Bestemmingsplan Wheermolen 2012
Bestemmingsplan - gemeente Purmerend
Vastgesteld op 31-01-2013 - deels onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Wheermolen 2012 van de gemeente Purmerend.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en bijlagen, als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0439.BPWM2012-va01.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.6 aan-huis-gebonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.7 achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.8 afhankelijke woonruimte
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.9 ambulante handel
het ter verkoop aanbieden van producten of diensten aan de consument, door een handelaar op een markt of een vaste commerciële standplaats op de openbare weg.
1.10 antennedrager
een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.11 antenne-installatie
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.12 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.13 bedrijfswoning
een woning in of bij een bedrijf, die wordt bewoond door (het gezin van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering.
1.14 beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden.
1.15 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.
1.16 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.17 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.18 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.19 bijgebouw
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.20 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.21 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.22 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is.
1.23 bouwmarkt
een al dan niet overdekt detailhandelsbedrijf, waarin een volledig of nagenoeg volledig assortiment aan bouwmaterialen en doe-het-zelfproducten uit voorraad wordt aangeboden.
1.24 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.25 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.26 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.27 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.28 café
een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.
1.29 consumentenvuurwerk
vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.
1.30 dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
1.31 dakopbouw
- a. een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich in geval van gebouwen met een hellend dakvlak tussen de dakgoot en de nok bevindt en waarvan de onderzijde van de constructie in het verlengde van het gevelvlak is geplaatst;
- b. een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich in geval van gebouwen met een platte afdekking boven de dakgoot dan wel het boeibord bevindt.
1.32 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.33 detailhandel in volumineuze goederen
detailhandel in goederen, zoals auto's, keukens, badkamers, boten, motoren, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en materialen.
1.34 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.
1.35 discotheek of dancing
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, in combinatie met het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen, feesten en andere daarmee vergelijkbare evenementen.
1.36 erker
een hoek- of rondvormig ondergeschikte toevoeging aan de verblijfsruimte van de woning (woonkamer) gelegen aan de voorgevel op de begane grond en aan drie zijden geheel of gedeeltelijk voorzien van glas.
1.37 extensieve dagrecreatie
niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, varen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen, natuurobservatie en schooltuinen.
1.38 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.39 grootschalige detailhandel
grootschalige meubelbedrijven, al dan niet - in ondergeschikte mate - in combinatie met woninginrichting en stoffering, alsmede tuincentra.
1.40 hoofdgebouw:
een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.41 horecabedrijf
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
1.42 hotel
een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met - al dan niet - als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.
1.43 jongerenontmoetingsplek
een gebouw, of bouwwerk, geen gebouw zijnde, waar jongeren elkaar kunnen ontmoeten.
1.44 kampeermiddelen
niet als een bouwwerk aan te merken vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.
1.45 kantoor:
het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee gelijk te stellen gebied waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.46 kap
constructie ter afdekking van een gebouw waarop de dakbedekking rust, niet zijnde een muur, en die bestaat uit ten minste twee hellende dakvlakken die elkaar snijden op het hoogste punt.
1.47 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
1.48 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen
voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie.
1.49 ligplaats
een plek voor het aanleggen van woonschepen waarbij de duur van het aanleggen een permanent karakter heeft.
1.50 maatschappelijke voorzieningen
(overheids)voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, sport, onderwijs, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.
1.51 mantelzorg
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
1.52 NEN
door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.
1.53 niet-permanente verblijfsrecreatie
verblijfsrecreatie waarbij uitsluitend van seizoensgebonden standplaatsen kampeermiddelen gebruik wordt gemaakt.
1.54 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.55 oorspronkelijke nokhoogte
de nokhoogte van gebouwen ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.
1.56 oorspronkelijke achtergevel
de plaats van de achtergevel van gebouwen ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.
1.57 openbare dienstverlening
de dienstverlening door een (semi-)overheidsinstelling in het kader van de uitoefening van de aan die instelling toegekende publieke taak.
1.58 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.59 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.60 perceelsgrens
de grens van een bouwperceel.
1.61 platte afdekking
een horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw, dat meer dan tweederde van het grondoppervlak van het gebouw beslaat.
1.62 praktijkruimte
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
1.63 prostitutie
het zich beschikbaar stellen voor seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.64 professioneel vuurwerk
vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk.
1.65 reclamemast
een bouwwerk, geen gebouwen zijnde, specifiek bedoeld voor de uiting van bedrijfsmatige reclame.
1.66 restaurant
een horecabedrijf, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.
1.67 risicovolle inrichting:
inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals dit geldt op het tijdstip van de vaststelling van het plan.
1.68 seksinrichting
het bedrijfsmatig - of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt - gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen.
1.69 Staat van Horeca-activiteiten
de Staat van horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt.
1.70 topgevel
een gevel aan de korte zijde van een gebouw waarvan de gevellijn min of meer de kapvorm volgt.
1.71 volkstuin
een perceel waarop gebruiker gewassen teelt voor eigen gebruik.
1.72 verblijfsmiddelen
voor verblijf geschikte - al dan niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken - voer- en vaartuigen, arken, caravans, tenten en andere soortgelijke constructies, voor zover geen bouwwerken en geen kampeermiddelen zijnde.
1.73 verblijfsrecreatie
het met het recreatief oogmerk verblijven met overnachten in een kampeermiddel, dan wel recreatiewoning of -appartement, jeugdherberg, hotel of pension door personen die hun hoofdverblijf elders hebben.
1.74 verkoopvloeroppervlakte
de gebruiksvloeroppervlakte van voor het publiek toegankelijke winkelruimten.
1.75 vloeroppervlak
het totale oppervlak van vloeren van alle bouwlagen van een gebouw.
1.76 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt, mede gezien de situering van het huisnummer, brievenbus, voordeur en uitrit.
1.77 windturbine
een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.
1.78 woning
(een gedeelte van) een gebouw geschikt en bestemd voor de huisvesting van personen, anders dan voor recreatieve doeleinden.
1.79 wooncomplex
een (verzameling van) gebouw(en) waarin enerzijds wordt gewoond door ouderen en/of groepen personen en waarin anderzijds de hierbij benodigde voorzieningen zijn gehuisvest in de vorm van medische, paramedische en andere maatschappelijke voorzieningen alsmede recreatieve en restauratieve voorzieningen.
1.80 woonschip
een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, gebruikt als of bestemd tot woonverblijf.
1.81 woonwagenstandplaats
een aangewezen plaats voor de stalling van woonwagens en de daarbij behorende bijgebouwen.
1.82 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie
- a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.5 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.6 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.7 hoogte van een woonschip
vanaf het waterpeil tot aan het hoogste punt van het woonschip, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antenne-installaties en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderdelen.
2.8 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.9 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.10 oppervlakte van een woonschip
tussen de buitenzijde van de zijwanden, neerwaarts geprojecteerd op het niveau van het waterpeil.
2.11 vloeroppervlakte
de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' voorzieningen ten behoeve van openbaar nut;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'opslag' opslagdoeleinden;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' een tankstation met lpg en bijbehorende detailhandel;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden, nutsvoorzieningen en water.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.1, sub b ten behoeve van het bouwen van nieuwe bouwwerken buiten het bouwvlak, mits het gezamenlijke oppervlak van de bouwwerken buiten het bouwvlak niet meer bedraagt dan 100 m2 en de bouwhoogte niet hoger is dan 5 meter.
Artikel 4 Gemengd - 1
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. detailhandel;
- b. dienstverlening;
- c. wonen;
- d. praktijkruimten;
- e. kantoren;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1': horeca uit ten hoogste categorie 1 van de Staat van Horeca-activiteiten;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' is de functie wonen niet toegestaan.
- h. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden, nutsvoorzieningen en water.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.2.1, sub b ten behoeve van het bouwen van nieuwe bouwwerken buiten het bouwvlak, mits het gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken buiten het bouwvlak niet meer bedraagt dan 100 m2 en de bouwhoogte niet hoger is dan 5 meter.
4.4 Specifieke gebruiskregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. de opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- b. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan;
- c. detailhandel in volumineuze goederen en grootschalige detailhandel is niet toegestaan.
Artikel 5 Gemengd - 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen
- b. praktijkruimten;
- c. kantoren;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden, nutsvoorzieningen en water.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omghevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.2.1, sub b ten behoeve van het bouwen van nieuwe bouwwerken buiten het bouwvlak, mits het gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken buiten het bouwvlak niet meer bedraagt dan 100 m2 en de bouwhoogte niet hoger is dan 5 meter.
Artikel 6 Groen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groen, water, speelvoorzieningen, bermen, bermsloten en voet- en fietspaden en (ontsluitings)wegen;
- b. nutsvoorzieningen;
- c. ondergrondse containers;
- d. objecten van beeldende kunst;
- e. openbare toiletvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen voor nutsvoorzieningen alsmede openbare toiletvoorzieningen;
- b. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de regels zoals opgenomen in artikel 24.1.
- c. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen bedraagt ten hoogste 3 meter;
- d. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van openbare toiletvoorzieningen bedraagt ten hoogste 3 meter;
- e. de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van openbare toiletvoorzieingen bedraagt ten hoogste 9 m2.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Artikel 7 Kantoor
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. kantoren;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden, nutsvoorzieningen en water.
7.2 Bouwregels
7.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 7.2.1, sub b ten behoeve van het bouwen van nieuwe bouwwerken buiten het bouwvlak, mits het gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken buiten het bouwvlak niet meer bedraagt dan 100 m2 en de bouwhoogte niet hoger is dan 5 meter.
Artikel 8 Maatschappelijk
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bibliotheken;
- b. wijkcentra;
- c. gebouwen voor religieuze en levensbeschouwelijke en daarmee vergelijkbare doeleinden;
- d. gezondheidszorg met daarbij behorende woonfuncties;
- e. jeugd- en kinderopvang;
- f. onderwijs;
- g. openbare dienstverlening;
- h. verenigingsleven;
- i. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden, nutsvoorzieningen en water.
8.2 Bouwregels
8.3 Afwijken van de bouwregels
Artikel 9 Recreatie - 1
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. extensieve en kleinschalige dagrecreatie;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.
9.2 Bouwregels
9.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 9.2.1, sub b ten behoeve van het bouwen van nieuwe bouwwerken buiten het bouwvlak, mits het gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken buiten het bouwvlak niet meer bedraagt dan 100 m2 en de bouwhoogte niet hoger is dan 5 meter.
9.4 Specifieke gebruiksregel
Met betrekking tot het gebruik geldt dat verblijfsrecreatie niet is toegestaan.
Artikel 10 Recreatie - 2
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. dagrecreatie;
- b. verblijfsrecreatie;
- c. volkstuinen;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water;
- e. voet- en fietspaden en (ontsluitings)wegen.
10.2 Bouwregels
10.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 10.2.1 sub b ten behoeve van het bouwen van nieuwe bouwwerken buiten het bouwvlak, mits het gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken buiten het bouwvlak niet meer bedraagt dan 100 m2 en de bouwhoogte niet hoger is dan 5 meter.
10.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik geldt dat verblijfsrecreatie slechts is toegestaan voor de periode van 1 april tot 1 oktober.
Artikel 11 Sport
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. sport en spel;
- b. ondergeschikte horeca behorende bij sportaccommodaties uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van horeca-activiteiten;
- c. evenementen, waaronder braderieën, beurzen en rommelmarkten;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'manege' een manege;
- e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en (ontsluitings)wegen;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' ten hoogste één bedrijfswoning.
11.2 Bouwregels
11.3 Afwijken van de bouwregels
Artikel 12 Tuin - 1
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor;
- a. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen met de daarbij behorende voorzieningen, zoals een parkeerplaats;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'garage' een garage.
12.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend erkers, garages en erf- en terreinafscheidingen worden gebouwd;
- b. aan de voorgevel van het hoofdgebouw is ten hoogste één erker toegestaan over maximaal de breedte van de woonkamer. De diepte bedraagt ten hoogste 50% van de diepte van de voortuin met een maximum van 1,2 meter. De bouwhoogte bedraagt maximaal de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw;
- c. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 meter.
Artikel 13 Tuin - 2
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor
- a. erven bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen met de daarbij behorende voorzieningen, naast of achter de woning gelegen stegen, voet- en fietspaden alsmede erfbebouwing en nutsvoorzieningen.
13.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. het gezamenlijk grondoppervlak van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50% van de bij deze bestemming behorende gronden, met een maximum van 50 m2;
- b. In afwijking van het bepaalde onder a mag op erven met een grondoppervlak groter dan 150 m² het maximum oppervlak aan aanbouwen en bijgebouwen worden vergroot tot ten hoogste 50% van dat bij het hoofdgebouw behorende erf, met een maximum van 75 meter2;
- c. de diepte van een aanbouw aan het hoofdgebouw mag, gemeten vanuit de achtergevel van het hoofdgebouw of in de denkbeeldige lijn van het verlengde daarvan ten hoogste 3 meter bedragen, met dien verstande dat indien ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan over een gedeelte van de achtergevel al een vergunde aanbouw aanwezig is met een diepte van meer dan 3 meter, de nieuwe aanbouw over het resterende deel van de achtergevel net zo diep mag zijn als de bestaande vergunde aanbouw;
- d. de breedte van een aanbouw naast het hoofdgebouw mag, gemeten vanuit de zijgevel van het hoofdgebouw of in de denkbeeldige lijn van het verlengde daarvan, ten hoogste 3 meter bedragen, met dien verstande dat indien ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan over een gedeelte van de zijgevel al een vergunde aanbouw aanwezig is met een breedte van meer dan 3 meter, de nieuwe aanbouw over het resterende deel van de zijgevel net zo breed mag zijn als de bestaande vergunde aanbouw;
- e. de bouwhoogte van aanbouwen mag ten hoogste de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw bedragen, vermeerderd met 0,25 meter tot een maximum van 4,5 meter;
- f. de goothoogte van bijgebouwen mag ten hoogste 3 meter en de bouwhoogte van bijgebouwen ten hoogste 4,5 meter bedragen;
- g. dakkapellen aan de voorzijde van aanbouwen en bijgebouwen zijn niet toegestaan.
- h. dakterrassen zijn uitsluitend op aanbouwen toegestaan, voorzover deze zich recht achter het hoofdgebouw bevinden. Een hek op een dakterras mag ten hoogste 1 meter hoog zijn, gemeten van de bovenkant van de aanbouw tot het hoogste punt van het hek;
- i. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen bedraagt ten hoogste 3 meter;
- j. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de regels zoals opgenomen in artikel 24.1.
13.3 Specifieke gebruiksregels
- a. Onder een gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruiken of laten gebruiken van een bijgebouw als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte.
- b. Onder een gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor prostitutie en/of seksinrichting.
13.4 Afwijken van de gebruiksregels
- a. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 13.3, sub a om een tijdelijk gebruik als afhankelijke woonruimte toe te staan, mits:
- 1. de afhankelijke woonruimte en de bewoning daarvan noodzakelijk is uit een oogpunt van mantelzorg;
- 2. de afhankelijke woonruimte is gesitueerd binnen een straal van 10 meter van de dichtstbijzijnde zij- of achtergevel van het hoofdgebouw;
- 3. de afhankelijke woonruimte is op ten minste 1 meter afstand achter de (verlengde) voorgevel van het hoofdgebouw gesitueerd;
- 4. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte niet meer bedraagt dan 60 m², met dien verstande dat - indien de oppervlakte van de gronden achter de (verlengde) voorgevelrooilijn meer bedraagt dan 200 m² - die oppervlakte mag worden vermeerderd met 10% van die overmaat tot een oppervlakte van niet meer dan 80 m²;
- 5. de bepalingen van het Bouwbesluit het gebruik van bebouwing als afhankelijke woonruimte niet in de weg staan;
- 6. geen sprake is van een onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, omgevingswaarden dan wel de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. Een onder a bedoelde omgevingsvergunning kan per woning slechts eenmaal worden verleend.
- c. De omgevingsvergunning wordt ingetrokken als bedoeld onder a indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak uit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
Artikel 14 Tuin - 3
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. erven bij de op de aangrenzende gronden gelegen woonschepen met de daarbij behorende voorzieningen.
14.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bergingen worden gebouwd;
- b. per woonschip mag één berging worden gerealiseerd;
- c. de oppervlakte van de berging bedraagt niet meer dan 8 m2;
- d. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de regels zoals opgenomen in artikel 24.1.
Artikel 15 Verkeer - 1
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, exclusief opstelstroken en busstroken;
- b. voet- en fietspaden;
- c. parkeren;
- d. ter plaatse van de aanduiding "railverkeer": spoorwegen en de daarbij behorende bermen, taluds en spoorwegovergangen, met de daarbij behorende en daaraan ondergeschikte detailhandel, dienstverlening en horeca, voor zover voorkomend in categorie 1 van de Staat van horeca-activiteiten;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'openbaar vervoerstation' een openbaar vervoerstation;
- f. overige openbaar vervoervoorzieningen;
- g. objecten van beeldende kunst;
- h. ondergrondse containers;
- i. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, abri's, groen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen, bruggen en water.
15.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen;
- b. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de regels zoals opgenomen in artikel 24.1;
- c. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen bedraagt ten hoogste 3 meter.
Artikel 16 Verkeer - 2
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met een functie voor verblijf en verplaatsing;
- b. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
- c. parkeren;
- d. objecten van beeldende kunst;
- e. ondergrondse containers;
- f. ambulante handel;
- g. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, abri's, fiets- en voetpaden, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen en water.
16.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen alsmede openbare toiletvoorzieningen;
- b. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de regels zoals opgenomen in artikel 24.1;
- c. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en openbare toiletvoorzieningen bedraagt ten hoogste 3 meter.
16.3 Afwijken van de bouwregels
Artikel 17 Water
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verkeer te water;
- b. water ten behoeve van de waterhuishouding;
- c. oeverstroken;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats' woonschepen;
- e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals bruggen, steigers, keermuren voor waterbeheersing, oeverbeschoeiingen, dammen en duikers.
17.2 Bouwregels
17.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de in artikel 17.2.2 sub b vermelde maximale afmetingen van steigers indien deze afmetingen niet meer overeen komen met het gestelde in de Keur van de waterbeheerder.
Artikel 18 Wonen
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen met aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsactiviteiten;
- b. een wooncomplex;
- c. ter plaatse van de aanduiding "maatschappelijk" maatschappelijke voorzieningen in de plint van het gebouw;
- d. parkeren;
- e. ter plaatse van de aanduiding "garage" mogen uitsluitend garages worden opgericht voor de stalling van vervoermiddelen en voor de berging van niet voor handel en voor distributie bestemde goederen;
- f. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals erven, nutsvoorzieningen, tuinen en water.
18.2 Bouwregels
18.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 19 Leiding - Gas - 1
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas - 1' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar geldende bestemming(en), tevens bestemd voor een aardgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 6 inch en een druk van ten hoogste 40 bar met de daarbij behorende belemmeringenstrook.
19.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 19.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
19.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 19.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
- a. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding - Gas - 1 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
- 2. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- 3. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
- 4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
- 5. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
- 6. het permanent opslaan van goederen.
- b. Het verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:
- 1. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- 2. die het normale onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
- 3. welke graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten vormen.
- c. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de veiligheid van de leiding en van de bijbehorende belemmeringenstrook.
19.5 Adviesprocedure
Alvorens omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 4 winnen burgemeester en wethouders advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.
Artikel 20 Leiding - Gas - 2
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas - 2' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar geldende bestemming(en), tevens bestemd voor een aardgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 8 inch en een druk van ten hoogste 40 bar met de daarbij behorende belemmeringenstrook.
20.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 20.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
20.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 20.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
- a. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding - Gas - 2 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
- 2. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- 3. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
- 4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
- 5. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
- 6. het permanent opslaan van goederen.
- b. Het verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:
- 1. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- 2. die het normale onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
- 3. welke graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten vormen.
- c. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de veiligheid van de leiding en van de bijbehorende belemmeringenstrook.
20.5 Adviesprocedure
Alvorens omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 4 winnen burgemeester en wethouders advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.
Artikel 21 Waarde - Archeologie
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - tevens bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.
21.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
- c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
21.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het in 21.2 sub c gestelde. Omgevingsvergunning wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
- b. Het onder a bedoelde onderzoek dient alleen gedaan te worden indien de bodemverstoring een oppervlakte van meer dan 500 m2 beslaat.
- c. Aan deze omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden tot:
- 1. het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
- 2. het doen van opgravingen door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
- 3. het begeleiden van de activiteiten waarvoor omgevingsvergunning is verleend door een daarvoor aangewezen archeologisch deskundige.
- d. De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende matie is vastgesteld.
21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het ophogen van de bodem met meer dan 50 cm;
- 2. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
- 3. het verlagen van het waterpeil;
- 4. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
- 5. het aanleggen van bos of boomgaard, of het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- 6. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
- 7. het aanleggen van nieuwe ondergrondse transport, energie of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
- b. Het verbod is niet van toepassing:
- 1. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 50 cm onder het bestaande maaiveld;
- 2. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een oppervlakte tot ten hoogste 500 m2;
- 3. indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
- 4. indien het archeologisch erfgoed zodanig zal worden behandeld dat conservering in de bodem is gewaarborgd;
- 5. indien de werken en /of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen.
- c. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan alleen worden verleend indien door de uitvoering van werkzaamheden de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast.
- d. Alvorens te beslissen omtrent de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden dient op basis van archeologisch onderzoek te zijn aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden en welke voorwaarden hiervoor dienen te worden gesteld.
21.5 Nadere eisen
- a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologisch monumenten of resten aanwezig zijn.
- b. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond kunnen worden behouden.
21.6 Wijzigingsbevoegdheden
Burgemeester en wethouders kunnen met toepassing van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen door:
- a. op de plankaart de bestemming "Waarde - Archeologie" geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief onderzoek is aangetoond, dat er op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
- b. op gronden alsnog de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" te leggen, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op de ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 22 Waterstaat - Waterkering
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - tevens bestemd voor waterstaatkundige voorzieningen.
22.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 meter;
- c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
22.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het in artikel 22.2, sub c gestelde. Omgevingsvergunning wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 23 Antidubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 24 Algemene Bouwregels
24.1 Hoogtematen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste:
erfafscheidingen | 2 meter |
lichtmasten t.b.v. sportvelden | 20 meter |
overige lichtmasten | 9 meter |
vlaggenmasten | 9 meter |
objecten van beeldende kunst | 6 meter |
speeltoestellen | 4 meter |
bruggen | 12 meter |
overig straatmeubilair | 6 meter |
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 3 meter |
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in dit lid ten behoeve van het bouwen van objecten van beeldende kunst met een bouwhoogte van 15 meter.
24.2 Antenne-installaties
Met betrekking tot antenne-installaties gelden de volgende regels:
- a. Antennes-installaties waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in combinatie met het Besluit omgevingsrecht voor het oprichten een omgevingsvergunning vereist is, zijn niet toegestaan.
- b. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het onder a. genoemde verbod ten behoeve van de bouw van een antenne-installatie tot een bouwhoogte van ten hoogste 40 meter.
24.3 Bestaande maten
Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:
- a. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- b. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
- c. ingeval van herbouw is dit lid onder a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
24.4 Overschrijding bouwgrenzen
- a. De bouwgrenzen niet zijnde de bestemmingsgrenzen mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
- 1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), liften, galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 meter bedraagt;
- 2. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 meter bedraagt;
- 3. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 meter bedraagt.
- b. De bouwgrenzen wel zijnde de bestemmingsgrenzen mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels, in het geval van appartementengebouwen door balkons worden overschreden, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 meter bedraagt.
24.5 Ondergronds bouwen
De in dit plan vervatte regels voor bebouwing zijn van overeenkomstige toepassing op bouwen beneden het peil, met dien verstande dat tot ten hoogste één bouwlaag diepte mag worden gebouwd.
24.6 Wijziging goot-/boeiboordhoogte
- a. Indien zich op de achterzijde van een gebouw één of meer dakopbouwen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 70% van de gevelbreedte, wordt de goot of boeibord van de dakopbouw als goot- of boeibordhoogte aangemerkt.
- b. Indien zich op de voorzijde van een gebouw één of meer dakopbouwen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte, wordt de goot of boeibord van de dakopbouw als goot- of boeibordhoogte aangemerkt.
Artikel 25 Algemene Gebruiksregels
- a. Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1 van de Wabo wordt in ieder geval verstaan:
- 1. gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gericht gebruik en onderhoud;
- 2. gebruik van gronden als stalling- en/of opslagplaats van aan het gebruik onttrokken machines, voer- vaar- en vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gericht gebruik en onderhoud;
- 3. het gebruik van gronden als uitstallings-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfmiddelen;
- 4. het gebruik van grond voor prostitutie.
- b. Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1 van de Wabo wordt niet verstaan:
- 1. vormen van gebruik als bedoeld in lid 1, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge de bestemming, de bestemmingsomschrijving en/of de overige regels mag worden gebruikt;
- 2. het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming;
- 3. de stalling van ten hoogste één toercaravan en/of boot op de bij een woning behorende grond, niet zijnde de bestemming Tuin - 1 of Tuin - 3.'
Artikel 26 Algemene Afwijkingsregels
Met een omgevingsvergunning kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds omgevingsvergunning kan worden verleend - worden afgeweken van de planregels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 meter bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 27 Algemene Wijzigingsregels
27.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen ten hoogste 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregel
Artikel 28 Overgangsrecht
28.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
28.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 29 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam "Regels van het bestemmingsplan Wheermolen 2012".
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het planologisch regime voor de wijk Wheermolen en het groengebied Dwarsgouw is verouderd. In de Wet ruimtelijke ordening is een verplichte actualisering voor bestemmingsplannen opgenomen. Bestemmingsplannen mogen niet ouder zijn dan 10 jaar. Om te voldoen aan deze verplichting wordt voor deze wijk een nieuw bestemmingsplan opgesteld. In dit bestemmingsplan worden actuele planregels opgenomen.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt in het midden van Purmerend. Het plangebied wordt in het noordoosten begrensd door de N244. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door de Purmerringvaart, en aan de zuidzijde door de rivier De Where. De exacte locatie van het plangebied is in figuur 1.1 weergegeven.
Figuur 1.1 Begrenzing plangebied
1.3 Vigerende Plannen
Voor het plangebied zijn in de huidige situatie de volgende bestemmingsplannen vigerend:
- Wheermolen 1980, vastgesteld door de gemeenteraad op 26 november 1981 en goedgekeurd door gedeputeerde staten op 26 oktober 1982.
- De Koog 1997, vastgesteld door de gemeenteraad op 27 mei 1999 en goedgekeurd door gedeputeerde staten op 26 augustus 1999.
- Tweede wijziging Wheermolen (oost) / Wheermolen-Oost 1966, vastgesteld door de gemeenteraad op 31 maart 1967 en goedgekeurd door gedeputeerde staten op 20 februari 1968.
Met het voorliggende bestemmingsplan worden de regelingen zoals in de bovengenoemde bestemmingsplannen zijn vastgelegd, voor het onderhavige plangebied vervangen.
1.4 Planvorm
Het voorliggende bestemmingsplan legt de bestaande situatie vast. Hierbij is enige ruimte voor flexibiliteit in het plan opgenomen.
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 bevat een samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied. Hierbij wordt ingegaan op het beleid van het rijk, regio en provincie en gemeente. De gemeentelijke beleidsdocumenten komen hier beknopt aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van ruimtelijke structuur in het plangebied gegeven en wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op de functionele structuur, waarin een duidelijke relatie wordt gelegd met het gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 5 worden de relevante milieuaspecten behandeld. In hoofdstuk 6 wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de gedachten die ten grondslag liggen aan de juridische regeling. Hoofdstuk 7 bevat de paragrafen over de economische uitvoerbaarheid. Tenslotte wordt in hoofdstuk 8 de gevolgde inspraakprocedure en het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschreven.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
De beleidscontext voor het bestemmingsplan Wheermolen wordt gevormd door een aantal landelijke, provinciale, regionale en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante rijks-, provinciaal en regionaal beleid beknopt samengevat. Voor het gemeentelijke beleid is de algemene beleidslijn aangegeven. De relevante sectorale, gemeentelijke beleidsnota's komen in hoofdstuk 3, functionele analyse, aan bod.
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Nota ruimte
De Tweede en Eerste Kamer der Staten Generaal hebben achtereenvolgens op 17 mei 2005 en 17 januari 2006 ingestemd met de Nota Ruimte1 . Deze nota bevat op hoofdlijnen de strategische visie op het ruimtelijke beleid op rijksniveau. Dit ruimtelijke beleid spitst zich toe op i inrichtingsvraagstukken tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. Het belangrijkste doel van deze nota is om op efficiënte en duurzame wijze ruimte te maken voor de inrichtingsvraagstukken binnen het beperkte oppervlak dat ons land kent.
Voor steden en netwerken richt het nationaal beleid zich op voldoende ruimte voor wonen, werken en mobiliteit en de daarbij behorende voorzieningen, groen, recreatie, sport en water. Daarbij kiest het rijk voor versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden en borging van de veiligheid.
In de Nota Ruimte benoemt het rijk zes nationale stedelijke netwerken en dertien grotendeels binnen deze netwerken gelegen economische kerngebieden. Een deel van elk nationaal stedelijk netwerk is eveneens economisch kerngebied. Purmerend is zowel onderdeel van een economisch kerngebied als van het nationaal stedelijk netwerk Randstad Holland.
In de Nota Ruimte wordt het nationaal stedelijk netwerk Randstad Holland beschreven als het grootste nationaal stedelijk netwerk in Nederland. De Randstad is het politieke, bestuurlijke, sociale en culturele hart van Nederland én de belangrijkste motor van economie, logistiek, zakelijke en financiële dienstverlening en toerisme. Ook op het gebied van kennisindustrie en innovatie is de Randstad belangrijk.
Binnen elk van de nationale stedelijke netwerken geeft het rijk in de nota een aantal gebieden aan om de verstedelijking te bundelen. De verhouding tussen de binnen deze gebieden gebundelde en de daarbuiten verspreide verstedelijking moet ten minste gelijk blijven. Purmerend is als bundelingsgebied weergegeven. In deze gebieden ligt het accent wel op verstedelijking, maar er moet in samenhang daarmee ook ruimte gepland worden voor water, natuur, landschap, recreatie, sport en landbouw en rekening worden gehouden met cultuur en cultuurhistorie.
- 1. `Nota Ruimte', ministeries van VROM, LNV en EZ, Den Haag
2.1.2 Realisatieparagraaf
De Nota Ruimte en de andere vigerende planologische kernbeslissingen (PKB's) hebben op 1 juli 2008 op basis van het overgangsrecht de status van structuurvisie gekregen. De Realisatieparagraaf krijgt eveneens de status van structuurvisie en wordt als het ware toegevoegd aan de Nota Ruimte en overige PKB's. Nieuwe structuurvisies moeten volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) een beschrijving bevatten waaruit blijkt hoe het Rijk de in de structuurvisie verwoorde nationale ruimtelijke belangen wil verwezenlijken. Omdat de vigerende PKB's nog niet over een dergelijke realisatieparagraaf beschikken heeft het kabinet deze realisatieparagraaf vastgesteld. Het overzicht van alle nationale ruimtelijke belangen uit de verschillende PKB's en de voorgenomen verwezenlijking daarvan worden gebundeld in één Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid.
2.1.3 Nota Wonen 'Mensen, Wensen en Wonen'
In deze nota heeft het kabinet zijn visie op het wonen in de 21e eeuw neergelegd. De nota stelt de burger centraal in het woonbeleid. Dat is nodig, want uit onderzoek is gebleken dat de woonwensen van de burger nog onvoldoende worden bediend.
2.1.4 Nota Anders omgaan met water, Waterbeleid in de 21e eeuw
Met de nota `Anders omgaan met water, Waterbeleid in de 21e eeuw wil het Rijk een ander waterbeleid realiseren. Er moet geanticipeerd worden op een stijgende zeespiegel, een stijgende rivierafvoer, bodemdaling en een toename van de neerslag. Nieuwe ruimtelijke besluiten mogen de problematiek van veiligheid en wateroverlast niet ongemerkt vergroten. Bij nieuwe ruimtelijke besluiten moeten de gevolgen voor veiligheid en wateroverlast expliciet in beeld worden gebracht.
De nota geeft twee drietrapsstrategieën als uitgangspunten. Voor waterkwantiteit bestaat die uit de trits vasthouden, bergen en afvoeren. Voor waterkwaliteit is die trits schoonhouden, scheiden en zuiveren. Deze strategieën vertalen zich voor het stedelijk gebied in aandachtspunten als: meer ruimte voor water, relatie tussen het stedelijk water en het water in het omliggende gebied, vergroting van het waterbergend vermogen met name in de stadsranden, verbetering van de waterkwaliteit, vergroting van de belevingswaarde van water, en kansen voor natuur en recreatie in en rondom stedelijk water.
2.1.5 Nationaal Waterplan
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan2 vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
In het Nationaal Waterplan geeft het Rijk aan dat wordt vastgehouden aan de ingezette koers voor het reduceren van verontreinigende stoffen in het oppervlaktewater, namelijk een combinatie van de principes: aanpak bij de bron, hergebruik, zuivering en 'de vervuiler betaalt'.
Meer dan voorheen wordt aandacht gegeven aan de inrichting van het watersysteem. De sanering van bronnen wordt zoveel als mogelijk landelijk of Europees aangepakt. Het uitvoeringsprogramma diffuse bronnen wordt voortgezet. Het vergunnen van lozingen wordt zo veel als mogelijk vervangen door algemene regels. Om gebiedsspecifieke differentiatie mogelijk te maken gaat het Nationaal Waterplan voort op de reeds ingeslagen weg om aan bevoegde instanties ruimte te laten om met maatwerkvergunningen aanvullende bescherming van het watersysteem te realiseren.
- 2. Provinciaal waterplan 2006-2010, Provincie Noord-Holland, 30 januari 2006
2.1.6 Nota mobiliteit
De Nota Mobiliteit3 geeft de hoofdlijnen van het nationale verkeers- en vervoersbeleid. Door in het ruimtelijk beleid uit te gaan van de beschikbare infrastructurele capaciteit en door meer rekening te houden met de gevolgen voor verkeer en vervoer kunnen regio's extra mobiliteit voorkomen. De decentrale overheden zijn verantwoordelijk voor de planologische doorwerking van de risicozones. Zij nemen de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen mee in het ruimtelijk beleid en maken de afwegingen. Van de decentrale overheden wordt bovendien verwacht dat zij vanuit hun eigen verantwoordelijkheid gesignaleerde problemen eerst op lokaal dan wel regionaal niveau oplossen.
De beleidsdoelen van het beleid uit deze nota zijn:
- 1. het verbeteren van de internationale bereikbaarheid;
- 2. het verbeteren van de interne en onderlinge bereikbaarheid van de nationale stedelijke netwerken en economische kerngebieden;
- 3. een goed functionerend systeem voor het vervoer van personen en goederen als essentiële voorwaarde voor economische ontwikkeling;
- 4. het inzetten op proces- en technologie-innovatie ter realisering van de beleidsdoelen.
- 3. Nota Mobiliteit, Ministerie van verkeer en waterstaat en ministerie van VROM, 2005
2.1.7 Conclusie rijksbeleid
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt voldaan aan de doelen en uitgangspunten zoals omschreven in het rijksbeleid.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040, Kwaliteit door veelzijdigheid
De Structuurvisie Noord-Holland 2040 bevat het provinciaal ruimtelijk beleid. De hoofddoelstelling is het inspelen op de veranderingen die tot 2040 te verwachten zijn. In de periode tot 2040 zullen verdere globalisering en klimaatverandering grote gevolgen hebben voor Noord-Holland. Ook veranderingen en trends op nationaal en lokaal niveau hebben een grote ruimtelijke impact. Deze veranderingen leiden tot een aantal belangrijke ruimtelijke opgaven en keuzes. In de Structuurvisie worden deze ontwikkelingen en de voornaamste keuzes die de Provincie Noord-Holland zal moeten maken kort toegelicht. Ook wordt geschetst hoe de provincie er in 2040 uitziet en op welke wijze de Provincie met deze structuurvisie zal bijdragen aan het realiseren van dit toekomstbeeld. De Structuurvisie is vastgesteld op 21 juni 2010 en in werking getreden op 1 november 2010.
Uitgangspunt is om de vraag naar woningen zoveel mogelijk te realiseren binnen het Bestaand Bebouwd Gebied. Dit komt zowel het realiseren van (hoog)stedelijke voorzieningen in de metropoolregio (de metropolitane strategie) als het behouden van regionale/lokale voorzieningen in kleine(re) kernen in het noorden ten goede. Door concentratie worden verkeer- en vervoersnetwerken optimaal benut en wordt een voldoende en gedifferentieerd aanbod van sociaal-culturele voorzieningen behouden. Verdichting brengt een aantal aandachtspunten met zich mee op het gebied van sociaal-maatschappelijke voorzieningen, functiemenging en financiering. Voorzieningen zoals scholen, kantoren en bedrijfsruimten, winkelaanbod, ruimte voor groen, recreatie, sport en zorg zijn onlosmakelijk verbonden met het woonprogramma. Door gevarieerde programma's zijn deze functies binnen het Bestaand Bebouwd Gebied te behouden.
Het bepaalde in dit bestemmingsplan is niet strijdig met de Structuurvisie Noord-Holland 2040.
2.2.2 Provinciale Woonvisie 2010-2020
Het provinciale beleid inzake woningbouw is vastgelegd in de Provinciale Woonvisie 2010-2020. Deze woonvisie sluit aan op de structuurvisie en schetst de kaders voor regionaal woonbeleid. Vooral het kwalitatieve aspect van wonen komt in deze visie aan de orde. De speerpunten van dit beleid zijn:
- 1. verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten, en specifiek voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning;
- 2. verbeteren van de mate waarin voorzieningen in de woonomgeving aansluiten bij de vraag van bewoners;
- 3. verbeteren van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving.
2.2.3 Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie
In deze verordening worden regels gegeven omtrent de inhoud van bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. In de verordening worden algemene regels gegeven voor de Provinciale Planologische Commissie, de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling, bedrijventerreinen en detailhandel, de mogelijkheden voor woningbouw in het landelijk gebied, de vereiste ruimtelijke kwaliteit verbonden met stedelijke en niet-stedelijke ontwikkelingen in het landelijke gebied, de Groene en Blauwe Ruimte, energie en landbouw.
Het onderhavige bestemmingsplan bevat geen punten die in strijd zijn met deze verordening.
2.2.4 Ecologische Hoofdstructuur
Het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) streeft ernaar om in 2020 meer dan 750.000 hectare aan natuurgebieden bij de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) te laten horen. Het grootste deel van deze EHS-gebieden zijn bestaande bossen en natuurgebieden. Daarbij komt nog ruim zes miljoen hectare natte natuur: meren, rivieren en de Nederlandse delen van de Noordzee en de Waddenzee. Milieumaatregelen moeten ervoor zorgen dat de natuur binnen de EHS schoner en stiller wordt. De EHS wordt bovendien steeds beter planologisch beschermd. Dat is niet alleen beter voor de natuur zelf, maar ook voor recreanten die rust en kwaliteit zoeken. Ze kunnen ervaren hoe Nederland er vroeger van nature uitzag. In de EHS is vooral plaats voor bijzondere planten en dieren. Er zijn ook meer mogelijkheden voor woeste natuur die zichzelf in stand houdt, op de manier zoals dit ging voor de komst van de mens.
Om een grootschalig ecologisch netwerk als de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) te kunnen realiseren zijn verbindingen in de vorm van brede natuurzones nodig die de grote natuurgebieden aan elkaar koppelen. Deze natuurzones koppelen bestaande natuur aan nieuwe natuur. Deze verbindingen zijn nodig om genetische uitwisseling tussen plant- en diersoorten van deze verschillende gebieden mogelijk te maken. Ook wordt zo het leefgebied van de plant- en diersoorten groter.
De droge en natte natuur van de EHS zal uiteindelijk een aaneengesloten netwerk vormen dat over de grenzen met andere landen aansluit bij het Pan-Europees Ecologisch Netwerk (PEEN). Daarnaast wordt in de Europese Unie waardevolle en voor Europa kenmerkende natuur beschermd door het netwerk Natura 2000. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. In Nederland maken de Habitatrichtlijn geheel en de Vogelrichtlijngebieden gedeeltelijk onderdeel uit van de EHS.
2.2.5 Provinciaal verkeers- en vervoersplan
In het Provinciaal verkeers- en vervoersplan4 wordt uiteengezet dat de provincie er voor kiest om bij het opstellen van haar beleid de lijnen uit te zetten en niet alles tot in de details vast te leggen. De algemene beleidsdoelstelling die in het plan is neergelegd, is 'vlot en veilig door Noord-Holland'. In het plan wordt uiteengezet dat de provincie een groeiende uitdaging kent door de stijgende mobiliteitsvraag. Om tot het beste netwerkgebruik te komen zal Noord-Holland inzetten op de volgende speerpunten:
- 1. Anders Betalen voor Mobiliteit.
- 2. Ketenmobiliteit en mobiliteitsmanagement.
- 3. Impuls fiets.
- 4. Hoogwaardig openbaar vervoer.
- 5. Verkeersmanagement en ICT.
- 6. Goederenvervoer.
- 7. Ruimtelijke ontwikkeling.
Deze speerpunten zullen onderling samenhangend en elkaar versterkend worden ingezet.
De provincie streeft bij de ontwikkeling van haar infrastructuurbeleid een zorgvuldige inpassing na en investeert in milieu, ecologie en ruimtelijke kwaliteit bij aanleg van infrastructuur. Inpassing in het landschap en ontsnippering zijn hierbij randvoorwaarden. En indien nodig zal natuurcompensatie toegepast worden.
Bij de ontwikkeling dan wel de herstructurering van infrastructuur liggen vaak mogelijkheden om slimme combinaties aan te gaan met projecten in de omgeving. Hierbij gaat het niet alleen om de landschappelijke inpassing, maar om het samenspel van verschillende ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving. Door sterker in te zetten op de kwaliteit van het landschap als geheel wordt infrastructuur onderdeel van het landschap en passend binnen het landschap. Hiermee neemt de duurzaamheid van de oplossing toe. De provincie zal bij verschillende nieuwe ontwikkelingen de opgave vanuit een breder landschappelijk kader bekijken en zich inzetten voor een goede ruimtelijke kwaliteit.
- 4. Provinciaal Verkeers- en vervoersplan, actualisatie van het PVVP, 2007-2013, Provincie Noord-Holland, 2007
2.2.6 Provinciaal waterplan 2010-2015 Beschermen, Benutten, Beleven en Beheren
Het Waterplan, vastgesteld op 16 november 2009 door Provinciale Staten, beschrijft de kaders voor waterbeheer in Noord-Holland. Binnen deze kaders treffen vooral waterschappen en gemeenten maatregelen om de burgers te beschermen tegen wateroverlast en watertekort en om de waterkwaliteit te verbeteren. De belangrijkste thema's zijn veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, grondwater en de rol van de provincie. Tevens worden twee speerpunten voor de planperiode genoemd:
- 1. aangrijpen van de zandige versterking van de Noordzeekust om de regio, ruimtelijk en economisch, te versterken.
- 2. extra aandacht besteden aan de economische kant van het water.
2.2.7 Conclusie provinciaal beleid
Het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de doelen en uitgangspunten zoals gesteld in het provinciaal beleid.
2.3 Regionaal Beleid
2.3.1 Ontwikkelingsbeeld Noordvleugel 2040
In december 2007 is het Ontwikkelingsbeeld Noordvleugel 20405 van de Metropoolregio Amsterdam vastgesteld. Dit is De ambitie die voor deze regio wordt gesteld is om de regio uit te laten groeien tot een metropool die vooral gekenmerkt wordt door diversiteit en menging (economisch, sociaal, cultureel, landschappelijk, ecologisch en qua woon, werken vrijetijdsmilieus) èn die duurzaam is (in de zin van klimaatbestendigheid en verbeterde luchtkwaliteit).
Als woningbouwopgave voor de regio Noordvleugel wordt gesteld dat in de periode 2010-2030 minstens 150.000 woningen moeten worden toegevoegd aan de woningvoorraad. Hiervan moeten 25.000 woningen in Haarlemmermeer en de Bollenstreek moeten worden gebouwd, in Amsterdam 50.000 en in Almere 60.000. De overige 15.000 woningen moeten op bescheiden schaal in uitbreidingsgebieden van Purmerend en Weesp/Muiden en binnenstedelijk in Zaanstad, IJmond, Haarlem en Amstelveen worden gerealiseerd. Purmerend ligt binnen de stadsregio Amsterdam en draagt bij aan de ambitie van de Metropool. In de visie wordt uiteengezet dat de nieuwbouw in Purmerend mede gericht is op de opvang van woningzoekenden in Amsterdam.
Met het voorliggende bestemmingsplan worden geen extra woningen mogelijk gemaakt. Het betreft hier vervanging van bestaande woningen.
- 5. Ontwikkelingsbeeld Noordvleugel 2040, Metropoolregio Amsterdam, december 2007
2.3.2 Regiovisie Waterland 2040
Op 10 december 2008 is door het Algemeen Bestuur van de regio Waterland de Regiovisie
Waterland 20406 vastgesteld. In deze visie wordt ingegaan op hoe Waterland zich wil ontwikkelen tot 2040, waarbij eigen behoeften, kansen en knelpunten voorop staan. In de visie worden vijf kernopgaven onderscheiden:
- Strategisch bepalen van de positie binnen de Metropoolregio Amsterdam, maar ook binnen de bredere context van de Randstad en deze positie op een duurzame manier voor de lange termijn veiligstellen c.q. ontwikkelen.
- Een heldere invulling geven aan droogmakerij de Purmer met een goede ruimtelijke kwaliteit.
- Accommoderen van de gewenste woningbouwontwikkelingen voor de lange termijn; daarbij expliciete aandacht voor kwalitatieve toevoegingen en flexibiliteit om op toekomstige sociaal-economische ontwikkelingen te kunnen inspelen.
- Koers bepalen op het gebied van werken en recreatie en toerisme.
- Aangeven van duurzame functies, inrichting en beheer van het landelijk gebied.
In de visie wordt uiteengezet dat de regio vanwege het waardevolle landschappelijke karakter en de mobiliteitsproblematiek niet kiest voor grootschalige verstedelijkingsopties. Wel wordt ervoor gekozen om niet in bevolkingsaantal terug te lopen. Met dit doel verwacht de regio tussen 2020 en 2040 ongeveer 5.000 woningen te zullen bouwen. Een klein deel hiervan is voor de eigen regionale behoefte en het grootste deel voor de behoefte van de totale Metropoolregio Amsterdam.
Het voorliggende bestemmingsplan past binnen de uitgangspunten van de regiovisie Waterland 2040.
- 6. Regiovisie Waterland 2040, Intergemeentelijk Samenwerkingsorgaan Waterland, januari 2009.
2.3.3 Regionale Woonvisie Stadsregio
De Regionale Woonvisie Stadsregio7 geeft een visie op het wonen in de regio en geeft tevens aan wat de belangrijkste opgaven op het gebied van wonen zijn en hoe de gemeenten hier zo goed mogelijk op in kunnen spelen. Het gaat hierbij zowel om de kwantiteit als kwaliteit van woningen. Het plangebied Wheermolen bestaat voor een groot deel uit bestaande woningen, waarbij tevens, met name in Wheermolen West, herontwikkeling van woningen plaats vindt. Hiermee wordt bijgedragen aan de doelstellingen van de Woonvisie.
- 7. Regionale woonvisie voor de stadsregio Amsterdam, vastgesteld door de Regioraad van het ROA op 14 december 2004
2.3.4 Regionaal detailhandelsbeleid 2006-2010
In het Regionaal detailhandelsbeleid 2006-20108 is vastgelegd dat de regio streeft naar het op een verantwoorde wijze faciliteren van de dynamiek in de detailhandel én het versterken van de huidige – fijnmazige- detailhandelstructuur. Nieuwe ontwikkelingen zullen zoveel mogelijk hun plaats krijgen in bestaande centra. Kan dit niet, dan zijn er perifere locaties beschikbaar voor grootschalige voorzieningen (GDV). Dit houdt in dat detailhandelsvestigingen louter zijn gevestigd in verstedelijkt of te verstedelijken gebied: hoofdwinkel-, stadsdeel- of wijkwinkelcentra, alsook op specifiek benoemde locaties op bedrijventerreinen. Zogenoemde weidewinkels – solitaire winkels buiten verstedelijkt gebied - zijn uitgesloten. Ook solitaire vestigingen in verstedelijkt/te verstedelijken gebied zijn in principe uitgesloten. In het plangebied van Wheermolen komt detailhandel op één locatie voor, namelijk het winkelcentrum Makado aan het John F. Kennedyplein. Verder is er nauwelijks sprake van aanvullende detailhandel. De situatie in Wheermolen is daarmee in overeenstemming met het regionale detailhandelsbeleid.
- 8. Detailhandel in het ROA-gebied: Selectieve dynamiek, regionaal detailhandelsbeleid 2006-2010, Regionaal Orgaan Amsterdam, oktober 2005
2.3.5 Conclusie regionaal beleid
Het voorliggende bestemmingsplan past binnen de kaders van het regionale beleid.
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.4.1 Structuurvisie Purmerend 2005-2020
In 2006 heeft de gemeenteraad van Purmerend de structuurvisie 2005-20209 vastgesteld. Hierin zijn vier ambities neergelegd:
- 1. Purmerend is het centrum van Waterland: Uiteen wordt gezet dat Purmerend wil investeren in haar functies waarin zij een regionale rol heeft, om de positie als centrum van Waterland te behouden. De manier waarop Purmerend dit wil bereiken is door te investeren in een veelzijdig, herkenbaar en toegankelijk centrum met kwalitatief hoogwaardige openbare ruimte en door te streven naar een hoog niveau van voorzieningen in zowel het centrum als in andere delen van de stad.
- 2. Purmerend werkt aan een evenwichtigere woon-werkbalans. In de structuurvisie wordt beschreven dat Purmerend voor de werkgelegenheid sterk afhankelijk is van Amsterdam. Dit is een kwetsbaar punt. Belangrijk is daarom dat Purmerend haar economische punten verder ontwikkelt. Dit is onder meer van belang voor jongeren die in Purmerend zijn geboren en zich nu op de arbeidsmarkt gaan begeven, omdat zij meer geneigd zullen zijn om in Purmerend te werken.
- 3. Purmerend versterkt haar verbindingen in groen, blauw en grijs. Gesteld wordt dat de kwaliteit van de ligging van de stad veel beter benut kan worden. De kwaliteiten van het buitengebied zijn in de wijken ruimschoots aanwezig, maar zijn op het niveau van de stad te weinig herkenbaar en andersom worden de kwaliteiten van de stad daarbuiten nauwelijks (h)erkend. Uiteen wordt gezet dat de aantrekkelijke ligging van Purmerend veel meer benut kan worden om de kwaliteit van het wonen in de stad te verhogen, om de kansen voor toerisme te vergroten en om het beeldmerk van de stad neer te zetten. Tevens wordt gesteld dat het versterken van de stedelijke structuren kan helpen mensen zich meer verbonden te laten voelen met hun stad en om een betere oriëntatie te krijgen op de stad en haar omgeving.
- 4. Purmerend kiest voor bloei in plaats van groei. Purmerend heeft zich decennia lang gericht op groei. Nu moet de omslag komen naar het investeren in identiteit en kwaliteit. Beschreven wordt dat het doel niet langer is om woningen te bouwen en nieuwe wijken te ontwikkelen, maar toe te werken naar een complete stad die op basis van kwaliteit de concurrentie aan kan met de steden in de omgeving en die toegesneden is op de demografische veranderingen.
- 9. Structuurvisie Purmerend 2005-2020, gemeenteraad Purmerend, 2006
2.4.2 Woonvisie Purmerend
In de Woonvisie 2007-201010 formuleert de gemeente haar visie en activiteiten op het gebied van wonen. In de woonvisie wordt uiteengezet dat vanuit het groeikernenbeleid van de rijksoverheid Purmerend werd aangewezen als groeistad die woningzoekenden uit de hele regio zou moeten huisvesten. Het aantal inwoners van Purmerend is daarom in de laatste vijftig jaar vertienvoudigd. De grenzen zijn echter bereikt, maar regionale druk dwingt Purmerend na te denken over uitbreiding op langere termijn. De meeste Purmerenders zijn niet in Purmerend geboren en voelen zich niet sterk verbonden met de stad. Purmerend is een echte woonstad geworden, waarbij de groei van voorzieningen is achtergebleven bij de groei van het aantal bewoners. Net als in de rest van de Randstad, is ook in Purmerend sprake van krapte op de woningmarkt. Woningzoekenden moeten lang wachten op een sociale huurwoning en bepaalde groepen hebben het extra moeilijk. Wat opvalt is dat het woningaanbod in Purmerend erg eenzijdig is en dat er tekorten zijn aan dure woningen, zowel in de huur- als in de koopsector.
De gemeente werkt voortdurend aan de oplossing van het probleem van woningdruk. Hierbij past de gemeente meer variatie in woningen toe. Dat kan door nieuwbouw te plegen. Hiernaast is het mogelijk om binnenstedelijke locaties te herstructureren.
- 10. Woonvisie 2007-2010 'Thuis in Purmerend'
2.4.3 Archeologie
Op 24 september 2009 is de beleidsnota Archeologie door de gemeenteraad vastgesteld. De archeologische waarden van Purmerend zijn door ADC Heritage na gedegen onderzoek in kaart gebracht, 'De archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart voor de gemeente Purmerend, rapportage en kaarten'. Op basis van dit onderzoek naar het Purmerendse bodemarchief is archeologiebeleid voor Purmerend opgesteld.
Het Purmerendse archeologiebeleid gaat uit van de in het Verdrag van Malta en het beleid van de rijksoverheid vastgelegde uitgangspunten:
• behoud van de archeologische waarden 'in situ' (in de bodem)
• de verstoorder betaalt.
2.4.4 Conclusie gemeentelijk beleid
Het voorliggende bestemmingsplan geeft invulling aan de ambities zoals in de structuurvisie Purmerend zijn gesteld.
2.5 Conclusie
In de Nota Ruimte is Purmerend binnen een economisch kerngebied gelegen en wordt de gemeente weergegeven als bundelingsgebied binnen het nationale stedelijke netwerk Randstad. Hiervoor geldt dat bundeling van de verstedelijking van belang is en dat verstedelijking voorop staat, waarbij wel evenwicht dient te bestaan met andere ruimtevragende functies.
In het provinciale beleid is Purmerend aangegeven als bestaand stedelijk gebied. Verder wordt uiteengezet dat uitbreiding van de woningvoorraad voor een groot deel door middel van Intensiveren, Combineren en Transformeren dient te worden gerealiseerd.
In het regionale en gemeentelijke beleid wordt eveneens ingezet op woningbouw door middel van herstructurering.
Het voorliggende bestemmingsplan is niet in strijd met de doelen en uitgangspunten van het beleid op rijks-, provinciaal, regionaal en lokaal niveau.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijke Analyse
Het plangebied maakt onderdeel uit van de stad Purmerend. Purmerend ligt centraal in de landelijke regio Waterland en wordt omringd door drie droogmakerijen (De Beemster, De Wijde Wormer en De Purmer). De regio Waterland en daarmee ook de stad Purmerend, maakt deel uit van het ruimtelijk netwerk van Amsterdam. Een belangrijke kwaliteit van de regio is het grote contrast met het stedelijke gebied van Amsterdam.
Het plangebied ligt aan de oostzijde van Purmerend en bevat nagenoeg de gehele wijk Wheermolen. Dit hoofdstuk bestaat uit een ruimtelijke analyse van het plangebied Wheermolen. Na een beschrijving van de ontstaansgeschiedenis van Purmerend en Wheermolen in het bijzonder wordt ingegaan op de ruimtelijke hoofdstructuur in het plangebied. Vervolgens worden in hoofstuk 4 een functionele hoofdstructuur beschreven en in hoofdstuk 5 de milieuaspecten.
3.1 Ontstaansgeschiedenis
Purmerend is ontstaan op een smalle landengte tussen het Purmermeer, het Beemstermeer en het Wormermeer. De eerste bewoners hielden zich met name bezig met de ontginning van het veengebied. Later werd de visserij de grootste inkomstenbron. De bewoners vestigden zich aan De Where die het Purmermeer in westelijke richting met het Beemstermeer verbond en in oostelijke richting met de Zuiderzee. Zware stormen en hoge golven zorgden ervoor dat de drie meren, door afkalving van het laagveen, steeds groter werden. Door de vele overstromingen vormden de meren een grote bedreiging voor de omwonenden. In 1612 werd dan ook het Beemstermeer drooggelegd, in 1622 het Purmermeer en in 1625 het Wormermeer. Door de drooglegging ontstond een grote hoeveelheid landbouwgrond en veranderden de belangen van de bevolking en de stad. Purmerend kreeg een steeds belangrijkere functie als marktstad en centrum voor het omliggende gebied. Tijdens de gouden eeuw met haar economische groei, nam het inwonertal van de marktstad toe. In 1645 verleende de Staten van Holland en West-Friesland toestemming om het stadsgebied te vergroten. Hiermee was de uitbreiding van Purmerend voorlopig voltooid. Pas in de 20e eeuw werden de grenzen van de stad opnieuw verlegd. In 1884 werd de spoorlijn Amsterdam-Zaanstad-Purmerend voltooid. Het station werd ver buiten de grachtengordel van het oude Purmerend gebouwd met het oog op eventuele stadsuitbreiding in de Zuiderpolder. Deze uitbreiding verliep eerst geleidelijk: van 5.700 inwoners in 1900 tot 7.000 inwoners in 1950 en vervolgens tot 10.000 inwoners in 1960. De laatste vier decennia heeft P Purmerend een explosieve groei doorgemaakt.
De wijk Wheermolen is gebouwd tussen 1966 en 1972, na Overwhere-Zuid en vóór Overwhere-Noord. In deze tijd zijn binnen de gemeente Purmerend veel sociale woningen gerealiseerd, onder andere om de woningvraag binnen de gemeente Amsterdam op te vangen. Bij de vele woningen die in deze tijd gebouwd werden lag het accent in de eerste jaren op vier lagen portiek- en galerijflats en de daarna op hoogbouw galerijflats.
Op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Holland is aangegeven dat de Where en de Purmerringvaart- en dijk van historisch geografische waarde zijn. Verder zijn op de Cultuurhistorische waardenkaart in het plangebied geen cultuurhistorische of archeologische waarden aanwezig. In paragraaf 5.5 wordt nader ingegaan op dit aspect, waarbij het gemeentelijk archeologisch beleid wordt beschreven.
Uitsnede CHW-kaart (bron: provincie Noord-Holland)
3.2 Ruimtelijke Hoofdstructuur
De wijk Wheermolen ligt centraal binnen Purmerend aan de Where en de Purmerringvaart en relatief dicht bij stedelijke voorzieningen.
De wijk Wheermolen is onder te verdelen in drie delen: Wheermolen West, Wheermolen Oost en het groengebied Dwarsgouw. Wheermolen Oost en West worden van elkaar gescheiden door de Churchilllaan die van noord naar zuid door het plangebied loopt. Het deel Dwarsgouw is ten noordoosten van Wheermolen oost gelegen en is te onderscheiden door de geheel andere uitstraling. Wheermolen Oost en West hebben een stedelijke uitstraling, met enkele kleinschalige groenvoorzieningen, terwijl Dwarsgouw juist vooral een groene uitstraling heeft. In figuur 3.1 is de onderverdeling van de gebieden weergegeven.
Figuur 3.1 Indeling Wheermolen in deelgebieden
Groen- en waterstructuur
Het plangebied wordt aan de zuidoost- en zuidwestzijde begrensd door belangrijke waterlopen, namelijk de Purmerringvaart en de Where.
De zuidoostgrens van het plangebied is de Purmerringvaart. Deze ringvaart, die rondom de droogmakerij de Purmer loopt, vormt de grens tussen het hoge deel van Purmerend (de voormalige landengte) en de lager gelegen droogmakerij de Purmer ten oosten daarvan.
Het plangebied wordt aan de zuidwestzijde begrensd door De Where. Deze watergang verbindt de Purmerringvaart, de Beemsterringvaart en het Noordhollandsch Kanaal. Binnen het plangebied Wheermolen is op de oever van De Where de Wheredijk gelegen, met daarnaast een groenstrook. De Wheredijk loopt ook door langs de oever van de Purmerrringvaart.
Door het plangebied is van noord naar zuid een waterloop gelegen. Aan de zuidzijde van het plangebied loopt deze evenwijdig aan de Churchilllaan, verder naar het noorden, waar de Churchilllaan in noordwestelijke richting afbuigt, gaat de waterloop richting het noorden.
Langs de in het plangebied aanwezige waterlopen zijn groenstroken en bosschages gesitueerd die het water scheiden van de verkeerswegen. Daarnaast is veel groen aanwezig in het deelgebied Dwarsgouw, waar eveneens kleine waterpartijen in zijn gelegen. Het groen in dit deelgebied heeft een ondersteunende rol voor de functies die hier worden uitgevoerd. Hier wordt in de omschrijving van de functionele analyse in het volgende hoofdstuk nader op in gegaan.
Infrastructuur
Infrastructuur De wijk Wheermolen wordt door middel van de Churchilllaan via de noordzijde ontsloten op de N244 richting de A7 en via de zuidzijde op de N235, eveneens richting de A7. De buurten binnen de wijk Wheermolen worden vanaf de Churchilllaan ontsloten door de Henry Dunantstraat en de Hannie Schaftstraat. De Churchilllaan vormt een ontsluiting voor zowel gemotoriseerd als langzaam verkeer, doordat aan beide zijden van de weg een fietspad en voetpad is gelegen.
Hiernaast is de ten noorden van het plangebied gelegen spoorweg een belangrijk infrastructureel element van het gebied. Deze loopt over de gehele lengte van de noordzijde van het plangebied en vormt de grens tussen de wijk Wheermolen en Overwhere Zuid en het bedrijventerrein De Koog. Belangrijke langzaamverkeer verbindingen binnen Wheermolen zijn de Kogerdijk aan de zuidoostzijde van het plangebied en de Wheredijk aan de zuidoost- en zuidwestzijde van het plangebied, die langs de Purmerringvaart en De Where lopen.
Hoofdstuk 4 Functionele Hoofdstructuur
4.1 Wonen
De bebouwing van het gebied is gevarieerd door een geordende menging van eengezinsrijwoningen in half-open en gesloten blokken, vrijstaande woningen, appartementen in galerij- en portiekflats en bijzondere voorzieningen. Karakteristiek voor de wijk is de open blokverkaveling met groen tussen de stroken. De randen en hoofdwegen zijn vormgegeven door stroken met hoogbouw en articulatie van hoog en laag. In overeenstemming met de tijdsgeest waarin de wijk is gebouwd, staan in de wijk voornamelijk rijwoningen en portiekflats. Deze woningtypen worden afgewisseld met hoge flats die soms haaks op de straat staan. Globaal kan worden gesteld dat de randen van het plangebied worden gekenmerkt door hoogbouw en dat het midden van het gebied veelal bestaat uit rijwoningen. De kwaliteit van de wijk ligt vooral in de heldere stedenbouwkundige structuur.
De rijwoningen bestaan doorgaans uit twee bouwlagen met een kap op de ontsluitingsstraat gericht. De portiekflats bestaan uit vier bouwlagen, met in de eerste bouwlaag vaak garages. De galerijflats zijn meestal 11 bouwlagen hoog. Naar verhouding zijn er veel huurwoningen, namelijk 71% van alle woningen. In de gehele gemeente is dat 44%.
De architectuur van de gebouwen is sober met veel aandacht voor de vlakverdeling en geleding.
Wheermolen West
Wheermolen West is in 3 subbuurten te verdelen: de Meteorenweg en de Mercuriusweg en de Planetenstraat e.o. De Meteorenweg en de Mercuriusweg bestaan voornamelijk uit gestapelde woningen. Het woonmilieutype van deze woningen is ´buiten centrum naoorlogs etage´. De derde subbuurt, de Planetenstraat e.o. ligt ertussenin en bestaat voornamelijk uit eengezinswoningen. ´Buiten centrum, naoorlogs grondgebonden´ is het milieutype dat bij deze subbuurt hoort. Hiernaast zijn aan de Zonnelaan vrijstaande woningen gelegen.
Wheermolen Oost
De buurt Wheermolen Oost is in wat mindere mate dan Wheermolen West een buurt met veel gestapelde bouw en veel huurwoningen. Wheermolen Oost is in drie subbuurten te verdelen. Van boven naar beneden: de Schepenbuurt, de Muziekinstrumentenbuurt en de Nederlandse componistenbuurt. Alle drie subbuurten kunnen we rekenen tot het woonmilieutype ´buiten centrum, naoorlogs grondgebonden´. Hiernaast kent het gebied aan de randen: langs het winkelcentrum Makado, aan de zijde van Dwarsgouw en langs de Purmerringvaart een structuur van hoogbouw in de vorm van galerijflats. De Schepenbuurt is in Wheermolen Oost een gemiddelde buurt. Het bestaat voor 60% uit gestapelde woningen. De Muziekinstrumentenbuurt heeft wat meer gestapelde woningen en huurwoningen dan de Schepenbuurt. De Nederlandse componistenbuurt heeft meer eengezinswoningen en koopwoningen dan de beide andere subbuurten.
4.2 Detailhandel En Horeca
De detailhandel in Wheermolen is geconcentreerd in het winkelcentrum Makado aan het John F. Kennedyplein. Buiten dit centrum is geen detailhandel aanwezig.
In het plangebied zijn twee horecagelegenheden aanwezig: een snackbar in het winkelcentrum Makado en een Chinees restaurant net buiten het winkelcentrum, aan het John F. Kennedyplein.
Verwacht wordt dat er de komende jaren een verdergaande schaalvergroting plaats zal vinden bij de supermarkten. Hierdoor zullen speciaalzaken, met name in de foodsector, maar ook in de non-food, onder druk komen te staan en deels verdwijnen. Hierdoor kunnen winkelruimtes leeg komen te staan. Aangezien dit ongewenste situaties op kan leveren, is het gewenst dat in deze winkelruimtes in winkelcentra andere functies, zoals maatschappelijke en zakelijke dienstverlening gevestigd kunnen worden. In verband met het hierboven genoemde risico op leegstand, is het bovendien gewenst de detailhandel en horeca zoveel mogelijk te concentreren in de winkelcentra en de verspreid liggende vestigingen te consolideren. In de Nota Detailhandel 2007-2011 is aangegeven dat in wijk- en buurtwinkelcentra geen uitbreiding wordt toegestaan.
4.3 (Maatschappelijke) Voorzieningen
Binnen de wijk Wheermolen zijn op meerdere locaties maatschappelijke voorzieningen aanwezig. Het betreft de volgende voorzieningen:
- drie basisscholen, waarvan twee aan de Mercuriusweg en één aan de doctor Albert Schweitzerlaan;
- een kerk aan de Zonnelaan;
- een wijkcentrum aan de Churchilllaan;
- een woningstichting aan de Kometenstraat;
- een gezondheidszorgcentrum aan de Boeierstraat;
- een kinderdagverblijf aan de J.P. Grootstraat.
In september 2003 is de Integrale Visie Huisvesting Onderwijs Sneeuwbal door de raad vastgesteld. Het doel van deze visie was en is om alle onderwijssoorten in de gemeente op lange termijn zo optimaal mogelijk te huisvesten op basis van de uitkomst van de inhoudelijke visie over onderwijs, opgesteld door de gemeente en de betrokken schoolbesturen. Daarnaast is er behoefte aan huisvesting van buitenschoolse opvang, peuterspeelzalen en kinderopvang. Inmiddels wordt jaarlijks vanaf 2007 weer een Integraal Huisvestingsplan vastgesteld, waarin de huisvestingsproblematiek per wijk/school in beeld wordt gebracht.
4.4 Bedrijven En Kantoren
Doordat de hoofdfunctie in het plangebied voornamelijk wonen is, zijn in het plangebied niet veel bedrijven en kantoren aanwezig. Naast het winkelcentrum Makado is een tankstation gesitueerd, de enige actieve bedrijvigheid in het plangebied. Verder is aan de Vrouwenzandstraat een opslagtank voor warm water ten behoeve van de stadsverwarming gevestigd, wat onder de categorie bedrijf valt. Ten slotte zijn gemalen in het plangebied aanwezig die onder de categorie bedrijf vallen.
4.5 Groen En Water
Ten zuiden van het plangebied zijn de Purmerringvaart en de Where gelegen. Deze hebben naast de functie voor wateraanvoer en -afvoer, tevens een recreatieve- en woonfunctie. Langs de gehele waterloop de Where zijn woonschepen gelegen.
Langs de Where en de Purmerringvaart is een doorgaand fietspad gelegen met hiernaast een groenstrook. Dit groen heeft een ‘natuurlijk’ karakter. Deze groenstructuur ondersteunt de structuur op wijkniveau. Binnen de woonerven van de woonwijk zijn geen grote groenvoorzieningen zoals parken aanwezig. Er zijn groenveldjes en bosschages verspreid door de wijk heen aangelegd.
Het grootste aandeel groen in het plangebied is het groen in het deelgebied Dwarsgouw. Dit heeft een belangrijke recreatieve functie. Aan de noordwestzijde van Dwarsgouw, langs het spoor, liggen volkstuinen. Deze blijven hier in de toekomst liggen. Ten oosten van de volkstuinen liggen sportfaciliteiten, in de vorm van een skeeler-/ijsbaan, een trimbaan, een manege en binnen- en buitenfaciliteiten voor de modelbouwsport. In dit gebied is tevens ondergeschikte horeca toegestaan.
Ten noordoosten van de sportfaciliteiten is een bosachtig park gelegen, behorend bij het recreatiepark. Ten noorden hiervan zijn enkele woningen in een parkachtige omgeving gesitueerd.
4.6 Verkeer
Openbaar vervoer
Aan de noordrand van het plangebied ligt de spoorlijn Purmerend-Hoorn. Hieraan ligt het station Purmerend Overwhere, op de grens tussen Wheermolen en Overwhere. Vanaf dit station vertrekken treinen richting Hoorn, Zaandam, Schiphol en Hoofddorp.
Binnen het plangebied zijn verder vijf bushaltes aanwezig, waarmee de wijk wordt ontsloten.
Ontsluiting langzaam verkeer
Langs de Churchilllaan zijn vrijliggende fietspaden aanwezig. Op de overige wegen in het gebied wordt het fietsverkeer gemengd met het autoverkeer afgewikkeld. Naast deze fietspaden langs de autoverkeerswegen, is er een belangrijke fietsverbinding over de Kogerdijk en de Wheredijk.
Overal in het gebied zijn voetpaden aanwezig langs de wegen voor het autoverkeer. Daarnaast bevinden zich in de woongebieden en daartussen nog enkele voetpaden.
Ontsluiting autoverkeer
De belangrijkste ontsluitingsweg binnen het plangebied is de Churchilllaan. Deze bevat twee rotondes, waar buurtontsluitingswegen op aantakken: de Hannie Schaftstraat en de J.P. Grootstraat. De Churchilllaan en de Hannie Schaftstraat zijn de enige wegen binnen het plangebied met een maximum snelheid van 50 km/u. Op alle overige wegen geldt een 30 km regime.
Via de Churchilllaan kan uiteindelijk de N235 of de N244 de A7 worden bereikt.
Parkeren
Het parkeren in het plangebied vindt plaats op aangewezen parkeerterreinen en op parkeerplaatsen langs de weg. Tevens zijn op sommige plekken garages bij woningen aanwezig. Daarnaast wordt er veelvuldig geparkeerd in garageboxen.
Verkeersveiligheid
In 2007 is het verkeersveiligheidsplan vastgesteld. In de analyse komt naar voren dat in het plangebied vooral de locatie van de openbare basisschool Wheermolen aan de Doctor Albert Schweitzerlaan een gevaarlijke locatie is.
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Externe Veiligheid
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water;
- vervoer van gevaarlijke stoffen via leidingen.
Bij het aspect externe veiligheid zijn een tweetal begrippen van belang, te weten: plaatsgebonden risico (grenswaarde) en groepsrisico (oriënterende waarde). De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico voor woningen en kwetsbare objecten is gesteld op een niveau van 10–6 per jaar. Dat wil zeggen dat de kans op een dodelijke situatie door een ongeval met gevaarlijke stoffen op een te bouwen plek maximaal één op de miljoen per jaar mag zijn. Bovendien geldt een inspanningsverplichting voor het groepsrisico (de kans dat een grotere groep mensen bij een dergelijk ongeval is betrokken).
In het kader van externe veiligheid is de Risicokaart Noord-Holland geraadpleegd. Op de risicokaart zijn rond het plangebied verschillende risicovolle objecten waargenomen. Het gaat om een vuurwerkopslag, een LPG-tankstation en gasleidingen. Zie onderstaande afbeelding.
Figuur 5.1 Ligging vuurwerkopslag, LPG-tankstation en gasleidingen tov plangebied
5.1.1 Vuurwerk
De vuurwerkopslag (consumentenvuurwerk) is gelegen aan de oostzijde van de Churchilllaan aan het John F. Kennedyplein. De vergunde opslagcapaciteit consumentenvuurwerk bedraagt hier maximaal 10.000 kg. Voor de vuurwerkopslag is geen risicocontour opgenomen. Aldus vormt de vuurwerkopslag geen belemmering in het plangebied. In het plangebied worden bedrijven die meer dan 10.000 kg vuurwerk verkopen niet toegestaan.
5.1.2 LPG-tankstations
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) geven de kaders voor de beoordeling van de externe veiligheidsaspecten van inrichtingen vallend onder de Wet milieubeheer. De criteria zijn gedefinieerd op basis van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Kwantitatieve risicoanalyse
In het plangebied, aan het J.F. Kennedyplein 30, ligt een tankstation waar ook LPG wordt verkocht. Vanwege deze LPG-verkoop dient er getoetst te worden aan het Bevi. In dit kader is een kwantitatieve risicoanalyse11 uitgevoerd door onderzoeksbureau DHV. Dit bestaat uit het in beeld brengen van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het PR geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR.
Binnen de 10-6/jaar contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Kwetsbare objecten zijn onder andere woningen (met uitzondering van verspreid liggende woningen met een dichtheid van maximaal twee per hectare en dienst- of bedrijfswoningen). De veiligheidsafstanden zijn afhankelijk van de jaarlijkse doorzet aan LPG. Voor dit tankstation is de LPG-doorzet in de milieuvergunning vastgelegd op maximaal 499 m3. Dit is de ondergrens voor de exploitatie van een LPG-station.
In de huidige situatie voldoet het tankstation aan de grenswaarde voor het PR (tabel 2a, bijlage 1 bij de Revi):
- minimaal 25 meter tussen het vulpunt en (beperkt) kwetsbare objecten;
- minimaal 25 meter tussen het reservoir en (beperkt) kwetsbare objecten;
- minimaal 15 meter tussen de afleverzuil en (beperkt) kwetsbare objecten.
In het bestemmingsplan 'Wheermolen 2012' wordt in planologisch opzicht de huidige situatie gehandhaafd. Binnen de invloedssfeer van het LPG-station worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt en de LPG-doorzet van het station blijft gelijk.
Het Bevi en de Revi maken echter geen onderscheid in conserverende bestemmingsplannen en bestemmingsplannen die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken. Ook al legt een bestemmingsplan de feitelijk bestaande situatie vast, voor de toetsing van dit plan aan het Bevi en de Revi is sprake van een nieuwe situatie als bedoeld in de Revi. Derhalve dient te worden getoetst aan de afstanden in tabel 1 van bijlage 1 bij de Revi:
- minimaal 45 meter tussen het vulpunt en (beperkt) kwetsbare objecten;
- minimaal 25 meter tussen het reservoir en (beperkt) kwetsbare objecten;
- minimaal 15 meter tussen de afleverzuil en (beperkt) kwetsbare objecten.
Op basis van die tabel is een vijftal woningen (kwetsbare objecten) gelegen binnen 45 meter vanaf het vulpunt. Het LPG-station voldoet met een nieuw bestemmingsplan niet meer aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico.
In dit kader is echter het volgende van belang. In 2005 is tussen het voormalige Ministerie van VROM en de LPG-branche een Convenant LPG-autogas getekend. In dit convenant zijn verschillende maatregelen opgenomen, zoals het aanbrengen van hittewerende coating op LPG-tankwagens (levert tijdwinst op voor ontruimingsmaatregelen en brandweerinzet) en het toepassen van verbeterde vulslangen op de LPG-tankwagens (met een kleinere kans op lekkage en breuk). De afspraken in de LPG-sector zijn in 2010 afgerond. Naar aanleiding hiervan zal naar verwachting in 2013 het Besluit LPG-tankstations in werking treden. Vervolgens komen de afstanden uit tabel 1 van de Revi te vervallen. Door de verbeterde veiligheid kunnen de afstanden uit tabel 2a van de Revi voor alle situaties gaan gelden.
Het voormalig Ministerie van VROM adviseert bij de vaststelling van conserverende bestemmingsplannen met bestaande kwetsbare objecten binnen de PR 10-6contour, onder verwijzing naar artikel 2, vijfde lid van de Revi, vooruit te lopen op de nieuwe (wettelijke) afstanden en de bestaande situatie positief te bestemmen, mits de afstanden tussen het LPG-vulpunt en een kwetsbaar object groter zijn dan de veiligheidsafstanden uit tabel 2a van de Revi voor bestaande situaties12. De gemeente volgt deze lijn, mede gelet op het feit dat de betreffende exploitant zich reeds heeft geconformeerd aan het convenant en de maatregelen zoals die in het convenant zijn opgenomen heeft doorgevoerd in zijn bedrijfsvoering.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Voor een LPG-tankstation is het invloedsgebied in de Revi vastgelegd als een cirkel met een straal van 150 meter rondom het vulpunt en de opslagtank (ondergronds reservoir).
Het ijkpunt voor het groepsrisico wordt aangeduid als oriëntatiewaarde. Het Bevi vermeldt dat het GR moet worden getoetst aan de oriëntatiewaarde en dat door het bevoegd gezag een verantwoording ten aanzien van de acceptatie van het berekende GR moet worden opgesteld, ook als de oriëntatiewaarde niet overschreden wordt.
Uit de kwantitatieve risicoanalyse blijkt dat het GR de oriëntatiewaarde niet overschrijdt indien de tankwagen is voorzien van hittewerende bekleding. De gemeenteraad heeft het groepsrisico verantwoord. Hierover heeft formeel overleg plaatsgevonden met de lokale en regionale brandweer13 . De verantwoording van het GR14 is als separate bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.
- 11. QRA LPG-tankstation aan het J.F. Kennedyplein, 7 april 2011, DHV
- 12. Advies voormalig ministerie VROM, 2 januari 2008
- 13. Advies externe veiligheid bestemmingsplan Wheermolen 2010 te Purmerend, Brandweer Zaanstreek-Waterland, 18 april 2011
- 14. Verantwoording groepsrisico LPG-tankstation J.F. Kennedyplein 30 te Purmerend, gemeente Purmerend
5.1.3 Besluit externe veiligheid inrichtingen
In (de omgeving van) het plangebied zijn verder geen bedrijven gelegen die van invloed zijn op de externe veiligheid in het plangebied.
5.1.4 Verkeerswegen
Uit de "Verkenning relatie milieu en verkeer binnen de provincie Noord-Holland (2000)" blijkt dat langs verkeerswegen geen aandachtslocaties met een plaatsgebonden risico van 10–6 zijn vastgesteld. De oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt daarnaast ook niet overschreden. De Risicoatlas van provincie Noord-Holland (www.risicokaart.nl) bevestigt dit.
5.1.5 Spoorwegen
Uit de "Verkenning relatie milieu en verkeer binnen de provincie Noord-Holland (2000)" blijkt dat langs de spoorweg Amsterdam-Hoorn geen aandachtslocaties met een plaatsgebonden risico van 10-6 zijn vastgesteld. De oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt daarnaast ook niet overschreden. De Risicoatlas van provincie Noord-Holland (www.risicokaart.nl) bevestigt dit.
5.1.6 Vervoer van gevaarlijke stoffen door transportleidingen
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), dat op 27 oktober 2004 in werking is getreden.
Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van leidingen met een externe veiligheidscontour is het Bevb van toepassing. Op grond van dit besluit dienen plannen te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) en de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico (GR). Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR geldt, indien er kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied liggen, een verantwoordingsplicht voor het bevoegd gezag.
Kwantitatieve risicoanalyse
Op basis van het Bevb moeten alle planologisch relevante leidingen (inclusief gereserveerde ruimte voor buisleidingen) in (en nabij) het plangebied worden geïnventariseerd.
Door (en in de omgeving van) het onderhavige plangebied lopen enkele hogedruk aardgastransportleidingen (zie figuur 5.1). Alle vier de leidingen vallen onder de werking van het Bevb.
Figuur 5.1 Hogedrukaardgastransportleidingen
Leiding | Diameter in mm | Diameter in inch | Druk in bar |
W-570-01 | 168,3 | 6 | 40 |
W-570-31 | 219,1 | 8 | 40 |
W-570-23 | 323,9 | 12 | 40 |
W-570-26 | 219,1 | 8 | 40 |
Figuur 5.2 Ligging hoge druk aardgastransportleidingen
De aardgastransportleidingen W-570-01 en W-570-23 liggen ten noorden van het plangebied. De aardgastransportleidingen W-570-26 en W-570-31 liggen in het noordoosten van het plangebied.
In opdracht van de gemeente Purmerend heeft onderzoeksbureau DHV in een onderzoek de risico's van deze aardgastransportleidingen in kaart gebracht15 en getoetst aan de geldende normen. Voor alle vier de aardgastransportleidingen is het PR lager dan 10-6 per jaar. Het bestemmingsplan voldoet derhalve aan de grenswaarde voor het PR.
Voor alle vier de leidingen is het berekende groepsrisico kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Over de verantwoording van het groepsrisico heeft formeel overleg plaatsgevonden met de lokale en regionale brandweer16. De raad heeft het GR met betrekking tot de hogedruk aardgastransportleidingen in (de nabijheid van) het plangebied verantwoord. De verantwoording van het groepsrisico17 van de vier buisleidingen is als een separate bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd. In verband met de bescherming en het beheer van de leidingen, wordt tevens een belemmeringenstrook van 4 meter aan weerszijden bestemd. Binnen deze strook is in beginsel geen bebouwing toegestaan.
- 15. Wheermolen Hogedruk Aardgastransportleidingen, Externe Veiligheid, maart 2011, DHV
- 16. Advies externe veiligheid bestemmingsplan Wheermolen 2010 te Purmerend, Brandweer Zaanstreek Waterland, 18 april 2011
- 17. Verantwoording groepsrisico Hogedruk aardgastransportleidingen Wheermolen, Gemeente Purmerend
5.2 Cultuurhistorie En Archeologie
Archeologische waarde (dubbelbestemming)
In de Wet op de archeologische monumentenzorg (een wijziging van de Monumentenwet 1988) is geregeld dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig te worden betrokken in de afweging tussen het te beschermen bodemarchief en andere maatschappelijke belangen. De gemeente Purmerend heeft een eigen archeologiebeleid opgesteld. Onderdeel van dit beleid zijn de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van Purmerend. De archeologische verwachtingskaart voorspelt de verwachtingen met betrekking tot de situering van (nog) onbekende archeologische vindplaatsen. Op de kaart worden zones aangegeven met verschillende verwachtingen: hoge, middelhoge of lage verwachting. De archeologische verwachtingskaart is de basis geweest voor het opstellen van de beleidsadvieskaart. De beleidsadvieskaart wordt gebruikt voor de toetsing van ruimtelijke plannen op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden en geeft de maatregelen aan die van toepassing zijn bij bodemingrepen.
Het bestemmingsplan vormt het belangrijkste instrument voor de archeologische monumentenzorg. De opgestelde archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaarten worden als leidraad gebuikt voor zowel de planologische bescherming van archeologische waarden in het bestemmingsplan als voor het vaststellen van het benodigde archeologisch onderzoek dat bij voorbereiding van ruimtelijke plannen moet plaatsvinden.
De archeologische verwachtingskaart van de gemeente Purmerend laat zien dat het plangebied is gesitueerd in een gebied met een lage kans op archeologische sporen. Langs de middeleeuwse ontginningassen is de kans op archeologische sporen echter middelhoog.
Ter plaatse van een lage archeologische verwachtingswaarde is er geen noodzaak om een verkennend archeologisch onderzoek uit te voeren voordat nieuwe bouwactiviteiten plaatsvinden. Ter plaatse van een middelhoge verwachtingswaarde dient bij grondwerkzaamheden, waarbij de bodemverstoring meer dan 500 m2 beslaat en dieper dan 0,50 cm onder maaiveld, eerst een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau.
5.3 Flora En Fauna
Het plangebied voor dit bestemmingsplan omvat een gedeelte van de bebouwde kom van Purmerend. Het onderzoeksgebied wordt gekenmerkt door de volgende biotopen: openbare groenstroken, sloten, bomen, struweel, verharding en bebouwing. In het plangebied en in de nabije omgeving valt niet onder de werking van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Er vinden geen nieuwe ontwikkelingen in het plangebied plaats. Er is derhalve geen flora en faunaonderzoek uitgevoerd. Uiteraard zullen toekomstige (incidentele) bouwinitiatieven worden uitgevoerd met inachtneming van de eisen die Flora en faunawet en de Natuurbeschermingswet daaraan stellen.
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
Dit hoofdstuk bevat de toelichting op de gekozen planvorm, die van een gedetailleerd bestemmingsplan. Tevens geeft het inzicht in de overwegingen die aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen.
6.1 Planvorm
Het bestemmingsplan vervult in dit plangebied in belangrijke mate een beheers- en gebruiksfunctie. Het beleid is erop gericht de functies en het gebruik te behouden. Gezien het gewenste behoud van de ruimtelijke en functionele structuur is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. Deze planvorm maakt het mogelijk alle aanwezige functies in het plangebied te voorzien van een gedetailleerde bestemmingsregeling waardoor de ruimtelijke kwaliteit in het gebied als zodanig kan worden beheerd en behouden.
Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft omtrent de in acht te nemen horizontale en verticale maten. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksbepalingen alsmede de eventuele afwijkingsregels te vinden.
Woonwagenterrein
In het kader van het brandveilig maken van de bestaande woonwagenterreinen in Purmerend was aan de Vrouwenzandstraat oorspronkelijk ruimte gereserveerd voor een woonwagenlocatie met twaalf standplaatsen. Voor die ontwikkeling zou een separaat bestemmingsplan in procedure worden gebracht. Vanwege een teruglopende behoefte aan woonwagenstandplaatsen is het onzeker of de woonwagenlocatie aan de Vrouwenzandstraat nog noodzakelijk is en zo ja, voor hoeveel standplaatsen. Na de herinrichting van het woonwagenkamp in de Weidevenne (Acropolishof) ontstaat hierover meer duidelijkheid. Gelet op het bovenstaande en de actualiserings- en digitaliseringsslag van bestemmingsplannen wordt het betreffende terrein aan de Vrouwenzandstraat met een conserverende bestemming (Recreatie-1) in het plangebied opgenomen. Mocht in de toekomst blijken dat er toch een woonwagenterrein aan de Vrouwenzandstraat noodzakelijk is, dan zal hiervoor een postzegelbestemmingsplan worden opgesteld en in procedure gebracht.
6.2 Bestemmingsregeling
Het wonen
De basis voor de bestemming van de woonfunctie wordt gevormd door een regeling die uit vier bestemmingen bestaat: Wonen, Tuin - 1, Tuin - 2 en Tuin - 3.
De uiteindelijke regeling is het resultaat van de afweging tussen enerzijds een maximaal woongenot voor de bewoners en anderzijds de opgaaf van het behoud van de bestaande ruimtelijke kwaliteit. Daarnaast is in de regeling, het behoud van de aanwezige stedenbouwkundige kwaliteit, meegenomen bij het bepalen van de bouwregels en de hoogtematen op de verbeelding.
Bij de regelingen gelden de volgende begrippen voor hoofdgebouw, aanbouwen en bijgebouwen bij de bestemmingen Wonen, Tuin - 1 en Tuin - 2:
- hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmeting of functie als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
- aanbouw:
een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw;
- bijgebouw:
een gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
Kaartbeeld
De bestemming Wonen is in principe toegekend aan de gronden waar het hoofdgebouw zich bevindt. Op de gronden met de bestemming Tuin - 1 zijn, met uitzondering van een erker van beperkte omvang, geen gebouwen toegestaan. Op gronden met de bestemming Tuin - 2 zijn aanbouwen en bijgebouwen toegestaan. Globaal kan gezegd worden dat de bestemming Tuin - 1 is gereserveerd voor voortuinen en de bestemming Tuin - 2 voor achtertuinen.
De Tuin-2-bestemming ligt in principe op 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw. Daar waar al voor deze lijn is gebouwd, is afhankelijk van de breedte van de bij de woning behorende zijtuin, de bestemming wonen in het verlengde van de aanwezige aanbouw of het bijgebouw aangegeven, dan wel 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw.
Er is aangesloten bij de "voor- en achterkantbenadering" van het Besluit omgevingsrecht, dat samen met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010 in werking is getreden. Deze benadering komt erop neer dat met het oog op stedenbouw en welstand verschil moet worden gemaakt tussen het bouwen aan de voorkant of aan de achterkant. Vanuit welstandsoptiek is het bouwen aan de voorkant in het algemeen kwetsbaarder dan het bouwen aan de achterkant. Dit heeft als resultaat dat voor het bouwen aan de achterkant in principe geen vergunningvereiste geldt voor aanbouwen, bijgebouwen, carports, dakkapellen en erfafscheidingen, tenzij deze binnen 1 meter van de grens privéweg dan wel openbaar groen worden gerealiseerd. In dat geval zijn deze bouwwerken wel vergunningplichtig. Het betreft over het algemeen de gronden met de aanduiding "Tuin - 2" waarop de achterkantbenadering van toepassing is.
Wonen
In de bestemming Wonen zijn regels geformuleerd omtrent het hoofdgebouw van een woning, de plaats en de hoogte ervan. Het bouwvlak voor het hoofdgebouw is strak begrensd.
Op gronden met de bestemming Wonen mogen in principe hoofdgebouwen worden gebouwd. Daar waar echter voor de voorgevelrooilijn, in de voortuin, een aanbouw of bijgebouw is gesitueerd, is eveneens gekozen voor de bestemming Wonen. Daarmee wordt recht gedaan aan het uitgangspunt dat op de bestemming Tuin - 1 in principe niet mag worden gebouwd. Voor wat betreft de ligging van het achtererfgebied, zoals bedoeld in het Besluit omgevingsrecht, is de gevel van het hoofdgebouw relevant en niet die van een in de voortuin gelegen aanbouw of bijgebouw. De maximale bouwhoogte van het hoofdgebouw met een kap mag ten hoogste de oorspronkelijke nokhoogte bedragen. Dit is de nokhoogte ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan. Deze nokhoogte is door de gemeente geïnventariseerd. Voor deze gebouwen is op de kaart een goothoogte aangegeven. Ingeval van hoofdgebouwen met een platte afdekking is op de kaart de bouwhoogte aangegeven.
In de algemene bouwregels is geregeld dat, indien in het dakvlak een dakkapel of dakopbouw wordt gebouwd met een breedte van meer dan de helft van de gevelbreedte, de goot van de dakkapel of dakopbouw als goot van het hoofdgebouw wordt aangeduid. Aan de achterzijde van gebouwen geldt dat bij een dakkapel of dakopbouw met een breedte van 70% van de totale gevelbreedte de goot van de dakkapel of dakopbouw als goot van het hoofdgebouw wordt aangeduid. Dit is tevens de maximaal toegestane maat voor een dakkapel aan de achterzijde van een hoofdgebouw. Ingeval van een hoofdgebouw met een asymmetrische kapvorm mag aan de achterzijde een dakopbouw over de gehele breedte van de woning worden gebouwd tot de maximaal toegestane goothoogte mits deze uitbreiding wordt voorzien van een geheel platte afdekking.
Aan-huis-verbonden beroepen en (kleinschalige) bedrijven
Om een gewenste menging van wonen en werken in de woongebieden toe te kunnen staan, is binnen de bestemming Wonen het uitoefenen van een aan-huis-verbonden beroep en/of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit mogelijk. Hierbij geldt uiteraard dat de woonfunctie blijft prevaleren en geen hinder optreedt voor de woonomgeving.
Met het oog op een gemeentebrede eenduidige regeling van deze activiteiten zijn beleidsregels vastgesteld voor het uitoefenen van aan-huis-verbonden beroepen en (kleinschalige) bedrijven binnen de bestemming Wonen.
Het betreft de 'Beleidsregels aan-huis-verbonden beroepen en (kleinschalige) bedrijven'. Concreet betekent dit dat aan-huis-verbonden beroepen en (kleinschalige) bedrijfsmatige activiteiten binnen de woonfunctie passend worden geacht mits:
- niet meer dan 1/3 deel van de woning met aanbouwen voor de uitoefening van het beroep en/of bedrijf wordt gebruikt, met een maximum van 45 m²;
- bijgebouwen niet worden gebruikt voor de uitoefening van een beroep en/of bedrijf;
- geen vergunning- en/of meldingsplicht van toepassing is op grond van de Wet milieubeheer en/ofandere milieuwetgeving, uitgezonderd een tandartsenpraktijk;
- geen horeca- en detailhandelsactiviteiten worden uitgeoefend;
- geen personeel in dienst is;
- de beroeps- en bedrijfsactiviteiten door de (hoofd)bewoner worden uitgeoefend;
- het gebruik qua aard, omvang en ruimtelijke uitstraling - naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders - past in de woonomgeving.
Tuin - 1
De bestemming Tuin - 1 betreft de bij een woning behorende gronden waarop geen bebouwing is toegestaan met uitzondering van een erker aan het hoofdgebouw alsmede vergunningvrije lage erf- en terreinafscheidingen. In principe zal het hier gaan om de voortuinen. De erkers mogen over maximaal de bestaande pui van de woonkamer worden gebouwd. De diepte van een erker mag ten hoogste 50% van de diepte van de voortuin bedragen tot een maximale maat van 1,2 meter en niet hoger zijn dan de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.
Tuin - 2
De bestemming Tuin - 2 betreft in principe de achtertuinen bij woningen. Binnen de bestemming Tuin - 2 wordt de mogelijkheid geboden om de gronden achter en naast het hoofdgebouw van de woning te gebruiken voor uitbreiding van de woning door aanbouwen of voor de bouw van bijgebouwen, die altijd vrijstaand zijn. Op deze gronden mag het gezamenlijk oppervlak aan aanbouwen en bijgebouwen ten hoogste 50% van het bij het hoofdgebouw behorende zij- en achtererf bedragen tot een maximum van 50 m². Bij erven, groter dan 150 m2, worden meer erfbebouwingsmogelijkheden toegestaan, hier mag tot 75 m2 worden gebouwd.
Achter de woning mag over een diepte van ten hoogste 3 meter achter de achtergevel, of het verlengde daarvan, worden gebouwd. Ook naast het hoofdgebouw mag, gemeten vanuit de zijgevel of het verlengde daarvan, over een breedte van ten hoogste 3 meter worden aangebouwd. Als ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan al een meer dan drie meter brede dan wel diepe aan- of uitbouw aanwezig is, mag de nieuwe aanbouw net zo diep zijn als de bestaande uitbouw. Op deze manier kunnen de gevels van aanbouwen gelijk getrokken worden en ontstaan er geen verspringingen. Voorwaarde hierbij is wel dat voor deze extra diepe uitbouw een vergunning is afgegeven.
De bouwhoogte van aanbouwen mag de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw bedragen, vermeerderd met 0,25 meter tot een maximum van 4,5 meter.
Dakterrassen zijn op het gehele oppervlak van aanbouwen toegestaan, ten minste voor zover deze aanbouw recht achter het hoofdgebouw is gelegen, met een hekhoogte van 1 meter. De hekhoogte voldoet aan het bepaalde in het Bouwbesluit. Dakterrassen op aanbouwen die zich niet recht achter de woning bevinden, bijvoorbeeld bij een hoekwoning, worden vanuit stedenbouwkundig oogpunt ongewenst bevonden.
Tuin - 3
De bestemming Tuin - 3 betreft de tuinen bij de woonschepen. Toegestaan is een berging van 8 m2 per woonschip.
Mantelzorg
Het is toegestaan om - na verlening van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan - binnen de bestemming Tuin-2 in het kader van het geven van mantelzorg afhankelijke woonruimte bij een woning te plaatsen, een zogenaamde 'kangoeroewoning'. Mantelzorg wordt omschreven als het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband. Kenmerkend voor mantelzorg is de reeds bestaande persoonlijke band tussen de mantelzorger en zijn of haar naaste. Daarnaast gaat het om langdurige zorg die onbetaald is. Een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan voor afhankelijke woonruimte wordt per woning slechts eenmaal verleend, om te voorkomen dat er verschillende afhankelijke woonruimtes bij een woning geplaatst kunnen worden. Zodra de mantelzorg beëindigd is twordt de omgevingsvergunning ingetrokken. In de regels worden enkele voorschriften gegeven omtrent de situering en de maatvoering van afhankelijke woonruimtes.
Voorzieningen en bedrijven
Algemeen
In de regels is een algemene afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het bouwen van nieuwe gebouwen of het uitbreiden van bestaande gebouwen buiten het bouwvlak, mits het gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen niet meer bedraagt dan 100 m2 en de bouwhoogte niet hoger is dan 5 meter.
Maatschappelijk
De in het plangebied aanwezige maatschappelijke voorzieningen zijn als zodanig bestemd met de bestemming Maatschappelijk. Voor de basisscholen en kinderopvang zal het huidige oppervlak van de bebouwing als uitgangspunt worden genomen.
Op een aantal locaties wordt de mogelijkheid geboden voor uitbreiding van de scholen en eventueel andere voorzieningen, zoals kinderopvang, om in te kunnen inspelen op ontwikkelingen zoals groepsverkleining of de toepassing van het brede schoolconcept.
Het college van burgemeester en wethouders kan door middel van het verlenen van een binnenplanse afwijking extra bebouwing mogelijk maken, in twee bouwlagen.
Bedrijf
Aan de aanwezige bedrijven binnen het plangebied is de bestemming Bedrijf toegekend. Het gaat om nutsvoorzieningen, een tankstation en opslagactiviteiten.
Kantoor
In het plangebied is één kantoor aanwezig. Hiervoor is de bestemming 'Kantoor' opgenomen, met een bouwvlak waarbinnen het hoofdgebouw is toegestaan.
Overige bestemmingen
Recreatie - 1
De in het plangebied aanwezige recreatieve voorzieningen zijn bestemd voor dagrecreatieve voorzieningen zoals de heemtuin De Dwarsgouw en extensieve recreatie. Bebouwing is alleen toegestaan binnen het aangegeven bouwvlak. Verblijfsrecreatie is niet toegestaan.
Recreatie - 2
De in het plangebied aanwezige volkstuinen zijn bestemd als Recreatie - 2. Deze gronden zijn bestemd voor dagrecreatie. De bebouwing die op deze gronden wordt toegestaan is 15m2 per tuintje.
Sport
Gezien de omvang van de bebouwing van sportaccommodaties en de verkeersaantrekkende werking is door middel van de bestemming Sport de sportaccommodaties aan de betreffende plaats gekoppeld. In het recreatiegebied Dwarsgouw is een bestemming sport opgenomen. Hier is een trimbaan, een skeeler-annex ijsbaan, een manege gevestigd. Bij de sportaccommodaties is ondergeschikte horeca toegestaan.
Openbaar gebied
In het openbaar gebied zijn een aantal daarin passende functies toegestaan. In eerste instantie gaat het om de bestemmingen Verkeer - 1, Verkeer - 2 en Groen. De bestemming Verkeer - 1 wordt toegekend aan die wegen die door hun doorstroomfunctie een structuurbepalend karakter hebben. De overige gebieden met een verkeers- of verblijfsfunctie worden als Verkeer - 2 bestemd. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan, zoals parkeren, het verzamelen van huisvuil, groen en waterpartijen en kleine nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen en dergelijke. De gronden die gebruikt worden voor het treinverkeer, zoals de rails en het station worden onder de bestemming Verkeer - 1 opgenomen en aangeduid als "railverkeer" en "openbaar vervoerstation".
De grote eenheden groen met een structurerende functie en kleinere opzichzelfstaande groeneenhedendie belangrijk zijn voor de woonkwaliteit en waar flexibiliteit bij de inrichting van de openbare ruimte minder noodzakelijk is, zijn bestemd voor Groen. Binnen de bestemming Groen zijn een beperkt aantal gebruiksvormen toegestaan, zoals groen, voet- en fietspaden, water, speelvoorzieningen, afvalverzamelplaatsen, nutsvoorzieningen en kunstobjecten.
Objecten van beeldende kunst zijn toegestaan tot een hoogte van zes meter. Burgemeester en wethouders kunnen binnenplans afwijken van de regels om objecten tot een hoogte van maximaal vijftien meter toe te staan. Op/onder de gronden in de openbare ruimte is het plaatsen van ondergrondse containers toegestaan.
Ambulante handel op gronden met de bestemming Verkeer - 2 is toegestaan bij georganiseerde markten en binnen de regelgeving van de Marktverordening Purmerend. Om een standplaats in te nemen zal wel altijd een standplaatsvergunning op grond van de Algemene plaatselijke verordening nodig zijn.
Water
De in het plangebied aanwezige gronden die zijn aangewezen voor water zijn bestemd voor de waterhuishouding, met de daarbij behorende oevers. Dit water mag in principe niet worden gedempt of vergraven. Voor bouwwerken of werkzaamheden langs, in, of op het water dient een watervergunning bij het Hoogheemraadschap aangevraagd te worden. Voor de maximale afmetingen van steigers (max. 6 meter breed, max. 1 meter het water in) is aansluiting gezocht bij de regels die de Keur van het Hoogheemraadschap daarover stelt. Op deze wijze ontstaan er geen verschillen in regelgeving. Binnen de functieaanduiding 'Woonschepenligplaats' zijn woonschepen toegestaan.
Leiding - Gas - 1 en Leiding - Gas - 2 (dubbelbestemming)
De in het plangebied aanwezige gronden die binnen de beschermingszone van een gasleiding zijn gelegen worden beschermd met de dubbelbestemming Leiding - Gas. Binnen het plangebied liggen twee gasleidingen die zijn bestemd als Leiding - Gas - 1 en Leiding - Gas - 2. Binnen de zone van de dubbelbestemming gelden beperkingen voor het oprichten van bouwwerken.
Waarde - Archeologie
De in het plangebied aanwezige gronden die op de archeologische beleidskaart van de gemeente zijn aangegeven als van middelhoge waarden worden beschermd via de dubbelbestemming Waarde - Archeologie.
Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming)
De in het plangebied aanwezige gronden die zijn aangewezen voor waterstaatkundige doeleinden worden beschermd via de dubbelbestemming Waterstaat-Waterkering. Voor bouwwerken of bouwwerkzaamheden binnen de grenzen van het waterstaatswerk is een watervergunning van het Hoogheemraadschap vereist.
6.3 Overige Regelingen
Vuurwerk
Ingevolge het in 2002 in werking getreden Vuurwerkbesluit dient ook via het spoor van de ruimtelijke ordening expliciet aandacht te worden besteed aan de veiligheidsafstanden die gelden voor vuurwerkopslag. In dit bestemmingsplan is in het algemeen gebruiksvoorschrift de opslag van vuurwerk, in gevallen waarin op basis van het Vuurwerkbesluit een veiligheidsafstand van 20 meter en meer geldt, als een vorm van strijdig gebruik aangemerkt (dit betreft opslagplaatsen waar meer dan 10.000 kg vuurwerk mag worden opgeslagen). De aard van het plangebied, overwegend woongebied, staat een dergelijke beperking van het gebruik toe. Het bestemmingsplan maakt detailhandel in consumentenvuurwerk met bijbehorende opslag tot 10.000 kg mogelijk ter plaatse van gronden waarop detailhandel toelaatbaar is gesteld. Opslag van meer dan 10.000 kg vuurwerk doet zich in het plangebied niet voor.
In het plangebied is één verkooppunt van vuurwerk aanwezig, in het Makadocentrum.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient er in het kader van het bestemmingsplan een onderzoek te worden gedaan naar de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de financiële haalbaarheid van het plan. De maatschappelijke aspecten worden aan de hand van de inspraak in hoofdstuk 8. toegelicht.
7.2 Economische Uitvoerbaarheid
In het bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De belangrijkste functie van het plan is de consolidatie en het beheer van de bestaande bebouwing en open ruimte. Aan deze functie zijn geen ontwikkelingskosten verbonden.
Hoofdstuk 8 Inspraak En Overleg
8.1 Inspraak Ingevolge Inspraakverordening
Ingevolge de Inspraakverordening is het voorontwerpbestemmingsplan Wheermolen 2010 ter inzage gelegd van dinsdag 11 mei 2010 tot en met maandag 21 juni 2010. Gedurende deze periode konden zowel mondeling als schriftelijk inspraakreacties ten aanzien van het voorontwerpbestemmingsplan naar voren worden gebracht. Tevens is het voorontwerpbestemmingsplan Wheermolen 2010 op 17 mei 2010 in wijkcentrum 't Noot aan de J.P. Grootstraat 1 te Purmerend tijdens een inloopavond toegelicht.
De ingekomen reacties zijn verwerkt in een nota van beantwoording van inspraak- en overlegreacties, in een separate bijlage. Daarin is ook aangegeven op welke wijze de reacties zijn verwerkt in het bestemmingsplan.
8.2 Overleg Ingevolge Artikel 3.1.1 Bro
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerpbestemmingsplan Wheermolen 2010 voorgelegd aan de volgende instanties:
- 1. Gemeente Edam-Volendam;
- 2. Gemeente Waterland
- 3. Gemeente Beemster
- 4. Gemeente Wormerland
- 5. Gemeente Landsmeer
- 6. Gemeente Zeevang
- 7. Gedeputeerde Staten van Noord-Holland
- 8. Rijkswaterstaat
- 9. VROM-Inspectie
- 10. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
- 11. Gasunie
- 12. NS
- 13. Prorail
De reacties van de gemeente op deze inspraakreacties zijn samengevat en beantwoord in een separaat inspraakrapport18.
- 18. Inspraak en artikel 3.1.1 Bro-overleg voorontwerpbestemmingsplan 'Wheermolen 2010', juni 2011
Bijlage 1 Staat Van Horeca-activiteiten
Categorie 1 “lichte horeca”
Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken. Binnen deze categorie worden de volgende subcategorieën onderscheiden:
1a. Aan de detailhandelsfunctie verwante horeca
- automatiek;
- broodjeszaak;
- cafetaria;
- croissanterie;
- koffiebar;
- lunchroom;
- ijssalon;
- snackbar;
- tearoom;
- traiteur.
1b. Overige lichte horeca
- bistro;
- restaurant (zonder bezorg- en/of afhaalservice).
1c. Bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking
- bedrijven genoemd onder 1a en 1b met een bedrijfsoppervlak van meer dan 250 m2;
- restaurant met bezorg- en/of afhaalservice (o.a. pizza, chinees, McDrives).
Categorie 2 “middelzware horeca”
Bedrijven die normaal gesproken ook delen van de nacht geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken:
- bar;
- bierhuis;
- biljartcentrum;
- café;
- proeflokaal;
- shoarma/grillroom;
- zalenverhuur (zonder regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen).
Categorie 3 “zware horeca”
Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts geopend zijn en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen:
- dancing;
- discotheek;
- nachtclub;
- partycentrum (regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen).