KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Tuin - 1
Artikel 5 Verkeer - 2
Artikel 6 Water
Artikel 7 Wonen
Artikel 8 Waarde - Archeologie - 1
Artikel 9 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Artikel 11 Algemene Bouwregels
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving
2.1 Locatie En Bebouwing
2.2 Verkeer En Vervoer
2.3 Groenvoorzieningen
2.4 Water
Hoofdstuk 3 Randvoorwaarden / Omgevingsaspecten
3.1 Archeologie
3.2 Bodemkwaliteit
3.3 Cultuurhistorische Waarden
3.4 Duurzaamheid
3.5 Externe Veiligheid
3.6 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
3.7 Geluid
3.8 Luchtkwaliteit
3.9 Milieu-effectrapportage
3.10 Milieuzonering
3.11 Natuurwaarden
3.12 Verkeer En Parkeren
3.13 Water
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Privaatrechtelijke Uitvoerbaarheid
4.2 Economische Uitvoerbaarheid
4.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Planvorm
5.2 Bestemmingsregeling

Weidevenne, kwadrant Europa, 8e fase 2017

Uitwerkingsplan - Gemeente Purmerend

Vastgesteld op 22-08-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het uitwerkingsplan 'Weidevenne, kwadrant Europa, Kanaalzone 8e fase 2017' met identificatienummer NL.IMRO.0439.UPWVEURFASE82017-va01 van de gemeente Purmerend.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.8 achtererfgebied

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorgevel en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied gelegen aan de voorkant van het hoofdgebouw tot aan de zijdelingse perceelgrens.

1.9 afhankelijke woonruimte

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.10 ambulante handel

het ter verkoop aanbieden van producten of diensten aan de consument, door een handelaar op een markt of een vaste commerciële standplaats op de openbare weg.

1.11 antennedrager

een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.12 antenne-installatie

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.13 archeologisch deskundige

een deskundige op het gebied van de archeologie en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.

1.14 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die daarvoor gecertificeerd is.

1.15 archeologisch onderzoeksgebied

gebied met een daaraan toegekende middelhoge of hoge archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied verwachte overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.16 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.17 archeologisch waardevol gebied

gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied verwachte overblijfselen en menselijke aanwezigheid of acitiviteiten uit het verleden.

1.18 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.19 bebouwingsgebied

achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw.

1.20 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.21 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.22 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.23 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.24 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.25 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is.

1.26 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.27 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.28 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.29 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.30 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.31 bijgebouw

een gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.32 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.

1.33 dakopbouw

  1. a. een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich in geval van gebouwen met een hellend dakvlak tussen de dakgoot en de nok bevindt en waarvan de onderzijde van de constructie in het verlengde van het gevelvlak is geplaatst;
  2. b. een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich in geval van gebouwen met een platte afdekking boven de dakgoot dan wel het boeibord bevindt.

1.34 erker

een hoek- of rondvormig ondergeschikte toevoeging aan de verblijfsruimte van de woning (woonkamer) gelegen aan de voorgevel op de begane grond en aan drie zijden geheel of gedeeltelijk voorzien van glas.

1.35 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.36 hoofdgebouw

Een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.37 jongerenontmoetingsplek

een gebouw, of bouwwerk, geen gebouw zijnde, waar jongeren elkaar kunnen ontmoeten.

1.38 kampeermiddelen

niet als een bouwwerk aan te merken vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.39 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.40 NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.41 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.42 oorspronkelijke nokhoogte

de nokhoogte van gebouwen ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.

1.43 oorspronkelijke achtergevel

de plaats van de achtergevel van gebouwen ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.

1.44 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.45 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.46 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.47 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.48 perceelsgrens

de grens van een bouwperceel.

1.49 prostitutie

het zich beschikbaar stellen voor seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.50 verblijfsmiddelen

voor verblijf geschikte - al dan niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken - voer- en vaartuigen, arken, caravans, tenten en andere soortgelijke constructies, voor zover geen bouwwerken en geen kampeermiddelen zijnde.

1.51 verblijfsrecreatie

het met het recreatief oogmerk verblijven met overnachten in een kampeermiddel, dan wel recreatiewoning of -appartement, jeugdherberg, hotel of pension door personen die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.52 vloeroppervlak

het totale oppervlak van vloeren van alle bouwlagen van een gebouw.

1.53 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt, mede gezien de situering van het huisnummer, brievenbus, voordeur en uitrit.

1.54 voorgevelrooilijn

denkbeeldige lijn waarin een (of meer) gevel(s) van een gebouw word(t)(en) geplaatst en die is gelegen aan de zijde van de aan de weg gelegen perceelsgrens.

1.55 windturbine

een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.

1.56 woning

(een gedeelte van) een gebouw geschikt en bestemd voor de huisvesting van personen, anders dan voor recreatieve doeleinden.

1.57 zendmast

een bouwwerk, geen gebouw zijde, waarop antenne-installaties worden geplaatst.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 de bouwhoogte van een antenne-installatie

  1. a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.5 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

2.8 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 het oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 het vloeroppervlakte

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groen;
  2. b. water;
  3. c. bermen en bermsloten;
  4. d. bruggen met bijbehorende aanlandingen;
  5. e. speelvoorzieningen;
  6. f. voet- en fietspaden;
  7. g. (ontsluitings)wegen;
  8. h. jongerenontmoetingsplaatsen;
  9. i. nutsvoorzieningen;
  10. j. ondergrondse containers;
  11. k. objecten van beeldende kunst;
  12. l. lichtmasten.

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend ten behoeve van de bestemming bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen voor nutsvoorzieningen alsmede openbare toiletvoorzieningen;
  2. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de maximale bouwhoogten zoals aangegeven in artikel 11.3 van deze regels.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 3.2 voor het bouwen van een gebouw voor een jongerenontmoetingsplaats met in achtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. maximale bouwhoogte: 3,5 m;
  2. b. maximale oppervlakte: 15 m2.

Artikel 4 Tuin - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Tuin - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen met de daarbij behorende voorzieningen, zoals een parkeerplaats, vlaggenmasten, alsmede nutsvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Verkeer - 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met een functie voor verblijf en verplaatsing;
  2. b. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  3. c. infrastructurele kunstwerken;
  4. d. jongerenontmoetingsplaatsen;
  5. e. objecten van beeldende kunst;
  6. f. ondergrondse containers;
  7. g. evenementen;
  8. h. ambulante handel;
  9. i. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, abri's, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclameuitingen, bruggen en water.

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen alsmede openbare toiletvoorzieningen;
  2. b. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen bedraagt ten hoogste 3 meter;
  3. c. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de maximale bouwhoogten zoals aangegeven in artikel 11.3 van deze regels.

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water ten behoeve van de waterhuishouding;
  2. b. verkeer te water;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals bruggen, steigers, keermuren voor waterbeheersing, dammen, oeverbeschoeiingen en duikers.

6.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. steigers mogen een breedte van maximaal 50% van de perceelbreedte hebben tot een maximum van 6 meter en mogen maximaal 1 meter vanaf de waterkant het water insteken;
  3. c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de in lid 6.2 vermelde maximale afmetingen van steigers indien deze afmetingen niet meer overeen komen met het gestelde in de Keur van de waterbeheerder.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Onder een gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik als ligplaats voor woonschepen, woonarken of caissons en casco's, die tot woonschip of woonark kunnen worden opgebouwd, alsmede vaartuigen, waarop bedrijfsmatig activiteiten plaatsvinden, dan wel overblijfselen daarvan.

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, al dan niet met aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsactiviteiten;
  2. b. bij de woningen behorende bergingsruimten;
  3. c. bij de bestemming behorende voorzieningen.

7.2 Bouwregels

7.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 8 Waarde - Archeologie - 1

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie - 1 aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - tevens bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.

8.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 8.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  3. c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

8.3 Nadere eisen

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologisch monumenten of resten aanwezig zijn.
  2. b. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond kunnen worden behouden.

8.4 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het in lid 8.2 gestelde. Afwijken geschiedt alleen indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
  2. b. Het in sub a bedoelde onderzoek dient alleen gedaan te worden indien de bodemverstoring een oppervlakte van meer dan 500 m2 beslaat.
  3. c. Aan deze afwijking kunnen voorschriften worden verbonden tot:
  1. 1. het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. 2. Het doen van opgravingen door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
  3. 3. Het begeleiden van de activiteiten waarvoor is afgeweken door een daarvoor aangewezen archeologisch deskundige.
  4. 4. Het afwijken geschiedt pas nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende matie is vastgesteld.

8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden op de in lid 8.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders te verlenen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  1. 1. het ophogen van de bodem met meer dan 50 cm;
  2. 2. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  3. 3. het verlagen van het waterpeil;
  4. 4. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  5. 5. het aanleggen van bos of boomgaard, of het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  6. 6. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  7. 7. het aanleggen van nieuwe ondergrondse transport, energie of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  1. d. Geen omgevingsvergunning als bedoeld onder a. is vereist:
  1. 1. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 50 cm onder het bestaande maaiveld;
  2. 2. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een oppervlakte tot ten hoogste 500 m2;
  3. 3. indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
  4. 4. indien het archeologisch erfgoed zodanig zal worden behandeld dat conservering in de bodem is gewaarborgd;
  5. 5. indien de werken en /of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen.
  6. 6. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a. mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van werkzaamheden de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast.
  7. 7. Alvorens te beslissen omtrent de aanvraag om omgevingsvergunning dient op basis van archeologisch onderzoek te zijn aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden en welke voorwaarden hiervoor dienen te worden gesteld.

8.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om met toepassing van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. a. op de plankaart de bestemming 'Waarde - archeologie' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief onderzoek is aangetoond, dat er op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. b. op gronden alsnog de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie' te leggen, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op de ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 9 Waterstaat - Waterkering

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - tevens bestemd voor waterstaatkundige voorzieningen.

9.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 9.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  3. c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

9.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het in lid 9.2 gestelde. Afwijken geschiedt alleen indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene Bouwregels

11.1 Bestaande maten

Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:

  1. a. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  2. b. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  3. c. ingeval van herbouw is dit lid onder a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

11.2 Overschrijding bouwgrenzen

  1. a. De bouwgrenzen en bestemmingsgrenzen mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
    1. 1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), liften, galerijen, hellingbanen, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, balkons, entreeportalen, erkers en serres, veranda's en afdaken, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen mits de overschrijding ten hoogste 3 m bedraagt;
    2. 2. hijsinrichtingen en andere ondergeschikte delen van gebouwen tot ten hoogste 2 meter;
    3. 3. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke delen van gebouwen tot ten hoogste 1 meter.
  2. b. De maximum hoogte mag met maximaal 3,50 meter worden overschreden ten behoeve van bergingen, trappenhuizen en technische ruimten met dien verstande dat het totale vloeroppervlak hiervan niet meer dan 10% van het bestemmingsvlak bedraagt.

11.3 Hoogtematen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste:

- erfafscheidingen 2 m

- lichtmasten 9 m

- vlaggenmasten 9 m

- objecten van beeldende kunst 6 m

- speeltoestellen 4 m

- bruggen 12 m

- overig straatmeubilair 6 m - overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in dit lid ten behoeve van het bouwen van objecten van beeldende kunst met een bouwhoogte van 15 meter.

11.4 Antenne-installaties

Met betrekkking tot antenne-installaties gelden de volgende regels:

  1. a. antennes-installaties als bedoeld in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, niet zijnde bouwvergunningvrije installaties, zijn niet toegestaan.
  2. b. burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het onder a. genoemde verbod ten behoeve van de bouw van een antenne-installatie tot een bouwhoogte van ten hoogste 40 m.

11.5 Ondergronds bouwen

De in dit plan vervatte regels voor bebouwing zijn van overeenkomstige toepassing op bouwen beneden het peil, met dien verstande dat tot ten hoogste één bouwlaag diepte mag worden gebouwd. Voorwaarde voor ondergronds bouwen is dat moet worden voldaan aan de Legger 2016 van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

11.6 Wijziging goot-/boeiboordhoogte

  1. 1. Indien zich op de achterzijde van een gebouw één of meer dakopbouwen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 70% van de gevelbreedte, wordt de goot of boeibord van de dakopbouw als goot- of boeibordhoogte aangemerkt.
  2. 2. Indien zich op de voorzijde van een gebouw één of meer dakopbouwen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte, wordt de goot of boeibord van de dakopbouw als goot- of boeibordhoogte aangemerkt.

Artikel 12 Algemene Gebruiksregels

12.1 Verboden gebruik

  1. 1. Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:
  1. a. gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gericht gebruik en onderhoud;
  2. b. gebruik van gronden als stalling- en/of opslagplaats van aan het gebruik onttrokken machines, voer- vaar- en vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gericht gebruik en onderhoud;
  3. c. het gebruik van gronden als uitstallings-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfmiddelen;
  4. d. het gebruik van grond voor prostitutie.
  1. 2. Onder verboden gebruik wordt niet verstaan het (tijdelijke) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden.

12.2 Parkeren

Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afgeweken kan worden verleend - bij een omgevingsvergunning afwijken van de planregels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Er wordt niet afgeweken, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  1. 2. Het bevoegde gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  2. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. 1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. 2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. 3. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. 4. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als Regels van het uitwerkingsplan "Weidevenne, kwadrant Europa, Kanaalzone 8e fase 2017".

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het uitwerkingsplan "Weidevenne, kwadrant Europa, Kanaalzone 8e fase 2017" is gebaseerd op het bestemmingsplan "Weidevenne 2012". Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 28 maart 2013 en geheel in werking getreden op 7 juni 2013.

De in het onderhavige uitwerkingsplan gesitueerde gronden hebben conform het bestemmingsplan "Weidevenne 2012" de bestemming "Gemengd - Uit te werken" (artikel 21). De op de verbeelding aangewezen gronden met de bestemming "Gemengd - Uit te werken" zijn bestemd voor wonen, al dan niet met aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsactiviteiten, maatschappelijke voorzieningen, culturele voorzieningen, kantoren, wegen, fiets- en voetpaden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en waterlopen, nutsvoorzieningen en de bij deze bestemming behorende voorzieningen als tuinen en erven, en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

De maximale toegestane bouwhoogte bedraagt hier 25 meter. Het maximale bebouwingspercentage van deze gronden is 45%. De uitwerking/ontwikkeling dient te passen binnen de kaders zoals neergelegd in het "Ontwikkelingsplan kwadrant Europa 2006".

Conform artikel 21.3 van het bestemmingsplan "Weidevenne 2012" is bouwen slechts toegestaan overeenkomstig een door burgemeester en wethouders op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening voor dit gebied uitgewerkt plan dat in werking is getreden.

Statenprojekt Development B.V. is voornemens een appartementencomplex met in totaal 61 appartementen en twee grondgebonden woningen te realiseren. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is uitwerking van deze uit te werken bestemming noodzakelijk. Het nu voorliggende uitwerkingsplan voorziet hierin. De geplande ontwikkeling betreft de realisatie van appartementen en woningen en past dus binnen de regels van de bestemming "Gemengd - Uit te werken".

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen in Weidevenne, in het oosten van kwadrant Europa in, aan het Noordhollandsch Kanaal. Het plangebied ligt aan de straat Wales en wordt aan de zuidzijde begrensd door basisschool Het Plankier. Aan de oostzijde liggen de Kanaaldijk en daarachter het Noordhollandsch Kanaal. Aan de westzijde van het plangebied bevindt zich een waterloop met daarnaast het complex "Heel Europa". De afbeeldingen 1.1 en 1.2 tonen respectievelijk de ligging van het plangebied in Purmerend en de toekomstige situatie van het plangebied met de directe omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.UPWVEURFASE82017-va01_0001.jpg"

Afbeelding 1.1 Ligging plangebied in Purmerend

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.UPWVEURFASE82017-va01_0002.jpg"

Afbeelding 1.2 Toekomstige situatie plangebied met directe omgeving

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Op het plangebied geldt tot op het moment van inwerkingtreding van het onderhavige uitwerkingsplan het bestemmingsplan "Weidevenne 2012", vastgesteld op 28 maart 2013.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van het project. In hoofdstuk 3 worden de relevante randvoorwaarden en omgevingsaspecten behandeld. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid en inspraak en het overleg. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de gekozen planvorm en de gedachten die ten grondslag liggen aan de juridische regeling zoals deze op de verbeelding en in de regels is opgenomen.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

2.1 Locatie En Bebouwing

Kwadrant Europa

Voor het kwadrant Europa, waar de ontwikkeling onderdeel van uitmaakt, is in 2006 het "Ontwikkelingsplan Kwadrant Europa, Purmerend - Weidevenne" vastgesteld. Daarin is het stedenbouwkundig concept voor het hele kwadrant vastgelegd. Het concept gaat uit van drie deelgebieden waarbij de stedenbouwkundige opzet varieert: "Tuindorp", "Langs de Melkweg" en "Stadshoven". Op de onderstaande afbeelding is de stedenbouwkundige opzet van kwadrant Europa weergegeven. Voor het meest noordelijke deel van Weidevenne, Kop van West, wordt een separate ontwikkelingsvisie opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.UPWVEURFASE82017-va01_0003.jpg"

Afbeelding 2.1: Indeling kwadrant Europa

"Tuindorp" is een traditioneel opgezette buurt met woningen voorzien van een lage goothoogte en een grote kap, en vormt de overgang naar het aangrenzende kwadrant IV. Tuindorp wordt gekenmerkt door een afwisseling van rijtjeswoningen en twee-onder-één-kapwoningen, traditioneel kleur- en materiaalgebruik (aardetinten, bakstenen en dakpannen), erfafscheidingen in de vorm van hagen aan de straatzijde en tuinmuren aan de zijkanten en (bij voorkeur) lage goten en grote en steile kappen.

De zone langs het Noordhollandsch Kanaal, de "Kanaalzone", wordt gekenmerkt door losse elementen in een openbare zone. Er is een afwisselend ritme van hoge en lage bebouwing. Alle bebouwing vormt een samenhangend geheel qua bouwvorm en kleur. Ramen en balkons zijn op bijzondere wijze vormgegeven en aan de buitenkant goed zichtbaar.


Het deel "Langs de Melkweg" is gebouwd rondom de Melkweg, als historische verbindingsroute tussen de binnenstad en het omliggende landschap. Dit deel van de wijk is opgezet als landschappelijke zone met een open en groene inrichting. Hierdoor is er vanuit alle hoeken zicht op de Melkweg. De woningen bestaan uit villa's en twee-onder-één-kapwoningen.


De "Stadshoven" worden gekenmerkt door gesloten bouwblokken met besloten binnenterreinen, plat afgedekte woningen en straatprofielen met laanbomen. Hiermee sluit de bebouwing goed aan op de bebouwing van de aangrenzende binnenstad van Purmerend.

Toekomstige situatie

In de Kanaalzone, gelegen tussen het Noordhollandsch Kanaal en het appartementengebouw "Heel Europa" (Genuahaven), wordt een nieuw appartementencomplex gerealiseerd welke qua vorm en kleur aansluit bij de reeds bestaande gebouwen in deze zone aan het kanaal. Het complex, Vennestaete, bestaat uit drie gebouwen van elk 8 bouwlagen met daarop nog een kleinere 9e bouwlaag. De drie gebouwen Vennestaete I, II en III bestaan uit respectievelijk 20 appartementen, 20 appartementen en 21 appartementen. Tussen de beide gebouwen Vennestaete I en II zijn 2 grondgebonden (senioren)woningen gesitueerd die volledig op het Noordhollandsch Kanaal zijn georiënteerd. Samen met deze grondgebonden woningen bestaat het totale project uit 63 woningen. De gebouwen hebben hun entrees aan de westzijde. Het terrein rondom de appartementengebouw wordt grotendeels als parkeerterrein ingericht omzoomd met groen. De entree van het parkeerterrein bevindt zich aan de straat Wales.

Het perceel is één van de laatste nog te ontwikkelen percelen in kwadrant Europa, Weidevenne. Met de realisatie van dit appartementencomplex nadert Weidevenne haar voltooiing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.UPWVEURFASE82017-va01_0004.jpg"

Afbeelding 2.1: Impressie toekomstig appartementencomplex, zijde Noordhollandsch Kanaal

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.UPWVEURFASE82017-va01_0005.jpg"

Afbeelding 2.2: Impressie toekomstig appartementencomplex, zijde Noordhollandsch Kanaal

2.2 Verkeer En Vervoer

Weidevenne is een nieuwbouwwijk. Dat wil zeggen dat de nieuwste verkeerskundige inzichten gehanteerd zijn bij het ontwerp van de wijk. De voornaamste uitgangspunten zijn stimulering van het openbaar vervoergebruik en langzaam verkeer (fietser en voetganger) met veilige en directe verbindingen. Het gemotoriseerde verkeer wordt op verkeersveilige wijze ingepast in de woonomgeving.

Bereikbaarheid

De hoofdontsluiting van het kwadrant Europa wordt gevormd door de Donaulaan. De Donaulaan is tevens de route voor het openbaar vervoer (bus). Op deze weg geldt een maximum snelheid van 50 kilometer per uur. Via de Laan der Continenten kan de Rijksweg A7 en het overige deel van Weidevenne en Purmerend worden bereikt.

Het plangebied is na realisatie bereikbaar via de Wolgalaan en Wales.

Gemotoriseerd verkeer

Het plangebied van dit uitwerkingsplan wordt omgeven door Wales aan de noordzijde en aan de oostzijde de Kanaaldijk. Wales is bestemd als onderdeel van een overwegend en typisch verblijfs- en woongebied. De verkeersruimte is op duurzaam veilige wijze als 30 km/u-zone ingericht met het oog op de leefbaarheid en verkeersveiligheid. De Kanaaldijk blijft na voltooiing van kwadrant Europa een gecombineerd fiets-/voetpad dat niet toegankelijk is voor auto's.

Langzaam verkeer

Bij het ontwerpen van Weidevenne is sterk de nadruk gelegd op een duidelijk herkenbaar netwerk voor de ontsluiting voor fietsers en bromfietsers. Langs de gebiedsontsluitingsweg Donaulaan zijn fietsstroken aanwezig. De Melkweg is de hoofdroute voor het langzaam verkeer in Weidevenne. In kwadrant Europa is op de Melkweg uitsluitend autoverkeer toegestaan ten behoeve van bestemmingsverkeer van en naar de woningen aan deze weg. De Melkweg verbindt alle kwadranten met het centrumgebied Weidevenne en met de landschappelijke en recreatieve routes naar 't Twiske, de Wormer, het Purmerbos en de binnenstad van Purmerend. Het plangebied zal voor langzaam verkeer bereikbaar zijn via de Melkweg.

Openbaar vervoer

Ten aanzien van de ontsluiting van Weidevenne wordt hoge prioriteit toegekend aan het openbaar vervoer. Tot de bushaltes wordt in principe een maximale loopafstand van 400 meter in acht genomen. Het plangebied ligt binnen 400 meter van de bushalte Tramplein.

Parkeren

Het parkeren in Weidevenne vindt plaats deels in de openbare ruimte en deels op eigen terrein. In de

openbare ruimte zijn hiervoor parkeerterreinen en parkeerplaatsen langs de weg ingericht. Bewoners

van woningen op grotere percelen parkeren op eigen terrein, al dan niet in een eigen garage. Bij appartementencomplexen bevinden zich, daar waar mogelijk, voor de bewoners toegankelijke (ondergrondse) parkeergarages.

Voor dit nieuwe appartementencomplex wordt aan de voorzijde van de gebouwen een parkeerplaats op maaiveld aangelegd. Daarnaast komen er nog een aantal gebouwde parkeerplaatsen in de gebouwen zelf.

2.3 Groenvoorzieningen

De groenvoorzieningen in kwadrant Europa bestaan uit een brede groene randzone langs de A7, de Laan der Continenten en het Noordhollandsch Kanaal. De Melkwegzone tussen Stadshoven en Tuindorp krijgt door de stedenbouwkundige opzet een open en groen karakter. Aan de randen van de Melkweg zijn groene openbare zones gerealiseerd. In Stadshoven bestaat het groen buiten de brede groene randzone vooral uit het groen in de openbare binnenhoven. Het terrein rondom het appartementengebouw wordt groen ingericht.

2.4 Water

Net als bij groenvoorzieningen voorzien vooral de randzones langs de A7, de Laan der Continenten en het Noordhollandsch Kanaal in een aanzienlijke hoeveelheid water in Weidevenne. Ook in kwadrant Europa zijn diverse waterlopen aangelegd om het waterrijke karakter van Weidevenne duidelijk zichtbaar te maken.

Hoofdstuk 3 Randvoorwaarden / Omgevingsaspecten

3.1 Archeologie

3.1.1 Beleidskader

In de Erfgoedwet, vastgesteld op 1 juli 2016, zijn de regels voor de archeologische monumentenzorg opgenomen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen door een gecertificeerd bureau archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

De gemeente Purmerend heeft in 2009 een eigen archeologisch beleid opgesteld (archeologische beleids- en advieskaart) en daar een archeologische verwachtingskaart bij vervaardigd. Een archeologische verwachtingskaart is een voorspellingskaart waarop verwachtingen met betrekking tot de situering van (nog) onbekende archeologische vindplaatsen zijn vertaald in termen van vlakken en zones. Op de kaart worden zones aangegeven met verschillende verwachtingen: hoge, middelhoge of lage verwachting. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het opstellen van een beleidsadvieskaart, die vervolgens kan worden gebruikt voor de toetsing van ruimtelijke plannen op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Het bestemmingsplan vormt het belangrijkste instrument voor de archeologische monumentenzorg. Voor gemeenten kunnen de door deskundigen opgestelde archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaarten als leidraad worden gebuikt voor zowel de planologische bescherming van archeologische waarden in het ruimtelijke plan als voor het vaststellen van het benodigde archeologisch onderzoek dat bij voorbereiding van ruimtelijke plannen moet plaatsvinden.

Ter plaatse van een lage archeologische verwachtingswaarde is er geen noodzaak om een verkennend archeologisch onderzoek uit te voeren voordat nieuwe bouwactiviteiten plaatsvinden. Ter plaatse van een hoge en middelhoge verwachtingswaarde dient bij grondwerkzaamheden, waarbij de bodemverstoring respectievelijk 100 m2 en 500m2 beslaat en dieper dan 0,50 m onder maaiveld, eerst een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau. Ter plaatse van het AMK-terrein, met een hoge archeologische verwachtingswaarde, dient bij grondwerkzaamheden, waarbij de bodemverstoring meer dan 100 m2 beslaat en dieper dan 0,50 m onder maaiveld, eerst een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau.

3.1.2 Analyse

Het plangebied ligt ten zuiden van de Melkweg, een middeleeuwse ontginningsas en een gebied met een middelhoge archeologische waarde. De appartementen van blok A en een gedeelte van de grondgebonden woningen worden in dit gebied gebouwd. De appartementen in blok B en C worden ten zuiden daarvan gebouwd in een gebied met een lage archeologische waarde. Voor de aanleg van de wijk Weidevenne is bij het bouwrijp maken de locatie opgehoogd met zand.

Wanneer in een gebied met een middelhoge archeologische verwachting de bodemverstoring meer dan 500 m2 en dieper dan 0,50 m vanaf het maaiveld is, dan is archeologisch onderzoek vereist. De bouw van blok A en de grondgebonden woningen betreft meer dan 500 m2, maar de bodemverstoring is minder dan 0,50 m vanaf het maaiveld. Op basis hiervan is archeologisch onderzoek niet nodig. Wel moet tijdens de (bouw)werkzaamheden rekening worden gehouden met archeologische toevalsvondsten omdat hier in het verleden middeleeuwse huisplaatsen zijn gevonden.

3.1.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering van het vaststellen van het onderhavige uitwerkingsplan.

3.2 Bodemkwaliteit

3.2.1 Beleidskader

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat in de toelichting van een plantype onder meer moet worden ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Een onderzoek naar de bodemgesteldheid maakt hiervan deel uit. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. In de bestaande stad is dit niet in alle gevallen mogelijk in verband met de aanwezigheid van eventuele historische verontreinigingen. Teneinde maatschappelijke en/of ruimtelijke ontwikkelingen niet onnodig te frustreren als gevolg van de aanwezigheid van bodemverontreiniging, is het mogelijk om onder voorwaarden bestemmingen op een verontreinigde bodem te realiseren.

Een en ander is ook verwoord in het in 2009 door burgemeester en wethouders vastgestelde bodembeleidsplan van de gemeente Purmerend en het hieraan gekoppelde bodembeheerplan en de in 2014 vastgestelde bodemkwaliteitskaart. Met deze instrumenten wordt invulling gegeven aan de gemeentelijke taak met betrekking tot actief bodembeheer.

Ook is binnen de gemeente een bodeminformatiesysteem aanwezig. In dit systeem is de bij de gemeente bekende bodeminformatie geregistreerd. Dit systeem wordt ook in het kader van de bodemtoets bij bouwaanvragen regelmatig geraadpleegd en voortdurend geactualiseerd met nieuwe onderzoeksgegevens of geplande en gerealiseerde bodemsaneringen.

Door het vaststellen van het bodembeleid, het bodembeheerplan en de bodemkwaliteitskaart heeft de gemeente invulling gegeven aan haar beleidsvrijheid op het gebied van bodemtaken. Bij procedures voor ruimtelijke plannen worden deze instrumenten ingezet, waardoor er in de praktijk steeds minder vaak bodemonderzoek en bodemsanering hoeft te worden uitgevoerd.

De mogelijkheid om op (eventueel verontreinigde) grond te kunnen bouwen dient per geval te worden beoordeeld. De Wet bodembescherming biedt de kaders waarbinnen gehandeld dient te worden. Afhankelijk van de verontreinigingssituatie, is de gemeente dan wel de provincie het bevoegd gezag bij een eventuele sanering. In het geval dat de gemeente het bevoegd gezag is, kan het bouwen op verontreinigde bodem geregeld worden in de omgevingsvergunning. Dit is in alle gevallen maatwerk. Indien de bevoegdheid ligt bij de provincie, dan dient bij de provincie een BUS- melding te worden ingediend. Wanneer binnen 4 weken geen reactie van de provincie wordt ontvangen, is het toegestaan om te saneren conform de BUS-melding. Deze procedure is in de plaats gekomen van de voormalige goedkeuring van de provincie. De BUS-melding wordt gepubliceerd in een huis-aan-huisblad. Indien noodzakelijk worden aanvullend saneringsvoorschriften in de omgevingsvergunning opgenomen. De beschikking is hiervoor leidend.

Wat betreft de concrete ontwikkelingen dient in geval van functiewijziging onderzoek te worden verricht naar de bodemkwaliteit. Bij de vaststelling van wijzigingsplannen dient aandacht te worden besteed aan de bodemgesteldheid.

3.2.2 Analyse

Op de bodemkwaliteitskaart van 2015 is het plangebied niet aangewezen als verdachte locatie. Nader onderzoek naar de bodemkwaliteit ten behoeve van de nieuwe ontwikkeling is niet nodig.

3.2.3 Conclusie

De bodemkwaliteit is van dien aard dat deze de realisering van het onderhavige uitwerkingsplan niet in de weg staat.

3.3 Cultuurhistorische Waarden

3.3.1 Beleidskader

In de toelichting van ruimtelijke plannen moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Het doel hiervan is om cultuurhistorische belangen meer te laten meewegen in de ruimtelijke ordening. Hiertoe is op 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij dit voorschrift in artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a is opgenomen.


De in de grond aanwezige waarden komen in paragraaf 3.1 Archeologie aan bod, de overige cultuurhistorische aspecten worden in deze paragraaf besproken.

3.3.2 Analyse

Voor het plangebied is de Cultuurhistorische waardenkaart van Purmerend geraadpleegd. In het plangebied is geen sprake van cultuurhistorische waarden.

3.3.3 Conclusie

Er hoeft voor het onderhavige uitwerkingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar de invloed van het project op cultuurhistorische waarden.

3.4 Duurzaamheid

3.4.1 Beleidskader

Ten aanzien van duurzaamheid wordt op basis van het Milieubeleidsplan 2012-2016 verlangt dat bij nieuwbouwprojecten van 30 woningen of meer een energievisie wordt opgesteld door de ontwikkelende partij. Daarnaast wordt in het milieubeleidsplan 2012-2016 gesteld dat nieuwe gebouwen aangesloten dienen te worden op het warmtenet van de Stadsverwarming Purmerend BV (indien dit rendabel is). Bij de verdere uitwerking van de plannen voor de woningen zal, waar mogelijk, aan voorgaande uitwerking worden gegeven.

De gemeente Purmerend heeft het manifest Wonen zonder aardgas ondertekend. Ter uitvoering daarvan wordt een energietransitie voorbereid die betekent dat alle woningen die nog aangesloten zijn op aardgas in Purmerend in de komende jaren worden benaderd om te kiezen voor een andere – duurzame – warmtebron en tevens aangespoord om stappen te nemen om energieneutraal te worden.

Voor Purmerend gaat het daarbij om nog maar 25% van de aanwezige woningen t.w. ruim 10.000 woningen en ruim een miljoen m2 b.v.o. utiliteitsbouw.

Ten opzichte van andere gemeenten lijkt dit niet veel maar als 2050 moet worden gehaald zoals in de Nationale Energieagenda 2050 is aangeven moeten gemiddeld jaarlijks ongeveer 325 woningeigenaren benaderd worden om over te stappen op een andere warmtebron. Dit is een grote opgave. In dat licht is het duurzaam bouwen en (bijna) energie neutraal gebouwd (BENG) van nieuwbouwwoningen voor de gemeente Purmerend vanzelfsprekend en gaat het gemeentebestuur er van uit, dat ontwikkelaars deze lijn zullen volgen.

3.4.2 Analyse

De eerste twee bouwlagen van de drie vrijwel identieke gebouwen zijn afwijkend en uniek, door de wijze van positionering op de kavel en positie ten opzichte van de hoofdentree. Door de verschoven positie op het perceel kan zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van passieve zonne-energie. Om aan de geldende Energie Prestatie Coëfficiënteisen (EPC) te kunnen voldoen zullen op de hoogst gelegen daken van de 3 gebouwen zonnepanelen worden geplaatst.

De flexibiliteit die wordt geboden door het scheiden van casco en inbouw maakt de woningen makkelijk aanpasbaar voor de toekomst, zonder dat hiervoor grote bouwkundige aanpassingen nodig zijn. Door het bundelen van de techniek in het hart van de gebouwen blijven leidinglengtes beperkt en wordt het energiegebruik verminderd. Tegelijkertijd wordt hiermee de mogelijkheid gecreëerd voor vrijheid in de gevel om optimale daglicht- en zontoetreding te creëren. Verdiepinghoge kozijnen in de gevels maken een maximale zon- instraling mogelijk. Ook dit draagt bij aan passieve zonne-energie.

Door toepassing van een harde gebakken gevelsteen i.c.m. een doorstrijkmortel wordt verarming van het gevelvlak voorkomen en behouden de gebouwen ook in de toekomst een duurzame uitstraling.

Alle woningen zullen worden aangesloten op het stadsverwarmingsnet van de gemeente Purmerend, waarmee het project aansluit bij het door de gemeente Purmerend opgestelde milieubeleidsplan en daarin genoemde principe "warmte, tenzij". De stadsverwarming levert duurzame energie en zal in de toekomst verder verduurzaamd worden. Duurzame energie heeft de voorkeur boven andere vormen van energie.

De daken van de grondgebonden woningen en aangebouwde garages bij Vennestaete III zullen worden voorzien van mos-sedumvegetatie.

3.4.3 Conclusie

3.5 Externe Veiligheid

3.5.1 Beleidskader

In het kader van ruimtelijke procedures conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient het aspect externe veiligheid in acht te worden genomen. Het gaat hierbij om risico's ten aanzien van het vervoer, de opslag en het bewerken van gevaarlijke stoffen. De risico's met betrekking tot gevaarlijke stoffen worden geduid in het zogenaamde Plaatsgebonden risico (PR) en het Groepsrisico (GR). Het groepsrisico dient in veelal de meeste ruimtelijke procedures verantwoord te worden. De verantwoording is erop gericht om een weloverwogen besluit te nemen over het van het groepsrisico. Het uiteindelijke besluit is aan het bevoegd bezag.

3.5.2 Analyse

In het kader van externe veiligheid is de Risicokaart Noord-Holland geraadpleegd. Hieruit blijkt dat er in of in de nabijheid van plangebied geen risicovolle inrichtingen liggen. Het project zelf maakt ook geen risicovolle inrichting mogelijk.

3.5.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het vaststellen van onderhavig uitwerkingsplan.

3.6 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking

3.6.1 Beleidskader

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd.

Per 1 oktober 2012 is deze ladder als motiveringseis in artikel 3.1.6, tweede en derde lid van het Besluit

ruimtelijke ordening opgenomen. De ladder is een instrument waarmee vraag en aanbod van stedelijke

functies goed op elkaar afgestemd worden.

3.6.2 Analyse

Jurisprudentie wijst erop dat een uitwerkingsplan, voor zover dat blijft binnen de kader van de uit

te werken bestemming in het moederplan, nooit kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling en

daarmee hoeft te voldoen aan artikel 3.1.6 lid 2 Bro.

3.6.3 Conclusie

Een onderbouwing op basis van de Ladder voor duurzame verstedelijking is voor onderhavige ontwikkeling niet noodzakelijk omdat het uitwerkingsplan blijft binnen de kaders van de uit te werken bestemming "Gemengd - Uit te werken" uit het moederplan "Weidevenne 2012".

3.7 Geluid

3.7.1 Wegverkeerslawaai

3.8 Luchtkwaliteit

3.8.1 Beleidskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een uit een oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Op 15 november 2007 is wet- en regelgeving in werking getreden die tezamen bekend staat onder de naam 'Wet luchtkwaliteit'. Dit is echter geen formele benaming. Op basis van deze wetgeving kunnen ruimtelijk-economische initiatieven worden uitgevoerd als aan één of meer voorwaarden wordt voldaan:

  • grenswaarden niet worden overschreden, of;
  • de luchtkwaliteit per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft, of;
  • het initiatief niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, of;
  • het initiatief is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

De kern van titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) bestaat uit luchtkwaliteitseisen, gebaseerd op de Europese richtlijnen. Een overzicht van deze luchtkwaliteitseisen is te vinden in het Compendium voor de Leefomgeving. Verder bevat titel 5.2 van de Wm basisverplichtingen op grond van Europese richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Titel 5.2 van de Wm regelt het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Daarbinnen werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.

Het uitgangspunt is dat de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden gehaald. In artikel 5.16 lid 1 van de Wm staat opgesomd wanneer een (luchtvervuilend) project toelaatbaar is. Dan moet aannemelijk worden gemaakt, dat het project aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden voldoet:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit
  • een project draagt slechts 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in, of past binnen, het NSL of een regionaal programma van maatregelen.

Voor ruimtelijke projecten geldt uiteraard ook het principe van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast kan de amvb Gevoelige bestemmingen relevant zijn.

3.8.2 Analyse

Het project waarvoor het onderhavige uitwerkingsplan wordt opgesteld draagt niet bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

3.8.3 Conclusie

Er hoeft voor het onderhavige uitwerkingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit.

3.9 Milieu-effectrapportage

3.9.1 Beleidskader

Voor bepaalde grootschalige ontwikkelingen op het gebied van woningen, bedrijvigheid en infrastructuur dient op grond van het Besluit milieu-effectrapportage 1994 een milieu-effectrapportage opgesteld te worden. Hierin moet worden aangegeven wat de gevolgen zijn van de ontwikkelingen voor het milieu. In het Besluit m.e.r. is aangegeven in welke gevallen er onderzoek gedaan moet worden. Afhankelijk van de grootte van het project zijn er drie mogelijkheden:

  1. 1. bij een project dat voorkomt in onderdeel C van de bijlage van het Besluit m.e.r. en boven de daar genoemde drempelwaarden uitkomt, geldt een directe m.e.r.-plicht. In dat geval dient een m.e.r. opgesteld te worden. Dit geldt ook voor een project die onder de drempelwaarden genoemd in onderdeel C blijft, maar boven de drempelwaarden die in onderdeel D gegeven worden ligt en waarvoor een (kaderstellend) bestemmingsplan opgesteld wordt.
  2. 2. indien er geen directe m.e.r.-plicht geldt, kan er wel een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht gelden. Dit geldt voor projecten die in onderdeel D genoemd worden en niet boven onder de drempelwaarde uitkomen. Hierbij moet worden onderzocht of er sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er gelden geen vormvereisten, maar wel inhoudelijke vereisten: de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn moeten in acht worden genomen. Als de uitkomst is dat het uitgesloten is dat er belangrijke gevolgen voor het milieu zijn, dan dit moet in de toelichting van het uitwerkingsplan worden gemotiveerd. Zijn belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.

3.9.2 Analyse

De ontwikkeling valt niet onder onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet aan te merken als een activiteit waarvoor een directe m.e.r.-plicht bestaat. Het is wel opgenomen in onderdeel D (categorie D.11.2) van bijlage II van het Besluit m.e.r. De activiteit betreft een stedelijk ontwikkelingsproject, maar het valt onder de drempelwaarden die hier genoemd worden.

Activiteiten Gevallen Besluit
D.11.2 De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. In gevallen waarin de activiteit betrekking
heeft op:
1: een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of
meer woningen omvat, of
3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000
m2 of meer.
De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening --> het
bestemmingsplan

Dit betekent dat het verplicht is een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht uit te voeren. De inhoudelijke vereisten voor deze beoordeling staan benoemd in bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r. Hierin staat dat de voorgenomen activiteiten aan de volgende drie aspecten moeten worden getoetst:

1. kenmerken van het project;

2. plaats van het project;

3. kenmerken van het potentiële effect.

De kenmerken van het voornemen en de potentiële effecten

Het plan omvat de bouw van 61 appartementen en 2 grondgebonden woningen en blijft ver onder de hierboven genoemde drempelwaarden. Hierbij kan er van worden uitgegaan, gelet op de kenmerken en de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect, dat dit niet gepaard gaat met een grote toename aan verkeersintensiteiten en daarmee gepaard gaande milieubelasting (geluid, luchtkwaliteit) ten opzichte van de huidige situatie.

De plaats van de uitbreiding (ligging ten opzichte van gevoelige gebieden)

Het plangebied ligt in de bebouwde kom met daaromheen met name woningen en wegen. Het plangebied ligt niet in de nabijheid van beschermde natuurgebieden.

3.9.3 Conclusie

Gezien de kenmerken van de potentiële effecten van het voornemen in combinatie met de kenmerken/gevoeligheid van de omgeving waarin deze optreden, is de impact van het plan op het milieu gering te noemen. Het is dus niet noodzakelijk om een m.e.r. op te starten. De conclusie op grond van bovenstaande is, dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht.

3.10 Milieuzonering

3.10.1 Beleidskader

Milieuzonering legt een relatie tussen de milieuaspecten van een bedrijf - geluid, geur, gevaar en stof - en de omgeving. Daarnaast is de mate waarin een bedrijfstype personen- of goederenverkeer genereert mede bepalend voor de mate van hinder, en dus voor de mogelijkheid tot vestiging of uitbreiding. Bij milieuzonering staan vier vragen centraal:

  • Welke afstand is aanvaardbaar tussen nieuwe bedrijven en nieuwe woningen?
  • Welke afstand is aanvaardbaar tussen nieuwe bedrijven en bestaande woningen?
  • Welke afstand is aanvaardbaar tussen bestaande bedrijven en nieuwe woningen?
  • Mag een concreet bedrijf zich op een bepaalde locatie vestigen?

Voor het opstellen van een milieuzonering hanteert de gemeente Purmerend de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.

3.10.2 Analyse

Het onderhavige uitwerkingsplan bevat geen bedrijven waar een milieuzonering op van toepassing is.

3.10.3 Conclusie

In het onderhavige uitwerkingsplan speelt milieuzonering geen rol.

3.11 Natuurwaarden

3.11.1 Beleidskader

In ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat hoe de ontwikkelingen die hierin mogelijk worden gemaakt zich verhouden met de wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming.

Sinds 1 januari 2017 is de bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden geregeld in de Wet natuurbescherming. Op het gebied van gebiedsbescherming regelt de wet de bescherming van zes verschillende soorten natuurgebieden: het natuurnetwerk Nederland, bijzondere provinciale natuurgebieden, bijzondere provinciale landschappen, nationale parken, bijzondere nationale natuurgebieden en Natura 2000-gebieden. Bij activiteiten of ontwikkelingen die kunnen leiden tot negatieve effecten op instandhoudingsdoelen voor een van deze gebieden moet een vergunning worden aangevraagd. In Purmerend zelf komen deze gebieden niet voor. In de nabijheid van Purmerend liggen wel een aantal Natura 2000-gebieden, te weten het Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder, het Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske en de polder Zeevang.

Op het gebied van soortenbescherming regelt de wet de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Wet natuurbescherming bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. Bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat.

Houtopstanden (bomen) worden door de Wet natuurbescherming slechts beschermd voor zover deze buiten de bebouwde kom staan.

Provinciale Ecologische Hoofdstructuur

De Provinciale Ruimtelijke Verordening van de provincie Noord-Holland bepaalt dat een bestemmingsplan geen bestemmingen en regels bevat die omzetting naar de natuurfunctie onomkeerbaar belemmeren en de wezenlijke kenmerken en waarden van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS) en de ecologische verbindingszones significant kunnen aantasten. In Purmerend vallen alleen enkele delen van het Purmerbos en een stuk agrarische grond tegen Ilpendam aan, onder de PEHS. Ook ligt er langs de ringvaart van de Wijde Wormer, waar Weidevenne aan grenst, een ecologische verbindingszone. Het onderhavige project tast deze waarden niet aan.

3.11.2 Analyse

Op 26 mei 2017 is voor de ontwikkeling de flora- en faunacheck doorlopen2. Hieruit komt naar voren dat wat betreft de Wet natuurbescherming mogen de plannen uitgevoerd worden zonder aanvullende onderzoeken, vermijdende, mitigerende of compenserende maatregelen. Mits voldaan is aan alle randvoorwaarden.

  1. 2. Resultaten FloraFaunaCheck.nl, Gemeente Purmerend, 26 mei 2017.

3.11.3 Conclusie

Het project heeft geen invloed op de in de nabijheid van Purmerend gelegen Natura 2000-gebieden.

Er hoeft voor het onderhavige uitwerkingsplan geen nader onderzoek gedaan te worden naar de invloed op flora en fauna.

3.12 Verkeer En Parkeren

3.12.1 Beleidskader

Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening van kracht geworden die het niet meer mogelijk maakt om stedenbouwkundige bepalingen zoals parkeernormen op te nemen in de bouwverordening. Het afdwingen van voldoende parkeergelegenheid via de bouwverordening is per 2018 niet meer mogelijk. Om toch de parkeeropgaaf van een bouwplan te kunnen toetsten, dienen de parkeernormen in een bestemmingsplan vastgelegd te worden. Echter, is ten tijde van de wetswijziging door gemeenten aangegeven dat het vastleggen van parkeernormen in een bestemmingsplan tot

problemen kan leiden. Wanneer de parkeernormen namelijk worden opgenomen in afzonderlijke

bestemmingsplannen betekent dit dat bij een wijziging van de parkeernormen of bij een ontheffing van deze normen het hele geldende bestemmingsplan gewijzigd moet worden. Dit is een langdurige procedure die vaak niet in verhouding staat tot de bouwaanvraag die aanleiding gaf tot de wijziging of ontheffing.

Om die reden is in november 2014 een besluit (Besluit ruimtelijke ordening, artikel 3.1.2)

genomen dat het mogelijk maakt dat parkeernormen ook via separate beleidsregels vastgelegd kunnen worden, bijvoorbeeld in de vorm van een Nota Parkeernormen. Op deze wijze zijn alle parkeernormen gebundeld in een document dat van toepassing is op de hele gemeente en kan deze nota in de toekomst eenvoudig en los van bestemmingsplannen geactualiseerd worden. In dat kader is op 26 mei 2016 door de gemeenteraad de Nota Parkeernormen Purmerend 2016 vastgesteld. Hiermee is de toetsing van de parkeeropgaaf van bouwprojecten qeborgd.

3.12.2 Analyse

Op basis van de Nota Parkeernormen Purmerend 2016 geldt voor de ontwikkeling een parkeereis van 103 parkeerplaatsen (meetmoment werkdag avond). Het plan realiseert 116 parkeerplaatsen, waarvan 8 parkeerplaatsen in inpandige garages.

3.12.3 Conclusie

Met de realisatie van 116 parkeerplaatsen wordt voldaan aan de parkeernorm.

3.13 Water

3.13.1 Beleidskader

Op basis van beleid dat voortkomt uit de nota 'Waterbeleid 21e eeuw' is een watertoetsproces ingesteld bij de ruimtelijke planvorming. Het watertoetsproces heeft tot doel om elkaar vroegtijdig te informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van het belang van water en dit in ruimtelijke plannen gestalte te geven. Een watertoetsproces leidt onder andere tot een waterparagraaf in het plan. De diepgang van de watertoets en de inhoud van de waterparagraaf kan verschillen naar de aard van de planvorming. De watertoets moet er voor gaan zorgen dat er bij de inrichting van ons land bewust rekening wordt gehouden met water. De waterbeheerder en initiatiefnemer nemen daarvoor samen de waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar en evenwichtig mee bij alle ruimtelijke plannen of ingrepen.

3.13.2 Analyse

Watersysteem

Weidevenne is voorzien van een verbeterd gescheiden rioleringssysteem. Huishoudelijk afvalwater wordt in een apart vuilwaterrioolsysteem ingezameld en via rioolgemalen met persleidingen naar de zuiveringsinstallaties afgevoerd. Hemelwater wordt opgevangen in een apart rioolsysteem en eveneens

gedeeltelijk via rioolgemalen met persleidingen naar de zuiveringsinstallaties afgevoerd. Het resterend

deel wordt via overstorten direct op het oppervlaktewater geloosd. Plaatselijk wordt een duurzaam

watersysteem ingevoerd. Hemelwater wordt opgevangen in een apart hemelwater-afvoersysteem en via

infiltratievoorzieningen direct geloosd op het oppervlaktewater. Drainagewater van verhard gebied,

groenterreinen en bebouwing wordt op een apart drainageafvoersysteem aangesloten en direct op het

oppervlaktewater geloosd.

Compensatie toename verharding

Voor watercompensatie van de extra verharding zijn binnen Weidevenne overkoepelende afspraken

gemaakt waardoor er afzonderlijk voor deze gebouwen geen compenserend water gegraven hoeft te

worden.

Afstromend water

Met betrekking tot afstromend regenwater van de verharding wordt geadviseerd aan te sluiten op het gescheiden stelsel of misschien nog beter infiltreren in de bodem.

Overleg Hoogheemraadschap

De appartementengebouwen zijn gedeeltelijk gepland ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' uit het bestemmingsplan "Weidevenne 2012". Deze dubbelbestemming is ter bescherming van de waterkering van het Noordhollandsch Kanaal. In het kader van dit uitwerkingsplan is door initiatiefnemer overleg gepleegd met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Uit dit vooroverleg is gebleken dat de gebouwen inclusief overstek buiten het profiel van vrije ruimte van de waterkering blijft.

3.13.3 Conclusie

Het waterkeringbelang wordt door de ontwikkeling niet geschaad. Het Hoogheemraadschap kan instemmen met deze ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De gemeente mag op basis van de Wet ruimtelijke ordening alleen meewerken aan planontwikkelingen die haalbaar en uitvoerbaar zijn. Ingevolge artikel 3.1.6 Bro dient de toelichting van een uitwerkingsplan inzichten te bevatten over de uitvoerbaarheid van een plan.

4.1 Privaatrechtelijke Uitvoerbaarheid

Het terrein aan de voorzijde van de gebouwen met daarin de parkeerplaatsen gelegen wordt privé-eigendom. Recht van overpad is niet aan de orde. Het gedeelte van het terrein aan de voorzijde van de school en de weg ernaar toe blijft eigendom van de gemeente Purmerend.

4.2 Economische Uitvoerbaarheid

De gemeente mag op basis van de Wet ruimtelijke ordening alleen meewerken aan planontwikkelingen

die financieel haalbaar zijn. Ingevolge artikel 3.1.6 Bro dient de toelichting van een uitwerkingsplan

inzichten te bevatten over de uitvoerbaarheid van een plan.

Het appartementencomplex aan Wales maakt onderdeel uit van de grondexploitatie Weidevenne II die op 29 september 2016 door de raad met een verwacht positief resultaat is vastgesteld.

Op dit moment ligt de geactualiseerde grondexploitatie Weidevenne bij de raad van juni ter besluitvorming voor, die wederom, met inbegrip van het onderdeel Wales, een verwacht positief resultaat laat zien.

Het kostenverhaal is middels deze grondexploitatie verzekerd en daarmee de economische uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan van Wales.

4.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

4.3.1 Overleg ingevolge artikel 3.1.1 Bro

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat een bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3.1.6 Bro bepaalt daarnaast dat in de toelichting de uitkomsten van dit overleg worden beschreven.

Het ontwerp van dit uitwerkingsplan wordt gelijktijdig met de terinzagelegging van het uitwerkingsplan met de volgende instanties besproken:

  • Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Hiervan is de reactie ontvangen dat het Hoogheemraadschap geen aanleiding ziet tot het maken van opmerkingen en kan het hoogheemraadschap instemmen met deze ruimtelijke ontwikkeling.

4.3.2 Inspraak ingevolge Algemene inspraakverordening gemeente Purmerend

De Algemene Inspraakverordening van de gemeente Purmerend bepaalt dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden kan besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het onderhavige geval is het project van zodanig beperkte omvang en aard dat besloten is om af te zien van de procedure op grond van de inspraakverordening.

4.3.3 Overleg ingevolge artikel 3.9a Wro

Artikel 3:9a Wro bepaalt dat op de voorbereiding van een uitwerkingsplan afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Deze afdeling bevat bepalingen rond de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure. In tegenstelling tot wat bij een bestemmingsplan gebruikelijk is, worden bij een uitwerkingsplan alleen belanghebbenden, en niet eenieder, in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen.

Het ontwerp van dit uitwerkingsplan heeft ter inzage gelegen van 7 juli tot en met 17 augustus 2017.

Tijdens de periode van terinzagelegging zijn geen zienswijzen ontvangen.

Het Hoogheemraadschap heeft laten weten geen aanleiding te zien tot het maken van opmerkingen en kan in te kunnen stemmen met deze ruimtelijke ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

Dit hoofdstuk bevat de toelichting op de gekozen planvorm, die van een gedetailleerd uitwerkingsplan. Tevens geeft het inzicht in de overwegingen die aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen.

5.1 Planvorm

Het uitwerkingsplan is een uitwerking van de bestemming "Gemengd - Uit te werken" uit het bestemmingsplan "Weidevenne 2012" en maakt na vaststelling door B&W onderdeel uit van het geldende bestemmingsplan. De bestemmingen en de namen ervan sluiten aan bij het moederplan "Weidevenne 2012". De regels en de verbeelding van dit uitwerkingsplan zijn opgezet

conform de landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012).

Er is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. Deze planvorm maakt het mogelijk de functies in het plangebied te voorzien van een gedetailleerde bestemmingsregeling waardoor de ruimtelijke kwaliteit in het gebied als zodanig kan worden vastgelegd.

Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft omtrent de in acht te nemen horizontale en verticale maten. In de bijbehorende voorschriften zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksbepalingen alsmede de eventuele afwijkingsmogelijkheden te vinden.

Voor een goede ruimtelijke ordening is het noodzakelijk dat de in het bestemmingsplan gestelde regels zodanig zijn opgesteld dat deze (goed) te handhaven zijn. Het gemeentebestuur is van oordeel dat de regels in het onderhavige plan voldoen aan deze eis.

5.2 Bestemmingsregeling

Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

De grote eenheden groen met een structurerende functie en kleinere op zichzelf staande groeneenheden die belangrijk zijn voor de woonkwaliteit en waar flexibiliteit bij de inrichting van de openbare ruimte minder noodzakelijk is, zijn bestemd voor Groen. Kleine stukjes siergroen vallen onder de bestemming Verkeer-2. Binnen de bestemming Groen is een beperkt aantal gebruiksvormen toegestaan, zoals groen, voet- en fietspaden, water, speelvoorzieningen, afvalverzamelplaatsen, nutsvoorzieningen en kunstobjecten. Er mogen binnen deze bestemming in principe slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

Objecten van beeldende kunst zijn toegestaan tot een hoogte van zes meter. Burgemeester en wethouders kunnen binnenplans afwijken om objecten tot een hoogte van maximaal vijftien meter toe te staan.

Op/onder de gronden in de openbare ruimte is het plaatsen van ondergrondse containers toegestaan.

Artikel 4 Tuin - 1

De bestemming Tuin-1 betreft de bij een woning behorende gronden waarop geen bebouwing is toegestaan met uitzondering van een erker aan het hoofdgebouw alsmede lage erf- en terreinafscheidingen. De erkers mogen over maximaal de bestaande pui van de woonkamer worden gebouwd. De diepte van een erker mag ten hoogste 60% van de diepte van de voortuin bedragen tot een maximale maat van 1,2 meter en niet hoger zijn dan de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.

Artikel 5 Verkeer - 2

De bestemming Verkeer-2 wordt toegekend aan wegen met een verkeers- of verblijfsfunctie. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan, zoals parkeren, het verzamelen van huisvuil, groen- en waterpartijen en kleine nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen en dergelijke.

Artikel 6 Water

De in het plangebied aanwezige gronden die zijn aangewezen voor water zijn bestemd voor de waterhuishouding, met de daarbij behorende oevers. Dit water mag in principe niet worden gedempt of vergraven. Voor bouwwerken of werkzaamheden langs, in, of op het water dient een watervergunning bij het Hoogheemraadschap aangevraagd te worden. Voor de maximale afmetingen van steigers (max. 6 meter breed, max. 1 meter het water in) is aansluiting gezocht bij de regels die de Keur van het Hoogheemraadschap daarover stelt. Op deze wijze ontstaan er geen verschillen in regelgeving.

Artikel 7 Wonen

De gronden met de bestemming Wonen zijn bestemd voor de bewoning door personen en de daarbij behorende voorzieningen, zoals parkeerplaatsen, tuinen en erven en de daarin geplaatste erfbebouwing (schuren, carports, garages, bergingen etc.), erf- en terreinafscheidingen, tuinmeubilair, speeltoestellen, water en nutsvoorzieningen. De bestemming Wonen is opgenomen overeenkomstig de maatvoering van het appartementencomplex zoals dit ook wordt vergund, waardoor in de praktijk geen ruimte meer beschikbaar zal zijn binnen deze bestemming voor bijbehorende voorzieningen als tuinmeubilair, speeltoestellen, carports etc.

Aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan, zolang de woonfunctie in overwegende mate aanwezig blijft en er geen hinder voor de omgeving optreedt.

Artikel 9 Waterstaat - Waterkering

De in het plangebied aanwezige gronden die zijn aangewezen voor waterstaatkundige doeleinden worden beschermd via de dubbelbestemming Waterstaat-Waterkering. Voor bouwwerken of bouwwerkzaamheden binnen de grenzen van het waterstaatswerk is een waterverguuning van het Hoogheemraadschap vereist.

Artikel 8 Waarde - Archeologie - 1

Gebieden die op de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart, bijlagen van de Beleidsnota Archeologie in Purmerend (2009) zijn aangewezen als gebieden met een middelhoge archelogische verwachtingswaarde, worden beschermd via de dubbelbestemming 'Waarde- archeologie - 1'. Om aansluiting te vinden bij het moederplan "Weidevenne 2012" heeft de dubbelbestemming dezelfde naam gekregen in onderhavig uitwerkingsplan.

Algemene regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Het doel van deze bepaling is te voorkomen dat grond die al in aanmerking is genomen of betrokken is bij het verlenen van een vergunning niet nog een keer wordt betrokken bij een aanvraag om omgevingsvergunning. Hierdoor wordt voorkomen dat met gebruikmaking van privaatrechtelijke overeenkomsten, de publiekrechtelijke regels worden ondergraven.

Artikel 11 Algemene bouwregels

In dit artikel worden regels gegeven voor bouwwerken die op twee of meer bestemmingen van toepassing zijn.

Ondergrondse bouw

De regels die van toepassing zijn op bovengrondse bouw zijn ook van toepassing op ondergrondse bouw. Het onderhavige uitwerkingsplan verbindt daar de regel aan dat qua diepte de ondergrondse bouw beperkt moet blijven tot ten hoogste één bouwlaag. Voorwaarde voor ondergronds bouwen is dat moet worden voldaan aan de Legger 2016 van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksbepaling is opgenomen wat onder verboden gebruik van de gronden wordt verstaan.

Bij het bouwen of aanleggen van een nieuwe functie of voorziening moet in principe op eigen terrein gezorgd worden voor voldoende parkeerplaatsen. Hiervoor wordt verwezen naar de in mei 2016 vastgestelde Nota Parkeernormen gemeente Purmerend 2016.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel geeft een regeling voor het geval dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.

Artikel 14 Overgangsrecht

Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het uitwerkingsplan op het moment dat dit in werking treedt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.