funderingspalen worden geheid vanaf maaiveld en in een palengrid dat het mogelijk maakt in de toekomst nog archeologisch onderzoek uit te voeren.
- 2. Het graven van de sloten is een niet archeologie-vriendelijke ingreep. De nieuwe sloten zullen een oppervlakte van ca. 3.700 m2 krijgen, maar hiervan valt ca. 1.000 m2 op de concept-beleidskaart archeologie binnen een terrein met een vrijstellingsgrens van 5.000 m2. Archeologie West-Friesland adviseert deze ingreep vrij te geven onder voorwaarde dat de grond uit de te graven sloten wordt hergebruikt bij de te dempen sloten. In dat geval worden de archeologische waarden door de ingreep niet onevenredig geschaad.
Het archeologie-vriendelijke bouwplan dient te worden vastgelegd en opgenomen in het bouwdossier van de gemeente om duurzaam behoud van de eventueel aanwezige archeologische resten in de toekomst te waarborgen. Dit betekent bijvoorbeeld dat bij sloop van de nu aan te leggen bebouwing geen funderingspalen getrokken kunnen worden. Archeologie West-Friesland verzoekt om spoedig overleg te plegen met de initiatiefnemer om afspraken over het vervolgtraject te maken.
4.7 Cultuurhistorie
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
Binnen het plangebied zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig. Wel kunnen de structuren en kenmerken van het landschap als van cultuurhistorische betekenis worden aangemerkt. Zoals beschreven in paragraaf 2.5 worden deze structuren en kenmerken gerespecteerd. Het is niet noodzakelijk om nadere eisen ten aanzien van de bescherming van cultuurhistorische waarden te stellen.
4.8 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie.
Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het Groepsrisico (GR) is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Tevens heeft de OD NHN in het kader van hun advies geadviseerd over externe veiligheid (zie bijlage 7). Dit advies is verwerkt in deze paragraaf. Met het plan worden geen nieuwe risicovolle activiteiten in het plangebied geïntroduceerd. De locatie en activiteiten zijn getoetst op het aspect externe veiligheid. Het plangebied bevindt zich buiten het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.
Het plangebied bevindt zich op ca. 510 meter van een transportroute voor gevaarlijke stoffen over wegen (rijksweg A7). Voor dit wegtracé zijn telgegevens van het vervoer van gevaarlijke stoffen bekend uit 2013. Over de A7 vindt transport plaats van vloeibare brandstoffen (stofcategorie LF1 en LF2), LPG/propaan (stofcategorie GF3) en toxische vloeistoffen (LT2). Maatgevend voor het groepsrisico is het aantal GF3 transporten (577 transporten per jaar, omvang invloedsgebied 355 meter) en de bevolking binnen dit gebied. Het plangebied is op grotere afstand gelegen waardoor kan worden gesteld dat het plangebied geen effect heeft op de hoogte van het groepsrisico langs de A7.
Het grootste invloedsgebied wordt gevonden bij het transport van LT2 (omvang invloedsgebied 880 meter). De locatie is daarmee formeel gezien gelegen binnen het invloedsgebied van de A7, maar gezien de afstand en het type transport en de beperkte transporten per jaar (in 2013 zijn 92 LT2 transporten geteld) heeft dit geen effect op de hoogte van het groepsrisico langs de A7. Op grond van artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes is een verantwoording van het groepsrisico niet vereist.
De normen voor externe veiligheid vormen geen belemmering voor deze ontwikkeling. Verder kan gezien het bovenstaande een advies rampbestrijding en zelfredzaamheid van de VRNHN achterwege blijven.
Vanuit het aspect externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor het plan.
4.9 Luchtkwaliteit
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) daarbij vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling Niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
- woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
- kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m2;
- projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3.
Een plan dat slechts in zeer beperkte mate bijdraagt aan luchtverontreiniging is op grond van het besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Een plan komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Alleen bij een toename van enkele honderden verkeersbewegingen per dag wordt hier niet aan voldaan. De uitbreiding zal een beperkte stijging van het aantal verkeersbewegingen met zich meebrengen. Als gevolg hiervan is geen sprake van verslechtering van de luchtkwaliteit. Het plan wordt op dit punt uitvoerbaar geacht. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk.
4.10 Kabels, Leidingen En Zoneringen
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook ligt het plangebied niet binnen een beperkingszone.
