Ruimte voor ruimteregeling Spanbroekerweg 231a te Spanbroek
Bestemmingsplan - gemeente Opmeer
Vastgesteld op 20-09-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Ruimte voor ruimteregeling Spanbroekerweg 231a te Spanbroek met identificatienummer NL.IMRO.0432.BPSpanbroekerwg231-VG01 van de gemeente Opmeer;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan huis gebonden beroep of bedrijf:
het uitoefenen van een beroep of het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan huis op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch, of hiermee gelijk te stellen gebied;
1.6 aan- of uitbouw
een uitbreiding van de woning, welke direct ten dienste staat van de woonfunctie, zoals een keuken, woon- of andere kamer en erker of portiek;
1.7 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
1.8 akkerbouw:
het al dan niet bedrijfsmatig voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen;
1.9 archeologisch deskundige:
een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie;
1.10 archeologisch monument:
een terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 door het Rijk is aangewezen als beschermd archeologisch monument;
1.11 archeologisch onderzoek:
een onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of graven en/of begeleiden) verricht door een daartoe bevoegde instantie;
1.12 archeologisch onderzoeksgebied:
een gebied met een daaraan toegekende hoge archeologische verwachting vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
1.13 archeologisch waardevol terrein:
een terrein waarin zich voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden;
1.14 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.15 bebouwingsgebied:
achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw;
1.16 bed and breakfast:
het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
1.17 bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.18 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.19 beperkte, onzelfstandige horeca activiteiten:
het qua aard en omvang beperkt verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse als ondergeschikte activiteit in direct verband met andere ter plaatse toegestane hoofdactiviteiten (niet zijnde horeca);
1.20 beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico dan wel een risicoafstand is bepaald, die in acht genomen moet worden;
1.21 bestaand:
- a. ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet dan wel de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aanwezige bouwwerken en werken, en werkzaamheden: bestaand ten tijde van de eerste terinzagelegging van dit plan;
- b. ten aanzien van het overige gebruik: bestaand ten tijde van het in werking treden van dit plan;
1.22 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.23 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.24 bijbehorend bouwwerk:
een uitbreiding van een hoofdgebouw/bedrijfswoning dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd gebouw, of overkapping;
1.25 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.26 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.27 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.28 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.29 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.30 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.31 cultuurgrond:
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden;
1.32 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.33 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;
1.34 detailhandel, ondergeschikt:
niet-zelfstandige detailhandel, uitsluitend zijnde detailhandel die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en daar naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is;
1.35 erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
1.36 extensief dagrecreatief medegebruik:
recreatie met weinig dynamiek die nauwelijks druk uitoefent op de omgeving, zoals wandelen en fietsen.
1.37 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.38 gebruiksmogelijkheden:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden binnen andere bestemmingen, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed;
1.39 hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.40 hoofdverblijf
een gebouw of een deel van een gebouw dat fungeert als de vaste woonplaats van de betrokkene, hetgeen kan blijken uit de gemeentelijke basisadministratie of andere bewijsmiddelen;
1.41 horecabedrijf:
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
1.42 huishouden:
één of meer personen in een woning of een woonruimte, waarbij, indien er sprake is van meerdere personen, continuïteit in de samenstelling van de bewoners is en onderlinge verbondenheid tussen de bewoners door het gemeenschappelijk gebruiken van voorzieningen, zoals woonkamer, keuken en sanitair;
1.43 internethandel zonder fysieke bezoekmogelijkheid:
een internetwinkel, met de daarbij behorende opslag en logistiek, waarmee de klant op geen enkele manier fysiek in contact staat. Alle klantcontacten en transacties verlopen digitaal en verzending van goederen gebeurt uitsluitend per post;
1.44 kap:
een dak dat voor minder dan 50% in het horizontale vlak ligt;
1.45 kleinschalige duurzame energiewinning:
energie die gewonnen wordt uit kleinschalige perceelsgebonden bronnen, niet zijnde windturbines, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en die in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar is, zoals zon, wind, water, biomassa, aard- en omgevingswarmte;
1.46 landschappelijke waarden:
de cultuurlandschappelijke en de visuele waarden van het landschap;
1.47 natuurlijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied. Onderdeel van de natuurlijke waarden vormt steeds een beoordeling van de soortbescherming op basis van de Flora- en faunawet;
1.48 normaal agrarisch gebruik:
het gebruik dat, gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goede grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en een goed grondgebonden agrarisch gebruik van de gronden;
1.49 normaal onderhoud (in het kader van archeologie):
onderhoudswerkzaamheden, als het vervangen van bestrating en dergelijke, die niet leiden tot verstoring van de ongeroerde bodem;
1.50 nutsvoorzieningen:
een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;
1.51 overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
1.52 peil:
- a. indien op het land wordt gebouwd:
- 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- b. indien in het water wordt gebouwd: de hoogte van het gemiddelde waterpeil;
1.53 permanente bewoning:
bewoning als hoofdverblijf;
1.54 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
1.55 prostitutiebedrijf:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, prostitutie wordt verricht.
Onder een prostitutiebedrijf wordt in ieder geval verstaan: een erotische-massagesalon, een sekstheater, een bordeel of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.56 sociale veiligheid:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient voorkomen te worden dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal controleerbaar is;
1.57 stolp
een voor Noord-Holland karakteristieke vierkante boerderij met een piramidevormig dak;
1.58 straat- en bebouwingsbeeld:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient gestreefd te worden naar het instandhouden c.q. tot-stand-brengen van een, in stedenbouwkundig en landschappelijk opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
In het algemeen zal bij bebouwing worden gestreefd naar:
- a. een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
- b. een goede hoogte-/breedte-verhouding tussen de bebouwing onderling;
- c. een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
1.59 verkeersveiligheid:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. tot-stand-brengen van een verkeersveilige situatie;
1.60 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel, die gericht is op de hoofdtoegang van het perceel;
1.61 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Bij een afzonderlijk huishouden moet het gaan om personen of een groep personen waarbij er sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling zoals een traditioneel gezin;
1.62 woonhuis:
een gebouw, dat één woning omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
1.63 woonsituatie:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. garanderen van een redelijke lichttoetreding en een redelijk uitzicht, alsmede de aanwezigheid van voldoende privacy.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens:
de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de zijdelingse perceelgrens.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsplanregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. cultuurgrond;
- b. groenvoorzieningen;
- c. sloten, bermen en beplanting;
met daaraan ondergeschikt:
- d. nutsvoorzieningen;
- e. extensief dagrecreatief medegebruik;
- f. kleinschalige duurzame energiewinning;
- g. wegen en paden;
- h. sloten, vaarten, en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
met de daarbijbehorende:
- i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Water
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden, zijn bestemd voor:
- 1. watergangen, waterpartijen, oevers en taluds,
- 2. waterhuishouding,
- 3. instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende danwel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden,
- 4. extensieve recreatie, voor zover de onder c bedoelde waarden daardoor niet onevenredig worden aangetast, en
- 5. instandhouden en ontwikkelen van vaar- en schaatsroutes.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen en tuinen.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 6 Leiding - Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de watertransportleiding en daarbij behorende voorzieningen.
6.2 Bouwregels
Op en in de gronden als bedoeld in lid 6.1 mogen, in afwijking van het bepaalde ten aanzien van de andere bestemmingen, uitsluitend worden gebouwd, bouwwerken ten behoeve van de betreffende leiding, waaronder begrepen gebouwtjes met elk een oppervlakte van ten hoogste 30 m² en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 6.2 ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de betreffende andere bestemming van deze gronden, mits:
- a. hierdoor geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van en de veiligheidssituatie rond de betreffende leiding, en
- b. ter zake daarvan vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Waarde - Archeologie 2
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.
7.2 Bouwregels
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Waarde - Archeologie 3
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.
8.2 Bouwregels
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Bouwregels
10.1 Bouwen langs wegen
10.2 Bouwen nabij karakteristieke bebouwing, monumenten en stolpen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats en de afmetingen van bouwwerken, voor zover die worden gebouwd binnen een afstand van 30 m tot bouwwerken, ter plaatse zijn aangeduid als 'karakteristiek', 'specifieke bouwaanduiding - monument' of 'specifieke bouwaanduiding - stolp' zulks ter voorkoming van onevenredige aantasting van het zicht op en de landschappelijke inpassing van het betreffende monument respectievelijk de betreffende karakteristieke bebouwing.
10.3 Binding bedrijfswoningen
Bedrijfswoningen worden gerekend te blijven behoren tot het bedrijf waartoe zij ten tijde van de vaststelling van het plan behoorden.
