KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Detailhandel
Artikel 5 Gemengd
Artikel 6 Groen
Artikel 7 Kantoor
Artikel 8 Maatschappelijk
Artikel 9 Recreatie - 1
Artikel 10 Recreatie - 2
Artikel 11 Sport
Artikel 12 Tuin - 1
Artikel 13 Tuin - 2
Artikel 14 Verkeer - 1
Artikel 15 Verkeer - 2
Artikel 16 Water
Artikel 17 Wonen
Artikel 18 Leiding - Gas - 1
Artikel 19 Leiding - Gas - 3
Artikel 20 Waarde - Archeologie - 1
Artikel 21 Waarde - Archeologie - 2
Artikel 22 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 23 Anti-dubbeltelregel
Artikel 24 Algemene Bouwregels
Artikel 25 Algemene Gebruiksregels
Artikel 26 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 27 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 28 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 29 Overgangsrecht
Artikel 30 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerende Plannen
1.4 Planvorm
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Regionaal Beleid
2.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Ruimtelijke Analyse
3.1 Ontstaansgeschiedenis
3.2 Ruimtelijke Hoofdstructuur
Hoofdstuk 4 Functionele Hoofdstructuur
4.1 Wonen
4.2 Detailhandel En Horeca
4.3 (Maatschappelijke) Voorzieningen
4.4 Bedrijven En Kantoren
4.5 Groen En Water
4.6 Verkeer
Hoofdstuk 5 Beschrijving Nieuwe Ontwikkelingen
5.1 Algemene Uitgangspunten
5.2 Uitgangspunten Nieuwe Ontwikkelingen
Hoofdstuk 6 Milieuaspecten
6.1 Externe Veiligheid
6.2 Wegverkeerslawaai
6.3 Spoorlawaai
6.4 Bodemkwaliteit
6.5 Cultuurhistorie En Archeologie
6.6 Waterhuishouding
6.7 Planologisch Relevante Leidingen
6.8 Luchtkwaliteit
6.9 Flora En Fauna
Hoofdstuk 7 Juridische Planbeschrijving
7.1 Planvorm
7.2 Bestemmingsregeling
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
8.1 Algemeen
8.2 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Inspraak En Overleg
9.1 Inspraak Ingevolge Inspraakverordening
9.2 Overleg Ingevolge Artikel 3.1.1 Bro
9.3 Overleg Ingevolge Artikel 3.8 Wro
Bijlage 1 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten "Bedrijventerreinen"

Bestemmingsplan Overwhere-Zuid 2012

Bestemmingsplan - Gemeente Purmerend

Vastgesteld op 27-06-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Overwhere-Zuid 2012 van de gemeente Purmerend.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0439.BPOWZ2012-va01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.8 afhankelijke woonruimte

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.9 ambulante handel

het ter verkoop aanbieden van producten of diensten aan de consument, door een handelaar op een markt of een vaste commerciële standplaats op de openbare weg.

1.10 antennedrager

een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.11 antenne-installatie

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.12 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.13 bebouwingspercentage

het percentage van de voor de desbetreffende bestemming aangewezen gronden, dat per bouwperceel maximaal mag worden bebouwd.

1.14 bedrijfswoning

een woning in of bij een bedrijf, welke bewoond wordt door (het gezin van) een persoon die betrokken is bij de bedrijfsvoering daarvan.

1.15 beperkt kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden.

1.16 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.17 bestaand bouwwerk

een bouwwerk dat op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan tot stand is gekomen of tot stand zal komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.18 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.19 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.20 bijbehorend bouwwerk

een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.21 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.22 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.23 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is.

1.24 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.25 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.26 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.27 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.28 bijgebouw

een gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.29 café

een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.

1.30 consumentenvuurwerk

vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.

1.31 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.32 dakopbouw

  1. a. een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich in geval van gebouwen met een hellend dakvlak tussen de dakgoot en de nok bevindt en waarvan de onderzijde van de constructie in het verlengde van het gevelvlak is geplaatst;
  2. b. een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich in geval van gebouwen met een platte afdekking boven de dakgoot dan wel het boeiboord bevindt.

1.33 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.34 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.

1.35 discotheek of dancing

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, in combinatie met het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen, feesten en andere daarmee vergelijkbare evenementen.

1.36 erker

een hoek- of rondvormig ondergeschikte toevoeging aan de verblijfsruimte van de woning (woonkamer) gelegen aan de voorgevel op de begane grond.

1.37 extensieve dagrecreatie

niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, varen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen, natuurobservatie en schooltuinen.

1.38 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.39 historisch woonschip

een vaartuig met een casco dat herkenbaar is als een van origine varend schip, waaronder begrepen een dekschuit, met daarop een gehele of gedeeltelijke opbouw, met een historisch karakter en een historische uitstraling, dat wordt gebruikt als, dan wel gebruikt kan worden als, dan wel is bestemd tot woon- en/of nachtverblijf en/of recreatiewoning.

1.40 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.41 horecabedrijf

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

1.42 hotel

een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met - al dan niet - als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.

1.43 kampeermiddelen

niet als een bouwwerk aan te merken vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.44 kantoor

het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee gelijk te stellen gebied waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.45 kap

constructie ter afdekking van een gebouw waarop de dakbedekking rust, niet zijnde een muur, en die bestaat uit ten minste twee hellende dakvlakken die elkaar snijden op het hoogste punt.

1.46 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Besluit omgevingsrecht geldt en waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.47 ligplaats

een plek voor het aanleggen van woonschepen waarbij de duur van het aanleggen een permanent karakter heeft.

1.48 maatschappelijke opvang

activiteiten die bestaan uit het tijdelijk bieden van onderdak en/of begeleiding, informatie en advies aan personen die, door één of meerdere problemen, al dan niet gedwongen, de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

1.49 maatschappelijke voorzieningen

(overheids)voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, sport, onderwijs, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.

1.50 mantelzorg

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.51 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.52 ondergeschikte hroeca

een voorziening zonder de hoofdbestemming horeca behorende bij een andere hoofdbestemming, waar men tegen betaling (kleine) etenswaren en/of (alcoholische) dranken kan consumeren.

1.53 oorspronkelijke nok- of bouwhoogte

de nok- of bouwhoogte van gebouwen ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.

1.54 openbare dienstverlening

de dienstverlening door een (semi-)overheidsinstelling in het kader van de uitoefening van de aan die instelling toegekende publieke taak.

1.55 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.56 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.57 perceelsgrens

de grens van een bouwperceel.

1.58 perifere detailhandel

Detailhandel, te onderscheiden in de volgende branches:

  1. a. detailhandel in volumineuze goederen, zoals boten, motoren, caravans, keukens, sanitair, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en/of materialen;
  2. b. woninginrichting als geheel, waaronder vallen meubels, vloerbedekking, woningtextiel, woningdecoratie en verlichtingsartikelen;
  3. c. tuincentra en detailhandel in (bulk-)dierbenodigdheden/hobby artikelen, voorzover die vanwege aard en/of omvang een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling;
  4. d. bouwmarkten.

1.59 platte afdekking

een horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw, dat meer dan tweederde van het grondoppervlak van het gebouw beslaat.

1.60 praktijkruimte

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.61 prostitutie

het zich beschikbaar stellen voor seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.62 restaurant

een horecabedrijf, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.

1.63 risicovolle inrichting

inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals dit geldt op het tijdstip van de vaststelling van het plan.

1.64 Staat van Horeca-activiteiten

de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt.

1.65 verblijfsmiddelen

voor verblijf geschikte - al dan niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken - voer- en vaartuigen, arken, caravans, tenten en andere soortgelijke constructies, voor zover geen bouwwerken en geen kampeermiddelen zijnde.

1.66 vloeroppervlak

het totale oppervlak van vloeren van alle bouwlagen van een gebouw.

1.67 volkstuin

een perceel waarop gebruiker gewassen teelt voor eigen gebruik.

1.68 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt, mede gezien de situering van het huisnummer, brievenbus, voordeur en uitrit.

1.69 woning

(een gedeelte van) een gebouw geschikt en bestemd voor de huisvesting van personen, anders dan voor recreatieve doeleinden.

1.70 woonschip

een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, gebruikt als of bestemd tot woonverblijf.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie

  1. a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.5 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 hoogte van een woonschip

vanaf het waterpeil tot aan het hoogste punt van het woonschip, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antenne-installaties en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderdelen.

2.8 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 oppervlakte van een woonschip

tussen de buitenzijde van de zijwanden, neerwaarts geprojecteerd op het niveau van het waterpeil.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten bedrijventerreinen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' uitsluitend een tankstation met lpg als bedoeld in categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten "bedrijventerreinen", met bijbehorende detailhandel;
  3. c. bedrijfswoningen;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'opslag' uitsluitend opslagdoeleinden;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'gemaal' uitsluitend een gemaal;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is tevens ten hoogste één bestaande bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken en de bij de bedrijfswoning behorende tuinen en erven toegestaan;
  7. g. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden, nutsvoorzieningen en water.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. de opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  2. b. detailhandel in volumineuze goederen en grootschalige detailhandel is niet toegestaan;
  3. c. gebruik van onbebouwde gronden voor opslag is niet toegestaan.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 onder a:

  1. a. om ter plaatse waar bedrijven tot en met categorie 2 toegestaan zijn, bedrijven toe te laten die voorkomen binnen categorie 3.1, voorzover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot categorie 2;
  2. b. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de volgens artikel 3.1 onder a toegelaten categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Artikel 4 Detailhandel

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. detailhandel;
  2. b. bedrijfswoningen;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel perifeer': uitsluitend perifere detailhandel;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is tevens ten hoogste één bestaande bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken en de bij de bedrijfswoning behorende tuinen en erven toegestaan.
  5. e. wegen en paden;
  6. f. parkeervoorzieningen;
  7. g. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.2.2, onder d, ten behoeve van verhoging van het maximaal toegestane bebouwingspercentage tot een maximum van 80% van de bij de bestemming behorende gronden, met dien verstande dat:

  1. a. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. wordt voldaan aan de geldende parkeernormen.

Artikel 5 Gemengd

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. detailhandel op de begane grond;
  2. b. dienstverlening op de begane grond;
  3. c. praktijkruimten op de begane grond;
  4. d. kantoren op de begane grond;
  5. e. wonen op de verdiepingen;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - dienstverlening': dienstverlening, praktijkruimten en kantoren ook op de verdiepingen toegestaan, wonen niet toegestaan;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel uitgesloten' is de functie detailhandel niet toegestaan;
  8. h. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 1c' :horeca-activiteiten uit ten hoogste categorie 1c van de Staat van Horeca-activiteiten op de begane grond;
  9. i. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 2': tevens voor horeca-activiteiten uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten op de begane grond;
  10. j. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden, licht- en vlaggenmasten, masten ten behoeve van reclame-uiting, nutsvoorzieningen en water.

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.2.1, onder b ten behoeve van het bouwen van nieuwe bouwwerken buiten het bouwvlak, mits de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken buiten het bouwvlak niet meer bedraagt dan 100 m2 en de bouwhoogte niet hoger is dan 5 meter.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. de opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  2. b. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan;
  3. c. detailhandel in volumineuze goederen en grootschalige detailhandel is niet toegestaan.
  4. d. gebruik van onbebouwde gronden voor opslag is niet toegestaan.

Artikel 6 Groen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groen, water, speelvoorzieningen, bermen, bermsloten en voet- en fietspaden en (ontsluitings)wegen;
  2. b. nutsvoorzieningen;
  3. c. ondergrondse afvalcontainers;
  4. d. objecten van beeldende kunst;
  5. e. lichtmasten;
  6. f. openbare toiletvoorzieningen;
  7. g. jongerenontmoetingsplaatsen.

6.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen voor openbare toiletvoorzieningen en nutsvoorzieningen;
  2. b. de bouwhoogte van gebouwen voor openbare toiletvoorzieningen bedraagt ten hoogste 3 m, het oppervlak voor dergelijke gebouwen bedraagt ten hoogste 9 m2;
  3. c. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de regels zoals opgenomen in artikel 24.1.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Artikel 7 Kantoor

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. kantoren;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van kantoor - showroom' op de begane grond een showroom;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden, nutsvoorzieningen en water.

7.2 Bouwregels

7.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 7.2.1, lid b ten behoeve van het bouwen van nieuwe bouwwerken buiten het bouwvlak, mits het gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken niet meer bedraagt dan 100 m2 en de bouwhoogte niet hoger is dan 5 meter.

Artikel 8 Maatschappelijk

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bibliotheken;
  2. b. wijkcentra;
  3. c. religieuze en levensbeschouwelijke en daarmee vergelijkbare doeleinden;
  4. d. gezondheidszorg al dan niet met daarbij behorende woonfunctie;
  5. e. jeugd- en kinderopvang;
  6. f. onderwijs;
  7. g. uitvaartcentra;
  8. h. openbare dienstverlening;
  9. i. verenigingsleven;
  10. j. ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats' voor een begraafplaats;
  11. k. overige maatschappelijke voorzieningen;
  12. l. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden, nutsvoorzieningen en water.

8.2 Bouwregels

8.3 Afwijken van de bouwregels

Artikel 9 Recreatie - 1

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. extensieve en kleinschalige dagrecreatie;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.

9.2 Bouwregels

Artikel 10 Recreatie - 2

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. dagrecreatie;
  2. b. verblijfsrecreatie;
  3. c. volkstuinen;
  4. d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.

10.2 Bouwregels

10.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik geldt dat verblijfsrecreatie slechts is toegestaan voor de periode van 1 april tot 1 oktober.

10.4 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 10.2.1 lid b ten behoeve van het bouwen van nieuwe bouwwerken buiten het bouwvlak, mits het gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken niet meer bedraagt dan 100 m2 en de bouwhoogte niet hoger is dan 5 meter.

Artikel 11 Sport

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. sport en spelaccommodaties;
  2. b. ondergeschikte horeca behorende bij sportaccommodaties uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten;
  3. c. evenementen, waaronder braderieën, beurzen en rommelmarkten;
  4. d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en (ontsluitings)wegen.

11.2 Bouwregels

11.3 Afwijken van de bouwregels

Artikel 12 Tuin - 1

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen met de daarbij behorende voorzieningen, zoals een parkeerplaats.

12.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend erkers en erf- en terreinafscheidingen worden gebouwd;
  2. b. aan de voorgevel van het hoofdgebouw is ten hoogste één erker toegestaan over maximaal de breedte van de woonkamer. De diepte bedraagt ten hoogste 50% van de diepte van de voortuin met een maximum van 1,2 meter. De bouwhoogte bedraagt maximaal de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw;
  3. c. de bouwhoogte van erf - en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 meter;
  4. d. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de regels zoals opgenomen in artikel 24.1.

Artikel 13 Tuin - 2

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Tuin - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor erven bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen met de daarbij behorende voorzieningen, naast of achter de woning gelegen stegen, voet- en fietspaden alsmede erfbebouwing alsmede voor nutsvoorzieningen.

13.2 Bouwregels

13.3 Specifieke gebruiksregels

Onder een gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van een bijgebouw als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte.

13.4 Afwijken van de gebruiksregels

  1. a. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken het bepaalde in lid 13.3 om een tijdelijk gebruik als afhankelijke woonruimte toe te staan, mits:
    1. 1. de afhankelijke woonruimte en de bewoning daarvan noodzakelijk is uit een oogpunt van mantelzorg;
    2. 2. de afhankelijke woonruimte is gesitueerd binnen een straal van 10 meter van de dichtstbijzijnde zij- of achtergevel van het hoofdgebouw;
    3. 3. de afhankelijke woonruimte is op ten minste 1 meter afstand achter de (verlengde) voorgevel van het hoofdgebouw gesitueerd;
    4. 4. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte niet meer bedraagt dan 60 m², met dien verstande dat - indien de oppervlakte van de gronden achter de (verlengde) voorgevelrooilijn meer bedraagt dan 200 m² - die oppervlakte mag worden vermeerderd met 10% van die overmaat tot een oppervlakte van niet meer dan 80 m²;
    5. 5. de bepalingen van het Bouwbesluit het gebruik van bebouwing als afhankelijke woonruimte niet in de weg staan;
    6. 6. geen sprake is van een onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, omgevingswaarden dan wel de gebruiksmogelijkheden vanaangrenzende gronden.
  2. b. Een onder a bedoelde omgevingsvergunning kan per woning slechts eenmaal worden verleend.
  3. c. De omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt ingetrokken indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak uit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

Artikel 14 Verkeer - 1

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, exclusief opstelstroken en busstroken;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. parkeren;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding "railverkeer": spoorwegen en de daarbij behorende bermen, taluds en spoorwegovergangen, met de daarbij behorende en daaraan ondergeschikte detailhandel, dienstverlening en horeca, voor zover voorkomend in categorie 1 van de Staat van horeca-activiteiten;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'openbaar vervoerstation' een openbaar vervoerstation;
  6. f. overige openbaar vervoervoorzieningen;
  7. g. objecten van beeldende kunst;
  8. h. ondergrondse afvalcontainers;
  9. i. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, abri's, groen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen, bruggen en water.

14.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'openbaar vervoerstation', op de overige gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'openbaar vervoerstation' mag ten hoogste 3 meter bedragen;
  3. c. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de regels zoals opgenomen in artikel 24.1.

Artikel 15 Verkeer - 2

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met een functie voor verblijf en verplaatsing;
  2. b. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  3. c. parkeren;
  4. d. objecten van beeldende kunst;
  5. e. ondergrondse afvalcontainers;
  6. f. ambulante handel;
  7. g. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, abri's, fiets- en voetpaden, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen en water.

15.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van openbare toiletvoorzieningen;
  2. b. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van openbare toiletvoorzieningen bedraagt ten hoogste 3 meter;
  3. c. de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van openbare toiletvoorzieningen bedraagt ten hoogste 9m2;
  4. d. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de regels zoals opgenomen in artikel 24.1.