4.11 Duurzaamheid
Met het oog op doelstellingen op het gebied van onder andere energiezuinigheid en waterbeheer, wordt duurzaam bouwen door de overheid gestimuleerd. Naast eisen op het gebied van energieprestatie van gebouwen zijn er verschillende stimuleringsregelingen in het leven geroepen. Daarnaast zijn er handreikingen gepubliceerd waarin verschillende maatregelen op het gebied van duurzaam bouwen worden beschreven. De gemeente Medemblik streeft naar een energie-efficiënte, duurzame gebouwde omgeving. De gemeente heeft als doelstelling voor het jaar 2020:
- 20% minder CO2-uitstoot;
- 20% minder energieverbruik;
- 20% duurzame energie.
Het bedrijf gaat zijn kassen verwarmen middels het verwarmde water afkomstig van het zonneboilerveld. Verder bezit het bedrijf over een milieukeur certificaat. Hiermee wordt bijgedragen aan de duurzaamheidsdoelstellingen van de gemeente.
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
5.2 Toelichting Op De Bestemmingen
De regels van dit bestemmingsplan zijn qua systematiek afgestemd op bestemmingsplan Dorpskernen IV in de gemeente Medemblik.
Agrarisch - Glastuinbouw 2
Gebruiksmogelijkheden
Het bedrijf is geregeld in de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw 2'. Binnen deze bestemming wordt voorzien in kassen, schuurkassen, kasschuren, bollentrekkassen, warenhuizen en overige bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van glastuinbouwbedrijven.
Bouwmogelijkheden
De bestaande gebouwen inclusief de beoogde uitbreiding is vastgelegd in een bouwvlak. Voor de gebouwen geldt een maximale bouwhoogte van 7,5 meter.
Landschappelijke inpassing
De landschappelijke inpassing, zoals beschreven in hoofdstuk 2 en in Bijlage 1 en Bijlage 2 van de toelichting is een voorwaarde voor de gemeente om medewerking te verlenen aan het initiatief. Daarom is hiervoor een voorwaardelijk verplichting opgenomen. Het gebruik is alleen toegestaan wanneer het inpassingsvoorstel, is aangelegd en in stand wordt gehouden.
Groen
De groene buffers aan de oost- en zuidkant krijgen de bestemming Groen. De bestemming is toegepast op dit deel van het plangebied ten behoeve van de landschappelijke inpassing van het plangebied. Tevens heeft dit deel van het plangebied een afschermende functie.
Waarde - Archeologie
Ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden zijn in het plangebied archeologie dubbelbestemmingen opgenomen. Dit conform het advies van Archeologie - West Friesland.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan.
In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
Het plan is samen met de omgeving vormgegeven. In dit kader zijn onder andere werkbijeenkomsten met de omgeving georganiseerd. Gezien de aard en omvang van het plan vindt daarom geen afzonderlijke inspraak plaats over het voorontwerp.
Bij de ontwerp fase heeft een ieder de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen. Conform artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. In dit kader wordt het ontwerpbestemmingsplan voor advies toegezonden aan de overlegpartners.
Ontwerpbestemmingsplan
Het bestemmingsplan doorloopt verder de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen bestemmingsplanprocedure. Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is er voor een ieder de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen (artikel 3.8 Wro). Van de mogelijkheid tot het schriftelijk kenbaar maken van zienswijzen betreffende het ontwerpbestemmingsplan is gebruik gemaakt door:
- 3. Veiligheidsregio Noord-Holland Noord;
- 4. Provincie Noord – Holland;
- 5. Archeologie – West-Friesland
- 6. Omgevingsdienst Noord – Holland – Noord;
- 7. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
De zienswijzen zijn voorzien samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie. Hiervoor is een reactienota zienswijzen opgesteld. Deze is als bijlage 10 toegevoegd. De zienswijzen hebben geleid tot wijzigingen in de regels, toelichting en verbeelding.
Vaststelling
De gemeenteraad van de gemeente Medemblik besluit over de vaststelling van het bestemmingsplan. Indieners van zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. Tegen dit besluit is uiteindelijk beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
De economische uitvoerbaarheid van een plan wordt in eerste instantie bepaald door de financiële haalbaarheid ervan. Daarnaast is de grondexploitatieregeling uit de Wro van belang voor de economische uitvoerbaarheid. Deze regeling bepaalt dat de gemeente de door haar gemaakte kosten kan verhalen. Het kostenverhaal heeft dus ook invloed op de haalbaarheid van het plan.