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Een gebruik in strijd met de in het plan gegeven bestemming en met het in of krachtens het plan ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken bepaalde, is in ieder geval:
- a. het gebruik van gronden:
- 1. als staan- of ligplaats van onderkomens, tenzij het betreft ten hoogste één caravan of kampeerauto en/of tent bij eenzelfde woning;
- 2. als staanplaats van voertuigen, waarin detailhandel plaatsvindt;
- 3. voor volkstuinen;
- 4. als sport-, wedstrijd- of speelterrein, parkeerterrein, kampeer- of caravanterrein, dagcamping, lig- of speelweiden en zwemgelegenheid;
- 5. voor het beproeven van voertuigen, voor het racen of crossen met motorvoertuigen of bromfietsen en voor het beoefenen van de modelvliegtuigsport;
- 6. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;
- 7. als start- en landingsplaats van ultra lichte vliegtuigen;
- 8. voor de plaatsing van reclame-uitingen in welke vorm dan ook;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken:
- 1. als prostitutiebedrijf;
- 2. voor vuurwerkopslag;
- 3. voor baggerspeciedepot;
tenzij dat gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik en beheer van de gronden;
- c. het (proef)boren naar gas (waaronder schaliegas).
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. de bij recht in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels in die zin dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- c. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m;
- d. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen in die zin dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen wordt vergroot, mits:
- 1. de maximale oppervlakte van de vergroting ten hoogste 10% van het betreffende bestemmingsvlak zal bedragen;
- 2. de bouwhoogte leidt tot een bouwhoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen;
- e. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. bestemmingsvlak in die zin dat de grenzen van het bouw- c.q. bestemmingsvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
- 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
- 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
- 3. één erker per (hoofd)gebouw over maximaal de halve gevelbreedte;
- 4. ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;
mits de bouwgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden.
12.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van deze regels:
- a. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, telefooncellen, gemaalgebouwtjes en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de goothoogte niet meer dan 3 m en de inhoud niet meer dan 50 m³ mag bedragen;
- b. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van grens of richting van wegen, paden en waterlopen, en ligging van bestemmings- en aanduidingsgrenzen en grenzen van bouwpercelen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen ter plaatse is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen;
- c. voor afwijkingen van bepalingen, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
- d. ten behoeve van het bouwen van antennemasten tot een hoogte van 20 m.
12.2 Voorwaarden voor afwijken
Toepassing van afwijkingsbevoegdheden in dit plan mag, in aanvulling op de bij de betreffende afwijkingsbevoegdheden vermelde eisen, alleen plaatsvinden voor zover:
- a. het in het plan beoogde stedenbouwkundig en landschappelijke beeld niet onevenredig worden aangetast;
- b. de in het gebied voorkomende waarden niet onevenredig worden aangetast;
- c. door middel van een inrichtingsplan wordt aangetoond dat sprake is van een goede landschappelijke inpassing en een toename van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied conform de richtlijnen uit de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie/ het Handboek Ontwikkelen met Ruimtelijke Kwaliteit (Provincie Noord-Holland);
- d. de effecten op het leefmilieu (verkeer, luchtkwaliteit, geluid, geur en gezondheid) zijn beoordeeld en de effecten geen onevenredige hinder of verslechtering betekenen van dat leefmilieu;
- e. is vastgesteld dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt.
12.3 Bestaande woning vervangen door stolp
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van deze regels teneinde toe te staan dat een bestaande woning wordt vervangen door één stolp, onder de volgende voorwaarden:
- a. de bestaande woning wordt gesloopt;
- b. de afmeting van de stolp bedraagt minimaal 12 bij 12 m en maximaal 20 bij 20 m;
- c. de oppervlakte van het perceel bedraagt minimaal 2000 m²;
- d. de breedte van het perceel gezien vanaf de openbare weg bedraagt minimaal 50 m;
- e. de stolp mag worden uitgebreid met maximaal één voor een stolp karakteristieke uitbouw (staartstuk);
- f. de stolp mag straatgericht worden gesplitst, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het uiterlijk van zowel de stolp als het erf;
- g. de landschappelijke inpassing bij de aanvraag door de aanvrager is aangetoond door middel van een beplantingsplan.
12.4 Mantelzorg
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de gebruiksregels in dit plan teneinde binnen woonhuizen en/of bijbehorende bouwwerken mogelijkheden voor mantelzorg, in de vorm van inwoning of een afhankelijke woonruimte, toe te staan, mits:
- a. mantelzorg niet plaatsvindt in vrijstaande bijgebouwen;
- b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
- c. de oppervlakte ten behoeve van de mantelzorg per bestemmingsvlak niet meer bedraagt dan 70 m²;
- d. er voldoende parkeergelegenheid op het eigen perceel aanwezig is;
- e. er wordt voldaan aan de bouwtechnische eisen die gelden voor woningen;
- f. de noodzaak van mantelzorg is aangetoond door een door de gemeente aan te wijzen deskundige;
- g. binnen drie maanden na beëindiging van de mantelzorg de inrichting van de onzelfstandige woonruimte ongeschikt is gemaakt voor bewoning.
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
13.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd binnen de volgende grenzen het plan te wijzigen indien en voor zover dringende redenen, die na het ter inzage leggen van het plan te hunner kennis zijn gekomen, hiertoe aanleiding geven en voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied niet schaadt:
het wijzigen van bestemmingsgrenzen zodanig, dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken bestemmingsvlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.
13.2 Voorwaarden voor wijziging
Toepassing van wijzigingsbevoegdheden in dit plan mag, in aanvulling op de bij de betreffende wijzigingsbevoegdheden vermelde eisen, alleen plaatsvinden voor zover:
- a. het in het plan beoogde stedenbouwkundig en landschappelijke beeld niet onevenredig worden aangetast;
- b. de in het gebied voorkomende waarden niet onevenredig worden aangetast;
- c. door middel van een inrichtingsplan wordt aangetoond dat sprake is van een goede landschappelijke inpassing en een toename van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied conform de richtlijnen uit de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie/ het Handboek Ontwikkelen met Ruimtelijke Kwaliteit (Provincie Noord-Holland);
- d. de effecten op het leefmilieu (verkeer, luchtkwaliteit, geluid, geur en gezondheid) zijn beoordeeld en de effecten geen onevenredige hinder of verslechtering betekenen van dat leefmilieu;
- e. is vastgesteld dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt.
Artikel 14 Algemene Procedureregels
Een beslissing omtrent het stellen van nadere eisen wordt niet genomen dan nadat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van het voornemen tot het stellen van nadere eisen en in de gelegenheid zijn gesteld zienswijzen tegen die voorgenomen nadere eisen bij burgemeester en wethouders in te dienen.
Artikel 15 Overige Regels
15.1 Voldoende parkeergelegenheid
- a. Een nieuw bouwwerk, verandering van een bouwwerk, verandering van gebruik van een bouwwerk of van gronden - al dan niet gecombineerd -, waarvan een (toename van de) behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, is niet toegestaan wanneer op het (bouw)perceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en/of de eventueel aanwezige parkeergelegenheid op eigen erf niet in stand wordt gehouden.
- b. Bij een omgevingsvergunning, dan wel bij de beoordeling van een aanvraag of het (toekomstig) gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan, wordt aan de hand van de beleidsregels, welke zijn neergelegd in de Nota Parkeernormen gemeente Opmeer, zoals vastgesteld door de raad op 22 december 2016, vastgesteld of wordt voldaan aan het bepaalde onder a.
- c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, indien de structuur van de omgeving daartoe aanleiding geeft en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid;
- d. Als de onder b bedoelde nota wordt gewijzigd of wordt vervangen door een andere nota, wordt met die wijziging c.q. vervanging rekening gehouden.
- e. Ter plaatse van de percelen in dit plangebied geldt in afwijking van het bepaalde onder a dat uitsluitend op het eigen erf wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
- c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 17 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het
bestemmingsplan Ruimte voor ruimteregeling Spanbroekerweg 231a te Spanbroek
van de gemeente Opmeer
Behorend bij het besluit van 20 september 2018.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan het bebouwingslint van de Spanbroekerweg 231a, ten oosten van de kern Spanbroek en Opmeer, staat een voormalige agrarische boerderij. In de huidige situatie wordt in de voormalige bedrijfswoning gewoond.
Bij de gemeente Opmeer is het verzoek ingediend om op deze locatie, in het kader van de ruimte-voor-ruimte regeling, drie compensatiewoningen te mogen bouwen. Hierbij is sprake van sanering van (voormalige) agrarische opstallen. Tevens bestaat het voornemen om de huidige bedrijfswoningen aan de Spanbroekerweg 231a en 237 te wijzigen naar een burgerwoning. De huidige bedrijfsactiviteiten op dit perceel zijn beëindigd. Tevens wordt de schuur op het perceel gesloopt.
De ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan Landelijk Gebied Opmeer 2014 van de gemeente Opmeer. Zowel de gemeente als de provincie hebben aangeven aan het verzoek te willen meewerken. Hiervoor is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
1.2 Het Plangebied
Het plangebied ligt in het buitengebied op ongeveer 1 kilometer ten oosten van de kern Spanbroek en Opmeer. Het plangebied is afgestemd op het toekomstige stedenbouwkundig ontwerp. De begrenzing is afgestemd op basis van het perceel kadastraal bekend gemeente Opmeer sectie X, nummers 424, 1004, 970 en 426. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied op een luchtfoto weergegeven.