Artikel 16 Water

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verkeer te water;
  2. b. water ten behoeve van de waterhuishouding;
  3. c. oeverstroken;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - woonschepenligplaats 1' voor woonschepen met het maximale aantal wooneenheden zoals op de verbeelding aangegeven;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - woonschepenligplaats 2' uitsluitend historische woonschepen;
  6. f. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals bruggen, steigers, keermuren voor waterbeheersing, oeverbeschoeiingen, dammen en duikers.

16.2 Bouwregels

16.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de in artikel 16.2.3, onder a vermelde maximale afmetingen van steigers indien deze afmetingen niet meer overeen komen met het gestelde in de Keur van de waterbeheerder.

Artikel 17 Wonen

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen met aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsactiviteiten;
  2. b. parkeren;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'praktijkruimte' voor praktijkruimtes aan huis;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'garage' mogen uitsluitend garages worden opgericht voor de stalling van vervoermiddelen en voor de berging van niet voor handel en voor distributie bestemde goederen;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - maatschappelijke opvang': tevens een opvang voor dak- en thuislozen;
  6. f. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals erven, nutsvoorzieningen, tuinen en water.

17.2 Bouwregels

17.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 18 Leiding - Gas - 1

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas - 1' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - tevens bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hogedrukgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 6 inch en een druk van ten hoogste 40 bar met een belemmeringenstrook van vier meter ter weerszijden van de hartlijn van de leiding.

18.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bedoelde leiding(en)worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

18.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstige de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Gas - 1' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het aanbrengen en rooien van hoogopgaand en/of diepwortelende beplantingen en bomen;
    2. 2. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    3. 3. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
    4. 4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
    5. 5. het permanent opslaan van goederen;
    6. 6. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
  2. b. Het verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:
    1. 1. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    2. 2. die het normale onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
    3. 3. zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten vormen;
    4. 4. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  3. c. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig schaden;
  4. d. Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.

Artikel 19 Leiding - Gas - 3

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Gas - 3 aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - tevens bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hogedrukgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 12 inch en een druk van ten hoogste 40 bar met een belemmeringenstrook van vier meter ter weerszijden van de hartlijn van de leiding.

19.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bedoelde leiding(en)worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

19.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstige de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding - Gas - 3 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het aanbrengen en rooien van hoogopgaand en/of diepwortelende beplantingen en bomen;
    2. 2. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    3. 3. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
    4. 4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
    5. 5. het permanent opslaan van goederen;
    6. 6. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
  2. b. Het verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:
    1. 1. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    2. 2. die het normale onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
    3. 3. zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten vormen;
    4. 4. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  3. c. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig schaden;
  4. d. Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.

Artikel 20 Waarde - Archeologie - 1

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - tevens bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.

20.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering
  3. c. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de regels zoals opgenomen in artikel 24.1.

20.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het in artikel 20.2, onder b gestelde. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
  2. b. Het onder a bedoelde onderzoek dient alleen gedaan te worden indien de bodemverstoring een oppervlakte van meer dan 500 m2 beslaat en dieper gaat dan 0,50 m onder maaiveld.
  3. c. Aan deze omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden tot:
    1. 1. het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    2. 2. het doen van opgravingen door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
    3. 3. het begeleiden van de activiteiten waarvoor omgevingsvergunning is verleend door een daarvoor aangewezen archeologisch deskundige.
  4. d. De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

20.5 Nadere eisen

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologisch monumenten of resten aanwezig zijn.
  2. b. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond kunnen worden behouden.

20.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen met toepassing van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen door:

  1. a. op de verbeelding de bestemming 'Waarde - Archeologie - 1' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief onderzoek is aangetoond, dat er op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. b. op gronden alsnog de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1' te leggen, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op de ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 21 Waarde - Archeologie - 2

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - tevens bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden op terreinen van de Archeologische Monumenten Kaart die aangewezen zijn als terrein van hoge tot zeer hoge archeologische waarde (AMK-terrein).

21.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 meter;
  3. c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

21.3 Nadere eisen

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologisch monumenten of resten aanwezig zijn;
  2. b. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond kunnen worden behouden.

21.4 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in lid 2 onder c gestelde. Ontheffing wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
  2. b. Het in 21.4 sub a bedoelde onderzoek dient alleen gedaan te worden indien de bodemverstoring een oppervlakte van meer dan 100 m2 beslaat;
  3. c. Aan deze ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden tot:
    1. 1. het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    2. 2. Het doen van opgravingen door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
    3. 3. Het begeleiden van de activiteiten waarvoor ontheffing is verleend door een daarvoor aangewezen archeologisch deskundige;
  4. d. De ontheffing wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

21.5 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Het is verboden op de in lid 1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ophogen van de bodem met meer dan 50 cm;
    2. 2. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    3. 3. het verlagen van het waterpeil;
    4. 4. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
    5. 5. het aanleggen van bos of boomgaard, of het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
    6. 6. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
    7. 7. het aanleggen van nieuwe ondergrondse transport, energie of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  2. b. Geen aanlegvergunning is vereist:
    1. 1. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 50 cm onder het bestaande maaiveld;
    2. 2. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een oppervlakte tot ten hoogste 100 m2;
    3. 3. indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
    4. 4. indien het archeologisch erfgoed zodanig zal worden behandeld dat conservering in de bodem is gewaarborgd;
    5. 5. indien de werken en /of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen.
  3. c. Een aanlegvergunning mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van werkzaamheden de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast.
  4. d. Alvorens te beslissen omtrent de aanvraag om een aanlegvergunning dient op basis van archeologisch onderzoek te zijn aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden en welke voorwaarden hiervoor dienen te worden gesteld.

21.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om met toepassing van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. a. op de plankaart de bestemming 'Waarde - Archeologie - 2' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief onderzoek is aangetoond, dat er op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. b. op gronden alsnog de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' te leggen, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op de ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 22 Waterstaat - Waterkering

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - tevens bestemd voor waterstaatkundige voorzieningen.

22.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op de gronden mogen ten behoeve van de in artikel 22.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  3. c. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de regels zoals opgenomen in artikel 24.1.

22.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het in 22.2, onder b gestelde. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 23 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 24 Algemene Bouwregels

24.1 Hoogtematen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste:

erfafscheidingen 2 m
overige lichtmasten 9 m
vlaggenmasten 9 m
objecten van beeldende kunst 6 m
speeltoestellen 4 m
bruggen 12 m
overig straatmeubilair 6 m
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in dit lid ten behoeve van het bouwen van objecten van beeldende kunst met een bouwhoogte van 15 meter.

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in dit lid ten behoeve van de bouw van een parkeerdek binnen de bestemming 'Verkeer - 2' uitsluitend op bestaande parkeerterreinen. De maximale bouwhoogte van dit parkeerdek mag ten hoogste 4 meter bedragen. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de oppervlakte.

24.2 Antenne-installaties

Met betrekking tot antenne-installaties gelden de volgende regels:

  1. a. Antenne-installaties waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in combinatie met het Besluit omgevingsrecht voor het oprichten een omgevingsvergunning vereist is, zijn niet toegestaan.
  2. b. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het onder a. genoemde verbod ten behoeve van de bouw van een antenne-installatie tot een bouwhoogte van ten hoogste 40 meter.

24.3 Bestaande maten

Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:

  1. a. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  2. b. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  3. c. ingeval van herbouw is dit lid onder a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

24.4 Overschrijding bouwgrenzen

De bouw- en de bestemmingsgrenzen mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), liften, galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 meter bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 meter bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 meter bedraagt.

24.5 Ondergronds bouwen

De in dit plan vervatte regels voor bebouwing zijn van overeenkomstige toepassing op bouwen beneden het peil, met dien verstande dat tot ten hoogste één bouwlaag diepte mag worden gebouwd.

24.6 Wijziging goot-/boeiboordhoogte

  1. a. Indien zich op de achterzijde van een gebouw één of meer dakopbouwen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 70% van de gevelbreedte, wordt de goot of boeiboord van de dakopbouw als goot- of boeiboordhoogte aangemerkt.
  2. b. Indien zich op de voorzijde van een gebouw één of meer dakopbouwen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte, wordt de goot of boeiboord van de dakopbouw als goot- of boeiboordhoogte aangemerkt.

Artikel 25 Algemene Gebruiksregels

25.1 Verboden gebruik

Onder verboden gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gericht gebruik en onderhoud;
  2. b. gebruik van gronden als stalling- en/of opslagplaats van aan het gebruik onttrokken machines, voer- vaar- en vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gericht gebruik en onderhoud;
  3. c. het gebruik van gronden als uitstallings-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfmiddel;
  4. d. het gebruik van grond voor prostitutie.

25.2 Toegestaan gebruik

Onder verboden gebruik wordt niet verstaan:

  1. a. het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming;
  2. b. de stalling van ten hoogste één toercaravan en/of boot op de bij een woning behorende grond, niet zijnde de bestemmingen Tuin - 1.

Artikel 26 Algemene Aanduidingsregels

26.1 Veiligheidszone - lpg

In afwijking van hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone - lpg' de volgende regels:

  1. a. binnen de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone - lpg' mogen geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden opgericht;
  2. b. burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
    1. 1. de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone - lpg' opgeheven wordt, indien de aanwezige risicovolle inrichting gesaneerd is, dan wel uit nader onderzoek is gebleken dat de aanwezige risicovolle inrichting buiten werking is gesteld;
    2. 2. de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone - lpg' verkleind wordt, indien uit nader onderzoek is gebleken dat de PR 10-6/jaar contour als gevolg van een wijziging in een risicovolle inrichting kleiner is geworden;
    3. 3. de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone - lpg' verkleind wordt, door een wijziging van de Regeling externe veiligheid inrichtingen;
    4. 4. de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone - lpg' verlegd wordt indien het vulpunt wordt aangepast.

26.2 Wro-zone - wijzigingsgebied

Ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied' kunnen burgemeester en wethouders overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bouwregels wijzigen ten behoeve van de bouw van een multifunctionele sportaccommodatie, met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. het maximale bebouwingspercentage bedraagt 45% van de totale oppervlakte van het Wro-zone-wijzigingsgebied;
  2. b. de maximale bouwhoogte bedraagt 16 meter;
  3. c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  4. d. wordt voldaan aan de geldende parkeernormen en andere van belang zijnde planologische en milieutechnische aspecten zoals archeologie, water, geluid etc.

Artikel 27 Algemene Afwijkingsregels

27.1 afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds kan worden afgeweken van de bouwregels - worden afgeweken van de planregels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 meter bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot;
  3. c. overschrijding van de in de bouwregels genoemde bouwhoogten ten behoeve van de bouw van een antenne-installatie met een maximum hoogte van 40 meter.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

27.2 afwijken van de algemene gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in 25.1 onder c, onder voorwaarde dat:

  1. a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. wordt voldaan aan de geldende parkeernormen en andere van belang zijnde planologische en mileuaspecten zoals externe veiligheid, archeologie, water, etc.

Artikel 28 Algemene Wijzigingsregels

28.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 29 Overgangsrecht

29.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

29.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 30 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als "Regels van het bestemmingsplan Overwhere-Zuid 2012".

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden en is de (oude) Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ingetrokken. De Wet ruimtelijke ordening verplicht gemeentes om voor het gehele gemeentelijke grondgebied actuele bestemmingsplannen te hebben. Dit betekent dat bestemmingsplannen iedere tien jaar moeten worden herzien. De vigerende bestemmingsplannen voor het plangebied Overwhere-Zuid zijn meer dan tien jaar oud, en daarmee verouderd. Daarom moet voor de wijk Overwhere-Zuid een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in deze actualisatie.

1.2 Ligging Plangebied

Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door de watergang ten noorden van de Rivierenlaan, de Kolfstraat en de Flevostraat, aan de oostzijde door bedrijventerrein De Koog. Aan de zuidoostzijde vormt de spoorlijn Zaandam-Hoorn de plangrens. De Beemsterringvaart en De Where vormen respectievelijk de westelijke en zuidelijke grens. In figuur 1.1 is de exacte begrenzing van het plangebied opgenomen.

Voor de nieuwbouw van de Martin Luther Kingschool aan de Dr. J.M. den Uyllaan 3 is in 2012 het separate bestemmingsplan "Nieuwbouw school Dr. J.M. den Uyllaan 3 2012" opgesteld. Dit bestemmingsplan is op 26 april 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. De gronden van dit bestemmingsplan zijn niet meegenomen in onderhavig bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPOWZ2012-va01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Locatie plangebied

1.3 Vigerende Plannen

Voor het plangebied zijn in de huidige situatie de volgende bestemmingsplannen vigerend:

Bestemmingsplan Vastgesteld door de gemeenteraad Goedgekeurd door Gedeputeerde Staten
Overwhere 1975 27-08-1976 18-10-1977
Wagenweggebied 1991 29-10-1992 23-02-1993
Industrieterrein de Koog 1969 14-11-1969 11-08-1970
Traverse PSG - Hoornselaan 2009 29-04-2010 -

Met het voorliggende bestemmingsplan worden de regelingen zoals in de bovengenoemde bestemmingsplannen zijn vastgelegd, voor het onderhavige plangebied vervangen.

1.4 Planvorm

Het voorliggende bestemmingsplan legt voornamelijk de bestaande situatie vast. Dit houdt in dat de vigerende bestemmingsplanregelingen en de gevoerde vrijstellingen zijn opgenomen. Hierbij is enige ruimte voor flexibiliteit in het plan opgenomen. Naast het vastleggen van de bestaande situatie is in het bestemmingsplan ook een nieuwe ontwikkeling opgenomen. Deze wordt mogelijk gemaakt door middel van een wijzigingsbevoegdheid. Dit betekent dat pas een directe bouwtitel kan worden verkregen nadat een wijzigingsplan is vastgesteld door burgemeester en wethouders. De ontwikkeling wordt nader beschreven in paragraaf 5.2.

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied. Hierbij wordt ingegaan op het beleid van het rijk, provincie, regio en gemeente. De gemeentelijke beleidsdocumenten komen hier beknopt aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van de ruimtelijke structuur in het plangebied gegeven en wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op de functionele structuur, waarin een duidelijke relatie wordt gelegd met het gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 5 worden de toekomstige ontwikkelingen verwoord. Vervolgens worden in hoofdstuk 6 de relevante milieuaspecten behandeld. In hoofdstuk 7 wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de gedachten die ten grondslag liggen aan de juridische regeling. Hoofdstuk 8 bevat de paragrafen over de economische uitvoerbaarheid. Ten slotte wordt in hoofdstuk 9 de gevolgde inspraakprocedure en het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en artikel 3.8 Wro beschreven.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

De beleidscontext voor Overwhere-Zuid wordt gevormd door een aantal landelijke, provinciale, regionale en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante rijks-, provinciaal en regionaal beleid beknopt samengevat. Voor het gemeentelijke beleid is de algemene beleidslijn aangegeven.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Het beleid van het rijk inzake de ruimtelijke inrichting en het mobiliteitsbeleid is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Op 13 maart 2012 is deze vastgesteld. Hierin presenteert het kabinet zijn visie op de ruimtelijke inrichting en mobiliteit van Nederland tot 2040. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt ondermeer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Mobiliteitsaanpak.

De regering maakt ruimte voor groei en beweging en kiest ervoor de invulling van het ruimtelijk beleid voor een belangrijk deel over te laten aan provincies en gemeenten. Daardoor kan het Rijk zich richten op het behartigen van belangen die van nationale en internationale betekenis zijn. De minister vermindert stevig het aantal procedures en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. De ruimtelijke ordening wordt zo dicht mogelijk bij diegene die

het aangaat gebracht (burgers en bedrijven) en er wordt meer overgelaten aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. Daarbij verwacht het Rijk dat medeoverheden zich eveneens inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving. De gemeente is de overheid die het dichtst bij de burger staat en zorg draagt voor een veilige en leefbare woon- en werkomgeving. In het ruimtelijk domein gaat het om de ruimtelijke ontwikkeling van stad en platteland in brede zin, waarbij onder meer belangen ten aanzien van mobiliteit, milieu, natuur, water, economie en wonen worden afgewogen. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028) en verbindt hier 13 nationale belangen aan.

Purmerend maakt onderdeel uit van 'Metropoolregio Amsterdam'. Dit is een (informeel) samen- werkingsverband van lokale en provinciale overheden in de noodvleugel van de Randstad. De door het Rijk en regio geformuleerde opgaven binnen deze regio zijn neergelegd in de 'Gebiedsagenda Noordwest Nederland' en richten zich o.a. op het verbeteren van de bereikbaarheid en het opvangen van de woningbehoefte (verstedelijkingsafspraken). De afspraken over de regionale en rijksinvesteringen op het gebied van een toekomstige ruimtelijke inrichting worden vastgelegd in het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT).

Het bepaalde in dit bestemmingsplan is niet strijdig met het gestelde in de structuurvisie.

2.1.2 Nota Wonen 'Mensen, Wensen en Wonen' - Wonen in de 21e eeuw (2000)

In de nota Wonen, 'Mensen, Wensen, Wonen' heeft het kabinet zijn visie op het wonen in de 21e eeuw neergelegd. De nota stelt de burger centraal in het woonbeleid. Dat is nodig omdat uit onderzoek is gebleken dat de woonwensen van de burger nog onvoldoende worden bediend. In de Nota wordt beschreven dat Nederland individueler, ouder, multicultureler en internationaler wordt. Dat heeft consequenties voor de wijze waarop in onze woningbehoefte wordt voorzien.

Om beter aan te sluiten bij de woonvoorkeuren van mensen is het, naast het creëren van gewenste woningen en woonmilieus op nieuwe uitleglocaties, nodig om bestaande woonmilieus fysiek te transformeren naar andere milieus. De ambitie voor de periode 2000-2010 houdt onder andere in het creëren van meer centrum-stedelijke woonmilieus door het verdichten van daarvoor in aanmerking komende buitencentrummilieus, door het benutten van potenties in bestaande centrummilieus en door het creëren van dergelijke woonmilieus op een aantal nieuwe uitleglocaties.

Woonwensen en de bouw van woningen dienen in beginsel binnen de 'rode contouren' te worden gerealiseerd. De gemeente Purmerend is binnen deze rode contouren gelegen, de nieuwe ontwikkelingen, waaronder de functie wonen, die in het voorliggende bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt passen hier dus binnen.

Verder wordt met het voorliggende bestemmingsplan de bestaande situatie, en daarmee de bestaande woonmilieus vastgelegd.

2.1.3 Nota Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw (2004)

Met de nota `Anders omgaan met water, Waterbeleid in de 21e eeuw` wil het Rijk een ander waterbeleid realiseren. Er moet geanticipeerd worden op een stijgende zeespiegel, een stijgende rivierafvoer, bodemdaling en een toename van de neerslag. Nieuwe ruimtelijke besluiten mogen de problematiek van veiligheid en wateroverlast niet ongemerkt vergroten. Bij nieuwe ruimtelijke besluiten moeten de gevolgen voor veiligheid en wateroverlast expliciet in beeld worden gebracht.

De nota geeft twee drietrapsstrategieën als uitgangspunten. Voor waterkwantiteit bestaat die uit de trits vasthouden, bergen en afvoeren. Voor waterkwaliteit is die trits schoonhouden, scheiden en zuiveren. Deze strategieën vertalen zich voor het stedelijk gebied in aandachtspunten als: meer ruimte voor water, relatie tussen het stedelijk water en het water in het omliggende gebied, vergroting van het waterbergend vermogen met name in de stadsranden, verbetering van de waterkwaliteit, vergroting van de belevingswaarde van water, en kansen voor natuur en recreatie in en rondom stedelijk water.

In het voorliggende bestemmingsplan wordt voldaan aan de uitgangspunten van de Nota Anders omgaan met water.

2.1.4 Nationaal Waterplan (2009)

In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.

Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

In het Nationaal Waterplan geeft het Rijk aan dat wordt vastgehouden aan de ingezette koers voor het reduceren van verontreinigende stoffen in het oppervlaktewater, namelijk een combinatie van de principes: aanpak bij de bron, hergebruik, zuivering en 'de vervuiler betaalt'.

Meer dan voorheen wordt aandacht gegeven aan de inrichting van het watersysteem. De sanering van bronnen wordt zoveel als mogelijk landelijk of Europees aangepakt. Het uitvoeringsprogramma diffuse bronnen wordt voortgezet. Het vergunnen van lozingen wordt zo veel als mogelijk vervangen door algemene regels. Om gebiedsspecifieke differentiatie mogelijk te maken gaat het Nationaal Waterplan voort op de reeds ingeslagen weg om aan bevoegde instanties ruimte te laten om met maatwerkvergunningen aanvullende bescherming van het watersysteem te realiseren.

2.1.5 Conclusie rijksbeleid

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt voldaan aan de doelen en uitgangspunten zoals omschreven in het rijksbeleid.

2.2 Provinciaal Beleid

2.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040, Kwaliteit door veelzijdigheid (2010)

De Structuurvisie Noord-Holland 2040 bevat het provinciaal ruimtelijk beleid. De hoofddoelstelling is het inspelen op de veranderingen die tot 2040 te verwachten zijn. In de periode tot 2040 zullen verdere globalisering en klimaatverandering grote gevolgen hebben voor Noord-Holland. Ook veranderingen en trends op nationaal en lokaal niveau hebben een grote ruimtelijke impact. Deze veranderingen leiden tot een aantal belangrijke ruimtelijke opgaven en keuzes. In de Structuurvisie worden deze ontwikkelingen en de voornaamste keuzes die de Provincie Noord-Holland zal moeten maken kort toegelicht. Ook wordt geschetst hoe de provincie er in 2040 uit ziet en op welke wijze de Provincie met deze structuurvisie zal bijdragen aan het realiseren van dit toekomstbeeld. De Structuurvisie is vastgesteld op 21 juni 2010 en in werking getreden op 1 november 2010.

Woningbouw

Uitgangspunt is om de vraag naar woningen zoveel mogelijk te realiseren binnen het Bestaand Bebouwd Gebied. Dit komt zowel het realiseren van (hoog)stedelijke voorzieningen in de metropoolregio (de metropolitane strategie) als het behouden van regionale/lokale voorzieningen in kleine(re) kernen in het noorden ten goede. Door concentratie worden verkeers- en vervoersnetwerken optimaal benut en wordt een voldoende en gedifferentieerd aanbod van sociaal-culturele voorzieningen behouden. Verdichting brengt een aantal aandachtspunten met zich mee op het gebied van sociaal-maatschappelijke voorzieningen, functiemenging en financiering. Voorzieningen zoals scholen, kantoren en bedrijfsruimten, winkelaanbod, ruimte voor groen, recreatie, sport en zorg zijn onlosmakelijk verbonden met het woonprogramma. Door gevarieerde programma's zijn deze functies binnen het Bestaand Bebouwd Gebied te behouden.

Detailhandel

Detailhandel in de binnensteden is belangrijk voor de economie en draagt bij aan de leefbaarheid en toeristische aantrekkelijkheid van Noord-Hollandse steden. De Provincie Noord-Holland hecht aan het instandhouden van de hoofdwinkelstructuur en wil stedelijke detailhandel behouden en versterken. Zij beschouwt nieuwe vormen van detailhandel als een welkome aanvulling, indien deze de bestaande structuur niet aantasten. De Provincie Noord-Holland onderscheidt in haar detailhandelsstructuur hoofdwinkelcentra, bovenlokaal verzorgende centra, lokaal verzorgende centra, perifere locaties en thematische centra. Deze vormen hebben ieder hun eigen economische en sociale functies. Voor de

provincie staat de versterking van de hoofdwinkelcentra, die ook voor het toerisme en het behoud van levendige binnensteden van belang zijn, centraal.

Kantoren

Het belang van kantoren als fysieke werkplek in Noord-Holland neemt sterk toe. Daardoor wordt het belang van kantoorontwikkeling steeds prominenter voor de ruimtelijke inrichting. Het gaat daarbij niet alleen om de gebouwen zelf en de inpassing in de omgeving maar ook om de infrastructuur, inclusief parkeermogelijkheden. Ook de bereikbaarheid met het openbaar vervoer is belangrijk, om verkeercongestie te voorkomen. De provincie is van mening dat in bestaand bebouwd gebied menging van kantoorfuncties met stedelijke functies als wonen, recreëren, winkelen en cultuur belangrijk is om monofunctionele, geïsoleerde werkgebieden te voorkomen.

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan de gestelde doelen in de Structuurvisie Noord-Holland 2040.

2.2.2 Provinciale Woonvisie 2010-2020 (2010)

Het provinciale beleid inzake woningbouw is vastgelegd in de Provinciale Woonvisie 2010-2020, Goed wonen in Noord-Holland. Deze woonvisie sluit aan op de structuurvisie en schetst de kaders voor regionaal woonbeleid. Vooral het kwalitatieve aspect van wonen komt in deze visie aan de orde.

De speerpunten van dit beleid zijn:

  • Verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten, en specifiek voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning;
  • Verbeteren van de mate waarin voorzieningen in de woonomgeving aansluiten bij de vraag van bewoners;
  • Verbeteren van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving.

2.2.3 Ecologische hoofdstructuur

Het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) streeft ernaar om in 2020 meer dan 750.000 hectare aan natuurgebieden bij de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) te laten horen. Het grootste deel van deze EHS-gebieden zijn bestaande bossen en natuurgebieden. Daarbij komt nog ruim zes miljoen hectare natte natuur: meren, rivieren en de Nederlandse delen van de Noordzee en de Waddenzee. Milieumaatregelen moeten ervoor zorgen dat de natuur binnen de EHS schoner en stiller wordt. De EHS wordt bovendien steeds beter planologisch beschermd. Dat is niet alleen beter voor de natuur zelf, maar ook voor recreanten die rust en kwaliteit zoeken. Ze kunnen ervaren hoe Nederland er vroeger van nature uitzag. In de EHS is vooral plaats voor bijzondere planten en dieren. Er zijn ook meer mogelijkheden voor woeste natuur die zichzelf in stand houdt, op de manier zoals dit ging voor de komst van de mens.

Om een grootschalig ecologisch netwerk als de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) te kunnen realiseren zijn verbindingen in de vorm van brede natuurzones nodig die de grote natuurgebieden aan elkaar koppelen. Deze natuurzones koppelen bestaande natuur aan nieuwe natuur. Deze verbindingen zijn nodig om genetische uitwisseling tussen plant- en diersoorten van deze verschillende gebieden mogelijk te maken. Ook wordt zo het leefgebied van de plant- en diersoorten groter.

De droge en natte natuur van de EHS zal uiteindelijk een aaneengesloten netwerk vormen dat over de grenzen met andere landen aansluit bij het Pan-Europees Ecologisch Netwerk (PEEN). Daarnaast wordt in de Europese Unie waardevolle en voor Europa kenmerkende natuur beschermd door het netwerk Natura 2000. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. In Nederland maken de Habitatrichtlijn geheel en de Vogelrichtlijngebieden gedeeltelijk onderdeel uit van de EHS.

2.2.4 Provinciaal verkeers- en vervoersplan (2007)

In het Provinciaal verkeers- en vervoersplan wordt uiteengezet dat de provincie er voor kiest om bij het opstellen van haar beleid de lijnen uit te zetten en niet alles tot in de details vast te leggen. De algemene beleidsdoelstelling die in het plan is neergelegd, is 'vlot en veilig door Noord-Holland'. In het plan wordt uiteengezet dat de provincie een groeiende uitdaging kent door de stijgende mobiliteitsvraag. Om tot het beste netwerkgebruik te komen zal Noord-Holland inzetten op de volgende speerpunten:

  • Anders Betalen voor Mobiliteit;
  • Ketenmobiliteit en mobiliteitsmanagement;
  • Impuls fiets;
  • Hoogwaardig openbaar vervoer;
  • Verkeersmanagement en ICT;
  • Goederenvervoer;
  • Ruimtelijke ontwikkeling.

Deze speerpunten zullen onderling samenhangend en elkaar versterkend worden ingezet.

De provincie streeft bij de ontwikkeling van haar infrastructuurbeleid een zorgvuldige inpassing na en investeert in milieu, ecologie en ruimtelijke kwaliteit bij aanleg van infrastructuur. Inpassing in het landschap en ontsnippering zijn hierbij randvoorwaarden. En indien nodig zal natuurcompensatie toegepast worden.

Bij de ontwikkeling dan wel de herstructurering van infrastructuur liggen vaak mogelijkheden om slimme combinaties aan te gaan met projecten in de omgeving. Hierbij gaat het niet alleen om de landschappelijke inpassing, maar om het samenspel van verschillende ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving. Door sterker in te zetten op de kwaliteit van het landschap als geheel wordt infrastructuur onderdeel van het landschap en passend binnen het landschap. Hiermee neemt de duurzaamheid van de oplossing toe. De provincie zal bij verschillende nieuwe ontwikkelingen de opgave vanuit een breder landschappelijk kader bekijken en zich inzetten voor een goede ruimtelijke kwaliteit.

Met het voorliggende bestemmingsplan worden geen nieuwe wegen aangelegd. De bestaande wegenstructuur wordt vastgelegd. Wanneer nieuwe functies worden toegestaan wordt gebruik gemaakt van de bestaande wegen.

2.2.5 Waterplan 2010-2015 Provincie Noord-Holland (2009)

Het Provinciaal Waterplan “Bewust omgaan met water” is opgevolgd door het nieuwe waterplan “Beschermen, Benutten, Beleven en Beheren”. Dit plan is vastgesteld op 16 november 2009.

In het Provinciaal Waterplan zijn de strategische waterdoelen van de provincie neergelegd. Tevens worden twee speerpunten voor de planperiode genoemd:

  • aangrijpen van de zandige versterking van de Noordzeekust om de regio, ruimtelijk en economisch, te versterken;
  • extra aandacht besteden aan de economische kant van het water.

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt de bestaande situatie vastgelegd. Het waterplan 2010-2015 heeft geen invloed op de bestaande situatie.

2.2.6 Conclusie provinciaal beleid

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt voldaan aan de doelen en uitgangspunten zoals gesteld in het provinciaal beleid.

2.3 Regionaal Beleid

2.3.1 Ontwikkelingsbeeld Noordvleugel 2040 (2007)

In december 2007 is het Ontwikkelingsbeeld Noordvleugel 2040 van de Metropoolregio Amsterdam vastgesteld. De ambitie die voor deze regio wordt gesteld is om de regio uit te laten groeien tot een metropool die vooral gekenmerkt wordt door diversiteit en menging (economisch, sociaal, cultureel, landschappelijk, ecologisch en qua woon, werken vrijetijdsmilieus) én die duurzaam is (in de zin van klimaatbestendigheid en verbeterde luchtkwaliteit).

Als woningbouwopgave voor de regio Noordvleugel wordt gesteld dat in de periode 2010-2030 minstens 150.000 woningen moeten worden toegevoegd aan de woningvoorraad. Hiervan moeten 25.000 woningen in Haarlemmermeer en de Bollenstreek worden gebouwd, in Amsterdam 50.000 en in Almere 60.000. Op een meer bescheiden schaal moeten ook in Purmerend en Weesp/Muiden, en binnenstedelijk in Zaanstad, IJmond, Haarlem en Amstelveen huizen worden gebouwd. Purmerend ligt binnen de stadsregio Amsterdam en draagt bij aan de ambitie van de Metropool. In de visie wordt uiteengezet dat de nieuwbouw in Purmerend mede gericht is op de opvang van woningzoekenden in Amsterdam.

In het voorliggende bestemmingsplan wordt geen grootschalige nieuwbouw mogelijk gemaakt, omdat dit niet past binnen deze woonwijk. De bestaande woningen binnen het plangebied blijven behouden. Geconcludeerd kan worden dat het voorliggende bestemmingsplan past binnen het ontwikkelingsbeeld Noordvleugel 2040.

2.3.2 Regiovisie Waterland 2040 (2008)

Op 10 december 2008 is door het Algemeen Bestuur van de regio Waterland de Regiovisie
Waterland 2040 vastgesteld. In deze visie wordt ingegaan op hoe Waterland zich wil ontwikkelen tot 2040, waarbij eigen behoeften, kansen en knelpunten voorop staan. In de visie worden vijf kernopgaven onderscheiden:

  • strategisch bepalen van de positie binnen de Metropoolregio Amsterdam, maar ook binnen de bredere context van de Randstad en deze positie op een duurzame manier voor de lange termijn veiligstellen c.q. ontwikkelen;
  • een heldere invulling geven aan droogmakerij de Purmer met een goede ruimtelijke kwaliteit;
  • accommoderen van de gewenste woningbouwontwikkelingen voor de lange termijn; daarbij expliciete aandacht voor kwalitatieve toevoegingen en flexibiliteit om op toekomstige sociaal-economische ontwikkelingen te kunnen inspelen;
  • koers bepalen op het gebied van werken en recreatie en toerisme;
  • aangeven van duurzame functies, inrichting en beheer van het landelijk gebied.


In de visie wordt uiteengezet dat de regio vanwege het waardevolle landschappelijke karakter en de mobiliteitsproblematiek niet kiest voor grootschalige verstedelijkingsopties. Wel wordt ervoor gekozen om niet in bevolkingsaantal terug te lopen. Met dit doel verwacht de regio tussen 2020 en 2040 ongeveer 5.000 woningen te zullen bouwen. Een klein deel hiervan is voor de eigen regionale behoefte en het grootste deel voor de behoefte van de totale Metropoolregio Amsterdam.

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt een bestaande woonwijk opnieuw planologisch vastgelegd. Er worden geen grootschalige nieuwe bouwplannen mogelijk gemaakt, omdat dit niet past binnen de bestaande woonwijk. Het voorliggende bestemmingsplan past binnen het beleid zoals neergelegd in de regiovisie Waterland 2040.

2.3.3 Regionale Woonvisie Stadsregio (2004)

De Regionale Woonvisie Stadsregio geeft een visie op het wonen in de regio en geeft tevens aan wat de belangrijkste opgaven op het gebied van wonen zijn en hoe de gemeenten hier zo goed mogelijk op in kunnen spelen. Het gaat hierbij zowel om de kwantiteit als kwaliteit van woningen. Het plangebied van Overwhere-Zuid bestaat voornamelijk uit bestaande woningen. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt voor deze woningen de bestaande regeling opnieuw vastgelegd.

2.3.4 Regionale detailhandelsbeleid Stadsregio Amsterdam (2011)

Op 13 december 2011 is door de regioraad van de Stadsregio Amsterdam het regionaal detailhandelsbeleid vastgesteld. Bij het opstellen van het beleid is geconcludeerd dat er meer plannen boven de markt hangen dan dat er marktruimte is. Bovendien is geconstateerd dat een aantal aangewezen PDV/GDV locaties (gedeeltelijk) niet tot ontwikkeling zijn gekomen en dat een aantal niet goed functioneert. Dit heeft in combinatie met de trends en ontwikkelingen (o.a. van groei- naar verdringingsmarkt en afname behoefte aan winkels) geleid tot een offensief detailhandelsbeleid. Afgesproken is dat detailhandelsvestigingen louter zijn gevestigd in verstedelijkt of te verstedelijken gebied: hoofdwinkel-, stadsdeel- of wijkcentra, alsook op specifiek benoemde locaties op bedrijventerreinen. Daarnaast is bepaald dat de bestaande winkelstructuren door middel van offensief beleid versterkt worden. Locaties die kansrijk en structuurversterkend zijn, mogen worden (her)ontwikkeld en uitgebreid. Buiten de gewenste structuur worden ontwikkelingen tegengegaan.

Nieuwe winkelinitiatieven dienen beoordeeld te worden door de Regionale Commissie Winkelplanning (RCW) op basis van ruimtelijke relevante criteria en nut een noodzaak dient te worden aangetoond. De RCW adviseert het dagelijks bestuur van de Stadsregio Amsterdam.