Financiële haalbaarheid
De ontwikkeling is een particulier initiatief. De gemeente Medemblik heeft hiermee geen directe financiële bemoeienis. De kosten voor de procedure worden verhaald via leges. De investeringen zijn nodig om het bedrijf ontwikkelingsmogelijkheden te bieden. De kosten en baten van deze investering zijn in beeld gebracht. Het plan is daarmee financieel haalbaar.
Grondexploitatie
De grondexploitatieregeling uit de Wro is van toepassing op dit bestemmingsplan, omdat het bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro mogelijk maakt. De grondexploitatieregeling bepaalt dat de gemeente in beginsel samen met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet vaststellen. Hiervan kan worden afgezien als de kosten 'anderszins verzekerd' zijn, bijvoorbeeld door overeenkomsten. Daarbij moet het stellen van eisen en een fasering niet noodzakelijk zijn.
Kostenverhaal vindt plaats via de Legesverordening. Daarnaast is met de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst gesloten. Eventuele verzoeken om planschade komen daarmee voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeenteraad besluit dan ook bij de vaststelling van dit bestemmingsplan geen exploitatieplan vast te stellen.
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 1 Landschappelijke inpassing
Bijlage 2 Toelichting Landschappelijke Inpassing
Bijlage 2 Toelichting landschappelijke inpassing
Bijlage 3 Lijst Met Kleinschalige Beroeps- En Bedrijfsmatige Activiteiten
LIJST VAN TOEGESTANE BEROEPEN EN BEDRIJVEN BIJ WONINGEN
Uitoefening van (para-)medische beroepen, waaronder:
individuele praktijk voor huisarts, psychiater, psycholoog, fysiotherapie of bewegingsleer, voedingsleer, mondhygiëne, tandheelkunde, logopedie, enz.
individuele praktijk dierenarts
Kledingmakerij
(maat)kledingmakerij en kledingverstelbedrijf
woningstoffeerderij
Kantoorfunctie ten behoeve van bedrijvigheid die elders wordt uitgeoefend, zoals:
schoonmaakbedrijf, schoorsteenveegbedrijf, glazenwasserij, maar ook ten behoeve van bijvoorbeeld een groothandelsbedrijf
Reparatiebedrijfjes, waaronder:
schoen-/lederwarenreparatiebedrijf
uurwerkreparatiebedrijf
goud- en zilverwerkreparatiebedrijf
reparatie van kleine (elektrische) gebruiksgoederen
reparatie van muziekinstrumenten
In ieder geval zijn autoreparatiebedrijven uitgezonderd
Advies- en ontwerpbureaus, waaronder individuele praktijk voor:
reclame ontwerp
grafisch ontwerp
architect
(Zakelijke) dienstverlening, waaronder individuele praktijk voor:
notaris
advocaat
accountant
assurantie-/verzekeringsbemiddeling
exploitatie en handel in onroerende zaken
Overige dienstverlening
kappersbedrijf
schoonheidssalon
kinderdagopvang
gastouderschap
Onderwijs
autorijschool
onderwijs niet in te delen naar specificatie, mits zonder werkplaats of laboratorium
dan wel met voorgenoemde bedrijvigheid naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen bedrijvigheid.
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 1 Landschappelijke inpassing
Bijlage 2 Toelichting Landschappelijke Inpassing
Bijlage 2 Toelichting landschappelijke inpassing
Bijlage 3 Ecologische Quickscan
Bijlage 3 Ecologische Quickscan
Bijlage 4 Stikstofberekening
Bijlage 5 Archeologische Quickscan
Bijlage 5 Archeologische Quickscan
Bijlage 6 Watertoets
Bijlage 7 Advies Omgevingsdienst Noord-holland Noord (Od Nhn)
Bijlage 7 Advies Omgevingsdienst Noord-Holland Noord (OD NHN)
Bijlage 8 Advies Archeologie West-friesland
Bijlage 8 Advies Archeologie West-Friesland
Bijlage 9 Zienswijze Provincie Noord - Holland
Bijlage 9 Zienswijze provincie Noord - Holland