Figuur 1.1. Ligging van het plangebied (bron: Geo Web)
Figuur 1.2. Kadastrale begrenzing plangebied (bron: Kadaster)
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Het plangebied is planologisch geregeld in het bestemmingsplan 'Landelijk Opmeer 2014' van de gemeente Opmeer. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 5 november 2015. De gronden van het perceel Spanbroekerweg 231a hebben hierin de bestemming 'Agrarisch'. Binnen deze bestemming is een agrarisch bedrijf toegestaan met een daarbijbehorende bedrijfswoning. De bebouwing dient binnen het bouwvlak gerealiseerd te worden.
Het bedrijfsperceel aan de Spanbroekerweg 237 heeft de bestemming 'Bedrijf' met daarbij de functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2'. Binnen deze bestemming is een bedrijf tot en met milieucategorie 2 toegestaan met een daarbijbehorende bedrijfswoning. De bebouwing dient binnen het bouwvlak gerealiseerd te worden.
Naast deze enkelbestemmingen liggen nog twee dubbelbestemmingen over het plangebied. Over het gehele plangebied is ten eerste de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' van toepassing. Dit ter bescherming van de archeologische waarden die in gronden aanwezig kunnen zijn. Indien sprake is van een bodemingreep dieper dan 40 centimeter en groter dan 500 m2 is een archeologisch onderzoek nodig. Ten tweede ligt aan de voorzijde van het plangebied de dubbelbestemming 'Leiding - Water'. In deze zone mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de betreffende leiding worden gebouwd.
De bouw van een drietal compensatiewoningen en het in gebruik nemen als burgerwoning van de bestaande bedrijfswoningen is op basis van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk. Om de beoogde ontwikkeling van vijf burgerwoningen mogelijk te maken is een nieuw juridisch-planologisch kader noodzakelijk. Dit bestemmingsplan dient hiervoor.
Figuur 1.3. Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
1.4 Beeldkwaliteitplan
Voor de gewenste ontwikkeling in het plangebied kan toepassing worden gegeven aan de ruimte-voor-ruimte regeling die opgenomen is in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) van Noord-Holland. Een vereiste vanuit de verordening is dat voldaan wordt aan de ruimtelijke kwaliteitseis (zie ook paragraaf 3.2.1. Om dit aan te tonen is voor de gewenste woningbouw- ontwikkeling een beeldkwaliteitplan (bkp) opgesteld. Dit bkp wordt tegelijkertijd met dit bestemmingsplan vastgesteld en wijzigt daarbij het geldende welstandsbeleid. Het bkp is opgenomen in bijlage 1 bij deze toelichting. Ten aanzien van dit project is op 19 april 2017 door de provincie (expertteam Ruimte voor Ruimte) positief geadviseerd (zie bijlage 2).
1.5 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 volgt na een kort historisch overzicht van de bestaande situatie en de gewenste ontwikkeling van het plangebied. In hoofdstuk 3 van deze toelichting worden de relevante Rijks, provinciale, regionale en gemeentelijke beleidskaders beschreven. Hoofdstuk 4 bevat de uitkomsten van de in het kader van dit bestemmingsplan uitgevoerde onderzoeken in relatie tot de mogelijkheden die het plan biedt. In hoofdstuk 5 is een toelichting gegeven op de opzet van de planregels, welke in samenhang met de verbeelding het juridische deel van het bestemmingsplan vormen. Tot slot is in hoofdstuk 6 uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan opgenomen, verdeeld in de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Plangebied
In dit hoofdstuk is het plangebied beschreven, waarbij wordt ingegaan op de huidige situatie en de toekomstige situatie. De gewenste ontwikkeling moet immers op een goede manier worden ingepast in de huidige situatie. De toekomstige situatie is het belangrijkste uitgangspunt voor de regeling van dit bestemmingsplan, die in hoofdstuk 5 nader wordt toegelicht. Dit hoofdstuk beschrijft daarom ook de uitgangspunten voor de regeling, vanuit de huidige en toekomstige situatie. Het beeldkwaliteitplan (bijlage 1) is een belangrijke basis voor de inhoud van dit hoofdstuk. Voor een uitgebreide omschrijving van de huidige -en toekomstige situatie wordt derhalve verwezen naar het beeldkwaliteitsplan.
2.1 Huidige Feitelijke Situatie
2.1.1 Het landschap
Het plangebied ligt in het zeekleilandschap. Dit landschap bestaat uit een over het algemeen open, agrarisch gebied, met langgerekte, parallel aan elkaar gelegen linten van woonbebouwing en agrarische bebouwing. Op enkele plaatsen is het landschap besloten van karakter door de aanwezigheid van singelbeplanting rond de boerderijen en fruitkwekerijen. Hoewel het reliëf niet erg groot is, hebben de kavels een enigszins bolle ligging. De linten van de bebouwing en beplanting langs de wegen begrenzen de verschillende ruimten in het gebied.
2.1.2 De directe omgeving
In de huidige ruimtelijke structuur is sprake van een gemengde structuur van een stukje lintbebouwing en agrarische bebouwing met een karakteristieke stolp aan de overzijde van de weg. De rooilijn is wisselend. De diepte van de percelen varieert. Bij de agrarische bebouwing grenst de agrarische bedrijfsbebouwing direct aan het landschap. De tuinpercelen bij de woningen zijn vrij diep.
2.1.3 Het plangebied
In de huidige situatie bestaat de bebouwing uit oude bedrijfsbebouwing en bestaande bedrijfswoningen. Ten behoeve van het realiseren van een eenduidige heldere verkaveling is een deel van het naastgelegen perceel aangekocht. In overleg met de eigenaar van de naastgelegen voormalige bedrijfslocatie wordt dit perceel ook als woonperceel opgenomen in het plan. Ook de bestaande bedrijfswoning krijgt een woonbestemming. Het plangebied betreft de kadastrale percelen gemeente Opmeer sectie X, nummers 424, 1004, 970 en 426 (zie figuur 2). De bebouwing is als volgt verdeeld:
Huidige kadastrale nrs. | |||
Opmeer X 424 | 1910 | m2 | Agrarisch wonen |
Opmeer X1004 | 8055 | m2 | Agrarisch |
Waarvan | 2000 | m2 | Kas |
1672 | m2 | Bollenschuren | |
350 | m2 | Loods-halfopen | |
1000 | m2 | Verharding | |
3033 | m2 | agrarisch land (overhard) | |
Opmeer X1451 en 1452 | 1530 | m2 | Bedrijf aannemer |
Waarvan | 524 | m2 | Bedrijfshallen en kantoor |
490 | m2 | Verharding | |
516 | m2 | Woonhuis plus erf | |
Totaal | 11495 | m2 |
Tabel Maten huidige situatie
Figuur 2.1 geeft een overzicht van de bestaande situatie. Figuur 2.2 geeft een vooraanzicht van de huidige situatie.
Figuur 2.1. Huidige situatie (bron: Geo Web)
Figuur 2.2. Vooraanzicht huidige situatie (bron: Google Streetview)
2.2 Toekomstige Situatie
Het plan is gericht op het realiseren van drie vrijstaande woningen in ruil voor de sloop van de voormalige (storende) bedrijfsbebouwing. Deze worden gestaffeld in de rooilijn gezet met de bestaande woning op de Spanbroekerweg 231. Hierdoor wordt de losse situering van de woningen geaccentueerd en zijn de woningen goed op de kavel geplaatst. Een overzicht van de toekomstige situatie is weergeven in figuur 2.3 en 2.4. Naast de nieuwe woningen, worden de bedrijfswoningen aan de Spanbroekerweg 231a en de Spanbroekerweg 237 gewijzigd naar een burgerwoning. Tevens wordt de schuur op nummer 237 gesloopt. Er wordt per saldo in de nieuwe situatie 4962 m2 minder verharding gerealiseerd.
De achterzijde van de tuin sluit aan op de bestaande diepten van de kavels van naastgelegen percelen. De achterzijde van het perceel wordt door middel van een watergang afgebakend. Hierdoor ontstaat een heldere overgang naar het landschap. Vanuit de tuinen blijft doorzicht aanwezig op het open landschap. De zijkanten van de percelen zijn met groene hagen afgebakend. Daarnaast blijft de bestaande watergang aan de noordkant van het plangebied behouden waardoor een doorzicht naar het achterliggende landschap behouden blijft. De oevers langs de watergang worden opnieuw vormgegeven met groene oevers.
De woningen bestaan uit maximaal twee bouwlagen met kap. In het lint van Spanbroek, Wadway en Westeinde staat een flink aantal woningen dat bestaat uit twee bouwlagen met kap. Deze woningen worden teruggerooid ten opzichte van de weg. Hierdoor is voldoende ruimte aanwezig in het profiel om een goed straatbeeld te realiseren met volumes van twee bouwlagen met een kap.
De woningen hebben nog geen definitieve vormgeving. Bij de totstandkoming van het ontwerp wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de regels die gelden voor woningen binnen de bestemming 'Wonen' uit dit bestemmingsplan, overeenkomstig de systematiek van het bestemmingsplan Landelijk Opmeer 2014.
Tot slot wordt de bestaande bushalte met circa 7 meter verplaatst richt Wadway. De bushalte komt voor de middelste kavel, tussen de inritten van de woningen te liggen. Na realisatie van de woningbouw zal ook het trottoir inclusief de aanleg van inritten worden herstraat.