2.3.5 Waterbeheersplan 4, 2010-2015 (2009)

Op 14 oktober 2009 heeft het bestuur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier het Waterbeheersplan 4, 2010-2015 vastgesteld. In dit plan beschrijft het hoogheemraadschap de doelstellingen voor de periode 2010-2015 voor de drie kerntaken: veiligheid tegen overstromingen, droge voeten en schoon water. De agenda van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier wordt in deze periode sterk bepaald door de klimaatverandering. Deze verandering heeft directe invloed op de kerntaken. De missie van het hoogheemraadschap is erop gericht om ook de komende jaren, ondanks klimaat- en weersveranderingen, Noord-Holland boven het Noordzeekanaal veilig te houden tegen overstromingen en te zorgen voor droge voeten en schoon water. Het kerndoel is vierledig:

  • Het op orde houden van het watersysteem en dit onder dagelijkse omstandigheden doelmatig en integraal beheren;
  • De verontreiniging van het watersysteem door directe en indirecte lozingen voorkomen en/of beheersbaar houden;
  • Het op orde houden van de primaire waterkeringen en overige waterkeringen met een veiligheidsfunctie en deze onder dagelijkse omstandigheden doelmatig beheren;
  • Het in stand houden en ontwikkelen van een calamiteitenorganisatie die onder bijzondere omstandigheden onmiddellijk operationeel is en die beschikt over actuele calamiteitenbestrijdingsplannen voor veiligheid, wateroverlast en waterkwaliteit.

Het waterschap hanteert bij zijn beleid de volgende uitgangspunten:

  • Het beheersgebied van het hoogheemraadschap is beveiligd tegen overstromingen;
  • Dijkversterking blijft altijd mogelijk;
  • Alle inwoners van het beheersgebied van het hoogheemraadschap hebben recht op het afgesproken beschermingsniveau tegen wateroverlast;
  • Watersystemen zijn gezond voor mens, plant en dier;
  • Problemen worden opgelost waar ze ontstaan;
  • Met de watervoorraad wordt zorgvuldig omgegaan;
  • Niet alles kan overal;
  • Samenwerking staat centraal;
  • Water is een ordenend principe in de ruimtelijke ordening;
  • Het waterbeheer is toekomstgericht.

2.3.6 Beheersplan Waterkeringen 2006-2010 (2006)

In het Beheersplan Waterkeringen 2006-2010 van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier zijn het beheer en de eisen voor alle waterkeringen binnen het beheersgebied van het hoogheemraadschap beschreven, zowel die aan de zeezijde als die langs alle binnenwateren. Het plan bestaat uit een hoofdnota en zes themanota's:

  • Bekledingen van waterkeringen;
  • Zandige kust;
  • Ruimtelijke ordening en grondbeleid;
  • Kabels en leidingen;
  • Bouwen;
  • Landschap, natuur, cultuurhistorie en recreatie.

Centraal in deze nota's staat de veiligheid. In de nota’s is het onderhoud beschreven (en de wijze waarop) en welke voorwaarden gelden voor andere functies die een nadelig effect kunnen hebben op een waterkering. Het beheersplan vormt een basis voor de meerjarenplanning en kostenraming van het onderhoud.

2.3.7 Conclusie regionaal beleid

Het voorliggende bestemmingsplan past binnen de kaders van het regionale beleid.

2.4 Gemeentelijk Beleid

2.4.1 Structuurvisie Purmerend 2005-2020 (2006)

In de Structuurvisie Purmerend 2005-2020, vastgesteld op 2 maart 2006, heeft de gemeenteraad van Purmerend een toetsingskader neergelegd voor gewenste en bestaande ontwikkelingen binnen de gemeente. In de structuurvisie worden vier ambities verwoord die leidend dienen te zijn bij de ontwikkeling van de stad Purmerend tot 2020.

  • Purmerend is het centrum van Waterland: Uiteen wordt gezet dat Purmerend wil investeren in haar functies waarin zij een regionale rol heeft, om de positie als centrum van Waterland te behouden. De manier waarop Purmerend dit wil bereiken is door te investeren in een veelzijdig, herkenbaar en toegankelijk centrum met kwalitatief hoogwaardige openbare ruimte en door te streven naar een hoog niveau van voorzieningen in zowel het centrum als in andere delen van de stad.
  • Purmerend werkt aan een evenwichtigere woon-werkbalans. In de structuurvisie wordt beschreven dat Purmerend voor de werkgelegenheid sterk afhankelijk is van Amsterdam. Dit is een kwetsbaar punt. Belangrijk is daarom dat Purmerend haar economische punten verder ontwikkelt. Dit is onder meer van belang voor jongeren die in Purmerend zijn geboren en zich nu op de arbeidsmarkt gaan begeven, omdat zij meer geneigd zullen zijn om in Purmerend te werken.
  • Purmerend versterkt haar verbindingen in groen, blauw en grijs. Gesteld wordt dat de kwaliteit van de ligging van de stad veel beter benut kan worden. De kwaliteiten van het buitengebied zijn in de wijken ruimschoots aanwezig, maar zijn op het niveau van de stad te weinig herkenbaar en andersom worden de kwaliteiten van de stad daarbuiten nauwelijks (h)erkend. Uiteen wordt gezet dat de aantrekkelijke ligging van Purmerend veel meer benut kan worden om de kwaliteit van het wonen in de stad te verhogen, om de kansen voor toerisme te vergroten en om het beeldmerk van de stad neer te zetten. Tevens wordt gesteld dat het versterken van de stedelijke structuren kan helpen mensen zich meer verbonden te laten voelen met hun stad en om een betere oriëntatie te krijgen op de stad en haar omgeving.
  • Purmerend kiest voor bloei in plaats van groei. Purmerend heeft zich decennia lang gericht op groei. Nu moet de omslag komen naar het investeren in identiteit en kwaliteit. Beschreven wordt dat het doel niet langer is om woningen te bouwen en nieuwe wijken te ontwikkelen, maar toe te werken naar een complete stad die op basis van kwaliteit de concurrentie aan kan met de steden in de omgeving en die toegesneden is op de demografische veranderingen.

Momenteel werkt de gemeente Purmerend aan een herziening van de Structuurvisie Purmerend 2005-2020. Bij deze actualisatie zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:

  • actualisatie opzetten als (dynamisch) proces en direct beginnen met de onderdelen, die zich daar nu al voor lenen;
  • actualisatie niet laten uitmonden in een 'alomvattend' besluit of document in 2013, 4e kwartaal, maar werken in onderdelen en met thema's;
  • omdat binnen de praktijk van de ruimtelijke ordening bij projecten en ontwikkelingen het accent is komen te liggen op 'faciliteren', is behoefte aan een wervend, handzaam document om initiatiefnemers mee te verleiden en aan optimale, digitale ontsluiting van ruimtelijk relevante informatie.

2.4.2 Woonvisie Purmerend 2012-2016 (2012)

In de Woonvisie Purmerend 2012-2016 heeft de gemeente met de woningbouwcorporaties haar visie tot 2016 op het gebied van wonen geformuleerd. In het verleden was de blik gericht op uitbreiding, maar met de vaststelling van de Structuurvisie Purmerend 2005-2020 met als thema 'Van groei naar bloei' is het belangrijkste speerpunt de kwaliteit van het wonen in de straat, wijk en stad. De woonvisie gaat niet specifiek in op locaties, maar zegt wel iets over de kwaliteit van wonen. Binnen de bestaande stadsgrenzen worden volop woningen ontwikkeld waarbij het speerpunt is kwaliteit in plaats van kwantiteit. De gemeente geeft in deze woonvisie invulling aan een vijftal maatschappelijke opgaven:

1. Een aansprekende woningvoorraad

Purmerend kent een relatief eenzijdige woningvoorraad bestaande uit goedkopere en middeldure koopwoningen enerzijds en sociale huurwoningen anderzijds. Het streven is om meer differentiatie aan te brengen in de woningvoorraad.

De invoering van de Europese Inkomensnorm enerzijds en de strengere hypotheekregels van Rijkswege anderzijds schept behoefte aan (middel)dure huurwoningen. Een segment dat nagenoeg ontbreekt in Purmerend. Voorts constateren we dat reguliere nieuwbouwkoopwoningen concurreren met hetgeen onze inwoners te koop hebben staan. De bouw van deze woningen zullen daarom niet aangemoedigd worden.

2. Iedereen op de juiste plek

In de loop der jaren is er een zorgvuldig systeem gebouwd ten behoeve van een rechtvaardige verdeling van sociale huurwoningen. Desalniettemin zien we dat wachttijden onverminderd lang zijn. De gemeente Purmerend zet zich hierbij in voor de verbetering van de doorstroming.

Woonruimteverdeling blijft het verdelen van schaarste. Om de doorstroming vanuit de sociale huursector te bevorderen willen we mensen verleiden om door te stromen naar bv. een koopwoning of een middeldure huurwoning. Het aantal sociale huurwoningen willen we op peil houden.

3. Een prettige woonomgeving

Schoon, heel en veilig zijn kernbegrippen op dit thema. Hiervoor ligt een deel van de verantwoordelijkheid bij corporaties en gemeente. In toenemende mate zijn we van mening dat die verantwoordelijkheid ook bij de burger zelf ligt. Wonen en leven doe je samen.

4. Ruimte voor bijzondere doelgroepen

In navolging van het maatschappelijk beleidskader en het WMO-beleid (de kanteling) is ook in deze woonvisie de zelfredzaamheid van onze inwoners vertrekpunt. In eerste aanleg is iedereen daarom zelf verantwoordelijk voor het vinden van een passende woning. Vertrekpunt is dat mensen gesteld zijn op hun vertrouwde woonomgeving.

5. Duurzaam leven en wonen

Duurzaamheid is een gezamenlijke maatschappelijke opgave van overheid, maatschappelijke partners en burgers. In de sociale huursector zullen de partijen daarom streven naar duurzaam materiaalgebruik en investeringen om energie- en warmteverlies in woningen te voorkomen.

2.4.3 Beleidsregels aan-huis-verbonden beroepen en (kleinschalige) bedrijven (2003)

In de notitie Beleidsregels aan-huis-verbonden beroepen en (kleinschalige) bedrijven is aangegeven dat het mogelijk dient te zijn om een beroep aan huis uit te oefenen. Dit geldt voor zowel de traditionele aan-huis-verbonden beroepen als ook modernere nieuwe kleinschalige bedrijvigheid. Aan-huis-verbonden beroepen en (kleinschalige) bedrijfsmatige activiteiten zijn in overeenstemming met de woonfunctie mits:

  • niet meer dan 1/3 deel van de woning met aanbouwen voor de uitoefening van het beroep en/of bedrijf wordt gebruikt, met een maximum van 45 m²;
  • bijgebouwen niet worden gebruikt voor de uitoefening van een beroep en/of bedrijf;
  • geen vergunning- en/of meldingsplicht van toepassing is op grond van de Wet milieubeheer en/of andere milieuwetgeving, uitgezonderd een tandartsenpraktijk;
  • geen horeca- en detailhandelsactiviteiten worden uitgeoefend;
  • geen personeel in dienst is;
  • de beroeps- en bedrijfsactiviteiten door de (hoofd)bewoner worden uitgeoefend;
  • het gebruik qua aard, omvang en ruimtelijke uitstraling - naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders - past in de woonomgeving.

Met het voorliggende bestemmingsplan worden beroepen en kleinschalige bedrijven aan huis mogelijk gemaakt.

2.4.4 Beleidsnota Archeologie in Purmerend (2008)

Op 24 september 2009 is de beleidsnota Archeologie door de gemeenteraad vastgesteld. De archeologische waarden van Purmerend zijn door ADC Heritage na gedegen onderzoek in kaart gebracht. Op basis van dit onderzoek naar het Purmerendse bodemarchief is archeologiebeleid voor Purmerend opgesteld.

Het Purmerendse archeologiebeleid gaat uit van de in het Verdrag van Malta en het beleid van de rijksoverheid vastgelegde uitgangspunten:

  • behoud van de archeologische waarden 'in situ' (in de bodem);
  • de verstoorder betaalt.

2.4.5 Beleid voor perifere detailhandel Purmerend (2013)

Op 28 maart 2013 is door de gemeenteraad de nota Beleid voor perifere detailhandel Purmerend vastgesteld. De visie geeft de gewenste ontwikkeling weer van de perifere detailhandel in Purmerend voor de komende 10 jaar. In dit nieuwe beleid wordt ingezet op behoud en eventuele versterking van de locatie Wagenweggebied voor perifere detailhandel, overigens zonder perifere detailhandel uit te sluiten op de bedrijventerreinen. In het algemeen wordt ervoor gepleit om zorgvuldig om te gaan met nieuwvestiging van perifere detailhandel in de stad, vooral met het oog op behoud en versterking van de bestaande winkelstructuur in de binnenstad en de wijkwinkel centra. Het perifere winkelaanbod in Purmerend is momenteel grotendeels verspreid gelegen. Afgezien van de Wagenweg is nauwelijks sprake van enige ruimtelijke samenhang tussen aanbieders. Voor de toekomst kan gestreefd worden naar verdere concentratie van het aanbod in PDV-branches. Het ligt voor de hand om voort te borduren op het bestaande cluster aan de Wagenweg en een deel van de Burg. D. Kooimanweg. Rekening houdend met de te verwachten behoefte vanuit de markt (marktpotenties) en de beschikbare fysieke ruimte, volstaan de Wagenweg en de Burg. D. Kooimanweg als de toekomstige PDV-locatie van Purmerend. Eventuele nieuwvestiging, uitbreiding en verplaatsing van (bestaande) aanbieders in Purmerend zou hier gefaciliteerd kunnen worden.

2.4.6 Integrale Visie Huisvesting Onderwijs Sneeuwbal (2003)

In september 2003 is de Integrale Visie Huisvesting Onderwijs Sneeuwbal door de raad vastgesteld. Het doel van deze visie was en is om alle onderwijssoorten in de gemeente op lange termijn zo optimaal mogelijk te huisvesten op basis van de uitkomst van de inhoudelijke visie over onderwijs, opgesteld door de gemeente en de betrokken schoolbesturen. Daarnaast is er behoefte aan huisvesting van buitenschoolse opvang, peuterspeelzalen en kinderopvang. Inmiddels wordt jaarlijks vanaf 2007 weer een Integraal Huisvestingsplan vastgesteld, waarin de huisvestingsproblematiek per wijk/school in beeld wordt gebracht.

2.4.7 Actualisering Visie Kantorenmarkt Purmerend (2008)

In de notitie Actualisering Visie Kantorenmarkt Purmerend is aangegeven dat de economie van Purmerend zich de afgelopen jaren goed heeft ontwikkeld. De werkgelegenheid is in de periode 1995-2005 gegroeid van 15.000 naar ruim 20.500 banen, een groei van 37%. De groei heeft vooral plaatsgevonden in de niet-commerciële dienstverlening, in het bijzonder zorg en welzijn.

De kantorenmarkt is de afgelopen jaren mee gegroeid met de lokale economie. De voorraad bedraagt anno 2007 circa 90.000 m² en de leegstand is met 7% relatief beperkt in vergelijking met andere gemeenten. De Purmerendse kantorenmarkt blijft vooral lokaal en in mindere mate regionaal georiënteerd. De meeste kantoren zijn klein met een oppervlakte tot 1.000 m².

2.4.8 Groenstructuurplan (1986)

Het Groenstructuurplan uit 1986 bevat een inventarisatie van de groenstructuur van Purmerend. Op basis van deze inventarisatie is aangegeven welke stukken restgroen (verkavelinggroen) kunnen worden uitgegeven aan particulieren ten behoeve van tuinvergrotingen.

Op basis van de nota's Kwaliteit Openbaar Groen 1997 en Evaluatie Bermen en Oevers 1998 en de resultaten van de omnibusenquête 2000 over openbaar groen, wordt uitvoering gegeven aan het beheer van het openbaar groen. In de nota Bermen en oevers wordt het plan voor een natte, ecologische structuur in Purmerend geëvalueerd. Het basisplan Water en Oevers is gericht op de versterking van de totale, ecologische groenstructuur in de stad. De hiermee samenhangende maatregelen variëren van het aanpassen van het groenbeheer of het herprofileren en herinrichten van de oevers tot de zorg voor de waterkwaliteit.

In de nota Groene Ambitie: Waarden en Keuzes (2004) is al het groen in Purmerend geïnventariseerd en zijn knelpunten en potenties in beeld gebracht. De Groene Ambitie moet nog uitgewerkt worden in beleid en in beheerplannen. Momenteel wordt gewerkt aan een nieuw Groenstructuurplan.

2.4.9 Nota Integrale Handhaving Purmerend 2012-2015 (2012)

De Nota Integrale Handhaving Purmerend 2012-2015 is op 17 januari 2012 door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. De gemeente Purmerend wil een veilige, schone en gezonde woon- en leefomgeving voor haar burgers en bedrijven. Dat wil de gemeente bereiken door de duurzaamheid, veiligheid en leefbaarheid vergroten en te waarborgen middels de inzet van handhaving.

Deze nota beschrijft de visie, de uitgangspunten, de prioriteiten en de strategie van de gemeente Purmerend ten aanzien van de handhaving van de fysieke leefomgeving.

Op basis van een omgevingsanalyse zijn handhavingsprioriteiten gesteld. Handhaving wordt zowel risicogericht als probleemgericht benaderd. Dit betekent dat naast het stellen van prioriteiten op basis van een inschatting van risico's, er ook gekeken wordt naar wat burgers en bedrijven belangrijk vinden.

In eerste aanleg zijn burgers, bedrijven en instellingen zelf verantwoordelijk voor het naleven van wet- en regelgeving en worden dan ook gestimuleerd om gezamenlijk problemen op te lossen. Mocht dit niet tot een oplossing leiden, dan kan de gemeente Purmerend de nalevingstrategie inzetten om het naleefgedrag onder burgers en bedrijven te bevorderen en zo nodig af te dwingen.

Verder wordt de handhaving zoveel mogelijk integraal en wijkgericht uitgevoerd, waarbij toezichtlasten voor burgers en bedrijven zoveel mogelijk afnemen.

Voortvloeiend uit de nota stelt de gemeente jaarlijks een Uitvoeringsprogramma Integrale Handhaving vast. Hiermee wordt uitwerking gegeven aan deze nota.

2.4.10 Woonwagenbeleid

Met de intrekking van de Woonwagenwet in 1999 is de gemeente primair verantwoordelijk voor het opstellen van woonwagenbeleid. Aspecten zoals het bepalen van de behoefte, toevoegen en opknappen van wagens, de toewijzing en taakverdeling tussen gemeente, woningcorporaties en eigenaren en huurders van woonwagens, zijn in principe dezelfde als bij woningen.

Middels het woonwagenbeleid wordt getracht vorm te geven aan een proces waarbij het einddoel is dat er op de woonwagencentra sprake is van een genormaliseerde situatie en dat de doelgroep woonwagenbewoners een behandeling kan worden geboden op het gebied van leven, wonen, leren en werken die gelijkwaardig is aan die van alle andere inwoners van Purmerend. In het woonwagenbeleid worden een aantal speerpunten van beleid benoemd, te weten:

  • inschrijving, wachtlijsten, toewijzing en uitbreiding van standplaatsen;
  • brandveiligheid, handhaving en onderhoud;
  • overdracht van beheer en eigendom van standplaatsen en huurwagens van gemeenten naar woningcorporaties;
  • eigendomsverdeling standplaatsen en woonwagens tussen de bewoners en corporaties;
  • onderwijs, inkomen en werkgelegenheid van de woonwagenbewoners;
  • organisatie, taakverdeling, communicatie en uitwerking.

De gemeente en de corporaties zijn overeengekomen dat de woonwagencentra aan de corporaties worden overgedragen. Corporaties hebben hier de voorwaarde aan gekoppeld dat de brandveiligheid op orde moet zijn alvorens de overname een feit is. Dit blijft de komende jaren de inzet van het beleid voor deze doelgroep.

2.4.11 Nota Historische Woonschepen Purmerend 2009 (2010)

Op 5 januari 2010 is door het college van B&W van de gemeente Purmerend de Nota Historische Woonschepen Purmerend 2009 vastgesteld. Doel van deze beleidsnota is het regelen van enkele praktische zaken rondom de historische woonschepen die al jaren in de wateren van Purmerend liggen. Zo is ondermeer opgenomen aan welke voorwaarden een schip moet voldoen om een historisch woonschip te mogen worden genoemd, de wijze waarop de oever waarlangs de woonschepen liggen gebruikt mag worden en een regeling omtrent de ligplaatsvoorzieningen. Door deze beleidsnota kan de cultuurhistorische waarde van de historische woonschepen worden verbeterd, maar ook de kwaliteit op en nabij het water. Het beleid dient tevens als toetsingskader voor (toekomstige) aanvragen om een ligplaatsvergunning.

De in deze nota opgenomen maatvoering voor de schepen vormt het uitgangspunt voor de in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen bouwregels voor historische woonschepen. Hiermee sluit dit bestemmingsplan nauw aan bij de Nota Historische Woonschepen Purmerend 2009.

2.4.12 Scoren met sport. Sportnota Purmeren 2008-2011 (2007)

In juni 2007 is de Sportnota Purmerend 2008-2011 van Purmerend vastgesteld. Dit sportbeleid moet aansluiten bij de toekomstige ontwikkelingen en behoeften. De samenstelling van de bevolking is daarbij een belangrijk aandachtspunt. Vergrijzing en ontgroening zorgen voor behoeften aan andere vormen van sportbeoefening. Sportbeoefening wordt bovendien meer gevarieerder. Sporters stellen hogere eisen aan de kwaliteit van sportvoorzieningen en de gemeente krijgt meer en meer te maken met verschillende sportaanbieders. De individualisering heeft grote gevolgen voor de georganiseerde sport. In toenemende mate krijgen verenigingen te maken met problemen van organisatorische en financiële aard.

De hoofddoelstelling van het sportbeleid is dat alle inwoners van de gemeente Purmerend op verantwoorde, sociaal veilige, laagdrempelige wijze, tegen een aanvaardbare eigen bijdrage, moeten kunnen gaan sporten.

Naast de noodzakelijke uitbreiding van het aantal gemeentelijke sportaccommodaties en de wijze waarop dit het beste kan gebeuren (een multifunctionele sportaccommodatie geschikt voor de breedtesport en tegelijkertijd topsport nabij de onderwijscampus) zal ook het behoud van de kwaliteit van een aantal bestaande accommodaties aandacht vergen.

Het sportbeleid heeft voor Overwhere-Zuid de concrete doelstelling om te komen tot de realisatie van een multifunctionele (top)sportaccommodatie op de locatie van de huidige sporthal De Beukenkamp. In onderhavig bestemmingsplan is voor deze multifunctionele (top)sportaccommodatie een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

2.4.13 Conclusie gemeentelijk beleid

Het voorliggende bestemmingsplan geeft invulling aan de ambities zoals in de beleidsnota's van gemeente Purmerend zijn gesteld.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke Analyse

Het plangebied maakt onderdeel uit van de stad Purmerend. Purmerend ligt centraal in de landelijke regio Waterland en wordt omringd door drie droogmakerijen (De Beemster, De Wijde Wormer en De Purmer). De regio Waterland en daarmee ook de stad Purmerend, maakt deel uit van het ruimtelijk netwerk van Amsterdam. Een belangrijke kwaliteit van de regio is het grote contrast met het stedelijke gebied van Amsterdam.

Het plangebied Overwhere-Zuid ligt aan de noordzijde van Purmerend, ten zuiden van de buurt Overwhere-Noord. De buurt wordt gekenmerkt door overwegend eengezinsrijenwoningen en lage appartementenflats. Verder zijn aan de westkant van het plangebied vrijstaande woningen en bungalows gesitueerd.

Dit hoofdstuk bestaat uit een ruimtelijke analyse van het plangebied Overwhere-Zuid. Na een beschrijving van de ontstaansgeschiedenis van Purmerend, en Overwhere-Zuid in het bijzonder, wordt ingegaan op de ruimtelijke hoofdstructuur in het plangebied. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 de functionele hoofdstructuur beschreven en in hoofdstuk 5 worden de nieuwe ontwikkelingen benoemd.

3.1 Ontstaansgeschiedenis

Purmerend is ontstaan op een smalle landengte tussen het Purmermeer, het Beemstermeer en het Wormermeer. De eerste bewoners hielden zich met name bezig met de ontginning van het veengebied. Later werd de visserij de grootste inkomstenbron. De bewoners vestigden zich aan De Where die het Purmermeer in westelijke richting met het Beemstermeer verbond en in oostelijke richting met de Zuiderzee. Zware stormen en hoge golven zorgden ervoor dat de drie meren, door afkalving van het laagveen, steeds groter werden. Door de vele overstromingen vormden de meren een grote bedreiging voor de omwonenden. In 1612 werd dan ook het Beemstermeer drooggelegd, in 1622 het Purmermeer en in 1625 het Wormermeer. Door de drooglegging ontstond een grote hoeveelheid landbouwgrond en veranderden de belangen van de bevolking en de stad. Purmerend kreeg een steeds belangrijkere functie als marktstad en centrum voor het omliggende gebied. Tijdens de Gouden Eeuw met haar economische groei, nam het inwonertal van de marktstad toe. In 1645 verleende de Staten van Holland en West-Friesland toestemming om het stadsgebied te vergroten. Hiermee was de uitbreiding van Purmerend voorlopig voltooid. Pas in de 20e eeuw werden de grenzen van de stad opnieuw verlegd. In 1884 werd de spoorlijn Amsterdam-Zaanstad-Purmerend voltooid. Het station werd ver buiten de grachtengordel van het oude Purmerend gebouwd met het oog op eventuele stadsuitbreiding in de Zuiderpolder. Deze uitbreiding verliep eerst geleidelijk: van 5.700 inwoners in 1900 tot 7.000 inwoners in 1950 en vervolgens tot 10.000 inwoners in 1960. De laatste vier decennia heeft Purmerend een explosieve groei doorgemaakt.

De wijk Overwhere is de eerste naoorlogse uitbreiding van Purmerend en bestaat uit twee delen. Overwhere-Zuid, dat tevens het bedrijventerrein Wagenweg omvat, is gebouwd in de jaren 1958-1969. De gemeentegrens met de toenmalige gemeente Kwadijk vormde een belemmering voor verdere ontwikkeling. Vandaar dat eerst aan de oostzijde van Purmerend de wijk Wheermolen werd ontwikkeld. Na een grenswijziging in 1970 kon verder worden uitgebreid aan de noordzijde van Purmerend met Overwhere-Noord. De wijk Overwhere was gereed in 1981. In deze tijd zijn binnen de gemeente Purmerend veel sociale woningen gerealiseerd, onder andere om de woningvraag binnen de gemeente Amsterdam op te vangen. Bij de vele woningen die in deze tijd gebouwd werden lag het accent in de eerste jaren op vier lagen portiek- en galerijflats en de daarna op hoogbouw galerijflats.

3.2 Ruimtelijke Hoofdstructuur

Overwhere is in de jaren zestig en zeventig gebouwd. Het is een wijk met vrij veel gestapelde bouw, waarbij de hoogbouw kenmerkend is voor het noorden en de flats van drie- en vierhoog voor het zuiden. Veel eengezinswoningen zijn in een hofjesstructuur gebouwd. Opvallend is het grote aantal voorzieningen en bedrijven. De wijk bestaat uit drie woonbuurten: Overwhere-Zuid, Overwhere-Noord en Molenkoog. Daarnaast zijn ook de bedrijventerreinen De Koog en Wagenweg buurten van deze wijk.

Het plangebied Overwhere-Zuid bestaat uit de woonbuurt Overwhere-Zuid en het bedrijventerrein Wagenweggebied. In figuur 3.1 is het plangebied ten opzichte van andere buurten in Purmerend weergegeven. Het Wagenweggebied ligt ten zuiden van de woonbuurt Overwhere-Zuid en vormt een bedrijventerrein in combinatie met (grootschalige) detailhandel.

In tegenstelling tot Overwhere-Noord is in dit plangebied geen hoogbouw te vinden, met uitzondering van één gebouw aan de rand van het plangebied. De meeste appartementenflats bestaan uit 3 tot 4 bouwlagen. Verder zijn er voornamelijk rijenwoningen aanwezig.

Naast woningen zijn er diverse voorzieningen in de buurt aanwezig, bestaande uit onder andere scholen, huisartsenpraktijken, kinderdagverblijven, sportvoorzieningen en kerken.

Langs de randen van het plangebied is water gelegen met een groenstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPOWZ2012-va01_0002.jpg"

Figuur 3.1 Indeling buurten Purmerend, de buurten Overwhere-Zuid en Wagenweg vallen in het bestemmingsplan Overwhere-Zuid

Groen- en waterstructuur

Het plangebied wordt aan de zuid- en westzijde begrensd door respectievelijk De Where en de Beemsterringvaart. Ook aan de noordzijde vormt een waterloop de begrenzing van het plangebied. Langs de in het plangebied aanwezige waterlopen zijn groenstroken en bosschages gesitueerd die het water scheiden van de verkeerswegen.

Infrastructuur

De belangrijkste verkeersontsluiting in het plangebied is de Churchilllaan/ Doctor J.M. den Uyllaan. Deze loopt van noord naar zuid door het plangebied en sluit aan de noordzijde aan op de N244 en aan de zuidzijde op de N235. Langs de Doctor J.M. den Uyllaan liggen aparte fietspaden, die van de rijbaan worden gescheiden door middel van groenstroken. Hiernaast is vaak nog een voetpad aanwezig. Binnen de wijk worden de woningen ontsloten door de Hoornselaan, de Van IJsendijkstraat, de Burgemeester D. Kooimanweg, de Overweersepolderdijk en de Flevostraat. Zowel snel- als langzaam verkeer kan gebruik maken van deze wegen. Hiernaast is de Doplaan een belangrijke fietsverbinding binnen het plangebied.

Hoofdstuk 4 Functionele Hoofdstructuur

Het plangebied heeft met name een woonfunctie. Daarnaast zijn er in het plangebied diverse voorzieningen die een draagvlak op verschillende schaalniveaus hebben. Hieronder worden de verschillende functies in het plangebied beschreven en geanalyseerd.

4.1 Wonen

Overwhere kent een vrij dichte bebouwing. De woningvoorraad betreft een mix van flats en eengezinswoningen, zowel koop als huur. Overwhere is een wijk met veel voorzieningen op stedelijk en regionaal niveau, met name op het gebied van zorg, onderwijs, sport en detailhandel.

Overwhere-Zuid

De woonbuurt Overwhere-Zuid bestaat voor het grootste deel uit laagbouw. Er zijn veel flats in het gebied aanwezig, maar dit zijn overwegend lage flats van 3 tot 4 bouwlagen. Op een enkele locatie komt hoogbouw voor, aan de rand van het gebied. Daarnaast komen in het gehele plangebied veel rijwoningen voor. Aan de westelijke rand van het plangebied, aan de Overweersepolderdijk zijn een aantal vrijstaande woningen gesitueerd. In Overwhere-Zuid bevindt ruim 40% van de woningen zich in het koopsegment.

Wagenweg

Het Wagenweggebied, het zuidelijk deel van het bestemmingsplangebied, is momenteel in hoofdzaak een bedrijventerrein. Tevens bevindt zich hier langs De Where woningbouw, welke dateert van eind jaren tachtig, en een appartementencomplex uit 1993.

Op basis van het "Stedenbouwkundig Programma van Eisen herontwikkeling Wagenweggebied Purmerend" uit 2006 is in het Wagenweggebied een vrijstelling ex. artikel 19 van de wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) verleend voor het realiseren van deelgebied 1, fase 1 en 2 van het woningbouwproject 'Het Plateel' (zie figuur 4.1 en 4.2). Dit gebied bevindt zich in de hoek van de Burgemeester D. Kooimanweg en de Wagenweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPOWZ2012-va01_0003.jpg"

Figuur 4.1 Deelgebieden 1, 2 en 3 uit het SPvE Herontwikkeling Wagenweggebied

Deelgebied 1, fase 1 en 2, bestaat uit de woonblokken N2 en N3 . In bouwblok N2 worden in totaal 49 grondgebonden eengezinswoningen en appartementen, en vier garageboxen gerealiseerd. Bouwblok N3 betreft in totaal 95 woningen, zowel grondgebonden als appartementen, een parkeergarage en twee bedrijfsruimten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPOWZ2012-va01_0004.jpg"

Figuur 4.2 Deelgebied 1 met daarin de woonblokken N2 en N3 van Het Plateel

De recentelijke bouw van de woningen en appartementen in Het Plateel maakt onderdeel uit van de herontwikkeling van het bedrijventerrein Wagenweggebied. Met de bouw van de woningen in Het Plateel, dat onderdeel uitmaakt van de herontwikkeling van het bedrijventerrein Wagenweggebied, wordt aangesloten bij het bundelingsbeleid uit de Nota Ruimte en het bouwen binnen de rode contour uit de Nota Wonen. Tevens past de ontwikkeling van Het Plateel goed binnen het woonprogramma van de Structuurvisie Purmerend 2005-2020 dat streeft naar het aanbrengen van meer differentiatie in woonmilieus door het toevoegen of herstructureren naar centrum-stedelijke woonmilieus, woningen in lage dichtheden, starterswoningen, duurdere huur- en koopwoningen en seniorenwoningen.

4.2 Detailhandel En Horeca

De detailhandel in Overwhere-Zuid is geconcentreerd in het winkelcentrum aan het Wormerplein. Tevens bevindt zich aan de Wagenweg een detailhandelscluster, waar onder meer zijn gevestigd: supermarkten van Albert Heijn, Aldi en Deen, een zelfbedieningsgroothandel in levensmiddelen De Kweker, en winkels van Kwantum en Leen Bakker voor de verkoop van meer volumineuze goederen. Het Wagenweggebied is van oorsprong een bedrijventerrein met lichte bedrijven als (grootschalige) detailhandel, detailhandel in volumineuze goederen, autobedrijven en enkele kantoren. De gemeente Purmerend heeft als beleid geen solitaire bedrijven en winkels te stimuleren. Beleidsuitgangspunten van de gemeente, zoals neergelegd in de Nota Detailhandel 2007-2011, zijn om de binnenstad als recreatief koopcentrum voor Purmerend en omgeving te behouden en te versterken, en geen verdere detailhandel buiten de gewenste winkelstructuur toe te staan. De bestaande aanwezige (grootschalige) detailhandel in het Wagenweggebied vormt hierop een uitzondering, gezien deze al aanwezig was ten tijde van het opstellen van de nota. Een uitbreiding van de detailhandel, met name supermarkten, in dit gebied is echter niet gewenst.

De horeca-activiteiten in Overwhere-Zuid bevinden zich in het winkelcentrum aan het Wormerplein en bij Albert Heijn XL aan de Burg. D. Kooimanweg.

4.3 (Maatschappelijke) Voorzieningen

Binnen het plangebied Overwhere-Zuid bevinden zich verspreid door de wijk op verschillende locaties diverse vormen van maatschappelijke voorzieningen zoals een zorgcentrum voor ouderen, basis- en voortgezet onderwijs, kinderdagverblijven, religieuze en verenigingsgebouwen, een begraafplaats, een uitvaartcentrum en medische voorzieningen als tandartsenpraktijken, huisartsenpraktijken en andere gezondheidspraktijken.

4.4 Bedrijven En Kantoren

Omdat het plangebied een woonwijk betreft en daardoor overwegend een woonfunctie heeft zijn er in het grootste deel van het plangebied slechts enkele bedrijven en kantoren aanwezig. Alleen de grotere nutsvoorzieningen hebben de bestemming 'Bedrijf' gekregen, zoals de gemalen.

In het Wagenweggebied, aan de zuidzijde van het plangebied, is het overgrote deel van de bedrijven gevestigd, waaronder een tankstationstation, een levensmiddelengroothandel en verschillende kantoorgebouwen.

4.5 Groen En Water

Het groen in het plangebied concentreert zich voornamelijk langs de wegen en de randen van het plangebied. Tussen de bebouwing is vrij veel groen aanwezig. Dit bestaat uit verschillende groenveldjes en bosschages. Tevens is in het oostelijke deel van het gebied veel groen aanwezig in de vorm van sportvelden. In het westen van het plangebied is het Burgemeester Kooimanpark gelegen. Dit is een openbaar park met veel groen en water.

Aan de randen, langs het plangebied, zijn grote waterlopen aanwezig. Aan de westzijde loopt de Beemsterringvaart, aan de zuidzijde De Where.

4.6 Verkeer

Openbaar vervoer

Aan de zuidoostzijde van het plangebied ligt de spoorlijn Zaandam - Hoorn. Hieraan ligt het station Purmerend Overwhere, binnen het plangebied van voorliggend bestemmingsplan. Vanaf dit station vertrekken treinen richting Hoorn, Zaandam, Schiphol en Hoofddorp.

Verspreid over het plangebied bevinden zich vijf bushaltes, waar door meerdere buslijnen wordt gehalteerd.

Ontsluiting autoverkeer

In figuur 4.3 is de wegcategorisering binnen het plangebied weergegeven. De belangrijkste gebiedsontsluitingswegen binnen het plangebied zijn de Doctor J.M. den Uyllaan, de Burgemeester D. Kooimanweg, de Hoornselaan en de Van IJsendijkstraat. De Dr. J.M. den Uyllaan gaat aan de noordzijde over in de Salvador Allendelaan, welke uitkomt op de provinciale weg N244, waarmee vervolgens de autosnelweg A7 kan worden bereikt. Op de provinciale weg N244 (stroomweg) geldt een maximumsnelheid van 80 km/u. Op de gebiedsontsluitingswegen bedraagt de maximumsnelheid 50 km/u. Op alle overige wegen geldt een 30 km/u-regime.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPOWZ2012-va01_0005.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPOWZ2012-va01_0006.png"

Figuur 4.3 Uitsnede wegcategorisering Purmerend

Ontsluiting langzaam verkeer

Langs de gebiedsontsluitingswegen zijn vrijwel overal (vrijliggende) fietspaden aanwezig. Dit is conform de uitgangspunten van Duurzaam Veilig. Op de overige wegen in het gebied, met een maximumsnelheid van 30 km/u, wordt het fietsverkeer gemengd met het autoverkeer afgewikkeld.

Behalve de fietsstroken en fietspaden, bevindt zich ook binnen de 30 km/u-gebieden een aantal fietsverbindingen van regionaal en lokaal belang. Overal in het gebied zijn voetpaden aanwezig langs de wegen voor het autoverkeer. Daarnaast bevinden zich in de woongebieden en daartussen nog enkele voetpaden.

Parkeren

Het parkeren in het plangebied vindt plaats op aangewezen parkeerterreinen en op parkeerplaatsen langs de weg. Tevens zijn op sommige plekken garages bij woningen aanwezig.

Hoofdstuk 5 Beschrijving Nieuwe Ontwikkelingen

5.1 Algemene Uitgangspunten

Eén van de punten in de Structuurvisie Purmerend 2005-2020 is het behouden van groene en rustige wijken. Het creëren van een groene rustige wijk helpt het verwezenlijken van deze doelstelling. Een andere opgave is het situeren van zorg in woonwijken.

Het voorliggende bestemmingsplan heeft een conserverend karakter, wat betekent dat de bestaande situatie vast wordt gelegd. Voor sommige functies wordt echter een ruimere regeling opgenomen dan in de huidige situatie, waardoor flexibiliteit ontstaat waar dat nodig is. Dit geldt voornamelijk voor de bestemming 'Maatschappelijk', waarbinnen veel verschillende functies mogelijk zijn en dus ook kunnen worden gecombineerd.

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt één ontwikkeling door middel van een wijzigingsbevoegdheid.

5.2 Uitgangspunten Nieuwe Ontwikkelingen

Multifunctionele sportaccommodatie

De nieuwe ontwikkeling die in het voorliggende bestemmingsplan door middel van een wijzigingsbevoegdheid wordt mogelijk gemaakt, is een multifunctioneel sportaccommodatie aan de noordzijde van de Van IJsendijkstraat, in het zuidoostelijke deel van het plangebied. In de huidige situatie heeft dit gebied de bestemming "Sport" en is ook als zodanig in gebruik. Hier bevinden zich momenteel de sporthal De Beukenkamp en enkele sportvelden. Ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan bestaat er nog geen concreet bouwplan voor de nieuwe multifunctionele sportaccommodatie. Alleen de globale locatie, het bebouwingspercentage en de maximale bouwhoogte van 16 meter zijn op dit moment bekend. Om deze accommodatie in de toekomst mogelijk te maken is gekozen hiervoor in onderhavig bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid op te nemen. De wijzigingsbevoegdheid heeft betrekking op de bouwhoogte en het maximale bebouwingspercentage. De wijzigingsbevoegdheid voorziet namelijk in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe gebouwen met een maximale bouwhoogte van 16 meter en een maximaal bebouwingspercentage van 45%.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPOWZ2012-va01_0007.jpg"Figuur 5.1 Ligging plangebied wijzigingsbevoegdheid multifunctionele sportaccommodatie

Wagenweggebied

Het Wagenweggebied is een bedrijventerrein in het zuiden van Overwhere. Het bedrijventerrein wordt ontsloten door woongebieden, en sluit daardoor niet goed meer aan bij de omgeving. Voor het Wagenweggebied is dan ook in 2006 een nieuwe ontwikkeling beoogd in de vorm van de transformatie van een gemengd bedrijventerrein naar een stadse woonbuurt. In het kader hiervan is het "Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE), Herontwikkeling Wagenweggebied Purmerend", opgesteld. Dit SPvE is op 2 februari 2006 vastgesteld door de Gemeenteraad.

Ondanks de concrete plannen voor herontwikkeling van het Wagenweggebied is dit gebied in onderhavig bestemmingsplan conserverend bestemd. In hoofdzaak is de geldende planologische regeling uit het bestemmingsplan "Wagenweg 1991" overgenomen. Hier is voor gekozen omdat, gezien de huidige economische situatie, de ambities uit het SPvE moeilijk realiseerbaar zijn. De gewenste herontwikkeling van het bedrijventerrein is dus niet als wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Reden hiervoor is dat niet kan worden voldaan aan het vereiste ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro), te weten het kunnen aantonen van een sluitende grondexploitatie voor de herontwikkeling van het gebied, welke geldt voor het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid. De conserverende bestemming van het Wagenweggebied betekent echter niet dat de ideeën voor herontwikkeling van dit gebied volledig van de baan zijn. De behoefte om het gebied te herontwikkelen bestaat nog steeds, waarbij het SPvE het wensbeeld is.

Ondanks dat in onderhavig bestemmingsplan het Wagenweggebied conserverend is bestemd, blijft het SPvE het toetsingskader vormen voor (steden)bouwkundige plannen voor dit gebied. Hiermee blijft de herontwikkeling van het Wagenweggebied in beeld.

Naast dat het Wagenweggebied in beeld is voor herontwikkeling naar een stadse woonbuurt is het ook in beeld voor de uitvoering van het nieuwe beleid voor perifere detailhandel in Purmerend uit 2013. Rekening houdend met de te verwachten behoefte vanuit de markt (marktpotenties) en de beschikbare fysieke ruimte, zijn de Wagenweg en de Burg. D. Kooimanweg in beeld als de toekomstige locatie voor nieuwvestiging, uitbreiding en verplaatsing van (bestaande) perifere detailhandelsvestigingen (PDV).

Overigens wordt geadviseerd voor het Wagenweggebied als ontwikkelingsrichting primair te blijven vasthouden aan het voor dit gebied in 2006 vastgestelde Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE). Zeker voor wat betreft deelgebied 1 gaat de voorkeur vooral uit naar de - verdere- introductie met woningbouw in aansluiting op Het Plateel. In geval van medewerking aan nieuwvesting van perifere detailhandel in deelgebied 1 is van zo'n functie hooguit sprake (bijvoorbeeld in de plint) in combinatie met woningbouw.

Het beleid voor de perifere detailhandel geldt evenals het SPvE als toetsingskader bij mogelijke toekomstige verzoeken voor woningbouw en/of perifere detailhandelsvestigingen welke niet direct zijn mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Milieuaspecten

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten beschreven. In het voorliggende bestemmingsplan wordt een aantal nieuwe ontwikkelingen direct mogelijk gemaakt. Hiervoor zullen de milieuaspecten in dit bestemmingsplan worden onderzocht. Tevens is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor een multifunctionele sportaccommodatie. De relevante milieu- en omgevingsaspecten voor deze ontwikkeling zullen bij wijziging van het bestemmingsplan worden beschouwd.

De nog te realiseren ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen zijn eerder door middel van een vrijstelling mogelijk gemaakt, en zijn in dat kader reeds getoetst aan de wet- en regelgeving voor milieu- en omgevingsaspecten.

6.1 Externe Veiligheid

6.1.1 Algemeen

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen via leidingen.

Bij het aspect externe veiligheid zijn een tweetal begrippen van belang, te weten: plaatsgebonden risico (grenswaarde) en groepsrisico (oriënterende waarde). De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico voor woningen en kwetsbare objecten is gesteld op een niveau van 10–6 per jaar. Dat wil zeggen dat de kans op een dodelijke situatie door een ongeval met gevaarlijke stoffen op een te bouwen plek maximaal één op de miljoen per jaar mag zijn. Bovendien geldt een inspanningsverplichting voor het groepsrisico (de kans dat een grotere groep mensen bij een dergelijk ongeval is betrokken).

In het kader van externe veiligheid is de Risicokaart Noord-Holland geraadpleegd. Op de risicokaart zijn in het plangebied enkele kwetsbare objecten waargenomen, zoals tehuizen en onderwijsinstellingen. In figuur 6.1 is een uitsnede van de risicokaart ter plaatse van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPOWZ2012-va01_0008.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPOWZ2012-va01_0009.jpg"

Figuur 6.1 Uitsnede Risicokaart Noord-Holland

6.1.2 Vuurwerk

In het plangebied zijn, voor zover bekend, geen bedrijven gelegen die vuurwerk verkopen. In het plangebied worden bedrijven die meer dan 10.000 kg vuurwerk verkopen niet toegestaan. Opslag ervan is eveneens niet toegestaan.

6.1.3 LPG-tankstation

In het plangebied is aan de Wagenweg 7 een benzineverkooppunt met LPG gelegen dat van invloed is op de externe veiligheid in het plangebied (groepsrisico).

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen(Revi) geven de kaders voor de beoordeling van de externe veiligheidsaspecten van inrichtingen vallend onder de Wet milieubeheer. Een LPG-station valt onder het Bevi genoemd in artikel 2 sub e Bevi. De criteria in het Bevi zijn gedefinieerd op basis van het plaatsgebonden en het groepsrisico. De consequenties van de toetsing zijn in het Bevi en Revi vastgelegd. Dit houdt in dat voor het LPG-tankstation aan de Wagenweg het plaatsgebonden risico en het groepsrisico in kaart moeten worden gebracht.

Plaatsgebonden risico (PR)
Op basis van de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) is bepaald dat op basis van de jaarlijkse doorzet van dit LPG-tankstation van < 1.000 m3 (exact 999 m3) de PR 10-6-contour van het vulpunt is gelegen op 45 meter vanaf het vulpunt. Tevens is de risicocontour van het reservoir gelegen op 25 meter van het reservoir. De contouren zijn weergegeven op de verbeelding.

Groeprisico (GR)
In het Bevi is bepaald in artikel 13 dat een verantwoording van het groepsrisico verplicht is ten aanzien van een aantal ruimtelijke besluiten. Een nieuw bestemmingsplan wordt beschouwd als een nieuw ruimtelijk besluit. Derhalve dient het groepsrisico van het LPG-tankstation te worden verantwoord. Bij LPG-tanksations dient in het kader van het Bevi rekening te worden gehouden met het invloedsgebied voor het groepsrisico op een afstand van 150 m vanuit het vulpunt.

Kwantitatieve risicoanalyse LPG-tankstation Wagenweg 7

In het kader van dit bestemmingsplan is een kwantitatieve risicoanalyse1 uitgevoerd voor het LPG-tankstation aan de Wagenweg 7. In het kader van de vestiging van een maatschappelijke opvang aan de Wagenweg 14 is nog een separate kwantitatieve risicoanalyse2 uitgevoerd voor dit LPG-tankstation.

Plaatsgebonden risico (PR)

Ten tijde van het opstellen van de QRA betrof de jaarlijkse doorzet van dit LPG-tankstation maximaal 1.000 m3. Met het oog op een verlaging van de jaarlijkse doorzet naar maximaal 999 m3 zijn in de QRA berekeningen gemaakt voor beide maximale doorzetten.

Per 30 oktober 2012 is de jaarlijkse doorzet van het LPG-tankstation verlaagd tot maximaal 999 m3. Hierbij hoort een PR-contour van 45 meter gemeten vanaf het vulpunt en 25 meter vanaf het reservoir. Binnen beide veiligheidscontouren zijn geen kwetsbare objecten aanwezig. Wel bevinden zich een aantal beperkt kwetsbare objecten binnen de 45-metercontour van het vulpunt, te weten de bedrijfswoningen op de percelen Wagenweg 7, 9, 20a en 20b. De woning op nummer 7 betreft de bij het LPG-tankstation behorende bedrijfswoning. De PR-contouren van 45 en 25 meter zijn op de verbeelding weergegeven als 'veiligheidszone-lpg'.

Het perceel Wagenweg 14 is buiten de PR-contour van 45 meter gelegen en is derhalve niet van invloed hierop.

Groepsrisico (GR)

In de LPG-branche zijn maatregelen, zoals genoemd in het Convenant LPG-autogas, doorgevoerd. Het tankstation aan de Wagenweg is aangesloten bij het Convenant LPG-autogas. Hierin is opgenomen dat de bevoorrading plaats moet vinden door middel van LPG-tankauto's die voorzien zijn van een hittewerende voorziening en gebruik gemaakt wordt van een verbeterde vulslang. Door deze maatregelen worden de risico's bij de bevoorrading van LPG-tankstations aanzienlijk verminderd.

Het tankstation wordt bevoorraad door middel van LPG-tankauto's die voorzien zijn van een hittewerende voorziening. Daarnaast wordt bij de bevoorrading gebruik gemaakt van de verbeterde vulslang. Door gebruik te maken van een hittewerende voorziening komt het groepsrisico uit onder de oriënterende waarde. Deze situatie wijzigt niet bij de komst van een maatschappelijke opvang aan de Wagenweg 14. De gemeenteraad heeft het groepsrisico verantwoord. Hierover heeft formeel overleg plaatsgevonden met de lokale en regionale brandweer in het kader van het gehele bestemmingsplan3, als in het kader van de maatschappelijke opvang aan de Wagenweg 144. De verantwoording van het GR5 is als separate bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Er bevinden zich geen andere Bevi-inrichtingen, bedrijven die risicovolle activiteiten verrichten, in het plangebied en directe omgeving.

Verkeerswegen

Uit de "Verkenning relatie milieu en verkeer binnen de provincie Noord-Holland (2000)" blijkt dat langs verkeerswegen geen aandachtslocaties met een plaatsgebonden risico van 10–6 zijn vastgesteld. De oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt daarnaast ook niet overschreden. De Risicoatlas van provincie Noord-Holland (www.risicokaart.nl) bevestigt dit.

Spoorwegen

Uit de "Verkenning relatie milieu en verkeer binnen de provincie Noord-Holland (2000)" blijkt dat langs de spoorweg Amsterdam-Hoorn geen aandachtslocaties met een plaatsgebonden risico van 10-6 zijn vastgesteld. De oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt daarnaast ook niet overschreden.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door transportleidingen

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van leidingen met een externe veiligheidscontour is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van dit besluit dienen plannen te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) en de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico (GR). Voor het PR geldt dat er binnen de risico-contour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde.

Voor het GR geldt, indien er kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied liggen, een verantwoordingsplicht. Wanneer een plan consoliderend van aard is of de oriënterende waarde niet wordt overschreden kan bij de verantwoording worden volstaan met het vermelden van:

  • de personendichtheid in het invloedsgebied van de buisleiding;
  • de mogelijkheden tot bestrijding en beperking van rampen;
  • de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen in het plangebied.

Ten aanzien van de laatste twee aspecten dient het bevoegd gezag de regionale brandweer in staat te stellen om een advies uit te brengen. Wanneer een planvaststelling leidt tot een verhoging van het GR of een overschrijding van de oriënterende waarde worden ook de volgende aspecten verantwoord:

  • het GR per kilometer buisleiding vergeleken met de oriënterende waarde;
  • de maatregelen die door de exploitant worden genomen ter beperking van het GR;
  • alternatieve mogelijkheden voor een ruimtelijke ontwikkeling met een lager GR en de voor- en nadelen daarvan;
  • andere mogelijkheden en voorgenomen maatregelen ter beperking van GR.

In verband met de bescherming en het beheer van de leiding, wordt tevens een zakelijk rechtstrook bestemd. Binnen deze afstand is in beginsel geen bebouwing toegestaan.

Beoogde ontwikkeling

Voorliggend bestemmingsplan is overwegend consoliderend van aard en bevat geen ontwikkelingen die effect hebben op de ongestoorde ligging van de leiding of de externe veiligheid. Wel zal worden onderzocht of er in de huidige situatie reeds een veilige situatie bestaat.

Onderzoek

Op basis van het Bevb moeten alle planologisch relevante leidingen inclusief gereserveerde ruimte voor buisleidingen) in (en nabij) het plangebied worden geïnventariseerd. In het plangebied bevinden zich twee ondergrondse hogedruk aardgastransportleidingen (W-570-23-KR-020 en W-570-01-KR-047). In het kader van de actualisering van het bestemmingsplan voor de wijk Wheermolen is voor de betreffende hogedrukaardgastransportleidingen in 2011 door onderzoeksbureau DHV een onderzoek uitgevoerd6. Ondanks de toespitsing op het bestemmingsplangebied Wheermolen, staan de buisleidingen welke zijn gelegen in Overwhere-Zuid (W-570-23-KR-020 en W-570-01-KR-047) in dit onderzoek centraal. het onderzoek kan derhalve ook gebruikt worden voor onderhavig bestemmingsplan. Voor beide aardgastransportleidingen is het PR lager dan 10-6 per jaar. Het bestemmingsplan voldoet derhalve aan de grenswaarde voor het PR. Voor beide leidingen is het berekende groepsrisico kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Gelet op het vorenstaande kan worden volstaan met een beperkte afweging van het groepsrisico. Hierover heeft formeel overleg plaatsgevonden met de lokale en regionale brandweer7. De gemeenteraad heeft het GR met betrekking tot de hogedrukaardgastransportleidingen in het plangebied verantwoord. De verantwoording van het groepsrisico8 van de buisleidingen is als separate bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

  1. 1. QRA LPG tankstation aan de Wagenweg 7. QRA voor conserverend bestemmingsplan Overwhere-Zuid, grontmij, 8 januari 2012.
  2. 2. QRA LPG tankstation aan de Wagenweg 7. QRA voor tijdelijke nachtopvang aan Wagenweg 14. Grontmij, 16 november 2011
  3. 3. Advies externe veiligheid voorontwerp-bestemmingsplan Overwhere-Zuid 2010. Gemeente Purmerend, Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland, 24 april 2012.
  4. 4. Advies externe veiligheid. Tijdelijk verblif daklozen. Wagenweg 14 te Purmerend. Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland. 2011
  5. 5. Verantwoording groepsrisico vanwege een lpg-tankstation aan de Wagenweg 7 te Purmerend. Bestemmingsplan Overwhere-Zuid 2012. Gemeente Purmerend, maart 2013.
  6. 6. Wheermolen, hogedrukaardgastransportleidingen, Externe Veiligheid, DHV, maart 2011.
  7. 7. Advies externe veiligheid voorontwerp-bestemmingsplan Overwhere-Zuid 2010. Gemeente Purmerend, Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland, 24 april 2012.
  8. 8. Verantwoording groepsrisico hogedrukaardgastransportleidingen Overwhere-Zuid. Bestemmingsplan Overwhere-Zuid 2012. Gemeente Purmerend, september 2012.

6.2 Wegverkeerslawaai

Langs alle wegen bevinden zich als gevolg van de Wet geluidhinder geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidgevoelige functies binnen de geluidszone van een weg, dient de geluidbelasting aan de gevel van de te ontwikkelen functie aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De zonebreedte van een weg is afhankelijk van een binnen- of buitenstedelijke ligging en de hoeveelheid rijstroken van de weg en wordt gemeten uit de rand van de weg.

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De voorkeursgrenswaarde mag in principe niet worden overschreden. Indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat deze voorkeursgrenswaarde wel wordt overschreden, is onderzoek naar maatregelen noodzakelijk gericht op het verminderen van de geluidsbelasting aan de gevels. Onderscheid wordt gemaakt in maatregelen aan de bron (bijvoorbeeld geluidsreducerend asfalt), maatregelen in het overdrachtsgebied (bijvoorbeeld geluidsschermen), maatregelen aan de geluidsontvanger (bijvoorbeeld geluidsdove gevels) of het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en de ontvanger. Zijn maatregelen onvoldoende doeltreffend, of ontmoeten deze maatregelen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard, dan kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek tot vaststelling van (een) hogere waarde(n) worden ingediend bij burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend. Deze hogere grenswaarde mag, afhankelijk van de situatie, een bepaalde waarde niet te boven gaan (uiterste grenswaarde). De uiterste grenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen langs bestaande wegen in binnenstedelijk gebied bedraagt 63 dB.

6.3 Spoorlawaai

Langs alle spoorwegen bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones. Binnen de geluidszone van een spoorweg dient de geluidsbelasting aan de gevel van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De grootte van een geluidszone kan per traject verschillen. Een overzicht van de zone per traject is op basis van de Wet geluidhinder vastgelegd in de Regeling zonekaart spoorwegen. De breedte van de geluidszone van het traject Zaandam-Purmerend-Hoorn (traject nummer 450) bedraagt 200 m.

In het voorliggende bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt. Voor de geluidgevoelige functies die in de huidige situatie binnen de zone van de spoorweg zijn gelegen, is de bestaande situatie vastgelegd. Akoestisch onderzoek naar spoorweglawaai is daarom niet noodzakelijk.

6.4 Bodemkwaliteit

Het onderhavige bestemmingsplan heeft hoofdzakelijk een conserverend karakter. Voor de nieuwe ontwikkelingen die direct mogelijk worden gemaakt dient uit een bodemonderzoek te blijken dat er geen belemmeringen bestaan voor de gewenste ontwikkelingen.

Daarnaast wordt één ontwikkeling via een wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt. Dit betreft het sportterrein aan de Van IJsendijkstraat. Wanneer Burgemeester en Wethouders gebruik maken van deze wijzigingsbevoegdheid, zal een bodemonderzoek voor de locatie worden uitgevoerd.

6.5 Cultuurhistorie En Archeologie

In de Wet op de archeologische monumentenzorg (een wijziging van de Monumentenwet 1988) is geregeld dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig te worden betrokken in de afweging tussen het te beschermen bodemarchief en andere maatschappelijke belangen. De gemeente Purmerend heeft een eigen archeologiebeleid opgesteld de Beleidsnota archeologie in Purmerend (2009). Onderdeel van dit beleid zijn de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van Purmerend. De archeologische beleidsadvieskaart ter plaatse van het plangebied is in figuur 6.2 opgenomen.
De archeologische verwachtingskaart toont de verwachtingen met betrekking tot de situering van (nog) onbekende archeologische vindplaatsen. Op de kaart worden zones aangegeven met verschillende verwachtingen: hoge, middelhoge of lage verwachting. De archeologische verwachtingskaart is de basis geweest voor het opstellen van de beleidsadvieskaart. De beleidsadvieskaart wordt gebruikt voor de toetsing van ruimtelijke plannen op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden en geeft de maatregelen aan die van toepassing zijn bij bodemingrepen.

Het bestemmingsplan vormt het belangrijkste instrument voor de archeologische monumentenzorg. De opgestelde archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaarten worden als leidraad gebuikt voor zowel de planologische bescherming van archeologische waarden in het bestemmingsplan als voor het vaststellen van het benodigde archeologisch onderzoek dat bij voorbereiding van ruimtelijke plannen moet plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPOWZ2012-va01_0010.jpg"

Figuur 6.2 Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart, Bron: Beleidsnota archeologie in Purmerend (2009)

De archeologische verwachtingskaart van de gemeente Purmerend laat zien dat het plangebied is gesitueerd in een gebied met een lage kans op archeologische sporen (lichtgroen). Langs de middeleeuwse ontginningsassen is de kans op archeologische sporen echter middelhoog (donkergroen).

Ter plaatse van een lage archeologische verwachtingswaarde is er geen noodzaak om een verkennend archeologisch onderzoek uit te voeren voordat nieuwe bouwactiviteiten plaatsvinden. Ter plaatse van een middelhoge verwachtingswaarde dient bij grondwerkzaamheden, waarbij de bodemverstoring meer dan 500 m2 beslaat en dieper dan 0,50 m onder maaiveld, eerst een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau.

Ter plaatse van het AMK-terrein, met een hoge archeologische verwachtingswaarde, dient bij grondwerkzaamheden, waarbij de bodemverstoring meer dan 100 m2 beslaat en dieper dan 0,50 cm onder maaiveld, eerst een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau.

In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen direct mogelijk gemaakt die zijn gelegen in de strook met een middelhoge verwachtingswaarde. Een archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk voor dit bestemmingsplan. Daarnaast wordt één ontwikkeling via een wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt. Dit betreft het sportterrein aan de Van IJsendijkstraat. Wanneer Burgemeester en Wethouders gebruik maken van deze wijzigingsbevoegdheid en de bodemverstoring beslaat meer dan 500m2 en dieper dan 0,50 m onder maaiveld, zal een archeologisch onderzoek voor de locatie worden uitgevoerd.

6.6 Waterhuishouding

Als uitvloeisel van Europees en landelijk waterbeleid (waaronder: Europese Kaderrichtlijn Water, Nota 'Anders omgaan met water', Startovereenkomst 'Waterbeheer 21e eeuw', Nationaal Bestuursakkoord Water en de Vierde Nota Waterhuishouding) is voor ruimtelijke plannen een watertoets verplicht. De watertoets heeft als doel te voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. In het plangebied wordt het beheer van oppervlaktewater en waterkeringen gevoerd door het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. In het kader van de verplichte watertoets wordt over dit plan overleg gevoerd met de waterbeheerder, waarna de opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.

Er is één ontwikkeling in het plan opgenomen door middel van een wijzigingsbevoegdheid. De watertoets voor deze ontwikkeling zal bij wijziging van het plan worden uitgevoerd.

6.7 Planologisch Relevante Leidingen

Teneinde een goede belangenafweging te maken voor de vele functies binnen een plangebied is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de ligging en eigenschappen van de binnen het plangebied voorkomende planologisch relevante kabels, leidingen en straalpaden van bovenlokaal niveau (bijv. hogedrukwaterleiding of gastransportleiding, niet de huisaansluitingen).

In het plangebied loopt een deel van de hoofdgastransportleiding langs de spoorweg. Op de verbeelding en in de regels is hiervoor de bestemming 'Leiding -Gas' opgenomen. Binnen deze bestemming gelden beperkingen voor het bouwen.

Het onderzoek naar deze hogedrukaardgastransportleiding is reeds besproken in 5.1. Verder bevinden zich in het plangebied geen planologisch relevante kabels en leidingen.

6.8 Luchtkwaliteit

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Op 15 november 2007 is wet- en regelgeving in werking getreden die tezamen bekend staat onder de naam 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit bestaat uit de volgende wet, AMvB en ministeriële regelingen:

  • Wet tot wijziging Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Besluit NIBM);
  • Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Regeling NIBM);
  • Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007;
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.

Met de Wet tot wijziging Wet milieubeheer wordt in de Wet milieubeheer in hoofdstuk 5 een nieuwe titel 5.2 'luchtkwaliteitseisen' opgenomen. De Wet Luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen kleine en grote ruimtelijke projecten. Onder kleine projecten worden projecten verstaan die de luchtkwaliteit 'niet in betekende mate' verslechteren. Deze projecten worden niet meer beoordeeld op luchtkwaliteit. Ze zijn namelijk zo klein dat ze geen wezenlijke invloed hebben op de luchtkwaliteit. Draagt een klein project niet of nauwelijks bij aan luchtverontreiniging, dan is er geen belemmering voor. Het ministerie VROM heeft de definitie van 'in betekenende mate' vastgelegd in het Besluit NIBM. Projecten die de concentratie CO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan de luchtvervuiling. Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in de regeling NIBM omgezet in getalsmatige grenzen, te weten:

  • woningbouw: <=1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, <= 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: <=100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.

De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009: de datum waarop het Kabinetsbesluit Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht is geworden.

Binnen het voorliggende bestemmingsplan wordt een aantal nieuwe ontwikkelingen direct mogelijk gemaakt. Deze kleine ontwikkelingen worden gezien hun zeer beperkte invloed op de luchtkwaliteit aangemerkt als 'niet in betekenende mate'. Een luchtkwaliteitsonderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Voor het multifunctionele sportterrein, dat met een wijzigingsbevoegdheid mogelijk wordt gemaakt, zal bij wijziging van het bestemmingsplan de invloed op de luchtkwaliteit worden beschouwd.

6.9 Flora En Fauna

Het plangebied voor dit bestemmingsplan bevindt zich in de bebouwde kom van Purmerend. Het plangebied wordt gekenmerkt door de volgende biotopen: openbare groenstroken, sloten, bomen, struweel, verharding en bebouwing. Het plangebied maakt geen deel uit van de ecologische hoofdstructuur (EHS).

Voor de multifunctionele sportaccommodatie aan de Van IJsendijkstraat dient de flora en fauna te worden bekeken op het moment dat gebruik gemaakt gaat worden van de wijzigingsbevoegdheid.

Hoofdstuk 7 Juridische Planbeschrijving

Dit hoofdstuk bevat de toelichting op de gekozen planvorm, die van een gedetailleerd bestemmingsplan. Tevens geeft het inzicht in de overwegingen die aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen.

7.1 Planvorm

Het bestemmingsplan vervult in dit plangebied in belangrijke mate een beheers- en gebruiksfunctie en staat daarnaast één nieuwe ontwikkeling toe. Het beleid is erop gericht de functies en het gebruik te behouden en de beoogde nieuwe ontwikkelingen, waarvoor reeds besluitvorming heeft plaatsgevonden in de vorm van de verleende vrijstellingen ex artikel 19 WRO, mogelijk te maken. Voor de nieuwe ontwikkeling is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

Gezien het gewenste behoud van de ruimtelijke en functionele structuur en de beperkte mate van ontwikkeling is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. Deze planvorm maakt het mogelijk alle aanwezige functies in het plangebied te voorzien van een gedetailleerde bestemmingsregeling waardoor de ruimtelijke kwaliteit in het gebied als zodanig kan worden beheerd en behouden.

Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft omtrent de in acht te nemen horizontale en verticale maten. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksbepalingen alsmede de eventuele afwijkingsmogelijkheden te vinden.

7.2 Bestemmingsregeling

De verschillende in het plangebied aanwezige functies zijn in overwegende mate overeenkomstig hun huidige gebruik bestemd. Een aantal regelingen is hieronder toegelicht.

Het wonen

De basis voor de bestemming van de woonfunctie wordt gevormd door een regeling die uit drie bestemmingen bestaat: Wonen, Tuin-1 en Tuin-2.

De uiteindelijke regeling is het resultaat van de afweging tussen enerzijds een maximaal woongenot voor de bewoners en anderzijds de opgaaf van het behoud van de bestaande ruimtelijke kwaliteit. Daarnaast is in de regeling, het behoud van de aanwezige stedenbouwkundige kwaliteit, meegenomen bij het bepalen van de bouwregels en de hoogtematen op de verbeelding.

Bij de regelingen gelden de volgende begrippen voor hoofdgebouw, aanbouwen en bijgebouwen bij de bestemmingen Wonen, Tuin-1 en Tuin-2:

  • hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmeting of functie als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

  • aanbouw:

een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw;

  • bijgebouw:

een vrijstaand afzonderlijk van het hoofdgebouw in functioneel en bouwkundig opzicht te onderscheiden, op hetzelfde bouwperceel gelegen gebouw.

Kaartbeeld

De bestemming Wonen is in principe toegekend aan de gronden waar het hoofdgebouw zich bevindt. Op de gronden met de bestemming Tuin-1 zijn, met uitzondering van een erker van beperkte omvang, geen gebouwen toegestaan. Op gronden met de bestemming Tuin-2 zijn aan- bouwen en bijgebouwen toegestaan. Globaal kan gezegd worden dat de bestemming Tuin-1 is gereserveerd voor voortuinen en de bestemming Tuin-2 voor achtertuinen.

De Tuin-2-bestemming ligt in principe op 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw. Daar waar al voor deze lijn is gebouwd, is afhankelijk van de breedte van de bij de woning behorende zijtuin, de bestemming wonen in het verlengde van de aanwezige aanbouw of het bijgebouw aangegeven, dan wel 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw.

Er is aangesloten bij de "voor- en achterkantbenadering" van het Besluit omgevingsrecht, dat op 1 oktober 2010 in werking is getreden. Deze benadering komt erop neer dat met het oog op stedenbouw en welstand verschil moet worden gemaakt tussen het bouwen aan de voorkant of aan de achterkant. Vanuit welstandsoptiek is het bouwen aan de voorkant in het algemeen kwetsbaarder dan het bouwen aan de achterkant. Dit heeft als resultaat dat voor het bouwen aan de achterkant in principe geen vergunningvereiste geldt voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen, carports, dakkapellen en erfafscheidingen van beperkte omvang, tenzij deze binnen 1 m van de weg dan wel openbaar groen worden gerealiseerd. In dat geval zijn deze bouwwerken wel vergunningplichtig. Het betreft over het algemeen de gronden met de aanduiding "Tuin-2" waarop de achterkantbenadering van toepassing is.

Regels Wonen

In de bestemming Wonen zijn regels geformuleerd omtrent het hoofdgebouw van een woning, de plaats en de hoogte ervan. In de meeste gevallen valt het bestemmingsvlak Wonen en het bouwvlak met elkaar samen.

Op gronden met de bestemming Wonen mogen in principe hoofdgebouwen worden gebouwd. Daar waar echter voor de voorgevelrooilijn, in de voortuin, een aanbouw of bijgebouw is gesitueerd, is eveneens gekozen voor de bestemming Wonen. Daarmee wordt recht gedaan aan het uitgangspunt dat op de bestemming Tuin - 1 in principe niet mag worden gebouwd. Voor wat betreft de ligging van de voorgevelrooilijn is de gevel van het hoofdgebouw relevant en niet die van een in de voortuin gelegen aanbouw of bijgebouw.

De maximale bouwhoogte van het hoofdgebouw met een kap mag ten hoogste de oorspronkelijke nokhoogte bedragen. Dit is de nokhoogte ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan Overwhere-Zuid 2012. Deze nokhoogte is door de gemeente geïnventariseerd. Voor deze gebouwen is op de kaart een goothoogte aangegeven. Ingeval van hoofdgebouwen met een platte afdekking is op de kaart de bouwhoogte aangegeven.

Ingeval een hoofdgebouw een asymmetrische kapvorm heeft, mag aan de achterzijde een dakopbouw over de gehele breedte van de woning worden gebouwd tot de maximaal toegestane goothoogte mits deze uitbreiding wordt voorzien van een geheel platte afdekking.

Aan-huis-verbonden beroepen en (kleinschalige) bedrijven

Om een gewenste menging van wonen en werken in de woongebieden toe te kunnen staan, is binnen de bestemming Wonen het uitoefenen van een aan-huis-verbonden beroep en/of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit mogelijk. Hierbij geldt uiteraard dat de woonfunctie blijft prevaleren en geen hinder optreedt voor de woonomgeving.

Met het oog op een gemeentebrede eenduidige regeling van deze activiteiten zijn beleidsregels vastgesteld voor het uitoefenen van aan-huis-verbonden beroepen en (kleinschalige) bedrijven binnen de bestemming Wonen. Het betreft de "Beleidsregels aan-huis-verbonden beroepen en (kleinschalige) bedrijven".

Concreet betekent dit dat aan-huis-verbonden beroepen en (kleinschalige) bedrijfsmatige activiteiten binnen de woonfunctie passend worden geacht mits:

  • niet meer dan 1/3 deel van de woning met aanbouwen voor de uitoefening van het beroep en/of bedrijf wordt gebruikt, met een maximum van 45 m²;
  • bijgebouwen niet worden gebruikt voor de uitoefening van een beroep en/of bedrijf;
  • geen vergunning- en/of meldingsplicht van toepassing is op grond van de Wet milieubeheer en/of andere milieuwetgeving, uitgezonderd een tandartsenpraktijk;
  • geen horeca- en detailhandelsactiviteiten worden uitgeoefend;
  • geen personeel in dienst is;
  • de beroeps- en bedrijfsactiviteiten door de (hoofd)bewoner worden uitgeoefend;
  • het gebruik qua aard, omvang en ruimtelijke uitstraling - naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders - past in de woonomgeving.

Tuin - 1

De bestemming Tuin - 1 betreft de bij een woning behorende gronden waarop geen bebouwing is toegestaan met uitzondering van een erker aan het hoofdgebouw, alsmede vergunningvrije lage erf- en terreinafscheidingen. In principe gaat het hier om de voortuinen. De erkers mogen over maximaal de bestaande breedte van de woonkamer worden gebouwd. De diepte van een erker mag ten hoogste 50% van de diepte van de voortuin bedragen tot een maximale maat van 1,2 m en niet hoger zijn dan de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.

Tuin - 2

De bestemming Tuin-2 betreft in principe de achtertuinen en de zijtuinen bij woningen. De Tuin-2 bestemming begint in principe op één meter achter de voorgevel.


Binnen de bestemming Tuin-2 wordt de mogelijkheid geboden om de gronden achter en naast het hoofdgebouw van de woning te gebruiken voor uitbreiding van de woning door aan- of uitbouwen of voor de bouw van bijgebouwen. Op deze gronden mag het gezamenlijk oppervlak aan aanbouwen en bijgebouwen ten hoogste 50% van het bij het hoofdgebouw behorende zij- en achtererf bedragen tot een maximum van 50 m². Bij erven, groter dan 150 m2, worden meer erfbebouwingsmogelijkheden toegestaan, hier mag tot 75 m2 worden gebouwd.


Achter de woning mag over een diepte van ten hoogste 3 meter achter de achtergevel, of het verlengde daarvan, worden gebouwd. Ook naast het hoofdgebouw mag, gemeten vanuit de zijgevel of het verlengde daarvan, over een breedte van ten hoogste 3 meter worden aangebouwd. Als ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan al een meer dan drie meter brede dan wel diepe aan- of uitbouw aanwezig is, mag de nieuwe aanbouw net zo diep zijn als de bestaande uitbouw. Op deze manier kunnen de gevels van aanbouwen gelijk getrokken worden en ontstaan er geen verspringingen. Voorwaarde hierbij is wel dat voor deze extra diepe uitbouw een omgevingsvergunning voor het bouwen is afgegeven.


De bouwhoogte van aanbouwen mag de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw bedragen, vermeerderd met 0,3 meter tot een maximum van 4,5 meter.


Dakterrassen zijn op het gehele oppervlak van aanbouwen toegestaan, ten minste voor zover deze aanbouw recht achter het hoofdgebouw is gelegen, met een hekhoogte van 1 meter. De hekhoogte voldoet aan het bepaalde in het Bouwbesluit. Dakterrassen op aanbouwen die zich niet recht achter de woning bevinden, bijvoorbeeld bij een hoekwoning, worden vanuit stedenbouwkundig oogpunt ongewenst bevonden.


Mantelzorg

Het is toegestaan om - na verlening van een omgevingsvergunning - binnen de bestemming Tuin-2 in het kader van het geven van mantelzorg afhankelijke woonruimte bij een woning te plaatsen, een zogenaamde 'kangoeroewoning'. Mantelzorg wordt omschreven als het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband. Kenmerkend voor mantelzorg is de reeds bestaande persoonlijke band tussen de mantelzorger en zijn of haar naaste. Daarnaast gaat het om langdurige zorg die onbetaald is. Afwijken wordt per woning slechts één keer gedaan, om te voorkomen dat er verschillende afhankelijke woonruimtes bij een woning geplaatst kunnen worden. Zodra de mantelzorg beëindigd is trekken burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning in.

Voorzieningen en bedrijven

Algemeen

In de regels is een algemene afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het bouwen van nieuwe gebouwen of het uitbreiden van bestaande gebouwen buiten het bouwvlak, mits de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 100 m2 en de bouwhoogte niet hoger is dan 5 meter.

Maatschappelijk

De in het plangebied aanwezige maatschappelijke voorzieningen zijn als zodanig bestemd met de bestemming Maatschappelijk. Op een aantal locaties wordt de mogelijkheid geboden voor uitbreiding van de scholen en eventueel andere voorzieningen, zoals kinderopvang, om in te kunnen inspelen op ontwikkelingen zoals groepsverkleining of de toepassing van het brede schoolconcept. Als bouwvlak is de bestaande bebouwing, of het bouwvlak zoals dat in het vigerende plan gold, opgenomen.

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels om extra bebouwing mogelijk maken, in twee bouwlagen.

Bedrijf

Voor een tankstation en verschillende gemalen binnen het plangebied is de bestemming Bedrijf toegekend. Voor de gemalen is hier de functieaanduiding 'gemaal' aangegeven. De voor 'Bedrijf ' aangewezen gronden in dit bestemmingsplan, overwegend gelegen in het Wagenweggebied, zijn bestemd voor bedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. De reden hiervoor is dat het Wagenweggebied omringd wordt door woonbuurten en het bedrijventerrein op termijn herontwikkeld zal worden naar een woonbuurt. Bedrijven uit een hogere categorie dan categorie 2 vormen een te grote hinder en gevaar voor de directe omgeving en zijn daarom niet wenselijk in combinatie met de woonfunctie in dit gebied. Bedrijven in de categorie 2 hebben een geringere invloed op de directe omgeving en kunnen daarom in de huidige situatie worden gehandhaafd. De thans aanwezige bedrijven vallen in de categorie 2 en worden dus niet in hun bedrijfsvoering beperkt. Opschaling naar een hogere categorie is echter dus niet mogelijk. Binnen de gemeente Purmerend zijn bedrijven in de categorie 3 toegestaan op de andere bedrijventerrein De Koog, Baanstee-West, Baanstee-Oost en het in ontwikkeling zijnde Baanstee-Noord. Hiermee biedt de gemeente Purmerend voldoende mogelijkheden voor bedrijven in de verschillende categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Binnen de bestemming 'Bedrijf' zijn bedrijfswoningen toegestaan. Daar waar bestaande bedrijfswoningen zich binnen de PR-contour van een lpg-tankstation bevinden, is alleen de bestaande bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'.

Bij het tankstation in het Wagenweggebied is de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' opgenomen. Dit betekent dat de verkoop van lpg hier is toegestaan. Rond dit tankstation is een veiligheidszone opgenomen, waarbinnen geen nieuwe risicogevoelige functies (zoals wonen) zijn toegestaan.

Detailhandel

In het Wagenweggebied zijn verschillende winkels aanwezig. Hieraan is de bestemming 'Detailhandel' toegekend.

Binnen de bestemming is op één plaats de aanduiding 'detailhandel perifeer' opgenomen. Hier zijn uitsluitend Perifere Detailhandels Vestigingen (PDV) toegestaan. Onder PDV valt het volgende:

  1. a. detailhandel in volumineuze goederen, zoals boten, motoren, caravans, keukens, sanitair, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en/of materialen;
  2. b. woninginrichting als geheel, waaronder vallen meubels, vloerbedekking, woningtextiel, woningdecoratie en verlichtingsartikelen;
  3. c. tuincentra en detailhandel in (bulk-)dierbenodigdheden/hobby artikelen, voorzover die vanwege aard en/of omvang een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling;
  4. d. bouwmarkten.

Binnen de bestemming 'Detailhandel' zijn bedrijfswoningen toegestaan. Daar waar bestaande bedrijfswoningen zich binnen de PR-contour van een lpg-tankstation bevinden, is alleen de bestaande bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'.

Kantoor

Binnen het Wagenweggebied zijn verschillende kantoorlocaties aanwezig. Deze hebben de bestemming 'Kantoor' gekregen. Binnen de bestemming is voor één locatie de aanduiding 'specifieke vorm van kantoor-showroom' opgenomen. Hier is op de begane grond een showroom toegestaan.

Overige bestemmingen

Gemengd

Binnen de bestemming 'Gemengd' zijn meerdere gebruiksvormen mogelijk. De gronden zijn bestemd voor detailhandel, dienstverlening, praktijkruimten, kantoren en bijbehorende voorzieningen op de begane grond, en wonen op de verdiepingen. Eveneens is daar waar dat is aangegeven horeca op de begane grond toegestaan.

Sport

Binnen de bestemming 'Sport' zijn de functies sport en spel mogelijk en kunnen evenementen plaatsvinden.

Openbaar gebied

In het openbaar gebied is een aantal functies toegestaan. In eerste instantie gaat het om de bestemmingen 'Verkeer - 1', 'Verkeer - 2' en 'Groen'. De bestemming 'Verkeer - 1' wordt toegekend aan die wegen die door hun doorstroomfunctie een structuurbepalend karakter hebben. De overige gebieden met een verkeers- of verblijfsfunctie worden als 'Verkeer - 2' bestemd. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan, zoals parkeren, het verzamelen van huisvuil, groen- en waterpartijen en kleine nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen en dergelijke. De gronden die gebruikt worden voor het treinverkeer, zoals de rails en het station worden onder de bestemming 'Verkeer - 1' opgenomen en aangeduid als "railverkeer" en "openbaar vervoerstation".

De grote eenheden groen met een structurerende functie en kleinere opzichzelfstaande groeneenheden die belangrijk zijn voor de woonkwaliteit en waar flexibiliteit bij de inrichting van de openbare ruimte minder noodzakelijk is, zijn bestemd voor 'Groen'. Binnen de bestemming 'Groen' is een beperkt aantal gebruiksvormen toegestaan, zoals groenvoorzieningen, voet- en fietspaden, water, speelvoorzieningen, afvalverzamelplaatsen, nutsvoorzieningen en kunstobjecten.

Objecten van beeldende kunst zijn toegestaan tot een hoogte van zes meter. Met een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken om objecten tot een hoogte van maximaal vijftien meter toe te staan.

Op/onder de gronden in de openbare ruimte is het plaatsen van ondergrondse containers toegestaan.

Ambulante handel op gronden met de bestemming 'Verkeer - 2' is toegestaan bij georganiseerde markten en binnen de regelgeving van de Marktverordening Purmerend. Om een standplaats in te nemen zal wel altijd een standplaatsvergunning op grond van de Algemene plaatselijke verordening nodig zijn.

Water

De in het plangebied aanwezige gronden die zijn aangewezen voor 'Water' zijn bestemd voor de waterhuishouding, met de daarbij behorende oevers. Dit water mag in principe niet worden gedempt of vergraven. Voor bouwwerken of werkzaamheden langs, in, of op het water dient een keurontheffing bij het Hoogheemraadschap aangevraagd te worden. Voor de maximale afmetingen van steigers (max. 6 meter breed, max. 1 meter het water in) is aansluiting gezocht bij de regels die de Keur van het Hoogheemraadschap daarover stelt. Op deze wijze ontstaan er geen verschillen in regelgeving.

Leiding - Gas (dubbelbestemming)

De in het plangebied aanwezige gronden die binnen de beschermingszone van de gasleiding zijn gelegen worden beschermd met de bestemming 'Leiding - Gas - 1' en 'Leiding - Gas - 3'. Binnen deze zone gelden beperkingen voor het oprichten van bouwwerken.

Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)

De in het plangebied aanwezige gronden die op de archeologische beleidskaart van de gemeente zijn aangegeven als van middelhoge waarden worden beschermd via de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1 of 'Waarde - archeologie -2'.

Waterstaat-Waterkering (dubbelbestemming)

De in het plangebied aanwezige gronden die zijn aangewezen voor waterstaatkundige doeleinden worden beschermd via de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Voor bouwwerken of bouwwerkzaamheden binnen de grenzen van het waterstaatswerk is een keurontheffing van het Hoogheemraadschap vereist.

Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid

8.1 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient er in het kader van het bestemmingsplan een onderzoek te worden gedaan naar de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de financiële haalbaarheid van het plan. De maatschappelijke aspecten worden aan de hand van de inspraak in hoofdstuk 9 toegelicht.

8.2 Economische Uitvoerbaarheid

Volgens artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad een grondexploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Volgens het tweede lid van dit artikel kan de gemeenteraad besluiten af te wijken van het vaststellen van een exploitatieplan indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd.

Onderhavig bestemmingsplan bevat één nieuwe ontwikkeling waarvoor een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen, namelijk de multifunctionele sportaccommodatie aan de Van IJsendijkstraat. De betreffende gronden zijn volledig in eigendom van de gemeente Purmerend. Voor de in dit bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid is in de gemeentelijke programmabegroting van 2010-2013 een investeringsbedrag van €12.000.000,- gereserveerd.

Hiermee is aangetoond dat er financiële middelen beschikbaar zijn voor de ontwikkeling van de multifunctionele sportaccommodatie en is de economische uitvoerbaarheid ervan aangetoond.

Hoofdstuk 9 Inspraak En Overleg

9.1 Inspraak Ingevolge Inspraakverordening

De Algemene Inspraakverordening van de gemeente Purmerend bepaalt dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden kan besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In dit geval is hier op de volgende wijze inhoud aan gegeven:

Het voorontwerpbestemmingsplan 'Overwhere-Zuid 2010' heeft van d.d. 3 mei 2011 tot en met 13 juni 2011 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode konden zowel mondeling als schriftelijk inspraakreacties ten aanzien van het voorontwerpbestemmingsplan naar voren worden gebracht.

Op dinsdag 16 mei 2011 is in het Verpleeg- en verzorgingstehuis Novawhere een inloopinformatiebijeenkomst gehouden. Tijdens deze avond konden belangstellenden nadere toelichting ontvangen en vragen stellen over het voorontwerpbestemmingsplan. De bewoners en eigenaren/gebruikers van panden in Overwhere-Zuid hebben een brief ontvangen waarin zij uitgenodigd werden voor deze informatieavond. Vanwege de grote belangstelling is een tweede inloopinformatieavond gehouden op 30 mei 2011.

Naar aanleiding van de inspraakperiode zijn acht schriftelijke reacties en één mondelinge reactie ontvangen. Voor de inspraakreacties en het gemeentelijke commentaar daarop wordt verwezen naar de bij het bestemmingsplan behorende separate 'Inspraakrapport bestemmingsplan Overwhere-Zuid 2012'.

9.2 Overleg Ingevolge Artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerpbestemmingsplan Overwhere-Zuid voorgelegd aan de volgende instanties:

  • Gedeputeerde Staten van Noord-Holland;
  • Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier;
  • Inspectie VROM, Regio Noord-West;
  • N.V. Nederlandse Spoorwegen;
  • Gasunie-West;
  • gemeente Waterland;
  • gemeente Wormerland;
  • gemeente Edam-Volendam;
  • gemeente Beemster;
  • gemeente Landsmeer;
  • gemeente Zeevang;
  • ProRail B.V., Regio Randstad Noord.

De ingekomen reacties van de overlegpartners zijn samengevat en beantwoord in het separate 'Inspraakrapport bestemmingsplan 'Overwhere-Zuid 2012'.

9.3 Overleg Ingevolge Artikel 3.8 Wro

Artikel 3.8 Wro bepaalt dat op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Deze afdeling bevat bepalingen rond de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure.

Het ontwerp van dit bestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van d.d. 18 januari 2013 tot en met d.d. 28 februari 2013. De kennisgeving is in de Staatscourant van d.d. 17 januari 2013 geplaatst. Tevens is de kennisgeving elektronisch verstuurd aan de volgende instanties:

  • Gemeente Beemster;
  • Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
  • Provincie Noord-Holland
  • N.V. Nederlandse Gasunie
  • ProRail B.V.
  • NS Reiziger
  • Veiligheidsregio Brandweer Zaanstreek-Waterland

De ingekomen reacties van de overlegpartners zijn samengevat en beantwoord in de bij dit bestemmingsplan behorende 'Memorie van Antwoord'.

Bijlage 1 Staat Van Horeca-activiteiten

Categorie 1 “lichte horeca”

Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken. Binnen deze categorie worden de volgende subcategorieën onderscheiden:

1a. Aan de detailhandelsfunctie verwante horeca

  • automatiek;
  • broodjeszaak;
  • cafetaria;
  • croissanterie;
  • koffiebar;
  • lunchroom;
  • ijssalon;
  • snackbar;
  • tearoom;
  • traiteur.

1b. Overige lichte horeca

  • bistro;
  • restaurant (zonder bezorg- en/of afhaalservice).

1c. Bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking

  • bedrijven genoemd onder 1a en 1b met een bedrijfsoppervlak van meer dan 250 m2;
  • restaurant met bezorg- en/of afhaalservice (o.a. pizza, chinees, McDrives).

Categorie 2 “middelzware horeca”

Bedrijven die normaal gesproken ook delen van de nacht geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken:

  • bar;
  • bierhuis;
  • biljartcentrum;
  • café;
  • proeflokaal;
  • shoarma/grillroom;
  • zalenverhuur (zonder regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen).

Categorie 3 “zware horeca”

Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts geopend zijn en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen:

  • dancing;
  • discotheek;
  • nachtclub;
  • partycentrum (regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen).

Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten "Bedrijventerreinen"

Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten "bedrijventerreinen"