KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin - 1
Artikel 4 Tuin - 2
Artikel 5 Wonen
Artikel 6 Waarde - Archeologie - 1
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Postzegelbestemmingsplan
1.2 Situering Perceel
1.3 Vigerend Plan
1.4 Planvorm
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Ruimtelijke- En Functionele Analyse
3.1 Vooraf En Huidige Situatie
3.2 Nieuwe Situatie - Functie "Wonen"
3.3 Stedenbouwkundige Uitgangspunten
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Archeologie En Cultuurhistorische Waarden
4.2 Bodemkwaliteit
4.3 Verkeerslawaai
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Ecologie
4.6 Water
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Planvorm
5.2 Bestemmingsregeling
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Financiële Uitvoerbaarheid

Purmerland 21 - 2014

Bestemmingsplan - gemeente Purmerend

Vastgesteld op 29-01-2015 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Purmerland 21 - 2014 van de gemeente Purmerend.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0439.BPPL212014-va01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 achtergevel

de gevel van het hoofdgebouw die (bij benadering) evenwijdig loopt aan de voorgevel en die niet als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.8 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.9 achtererfgebied

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw.

1.10 afhankelijke woonruimte

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.11 antennedrager

een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.12 antenne-installatie

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.13 archeologisch deskundige

een deskundige op het gebied van de archeologie en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.

1.14 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.15 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.16 archeologisch waardevol gebied

gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied verwachte overblijfselen en menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.17 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.18 bebouwingspercentage

het percentage van de voor de desbetreffende bestemming aangewezen gronden, dat per bouwperceel maximaal mag worden bebouwd.

1.19 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.

1.20 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.21 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.22 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.23 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.24 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is.

1.25 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.26 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.27 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.28 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.29 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.30 bijgebouw

een gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.31 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.

1.32 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.33 dakopbouw

  1. a. een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich in geval van gebouwen met een hellend dakvlak tussen de dakgoot en de nok bevindt en waarvan de onderzijde van de constructie in het verlengde van het gevelvlak is geplaatst;
  2. b. een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich in geval van gebouwen met een platte afdekking boven de dakgoot dan wel het boeiboord bevindt.

1.34 dakoverstek

afstand waarmee het dakvlak en de dakgoot de bebouwingsgrens dan wel het buitenwerkse gevelvlak overschrijden.

1.35 erker

een hoek- of rondvormig ondergeschikte toevoeging aan de verblijfsruimte van de woning (woonkamer) gelegen aan de voorgevel op de begane grond.

1.36 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.37 hobbykas

een gebouw, dat geheel of vrijwel geheel bestaat uit glas of ander doorzichtig materiaal en dat dient voor het hobbymatig telen van planten.

1.38 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.39 kap

constructie ter afdekking van een gebouw waarop de dakbedekking rust, niet zijnde een muur, en die bestaat uit ten minste twee hellende dakvlakken die elkaar snijden op het hoogste punt.

1.40 mantelzorg

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.41 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.42 ondergronds

beneden peil

1.43 oorspronkelijke achtergevel

de plaats van de achtergevel van gebouwen ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.

1.44 oorspronkelijke nok- of bouwhoogte

de nok- of bouwhoogte van gebouwen ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.

1.45 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.46 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.47 perceelsgrens

de grens van een bouwperceel.

1.48 platte afdekking

een horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw, dat meer dan tweederde van het grondoppervlak van het gebouw beslaat.

1.49 vloeroppervlak

het totale oppervlak van vloeren van alle bouwlagen van een gebouw.

1.50 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt, mede gezien de situering van het huisnummer, brievenbus, voordeur en uitrit.

1.51 voorgevelrooilijn (gevellijn)

Een lijn die evenwijdig aan de as van de weg, langs een wegzijde met een regelmatig ligging van de voorgevel van de bestaande bebouwing is gelegen, die zoveel mogelijk aansluit aan de voorgevels van de bestaande bebouwing en zoveel mogelijk overeenkomstig de richting van de weg loopt.

1.52 woning

(een gedeelte van) een gebouw geschikt en bestemd voor de huisvesting van personen, anders dan voor recreatieve doeleinden.

1.53 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie

  1. a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne- installatie.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.5 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 vloeroppervlakte

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Tuin - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen met de daarbij behorende voorzieningen, zoals een parkeerplaats, vlaggenmasten, alsmede nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Tuin - 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Tuin - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor erven bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen met de daarbij behorende voorzieningen, naast of achter de woning gelegen stegen, voet- en fietspaden alsmede erfbebouwing alsmede voor nutsvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, al dan niet met aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsactiviteiten;
  2. b. bij de woningen behorende bergingsruimten;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals erven, nutsvoorzieningen, tuinen en water.

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 6 Waarde - Archeologie - 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie - 1 aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - tevens bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op de gronden mogen ten behoeve van de in 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 meter;
  3. c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

6.3 Nadere eisen

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologisch monumenten of resten aanwezig zijn.
  2. b. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond kunnen worden behouden.

6.4 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in 6.2 onder c gestelde.
    Ontheffing wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
  2. b. Het in sub a bedoelde onderzoek dient alleen gedaan te worden indien de bodemverstoring een oppervlakte van meer dan 500 m² beslaat;
  3. c. Aan deze ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden tot:
    1. 1. het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    2. 2. Het doen van opgravingen door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
    3. 3. Het begeleiden van de activiteiten waarvoor ontheffing is verleend door een daarvoor aangewezen archeologisch deskundige;
  4. d. De ontheffing wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

6.5 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Het is verboden op de in 6.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ophogen van de bodem met meer dan 50 cm;
    2. 2. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    3. 3. het verlagen van het waterpeil;
    4. 4. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
    5. 5. het aanleggen van bos of boomgaard, of het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
    6. 6. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
    7. 7. het aanleggen van nieuwe ondergrondse transport, energie of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  2. b. Geen aanlegvergunning is vereist:
    1. 1. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 50 cm onder het bestaande maaiveld;
    2. 2. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een oppervlakte tot ten hoogste 500 m2;
    3. 3. indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
    4. 4. indien het archeologisch erfgoed zodanig zal worden behandeld dat conservering in de bodem is gewaarborgd;
    5. 5. indien de werken en /of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen.
  3. c. Een aanlegvergunning mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van werkzaamheden de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast.
  4. d. Alvorens te beslissen omtrent de aanvraag om een aanlegvergunning dient op basis van archeologisch onderzoek te zijn aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden en welke voorwaarden hiervoor dienen te worden gesteld.

6.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om met toepassing van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. a. op de plankaart de bestemming Waarde - Archeologie - 1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief onderzoek is aangetoond, dat er op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. b. op gronden alsnog de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 1 te leggen, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op de ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Bestaande maten

Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:

  1. a. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  2. b. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  3. c. ingeval van herbouw is dit lid onder a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

8.2 Overschrijding bouwgrenzen

  1. a. De bouwgrenzen en bestemmingsgrenzen mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
    1. 1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), liften, galerijen, hellingbanen, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, balkons, entreeportalen, erkers en serres, veranda's en afdaken, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen mits de overschrijding ten hoogste 3 m bedraagt;
    2. 2. hijsinrichtingen en andere ondergeschikte delen van gebouwen tot ten hoogste 2 meter;
    3. 3. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke delen van gebouwen tot ten hoogste 1 meter.
  2. b. De maximum hoogte mag met maximaal 3,50 meter worden overschreden ten behoeve van bergingen, trappenhuizen en technische ruimten met dien verstande dat het totale vloeroppervlak hiervan niet meer dan 10% van het bestemmingsvlak bedraagt.

8.3 Hoogtematen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste:
- erfafscheidingen 2 m;
- lichtmasten 9 m;
- vlaggenmasten 9 m;
- objecten van beeldende kunst 6 m;
- speeltoestellen 4 m;
- bruggen 12 m;
- overig straatmeubilair 6 m;
- overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in dit lid ten behoeve van het bouwen van objecten van beeldende kunst met een bouwhoogte tot maximaal 15 meter.

8.4 Antenne-installaties

Met betrekking tot antenne-installaties gelden de volgende regels:

  1. a. antennes-installaties als bedoeld in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, niet zijnde bouwvergunningvrije installaties, zijn niet toegestaan.
  2. b. burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het in lid 1 genoemde verbod ten behoeve van de bouw van een antenne-installatie tot een bouwhoogte van ten hoogste 40 m.

8.5 Ondergronds bouwen

De in dit plan vervatte regels voor bebouwing zijn van overeenkomstige toepassing op bouwen beneden het peil, met dien verstande dat tot ten hoogste één bouwlaag diepte mag worden gebouwd.

8.6 Wijziging goot-/boeiboordhoogte

  1. a. Indien zich op de achterzijde van een gebouw één of meer dakopbouwen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 70% van de gevelbreedte, wordt de goot of boeibord van de dakopbouw als goot- of boeibordhoogte aangemerkt.
  2. b. Indien zich op de voorzijde van een gebouw één of meer dakopbouwen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte, wordt de goot of boeibord van de dakopbouw als goot- of boeibordhoogte aangemerkt.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Verboden gebruik

  1. a. Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:
    1. 1. gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gericht gebruik en onderhoud;
    2. 2. gebruik van gronden als stalling- en/of opslagplaats van aan het gebruik onttrokken machines, voer- vaar- en vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gericht gebruik en onderhoud;
    3. 3. het gebruik van gronden als uitstallings-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfmiddelen;
    4. 4. het gebruik van gronden en bouwwerken voor prostitutie.
  2. b. Onder verboden gebruik wordt niet verstaan het (tijdelijke) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afgeweken kan worden verleend - bij een omgevingsvergunning afwijken van de planregels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot. Er wordt niet afgeweken, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  2. b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. c. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als Regels van het bestemmingsplan Purmerland 21 - 2014.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Postzegelbestemmingsplan

Een bestemmingsplan is een juridisch plan dat het gebruik van gronden regelt en de wijze van bouwen op die gronden. Eerder is voor het gebied waarin dit perceel is gesitueerd, het bestemmingsplan Weidevenne 2012 vastgesteld. In deze procedure is uiteindelijk besloten onderhavig perceel buiten het plangebied te laten.
Met dit postzegelbestemmingsplan wordt beoogd de bouw van een nieuwe woning op een gedeelte van het perceel Purmerland 21 mogelijk te maken en tevens de bestaande woning van de initiatiefnemer daarin op te nemen.
Voor dit postzegelbestemmingsplan zijn de opzet en systematiek van het eerdergenoemde, bij besluit van 28 maart 2013 vastgestelde bestemmingplan Weidevenne 2012 het uitgangspunt geweest.