Figuur 2.3. Overzicht toekomstige situatie (bron: Rho Adviseurs)
Figuur 2.4. Maten toekomstige woonpercelen
De oppervlakte kavels | Diep circa | breed circa | |||
Kavel 231 | 2311 | m2 inclusief halve sloot en pad | 68,0 m1 | 31 m1 + 3m1 pad | |
Kavel 231 a | 1261 | m2 inclusief halve sloot | 63,1 m1 | 20 m1 | |
Kavel 231 b | 1194 | m2 inclusief halve sloot | 59,7 m1 | 20 m1 | |
Kavel 231 c | 1142 | m2 inclusief halve sloot | 57,1 m1 | 20 m1 | |
Kavel 237 | 1065 | m2 | 54,9 m1 | 19,4 m1 | |
achterliggende kavel agrarisch | 4522 | m2 inclusief halve sloot | 49,7 m1 | 91 m1 | |
Totaal | 11495 | m2 |
2.3 Beeldkwaliteitsplan
Bij wijziging van de agrarische bestemming in de bestemming wonen zijn voorwaarden betrokken. Eén van de voorwaarden voor de ontwikkeling is het ontwikkelen van een goede landschappelijke inpassing en een toename van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied conform de richtlijnen uit de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie/ het Handboek Ontwikkelen met Ruimtelijke Kwaliteit (Provincie Noord-Holland). In het beeldkwaliteitplan zijn de uitgangspunten voor de te bereiken beeldkwaliteit onderbouwd. Dit beeldkwaliteitplan is bijgevoegd in de bijlage 1. In het document zijn de uitgangspunten met betrekking tot de ruimtelijke kwaliteit, de stedenbouwkundige uitgangspunten en de landschappelijke inpassing aangegeven.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Het is van belang dat de gewenste ontwikkeling in het plangebied voldoet aan de relevante beleidskaders. Dit zijn beleidskaders op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid beschreven en wordt of en hoe het beleid invloed heeft op de gewenste ontwikkeling en de regeling in dit bestemmingsplan.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent een aantal nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Dit plan raakt geen rijksbelangen uit het Barro.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Het artikel is op 12 mei 2017 gewijzigd. Deze wijziging treedt op 1 juli 2017 in werking. Voor dit plan wordt getoetst aan deze nieuwe regeling, die inhoudt dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevat. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Een plan om drie extra woningen te realiseren wordt, vanwege de relatieve kleinschaligheid, niet gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro gezien (Raad van State, 27 augustus 2014, 201311233/1/R4, r.o. 3.3). Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet aan de orde.
Conclusie rijksbeleid
In het plangebied zijn geen nationale ruimtelijke belangen in het geding. Daarnaast is een sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De plannen staat het rijksbeleid dan ook niet in de weg.
3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
3.2.1 Structuurvisie en verordening Noord-Holland 2040
Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Holland is vastgelegd in de Structuurvisie Noord-Holland 2040. In de structuurvisie geeft de provincie een toekomstbeeld, waaruit het provinciaal belang volgt. Het toekomstbeeld is als volgt gedefinieerd: 'De provincie Noord-Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik.
Om het geschetste toekomstbeeld ruimtelijk te realiseren heeft de provincie provinciale belangen benoemd. De drie hoofdbelangen (klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik) vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie. De hoofdbelangen zijn in de Structuurvisie uitgewerkt. In de Provinciale Ruimtelijke Verordening zijn regels verbonden aan deze hoofdbelangen.
In de PRV (versie 1 maart 2017) is onder andere een regeling opgenomen voor woningbouw in het landelijk gebied. Dit is in principe niet toegestaan. Wel zijn nieuwe woningen toegestaan wanneer sprake is van functiewijziging of bij toepassing van een ruimte-voor-ruimte regeling. In dit plan is dit laatste het geval.
Aan het toepassen van een ruimte-voor-ruimte regeling (artikel 16 PVR) geldt als voorwaarde dat er sprake moet zijn van de sloop van storende agrarische bebouwing en door de woningbouw- ontwikkeling een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd. In artikel 16 is de mogelijkheid van nieuwe woningen ter compensatie van de sloop van storende agrarische bebouwing opgenomen. De provincie heeft de nadere eisen ten aanzien van de ruimte-voor-ruimte regeling verder uitgewerkt in de Uitvoeringsregeling Ruimte voor Ruimte (in werking getreden 14 januari 2015). Ten aanzien van dit project is op 19 april 2017 door de provincie (expertteam Ruimte voor Ruimte) positief geadviseerd (zie bijlage 2). Toepassing van de ruimte-voor-ruimte regeling is daarmee toepasbaar. Daarnaast is de ruimtelijke kwaliteit verantwoord in het opgestelde beeldkwaliteitplan (zie bijlage 1).
3.2.2 Regionaal Actie Programma Wonen (RAP) en de Regionale Woonvisie West-Friesland 2017
In het Regionaal Actie Programma Wonen (RAP) en de Regionale Woonvisie West-Friesland 2017 wordt benoemd welke richting de West-Friese gemeenten met de woningmarkt op willen en waar rekening mee gehouden moet worden. Relevante uitgangspunten met betrekking tot woningbouw zijn:
- vooral inzetten op onderscheidende en complementaire producten. Hierbij gaat het om het inzetten op unieke product-marktcombinaties in de woningmarkt met een goede prijs-kwaliteitsverhouding op sterke locaties;
- scheiden wonen en zorg: langer zelfstandig wonen bevorderen;
- ruimte bieden voor marktinitiatieven. De vraag staat centraal;
- Vrijkomend vastgoed binnen de kernen, waarvoor herbestemming nodig is, wordt gefaciliteerd;
- Inbreiding voor uitbreiding.
In Westfriesland neemt in de periode 2016-2030 het aantal huishoudens toe met circa 8.500 (+9%). Na 2026 vlakt deze wel af volgens de provinciale prognose. Hetzelfde gaat op voor de woningbehoefte in Westfriesland. In onderstaande figuur is een tabel opgenomen met het aantal huishoudens (HH) en woningbehoefte (WB) in Westfriesland volgens deze prognose.
Figuur 3.1. Tabel met aantal huishoudens en de woningbehoefte in Westfriesland volgens de prognose 2016-2030
Voor de gemeente Opmeer geldt een woningbehoefte van 180 woningen in de periode 2016-2021 op basis van de Provinciale prognose huishoudens Noord-Holland 2015 die is opgenomen in de woonvisie. De woningen binnen dit project passen hier binnen. Daarmee is het project passend binnen de Woonvisie 2017 van West-Friesland.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Opmeer 2025 (2012)
In de lintbebouwing in de gemeente worden geen nieuwe ontwikkelingen voorgestaan. Als uitzondering hierop gelden kleinschalige initiatieven in de bestaande bebouwing op basis van de ruimte-voor-ruimte regeling (provinciaal beleid) en het eigen beleid, die bijdragen aan kwaliteitsverbetering, door het saneren of het herinvullen van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen of door het saneren van landschappelijk storende en/of niet-passende bebouwing of functies.
Op basis van de ruimte-voor-ruimte regeling (provinciaal beleid) en het gemeentelijk beleid (het beleid Vrijkomende Agrarische Bedrijfsgebouwen (VAB)), worden initiatieven mogelijk gemaakt, die bijdragen aan kwaliteitsverbetering, door het saneren of het invullen van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen met alternatieve passende bedrijfsfuncties of door het saneren van het landschappelijke storende en/of niet-passende bebouwing of functies.
Dit bestemmingsplan voorziet in het toepassen van de ruimte-voor-ruimte regeling (zie paragraaf 3.2.1) van de provincie. De ontwikkeling is daarmee passend binnen de structuurvisie Opmeer 2025.
3.3.2 Bestemmingsplan Landelijk Gebied Opmeer
Het plangebied is planologisch geregeld in het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Opmeer 2014' van de gemeente Opmeer Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 5 november 2015. Zoals in paragraaf 1.3 beschreven is, heeft het plangebied hierin de bestemming 'Agrarisch'.
In het geldende bestemmingsplan is binnen de algemene wijzigingsregels een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming te wijzigen naar 'Wonen' ten behoeve van compensatiewoningen. Toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is in dit geval niet mogelijk, omdat ook het perceel Spanbroekerweg 237 in dit bestemmingsplan wordt meegenomen. Dit perceel heeft namelijk een bedrijfsbestemming waarbinnen geen wijzigingsbevoegdheid geldt. De ontwikkeling is echter wel in lijn met de overige voorwaarden en daarmee passend binnen het beleid van de gemeente. Hieronder vindt een toetsing van de overige voorwaarden plaats:
- Er mag geen agrariche functie meer zijn gevestigd.
De agrarische activiteiten zijn beëindigd. Ook de bedrijfsfunctie op nummer 237 wordt beëindigd.
- Er is sprake van een vermindering van het bebouwde oppervlak door een netto-afname van bebouwing.
Zoals in paragraaf 2.2 beschreven wordt de voormalige bebouwing gesloopt. In de plaats hiervoor worden drie woningen teruggebouwd. De totale oppervlakte van deze woningen is beduidend minder dan de te slopen bebouwing. Hiermee voldoet het plan aan dit criterium.
- Er dient zekerstelling te zijn dat de herstructurering van de te saneren locatie inclusief de sloop van de hiervoor bedoelde bebouwing of functies plaats heeft.
In de regels van dit bestemmingsplan wordt woningbouw pas toegestaan na sloop van de gebouwen.
- Er mogen niet meer woningen worden toegestaan dan noodzakelijk is om de sloop van bedoelde bebouwing of functies te realiseren.
Het plan voorziet in de bouw van drie woningen. Dit aantal is voldoende om de sloop van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen te kunnen financieren. Hiermee voldoet het plan aan dit criterium.
- De compensatie vanuit het ruimte-voor-ruimte beleid dient plaats te vinden in het bestaande lint.
De ontwikkeling vindt plaats in het bestaande lint van de Spanbroekerweg.
In de regels wordt aangesloten bij artikel 26 'Wonen'. Omdat het nieuwe woningen betreft, volstaat een verwijzing naar bestaande goot- en bouwhoogtes niet. In die zin wordt voorzien in maatwerkregels.
- Het in het plan beoogde stedenbouwkundig en landschappelijke beeld niet onevenredig worden aangetast.
Voor de ontwikkeling is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Hierin is beschreven dat het stedenbouwkundig ontwerp en de landschappelijke inpassing hiervan passend zijn in het bebouwingsbeeld en het landschap van de directe omgeving.
- De in het gebied voorkomende waarden niet onevenredig worden aangetast.
Het voorgenomen plan doet geen afbreuk aan voorkomende waarden in het gebied. Dit wordt beschreven in het volgende hoofdstuk 4.
- Door middel van een inrichtingsplan dient aangetoond te worden dat sprake is van een goede landschappelijke inpassing en een toename van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied conform de richtlijnen uit de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie/ het Handboek Ontwikkelen met Ruimtelijke Kwaliteit (Provincie Noord-Holland).
Voor de ontwikkeling is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Deze is opgesteld conform de richtlijnen uit de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie/ het Handboek Ontwikkelen met Ruimtelijke Kwaliteit (Provincie Noord-Holland). Hierin is aangetoond dat sprake is van een goede landschappelijke inpassing.
- De effecten op het leefmilieu (verkeer, luchtkwaliteit, geluid, geur en gezondheid) zijn beoordeeld en de effecten geen onevenredige hinder of verslechtering betekenen van dat leefmilieu.
Het voorgenomen plan doet geen afbreuk aan het leefmilieu. Dit wordt beschreven in het volgende hoofdstuk 4.
- Is vastgesteld dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt.
De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling. Dit wordt beschreven in hoofdstuk 4.
3.4 Welstandsnota
De welstandsnota van Opmeer van 2011 is van toepassing. Het daarin beschreven beleid is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke bebouwde omgeving moet en wil behartigen. Het beleid geeft de gemeente de mogelijkheid om de aanwezige cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden te benoemen. Daarnaast speelt de welstandsnota een rol bij de ontwikkeling en de beoordeling van bouwplannen. De gebieds- en objectgerichte aanpak beoogt de belangrijkste karakteristieken van de bebouwing te beschermen en te zorgen dat nieuwe ontwikkelingen daarop voortbouwen. Zo ook voor de gewenste ontwikkeling in het plangebied.
Toetsing
De toekomstige woningen liggen in het welstandsgebied 'buitengebied'. Omdat dit bestemming voorziet in de bouw van woningen in het buitengebied is voor de ontwikkeling een apart beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie bijlage 1). Bij de beoordeling van het toekomstige bouwplan zal het beeldkwaliteitsplan als toetsingskader gelden.
Hoofdstuk 4 Milieu En Waarden
De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij het toestaan van ruimtelijke ontwikkelingen. In dit hoofdstuk wordt onderzocht welke milieufactoren in het plangebied een rol spelen en welke randvoorwaarden van belang zijn voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Toetsingskader
In het Besluit milieueffectgrapportage (m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Ook wanneer de drempelwaarden niet worden overschreden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, zie aanleiding geven om een milieueffectrapport (MER) op te stellen. Daarbij moet worden gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Ten aanzien van het woonmilieu ligt de drempelwaarde op een oppervlakte van 100 hectare en voor woningen ligt de drempelwaarde bij een aaneengesloten gebied op 2.000 woningen. De realisatie van het woonmilieu met nieuwe woningen in het plangebied is vele malen kleiner dan deze drempelwaarden en zijn daarmee niet rechtstreeks planmer-, projectmer of mer-beoordelingsplichtig.
Vormvrije mer-beoordeling
Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan – ondanks dat het ruim onder de drempelwaarde blijft - mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een “vormvrije” mer-beoordeling.
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen.
Beoordeling
Kenmerken van het project
Het plan omvat de realisatie van maximaal 5 nieuwe woningen. Het totale project beslaat een oppervlakte van circa 0,11 hecatare. In vergelijking tot de drempelwaarden van 2.000 woningen en 100 hectare is de omvang van het project relatief klein. De kenmerken van het effect rechtvaardigen geen MER.
Plaats van het project
Het plangebied ligt niet in een gevoelig gebied, zoals een Natura 2000-gebied of een verbindingszone binnen het Nederlands Natuurnetwerk. De locatie ligt aan een lint met afwisselend woon- en werkfuncties. De plaats van het project rechtvaardigt geen MER.
Kenmerken potentiële effecten
Een woningbouwlocatie heeft geen belangrijke uitstraling van milieueffecten naar de omgeving. Te verwachten effecten hangen samen met de verkeersaantrekkende werking en mogelijk veranderingen in de waterhuishouding (toename verharding). Gezien de voormalige inrichting van de locatie zijn er geen effecten aan de orde die een MER rechtvaardigen. Bij de toetsing aan de milieu- en omgevingsaspecten in het bestemmingsplan is nader ingegaan op de effecten van de ontwikkeling op het milieu en op de omgeving.
Conclusie
Gelet op de aard en relatieve omvang van het project, de plaats hiervan en de kenmerken van de potentiële effecten kan op voorhand worden geconcludeerd dat er hiermee geen belangrijke negatieve milieugevolgen aan de orde zijn die een milieueffectrapportage rechtvaardigen.
4.2 Verkeer En Parkeren
De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de Spanbroekerweg. De gemeente is eigenaar/wegbeheerder van deze weg. De weg leidt in westelijke richting naar Spanbroek en Opmeer en in oostelijk richting naar Wognum. Via de kern Wognum is de Rijksweg A7 bereikbaar. De bestaande bedrijfswoningen zijn ontsloten via uitritten op de weg. Bij de toekomstige woningen worden nieuwe uitritten aangelegd. De verkeerssituatie ter plaatse is overzichtelijk. Vanuit de inrit is voldoende zicht op de weg.
De Spanbroekerweg heeft ruim voldoende capaciteit voor de verkeersafwikkeling van drie extra woningen. Als gevolg van de ontwikkeling wijzigt de verkeersgeneratie van het plangebied. In de voormalige situatie trok het agrarisch bedrijf met de bedrijfswoning relatief veel vrachtverkeer aan. In de toekomstige situatie wordt de verkeersgeneratie voornamelijk gegenereerd door personenauto's. In de toekomstige situatie neemt de verkeersgeneratie van het plangebied dan ook af.
Uitgangspunt is dat parkeren op eigen erf opgelost wordt. Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd de Nota Parkeernormen gemeente Opmeer 2016. Op basis van dit beleid geldt een parkeernorm van 2 parkeerplaatsen per woningen. Voor de vijf woningen moeten in het plangebied 10 parkeerplaatsen gerealiseerd worden. In het plangebied is voldoende ruimte om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Zodoende wordt aan de parkeernormen voldaan.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren leidt niet tot belemmeringen voor de uitvoeringen van de beoogde ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.
4.3 Wegverkeerslawaai
Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het volgens de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie. Voor wegen, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken' geldt daarom een geluidszone. Voor wegen met een maximumsnelheid tot 30 km/uur is geen geluidszone van toepassing. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.
Het plangebied ligt in de geluidszone van de Spanbroekerweg. Hiervoor geldt een maximum snelheid van 60 km per uur. De weg heeft dus een geluidszone (250 meter) en het plangebied ligt hier binnen. In het kader van het aspect geluid is de geluidskaart van de gemeente Opmeer geraadpleegd. Op de kaart wordt het gemiddelde geluidsniveau op de gevel van woningen langs wegen aangegeven.
Uit de kaart blijkt dat met de ligging van de toekomstige woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt echter niet overschreden. Maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren zijn niet mogelijk, gewenst en/of doelmatig. Voor de nieuw te bouwen woningen dient dan ook een besluit hogere waarde te worden vastgesteld. Om de exacte geluidsbelasting te berekenen is een geluidsonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 3 bij de toelichting toegevoegd. De belangrijkste conclusie worden hierna besproken.
De maximaal berekende geluidbelasting bedraagt inclusief aftrek artikel 110g Wgh 57 dB. De geluidbelasting als gevolg van de Spanbroekerweg overschrijdt derhalve de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden. Eventuele maatregelen ter reductie van de geluidbelasting zijn niet mogelijk/doelmatig of stuiten op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke en financiële aard. Omdat de maximale ontheffingswaarde van 63 dB niet wordt overschreden is een besluit hogere waarden voor te bereiden voor de 3 nieuwe woningen nodig.
Voor het omzetten van de twee bedrijfswoningen naar een burgerwoning is geen hogere waarden nodig. Op basis van art. 76 lid 3 Wgh hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt het omzetten van een (agrarische) bedrijfswoning naar een (burger)woning. Geluidsgevoelige ruimten komen niet dichter op de weg dan in de huidige situatie.
Conclusie
Vanuit de Wgh zijn er, (met inachtneming van de vast te stellen hogere waarden), geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling. Wel dient een procedure hogere waarde wegverkeerslawaai gevolgd worden.
Figuur 4.1 . Geluidsniveau kaart gemeente Opmeer
4.4 Bodem
Voor de gewenste ontwikkeling is een bodemonderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek is in januari 2016 uitgevoerd en is toegevoegd in bijlage 4. Met het onderzoek wordt de milieuhygiënische bodemkwaliteit vastgelegd en beoordeeld of deze geschikt is voor de beoogde woningbouw.
Resultaten en conclusies
Bij het bodemonderzoek is olieverontreiniging aangetroffen. Het betreft een verontreiniging met huisbrandolie ter plaatse van een voormalige bovengrondse tank. De verontreiniging is aanwezig vanaf het maaiveld tot een diepte van circa 2,0 m-mv. Aan de randen van de vlek is de laagdikte dunner. De oppervlakte wordt geraamd op circa 90 m². De omvang wordt geschat op circa 135 m³ / 230 ton.
De grond is licht tot matig verontreinigd met minerale olie. (Aanvankelijk is wel een overschrijding gemeten van de interventiewaarde, maar deze is na uitsplitsing van het mengmonster niet bevestigd.) De grond is reinigbaar. Het grondwater is licht verontreinigd met vluchtige aromaten.
Er is geen sprake van een ‘geval van ernstige bodemverontreiniging’. De verontreiniging dateert van voor 1987, waardoor de zorgplicht niet van toepassing is. Er zijn geen risico’s voor de mens, het milieu en/of verspreiding. Wel wordt de grond ter plaatse van de verontreiniging gesaneerd. Hiervoor is een plan van aanpak opgesteld (zie bijlage 5). Na de sanering is de grond geschikt voor de woonfunctie.
Asbest
Plaatselijk is bij inspectiegat G01 asbest in de bovenste 30 cm aangetroffen. De hergebruiksnorm wordt overschreden. Aangezien er merendeels sprake is van puin, is de Wet bodembescherming niet van toepassing. Aangezien het geen erfverharding betreft, is het Besluit Asbestwegen eveneens niet van toepassing. Het asbesthoudende puinlaagje ter plaatse wordt tezamen met de sloop van de kas en loods verwijderd.
Conclusie
De locatie is geschikt voor de woningbouw. De grond in het plangebied kan hergebruikt worden omdat deze geschikt is voor woningbouw.
4.5 Externe Veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen hebben betrekking op het gebruik, de opslag en de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. Uit de regelgeving hierbij blijkt dat hierop in ruimtelijke plannen ingegaan moet worden.
De risico's worden beoordeeld op twee maatstaven; het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Voor het PR geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogelijk zijn. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten geldt deze norm als streefwaarde.
Ten aanzien van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de het invloedsgebied van risicovolle activiteiten moet een bestuurlijke verantwoording plaatsvinden van het groepsrisico. De verantwoording bevat de volgende elementen:
- de personendichtheid;
- de hoogte van het groepsrisico;
- maatregelen ter beperking van het groepsrisico;
- de voor- en nadelen van alternatieve locaties;
- de mogelijkheden voor bestrijding van calamiteiten;
- de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen binnen het invloedsgebied.
Voor de bestrijdbaarheid van calamiteiten wordt de veiligheidsregio om advies gevraagd.
In het plangebied gaat het om de realisatie van drie extra woningen, dit zijn kwetsbare objecten. Het plangebied is gelegen buiten het invloedsgebied van risicovolle activiteiten. Een verantwoording van het groepsrisico is hierdoor niet vereist. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Een verantwoording van het groepsrisico is niet aan de orde.
4.6 Bedrijven En Milieuzonering
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand. Een gemengd gebied is een gebied met een sterke tot matige functiemenging. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen.
Voor de toekomstige woningen betreft de dichtstbijzijnde bedrijfsactiviteit het veehouderijbedrijf op het perceel Spanbroekerweg 222. Voor dit type bedrijven geldt een richtafstand van 100 meter op basis van de VNG-brochure. Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij en het Activiteitenbesluit, dat van toepassing is op veehouderijen, geldt een afstand van 50 meter tussen woningen en het emissiepunt van stallen. Gemeente kunnen echter afwijken van de Wet geurhinder en veehouderij, waardoor de afstanden verkleint kunnen worden. De gemeente Opmeer heeft hiervoor zijn eigen geurbeleid vastgesteld in de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Opmeer 2012. Op basis van dit beleid geldt een afstand van 25 meter tot de stal (gevel tot gevel) en 50 meter tot emissiepunten vanuit de stal (in dit geval de gevel). De drie nieuwe woningen liggen op meer dan 50 meter afstand van de dichtstbijzijnde stal. Aan de afstand wordt dus voldaan.
Tevens is op basis van het geldende bestemmingsplan ten westen van het plangebied aan de Spanbroekerweg 227 een akkerbouwbedrijf of een bestaande veehouderijbedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering toegestaan. In dit geval betreft het een voormalige melkrundveehouderij en tulpenkwekerij. Ook voor dit type bedrijf geldt de wet Geurhinder en veehouderij. Een tulpenkwekerij behoort tot milieucategorie 2, waarvoor een richtafstand van 10 meter geldt in gemengd gebied. Ter plaatse van de locatie mag het buitengebied redelijkerwijs worden aangemerkt als een 'gemengd buitengebied'. Dit vanwege het feit dat in directe omgeving meerdere (agrarische) bedrijfs- en woonfuncties naast elkaar bestaan. In dergelijke gevallen mag 'een stapje terug' worden gedaan. Het bedrijf ligt op circa 25 meter. Aan de richtafstand, voor zowel een veehouderij als een tulpenkwekerij, wordt derhalve voldaan. Het emissiepunt vanuit de stal tot de dichtsbijzijnde woning ligt daarnaast op meer dan 50 meter.
Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening. Overige (agrarische) bedrijvigheid ligt op voldoende afstand van de beoogde woningen. De ligging van deze bedrijven werkt daarom eveneens niet belemmerend voor het plan.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt, met in achtneming van de overlastreducerende maatregelen, geen belemmering voor het project.
4.7 Water
Het Waterschap Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is geïnformeerd over het bestemmingsplan via de Digitale watertoets (www.dewatertoets.nl). Hiermee is bepaald dat het plan geen invloed heeft op de waterhuishouding. Gesteld kan worden dat sprake is van een positieve invloed op de waterhuishouding, daar er sprake is van een afname van verharding 4.962 m2 ten opzichte van de betaande situatie. Voor het dempen en nieuw graven van de nieuwe sloot is een omgevingsvergunning verleend. Deze sloot wordt aangesloten op het watersysteem van het hoogheemraadschap. Verder overleg met het waterschap is niet nodig. Het hoogheemraadschap geeft een positief wateradvies. De watertoets is als bijlage 6 bij de toelichting opgenomen.
Conclusie
Gezien bovenstaande heeft de beoogde ontwikkeling geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
4.8 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.
Er is sprake van een ontwikkeling in een landelijke omgeving. Uit de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland blijkt dat in de omgeving van het beoogde initiatief de jaargemiddelde achtergrondconcentratie voor zwevende deeltjes (fijnstof; Pm10) in 2016 lag op 16 ug/m3. Hierbij wordt de grenswaarde van 40 ug/m3 als jaargemiddelde concentratie niet overschreden. De uurgemiddelde concentratie van 50 ug/m3 werd minder dan vijfendertig maal (6 maal in 2016) per kalenderjaar overschreden. Er is hier sprake van een goede luchtkwaliteit. Ook de achtergrondconcentratie voor stikstofdioxide wordt niet overgeschreden. Deze lag in 2016 op 12 ug/m3. en blijft daarmee ver onder het jaargemiddelde van 40 ug/m3. Daarnaast liggen de agrarische bedrijven in de directe omgeving op
een dermate grote afstand dat er plaatse van de nieuwe woningen er geen sprake is van een significant verhogend effect ten opzichte van de achtergrondconcentratie. Dit is reeds beschreven in paragraaf 4.6. Tevens zorgen de verkeersbewegingen, minder dan 100 per dag, die deze bedrijven veroorzaken geen noemenswaardige aantasting van de luchtkwaliteit. Er is sprake van goede ruimtelijke ordening. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is bij dit plan niet noodzakelijk.
Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan luchtverontreiniging zijn op grond van het besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Woningbouwlocaties (tot 1.500 woningen) komen hiervoor in aanmerking. Het toevoegen van drie woningen draagt dus zeker niet in betekende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan. Dit aspect heeft geen gevolgen voor het bestemmingsplan.
Conclusie
Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied wordt voldaan aan een goede woon- en leefklimaat voor wat betreft de luchtkwaliteit.
4.9 Ecologie
Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.
4.9.1 Gebiedsbescherming
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de nieuwe Wet Natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. In verband met de beoogde ontwikkelingen in het plangebied is een ecologische quickscan uitgevoerd (zie hiervoor bijlage 7).
Gebiedsbescherming
Wet natuurbescherming
Het plangebied ligt niet in een beschermd natuurgebied. De dichtstbijzijnde beschermde gebieden liggen op circa 7,5 kilometer afstand. Het gaat om het Markermeer en IJmeer. Vanwege de relatief grote afstand tot het plangebied, het gebruik van het tussenliggend gebied en de beperkte aard en omvang van de ingreep, kan worden geconcludeerd dat deze Natura 2000-gebieden en de voor deze gebieden aangewezen natuurwaarden buiten de invloedssfeer van de beoogde ingreep liggen. Om deze redenen veroorzaken de plannen geen conflict met de Wet Natuurbescherming.
Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS) en Weidevogelleefgebied
Het NNN wordt beschermd via het ruimtelijke spoor en is opgenomen in de Provinciale Structuurvisie. Ook de aanduiding Weidevogelleefgebied is opgenomen in de Provinciale Structuurvisie. Ruimtelijke ontwikkelingen, die de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland en weidevogelleefgebieden aantasten, staat de provincie in beginsel niet toe.
De locatie grenst niet aan het NNN. Wel ligt op circa 700 meter afstand een Weidevogelleefgebied (zie figuur 4.2). Gelet op het voormalige en toekomstige gebruik van het plangebied, de aard omvang van de ontwikkeling en de afstand tot beschermde gebieden kunnen negatieve effecten op het NNN en het Weidevogelleefgebied worden uitgesloten.
Figuur 4.2. Uitsnede kaart NNN en Weidevogelleefgebied structuurvisie 2040 Noord-Holland
4.9.2 Soortenbescherming
In het ecologisch onderzoek is het plangebied ook wat betreft de soortenbescherming onderzocht. Er is vastgesteld dat het is uitgesloten dat er matig of zwaar beschermde soorten voorkomen. Het plangebied bezit geen mogelijkheden voor vleermuizen om te verblijven. Wel vliegen er vleermuizen in lage dichtheid. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen. Effecten op vleermuizen worden derhalve uitgesloten. Als gevolg van het voorkomen van algemene broedvogels is het van belang om werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren of de werkzaamheden op een manier uit te voeren dat vogels tijdens de broedperiode niet worden verstoord. Voor overige beschermde soort(groep)en is het gebied verder volledig ongeschikt.
Conclusie
Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op beschermde gebieden en matig en zwaar beschermde planten- en diersoorten uitgesloten; de plannen zijn niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.
4.10 Archeologie En Cultuurhistorie
Bij nieuwe ontwikkelingen is het van belang rekening te houden met aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden. Waar nodig moet in het bestemmingsplan een regeling worden opgenomen om aangetroffen waarden te beschermen.
4.10.1 Archeologie
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2021 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld. Zie figuur 4.3.
Figuur 4.3. Uitsnede archeologische concept-beleidskaart gemeente Opmeer
De locatie heeft in het Bestemmingsplan Landelijk Gebied Opmeer een dubbelbestemming met 'Waarde - Archeologie 3'. Hierbij geldt een onderzoeksplicht (archeologisch onderzoek) bij ingrepen groter dan 500 m2. Tevens geldt een onderzoeksplicht bij ingrepen dieper dan 40 cm.
Dit perceel voorziet in de sloop van voormalige bedrijfsbebouwing en de bouw van een drietal nieuwe woningen. De oppervlakte van deze woningen inclusief bijgebouwen bedraagt meer dan 500 m2. In dit kader wordt een advies bij Archeologie West-Friesland aangevraagd. Uit dit advies zal blijken of een nader (boor) onderzoek nodig is. Gezien de aanwezige en voormalige bebouwing in het plangebied kan gesteld worden dat de bodem reeds geroerd is. De kans op het voorkomen van ongestoorde archeologische resten wordt dan ook zeer klein geacht. Op kavel 231a naast perceel 231 stond vroeger een woning die ongeveer 35 jaar terug is gesloopt en verwijderd. Daarnaast is kavel 231b (de middelste nieuwe kavel) voor ongeveer drie kwart bebouwd en wordt de nieuwe woning op het perceel 231c gerealiseerd op gronden waar nu het kantoor en het bedrijfsgebouw staat.
Op verzoek van de gemeente Opmeer heeft Archeologie West-Friesland op 21 februari 2018 een Quickscan voor het plangebied uitgevoerd (Bijlage 10). Tijdens de veldtoets zijn een drietal boringen gezet. Uit deze drie boringen en op basis van beschikbare gegevens zijn geen aanwijzingen gevonden dat op deze locatie bewoning heeft plaatst gevonden voor de moderne tijd. Nader onderzoek is in het kader van Archeologische Monumentenzorg niet noodzakelijk. Archeologie West-Friesland adviseerd voorgenomen ingrepen vrij te geven met betrekking tot het aspect archeologie.
De voorgenomen ingreep is vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Ten behoeve van het doen van waarnemingen wordt wel in de omgevingsvergunning opgenomen dat Archeologie West- Friesland toekomstige graafwerkzaamheden monitoord.
Ten behoeve van het voorontwerp bestemmingsplan is een advieskaart vervaardigd, waarop de dubbelbestemmingen staan weergegeven (figuur 4.3). Hierop staan twee verschillende beleidsadviezen aangegeven welke worden overgenomen op de verbeelding. Dit betreft 'Waarde - Archeologie 2 en 'Waarde - Archeologie 3'.
4.10.2 Cultuurhistorie
De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van bestemmingsplannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.
Binnen het plangebied is geen sprake van monumentale gebouwen of andere cultuurhistorische waarden. Wel kunnen de structuren en kenmerken van het landschap als cultuurhistorisch waardevol aangemerkt worden (provinciaal beleid). Zoals beschreven in paragraaf 2.3 is in de toekomstige situatie sprake van een verantwoorde landschappelijke inpassing.
Op verzoek van de gemeente Opmeer is door Archeologie West-Friesland gekeken naar de cultuurhistorische aspecten binnen het plangebied (zie Bijlage 11).
De Spanbroekerweg, een binnenwaterkerende dijk, is van hoge historisch-geografische waarde. Het bewoningslint langs de Spanbroekerweg is van zeer hoge historischgeografische waarde. De aanwezigheid van lineaire nederzettingen is zeer kenmerkend voor de bewoningsgeschiedenis van West-Friesland. Het lineaire karakter van de nederzetting is nog goed herkenbaar. De samenhang met het omliggende gebied is groot. De regelmatige strokenverkaveling in dit deel van de gemeente Opmeer heeft daarom een zeer hoge cultuurhistorische waarde. De geplande nieuwbouw versterkt deze waarden, door de lintbebouwing nader in te vullen
Conclusie
Vanuit het omgevingsaspect cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor het plangebied.
4.11 Kabels, Leidingen En Straalpaden
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
In of nabij het plangebied liggen geen kabels die een planologische zone hebben. Wel loopt langs de Spanbroekerweg een waterleiding. Binnen de zone van deze leiding zijn geen bouwwerken toegestaan. Om dit te waarborgen wordt, net als in het geldende bestemmingsplan, de dubbelbestemming 'Leiding - Water' op deze zone gelegd. De dubbelbestemming geldt als bebouwingsvrije zone. Het is binnen deze dubbelbestemming niet toegestaan bouwwerken op te richten, zonder toestemming van de leidingbeheerder. Daarnaast wordt voorafgaand aan de werkzaamheden een KLIK melding verricht.
Conclusie
In en rondom het plangebied zijn geen kabels aanwezig die beperkingen opleggen voor het bestemmingsplan. De waterleiding langs de Spanbroekerweg wordt middels een dubbelbestemming beschermd.
4.12 Duurzaamheid
Duurzaam bouwen vertaalt zich in de zorg voor het milieu, zoals het energiezuinig bouwen, het bevorderen van zonne-energie, duurzaam materiaal gebruik en gescheiden afvalverwerking.
De eisen aan de particuliere woningbouw staan beschreven in het Bouwbesluit. Er zijn geen wettelijke mogelijkheden om deze eisen aan te scherpen. Het is zodoende van belang om reeds in een vroeg stadium duurzaamheid te zien als integraal onderdeel van de nieuwbouw en de duurzaamheidsambities vanuit het gemeentelijk beleid over te brengen aan de initiatiefnemer.
Naarmate een ontwikkeltraject vordert is de kans groot dat economische, organisatorische, juridische
of politieke belangen de overhand nemen. Om dit te voorkomen is het raadzaam gedurende het gehele proces de duurzaamheidsambities te bewaken. In deze fase van besluitvorming wordt de initiatiefnemer geadviseerd uit te nodigen voor een overleg waarin vanuit de betrokken partijen de visies op (duurzaamheid van) het project, de aanpak en de rolverdeling kunnen worden afgestemd.
Aangeraden wordt om het Servicepunt Duurzame Energie uit te nodigen als adviseur voor de gemeente. Het Servicepunt Duurzame Energie (www.servicepuntduurzameenergie.nl) is een externe en onafhankelijke partij en hierdoor in staat om de ambities, belangen en mogelijkheden van de verschillende actoren (gemeente, projectontwikkelaar, architect, aannemer, installateur, etc.) helder te
krijgen.
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten. In dit hoofdstuk wordt de inhoud van de bestemmingen (de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden) toegelicht en wordt aangegeven hoe de uitgangspunten hun juridische vertaling in het eigenlijke plan hebben gekregen. De bestemmingen zijn juridisch vastgelegd in de tekst van de regels en op de ruimtelijke verbeelding. De ruimtelijke verbeelding en regels zijn één geheel en niet afzonderlijk leesbaar.
5.1 Opzet In Bestemmingen
Het bestemmingsplan is opgezet overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening. Daarbij hoort een juridische regeling die is opgezet overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP, 2012). Deze standaard geeft bindende standaarden voor de opbouw van de planregels en de verbeelding (plankaart). Het bestemmingsplan is opgezet conform deze landelijke standaarden.
5.2 De Regels
Het bestemmingsplan bestaat uit een set met bestemmingsregels en een digitale verbeelding , vergezeld van deze toelichting. In deze paragraaf volgt een toelichting op de bestemmingsregels en de wijze waarop deze regels zijn vertaald. In de regels wordt zoveel mogelijk qua inhoud en systematiek aangesloten bij de regels van het bestemmingsplan Landelijk gebied Opmeer.
Bestemmingsregels: enkelbestemmingen
Agrarisch
De gronden aan de noordkant van het plangebied, achter de woonpercelen, krijgen de bestemming 'Agrarisch' zonder bouwmogelijkheden. Hierdoor wordt de openheid van dit deel van het plangebied gewaarborgd.
Water
De achterzijde van de percelen krijgen de bestemming 'Water'. Hiermee wordt de realisatie van de sloot gewaarborgd. Middels een voorwaardelijke verplichting is bepaald dat een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning slechts verleend wordt zodra de sloot is aangelegd.
Wonen
De woonpercelen krijgen de bestemming 'Wonen'. Binnen deze bestemming is het wonen, eventueel in combinatie met een beroep aan huis, mogelijk. Met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is het aantal woningen van vijf aangegeven. Deze regeling zorgt ervoor dat naast de bestaande woningen drie extra woningen gebouwd mogen worden.
Bestemmingsregels: dubbelbestemmingen
Leiding - Water
Deze dubbelbestemming is opgenomen voor de in het plangebied aanwezige waterleiding. De dubbelbestemming geldt als bebouwingsvrije zone. Het is binnen deze dubbelbestemming niet toegestaan bouwwerken op te richten, zonder toestemming van de leidingbeheerder.
Waarde - Archeologie 3
Uit paragraaf 4.10.1 blijkt dat er sprake is van een archeologische verwachtingswaarde. Deze is vertaald naar de bestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Binnen deze bestemming geldt dat bij ingrepen en voor het bouw van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m2 en dieper dan 40 centimeter een archeologisch onderzoek nodig is. Uit oogpunt van systematiek wordt deze bestemming opgenomen.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
Wettelijk is bepaald dat de uitvoerbaarheid van het plan aangetoond moet worden. Dit geldt ook voor de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid. Deze worden in dit hoofdstuk beschreven.
6.1 Economische Uitvoerbaarheid En Grondexploitatie
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
De ontwikkeling betreft een particulier initiatief, waarin de gemeente geen directe financiële rol of belangen heeft. Er zijn voldoende financiële middelen beschikbaar. Deze worden gegenereerd door het toepassen van de Ruimte voor Ruimte regeling, dus de verkoop van de woningen. Hiervoor is op basis van de provinciale regeling een exploitatieopzet opgesteld. Deze opzet is door de gemeente en de provincie goedgekeurd. Daarmee is de financiële haalbaarheid voldoende gewaarborgd.
Grondexploitatie
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, woningbouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
Tussen de initiatiefnemer en de gemeente wordt een overeenkomst gesloten. Daarin worden afspraken gemaakt over het kostenverhaal met betrekking tot dit project, waaronder planschade. De gemeente heeft hiermee het kostenverhaal verzekerd en hoeft bij dit bestemmingsplan geen exploitatieplan vast te stellen.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro opgenomen bestemmingsplanprocedure.
Informatieavond
Omdat de ontwikkelaar de belanghebbenden wil betrekking bij de planvorming, is de mogelijkheid geboden inspraak te verlenen tijdens een inloopavond op 12 juli 2017. Het verslag van deze inloopavond is in bijlage 8 toegevoegd. De aanwezigen hebben in eerste instantie positief op de planontwikkeling gereageerd.
Overleg en inspraak
Op basis van de gemeentelijke inspraakverordening is de mogelijkheid gegeven in te spreken op het voorontwerpbestemmingsplan. Het voorontwerpbestemmingsplan heeft daartoe zes weken ter inzage gelegen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Er zijn geen overlegreacties binnengekomen.
Tevens is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan diverse overleginstanties. De volgende instanties hebben op het voorontwerp gereageerd:
- Veiligheidsregio Noord-Holland Noord
De Veiligheidsregio Noord-Holland Noord geeft aan dat voor de besluitvorming, in het kader van externe veiligheid, geen advies van de veiligheidsregio nodig om inzicht te geven in het gevaar en de mogelijkheden voor de hulpverlening. Het plangebied is namelijk niet gelegen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, hogedruk aardgastransportleidingen en/of transportroutes voor gevaarlijke stoffen.
Daarnaast wordt het volgende aandachtspunt meegegeven:
'De opkomsttijden van de brandweer liggen hoger dan in de zorgnorm is vastgelegd. Geadviseerd wordt om verkeersremmende maatregelen op de Spanbroekerweg zoveel mogelijk te voorkomen'.
Bij de uitvoering van de plannen wordt hier rekening meegehouden.
- Archeologie West-Friesland
Archeologie West-Friesland heeft op de aspecten archeologie en cultuurhistorie gereageerd. De reacties zijn opgenomen in bijlage 10 en bijlage 11 en waar relevant verwerkt in de toelichting, de verbeelding en de regels. Op de verbeelding en in de regels is, op basis van de in het advies aangegeven advieskaart, de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' toegevoegd ter hoogte van de te bouwen woningen.
Pm. Toevoegen 'Waarde - Archeologie 2' in regels en verbeelding.
Pm. Verwerken advies Cultuurhistorie en Archeologie in toelichting.
- Provincie Noord - Holland
De provincie heeft in zijn overlegreactie aangegeven geen opmerkingen op het plan te hebben. De reactie is als bijlage 12 bij de toelichting toegevoegd.
- Waterschap Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
De Waterschap Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft in zijn overlegreactie aangegeven geen opmerkingen op het plan te hebben. De reactie is als bijlage 13 bij de toelichting toegevoegd.
Ontwerpbestemmingsplan
Vervolgens is het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage aangeboden voor zienswijzen (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode bestond de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen door een ieder. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Vaststelling en beroep
Het bestemmingsplan is vervolgens op 20 september 2018 door de gemeenteraad vastgesteld. Uiteindelijk is tegen het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage 1 Bedrijvenlijst
Bijlage 2 Watergang
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 2 Brief Beoordeling Storendheid Expertteam Ruimte Voor Ruimte Provincie N-h
Bijlage 2 Brief beoordeling storendheid Expertteam Ruimte voor Ruimte provincie N-H
Bijlage 3 Geluidsonderzoek
Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 5 Plan Van Aanpak Sanering
Bijlage 5 Plan van aanpak sanering
Bijlage 6 Watertoets
Bijlage 7 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 7 Ecologisch onderzoek
Bijlage 8 Verslag Informatieavond
Bijlage 8 Verslag informatieavond
Bijlage 9 Vooroverlegreactie Veiligheidsregio Noord-holland Noord
Bijlage 9 Vooroverlegreactie Veiligheidsregio Noord-Holland Noord
Bijlage 10 Vooroverlegreactie Archeologie West-friesland - Aspect Archeologie
Bijlage 10 Vooroverlegreactie Archeologie West-Friesland - aspect archeologie
Bijlage 11 Vooroverlegreactie Archeologie West-friesland - Aspect Cultuurhistorie
Bijlage 11 Vooroverlegreactie Archeologie West-Friesland - aspect cultuurhistorie
Bijlage 12 Vooroverlegreactie Provincie Noord - Holland
Bijlage 12 Vooroverlegreactie Provincie Noord - Holland
Bijlage 13 Vooroverlegreactie Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Bijlage 13 Vooroverlegreactie Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier