KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Maatschappelijk
Artikel 5 Tuin - 1
Artikel 6 Tuin - 2
Artikel 7 Verkeer - 2
Artikel 8 Water
Artikel 9 Wonen
Artikel 10 Waarde - Archeologie - 1
Artikel 11 Waarde - Archeologie - 2
Artikel 12 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 13 Anti-dubbeltelregel
Artikel 14 Algemene Bouwregels
Artikel 15 Algemene Gebruiksregels
Artikel 16 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 17 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 18 Overgangsrecht
Artikel 19 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving
2.1 Locatie En Bebouwing
2.2 Openbaar Gebied
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsanalyse
4.1 Huidige Situatie
4.2 Nieuwe Situatie
Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden / Omgevingsaspecten
5.1 Geluid
5.2 Luchtkwaliteit
5.3 Geur
5.4 Bodemkwaliteit
5.5 Externe Veiligheid
5.6 Planologisch Relevante Leidingen
5.7 Water
5.8 Natuurwaarden
5.9 Cultuurhistorische Waarden
5.10 Archeologie
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Juridische Planbeschrijving
7.1 Planvorm
7.2 Bestemmingsregeling

Weidevenne, kwadrant Europa 6e fase 2014

Bestemmingsplan - Gemeente Purmerend

Vastgesteld op 26-03-2015 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Weidevenne, kwadrant Europa 6e fase 2014' met identificatienummer NL.IMRO.0439.BPWVEURFASE62014-va01 van de gemeente Purmerend.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 achtergevel

de gevel van het hoofdgebouw die (bij benadering) evenwijdig loopt aan de voorgevel en die niet als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.8 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.9 achtererfgebied

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw.

1.10 afhankelijke woonruimte

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.11 ambulante handel

het ter verkoop aanbieden van producten of diensten aan de consument, door een handelaar op een markt of een vaste commerciële standplaats op de openbare weg.

1.12 antenne-installatie

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.13 archeologisch deskundige

een deskundige op het gebied van de archeologie en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.

1.14 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.15 archeologisch onderzoeksgebied

gebied met een daaraan toegekende middelhoge of hoge archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied verwachte overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.16 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.17 archeologisch waardevol gebied

gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied verwachte overblijfselen en menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.18 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.19 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.20 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.21 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.22 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.23 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.24 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is.

1.25 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.26 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.27 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.28 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.29 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.30 bijgebouw

een gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.31 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.32 dakopbouw

  1. a. een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich in geval van gebouwen met een hellend dakvlak tussen de dakgoot en de nok bevindt en waarvan de onderzijde van de constructie in het verlengde van het gevelvlak is geplaatst;
  2. b. een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich in geval van gebouwen met een platte afdekking boven de dakgoot dan wel het boeibord bevindt.

1.33 dakoverstek

afstand waarmee het dakvlak en de dakgoot de bebouwingsgrens dan wel het buitenwerkse gevelvlak overschrijden.

1.34 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.

1.35 erker

een hoek- of rondvormig ondergeschikte toevoeging aan de verblijfsruimte van de woning (woonkamer) gelegen aan de voorgevel op de begane grond en aan drie zijden geheel of gedeeltelijk voorzien van glas.

1.36 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.37 geluidsgevoelige objecten

woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder en artikel 1.2. van het Besluit geluidhinder.

1.38 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.39 horecabedrijf

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

1.40 jongerenontmoetingsplek

een gebouw, of bouwwerk, geen gebouw zijnde, waar jongeren elkaar kunnen ontmoeten.

1.41 kantoor

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.42 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.43 ligplaats

een plek voor het aanleggen van woonschepen waarbij de duur van het aanleggen een permanent karakter heeft.

1.44 maatschappelijke voorzieningen

(overheids)voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, sport, onderwijs, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.

1.45 mantelzorg

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.46 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.47 ondergeschikte horeca

een voorziening zonder de hoofdbestemming horeca behorende bij een andere hoofdbestemming, waar men tegen betaling (kleine) etenswaren en/of (alcoholische) dranken kan consumeren.

1.48 ondergronds

beneden peil.

1.49 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.50 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.51 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.52 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.53 perceelsgrens

de grens van een bouwperceel.

1.54 platte afdekking

een horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw, dat meer dan tweederde van het grondoppervlak van het gebouw beslaat.

1.55 praktijkruimte

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.56 prostitutie

het zich beschikbaar stellen voor seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.57 seksinrichting

het bedrijfsmatig - of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt - gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen.

1.58 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt, mede gezien de situering van het huisnummer, brievenbus, voordeur en uitrit.

1.59 woning

(een gedeelte van) een gebouw geschikt en bestemd voor de huisvesting van personen, anders dan voor recreatieve doeleinden.

1.60 zendmast

een bouwwerk, geen gebouw zijde, waarop antenne-installaties worden geplaatst.

1.61 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 de bouwhoogte van een antenne-installatie

  1. a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.5 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 het oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 het vloeroppervlakte

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groen;
  2. b. water;
  3. c. bermen en bermsloten;
  4. d. bruggen met bijbehorende aanlandingen;
  5. e. speelvoorzieningen;
  6. f. voet- en fietspaden;
  7. g. (ontsluitings)wegen;
  8. h. jongerenontmoetingsplaatsen;
  9. i. nutsvoorzieningen;
  10. j. openbare toiletvoorziening;
  11. k. ondergrondse containers;
  12. l. objecten van beeldende kunst;
  13. m. lichtmasten.

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend ten behoeve van de bestemming bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen voor nutsvoorzieningen alsmede openbare toiletvoorzieningen;
  2. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de maximale bouwhoogten zoals aangegeven in artikel 14.3 van deze regels.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 3.2 voor het bouwen van een gebouw voor een jongerenontmoetingsplaats met in achtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. maximale bouwhoogte: 3,5 m;
  2. b. maximale oppervlakte: 15 m².

Artikel 4 Maatschappelijk

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bibliotheken;
  2. b. wijkcentra;
  3. c. religieuze en levensbeschouwelijke en daarmee vergelijkbare doeleinden;
  4. d. gezondheidszorg, al dan niet met bijbehorende woonfunctie;
  5. e. jeugd- en kinderopvang;
  6. f. onderwijs;
  7. g. openbare dienstverlening;
  8. h. verenigingsleven;
  9. i. overige maatschappelijke voorzieningen;
  10. j. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen en (ontsluitings)wegen.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 2 ten behoeve van het buiten het bouwvlak bouwen van aan- en uitbouwen aan het hoofdgebouw en bijgebouwen behorende bij het hoofdgebouw. De gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 100 m² en de bouwhoogte mag niet hoger zijn dan 5 meter.

Artikel 5 Tuin - 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals een parkeerplaats, vlaggenmasten, alsmede nutsvoorzieningen.

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Tuin - 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. erven bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, naast of achter de woning gelegen stegen, voet- en fietspaden alsmede erfbebouwing alsmede voor nutsvoorzieningen.

6.2 Bouwregels

6.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het onder 6.2.1 bepaalde ten behoeve van het plaatsen van een portocabin of een daaraan gelijk te stellen unit in het achtererfgebied ten behoeve van mantelzorg. Dit kan onder de volgende voorwaarden:

  1. a. degene die mantelzorg ontvangt beschikt over een van toepassing zijnde Wmo-indicatie of daaraan gelijk te stellen medische indicatie, op grond waarvan een zelfstandige huishouding niet mogelijk blijkt.
  2. b. de afwijking kan slechts eenmaal worden verleend, met dien verstande dat:
    1. 1. de afwijking plaatsvindt in de vorm van een verwijderbare - voor mantelzorg geschikte - portocabin welke als afhankelijke woonruimte valt aan te merken;
    2. 2. het in lid 2 onder b en c gestelde maximum oppervlak voor bijbehorende bouwwerken mag voor onderhavig doel met maximaal 30 m² worden vermeerderd, het gestelde bebouwingspercentage, alsmede het in lid 1 onder d en e gestelde, daarbij buiten beschouwing latend.
  3. c. burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen:
    1. 1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
    2. 2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
    3. 3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
    4. 4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
    5. 5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  4. d. een afwijking als hier bedoeld kan per woning slechts eenmaal worden verleend.
  5. e. bij beëindiging van de situatie waarvoor de afwijking is verleend trekken burgemeester en wethouders de vergunning in, overeenkomstig het in artikel 5.19 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalde. De alsdan ontstane strijdigheid dient binnen drie maanden te zijn beëindigd.

Artikel 7 Verkeer - 2

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met een functie voor verblijf en verplaatsing;
  2. b. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  3. c. infrastructurele kunstwerken;
  4. d. jongerenontmoetingsplaatsen;
  5. e. objecten van beeldende kunst;
  6. f. ondergrondse containers;
  7. g. evenementen;
  8. h. ambulante handel;
  9. i. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, abri's, fiets- en voetpaden, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, openbare toiletvoorziening, reclameuitingen, bruggen en water.

7.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen alsmede openbare toiletvoorzieningen;
  2. b. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen bedraagt ten hoogste 3 meter;
  3. c. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de maximale bouwhoogten zoals aangegeven in artikel 14.3 van deze regels.

Artikel 8 Water

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water ten behoeve van de waterhuishouding;
  2. b. verkeer te water;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals bruggen, steigers, keermuren voor waterbeheersing, dammen, oevers, beschoeiingen en duikers.

8.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. steigers mogen een breedte van maximaal 50% van de perceelbreedte hebben tot een maximum van zes meter en mogen maximaal 1 meter vanaf de waterkant het water insteken.
  3. c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de in lid 8.2 vermelde maximale afmetingen van steigers indien deze afmetingen niet meer overeen komen met het gestelde in de Keur van de waterbeheerder.

8.4 Specifieke gebruiksregels

Onder een gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik als ligplaats voor woonschepen, woonarken of caissons en casco's, die tot woonschip of woonark kunnen worden opgebouwd, alsmede vaartuigen, waarop bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden, dan wel overblijfselen daarvan.

Artikel 9 Wonen

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, al dan niet met aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsactiviteiten;
  2. b. bij de woningen behorende bergingsruimten;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals erven, nutsvoorzieningen, tuinen en water.

9.2 Bouwregels

9.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 10 Waarde - Archeologie - 1

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - archeologie - 1' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - tevens bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.

10.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 10.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  3. c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

10.3 Nadere eisen

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologisch monumenten of resten aanwezig zijn.
  2. b. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond kunnen worden behouden.

10.4 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het in lid 10.2 gestelde. Afwijken geschiedt alleen indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
  2. b. Het in sub a bedoelde onderzoek dient alleen gedaan te worden indien de bodemverstoring een oppervlakte van meer dan 500 m² beslaat.
  3. c. Aan deze afwijking kunnen voorschriften worden verbonden tot:
    1. 1. het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    2. 2. het doen van opgravingen door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
    3. 3. het begeleiden van de activiteiten waarvoor is afgeweken door een daarvoor aangewezen archeologisch deskundige.
  4. d. Het afwijken geschiedt pas nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

10.5 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Het is verboden op de in lid 10.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders te verlenen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ophogen van de bodem met meer dan 50 cm;
    2. 2. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    3. 3. het verlagen van het waterpeil;
    4. 4. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
    5. 5. het aanleggen van bos of boomgaard, of het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
    6. 6. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
    7. 7. het aanleggen van nieuwe ondergrondse transport, energie of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  2. b. Geen omgevingsvergunning als bedoeld onder a. is vereist:
    1. 1. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 50 cm onder het bestaande maaiveld;
    2. 2. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een oppervlakte tot ten hoogste 500 m²;
    3. 3. indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
    4. 4. indien het archeologisch erfgoed zodanig zal worden behandeld dat conservering in de bodem is gewaarborgd;
    5. 5. indien de werken en /of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen.
  3. c. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a. mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van werkzaamheden de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast;
  4. d. Alvorens te beslissen omtrent de aanvraag om omgevingsvergunning dient op basis van archeologisch onderzoek te zijn aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden en welke voorwaarden hiervoor dienen te worden gesteld.

10.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om met toepassing van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. a. op de plankaart de bestemming 'Waarde - archeologie - 1' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief onderzoek is aangetoond, dat er op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. b. op gronden alsnog de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie - 1' te leggen, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op de ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 11 Waarde - Archeologie - 2

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - archeologie - 2' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - tevens bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden op terreinen welke op de Archeologische Monumenten Kaart zijn aangewezen als terrein van hoge tot zeer hoge archeologische waarde (AMK-terrein).

11.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 11.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  3. c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

11.3 Nadere eisen

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologisch monumenten of resten aanwezig zijn.
  2. b. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond kunnen worden behouden.

11.4 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het in lid 11.2 gestelde. Afwijken geschiedt alleen indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
  2. b. Het in sub a bedoelde onderzoek dient alleen gedaan te worden indien de bodemverstoring een oppervlakte van meer dan 100 m² beslaat.
  3. c. Aan deze afwijking kunnen voorschriften worden verbonden tot:
    1. 1. het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    2. 2. het doen van opgravingen door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
    3. 3. het begeleiden van de activiteiten waarvoor is afgeweken door een daarvoor aangewezen archeologisch deskundige.
  4. d. Het afwijken geschiedt pas nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

11.5 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Het is verboden op de in lid 11.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders te verlenen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ophogen van de bodem met meer dan 50 cm;
    2. 2. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    3. 3. het verlagen van het waterpeil;
    4. 4. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
    5. 5. het aanleggen van bos of boomgaard, of het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
    6. 6. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
    7. 7. het aanleggen van nieuwe ondergrondse transport, energie of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  2. b. Geen omgevingsvergunning als bedoeld onder a. is vereist:
    1. 1. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 50 cm onder het bestaande maaiveld;
    2. 2. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een oppervlakte tot ten hoogste 100 m²;
    3. 3. indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
    4. 4. indien het archeologisch erfgoed zodanig zal worden behandeld dat conservering in de bodem is gewaarborgd;
    5. 5. indien de werken en /of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen.
  3. c. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a. mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van werkzaamheden de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast.
  4. d. Alvorens te beslissen omtrent de aanvraag om omgevingsvergunning dient op basis van archeologisch onderzoek te zijn aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden en welke voorwaarden hiervoor dienen te worden gesteld.

11.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om met toepassing van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. a. op de plankaart de bestemming 'Waarde - archeologie - 2' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief onderzoek is aangetoond, dat er op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. b. op gronden alsnog de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie - 2' te leggen, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op de ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 12 Waterstaat - Waterkering

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - tevens bestemd voor waterstaatkundige voorzieningen.

12.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - worden gebouwd;
  2. b. aanvullend op het bepaalde in sub a, mogen op de gronden ten behoeve van de in lid 12.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  3. c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

12.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het in lid 12.2 gestelde. Afwijken geschiedt alleen indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 13 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 14 Algemene Bouwregels

14.1 Bestaande maten

Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:

  1. a. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  2. b. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  3. c. ingeval van herbouw is dit lid onder a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

14.2 Overschrijding bouwgrenzen

  1. a. De bouwgrenzen en bestemmingsgrenzen mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
    1. 1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), liften, galerijen, hellingbanen, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, balkons, entreeportalen, erkers en serres, veranda's en afdaken, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen mits de overschrijding ten hoogste 3 m bedraagt;
    2. 2. hijsinrichtingen en andere ondergeschikte delen van gebouwen tot ten hoogste 2 meter;
    3. 3. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke delen van gebouwen tot ten hoogste 1 meter.
  2. b. De maximum hoogte mag met maximaal 3,50 meter worden overschreden ten behoeve van bergingen, trappenhuizen en technische ruimten met dien verstande dat het totale vloeroppervlak hiervan niet meer dan 10% van het bestemmingsvlak bedraagt.

14.3 Hoogtematen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste:

  • erfafscheidingen 2 m
  • lichtmasten 9 m
  • vlaggenmasten 9 m
  • objecten van beeldende kunst 6 m
  • speeltoestellen 4 m
  • bruggen 12 m
  • overig straatmeubilair 6 m
  • overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in dit lid ten behoeve van het bouwen van objecten van beeldende kunst met een bouwhoogte van maximaal 15 meter.

14.4 Antenne-installaties

Met betrekking tot antenne-installaties gelden de volgende regels:

  1. a. antennes-installaties als bedoeld in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, niet zijnde bouwvergunningvrije installaties, zijn niet toegestaan.
  2. b. burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het onder a. genoemde verbod ten behoeve van de bouw van een antenne-installatie tot een bouwhoogte van ten hoogste 40 m.

14.5 Ondergronds bouwen

De in dit plan vervatte regels voor bebouwing zijn van overeenkomstige toepassing op bouwen beneden het peil, met dien verstande dat tot ten hoogste één bouwlaag diepte mag worden gebouwd.

14.6 Wijziging goot-/boeiboordhoogte

  1. a. Indien zich op de achterzijde van een gebouw één of meer dakopbouwen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 70% van de gevelbreedte, wordt de goot of boeibord van de dakopbouw als goot- of boeibordhoogte aangemerkt.
  2. b. Indien zich op de voorzijde van een gebouw één of meer dakopbouwen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte, wordt de goot of boeibord van de dakopbouw als goot- of boeibordhoogte aangemerkt.

Artikel 15 Algemene Gebruiksregels

15.1 Verboden gebruik

  1. a. Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:
    1. 1. gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gericht gebruik en onderhoud;
    2. 2. gebruik van gronden als stalling- en/of opslagplaats van aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- en vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gericht gebruik en onderhoud;
    3. 3. het gebruik van gronden als uitstallings-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfmiddelen;
    4. 4. het gebruik van grond voor prostitutie.
  2. b. Onder verboden gebruik wordt niet verstaan het (tijdelijke) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden.

Artikel 16 Algemene Aanduidingsregels

16.1 Vrijwaringszone - straalpad

Artikel 17 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afgeweken kan worden verleend - bij een omgevingsvergunning afwijken van de planregels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Er wordt niet afgeweken, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 18 Overgangsrecht

18.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  2. b. het bevoegde gezag kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

18.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 19 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als Regels van het bestemmingsplan Weidevenne, kwadrant Europa 6e fase 2014.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een deel van Weidevenne waar maatschappelijke voorzieningen en woningbouw zijn voorzien. Het onderhavige bestemmingsplan geeft een planologisch kader (bouw- en gebruiksregels) voor - deels al gerealiseerde - maatschappelijke voorzieningen en woningbouw.

De aanleiding voor dit bestemmingsplan is dat eerder in het kader van de actualisatie voor Weidevenne het bestemmingsplan Weidevenne 2012 is vastgesteld (raadsbesluit van 28 maart 2013), waarbij een deel buiten dat bestemmingsplan is gelaten, in verband met een lopende onteigeningsprocedure. Nu daarover overeenstemming is bereikt, gaat het gebied verder ontwikkeld worden.

Een deel van het gebied (noord- en zuidkant) is gerealiseerd conform het geldende uitwerkingsplan. Een ander deel (het meest oostelijke deel) is als een gebied met een uit te werken bestemming wel in bestemmingsplan Weidevenne 2012 opgenomen maar wordt in dit bestemmingsplan meegenomen vanwege de samenhangende planvorming.

Bij dit postzegelbestemmingsplan zijn de opzet en systematiek van het eerdergenoemde bestemmingplan Weidevenne 2012 het uitgangspunt geweest.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied ligt in kwadrant Europa (voorheen aangeduid als 'kwadrant I') van de wijk Weidevenne. Elk kwadrant onderscheidt zich met straatnamen, ontleend aan een bepaald werelddeel, in dit geval Europa. Kwadrant Europa, is onderverdeeld in vier subgebieden: de 'Kop van West' (het meest noordelijke deel, tegen de oude binnenstad), aansluitend de 'Stedelijke Blokken', vervolgens - langs de gelijknamige weg - 'de Melkwegzone' en tenslotte 'Tuindorp' aan de zuidkant.

Het onderhavige plangebied wordt aan de westzijde begrensd door de Melkweg, aan de Zuidzijde door Toscane en aan de noordzijde door de Vuurtorengracht. De oostzijde richt zich naar de Kanaaldijk. Het plangebied heeft een oppervlakte van ca. 4,4 hectare.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPWVEURFASE62014-va01_0001.png"

Grenzen van het plangebied.

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Voor het oostelijke deel van het plangebied geldt tot het moment van inwerkingtreding van het onderhavige bestemmingsplan, de uit te werken bestemming 'Gemengd - uit te werken' op basis van het bestemmingsplan 'Weidevenne 2012', vastgesteld op 28 maart 2013. In afwachting van een uitwerkingsplan geldt ter plaatse een bouwverbod. Binnen de uit te werken bestemming zijn diverse functies toegestaan, waaronder wonen, tuinen en erven, maatschappelijke en culturele voorzieningen, kantoren en openbare voorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPWVEURFASE62014-va01_0002.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPWVEURFASE62014-va01_0003.png"

Bestemmingsplan Weidevenne 2012.

Voor het overige deel van het onderhavige bestemmingsplan geldt het op bestemmingsplan 'West 1990' (vastgesteld op 18 april 1991 en goedgekeurd door GS op 19 november 1991) gebaseerde uitwerkingsplan 'Weidevenne, kwadrant Europa, woningbouw Melkwegzone (1e fase) + Bredeschool en Woonzorgcomplex 2005', vastgesteld op 12 juli 2007. Het deel ten noorden van de Loirestraat is bestemd voor bijzondere doeleinden (onder meer scholen, woningen, sociale, culturele, recreatieve, medische en paramedische doeleinden, verenigingsgebouwen, maatschappelijke dienstverlening, parkeervoorzieningen, speelterreinen en verhardingen). Het overige deel is bestemd voor wonen en bijbehorende functies.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPWVEURFASE62014-va01_0004.png"

Uitwerkingsplan Weidevenne, kwadrant Europa, woningbouw Melkwegzone (1e fase) + Bredeschool en Woonzorgcomplex 2005

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van het gebied en de ontwikkelingen. Hoofdstuk 3 geeft een samenvatting van het relevante actuele beleidskader. Hoofdstuk 4 bevat een omgevingsanalyse. In hoofdstuk 5 worden de relevante randvoorwaarden en omgevingsaspecten behandeld. In hoofdstuk 6 wordt de uitvoerbaarheid besproken en in hoofdstuk 7 wordt tenslotte een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de gedachten die ten grondslag liggen aan de juridische regeling zoals deze op de verbeelding en in de regels is opgenomen.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

2.1 Locatie En Bebouwing

Kwadrant Europa

Voor het kwadrant Europa, waar dit bestemmingsplangebied onderdeel van uitmaakt, is in 2006 het "Ontwikkelingsplan Kwadrant Europa, Purmerend - Weidevenne" vastgesteld. Daarin is het stedenbouwkundig concept voor het hele kwadrant vastgelegd. Het concept gaat uit van drie deelgebieden waarbij de stedenbouwkundige opzet varieert: "Tuindorp", "Langs de Melkweg" en "Stadshoven". Op de onderstaande afbeelding is de stedenbouwkundige opzet van kwadrant Europa weergegeven. Voor het meest noordelijke deel van Weidevenne, Kop van West, wordt een separate ontwikkelingsvisie opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPWVEURFASE62014-va01_0005.png"

Indeling kwadrant Europa

"Tuindorp" is een traditioneel opgezette buurt met woningen voorzien van een lage goothoogte en een grote kap en vormt de overgang naar het aangrenzende kwadrant IV. Tuindorp wordt gekenmerkt door een afwisseling van rijenwoningen en twee-onder-één-kapwoningen, traditioneel kleur- en materiaalgebruik (aardetinten, bakstenen en dakpannen), erfafscheidingen in de vorm van hagen aan de straatzijde en tuinmuren aan de zijkanten en (bij voorkeur) lage goten en grote en steile kappen.

Het deel "Langs de Melkweg" is gebouwd rondom de Melkweg, als historische verbindingsroute tussen de binnenstad en het omliggende landschap. Dit deel van de wijk is opgezet als landschappelijke zone met een open en groene inrichting. Hierdoor is er vanuit alle hoeken zicht op de Melkweg. De woningen bestaan uit villa's en twee-onder-één-kapwoningen.

De "Stadshoven" worden gekenmerkt door gesloten bouwblokken met besloten binnenterreinen, plat afgedekte woningen en straatprofielen met laanbomen. Hiermee sluit de bebouwing goed aan op de bebouwing van de aangrenzende binnenstad van Purmerend.

Kanaalzone

De zone langs het Noordhollandsch Kanaal wordt gekenmerkt door losse elementen in een openbare zone. Er is een afwisselend ritme van hoge en lage bebouwing. Alle bebouwing vormt een samenhangend geheel qua bouwvorm en kleur. Ramen en balkons zijn op bijzondere wijze vormgegeven en aan de buitenkant goed zichtbaar. Voor onderhavig plangebied vormt het kanaal de oostelijke begrenzing. Vanuit het gebied is overal zicht op het kanaal. Langs het kanaal komt een transparante bebouwing in 2 á 3 lagen zodat de tuindorpsfeer doorloopt tot aan het kanaal. Ruime openingen waarborgen de doorzichten op het water.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPWVEURFASE62014-va01_0006.jpg"

Impressie woningen aan de Loirestraat/Kanaaldijk

Plangebied

De brede school De Weide aan de Loirestraat is een bestaande school in het noorden van het plangebied. Ook het zuidelijke deel, tussen de Toscane en Ardennen, is bebouwd, in dit geval met 16 woningen. Deze bebouwing wordt conserverend bestemd, uitgaande van de feitelijke situatie. Het middendeel zal nog bebouwd gaan worden en valt uiteen in enkele projecten. Voor deze projectgebieden is planologisch al in woningbouw voorzien. De invulling zal passen binnen de algemene opzet in Weidevenne. De geldende regelingen zullen conserverend worden vertaald naar een actueel planologisch regime dat voldoet aan de nieuwe standaarden en dat aansluit bij de regeling voor het overige deel van Weidevenne.

18 vrijstaande woningen Ardennen

Aan de Ardennen worden 18 vrijstaande woningen gerealiseerd. Er wordt gekozen voor een eigentijdse vertaling van de karakteristieke dertiger jaren referentie. Bepalende kenmerken van deze woningen zijn een lage geprononceerde goot en een hoog zadeldak met ruime overstekken, zodat een kleinschalig straatbeeld wordt gevormd. De kleinschaligheid van de bouwmassa's en de zonoriëntaties liggen ten grondslag aan de keuze om de woningen in de zuidelijke bouwstrook met de nok haaks op de straat te verkavelen. De lagere goothoogten rechtvaardigen het realiseren van meer woningen aan deze zijde. De noordelijke bouwstrook krijgt vergelijkbare woningen, maar met de nok evenwijdig aan de straat en optimaal op de zon georiënteerd. Deze opzet wordt op basis van eenduidige vormprincipes architectonisch uitgewerkt met een ingetogen diversiteit aan gevelkleuren, -openingen, -toevoegingen en een eenduidige pannenkap. De woningen hebben op eigen erf ruimten voor 1 of 2 parkeerplaatsen en de mogelijkheid voor een garage.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPWVEURFASE62014-va01_0007.png"

Vlonderhof II

Het planonderdeel in het oostelijk deel van dit bestemmingsplan, Vlonderhof II, voorziet in 14 eengezinswoningen die in twee rijen haaks op elkaar staan. De Saarland en de Loirestraat worden door deze woningen begeleid.

De eerste fase, Vlonderhof I, is gerealiseerd om aansluiting te zoeken bij de bebouwing in de directe omgeving van dit project aan de Donaulaan en de Karpaten. De aansluiting is onder andere gevonden in de bouwhoogte en architectuurstijl, tuinstedelijk van karakter met verlaagde dakgoten en een rijke detaillering. De patiowoningen die als een reeks al eerder zijn uitgevoerd worden ingesloten door de twee 'Vlonderhoven' die als sluitstukken fungeren.

18 vrijstaande woningen Loirestraat/Ardennen

Deze ontwikkeling is voorzien, maar nog niet uitgewerkt. De kaders zijn vergelijkbaar met de reeds gerealiseerde woningen in het zuiden van dit plangebied aan de Toscane/Ardennen en de voornoemde ontwikkeling.

2.2 Openbaar Gebied

Weidevenne is een nieuwbouwwijk. Dat wil zeggen dat de nieuwste verkeerskundige inzichten gehanteerd zijn bij het ontwerp van de wijk. De voornaamste uitgangspunten zijn stimulering van het openbaar vervoergebruik en langzaam verkeer (fietser en voetganger) met veilige en directe verbindingen. Het gemotoriseerde verkeer wordt op een verkeersveilige wijze ingepast in de woonomgeving.

De hoofdontsluiting van het kwadrant Europa wordt gevormd door de Donaulaan, ten zuiden van het onderhavige plangebied. De Donaulaan is tevens de route voor het openbaar vervoer (bus). Op deze weg geldt een maximum snelheid van 50 kilometer per uur. Via de Laan der Continenten kan de Rijksweg A7 en het overige deel van Weidevenne en Purmerend worden bereikt. Het plangebied is vanaf de Laan der Continenten bereikbaar via de Donauldelta en de Loirestraat. Het plangebied is bestemd als onderdeel van een overwegend en typisch verblijfs- en woongebied. De verkeersruimte is op duurzaam veilige wijze als 30 km/u-zone ingericht met het oog op de leefbaarheid en verkeersveiligheid.

Bij het ontwerpen van Weidevenne is sterk de nadruk gelegd op een duidelijk herkenbaar netwerk voor de ontsluiting voor fietsers en bromfietsers. Langs de gebiedsontsluitingsweg Donaulaan zijn fietsstroken aanwezig. De Melkweg is de hoofdroute voor het langzaam verkeer in Weidevenne en loopt langs de westkant van het plangebied. In kwadrant Europa is op de Melkweg uitsluitend autoverkeer toegestaan ten behoeve van bestemmingsverkeer van en naar de woningen aan deze weg. De Melkweg verbindt alle kwadranten met het centrumgebied Weidevenne en met de landschappelijke en recreatieve routes naar 't Twiske, de Wormer, het Purmerbos en de binnenstad van Purmerend.

Ten aanzien van de ontsluiting van Weidevenne is hoge prioriteit toegekend aan het openbaar vervoer. De Donaulaan zal in dit verband als onderdeel van de hoofdverbinding voor de bus naar het centrum van Purmerend en Amsterdam een belangrijke rol vervullen.

Om zo goed mogelijk op de wensen van de bewoners en de grenzen aan de openbare ruimte in te kunnen springen, is uitgegaan van een parkeernorm per woningtype. De normen per woningtype zijn:

  • Appartementen/etagewoning, seniorenwoning en goedkope huur: 1,3
  • Rijwoning en dure huurwoningen: 1,6
  • Twee-onder-éénkapwoning en vrijstaand: 2,0

De groenvoorzieningen in kwadrant Europa bestaan uit een brede groene randzone langs de A7, de Laan der Continenten en het Noordhollandsch Kanaal. De Melkwegzone tussen Stadshoven en Tuindorp krijgt door de stedenbouwkundige opzet een open en groen karakter. Aan de randen van de Melkweg zijn groene openbare zones gerealiseerd. In Stadshoven bestaat het groen buiten de brede groene randzone vooral uit het groen in de openbare binnenhoven. Het terrein rondom de twee appartementengebouwen wordt groen ingericht. Net als bij groenvoorzieningen voorzien vooral de randzones langs de A7, de Laan der Continenten en het Noordhollandsch Kanaal in een aanzienlijke hoeveelheid water in Weidevenne. Ook in kwadrant Europa zijn diverse waterlopen aangelegd om het waterrijke karakter van Weidevenne duidelijk zichtbaar te maken.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Het kader voor een bestemmingsplan wordt gevormd door diverse nationale, provinciale, regionale en (deel)gemeentelijke nota's. Dit beleid stelt planologische en bestuurlijke beleidskaders (randvoorwaarden) aan de ruimtelijke (on)mogelijkheden voor het plangebied waarmee rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk wordt voor het plangebied het relevante algemene beleid beknopt samengevat.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het Rijk heeft het beleid inzake de ruimtelijke inrichting en het mobiliteitsbeleid van Nederland tot 2040 vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze visie is vastgesteld op 13 maart 2012.

De regering maakt ruimte voor groei en beweging en kiest ervoor de invulling van het ruimtelijk beleid voor een belangrijk deel over te laten aan provincies en gemeenten. Daardoor kan het Rijk zich richten op het behartigen van belangen die van nationale en internationale betekenis zijn. De minister vermindert stevig het aantal procedures en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. De ruimtelijke ordening wordt zo dicht mogelijk bij diegene die

het aangaat gebracht (burgers en bedrijven) en er wordt meer overgelaten aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. Daarbij verwacht het Rijk dat medeoverheden zich eveneens inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving. De gemeente is de overheid die het dichtst bij de burger staat en zorg draagt voor een veilige en leefbare woon- en werkomgeving. In het ruimtelijk domein gaat het om de ruimtelijke ontwikkeling van stad en platteland in brede zin, waarbij onder meer belangen ten aanzien van mobiliteit, milieu, natuur, water, economie en wonen worden afgewogen. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028) en verbindt hier dertien nationale belangen aan.

Purmerend maakt onderdeel uit van 'Metropoolregio Amsterdam'. Dit is een (informeel) samenwerkingsverband van lokale en provinciale overheden in de noordvleugel van de Randstad.

De door het Rijk en regio geformuleerde opgaven binnen deze regio zijn neergelegd in de 'Gebiedsagenda Noordwest Nederland' en richten zich o.a. op het verbeteren van de bereikbaarheid en het opvangen van de woningbehoefte (verstedelijkingsafspraken). De afspraken over de regionale en Rijksinvesteringen op het gebied van een toekomstige ruimtelijke inrichting worden vastgelegd in het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT).

Het bepaalde in dit bestemmingsplan is in lijn met het gestelde in de structuurvisie.

3.1.2 AmvB Ruimte (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid zoals dat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgelegd. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Voor Purmerend hebben deze regels geen gevolgen.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Per 1 oktober 2012 is deze ladder als motiveringseis in artikel 3.1.6, tweede en derde lid van het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. De ladder is een instrument waarmee vraag en aanbod van stedelijke functies goed op elkaar afgestemd worden.

De ladder duurzame verstedelijking gaat uit van drie treden:

1. bepalen regionale vraag naar ruimte;

2. bouwen binnen bestaand stedelijk gebied;

3. goede (multi-modale) ontsluiting.

De wijk Weidevenne voorzag en voorziet mede in een regionale behoefte. Dit heeft geleid tot de realisatie van de huidige wijk vanaf de jaren '90 en het bijbehorende planologische regime. De woningbouwplannen in het onderhavige plangebied betreffen een afronding in kwadrant Europa binnen bestaand stedelijk gebied. Daarnaast voorzien de vigerende planologische kaders al in deze woningbouwplannen en betreft dit bestemmingsplan een actualisering van dit planologische regime. Er is geen sprake van nieuwe ruimtelijke plannen.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040, Kwaliteit door veelzijdigheid

De Structuurvisie Noord-Holland 2040 bevat het provinciaal ruimtelijk beleid. De hoofddoelstelling is het inspelen op de veranderingen die tot 2040 te verwachten zijn. In de periode tot 2040 zullen verdere globalisering en klimaatverandering grote gevolgen hebben voor Noord-Holland. Ook veranderingen en trends op nationaal en lokaal niveau hebben een grote ruimtelijke impact. Deze veranderingen leiden tot een aantal belangrijke ruimtelijke opgaven en keuzes. In de Structuurvisie worden deze ontwikkelingen en de voornaamste keuzes die de Provincie Noord-Holland zal moeten maken kort toegelicht. Ook wordt geschetst hoe de provincie er in 2040 uit ziet en op welke wijze de Provincie met deze structuurvisie zal bijdragen aan het realiseren van dit toekomstbeeld. De Structuurvisie is vastgesteld op 21 juni 2010 en in werking getreden op 1 november 2010.

Uitgangspunt is om de vraag naar woningen zoveel mogelijk te realiseren binnen het Bestaand Bebouwd Gebied. Dit komt zowel het realiseren van (hoog)stedelijke voorzieningen in de metropoolregio (de metropolitane strategie) als het behouden van regionale/lokale voorzieningen in kleine(re) kernen in het noorden ten goede. Door concentratie worden verkeers- en vervoersnetwerken optimaal benut en wordt een voldoende en gedifferentieerd aanbod van sociaal-culturele voorzieningen behouden. Verdichting brengt een aantal aandachtspunten met zich mee op het gebied van sociaal-maatschappelijke voorzieningen, functiemenging en financiering. Voorzieningen zoals scholen, kantoren en bedrijfsruimten, winkelaanbod, ruimte voor groen, recreatie, sport en zorg zijn onlosmakelijk verbonden met het woonprogramma. Door gevarieerde programma's zijn deze functies binnen het Bestaand Bebouwd Gebied te behouden. Het bepaalde in dit bestemmingsplan is in lijn met de Structuurvisie Noord-Holland 2040.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

De provinciale ruimtelijke verordening stelt regels waaraan onder meer bestemmingsplannen dienen te voldoen. Deze regels vloeien voort uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040. Provinciale Staten hebben op 3 februari 2014 de provinciale ruimtelijke verordening opnieuw vastgesteld. Deze vaststelling betreft een beleidsarme wijziging ten opzichte van de eerder vastgestelde verordening op 21 juni 2010. In deze verordening worden regels gegeven omtrent de inhoud van bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. In de verordening worden algemene regels gegeven voor de Provinciale Planologische Commissie, de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling, bedrijventerreinen en detailhandel, de mogelijkheden voor woningbouw in het landelijk gebied, de vereiste ruimtelijke kwaliteit verbonden met stedelijke en niet-stedelijke ontwikkelingen in het landelijke gebied, de Groene en Blauwe Ruimte, energie en landbouw. Het onderhavige bestemmingsplan is in lijn met deze verordening.

3.2.3 Provinciale Woonvisie 2010-2020

Het provinciale beleid inzake woningbouw is vastgelegd in de Provinciale Woonvisie 2010-2020. Deze woonvisie sluit aan op de structuurvisie en schetst de kaders voor regionaal woonbeleid. Vooral het kwalitatieve aspect van wonen komt in deze visie aan de orde.

De speerpunten van dit beleid zijn:

1. Verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten en specifiek voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning.

2. Verbeteren van de mate waarin voorzieningen in de woonomgeving aansluiten bij de vraag van bewoners.

3. Verbeteren van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 Regiovisie Waterland 2040 (Vitaal met Karakter)

Voor de lange termijn heeft de regio een ontwikkelingskader tot 2040 opgesteld, de Regiovisie Waterland 2040. In deze visie staat behoud en zo mogelijk versterking van het kenmerkende authentieke karakter van de regio Waterland voorop, maar wel met de noodzakelijk sociaal-economische en infrastructurele impulsen om de kernen vitaal te houden en het gebied binnen de Metropoolregio Amsterdam bereikbaar te maken. Naast maatregelen om het authentieke karakter van het landelijk gebied te bewaren, vergt dat op vele locaties een forse inspanning in de kwaliteit van de leefomgeving, selectieve uitbreiding voor noodzakelijke sociaal-economische ontwikkelingen en duurzame oplossingen voor beheer en terugdringing van het woon-werkverkeer. Op die manier ontstaat een duurzame vitale regio met een herkenbaar eigen karakter.

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt een klein deel van de wijk Weidevenne opnieuw planologisch vastgelegd. Er worden geen grootschalige nieuwe bouwplannen mogelijk gemaakt. Dit bestemmingsplan past binnen het beleid zoals neergelegd in de Regiovisie Waterland 2040.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie Purmerend 2005-2020

In de Structuurvisie Purmerend 2005-2020, vastgesteld op 2 maart 2006, heeft de gemeenteraad van Purmerend een toetsingskader neergelegd voor gewenste en bestaande ontwikkelingen binnen de gemeente. In de structuurvisie worden vier ambities verwoord die leidend dienen te zijn bij de ontwikkeling van de stad Purmerend tot 2020.

  1. 1. Purmerend is het centrum van Waterland: Uiteen wordt gezet dat Purmerend wil investeren in haar functies waarin zij een regionale rol heeft, om de positie als centrum van Waterland te behouden. De manier waarop Purmerend dit wil bereiken is door te investeren in een veelzijdig, herkenbaar en toegankelijk centrum met kwalitatief hoogwaardige openbare ruimte en door te streven naar een hoog niveau van voorzieningen in zowel het centrum als in andere delen van de stad.
  2. 2. Purmerend werkt aan een evenwichtigere woon-werkbalans. In de structuurvisie wordt beschreven dat Purmerend voor de werkgelegenheid sterk afhankelijk is van Amsterdam. Dit is een kwetsbaar punt. Belangrijk is daarom dat Purmerend haar economische punten verder ontwikkelt. Dit is onder meer van belang voor jongeren die in Purmerend zijn geboren en zich nu op de arbeidsmarkt gaan begeven, omdat zij meer geneigd zullen zijn om in Purmerend te werken.
  3. 3. Purmerend versterkt haar verbindingen in groen, blauw en grijs. Gesteld wordt dat de kwaliteit van de ligging van de stad veel beter benut kan worden. De kwaliteiten van het buitengebied zijn in de wijken ruimschoots aanwezig, maar zijn op het niveau van de stad te weinig herkenbaar en andersom worden de kwaliteiten van de stad daarbuiten nauwelijks (h)erkend. Uiteen wordt gezet dat de aantrekkelijke ligging van Purmerend veel meer benut kan worden om de kwaliteit van het wonen in de stad te verhogen, om de kansen voor toerisme te vergroten en om het beeldmerk van de stad neer te zetten. Tevens wordt gesteld dat het versterken van de stedelijke structuren kan helpen mensen zich meer verbonden te laten voelen met hun stad en om een betere oriëntatie te krijgen op de stad en haar omgeving.
  4. 4. Purmerend kiest voor bloei in plaats van groei. Purmerend heeft zich decennia lang gericht op groei. Nu moet de omslag komen naar het investeren in identiteit en kwaliteit. Beschreven wordt dat het doel niet langer is om woningen te bouwen en nieuwe wijken te ontwikkelen, maar toe te werken naar een complete stad die op basis van kwaliteit de concurrentie aan kan met de steden in de omgeving en die toegesneden is op de demografische veranderingen.

In 2013 is de Strategische plankaart structuurvisie 2005-2020 geactualiseerd. Deze geactualiseerde plankaart heeft geen wijziging gebracht voor het suburbane/tuinstedelijke woonmilieu dat voor dit voorliggende bestemmingsplan relevant is. Dit bestemmingsplan past binnen de Structuurvisie.

3.4.2 Wonen

3.4.3 Onderwijshuisvesting

In september 2003 is de Integrale Visie Huisvesting Onderwijs Sneeuwbal door de raad vastgesteld. Het doel van deze visie was om alle onderwijssoorten in de gemeente op lange termijn zo optimaal mogelijk te huisvesten op basis van de uitkomst van de inhoudelijke visie over onderwijs, opgesteld door de gemeente en de betrokken schoolbesturen. Deze visie heeft geresulteerd in de uitvoering van tal van projecten. Tegenwoordig zijn er nieuwe uitdagingen. Onder andere het teruglopende aantal leerlingen, bezuinigingen en passend onderwijs vragen de komende jaren onze aandacht. Tevens wordt de laatste jaren ingezet op een nieuwe rol van de overheid. Dit betekent ook een andere rol voor de schoolbesturen, zij gaan meer verantwoordelijkheid krijgen. Die verantwoordelijkheid wordt onderstreept door de overheveling van de budgetten voor onderhoud van onderwijsgebouwen. De visie en oplossingsrichtingen over deze nieuwe ontwikkelingen moeten in een nieuw Integraal Huisvestingsplan nog vastgelegd worden.

3.4.4 Milieu en duurzaamheid

Op 28 april 2011 heeft de gemeente het milieubeleidsprogramma gemeente Purmerend 2012-2016 vastgesteld. In dit beleidsprogramma is het gemeentelijk milieubeleid vastgesteld, en vertaald naar doelstellingen en - waar mogelijk - acties. Daarnaast wordt jaarlijks een actieprogramma opgesteld, dat gebaseerd is op dit beleidsprogramma. Sinds 2013 worden ook de acties ten aanzien van duurzaamheid opgenomen in het Milieu-uitvoeringsprogramma.

Duurzaamheid en milieukwaliteit zijn voor Purmerend kenmerken van ruimtelijke kwaliteit; het is prettiger wonen in een leefomgeving waar sprake is van minder geluidhinder, een betere luchtkwaliteit en een schone bodem aanwezig zijn, groen een kans krijgt en de bewoners een energiezuinige en gezonde woning hebben. De doelstellingen uit het milieubeleidsprogramma richten zich vooral op het in stand houden van de bestaande kwaliteit of te beperken, waarbij de wettelijke normen als minimum gehanteerd worden.

3.4.5 Groen en water

Het Groenstructuurplan (1986) bevat een inventarisatie van de groenstructuur van Purmerend. Op basis van deze inventarisatie is aangegeven welke stukken restgroen (verkavelingsgroen) kunnen worden uitgegeven aan particulieren ten behoeve van tuinvergrotingen. Op basis van de nota's Kwaliteit Openbaar Groen 1997 en Evaluatie Bermen en Oevers 1998 en de resultaten van de omnibusenquête 2000 over openbaar groen, wordt uitvoering gegeven aan het beheer van het openbaar groen. In de nota Bermen en oevers wordt het plan voor een natte, ecologische structuur in Purmerend geëvalueerd. Het basisplan 'Water en Oevers' is gericht op de versterking van de totale, ecologische groenstructuur in de stad. De hiermee samenhangende maatregelen variëren van het aanpassen van het groenbeheer of het herprofileren en herinrichten van de oevers tot de zorg voor de waterkwaliteit.

In de nota Groene Ambitie: Waarden en Keuzes (2004) is al het groen in Purmerend geïnventariseerd en zijn knelpunten en potenties in beeld gebracht. Momenteel wordt de groenvisie geactualiseerd. Onderdeel van de toekomstige nota “Groenkoers, visie en beleid op hoofdlijnen voor het groen van Purmerend" is onder meer om de hoofdgroenstructuur te bestemmen als “Groen”.

Hoofdstuk 4 Omgevingsanalyse

4.1 Huidige Situatie

Het plangebied maakt onderdeel uit van de gemeente Purmerend. Purmerend ligt centraal in de landelijke regio Waterland en wordt omringd door drie droogmakerijen (De Beemster, De Wijde Wormer en De Purmer). De regio Waterland en daarmee ook de gemeente Purmerend, maakt deel uit van het ruimtelijk netwerk van Amsterdam. Een belangrijke kwaliteit van de regio is het grote contrast met het stedelijke gebied van Amsterdam. De wijk Weidevenne ligt aan de zuidwestzijde van Purmerend, ten westen van het Noordhollandsch kanaal. De wijk wordt gekenmerkt door overwegend eengezinswoningen, zowel rijenwoningen, twee-onder-één-kapwoningen als vrijstaande woningen. Daarnaast staat verspreid door de wijk ook een aantal appartementengebouwen van verschillende hoogten.

Purmerend is ontstaan op een smalle landengte tussen het Purmermeer, het Beemstermeer en het Wormermeer. De eerste bewoners hielden zich met name bezig met de ontginning van het veengebied. Later werd de visserij de grootste inkomstenbron. De bewoners vestigden zich aan De Where die het Purmermeer in westelijke richting met het Beemstermeer verbond en in oostelijke richting met de Zuiderzee. Zware stormen en hoge golven zorgden ervoor dat de drie meren, door afkalving van het laagveen, steeds groter werden. Door de vele overstromingen vormden de meren een grote bedreiging voor de omwonenden. In 1612 werd dan ook het Beemstermeer drooggelegd, in 1622 het Purmermeer en in 1625 het Wormermeer. Door de drooglegging ontstond een grote hoeveelheid landbouwgrond en veranderden de belangen van de bevolking en de stad. Purmerend kreeg een steeds belangrijkere functie als marktstad en centrum voor het omliggende gebied. Tijdens de Gouden Eeuw met haar economische groei, nam het inwonertal van de marktstad toe. In 1645 verleende de Staten van Holland en West-Friesland toestemming om het stadsgebied te vergroten. Hiermee was de uitbreiding van Purmerend voorlopig voltooid. Pas in de 20e eeuw werden de grenzen van de stad opnieuw verlegd. In 1884 werd de spoorlijn Amsterdam-Zaanstad-Purmerend voltooid. Het station werd ver buiten de grachtengordel van het oude Purmerend gebouwd met het oog op eventuele stadsuitbreiding in de Zuiderpolder. Deze uitbreiding verliep eerst geleidelijk: van 5.700 inwoners in 1900 tot 7.000 inwoners in 1950 en vervolgens tot 10.000 inwoners in 1960. Vanaf die tijd heeft Purmerend een explosieve groei doorgemaakt. In eerste instantie als groeikern van de gemeente Amsterdam, later om te voorzien in de woningbehoefte uit Waterland en de eigen gemeente. Anno 2012 telt Purmerend bijna 80.000 inwoners.

De wijk Weidevenne is de jongste uitbreidingswijk van Purmerend. De groeikerntaak van Purmerend, die bij de Derde Nota Ruimtelijke Ordening in 1978 door het rijk werd toegekend, is in 1989 beëindigd. In de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening (1988) wordt besloten dat de woningbehoefte die de stad Amsterdam heeft, voornamelijk binnen de eigen gemeente zal moeten worden ingevuld. Ook zonder Amsterdam blijft er een grote woningbehoefte binnen de gemeente Purmerend en het omliggende Waterland bestaan. Om hierin te kunnen voorzien wordt in het kader van de Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening Extra (1990) besloten tot een stadsuitbreiding aan de westzijde van de stad, aan de overkant van het Noordhollandsch Kanaal. Vanaf 1998 is Weidevenne gefaseerd ontwikkeld. Hierbij is in 1998 gestart met kwadrant III in het zuidoosten van Weidevenne, vervolgens is begonnen met kwadrant II en kort daarna met kwadrant IV. De woningbouw in kwadrant I, tegenwoordig ook wel kwadrant Europa genoemd, is als laatste gerealiseerd en nagenoeg afgerond. Het onderhavige bestemmingsplan betreft een beperkt deel in kwadrant Europa, tussen de Melkweg en de Kanaaldijk.

De bebouwing van Weidevenne is onder te verdelen in vier kwadranten met in het midden het centrum van de wijk. Aan elke kwadrant is een thema verbonden, gebaseerd op de historie en de karakteristiek van het landschap. Op afbeelding 3.1 is de indeling in kwadranten weergegeven. De sportvelden ten noorden van kwadrant II, de ecologische zone in het westen en het recreatiegebied in het zuiden van Weidevenne, maken geen specifiek onderdeel uit van één van de kwadranten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPWVEURFASE62014-va01_0008.png"

Afbeelding 3.1: Bebouwing Weidevenne onderverdeeld in kwadranten

Kwadrant Europa (voorheen kwadrant I) vormt de schakel tussen Weidevenne en de binnenstad. De Melkweg, het historische lint dat vanuit het Purmerland richting de binnenstad loopt doorsnijdt het kwadrant. Op basis hiervan zijn drie verschillende deelgebieden binnen het kwadrant gecreëerd: de "Stadshoven" in het westen, centraal gelegen "Langs de Melkweg" en "Tuindorp" in het oosten. De "Stadshoven" worden gekenmerkt door gesloten bouwblokken met besloten binnenterreinen, plat afgedekte woningen en straatprofielen met laanbomen. Hiermee sluit de bebouwing goed aan op de bebouwing van de aangrenzende binnenstad van Purmerend. De bebouwing bestaat uit zowel lage woningen als uit middelhoge appartementengebouwen. Op de noordoostelijke hoek wordt een appartementengebouw van gedeeltelijk 60 meter hoog gerealiseerd. Het deel "Langs de Melkweg" is gebouwd rondom de Melkweg, als historische verbindingsroute tussen de binnenstad en het omliggende landschap. Dit deel van de wijk is opgezet als landschappelijke zone met een open en groene inrichting. Hierdoor is er vanuit alle hoeken zicht op de Melkweg. De woningen bestaan uit villa's en twee-onder-één-kapwoningen. "Tuindorp" is een traditioneel opgezette buurt met woningen, voorzien van een lage goothoogte en een grote kap. Tuindorp wordt gekenmerkt door een afwisseling van rijenwoningen en twee-onder-één-kapwoningen, traditioneel kleur- en materiaalgebruik (aardetinten, bakstenen en dakpannen), erfafscheidingen in de vorm van hagen aan de straatzijde en tuinmuren aan de zijkanten en (bij voorkeur) lage goten en grote en steile kappen. De straatnamen in dit kwadrant verwijzen naar Europese landen en gebieden.

Voor de verkeerswegen is in het kader van 'duurzaam veilig verkeer' een indeling in drie categorieën vastgesteld. De eerste categorie omvat stroomwegen en bestaat uit de landelijk en regionaal verbindende wegen. Op deze wegen zijn hogere snelheden toegestaan dan in de bebouwde kom. De enige stroomweg voor Weidevenne is de rijksweg A7, die daarmee de belangrijkste ontsluiting voor het autoverkeer vormt in relatie met Zaanstad, Amsterdam en Hoorn en de overige rijkswegen. De tweede categorie wegen bestaat uit de gebiedsontsluitingswegen. De belangrijkste gebiedsontsluitingswegen binnen het plangebied zijn de Laan der Continenten, Amazonelaan, Zambezilaan, Aziëlaan, Eufraatlaan, Gangeslaan en de Donaulaan. De Laan der Continenten heeft aan de noordzijde op- en afritten van de A7. Aan de zuidzijde komt de Laan der Continenten via de Nelson Mandelabrug en de Verzetslaan uit op de Jaagweg, de N235. De Aziëlaan komt via de Jan Blankenbrug eveneens uit op de Jaagweg. Op de provinciale weg N235 (stroomweg) geldt een maximumsnelheid van 80 km/u. Op de gebiedsontsluitingswegen bedraagt de maximumsnelheid 50 km/u. De derde categorie wegen wordt gevormd door de erftoegangswegen, ofwel de wegen in het verblijfsgebied. Hieronder vallen de woonerven en de 30 km/u-straten. Deze straten kennen vrijwel altijd een menging van gemotoriseerd en langzaam verkeer en zijn voorzien van snelheidsremmende maatregelen, zoals drempels en inritconstructies, om de verkeersveiligheid en leefbaarheid te ondersteunen. Bij het ontwerpen van Weidevenne is sterk de nadruk gelegd op een duidelijk herkenbaar netwerk voor de ontsluiting voor fietsers en bromfietsers. Dit netwerk verbindt de woonbuurten met het centrumgebied van Weidevenne, met het treinstation Purmerend Weidevenne, met de binnenstad van Purmerend en met de Wijdewormer. Langs de gebiedsontsluitingsweg Amazonelaan/Zambezilaan (ringweg) zijn fietsstroken aanwezig. De Melkweg is de hoofdroute voor het langzaamverkeer in Weidevenne. In kwadrant IV is op de Melkweg, ten noorden van de ringweg, uitsluitend autoverkeer toegestaan ten behoeve van bestemmingsverkeer van en naar de bestaande woningen aan deze weg. Ten zuiden van de ringweg is de Melkweg (her-)ingericht tot gebiedsontsluitingsweg en zijn fietsstroken aangebracht, om zodoende de veiligheid van de fietsers op deze route te vergroten. Samen met de langzaamverkeersroute langs de Spieringsloot (kwadrant III) verbindt de Melkweg alle kwadranten met het centrum en met de landschappelijke en recreatieve routes naar het Twiske, de Wormer, het Purmerbos en de binnenstad van Purmerend. In kwadrant Europa, aan het einde van de Melkweg, is Weidevenne verbonden met de binnenstad van Purmerend door middel van de Melkwegbrug. Deze te openen beweegbare brug is alleen toegankelijk voor fietsers en voetgangers. Waar het netwerk voor langzaam verkeer samenvalt met gebiedsontsluitingswegen met een hoge verkeersintensiteit zijn aparte fietspaden of fietsstroken aanwezig. Op de ontsluitingswegen rijden de bromfietsers in principe op de rijbaan. Een uitzondering vormt de Laan der Continenten tussen de rotonde bij de Amazonelaan en de A7. Dit onderdeel van de hoofdwegenstructuur is gesloten voor het langzaamverkeer. De meeste belangrijke (brom)fietsroutes zijn uitgevoerd als vrijliggende fiets-/bromfietspaden. Deze vrijliggende paden zijn vaak gelegen in groenstroken of langs belangrijke waterlopen en hebben daarmee ook een recreatief karakter. Overal in het gebied zijn voetpaden aanwezig langs de wegen voor het autoverkeer. Daarnaast bevinden zich in de woongebieden en daartussen nog enkele voetpaden.

Het parkeren in het plangebied vindt deels plaats in de openbare ruimte en deels op eigen terrein. In de openbare ruimte zijn hiervoor parkeerterreinen en parkeerplaatsen langs de weg ingericht. Bewoners van woningen op grotere percelen parkeren op eigen terrein, al dan niet in een eigen garage. Bij diverse appartementencomplexen bevinden zich voor de bewoners toegankelijke (ondergrondse) parkeergarages. Het parkeren bij het Winkelcentrum Weidevenne gebeurt op het parkeerterrein, gelegen op het dak van het winkelcentrum. Ten behoeve van treinreizigers bevindt zich aan de zuidzijde van het treinstation een parkeerterrein.

Het onderhavige plangebied heeft primair een woonfunctie. Daarnaast is in het plangebied een maatschappelijke functie aanwezig in de vorm van een brede school. Daarin komen de functies basisonderwijs, kinderopvang, gehandicaptenzorg en sport bij elkaar.

4.2 Nieuwe Situatie

De nieuwe situatie blijft onveranderd ten opzichte van de feitelijke situatie voor zover het gaat om de brede school in het noordelijke deel en de woningen in het zuidelijke deel van het plangebied. Voor het middengedeelte van het onderhavige plangebied, waar nog gebouwd zal gaan worden, wordt de huidige woonfunctie planologisch geactualiseerd en gedigitaliseerd. Inhoudelijk zal het bestaande planologische kader niet noemenswaardig wijzigen en blijft sprake van eengezinswoningen, zowel vrijstaand als in rij, met maximale hoogten van 10 meter, overwegend in combinatie met lagere goothoogten. Ten opzichte van omliggende bebouwing, functies, verkeer en overige aspecten is er geen sprake van een verslechtering.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden / Omgevingsaspecten

5.1 Geluid

5.1.1 Wegverkeerslawaai

5.1.2 Spoorweglawaai

5.2 Luchtkwaliteit

5.2.1 Beleidskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Op 15 november 2007 is wet- en regelgeving in werking getreden die tezamen bekend staat onder de naam 'Wet luchtkwaliteit'. Dit is echter geen formele benaming. Op basis van deze wetgeving kunnen ruimtelijk-economische initiatieven worden uitgevoerd als aan één of meer voorwaarden wordt voldaan:

  • grenswaarden niet worden overschreden, of;
  • de luchtkwaliteit per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft, of;
  • het initiatief niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, of;
  • het initiatief is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

De kern van titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) bestaat uit luchtkwaliteitseisen, gebaseerd op de Europese richtlijnen. Een overzicht van deze luchtkwaliteitseisen is te vinden in het Compendium voor de Leefomgeving. Verder bevat titel 5.2 van de Wm basisverplichtingen op grond van Europese richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Titel 5.2 van de Wm regelt het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Daarbinnen werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.

Het uitgangspunt is dat de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden gehaald. In artikel 5.16 lid 1 van de Wm staat opgesomd wanneer een (luchtvervuilend) project toelaatbaar is. Dan moet aannemelijk worden gemaakt, dat het project aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden voldoet:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt slechts 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in, of past binnen, het NSL of een regionaal programma van maatregelen.

Voor ruimtelijke projecten geldt uiteraard ook het principe van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast kan de Amvb Gevoelige bestemmingen relevant zijn.

5.2.2 Analyse

Het project waarvoor het onderhavige bestemmingsplan wordt opgesteld draagt niet bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

5.2.3 Conclusie

Er hoeft voor het onderhavige bestemmingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit.

5.3 Geur

5.3.1 Beleidskader

In het milieubeleidsplan van gemeente Purmerend, periode 2012 – 2016, wordt geen toetsingskader op basis van geurpercentielen gepresenteerd. Als toetsingskader voor het onderwerp geur wordt het geurbeleid van Provincie Noord-Holland gehanteerd.

In het Provinciaal Milieubeleidsplan van provincie Noord-Holland staat het geurbeleid voor 2009–2013. De speerpunten zijn:

  • Het stellen van eisen aan de emissie van stankveroorzakende bedrijven via de omgevingsvergunning en handhaving hierop;
  • Registratie van geurklachten. Klachten kunnen resulteren in aanvullende maatregelen of handhaving;
  • Uitvoering draaiboek bij (mogelijke) stankoverlast door benzineachtige producten. Het draaiboek voorziet in een eenduidige aanpak voor de olieterminals in Westpoort die bij hun op- en overslagactiviteiten vluchtige organische stoffen uitstoten. In het Provinciaal Milieubeleidsplan is geen specifiek toetsingskader op basis van geurpercentielen opgenomen. Daarom wordt aangesloten bij het Nederlandse geurbeleid. Voor een biowarmtecentrale is geen bijzondere regeling voor specifieke processen in de Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR) opgenomen. Daarom gelden de algemene emissie-eisen en methodieken uit de NeR.

5.3.2 Analyse

Gezien de aard van het onderhavige bestemmingsplan speelt geur hier geen rol.

5.3.3 Conclusie

Er hoeft voor het onderhavige bestemmingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar mogelijke geurhinder.

5.4 Bodemkwaliteit

5.4.1 Beleidskader

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat in de toelichting van een plantype onder meer moet worden ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Een onderzoek naar de bodemgesteldheid maakt hiervan deel uit. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. In de bestaande stad is dit niet in alle gevallen mogelijk in verband met de aanwezigheid van eventuele historische verontreinigingen. Teneinde maatschappelijke en/of ruimtelijke ontwikkelingen niet onnodig te frustreren als gevolg van de aanwezigheid van bodemverontreiniging, is het mogelijk om onder voorwaarden bestemmingen op een verontreinigde bodem te realiseren. Een en ander is ook verwoord in het in 2009 door burgemeester en wethouders vastgestelde bodembeleidsplan van de gemeente Purmerend en het hieraan gekoppelde bodembeheerplan en bodemkwaliteitskaart. Met deze instrumenten wordt invulling gegeven aan de gemeentelijke taak met betrekking tot actief bodembeheer. Binnen de gemeente is ook een bodeminformatiesysteem aanwezig. In dit systeem is de bij de gemeente bekende bodeminformatie geregistreerd. Dit systeem wordt ook in het kader van de bodemtoets bij aanvragen om omgevingsvergunning regelmatig geraadpleegd en voortdurend geactualiseerd met nieuwe onderzoeksgegevens of geplande en gerealiseerde bodemsaneringen.

Door het vaststellen van het bodembeleid, het bodembeheerplan en de bodemkwaliteitskaart heeft de gemeente invulling gegeven aan haar beleidsvrijheid op het gebied van bodemtaken. Bij procedures voor ruimtelijke plannen kunnen deze instrumenten ingezet worden, waardoor er in de praktijk steeds minder vaak bodemonderzoek en bodemsanering hoeft te worden uitgevoerd.

De mogelijkheid om op verontreinigde grond te kunnen bouwen dient per geval te worden beoordeeld. De Wet bodembescherming biedt de kaders waarbinnen gehandeld dient te worden. Afhankelijk van de verontreinigingssituatie, is de gemeente dan wel de provincie het bevoegd gezag. In het geval dat de gemeente het bevoegd gezag is, kan het bouwen op verontreinigde bodem geregeld worden in de omgevingsvergunning. Dit is in alle gevallen maatwerk. Indien de bevoegdheid bij de provincie ligt, dient bij de provincie goedkeuring te worden gevraagd voor het geschikt maken van een verontreinigde bodem voor een beoogd gebruik. De aanvraag voor goedkeuring wordt door de provincie beoordeeld en als beschikking gepubliceerd. Indien noodzakelijk worden aanvullend saneringsvoorschriften in de omgevingsvergunning opgenomen. De beschikking is hiervoor leidend. Wat betreft de concrete ontwikkelingen dient in het geval van een functiewijziging onderzoek te worden verricht naar de bodemkwaliteit.

5.4.2 Analyse

Op de voornoemde kaart zijn enkele locaties aangegeven als zijnde verdachte locaties. Deze locaties zijn, met uitzondering van Kanaaldijk 1c (Beets), inmiddels allemaal gesaneerd en geschikt voor woningbouw.

Voor de locatie Kanaaldijk 1c, onderdeel van het onderhavige plangebied, is op basis van het verkennend en aanvullende onderzoek, d.d. 5 augustus 2014, de bodemkwaliteit voldoende in beeld gebracht. Ter plaatse van de onderzoekslocatie is woningbouw voorzien. Het betreffende terrein wordt teruggesaneerd naar bodemkwaliteitsklasse ‘wonen’. Dit zal plaatsvinden voor de aanvang van de bouwwerkzaamheden, zodat de bodem geschikt zal zijn voor het beoogde doel.

5.4.3 Conclusie

Rekening houdend met de aanstaande sanering ter plaatse van Kanaaldijk 1c, is de bodemkwaliteit van dien aard dat dit de realisering van het onderhavige bestemmingsplan niet in de weg staat.

5.5 Externe Veiligheid

5.5.1 Beleidskader

In het kader van ruimtelijke procedures conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient het aspect externe veiligheid in acht te worden genomen. Het gaat hierbij om risico's ten aanzien van het vervoer, de opslag en het bewerken van gevaarlijke stoffen. De risico's met betrekking tot gevaarlijke stoffen worden geduid in het zogenaamde Plaatsgebonden risico (PR) en het Groepsrisico (GR). Het groepsrisico dient in veelal de meeste ruimtelijke procedures verantwoord te worden. De verantwoording is erop gericht om een weloverwogen besluit te nemen over het groepsrisico. Het uiteindelijke besluit is aan het bevoegd bezag.

Plaatsgebonden risico (PR)

De kans per jaar dat een persoon komt te overlijden door een ongeval met (het transport van) gevaarlijke stoffen, indien deze persoon zich permanent (vierentwintig uur per dag, gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden.

Groepsrisico (GR)

De cumulatieve kans per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is.

Het PR is het risico (uitgedrukt in kans per jaar) dat één persoon die zich onafgebroken en onbeschermd op die plaats bevindt, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met een gevaarlijke stof. In het besluit is een norm opgenomen voor het plaatsgebonden risico. Deze norm is een grenswaarde voor kwetsbare objecten en moet daarom door het bevoegde gezag in acht worden genomen (mag niet van worden afgeweken).

Het plaatsgebonden risico wordt beheerst door de inherente veiligheid (veiligheidsmaatregelen die aan risicobronnen zijn opgelegd zonder tussenkomst van externe veiligheid) waarmee risicobronnen zijn omgeven. De kans op een ongeval is daardoor zowel volgens de risicoanalyseberekeningen als blijkens de statistiek buitengewoon klein. Het plaatsgebonden risico is daarom een norm waaraan moet worden voldaan. De mogelijkheid van een ramp is een beleidsrelevante afweging voor de inrichting van de ruimte. Omdat de kans op een ongeval buitengewoon klein is, is de zeer kleine kans op een ramp daarmee per definitie een gegeven. Het groepsrisico is om die reden een oriëntatiewaarde, ten aanzien waarvan een afweging moet worden gemaakt. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico heeft in beginsel geen wettelijk basis en het wettelijk gezag kan niet alleen op grond hiervan haar oordeel baseren. In de praktijk heeft de oriëntatiewaarde wel juridische relevantie en fungeert als markeringspunt, niet als wettelijke waarde met rechtsgevolgen (het al dan niet doorgaan van een plan).

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) staat wanneer het groepsrisico moet worden verantwoord. In de artikelen 12 en 13 van het Bevi is de verantwoordingsplicht voor het bevoegd gezag ten aanzien van de acceptatie van het groepsrisico wettelijk geregeld. Artikel 12 regelt de verantwoordingsplicht bij omgevingsvergunningen voor de activiteit milieu en artikel 13 bij de vaststelling van besluiten in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. In artikel 13 lid 1 onder a tot en met i staat aangegeven welke onderwerpen in de verantwoordingsplicht aan de orde moeten komen.

5.5.2 Analyse

In het kader van externe veiligheid is de Risicokaart Noord-Holland geraadpleegd. Hieruit blijkt dat er in of in de nabijheid van plangebied geen risicovolle inrichtingen liggen. Het project zelf maakt ook geen risicovolle inrichting mogelijk.

Transport gevaarlijke stoffen

Voor wat betreft het vervoer van gevaarlijke stoffen staat het externe veiligheidsbeleid nog in de

"Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" (Crnvgs). De geactualiseerde circulaire is een

voorloper van het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). Voor transportroutes waar gevaarlijke stoffen worden vervoerd, geldt op grond van deze circulaire een afstand van 200 meter waarbuiten in principe geen beperkingen aan het ruimtegebruik hoeven te worden gesteld.

Basisnet (toekomstige AMvB Vervoer gevaarlijke stoffen)

Het aantal knelpunten op het gebied van veiligheid en ruimtelijke ontwikkeling neemt toe. Dit komt door bebouwing vlakbij wegen, water en spoor, maar ook door een sterke toename van het vervoer van gevaarlijke stoffen. Om ervoor te zorgen dat het vervoer van gevaarlijke stoffen ook in de toekomst mogelijk blijft, wil het kabinet het vervoer gaan reguleren met het Basisnet Vervoer gevaarlijke stoffen.

Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) aan de gemeenten duidelijkheid te bieden over de maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Die maximaal toelaatbare risico's worden met de bijbehorende risicozones voor alle relevante spoor-, weg- en vaarwegtrajecten in tabellen vastgelegd. Het Basisnet bestaat uit drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Door het Basisnet weten de gemeenten waar ze kunnen bouwen en ontstaan er geen veiligheidsproblemen door (onverwachte) groei van het transport van gevaarlijke stoffen. Bij de vaststelling van het Basisnet is rekening gehouden met de ruimtelijke plannen van gemeenten (ongeacht de ontwikkelingsfase van de plannen). Op deze manier houdt het Basisnet rekening met de komende ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van de transportroutes. Daarnaast wordt er in Basisnet ruimte geschapen voor de groei van het transport van gevaarlijke stoffen: de risicoruimte die het transport krijgt toebedeeld is gebaseerd op de vervoersprognoses voor het jaar 2020. Hierdoor wordt voorkomen dat er nieuwe veiligheidsknelpunten ontstaan.

De eindrapportages van het Basisnet zijn inmiddels gereed:

  • Basisnet weg (eindrapport);
  • Basisnet water (eindrapport);
  • Basisnet spoor (eindrapport).

Om het Basisnet wettelijk te verankeren moet bestaande wetgeving worden aangepast en nieuwe wetgeving worden ontwikkeld. De Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs) zal voor de regulering van de vervoerskant van het Basisnet worden aangevuld met artikelen over o.a. risicoplafonds en handhaving van de risicoruimte.

Verkeerswegen

Van de wegen in en rond Weidevenne is alleen de rijksweg A7 aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen. De woningen in Weidevenne, kwadrant Europa 6e fase, zijn gelegen op meer dan 200 meter vanaf de A7. De oriënterende waarde voor het groepsrisico voor de A7 wordt niet overschreden. De risicoatlas van de provincie Noord-Holland bevestigt dit. Nader onderzoek naar de externe veiligheid van de transportroute over de weg is daarom niet nodig.

De concept-eindrapportage "Basisnet weg" is tijdelijk geïmplementeerd in de Crnvg. In de eindrapportage wordt ter plaatse van de A7 nabij Weidevenne aangegeven dat het groepsrisico <0,1 x de oriëntatiewaarde bedraagt. Daarnaast zal het groepsrisico niet toenemen aangezien het voor een deel een conserverend bestemmingsplan betreft. Tientallen woningen zullen niet te zien zijn in de berekening van het groepsrisico. Het is dan ook niet noodzakelijk dat het groepsrisico wordt verantwoord.

Spoorwegen

Uit de "Verkenning relatie milieu en verkeer binnen de provincie Noord-Holland (2000)" blijkt dat langs de spoorweg Amsterdam-Hoorn geen aandachtslocaties met een plaatsgebonden risico van 10-6 zijn vastgesteld. De oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt daarnaast ook niet overschreden. De Risicoatlas spoor bevestigt dit.

Waterwegen

Er vindt in of in de omgeving van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het water.

5.5.3 Conclusie

De wetgeving omtrent externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor het onderhavige bestemmingsplan.

5.6 Planologisch Relevante Leidingen

5.6.1 Beleidskader

Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van hogedrukaardgasleidingen en leidingen voor aardolieproducten met een externe veiligheidscontour is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van dit besluit dienen plannen te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) en de oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR).

5.6.2 Analyse

Binnen het plangebied liggen geen planologisch relevante leidingen. Ook in de nabijheid van het plangebied is geen sprake van leidingen die van invloed kunnen zijn op het project.

5.6.3 Conclusie

De wetgeving inzake planologisch relevante leidingen levert geen belemmering op voor het onderhavige bestemmingsplan.

5.7 Water

5.7.1 Beleidskader

Op basis van beleid dat voortkomt uit de nota 'Waterbeleid 21e eeuw' is een watertoetsproces ingesteld bij de ruimtelijke planvorming. Het watertoetsproces heeft tot doel om elkaar vroegtijdig te informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van het belang van water en dit in ruimtelijke plannen gestalte te geven. Een watertoetsproces leidt onder andere tot een waterparagraaf in het plan. De diepgang van de watertoets en de inhoud van de waterparagraaf kan verschillen naar de aard van de planvorming. De watertoets moet er voor gaan zorgen dat er bij de inrichting van ons land bewust rekening wordt gehouden met water. De waterbeheerder en initiatiefnemer nemen daarvoor samen de waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar en evenwichtig mee bij alle ruimtelijke plannen of ingrepen.

Met ingang van 22 december 2009 is voor het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier het Waterbeheerplan 2010-2015 'Van veilige dijken tot schoon water' bepalend voor het waterbeleid binnen hun beheersgebied. Dit plan beschrijft het waterbeheer en vormt de basis voor de watertaken die het waterschap heeft: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2009. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels die op de website van de gemeente Purmerend zijn te vinden.

5.7.2 Analyse

Dit bestemmingsplan betreft een conserverend bestemmingsplan. Deels moeten de gronden weliswaar nog ontwikkeld worden, maar er worden geen nieuwe ontwikkelingen planologisch mogelijk gemaakt ten opzichte van de huidige planologische kaders, die kunnen leiden tot een vergroting van het al toegestane verhard oppervlak. Een procedure in het kader van de watertoets is om die reden achterwege gebleven. Parallel aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, wordt het gehele plan wel aan het Hoogheemraadschap voorgelegd.

Omdat sprake is van geen of een dusdanig klein gevolg voor de waterhuishoudkundige situatie, hoeven er geen compenserende maatregelen uitgevoerd te worden. Verder leidt het plan niet tot activiteiten die tot gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd en afvoeren naar een rioolwaterzuiveringsinrichting (rwzi) is niet doelmatig. Bij de nog plaats te vinden ontwikkelingen in dit plangebied wordt daarom voorzien in een gescheiden stelsel en zal, met het oog op de waterkwaliteit, het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk worden voorkomen.

5.7.3 Overleg hoogheemraadschap

De appartementengebouwen ten oosten van het plangebied zijn gedeeltelijk gepland ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering 'uit het bestemmingsplan "Weidevenne 2012". Deze dubbelbestemming is ter bescherming van de waterkering van het kanaal. In het kader van eerder plannen en het nu voorliggende plan heeft overleg plaatsgevonden met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Uit dit overleg is gebleken dat het waterkeringsbelang niet wordt geschaad. Verder geldt dat voor het beheer van het water in het plangebied de volgende minimale afmetingen gelden: de waterlopen moeten een breedte hebben van 6 meter, onder de bruggen een breedte van 2 meter, een diepte van 1 meter en een vrije doorvaarthoogte van 1,10 meter vanaf waterpeil.

Compensatie toename verharding

Voor watercompensatie van de extra verharding zijn binnen Weidevenne overkoepelende afspraken gemaakt (zie o.a. brief van HHNK aan gemeente Purmerend, d.d. 23 februari 2012 'Watercompensatie Kop van West / Weidevenne) waardoor er afzonderlijk voor deze ontwikkeling geen compenserend water gegraven hoeft te worden.

5.7.4 Conclusie

Het bestemmingsplan heeft geen gevolgen voor de waterhuishouding.

5.8 Natuurwaarden

5.8.1 Beleidskader

In ruimtelijke plannen moet worden aangetoond hoe de mogelijk gemaakte ontwikkelingen zich verhouden met de wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming.

De gebiedsbescherming is geregeld in de Natuurbeschermingswet (1998). Deze wet regelt de bescherming van gebieden die in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn beschermd moeten worden. Alleen binnen die gebieden is de wet van toepassing.

De Natuurbeschermingswet kent drie typen gebieden:

  • Natura 2000-gebieden;
  • beschermde natuurmonumenten;
  • Gebieden die de Minister van LNV aanwijst ter uitvoering van verdragen of andere internationale verplichtingen (met uitzondering van verplichtingen op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), zoals Wetlands.

De soortenbescherming is geregeld in de Flora- en faunawet. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen.

Natuurnetwerk Nederland

In Purmerend vallen enkele delen van het Purmerbos onder het NNN (voorheen ecologische hoofdstructuur, EHS). Ook ligt er langs de Ringvaart van de Wijde Wormer, waar de wijk Weidevenne aan grenst, een ecologische verbindingszone. Dit bestemmingsplangebied valt buiten deze gebieden.

5.8.2 Analyse

In Purmerend komen beschermde gebieden op grond van de Natuurbeschermingswet niet voor. Purmerend wordt wel omringd door natuurgebieden, te weten het Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder, het Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske en de polder Zeevang. Dit bestemmingsplan heeft echter geen gemeentegrens-overstijgende effecten.

De Flora- en faunawet is in zoverre voor de onderhavige ontwikkeling van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat. Bij de totstandkoming van bestemmingsplan Weidevenne 2012, vastgesteld op 28 maart 2013, is op basis van literatuuronderzoek en een veldbezoek een beoordeling gemaakt van de huidige situatie van bouwterreinen en de daarop voorkomende flora en fauna. Dit met het oog op een eventuele nieuwe ontheffingsaanvraag op basis van de Flora- en faunawet. Uit de beoordeling kwam naar voren dat op de nog te bebouwen gronden - waaronder de onderhavige nog te ontwikkelen gronden - alleen algemene licht beschermde soorten aanwezig zijn. Hiervoor hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd, maar geldt wel een zorgplicht. Gelet op de locatie en het vorenstaande, zijn er geen belemmeringen te verwachten als gevolg waarvan de uitvoering van het bestemmingsplan in gevaar komt.

5.8.3 Conclusie

Er hoeft voor het onderhavige bestemmingsplan geen nader onderzoek gedaan te worden naar de invloed op flora en fauna. Naast de algemene zorgplicht is er geen bescherming van bijzondere soorten nodig en hoeft bij nieuwe ontwikkelingen geen nieuwe ontheffing te worden gevraagd in het kader van de Flora- en faunawet.

5.9 Cultuurhistorische Waarden

5.9.1 Beleidskader

In de toelichting van ruimtelijke plannen moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Het doel hiervan is om cultuurhistorische belangen meer mee te laten wegen in de ruimtelijke ordening. Hiertoe is op 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij dit voorschrift in artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a is opgenomen.


De in de grond aanwezige waarden komen in paragraaf 5.10 (Archeologie) aan bod, de overige cultuurhistorische aspecten worden in deze paragraaf besproken.

5.9.2 Analyse

In het plangebied is geen sprake van cultuurhistorische waarden.

5.9.3 Conclusie

Er hoeft voor het onderhavige bestemmingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar de invloed van het project op cultuurhistorische waarden.

5.10 Archeologie

5.10.1 Beleidskader

In de nieuwe Wet op de archeologische monumentenzorg (een wijziging van de Monumentenwet 1988) stellen Rijk en provincie dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

De gemeente Purmerend heeft in 2009 een eigen archeologisch beleid opgesteld (archeologische beleids- en advieskaart) en daar een archeologische verwachtingskaart bij vervaardigd. Een archeologische verwachtingskaart is een voorspellingskaart waarop verwachtingen met betrekking tot de situering van (nog) onbekende archeologische vindplaatsen zijn vertaald in termen van vlakken en zones. Op de kaart worden zones aangegeven met verschillende verwachtingen: hoge, middelhoge of lage verwachting. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het opstellen van een beleidsadvieskaart, die vervolgens kan worden gebruikt voor de toetsing van ruimtelijke plannen op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Het bestemmingsplan vormt het belangrijkste instrument voor de archeologische monumentenzorg. Voor gemeenten kunnen de door deskundigen opgestelde archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaarten als leidraad worden gebuikt voor zowel de planologische bescherming van archeologische waarden in het ruimtelijke plan als voor het vaststellen van het benodigde archeologisch onderzoek dat bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen moet plaatsvinden.

Ter plaatse van een lage archeologische verwachtingswaarde bestaat geen noodzaak om een verkennend archeologisch onderzoek uit te voeren voordat nieuwe bouwactiviteiten plaatsvinden. Ter plaatse van een hoge en middelhoge verwachtingswaarde dient bij grondwerkzaamheden eerst een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau.

5.10.2 Analyse

Het plangebied valt gedeeltelijk in een zone waar sprake is van een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Het betreft hier een middeleeuwse ontginningsas, de Melkweg, die van Purmerend naar Purmerland loopt. Aan weerszijden van de Melkweg zijn al eerder bij archeologisch onderzoek resten van huisplaatsen uit de 11e tot en met de 14e eeuw gevonden. De begrenzing van de ontginningsas is gebaseerd op een zone van ca. 75 meter aan weerszijden van de Melkweg. In dit gebied met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde moet, voordat bouwactiviteiten gaan plaatsvinden, archeologisch onderzoek worden uitgevoerd als de bodemingreep meer dan 500 m² en dieper dan de bouwvoor (50 cm - maaiveld) is.

5.10.3 Conclusie

In het onderhavige bestemmingsplan wordt gereguleerd dat bij bouwactiviteiten van enige omvang archeologisch onderzoek moet worden gedaan in de zone waarvoor een middelhoge archeologische verwachting geldt.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

De gemeente mag op basis van de Wet ruimtelijke ordening alleen meewerken aan planontwikkelingen die haalbaar en uitvoerbaar zijn. Ingevolge artikel 3.1.6 Bro dient de toelichting van een bestemmingsplan inzichten te bevatten over de uitvoerbaarheid van een plan.

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Volgens artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad een grondexploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij Algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Volgens het tweede lid van dit artikel kan de gemeenteraad besluiten af te zien van het vaststellen van een exploitatieplan als in het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is voorzien. Daarvan is in het voorliggende geval sprake. De raad hoeft geen exploitatieplan vast te stellen.

Dit bestemmingsplan bevat weliswaar geen planologisch nieuwe mogelijkheden, maar binnen het plangebied zullen nog wel woningen ontwikkeld gaan worden. De betreffende gronden zijn in eigendom bij de gemeente. De economische uitvoerbaarheid van stadsuitbreiding in Weidevenne is aangetoond bij de "geactualiseerde Exploitatiebegroting Weidevenne 2014", vastgesteld door de raad op 21-05-2014. De grondexploitatie in het kader van de uitvoering van dit bestemmingsplan is zodanig dat de normen van deze totaalbegroting niet worden overschreden.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.2.1 Overleg ingevolge artikel 3.1.1 Bro

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat een bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3.1.6 Bro bepaalt daarnaast dat in de toelichting de uitkomsten van dit overleg worden beschreven.

Dit bestemmingsplan betreft een postzegelbestemmingsplan voor een klein deel van de wijk Weidevenne. Het bestemmingsplan is conserverend en komt materieel overeen met de vigerende regelingen. Naast bestaande woningen en een brede school, biedt het plan ook de basis voor de ook planologisch al voorziene bouw van een aantal woningen. Dit bestemmingsplan heeft als zodanig geen effect op de belangen van buurgemeenten, de provinciale of de Rijksoverheid. Verder lopen door of in de buurt van het plangebied geen relevante leidingen en brengt het plan geen wijziging in relatie tot waterbeheer. Dit is ambtelijk nogmaals kortgesloten met het Hoogheemraadschap en gebleken is dat het voorliggende plan in overeenstemming is met het beleid.

Het vooroverleg dient beperkt te blijven tot die overheidsinstanties waarmee overleg werkelijk noodzakelijk is om te voorkomen dat de taak of verantwoordelijkheid van het andere overheidsorgaan ontoelaatbaar wordt beperkt of dat het door dat orgaan te behartigen belang aantoonbaar wordt geraakt. Bij dit bestemmingsplan is, gelet op de inhoud en de geringe omvang van het plan, geen herschikking van betrokken belangen aan de orde. Om die reden is afgezien van een apart vooroverleg.

6.2.2 Inspraak ingevolge Algemene inspraakverordening gemeente Purmerend

De Algemene Inspraakverordening van de gemeente Purmerend bepaalt dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden kan besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het onderhavige geval is het bestemmingsplan van zodanige omvang en aard dat besloten is om af te zien van de procedure op grond van de inspraakverordening.

6.2.3 Overleg ingevolge artikel 3.8 Wro

Artikel 3:8 Wro bepaalt dat op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Deze afdeling bevat bepalingen rond de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure.

Het ontwerp van dit bestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van 5 december 2014 tot en met 15 januari 2015. De kennisgeving is in de Staatscourant van 4 december 2014 geplaatst.

Hoofdstuk 7 Juridische Planbeschrijving

Dit hoofdstuk bevat de toelichting op de gekozen planvorm, die van een gedetailleerd bestemmingsplan. Tevens geeft het inzicht in de overwegingen die aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen.

7.1 Planvorm

Het onderhavige plan voorziet in een actueel en adequaat juridisch kader voor ontwikkeling en beheer van het plangebied. Het is een plan op basis van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening, opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).

Gezien het gewenste behoud van de ruimtelijke en functionele structuur en de beperkte mate van ontwikkeling is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. Deze planvorm maakt het mogelijk alle aanwezige functies in het plangebied te voorzien van een gedetailleerde bestemmingsregeling waardoor de ruimtelijke kwaliteit in het gebied als zodanig kan worden beheerd en behouden.

Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft omtrent de in acht te nemen horizontale en verticale maten. In de bijbehorende voorschriften zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksbepalingen alsmede de eventuele afwijkingsmogelijkheden te vinden.

7.2 Bestemmingsregeling

De verschillende in het plangebied aanwezige functies zijn overeenkomstig hun huidige gebruik bestemd. Daarnaast biedt het bestemmingsplan de juridische basis voor een aantal nog te realiseren woningen. In de regels van dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de regels zoals opgenomen in bestemmingsplan Weidevenne 2012. Een aantal regelingen is hieronder toegelicht.

Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

De relatief grote eenheden groen met een structurerende functie en kleinere op zichzelf staande groeneenheden die belangrijk zijn voor de woonkwaliteit en waar flexibiliteit bij de inrichting van de openbare ruimte minder noodzakelijk is, zijn bestemd voor Groen. Binnen de bestemming Groen is een beperkt aantal gebruiksvormen toegestaan, zoals groen, voet- en fietspaden, water, speelvoorzieningen, ondergrondse containers, nutsvoorzieningen en kunstobjecten. Er mogen binnen deze bestemming in principe slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

Artikel 4 Maatschappelijk

De in het plangebied aanwezige maatschappelijke voorzieningen zijn als zodanig bestemd met de bestemming Maatschappelijk.

Artikel 5 Tuin - 1

De bestemming Tuin-1 betreft de bij een woning behorende gronden waarop geen bebouwing is toegestaan met uitzondering van een erker aan het hoofdgebouw alsmede lage erf- en terreinafscheidingen. Het zal hier vrijwel altijd gaan om de voortuinen. De erkers mogen over maximaal de bestaande pui van de woonkamer worden gebouwd. De diepte van een erker mag ten hoogste 60% van de diepte van de voortuin bedragen tot een maximale maat van 1,20 m en niet hoger zijn dan de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.

Artikel 6 Tuin - 2

De bestemming Tuin-2 betreft in principe de achtertuinen bij woningen. De Tuin-2 bestemming begint in principe altijd iets achter de voorgevel. Binnen de bestemming Tuin-2 wordt de mogelijkheid geboden om de gronden achter en naast het hoofdgebouw van de woning te gebruiken voor uitbreiding van de woning met bijbehorende bouwwerken.

Op deze gronden mag het gezamenlijk oppervlak aan bijbehorende bouwwerken ten hoogste 50% van het bij het hoofdgebouw behorende erf bedragen tot een maximum van 50 m². Bij erven groter dan 150 m² bedraagt het maximum 75 m².

Dakterrassen zijn op het gehele oppervlak van aanbouwen toegestaan, mits deze aanbouw recht achter het hoofdgebouw is gelegen, met een hekhoogte van 1 m. De hekhoogte voldoet aan het bepaalde in het Bouwbesluit. Dakterrassen op aanbouwen die zich niet recht achter de woning bevinden, bijvoorbeeld bij een hoekwoning, worden vanuit stedenbouwkundig oogpunt ongewenst bevonden.

Mantelzorg

Het is toegestaan om - na afwijking - binnen de bestemming Tuin-2 in het kader van het geven van mantelzorg afhankelijke woonruimte bij een woning te plaatsen, een zogenaamde 'kangoeroewoning'. Mantelzorg wordt omschreven als het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband. Kenmerkend voor mantelzorg is de reeds bestaande persoonlijke band tussen de mantelzorger en zijn of haar naaste. Daarnaast gaat het om langdurige zorg die onbetaald is. Afwijken wordt per woning slechts één keer gedaan, om te voorkomen dat er verschillende afhankelijke woonruimtes bij een woning geplaatst kunnen worden. Zodra de mantelzorg beëindigd is trekken burgemeester en wethouders de afwijking in. In de regels worden enkele voorschriften gegeven omtrent de situering en de maatvoering van afhankelijke woonruimtes.

Artikel 7 Verkeer - 2

De bestemming Verkeer-2 wordt toegekend aan wegen met een verkeers- of verblijfsfunctie. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan, zoals parkeren, ondergrondse containers, groen- en water, jongerenontmoetingsplaatsen en speelvoorzieningen.

Artikel 8 Water

De in het plangebied aanwezige gronden die zijn aangewezen voor water zijn bestemd voor de waterhuishouding, met de daarbij behorende oevers. Dit water mag in principe niet worden gedempt of vergraven. Aan steigers worden maxima gesteld, in afstemming met het bestemmingsplan Weidevenne 2012 (waarbij in dit opzicht aansluiting is gezocht bij de regels uit de Keur van het Hoogheemraadschap).

Artikel 9 Wonen

Op gronden met de bestemming Wonen mogen hoofdgebouwen, bedoeld voor de bewoning door personen, worden gebouwd.

Aan-huis-verbonden beroepen en (kleinschalige) bedrijven

Om een gewenste menging van wonen en werken in de woongebieden toe te kunnen staan, is binnen de bestemming Wonen het uitoefenen van een aan-huis-verbonden beroep en/of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit - onder voorwaarden - mogelijk. Hierbij geldt uiteraard dat de woonfunctie blijft prevaleren en geen hinder optreedt voor de woonomgeving.

Artikel 10 Waarde - archeologie - 1

Gebieden die op de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart, bijlagen van de Beleidsnota Archeologie in Purmerend (2009), zijn aangewezen als gebieden met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde, worden beschermd via de dubbelbestemming 'Waarde- archeologie'.

Artikel 11 Waarde - archeologie - 2

Gebieden die op de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart, bijlagen van de Beleidsnota Archeologie in Purmerend (2009), zijn aangewezen als gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde, worden beschermd via de dubbelbestemming 'Waarde- archeologie'.

Artikel 12 Waterstaat - Waterkering

De in het plangebied aanwezige gronden die zijn aangewezen voor waterstaatkundige doeleinden worden beschermd via de dubbelbestemming Waterstaat-Waterkering''.

Algemene regels

Artikel 13 Anti-dubbeltelregel

Het doel van deze bepaling is te voorkomen dat grond die al in aanmerking is genomen of betrokken is bij het verlenen van een vergunning niet nog een keer wordt betrokken bij een aanvraag om omgevingsvergunning. Hierdoor wordt voorkomen dat met gebruikmaking van privaatrechtelijke overeenkomsten, de publiekrechtelijke regels worden ondergraven.

Artikel 14 Algemene bouwregels

In dit artikel worden regels gegeven voor bouwwerken die op twee of meer bestemmingen van toepassing zijn.

Ondergrondse bouw

De regels die van toepassing zijn op bovengrondse bouw zijn ook van toepassing op ondergrondse bouw. Het onderhavige bestemmingsplan verbindt daar de regel aan dat qua diepte ondergrondse bouw beperkt moet blijven tot ten hoogste één bouwlaag.

Artikel 15 Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksbepaling is opgenomen wat onder verboden gebruik van de gronden wordt verstaan.

Artikel 17 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel geeft een regeling voor het geval dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.

Artikel 18 Overgangsrecht

Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.