1.2 Situering Perceel

Het perceel is kadastraal bekend onder de aanduiding, kadastrale gemeente Purmerend, sectie O en nummer 91 en plaatselijk bekend als Purmerland 21.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPPL212014-va01_0001.png"

afbeelding 1a verkavelingsplan

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPPL212014-va01_0002.png"

afbeelding 1b overzichtsfoto perceel Google Maps

1.3 Vigerend Plan

Voor het plangebied van dit postzegelbestemmingsplan geldt thans nog het uitwerkingsplan "Weidevenne, kwadrant IV, Bestaande bebouwing2011",zoals dat is vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Purmerend op 18 februari 1999.

1.4 Planvorm

Dit bestemmingsplan is een zgn. postzegelbestemmingsplan, d.w.z. een bestemmingsplan, waarbij het plangebied zich beperkt tot 1 specifiek perceel en/of ontwikkeling. In het onderhavige geval gaat het om het perceel, plaatselijk bekend Purmerland 21.
Met dit bestemmingsplan wordt beoogd zowel de huidige, bestaande woning van de initiatiefnemer in te passen alsmede de bouw van 1 nieuwe woning op dit perceel planologisch mogelijk te maken.

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een korte samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied. Hierbij wordt ingegaan op het beleid van het Rijk, provincie, regio en gemeente. Ook de gemeentelijke beleidsdocumenten komen hier beknopt aan bod.
Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op de ruimtelijke- en functionele analyse van het plangebied. In hoofdstuk 4 worden de relevante randvoorwaarden en omgevingsaspecten behandeld.
In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de gedachten die ten grondslag liggen aan de juridische planbeschrijving, zoals deze op de verbeelding en in de regels zijn neergelegd.
Ten slotte wordt in de hoofdstuk 6 ingegaan op de maatschappelijk- en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

De beleidscontext voor dit postzegelbestemmingsplan is precies hetzelfde, zoals die uitvoerig is beschreven in het onlangs vastgestelde en onherroepelijk geworden bestemmingsplan Weidevenne 2012.
Kortheidshave wordt naar verder naar deze uitvoerige beschouwing verwezen, waarbij de tekst voor wat betreft de inhoud integraal als herhaald en ingelast kan worden beschouwd.

Voor onderhavig perceel gaat het om gronden die een woonbestemming krijgen van 2 woningen in het stedelijk gebied. Dit impliceert dat de voorgestane ontwikkeling en het beoogde gebruik niet of nauwelijks enige impact hebben waar het gaat om de uitgangspunten van het relevante rijks-, provinciaal en regionaal beleid.
Voor het gemeentelijke beleid is de algemene beleidslijn aangegeven.

2.1 Rijksbeleid

Er wordt geconcludeerd dat dit postzegelbestemmingsplan voldoet aan de doelen en uitgangspunten zoals die zijn vastgelegd in het rijksbeleid.

2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid

Ook voor het provinciale beleid wordt geconcludeerd dat dit postzegelbestemmingsplan in algemene zin geheel voldoet aan de doelen en uitgangspunten van het provinciale beleid. Meer in het bijzonder wordt vastgesteld dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het provinciale beleid, zoals dat is neergelegd in de Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS).

2.3 Gemeentelijk Beleid

De gronden waarop onderhavig plangebied betrekking heeft liggen geheel binnen de plancontouren van het bestemmingsplan Weidevenne 2012. De ontwikkeling die met onderhavig postzegelbestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt is in materieel opzicht geheel in overeenstemming met het gemeentelijke, ruimtelijke beleid.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke- En Functionele Analyse

3.1 Vooraf En Huidige Situatie

3.1.1 vooraf

Eerder is er in het kader van de planprocedure van het bestemmingsplan Weidevenne 2012 een verzoek om planologische medewerking ingediend ten behoeve van de bouw van een nieuwe woning op een gedeelte van het perceel, plaatselijk bekend Purmerland 21 te Purmerend.
Aanvankelijk is op voorspraak van het college van B&W voorgesteld aan dit verzoek geen medewerking te verlenen, omdat het voorliggende bestemmingsplan Weidevenne 2012 primair een consoliderend bestemmingsplan karakter had en bovendien onduidelijk was hoe de directe omwonenden tegenover een dergelijk initiatief stonden.
Bij de finale besluitvorming over de vaststelling van dat bestemmingsplan is door de gemeenteraad bij amendement evenwel besloten dit bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen door onderhavig perceel buiten het plangebied laten. De overwegingen hiertoe zijn geweest om de initiatiefnemer in de gelegenheid te stellen na een gedegen consultatie van de belanghebbenden in zijn directe omgeving opnieuw daartoe een verzoek in te dienen. In overleg met de gemeente is er daarbij voor gekozen dat de initiatiefnemer voor eigen rekening een postzegelbestemmingsplan zal te laten opstellen en daarover zelf vooraf de buurt zal informeren en hun in de gelegenheid zal stellen daarop te reageren.
Vervolgens zal het bestemmingplan verder in procedure worden gebracht en aan de gemeenteraad worden verzocht een besluit te nemen over dit verzoek.

3.1.2 huidige situatie

Het perceel Purmerland 21 heeft thans een oppervlakte van ca. 4.125 m² en is thans in eigendom bij de initiatiefnemer. Vroeger maakte dit perceel onderdeel uit van een nog groter perceel, plaatselijk bekend Purmerland 21A, wat voorheen weer onderdeel uitmaakte van de noordelijke lintbebouwing van het dorp Purmerland.

3.2 Nieuwe Situatie - Functie "Wonen"

Voor de beoogde, nieuwe woning is het uitgangspunt dat de voorgevel zal zijn georiënteerd op de rijweg Purmerland, die loopt vanaf de woonkern van Purmerland naar de nieuwbouwwijk Weidevenne te Purmerend.
Conform het vigerende uitwerkingsplan is de beoogde ontwikkeling niet mogelijk.

Het gedeelte van het perceel waarop de woning is geprojecteerd zal in de nieuwe situatie de bestemming "Wonen( W) " dienen te krijgen.
Dit postzegelbestemmingsplan geeft een verantwoording van de gevraagde nieuwbouw en gebruiksmogelijkheden op onderhavig perceel.
Tevens zal de bestaande woning van de initiatiefnemer in dit bestemmingsplan worden opgenomen.

3.3 Stedenbouwkundige Uitgangspunten

3.3.1 ruimtelijke structuur

Ingeklemd tussen de wateroever aan het Noordhollands Kanaal, de scherpe bocht van de A7, de Neckerstraat, de Wormerringdijk met het ecologische natuurgebied Weidevelden in het zuiden en tenslotte het groengebied Purmerend ligt de woonwijk Weidevenne.
Het gebied is verdeeld in 4 kwadranten. Het project- of plangebied maakt deel uit van kwadrant IV en heeft als thema "De Eilanden". In dit kwadrant vormen de oude landschappelijke elementen de belangrijkste uitgangspunten van het stedenbouwkundig ontwerp van het plangebied.
Langs de rijweg Purmerland staan de woningen op ruime kavels. Ze zijn bereikbaar via kleine bruggetjes over de bermsloot. Aan de achterzijde liggen hier en daar boomgaarden en weilandjes1.

  1. 1. Bron: Beeldkwaliteitsplan Particuliere kavels in Weidevenne (Wonen in de sfeer van de dertiger jaren).

3.3.2 bouwprofiel

Het bouwplan bestaat uit de realisatie van een nieuwe woning, waarvan de voorgevel zal worden gesitueerd aan de rijweg Purmerland op een kavel van ca. 1650 m², omringd door water.
Met de gewenste realisatie van de woning wijzigt het huidige gebruik van dat gedeelte van het perceel in een bebouwde woonfunctie. Het huidige gebruik van bedoelde gedeelte is thans "erf" met enige beplanting en hekwerken. Ook bestaat de mogelijkheid aldaar bijbehorende bouwwerken te realiseren.

Het omliggende gebied wordt gevormd door bebouwing met in hoofdzaak een woonfunctie. Gezien de ligging te midden van al bestaande woningen past de geprojecteerde woonfunctie goed in de omgeving. Door de ontwikkeling van een moderne en duurzame woning wordt een nieuwe kwaliteitsimpuls gegeven aan het gebied en het straatbeeld.
De bestaande bebouwing in de omgeving van de betreffende locatie bestaat voor het overgrote deel uit (vrijstaande) woningen en enkele voorzieningen.

Het heeft de voorkeur de bouwstijl van de nieuw te bouwen woning goed te laten aansluiten bij de bestaande woontypologieën verschijningsvorm in de wijk, zodat sprake zal zijn van een waardevolle toevoeging aan de omgeving. Bij de welstandstoets zal met dit aspect verder rekening worden gehouden.

Een belangrijk aspect daarbij zal zijn dat de bebouwing (met uitzondering van de bijgebouwen) bij voorkeur binnen het bebouwingsvlak in één bouwmassa wordt uitgevoerd. De intentie daarbij is vervolgens om binnen bovengenoemd referentie kader een individuele, op "maat " gemaakte villa te ontwerpen.
Het vrijstaande hoofdgebouw kan worden voorzien van schilddaken met een steile helling en de dak overstekken hebben een verfijnde detaillering.
De garage en/of bijgebouwen zullen duidelijk ondergeschikt in volume aan het hoofdgebouw zijn en worden voorzien van een kap, die afgeleid is van de kap van het hoofdgebouw. Kortom, enig bijgebouw en het hoofdgebouw dienen over het algemeen dezelfde bouwstijl te hebben.

Het perceel Purmerland 21 en de nieuwe bouwlocatie worden ontsloten door een brug over de bermsloot.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPPL212014-va01_0003.png"Afbeelding 2 Art Impressie bouwlocatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPPL212014-va01_0004.png"Afbeelding 3 Verkavelingsplan

Uit het vorenstaande kan geconcludeerd worden, dat de te realiseren woning zowel functioneel, ruimtelijk als in stedenbouwkundig opzicht past in de omgeving.

3.3.3 Verkeer

De nieuwe woning wordt rechtstreeks ontsloten op de rijweg Purmerland. Gezien de kleinschaligheid van het plan is sprake van een zeer geringe toename van het aantal verkeersbewegingen. De omliggende wegen zijn wat betreft profielen en capaciteit zondermeer geschikt voor de opvang van de extra verkeersbewegingen van en naar de woning. Onder verwijzing naar paragraaf 3.3.2 zal de nieuwe woning worden ontsloten door een brug over de bermsloot.

3.3.4 Parkeren

Op het eigen terrein zal worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen, waarmee zal worden voldaan aan de reguliere parkeernorm2, die uitgaat van het beginsel dat in voldoende parkeergelegenheid op het eigen erf moet worden voorzien.

  1. 2. In de regel geldt voor dit soort woningen dat tenminste 2 parkeerplaatsen op het eigen erf aanwezig moeten zijn. Mede gelet op de afmetingen c.q. oppervlaktes van de percelen is dat geen enkel probleem.

3.3.5 Openbaar vervoer

Ten aanzien van het openbaar vervoer ligt de te realiseren woning op loopafstand van de bushalte aan de openbare rijweg Purmerland.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie En Cultuurhistorische Waarden

4.1.1 Archeologie

De gemeente Purmerend heeft in 2009 een eigen archeologisch beleid opgesteld3 en daar een archeologische verwachtingskaart bij vervaardigd.
Een archeologische verwachtingskaart is een voorspellingskaart waarop verwachtingen met betrekking tot de situering van (nog) onbekende archeologische vindplaatsen zijn vertaald in termen van vlakken en zones. Op deze kaart worden zones aangegeven met verschillende verwachtingen: hoge, middelhoge of lage verwachting.

De verwachtingskaart geeft voor dit perceel aan, dat sprake is van een middelhoge verwachting ten aanzien van de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden, zodat hiernaar geen verder onderzoek noodzakelijk is.
Op de archeologische beleidsadvieskaart wordt verder aangegeven hoe moet worden omgegaan met archeologische verwachtingen in een plangebied en de maatregelen die van toepassing zijn bij bodemingrepen. Het bestemmingsplan vormt in dat kader het belangrijkste instrument voor de archeologische monumentenzorg.
Vervolgens is via een dubbelbestemming in de planregels van dit bestemmingsplan de noodzakelijk bescherming nader geregeld. Die regeling houdt in dat bij grondwerkzaamheden, waarbij de bodemverstoring meer dan 500 m² beslaat en dieper dan 50 cm onder het maaiveld, eerst een verkennend archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau. Wanneer rekening wordt gehouden met het bebouwingsvlak van de nieuwe woning, dan staat vast dat er bij de voorgenomen realisatie daarvan geen grondwerkzaamheden zullen plaatsvinden, waarbij de bodemverstoring meer dan 500 m² zal beslaan.
Deze planregeling sluit in dit opzicht naadloos aan bij het regime, zoals dat hiervoor eveneens is opgenomen in het onlangs vastgestelde bestemmingsplan Weidevenne 2012.

  1. 3. Een archeologische beleids- en advieskaart

4.1.2 Cultuurhistorie

Purmerend ligt op een locatie met doorgaande land- en waterverbindingen. Ontstaan rond 1200 als vissersdorpje op een hoger gelegen plek in het veen, tussen de drie meren de Beemster, Purmer en Wormer. Deze drie meren zijn in de 17e eeuw drooggelegd.
Het plangebied Weidevenne ligt ten westen van de stad. Op oude kaarten is te zien dat dit veengebied is gebruikt als landbouwgrond. Het plangebied grenst aan de oostzijde aan het Noordhollandsch Kanaal, gegraven van 1819 tot 1924, en aan de westzijde aan Purmerland.
De spoorlijn Amsterdam-Hoorn, die in de 19e eeuw is aangelegd, doorkruist het plangebied.

Vanaf de jaren negentig van de vorige eeuw is het plangebied ontwikkeld en heeft grootschalige woningbouw plaats gevonden. Bij de stedelijke inrichting van Weidevenne heeft men zich laten inspireren door het oorspronkelijke veenweidelandschap met de daarbij behorende slotenpatronen en wegen. In sommige delen is op de oude kavels gebouwd en de kavelrichting is hetzelfde gebleven. In de wijk heeft men open ruimtes tussen de huizenblokken gecreëerd, waardoor men zicht heeft op het oude omringende landschap.
De Spieringsloot en de Burcht zijn als belangrijke aders van het waterstelsel in de inrichting van de wijk opgenomen.

4.2 Bodemkwaliteit

In een eerder stadium is bij het bouwrijp maken van onderhavig perceel verkennend bodemonderzoek4 gedaan naar de bodemkwaliteit ter plaatse. Vervolgens is die toen zonder nader voorbehoud aanvaardbaar geoordeeld voor woningbouw. Ook volgens de gemeentelijke bodemkwaliteitskaart en het huidige feitelijk gebruik als tuin geven geen aanleiding te veronderstellen dat de bodemkwaliteit zich verzet tegen de beoogde woonfunctie.
Voorshands is het daarom voldoende aannemelijk dat de bodem voldoende schoon is en niet aan de beoogde bouw van de nieuwe woning in de weg zal staan.
Tot slot geldt op basis van de bouwregelgeving, dat bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de bouw van onderhavige, nieuwe woning de bodemkwaliteit opnieuw en dan meer specifiek zal worden beoordeeld.

  1. 4. Rapport Verkennend bodemonderzoek Purmerland 21 Purmerland van Lankelma Milieu B.V.

4.3 Verkeerslawaai

4.3.1 Regelgeving

De rijweg Purmerland is een zgn. 50 km/uur weg en heeft om die reden op grond van artikel 74 Wet geluidhinder (hierna: Wgh) een geluidzone van 200 meter.
Beide woningen in het plangebied van onderhavig bestemmingsplan vallen daarbinnen.
Ingevolge de Wgh geldt in dit verband een voorkeursgrenswaarde van 48 dB en kan in afwijking daarvan een zgn. hogere grenswaarde worden vastgesteld tot maximaal 63 dB.
Uit nader onderzoek5 is gebleken dat de verwachte geluidbelasting aan de voorgevel van de nieuw te realiseren woning vanwege het wegverkeer 54 dB zal bedragen. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. In het kader van het wegverkeerslawaai is tijdens de procedure om te komen tot vaststelling van het bestemmingsplan ”West III 1998” op grond van artikel 83 van de Wet geluidhinder ontheffing verleend van de voorkeursgrenswaarde tot 55 dB(A), nu 53 dB. Om de ontwikkeling van een extra woning mogelijk te maken, dient een hogere geluidswaarde van 54 dB te worden vastgesteld. De procedure hiervoor zal gelijktijdig met de procedure van dit bestemmingsplan worden gevoerd.

Voorts is in het nieuwe Bouwbesluit 2012 bij bescherming tegen geluid van buiten als grenswaarde een eis gesteld aan de karakteristieke geluidwering van een uitwendige scheidingsconstructie (GA;K in dB) van minimaal 20 dB. In geval van een hogere grenswaarde geldt inpandig als eis een maximaal toelaatbaar niveau van 33 dB.
Bij nieuwbouw van woningen is dit een gangbare, reguliere eis, zodat voldoende aannemelijk is dat aan de voorwaarde van een geluidreductie van 21 dB kan worden voldaan, mede gelet op de afstand van de voorgevel van beide woningen ten opzichte van die weg.

  1. 5. Deze conclusie is nader vastgelegd en onderbouwd in de rapportage van S&W Consultancy

4.3.2 Conclusie

De Wgh staat niet aan de uitvoering van dit bestemmingsplan in de weg

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 regelgeving

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij het opstellen van een bestemmingsplan uit een oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening te worden gehouden met de luchtkwaliteit.

Op 15 november 2007 is wet- en regelgeving in werking getreden die tezamen bekend staat onder de naam "Wet luchtkwaliteit".
De Wet luchtkwaliteit bestaat uit de volgende wet, AMvB en ministeriële regelingen:

  • Wet tot wijziging Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Besluit NIBM);
  • Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Regeling NIBM);
  • Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007;
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.

Met de Wet tot wijziging Wet milieubeheer is in de Wet milieubeheer in hoofdstuk 5 een nieuwe titel 5.2 "luchtkwaliteitseisen" opgenomen. De Wet Luchtkwaliteit maakt daarbij onderscheid tussen kleine en grote ruimtelijke projecten. Onder kleine projecten worden projecten verstaan die de luchtkwaliteit 'niet in betekende mate' verslechteren. Deze projecten worden niet meer beoordeeld op luchtkwaliteit. Ze zijn namelijk zo klein dat ze geen wezenlijke invloed hebben op de luchtkwaliteit. Draagt een klein project niet of nauwelijks bij aan luchtverontreiniging, dan is er geen belemmering voor.
In het onderhavige geval gaat het om het realiseren van 1 nieuwe woning en het inpassen van 1 bestaande woning. Het ministerie VROM heeft de definitie van "in betekenende mate" vastgelegd in het Besluit NIBM. Projecten die de concentratie CO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan de luchtvervuiling.
Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in de regeling NIBM omgezet in getalsmatige grenzen, te weten wanneer het gaat om woningbouw: < 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg of < 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen.
De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009: de datum waarop het Kabinetsbesluit Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht is geworden.

4.4.2 conclusie

Bij onderhavig initiatief wordt voldaan aan de wettelijke eisen voor luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.5 Ecologie

4.5.1 Regelgeving

Ten behoeve van de bescherming van zeldzame of kwetsbare planten en dieren zijn twee wetten van toepassing. De Flora- en fauna wet betreffen een soorten bescherming. Op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 worden waardevolle gebieden als Vogel- en Habitatrichtlijngebieden beschermd.
Deze paragraaf betreft een quickscan naar de mogelijk binnen het plangebied aanwezige natuurwaarden en de bescherming van die waarden.

Ten aanzien van het onderhavige plan moeten de volgende vragen worden beantwoord:

  1. a. Zijn er mogelijk beschermde planten of dieren in het plangebied aanwezige, en zo ja, welke?;
  2. b. Kunnen er verboden handelingen vanwege de Flora- en fauna wet optreden op deze soorten ten gevolge van de uitvoering van het project?;
  3. c. Is het mogelijk deze verboden handelingen te voorkomen door het treffen van (beschermende) maatregelen?;
  4. d. Is het noodzakelijk een nader onderzoek uit te voeren en een ontheffing aan te vragen?

4.5.2 beoordeling

ad a.
Het plangebied ligt binnen één kilometerhok6 waarvoor gegevens beschikbaar zijn over de hele verspreiding van beschermde soorten.
Raadpleging van deze gegevens en eigen onderzoek leert het volgende.

Het plangebied is thans als "erf" in gebruik en ingericht met woonbebouwing, erfverhardingen, tuin met grasveld en aan de noord- en oostzijde omzoomd door een aantal streekeigen bomen (berk, wilg, zwarte els etc.).
In het plangebied c.q. op het erf zijn geen beschermde flora waargenomen. Deze wordt hier ook niet verwacht.
Het plangebied omvat zelf geen water, maar wordt wel omgeven door water c.q. enkele kavelsloten. Deze sloten zijn mogelijk geschikt voor de Bittervoorn en Kleine modderkruiper en deze soorten zijn zwaarder beschermd. Echter de voorgenomen ontwikkeling grijpt niet direct, noch indirect in op hun leefmilieu.

Het plangebied grenst ook aan geschikt voortplantingswater voor enkele algemene soorten amfibieën zoals Gewone pad, Kleine watersalamander en Bruine kikker. Deze soorten zijn beschermd onder het lichte beschermingsregime.
De betreffende kavelsloten zijn naar verwachting niet geschikt voor de Rugstreeppad. De benodigde levensvoorwaarden zijn hiervoor niet aanwezig omdat het water te diep en te weinig geïsoleerd is voor deze soort.
Het plangebied levert geen geschikt landbiotoop voor amfibieën.

In de bomen op het erf en rond het water kunnen algemene bos- en struweelvogels tot broeden komen. Te denken valt aan bijvoorbeeld Houtduif, Vink of Zanglijster. De rietkraag aan de oostzijde langs het water is geschikt voor de Kleine karekiet. Langs het water zou ook Meerkoet of Wilde eend kunnen broeden.
Vogels vallen onder het zwaardere beschermingsregime van de Flora- en fauna wet. Men dient activiteiten waarbij nesten verstoord kunnen worden buiten het broedseizoen plaats te doen vinden, dat wil zeggen niet van 15 maart tot 15 juli.
In het plangebied worden geen verblijfplaatsen verwacht van jaarrond beschermde vogelsoorten omdat geen opvallende nesten zijn waargenomen in de aanwezige bomen.

Ook is het mogelijk dat in het gebied enkele (kleine) zoogdieren voorkomen zoals Egel, Haas, en verschillende algemene soorten (spits)muizen. Deze soorten zijn alle beschermd onder het lichte beschermingsregime.
In het plangebied kunnen geen vleermuizen verblijven, omdat ter plaatse geen bebouwing of bomen met geschikte holtes of spleten aanwezig zijn of voor sloop in aanmerking komen.
Het plangebied is verder ongeschikt voor andere beschermde diersoorten, in verband met het ontbreken van een geschikte biotoop.

ad b.
Verwacht wordt dat de voorgenomen nieuwbouw geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van eventueel aanwezige (licht) beschermde planten en dieren. Er zullen dan ook geen negatieve effecten optreden ten aanzien van de flora en fauna.

ad c.
Er is geen ontheffing mogelijk voor het verstoren van eventuele broedplaatsen van vogels. Om te voorkomen dat broedende vogels onverhoopt worden gestoord zullen (voorbereidende) de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden.

ad d.
Aangezien voor de algemeen voorkomende soorten een vrijstelling van de Flora en fauna wet geldt, wordt een aanvullend flora- en faunaonderzoek niet noodzakelijk geacht.
Vooralsnog wordt geconcludeerd dat er ten aanzien van de uitvoerbaarheid van de voorgestane plannen geen belemmeringen vanuit de actuele natuurwetgeving7 te verwachten zijn.

  1. 6. Bron: Natuurloket
  2. 7. Zie www.natuurloket.nl

4.6 Water

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Binnen het plangebied zal het zgn. verhard oppervlak toe nemen met:

- woning 140m²
- bijbehorende bouwwerken 75m²
totaal 215m²

Door het Hoogheemraadschap zijn een aantal principes of uitgangspunten opgesteld waaraan ruimtelijke ontwikkelingen aan worden getoetst en hebben te voldoen. Het gaat daarbij om de volgende aspecten:

  1. a. voor het aanleggen van meer dan 800 m² verharding is vergunning of ontheffing nodig;
  2. b. het vuilwater wordt op het gemeentelijk rioolstelsel geloosd;
  3. c. het (schone) regenwater, afkomstig van de woning, bijbehorende bouwwerken en/of erfverhardingen, wordt ter plaatse rechtstreeks in de bodem geïnfiltreerd dan wel op het oppervlaktewater geloosd.
  4. d. er worden geen uitlogende materialen (voor beschoeiing) in de bodem toegepast.

Bij het realiseren van het nieuwe bouwplan zal rekening worden gehouden met bovengenoemde uitgangspunten. Ten aanzien van het hemelwater zal een separate afvoer worden gerealiseerd die niet wordt aangesloten op het vuilwaterriool. Zo nodig zal het bouwplan nader met de waterbeheerder worden besproken.
Voor zover van toepassing zal de gemeente zelf de eventueel vereiste verklaring8 bij de waterbeheerder moeten aanvragen.

  1. 8. Zie www.hhnk.nl

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Planvorm

In dit geval is sprake van een zgn. postzegelbestemmingsplan. Kortheidshalve wordt voor een nadere toelichting hierop verder verwezen naar het gestelde in hoofdstuk 1 onder paragraaf 1.4.

5.2 Bestemmingsregeling

5.2.1 algemeen

De artikelen 1 en 2 (begrippen en wijze van meten) als ook de artikelen 7 tot en met 10 (algemene regels) en de artikelen 11 en 11 (overgangs- en slotregels) zijn geheel in lijn met de artikelen die over deze onderwerpen zijn opgenomen in het onlangs vastgestelde bestemmingsplan Weidevenne 2012.
Kortheidshalve wordt voor een nadere toelichting op deze artikelen daarom verwezen naar de toelichting behorende bij het bestemmingsplan Weidevenne 2012.

5.2.2 artikel 3 Tuin - 1

Dit artikel is vergelijkbaar het de bepaling die hierover onder "Tuin-1" in de planregeling van het bestemmingsplan Weidevenne 2012 is opgenomen.
Dit artikel impliceert dat de gronden met deze bestemming slecht als "tuin" mogen worden gebruikt, met zeer beperkte bouwmogelijkheden (erkers en terreinafscheidingen).

5.2.3 artikel 4 Tuin - 2

Dit artikel is een combinatie van datgene wat hierover in de bepalingen onder "Tuin-2" en "Tuin-4" in de planregeling van het bestemmingsplan Weidevenne 2012 is opgenomen.
Concreet en gelet op de afmetingen van de kavel houdt dat in, dat bij recht maximaal een oppervlakte van 75 m² aan overige bijbehorende bouwwerken is toegestaan.
Ten behoeve van het "generatie-wonen" of "mantelzorg" kan op basis van een (aparte) omgevingsvergunning en bij wijze van afwijking medewerking worden verleend aan de bouw van 30 m² extra bebouwing. De goot en nokhoogte van deze bebouwing is nader vastgelegd op respectievelijk 3 en 4,5 meter.

5.2.4 artikel 5 Wonen

Dit artikel regelt de zgn. woonbestemming binnen het plangebied en geeft daarbij invulling aan de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het bestemmingsvlak "Wonen". Dit bestemmingsvlak is volgens de verbeelding begrensd tot de (gewenste) oppervlakte (140 m²) van het hoofdgebouw c.q. de nieuwe woning.
Voor de nieuw te bouwen woning impliceert dit artikel verder, dat een maximale goothoogte is toegestaan, zoals die nader op de verbeelding is vermeld. In het onderhavige geval is de reguliere goothoogte gemaximaliseerd tot 4,0 meter. Verder geldt een nokhoogte van maximaal 10,0 meter.
Voorts is een artikellid met specifieke gebruiksregels opgenomen, waarin bepalingen zijn neergelegd voor activiteiten die verband houden met onder meer aan-huis-verbonden beroepen.

5.2.5 artikel 6 Waarde - Archeologie

Met dit artikel wordt de noodzakelijke bescherming geregeld van eventuele archeologische waarden binnen het plangebied, zoals dat nader is toegelicht in paragraaf 4.1 van hoofdstuk 4 van deze toelichting.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.1.1 Consultatie omwonenden

In overleg met de gemeente is een tiental direct-omwonenden rond de beoogde bouwlocatie rechtstreeks geconsulteerd, d.w.z. allemaal schriftelijk door middel van een brief. Door middel van deze brief zijn de bewoners van Purmerland 20 en 21A, Suez 13, 15, 17, 19 en 21 als ook Mauritius 2 tot en met 4 persoonlijk geïnformeerd over dit bestemmingsplan. Zij hebben daarbij onderhavig voorontwerp en een samenvatting van het plan ontvangen, dat verband houden met het voornemen op dit perceel 1 extra woning te realiseren.

6.1.2 Vervolg-procedure

Na afronding van deze consultatie wordt dit voorontwerp bestemmingsplan aan de gemeente overgedragen, die dit bestemmingsplan als een ontwerp in procedure zal brengen. Vervolgens kan op grond van artikel 3.8, eerste lid, onder d, van de Wet ruimtelijke ordening door een ieder desgewenst zienswijzen omtrent het ontwerp bij de gemeenteraad naar voren worden gebracht.

6.2 Financiële Uitvoerbaarheid

6.2.1 Grondexploitatie

Sinds l jul i 2008 kent de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) bepalingen
omtrent de grondexploitatie, inclusief de mogelijkheid van kostenverhaal (Afdeling 6.4 Wro).
Onderhavig bestemmingplan biedt de mogelijkheid om een woning te bouwen en daarmee is dus sprake van een bouwplan in de zin van de artikelen 6.2, lid 2, Wro en 6.2.1 Bro.
Op grond van de Wro ontstaat daarmee voor de gemeente de verplichting om een exploitatieplan vaststellen, dat strekt tot het verhaal van kosten die samen hangen met de grondexploitatie van onderhavig bouwplan Voorts kan de gemeente besluiten dat het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk indien:

  • de kostenverhaal anderszins is verzekerd;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels aan werken en werkzaamheden met betrekking tot het bouwrijp maken, aanleg van nutsvoorzieningen inrichten van de openbare ruimte en uitvoerbaarheid niet noodzakelijk is.

Voorts is in artikel 6 Bro bepaald dat de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van een planologische maatregel eveneens geen exploitatieplan behoeft op te stellen, wanneer:

  • het totaal van de exploitatiebijdrage die kan worden verhaald, minder bedraagt dan € 10.000,--
  • er geen verhaalbare inrichtingskosten ( voor bouwrijp maken, aanleg openbaargebied etc. zoals bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f, Bro) zijn;
  • de verhaalbare inrichtingskosten uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen.

6.2.2 Anterieure overeenkomst

De gemeente en initiatiefnemer hebben inmiddels een anterieure exploitatieovereenkomst opgesteld en ondertekend waarin het verhaal van de kosten voor de grondexploitatie i.c. de procedurekosten is zeker gesteld.
Het vaststellen van een exploitatieplan is daarom niet noodzakelijk. Een dergelijke overeenkomst sluit de bevoegdheid leges te heffen voor de procedure van de omgevingsvergunning niet uit.