Boskerpark
Bestemmingsplan - gemeente Schagen
Vastgesteld op 17-12-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Bestanden
1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 het plan:
het bestemmingsplan "Boskerpark" met identificatienummer
NL.IMRO.0441.BP003BOSKERPARK-VA01 van de gemeente Schagen;
1.2 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en de daarbij
behorende bijlagen;
1.3 de verbeelding:
de verbeelding bestaande uit het blad, met het nummer
NL.IMRO.0441.BP003BOSKERPARK-VA01, van het bestemmingsplan
“Boskerpark” met bijbehorende verklaring waarop de bestemmingen van de
in het plan begrepen gronden zijn aangegeven;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar
ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het
bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 afhankelijke woonruimte:
woonruimte die een ruimtelijke eenheid vormt met de bestaande woning en waarin
een gedeelte van de huishouding uit oogpunt van mantelzorg is gevestigd;
1.7 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en aan de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd
zijkant, op 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;
1.8 archeologie:
de bestudering van menselijke geschiedenis door middel van de overblijfselen van
materiële cultuur, de omgeving en van dierlijke resten;
1.9 archeologische waarden:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van
de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of
activiteit uit het verleden;
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.11 beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis:
het uitoefenen van een vrij en zelfstandig beroep, of het beroepsmatig verlenen van
diensten, op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig,
technisch gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten, niet zijnde detailhandel,
waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke
uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.12 bestaand:
het moment ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.13 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.14 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.15 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het
vergroten van het bouwwerk;
1.16 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.17 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij
elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.18 bouwperceelsgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.19 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar
ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
zijn toegelaten;
1.20 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de
aarde is verbonden;
1.21 bed en breakfast:
een kleinschalige vorm van verblijfsrecreatie voor een of enkele nachten op basis van
logies en ontbijt;
1.22 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het
beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis
heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;
1.23 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop,
het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen
voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroepsof
bedrijfsactiviteit;
1.24 erker:
een uitbouw aan een woning, die zich bevindt aan de voor- of zijgevel of beide, van
een woning en ondergeschikt is aan de hoofdbouwmassa;
1.25 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk
met wanden omsloten ruimte vormt;
1.26 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de
verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en ,
indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die
bestemming het belangrijkst is;
1.27 bijbehorend bouwwerk:
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde
perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd
gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.28 voorerfgebied:
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;
1.29 horecabedrijf:
een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren worden verstrekt, één en
ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een
erotisch getinte vermaaksfunctie;
1.30 kampeermiddel:
1. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een toercaravan;
2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte
daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, één en ander voor zover deze
onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn
bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief
nachtverblijf;
1.31 kampeerterrein:
terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd,
om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van
kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;
1.32 kamperen:
het houden van recreatief nachtverblijf in een kampeermiddel;
1.33 kleinschalig kamperen:
het gebruik van de gronden ten behoeve van een beperkt kampeerterrein met
maximaal 25 kampeermiddelen;
1.34 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel
van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en
beïnvloeding van de levende en niet levende natuur;
1.35 natuurlijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische,
geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in
onderlinge samenhang;
1.36 onderkomens:
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming ontrokken,
voertuigen, vaartuigen, arken, toercaravans, voor zover deze niet als bouwwerken zijn
aan te merken, alsook tenten;
1.37 omgevingsvergunning:
vergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van Wet algemene bepaling
omgevingsrecht;
1.38 peil:
1. voor een bouwwerk op een perceel geldt de hoogte van de bovenzijde van de
afgewerkte begane grond vloer;
2. indien op het water wordt gebouwd:
· het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.39 permanente bewoning:
bewoning van een recreatiewoning als hoofdverblijf;
1.40 recreatiewoning:
een gebouw dat periodiek dient als hoofdverblijf voor recreanten die hun
hoofdverblijf elders hebben;
1.41 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen voor het verrichten van seksuele handelingen met een
ander tegen vergoeding;
1.42 raam-/straatprostitutie:
het op of aan de weg, vanachter een raam of op een andere voor publiek
toegankelijke plaats door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze
passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken;
1.43 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijk, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een
omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of
vertoningen van erotisch- pornografische aard plaatsvinden;
1.44 stacaravan:
een tot recreatie- of zomerwoning ingericht voertuig op wielen, waaraan
voorzieningen kunnen zijn getroffen tengevolge waarvan deze wagen niet langer kan
worden voortbewogen, die voortdurend of nagenoeg voortdurend op een vaste
plaats voor een vakantieverblijf wordt gebruikt of daarvoor geschikt is;
1.45 verblijfsrecreatie:
recreatief buitenverblijf, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen;
1.46 verblijfsrecreatieve voorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het verblijf op een kampeerterrein, waaronder tevens
wordt verstaan centrale en sanitaire voorzieningen;
1.47 vrij beroep:
een beroep in verband met iemands individuele, persoonlijke kwaliteiten, die in het
algemeen op artistiek of academisch/HBO-niveau liggen;
1.48 wabo:
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.49 woning:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden;
1.50 zomerwoning:
een gebouw hoofdzakelijk op het achtererf van een woning dat uitsluitend is
bestemd om voor een persoon/gezin of andere groep van personen, die zijn/hun
hoofdverblijf elders heeft/hebben, tot recreatieverblijf te dienen;
1.51 nollenlandschap:
een landschap dat zich kenmerkt door hoger gelegen droge zandgronden en laag
gelegen hoofdzakelijk zandgronden. Op de hogere delen, de nollen, zijn drie
begroeiingstypen te onderscheiden. Dit zijn de hogere zandruggen met bos, de
bosschages en struwelen op de overgangen van hoog naar laag en de open
zandruggen met onder andere helmgras. Deze begroeiingstypen liggen niet naast
elkaar, maar lopen in elkaar over op de schaal van de nollen. Op de lage delen
bestaat een gradiënt van nat tot droog, maar het landschap laat zich vooral
kenmerken door openheid met een diversiteit aan omsloten ruimten.
De begroeiing bestaat uit inheemse soorten zoals berken en dennen en duindoorn;
1.52 recreatiemilieu bos:
die delen van het nollenlandschap waarin de recreatiewoningen geplaatst zijn in een
bosrijke omgeving. De woningen liggen verspreid in het gebied, en van elkaar
afgeschermd door bos;
1.53 recreatiemilieu bosschages:
die delen van het nollenlandschap waarin de recreatiewoningen zijn geplaatst
vormen de overgang tussen bos en de open ruimte van de nollen;
1.54 recreatiemilieu nollen:
de open delen van het nollenlandschap waarin recreatiewoningen zijn geplaatst;
1.55 recreatiemilieu waterrand:
de aan het water grenzende delen van het nollenlandschap waarin
recreatiewoningen zijn geplaatst die zich kenmerken door aanwezigheid van
bosschages;
1.56 verkavelingsprincipe:
een bij een recreatiemilieu horend verkavelingsprincipe dat leidend is voor de
verdere uitwerking van dat milieu;
1.57 waterpeil:
Binnen het plangebied komen een 4-tal waterpeilen voor. In het peilbesluit zijn peilen
aangegeven met een daarbij behorende bandbreedte, waarbij het hoogste peil
over het algemeen in de zomer wordt gevoerd en het laagste peil in de winter. De
peilen variëren van NAP –0,55 meter tot NAP –0,95 meter.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
a) de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
b) de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord
of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
c) de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels
(en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en
dakkapellen;
d) de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig
bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals
schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen
bouwonderdelen;
e) de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren,
neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte
bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
f) bruto vloeroppervlakte van een gebouw:
omvat de totale en buitenwerks gemeten oppervlakte van alle bouwlagen die
een gebouw telt, met inbegrip van beneden peil gelegen bouwdelen en bij dat
gebouw behorende magazijnen, werkplaatsen en overige dienstruimten, met
uitsluiting van gebouwde parkeervoorzieningen.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden
ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen,
ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en
overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q.
bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur (N)
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
De bescherming, instandhouding en ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke
waarden van de gronden;
a) groenvoorzieningen;
b) bermen en beplanting;
c) onverharde paden;
d) ruiter- en wandelpaden;
e) waterlopen en waterpartijen
met de daarbij behorende:
f) bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
a) er mogen uitsluitend twee gebouwen ten behoeve van het beheer en onderhoud
worden gebouwd;
b) de oppervlakte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 70 m2;
c) de bouwhoogte van het gebouw mag niet meer bedragen dan 3.5 m.
3.2.2 bouwen van bouwwerken,geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de hoogte niet
meer mag bedragen dan 1 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Strijdig gebruik
Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik, of het laten
gebruiken, dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt
begrepen:
a) het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
b) het gebruik of laten gebruiken van de onbebouwde gronden als opslag- stort- of
bergplaats van al dan niet afgedankte goederen en materialen;
c) het gebruiken of laten gebruiken van de onbebouwde gronden als volkstuin;
d) het gebruiken of laten gebruiken van de onbebouwde gronden voor opslag van
meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen;
e) het gebruik of laten gebruiken van de onbebouwde gronden als motorcrossterrein;
f) het gebruik of laten gebruiken van de onbebouwde gronden als parkeerplaats voor
motorvoertuigen.
3.4 Omgevingsvergunning
3.4.1 Omgevingsvergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester
en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde,
en werkzaamheden uit te voeren:
a) het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden
en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
b) het ontginnen, bodem verlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van de gronden;
c) het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of
telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies,
installaties of apparatuur;
d) het vergraven en/of dempen van sloten en andere, het door afwateren, ontwateren
of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;
e) het vellen, rooien of verwijderen van het houtgewassen;
f) het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning
van delfstoffen, water en andere bodemschatten;
g) het aanbrengen van bodemdrainage;
h) het aanbrengen van voorzieningen voor recreatief medegebruik.
3.4.2 Het onder lid 3.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en
werkzaamheden welke:
a) normaal onderhoud, gebruik en beheer;
b) reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het
bestemmingsplan;
c) onderhoudswerkzaamheden als bedoeld in de Boswet.
3.4.3 Weigering omgevingsvergunning
De omgevingsvergunning wordt geweigerd indien door de uitvoering van de in lid 3.4.1
bedoelde werk en werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct en indirect te
verwachten gevolgen voor de natuurwaarden in onevenredige mate kunnen worden
aangetast.
Artikel 4 Recreatie (R)
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Recreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a) recreatiewoningen ter plaatse van de deelgebieden:
1 deelgebied op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm
van recreatie -recreatiewoningen bos’ (sr-rwbos) aangewezen gronden;
2 deelgebied op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm
van recreatie - recreatiewoningen bosschages’ (sr-rwbs) aangewezen gronden;
3 deelgebied op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm
van recreatie - recreatiewoningen waterrand’ (sr-rwwa) aangewezen gronden;
4 deelgebied op de verbeelding `specifieke vorm van recreatie -
recreatiewoningen nollen’ (sr-rwnol) aangewezen gronden;
b) recreatief wonen op het water in vorm van oever- en waterwoningen ter plaatse van
de aanduiding `specifieke vorm van recreatie - recreatiewoningen waterrand’ (srrwwa)
c) water;
d) waterhuishouding;
e) hoofdwaterlopen;
f) ruiter- en wandelpaden;
g) verblijfsrecreatie;
met de daarbij behorende gebouwen ten behoeve van:
· verblijfsrecreatieve voorzieningen;
· dagrecreatieve voorzieningen;
· kampeermiddelen;
· Ondersteunende horeca.
h) centrale voorziening ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van recreatiecentrumgebied
servicecentrum (sr-cs);
i) openbare nutsvoorzieningen;
j) centrale parkeervoorzieningen, uitsluitend ten behoeve van de bestemmingen:
· specifieke vorm van recreatie -recreatiewoningen bos (sr-rwbos);
· specifieke vorm van recreatie - recreatiewoningen bosschages (sr-rwbs);
· specifieke vorm van recreatie - recreatiewoningen waterrand (sr-rwwa);
· specifieke vorm van recreatie - recreatiewoningen nollen (sr-rwnol);
· specifieke vorm van recreatie- centrumgebied servicecentrum (sr-cs).
k) tuinen, erven en terreinen;
l) speelvoorzieningen
m) groenvoorzieningen;
n) bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
Op de gronden als bedoeld in artikel 4.1 mogen uitsluitend worden gebouwd:
a) recreatiewoningen
b) centrumgebied – servicecentrum
c) beheergebouw
d) bijbehorende bouwwerken
e) andere bouwwerken
4.2.1 gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen als bedoeld in 4.2 gelden de volgende regels:
4.2.1.1 Recreatiewoningen Bos
Voor het bouwen van recreatiewoningen als bedoeld in artikel 4.1 ter plaatse van de
aanduiding `specifieke vorm van recreatie- recreatiewoningen bos’ (sr-rwbos) gelden de
volgende regels:
a) recreatiewoningen mogen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding
`specifieke vorm van recreatie- recreatiewoningen bos’ (sr-rwbos);
b) de goothoogte van de recreatiewoningen mag niet meer bedragen dan 6,0 m;
c) de nokhoogte van de recreatiewoningen mag niet meer bedragen dan 8,5 m ;
d) de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel de
bestaande indien deze minder is;
e) parkeren: 2 parkeerplekken per recreatiewoning op eigen terrein;
f) centrale parkeerterreinen met maximaal 25 parkeerplekken bedoeld voor
parkeren van auto’s van de recreatiewoningen uit waterrand en nollen;
g) er mogen maximaal 85 recreatiewoningen met een oppervlakte van maximaal
70 m2 gebouwd worden, gekoppeld aan een perceelsgrootte van 330 m2, of;
h) maximaal 49 recreatiewoningen met een oppervlakte van maximaal 120 m2
gebouwd worden, gekoppeld aan de perceelsgrootte van 530 m2;
i) een combinatie van genoemde in bovenstaande g en h is mogelijk waarbij
echter de bebouwingsdichtheid niet meer bedraagt dan 13 recreatiewoningen
per hectare.
4.2.1.2 Recreatiewoningen Bosschages
Voor het bouwen van recreatiewoningen als bedoeld in lid 4.1 ter plaatse van de
aanduiding `specifieke vorm van recreatie- recreatiewoningen bosschages’ (sr-rwbs)
gelden de volgende regels:
a) recreatiewoningen mogen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding
`specifieke vorm van recreatie- recreatiewoningen bos’ (sr-rwbs);
b) de gebouwen mogen niet worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding
`specifieke bouwaanduiding- gebouwen uitgesloten’ [sba-gbu];
c) de goothoogte van de recreatiewoningen mag niet meer bedragen dan 4,5 m;
d) de nokhoogte van de recreatiewoningen mag niet meer bedragen dan 7,5 m;
e) de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel
bestaande afstand indien deze minder is;
f) parkeren: 2 parkeerplekken per recreatiewoning op eigen terrein;
g)centrale parkeerterreinen met maximaal 25 parkeerplekken bedoeld voor
parkeren van auto’s van de recreatiewoningen uit waterrand en nollen;
h) er mogen maximaal 140 recreatiewoningen met een oppervlakte van maximaal
70 m2 gebouwd worden, gekoppeld aan de perceelsgrootte van 330 m2, of;
i) maximaal 82 recreatiewoningen met een oppervlakte van maximaal 120 m2
gebouwd worden, gekoppeld aan de perceelsgrootte van 530 m2;
j) een combinatie van genoemde in bovenstaande h en i is mogelijk waarbij
echter de bebouwingsdichtheid niet meer bedraagt dan 13 recreatiewoningen
per hectare.
4.2.1.3 Recreatiewoningen waterrand
Voor het bouwen van recreatiewoningen als bedoeld in lid 4.1 ter plaatse van de
aanduiding specifieke vorm van recreatie- recreatiewoningen waterrand (sr-rwwa)
gelden de volgende regels:
a) recreatiewoningen mogen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding
`specifieke vorm van recreatie- recreatiewoningen waterrand’ (sr-rwwa);
b) de goothoogte van de recreatiewoningen mag niet meer bedragen dan 3,0 m;
c) de nokhoogte van de recreatiewoningen mag niet meer bedragen dan 5,5 m;
d) de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel de
bestaande afstand indien deze minder is;
e) parkeren: 2 parkeerplekken per recreatiewoning op parkeerterreinen in
deelgebieden Bos of Bosschages;
f) er mogen maximaal 31 recreatiewoningen met een oppervlakte van maximaal
90 m2 gebouwd worden, gekoppeld aan de perceelsgrootte van 360 m2, of;
g) maximaal 18 recreatiewoningen met een oppervlakte van maximaal 120 m2
gebouwd worden, gekoppeld aan de perceelsgrootte van 480 m2;
h) een combinatie van genoemde in bovenstaande g en h is mogelijk waarbij
echter de bebouwingsdichtheid niet meer bedraagt dan 10 recreatiewoningen
per hectare.
4.2.1.4 Recreatiewoningen Nollen
Voor het bouwen van recreatiewoningen als bedoeld in lid 4.1 ter plaatse van de
aanduiding `specifieke vorm van recreatie- recreatiewoningen nollen’ (sr-rwnol) gelden
de volgende regels:
a) recreatiewoningen mogen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding
`specifieke vorm van recreatie- recreatiewoningen nollen’ (sr-rwnol);
b) de gebouwen mogen niet worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding
`specifieke bouwaanduiding- gebouwen uitgesloten’ [sba-gbu];
c) de goothoogte van de recreatiewoningen mag niet meer bedragen dan 3,0 m;
d) de nokhoogte van de recreatiewoningen mag niet meer bedragen dan 5,5 m;
e) de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel de
bestaande afstand indien deze minder is;
f) parkeren: 2 parkeerplekken per recreatiewoning op parkeerterreinen in
deelgebieden Bos of Bosschages;
g) er mogen maximaal 66 recreatiewoningen met een oppervlakte van maximaal
90 m2 gebouwd worden, gekoppeld aan de perceelsgrootte van 360 m2, of;
h) maximaal 39 recreatiewoningen met een oppervlakte van maximaal 120 m2
gebouwd worden, gekoppeld aan de perceelsgrootte van 480 m2;
i) een combinatie van genoemde in bovenstaande g en h is mogelijk waarbij
echter de bebouwingsdichtheid niet meer bedraagt dan 10 recreatiewoningen
per hectare.
4.2.1.5 Centrumgebied-servicecentrum
Voor het bouwen van centrumgebied-servicecentrum als bedoeld in lid 4.1 ter plaatse
van de aanduiding specifieke vorm van recreatie- centrumgebied servicecentrum (sr-cs)
gelden de volgende regels:
a) de goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 7,5 m;
b) de nokhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 10 m;
c) de oppervlakte per gebouw mag niet meer bedragen 200 m2, met dien
verstande dat de totale oppervlakte aan gebouwen niet meer bedraagt dan
10% van het gebied (sr-cs);
d) de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2 m, dan wel de
bestaande afstand indien deze minder is;
e) parkeren 1,6 parkeerplekken per 100 m2 bruto vloeroppervlakte.
4.2.1.6 Beheergebouw
Voor het bouwen van een beheergebouw gelden de volgende regels:
a) er mogen uitsluitend vier gebouwen ten behoeve van het beheer en onderhoud
worden gebouwd;
b) de oppervlakte van het gebouw mag niet meer bedragen dan 70 m2;
c) de hoogte van het gebouw mag niet meer bedragen dan 3.5 m.
4.2.2 bijbehorende bouwwerken
Voor bijbehorende bouwwerkengelden de volgende regels:
a) bijgebouwen zijn niet toegestaan;
b) de hoogte van de bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de
hoogte van de eerste bouwlaag.
c) Hoeveel vierkante meter aan bijbehorende bouwwerken mag gebouwd worden?
4.2.3 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:
a) de hoogte van de vlaggenmast mag niet meer bedragen dan 6 m;
b) de hoogte van de lichtmasten mag niet meer bedragen dan 9 m;
c) de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer
bedragen dan 5 m;
d) van vlonders, trappen naar vlonders, balustrades, bordessen en toegangssteigers
naar de woningen, mits wordt voldaan aan onderstaande regels;
e) de in lid 4.2.3 onder d bedoelde toegangssteigers zijn uitsluitend toegestaan binnen
het bouwvlak;
f) de in lid 4.2.3 onder d bedoelde toegangssteigers mogen niet breder zijn dan 1,5
meter;
g) de in lid 4.2.3 onder d bedoelde toegangssteigers mogen worden voorzien van een
balustrade mits de balustrade niet hoger is dan 1 meter gemeten vanaf het vloerpeil
van de toegangssteiger;
h) de in lid 4.2.3 onder d bedoelde balustrades en borstweringen mogen niet hoger zijn
dan 1 meter gemeten vanaf het aangrenzende vloerpeil;
i) de in lid 4.2.3 onder d bedoelde bordessen mogen niet breder zijn dan 1 meter
indien het vloerpeil van het bordes tussen 0 meter en 1 meter boven het waterpeil is
gelegen;
j) vlonders moeten drijvend zijn;
k) per recreatiewoning met op de verbeelding de aanduiding `specifieke vorm van
recreatie- recreatiewoningen waterrand’ (sr-rwwa) mag maximaal 50 m² aan
vlonders worden gerealiseerd. Dit geldt voor de vlonders in de bestemmingen 'Water'
en 'Recreatie met op de verbeelding de aanduiding `specifieke vorm van recreatierecreatiewoningen
waterrand’ (sr-rwwa) tezamen;
l) de breedte van de vlonders mag niet minder bedragen dan 1 meter;
m) de hoogte van het vloerpeil van de vlonders mag niet meer bedragen dan 0,5
meter boven het waterpeil;
n) met uitzondering van het bepaalde in lid 4.2.3 onder d mogen vlonders niet
bebouwd of overkapt worden;
o) de vlonders mogen worden voorzien van een balustrade, mits de balustrade niet
hoger is dan 1,0 meter gemeten vanaf het vloerpeil van de vlonder;
p) het is niet toegestaan om de vlonders in te richten als tuin of erf.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de
afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a) een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
b) de verkeersveiligheid;
c) de milieusituatie;
d) de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het
gebruik voor:
a) permanente bewoning;
b) seksinrichtingen;
c) feestzalen, discotheken e.d.;
d) het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik
onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of
afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de
bestemming gerichte gebruik van de grond;
e) het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen
behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming
gerichte gebruik van de grond.
Artikel 5 Recreatie-volkstuinen (R-vo)
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Recreatie-Volkstuinen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a) volkstuinen;
b) gebouwen ten behoeve van recreatief gebruik als volkstuinencomplex,
met de daarbij behorende:
c) groenvoorzieningen;
d) verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
e) openbare nutsvoorzieningen;
f) water;
g) terreinen;
h) bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
a) ten behoeve van de centrale voorzieningen mag niet meer dan 1 gebouw worden
gebouwd, waarvan de oppervlakte 15 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m
mag bedragen;
b) per volkstuin mag niet meer dan 1 gebouw worden gebouwd, waarvan de
oppervlakte ten hoogste 10 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedragen.
5.2.2 Bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a) de hoogte van broeikassen en bergkisten mag niet meer dan 0,60 m bedragen;
b) de bouwhoogte van een erf- of terreinafscheiding mag niet meer dan 1 m
bedragen;
c) de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer dan
5 m bedragen.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmeting
van de bebouwing, ten behoeve van;
a) een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
b) de verkeersveiligheid;
c) de sociale veiligheid;
d) de milieusituatie;
e) de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt
van:
a) een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
b) de verkeersveiligheid;
c) de sociale veiligheid;
d) de milieusituatie;
e) de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruiken dan wel
laten gebruiken dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval
wordt begrepen:
a) het gebruiken of laten gebruiken van de bedrijfswoning(en) ten behoeve van
verblijfsrecreatie;
b) het gebruiken of laten gebruiken van bijgebouwen voor recreatief nachtverblijf;
c) het gebruiken of laten gebruiken van bouwwerken of gronden voor detailhandel;
d) het gebruiken of laten gebruiken van bouwwerken of gronden voor horeca,
e) het gebruiken of laten gebruiken van bouwwerken of gronden voor de huisvesting
van seizoenarbeiders.
Artikel 6 Tuin (T)
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a) tuinen;
b) erkers;
c) bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2 Bouwregels
Op of in deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend erkers en
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
Voor het bouwen van erkers gelden de volgende regels:
a) de diepte van erkers mag niet meer dan 1,5 m bedragen;
b) de bouwhoogte van erkers mag niet meer dan de hoogte van de eerste bouwlaag
van de woning waaraan wordt gebouwd bedragen, met een maximum van 3 m.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a) de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen mag niet meer dan de
toegestane bouwhoogte als bepaald in artikel 2.1 lid 3 Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 2 Bijlage II Besluit
omgevingsrecht bedragen;
b) de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet
meer dan 5 m bedragen.
6.3 Specifieke gebruiksregels
Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen:
Het stallen van caravans en boten met een hoogte van meer dan 1 meter.
Artikel 7 Verkeer (V)
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a) wegen en straten;
b) voet – en fietspaden;
c) groenvoorziening;
d) parkeervoorzieningen;
e) openbare nutsvoorzieningen;
f) terreinen;
g) water;
h) bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en/of duikers
i) ter plaatse van de aanduiding '(sr-no) specifieke vorm van verkeer - noodontsluiting'
een noodontsluiting;
j) ter plaatse van de aanduiding '(sr-ho) specifieke vorm van verkeer - hoofdontsluiting'
de hoofdontsluiting.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen
Op de of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
7.2.2 bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:
a) de hoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m;
b) de hoogte van de lichtmasten mag niet meer bedragen dan 9 m;
c) de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer dan 5 m
bedragen.
Artikel 8 Water (Wa)
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a) recreatief wonen op het water in vorm van water en oeverwoningen ter plaatse van
de aanduiding `specifieke vorm van recreatie- recreatiewoningen waterrand’ (swarwwa);
b) water;
c) waterberging;
d) waterhuishouding;
e) hoofdwaterlopen;
f) oeverstroken;
g) recreatief medegebruik;
h) bermen;
i) groenvoorzieningen;
j) openbare nutsvoorzieningen;
k) bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en/of duikers;
l) vlonders ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van recreatierecreatiewoningen
waterrand’ (sr-rwwa);
m) steigers ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van recreatierecreatiewoningen
waterrand’ (sr-rwwa).
8.2 Bouwregels
8.2.1 gebouwen
Op of in deze gronden mogen enkel recreatiewoningen waterrand worden gebouwd.
Voor het bouwen van recreatiewoningen als bedoeld in lid 8.1 ter plaatse van de
aanduiding specifieke vorm van water- recreatiewoningen waterrand (swa-rwwa)
gelden de volgende regels:
a) recreatiewoningen mogen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding
`specifieke vorm van water- recreatiewoningen waterrand’ (swa-rwwa);
b) de goothoogte van de recreatiewoningen mag niet meer bedragen dan 3,0 m;
c) de nokhoogte van de recreatiewoningen mag niet meer bedragen dan 5,5 m;
d) de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel de
bestaande afstand indien deze minder is;
e) parkeren 2 parkeerplekken per recreatiewoning op parkeerterreinen in
deelgebieden Bos of Bosschages;
f) er mogen maximaal 31 recreatiewoningen met een oppervlakte van maximaal 90
m2 gebouwd worden, gekoppeld aan de perceelsgrootte van 360 m2, of;
g) maximaal 18 recreatiewoningen met een oppervlakte van maximaal 120 m2
gebouwd worden, gekoppeld aan de perceelsgrootte van 480 m2;
8.2.2 bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde
a) Bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan met uitzondering van
vlonders, trappen naar vlonders, balustrades, bordessen en toegangssteigers naar
de woningen, mits wordt voldaan aan onderstaande regels:
· de in lid 8.2.2 onder a bedoelde toegangssteigers zijn uitsluitend toegestaan
binnen het recreatieperceel;
· de in lid 8.2.2 onder a bedoelde toegangssteigers mogen niet breder zijn dan 1,5
meter;
· de in lid 8.2.2 onder a bedoelde toegangssteigers mogen worden voorzien van
een balustrade mits de balustrade niet hoger is dan 1 meter gemeten vanaf het
vloerpeil van de toegangssteiger;
· de in lid 8.2.2 onder a bedoelde balustrades en borstweringen mogen niet hoger
zijn dan 1 meter;
· gemeten vanaf het aangrenzende vloerpeil;
· de in lid 8.2.2 onder a bedoelde bordessen mogen niet breder zijn dan 1 meter
indien het vloerpeil van het bordes tussen 0 meter en 1 meter boven het
waterpeil is gelegen;
b) vlonders moeten drijvend zijn;
c) per recreatiewoning met op de verbeelding de aanduiding `specifieke vorm van
water- recreatiewoningen waterrand’ (swa-rwwa) mag maximaal 50 m² aan
vlonders worden gerealiseerd. de breedte van de vlonders mag niet minder
bedragen dan 1 meter;
d) de hoogte van het vloerpeil van de vlonders mag niet meer bedragen dan 0,5
meter boven het waterpeil;
e) met uitzondering van het bepaalde in lid 8.2.2 onder a mogen vlonders niet
bebouwd of overkapt worden;
f) de vlonders mogen worden voorzien van een balustrade, mits de balustrade niet
hoger is dan 1,0 meter gemeten vanaf het vloerpeil van de vlonder;
g) het is niet toegestaan om de vlonders in te richten als tuin of erf.
Artikel 9 Wonen (W)
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a) wonen, al dan niet in combinatie met ruimte van beroeps- of bedrijfsuitoefening aan
huis;
b) wonen, in de vorm van vrijstaande woningen;
c) zomerwoningen, uitsluitend op gronden ter plaatse van de aanduiding `specifieke
vorm van wonen- zomerwoning’ (sw-zow);
d) ter plaatse van de bouwaanduiding ‘karakteristiek’ (ka) karakteristieke bouwwerken;
e) bed en breakfast, met dien verstande dat:
1. bed en breakfast dient te worden gerealiseerd binnen bestaande woningen;
2. bed en breakfast ondergeschikt is aan de woonfunctie;
3. de gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van het bruto
vloeroppervlakte van bestaande woningen;
4. het parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
met daarbij behorende:
f) groenvoorzieningen;
g) verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
h) openbare nutsvoorzieningen;
i) water;
j) tuinen, erven en terreinen;
k) bouwwerken;
l) Parkeren woningen Voorweg op eigen terrein. Maximaal 2 parkeerplaatsen per
woning toegestaan.
9.1.1 beroeps- of bedrijfsuitoefening aan huis
Ten aanzien van beroeps- of bedrijfsuitoefening aan huis gelden de volgende regels:
a) een woning en de daarbij behorende aan-, uitbouwen en bijgebouwen op gronden
als bedoeld lid 9.1 mogen worden gebruikt voor de uitoefening van beroeps- of
bedrijfsuitoefening aan huis , mits:
1. de gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van het bruto
vloeroppervlakte van de betreffende woningen en de bijbehorende aan- en
uitbouwen en bijgebouwen met een maximum 40 m2;
b) het beroeps- of bedrijfsuitoefening aan huis betreft die:
1. niet vergunningplicht is op de grond van de Wet milieubeheer;
2. valt binnen de van deze regels deel uitmakende bijlage 1 `Staat van Bedrijven’
de milieucategorie 1, dan wel een daar mee voor wat betreft de milieugevolgen
voor de omgeving gelijk te stellen beroeps- of bedrijfsuitoefening;
c) het geen detailhandel of horeca betreft;
d) op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van
goederen ten behoeve van het aan huis gebonden beroep of bedrijf plaatsvindt;
e) in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de
verkeers- en parkeerdruk optreedt;
f) de activiteit geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
a) hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b) per bouwvlak mag maximaal 1 hoofdgebouw worden gebouwd
c) het bebouwde oppervlakte per bouwperceel maximaal 150 m2, waarbij de
gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen maximaal 24 m2 bedraagt;
d) woningen mogen uitsluitend vrijstaand worden gebouwd;
e) de bouwhoogte van de woningen mogen niet meer bedragen dan 9 m;
f) de goothoogte van de woningen mogen niet meer bedragen dan 4 m;
g) de inhoud van de woningen, met begrip van aan- en uitbouw als bedoeld in lid 9.2.3
mag niet meer dan 750 m3 bedragen, dan wel dan wel de bestaande inhoud indien
deze meer is;
h) hoofdgebouwen dienen op ten minste 5 m van de zijdelingse perceelgrens te
worden gebouwd, dan wel dan wel de bestaande afstand indien deze minder is.
9.2.2 bijbehorende bouwwerken
a) Totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt per hoofdgebouw:
1. 50 m² voor erven met een kleinere oppervlakte dan 2.000 m² dan wel de
bestaande oppervlakte indien deze meer is; met uitzondering van gronden ter
plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van wonen - zomerwoning”
waarbij de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en een zomerwoning
niet meer mag bedragen dan 85 m², dan wel de bestaande oppervlakte
indien deze meer is;
2. 70 m² voor erven met een oppervlakte vanaf 2.000 m², met uitzondering van
gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van wonen - zomerwoning”
waarbij de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en een
zomerwoning niet meer mag bedragen dan 105 m², dan wel de bestaande
oppervlakte indien deze meer is;
3. de gezamenlijke oppervlakte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw mag
niet meer bedragen dan 50% van het erf aan de zij- en achterkant van de
woning, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is.
b) De maximum goothoogte bedraagt 3 meter;
c) De maximum bouwhoogte bedraagt 6 meter;
d) Indien bijbehorende bouwwerken niet in de zijdelingse perceelsgrens worden
gebouwd, dient de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 1 meter te
bedragen;
e) Aan de zijde(n) waar een bijbehorend bouwwerk niet aan een ander gebouw
wordt aangebouwd, dient de afstand tussen de gebouwen minimaal 1 meter te
bedragen.
9.2.4 zomerwoningen
Voor het bouwen van zomerwoningen gelden de volgende regels:
a) de goothoogte van de zomerwoningen mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel
de bestaande goothoogte indien deze meer is;
b) de bouwhoogte van de zomerwoningen mag niet meer dan 6.5 m bedragen, dan
wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
c) de oppervlakte van de zomerwoningen mag niet meer dan de bestaande
oppervlakte bedragen;
d) de afstand van een zomerwoning tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten
minste 3 m, dan wel de bestaande afstand minder indien deze minder is.
9.2.5 bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a) de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen mag niet meer dan de
toegestane bouwhoogte als bepaald in artikel 2.1 lid 3 Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 2 Bijlage II Besluit
omgevingsrecht bedragen;
b) de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet
meer dan 5 m bedragen;
c) de bouwhoogte van de vlaggenmasten mag niet meer dan 6 m bedragen.
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmeting
van de bebouwing, ten behoeve van:
a) een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
b) de verkeersveiligheid;
c) de sociale veiligheid;
d) de milieusituatie;
e) de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
9.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het
bepaalde in:
a) lid 9.1.1 sub a toestaan ten aanzien van beroeps en bedrijfsuitoefening aan huis voor
een gezamenlijke vloeroppervlakte van niet meer dan 40% van het bruto
vloeroppervlakte van de betreffende woning en de bijbehorende aan-, uitbouwen
en bijgebouwen met een maximum van 50 m2.
b) lid 9.2.1 sub j toestaan dat een hoofdgebouw in twee woningen wordt gesplits, met
dien verstande dat:
1. de minimale inhoud van een woning na splitsing, minimaal 200 m3 bedraagt;
2. de overige regels van de bestemming `Wonen’ blijven van overeenkomstige
toepassing;
3. de toename van de parkeerdruk door de splitsing van een hoofdgebouw dient
op eigen erf worden ondervangen.
c) lid 9.2.1 ten aanzien van de goot en bouwhoogte met 1 meter af te wijken van deze
genoemde hoogtes.
9.6 Specifieke gebruiksregels
Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik, of het laten
gebruiken, dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving waaronder in ieder geval wordt
begrepen:
a) het gebruiken of laten gebruiken van bijgebouwen en zomerwoningen voor
permanente bewoning;
b) het gebruiken of laten gebruiken van woningen en bijgebouwen als recreatief
nachtverblijf, met uitzondering van het gebruik van zomerwoningen ter plaatse van
de aanduiding `specifieke vorm van wonen – zomerwoning’ (sw-zow) en met
uitzondering van het toegestane gebruik voor bed en breakfast in bestaande
woningen;
c) het gebruiken of laten gebruiken van onbebouwde gronden als opslag-, stort- of
bergplaats van al dan niet afgedankte goederen en materialen;
d) het gebruiken of laten gebruiken van bijgebouwen en zomerwoningen ter plaatse
van de aanduiding `specifieke vorm van wonen- zomerwoningen’ (sw-zow);
9.7 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het
bepaalde in lid 9.1 en lid 9.6 voor het gebruik van bestaande woningen voor afhankelijke
woonruimte, met dien verstande dat:
a) bewoning van de bestaande woning voor afhankelijke woonruimte noodzakelijk is
vanuit een oogpunt van mantelzorg, waarbij deze noodzaak dient te zijn
aangetoond door een onafhankelijke deskundige instantie;
b) de afhankelijke woonruimte qua maatvoering binnen de vigerende regeling inzake
de bestaande woning wordt ingepast;
c) mantelzorg uitsluitend is toegestaan binnen de bestaande woning;
d) het parkeren op eigen erf dient plaats te vinden.
9.8 Omgevingsvergunning voor sloop van een bouwwerk
9.8.1. Vergunningplicht
Voor het slopen van bouwwerken is, ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ een
omgevingsvergunning vereist.
9.8.2. Uitzondering
Het bepaalde in lid 1. is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of
werkzaamheden, die:
a. het normale onderhoud betreffen;
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
9.8.3. Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:
a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van
de bebouwing;
b. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende
wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;
c. de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;
d. het delen van een gebouw of bijgebouwen betreft, die op zichzelf niet als
karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige
aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.
Artikel 10 Waarde Cultuurhistorie (Dubbelbestemming)
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘waarde cultuurhistorie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar
voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
a) voor het in stand houden van de wegen, met inachtneming van het bepaalde in
artikel 7 Verkeer (V) primair bestemd voor het behoud van de aldaar aanwezige
cultuurhistorische waarden.
10.2 Omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de eerste lid 10.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van
een schriftelijke vergunning van Burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de
volgende werken, geen gebouwen zijnde, en werkzaamheden, geen normale
onderhoudswerkzaamheden zijnde, uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten
uitvoeren:
a) het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
b) het graven van sloten alsmede het aanleggen van een drainage;
c) het verharden.
Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning uitsluitend indien:
a) door lid 10.2 opgesomde werken en/of werkzaamheden, dan wel door de gevolgen
daarvan, hetzij direct, hetzij indirect de cultuurhistorische waarden van de gronden
op niet onaanvaardbare wijze zullen worden of kunnen worden aangetast, dan wel
de mogelijkheden tot herstel van de waarden niet onaanvaardbaar zal of kan
worden verkleind;
b) door een geringe aanpassing van het wegprofiel, bijvoorbeeld door doorkruising van
de in lid 10.1 bedoelde gronden door middel van de aanleg van een weg, het
historische tracé herkenbaar blijft.
Artikel 11 Waarde-landschap Reliëf (Dubbelbestemming)
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Landschap' reliëf aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar
voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
a) het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en
cultuurhistorische waarden van de reliëfrijke gronden.
11.2 Reliëf
Op het terrein dient een reliëf aanwezig te zijn tot maximaal 4 meter hoogte ten opzichte
van het gemiddelde maaiveldniveau.
11.3 Specifieke gebruiksregels
Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik, of het laten
gebruiken, dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt
begrepen:
a) het diepploegen, egaliseren, afgraven, afschuiven en/of ophogen van gronden;
b) het dempen en/of graven van sloten en/of andere waterlopen en/of -partijen.
11.4 Afwijking van de gebruiksregels
11.4.1. Werken en werkzaamheden
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het
bepaalde in lid 11.2 en toestaan dat gronden worden afgegraven en/of worden
opgehoogd, dan wel dat sloten en/of andere waterlopen en/of -partijen worden
gedempt en/of gegraven, mits:
a) het om een zeer beperkte ingreep gaat die wordt uitgevoerd ten behoeve van een
landbouwkundige noodzaak dan wel het om de aanleg van natuurvriendelijke
oevers gaat;
b) geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gaafheid van het gebied zoals
dat is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap reliëf'.
11.5. Omgevingsvergunning
11.5.1. Omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester
en Wethouders (omgevingsvergunning), de volgende werken, geen bouwwerken zijnde,
en werkzaamheden uit te voeren:
· het aanleggen van ondergrondse, bovengrondse hoofdtransport-, energieen/
of telecommunicatiekabels en/of -leidingen.
11.5.2. Uitzondering
Het in lid 11.5.1. vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken
zijnde, en werkzaamheden welke:
a) het normale onderhoud betreffen;
b) reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
c) mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
11.5.3. Voorwaarden
De in lid 11.5.1. genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien hierdoor
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en
cultuurhistorische waarden van de reliëfrijke gronden.
Artikel 12 Waterstaat-waterkering (Dubbelbestemming)
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waterstaat – Waterkering’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere
daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
a) de waterkering en de waterbeheersing;
b) de overige bestemmingen die op basis van het plan aan de gronden zijn
toegewezen,
met de daarbij behorende:
c) bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
12.2 Bouwregels
12.2.1 gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van
bestaande reeds gebouwde gebouwen.
12.2.2 bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de
waterkering, gelden de volgende regels;
a) de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
b) de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer
dan 10 m bedragen.
12.2.3 gebouwen
Het bouwen en gebruik krachtens deze bestemming mag uitsluitend geschieden:
a) voor zover de belangen van de waterkering dat toestaat;
b) nadat ter zake advies is ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder.
12.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het
bepaalde, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
a) een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
b) de verkeersveiligheid;
c) de sociale veiligheid;
d) de milieusituatie;
e) de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
12.4 Omgevingsvergunning
12.4.1 Omgevingsvergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester
en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde,
of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a) het afgraven of ophogen van gronden;
b) het aanbrengen van beplanting.
12.4.2 uitzondering vergunningplicht
Het onder lid 12.4.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of
werkzaamheden die:
a) het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
b) reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het
bestemmingsplan.
De in lid 12.4.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien en voor
zover door de werken en werkzaamheden geen onevenredige aantasting ontstaat of
kan ontstaan van de belangen van de waterkering. Alvorens te beslissen omtrent een
vergunning als bedoeld in lid 12.4.1 wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk
advies ingewonnen bij de betrokken beheerder van de waterkering.
12.4.3 Weigering omgevingsvergunning
De omgevingsvergunning wordt geweigerd indien door de uitvoering van in lid 12.4.2
door de bedoelde werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of indirect te
verwachten gevolgen, de waterkerende functie in onevenredige mate kan worden
aangetast.
Artikel 13 Leiding-riool (Dubbelbestemming)
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor dubbelbestemming ‘Leiding - Riool’ aangewezen gronden zijn behalve voor de
andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
a) een rioolpersleiding met een bebouwingsvrije zone ter breedte van 2,5 meter ter
weerszijden van de leiding. In totaal een leidingstrook breedte van 5 meter;
met de daarbij behorende:
b) bouwwerken geen gebouwen zijnde met een maximum bouwhoogte van 3,5 m.
13.2 Bouwregels
13.2.1 gebouwen
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
a) op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 13.1 genoemde bestemming
uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een
bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
b) ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag -
met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende
(bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft
op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de
oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik
wordt gemaakt van de bestaande fundering.
13.3 Omgevingsvergunning
13.3.1 omgevingsvergunningplicht
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming "Leiding-Riool" zonder of in
afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende
werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a) het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen;
b) het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
c) het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving
is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies,
installaties of apparatuur;
d) het indrijven van voorwerpen in de bodem;
e) het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen,
mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van
drainage;
f) het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere
wateren.
13.3.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het verbod van lid 13.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
a) noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor toestemming is
verleend, zoals in lid 13.2 bedoeld;
b) normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
c) reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
13.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken en werkzaamheden, zoals in lid 13.3.2 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien
het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad.
13.3.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen toestemming verlenen van lid 13.2 onder b, indien
de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en
het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt
geschaad.
13.3.5 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken en werkzaamheden, zoals in lid 13.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien
het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad.
Artikel 14 Leiding-water (Dubbelbestemming)
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor dubbelbestemming Leiding - Water aangewezen gronden zijn, behalve voor de
andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
ter plaatse van de medebestemming Leiding-water met een bebouwingsvrije zone ter
breedte van 2,5 meter ter weerszijden van de leiding; in totaal een leidingstrook van 5
meter.
Met de daarbij behorende:
a) bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
14.2 Bouwregels
14.2.1 Gebouwen
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag op deze gronden niet
anders worden gebouwd dan ten behoeve van de dubbelbestemming 'Leiding - Water'.
14.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, worden gebouwd.
14.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingvergunning afwijken van het
bepaalde, mits geen evenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren
van de waterleiding in artikel 14.2.1 en 14.2.2 genoemde bouwwerken, geen
bouwwerken zijn, gebouwd worden mits vooraf advies wordt ingewonnen van de
desbetreffende leidingbeheerder.
14.4 Specifieke gebruiksregels
Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik, of het laten
gebruiken, dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt
begrepen:
a) een gebruik dat geen rekening houdt met de goede werking van de ondergrondse
waterleiding en de risico's die ermee verbonden zijn;
b) de permanente opslag van goederen.
14.5 Omgevingsvergunning
14.5.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding-water als bedoeld in lid 1
onder a zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en
wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken of werkzaamheden uit te
voeren:
a) het uitvoeren van grondwerkzaamheden dieper dan 30 cm, waartoe ook gerekend
wordt woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en
ontginnen, en aanleggen, vergraven of verruimen van sloten, vijvers en andere
wateren;
b) het planten van bomen;
c) het rooien van bomen waarbij de stobben worden verwijderd;
d) het verlagen van het waterpeil;
e) het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of
parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
f) het uitvoeren van alle overige werkzaamheden die de waterleiding kan aantasten
en die niet kunnen worden gerekend tot het normale gebruik of onderhoud van het
terrein.
14.5.2 Omgevingsvergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester
en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, en werkzaamheden uit te
voeren:
a) het aanbrengen of verwijderen van bomen of andere beplantingen, welke diep
wortelen;
b) het afgraven of ophogen van gronden;
c) het uitvoeren van heiwerken of het anderszins in de bodem drijven van voorwerpen;
d) het aanbrengen van een gesloten verharding.
14.5.3 uitzondering vergunningplicht
Het in artikel 14.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden
welke:
a) het normale onderhoud betreffen;
b) reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
c) noodzakelijk zijn in verband met het beheer van de gronden ten behoeve van de
drinkwatervoorziening.
14.5.4 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De in artikel 14.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits:
a) geen afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren van de
ondergrondse waterleiding;
b) de veiligheid van mens, die en goederen niet in gevaar wordt gebracht;
c) vooraf advies is ingewonnen van de betrokken leidingbeheerder.
3 Algemene Regels
Artikel 15 Anti-dubbeltelregel
Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan
waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere
bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 16 Algemene Bouwregels
16.1 Algemene regels
a) In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud
en/of afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die in
overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen,
minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels
is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte,
oppervlakte, inhoud en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk
maximaal toegestaan;
b) In het geval van herbouw is het bepaalde in artikel 1.1 uitsluitend van toepassing,
indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
Artikel 17 Algemene Aanduidingsregels
17.1 Watervoorzieningen
De `hoofdwaterloop’ kunnen slechts worden gewijzigd nadat Burgemeester en
wethouders advies hebben ingewonnen bij de waterbeheerder.
Artikel 18 Algemene Afwijkingsregels
18.1 Afwijkingsregels
Bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan bepaalde voor:
a) de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer 10%
van die maten, afmetingen en percentages;
b) de bouw van utilitaire bouwwerken waaronder transformatorhuisjes, gemalen,
gasdrukregel. en meetstations, telecommunicatievoorzieningen en een centrale
antenne-inrichting, mits:
1. de oppervlak van het gebouw niet meer bedraagt dan 25 m2;
2. de hoogte van het gebouw niet meer bedraagt dan 3,5 m;
d. de afstand van het gebouw tot gevoelige bestemmingen ten minste 10 m
bedraagt.
c) het plaatsen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in alle openbare ruimten, met
dien verstande dat de hoogte van kunstwerken, telecommunicatievoorzieningen en
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 3 m mag bedragen. Met
uitzondering van lichtmasten waarvan de hoogte niet meer dan 9 m mag bedragen en
telecommunicatievoorzieningen waarvan de bouwhoogte niet meer dan 40 m mag
bedragen;
d) het met ten hoogste 2 m afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens of
richting van een straat, de vorm van een plein en van de dienovereenkomstig
vastgestelde vorm van een bouwvlak, indien bij definitieve meting blijkt, dat een afwijking
in het belang van een behoorlijke bebouwing is.
Artikel 19 Algemene Wijzigingsregels
19.1 Toepassing wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, binnen het op de verbeelding als
wijzigingsbevoegdheid aangegeven gebied de bestemmingsgrenzen van de
bestemmingen `Recreatie (R) en "Natuur’ (N) te verschuiven met dien verstande dat:
a) de verschuiving van de bestemmingsgrenzen niet meer mag bedragen dan 20 m;
b) geen nog niet in het plan voorkomende bestemming mag worden geïntroduceerd;
c) de oppervlakte van de bestemming `Natuur’ (N) hetzelfde blijft;
d) de structurele opzet van het plan, zoals is weergegeven in het beeldkwaliteitsplan
Boskerpark, geen wijziging mag ondergaan;
e) de in het gebied voorkomende karakteristieke bebouwing en het in het plan beoogde
stedenbouwkundig beeld niet onevenredig worden aangetast.
Artikel 20 Algemene Gebruiksregels
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken, of te laten gebruiken, op een
wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan ter plaatse aangegeven bestemming. Tot
een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik ten behoeve van:
a) een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met
uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte
gebruik en onderhoud;
b) een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het
gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een
zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en
onderhoud;
c) een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten
behoeve van prostitutie;
d) permanente bewoning van recreatiewoonverblijven en kampeermiddelen.
Artikel 21 Overige Regels
21.1 Ongeoorloofde wijze van bouwen
Het is verboden op een terrein of bouwperceel zodanig te bouwen, dat daardoor op
een aangrenzend terrein of bouwperceel een toestand zou ontstaan, die ter plaatse
niet meer met de voorschriften zou overeenstemmen, of voor zover reeds aldaar een
afwijking van de voorschriften bestaat, zodanig te bouwen, dat deze afwijking nog zou
worden vergroot.
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 22 Overgangsrecht
22.1 Overgangsrecht bouwwerken
a) Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan
aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een
omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard
en omvang niet wordt vergroot:
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of
veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan
binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
b) Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijking van het bepaalde sub a
een omgevingvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een
bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %;
c) Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het
tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en
in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de
overgangsbepaling van dat plan.
22.2 Overgangsrecht gebruik
a) Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van
inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden
voortgezet;
b) Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het
vierde lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig
gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt
verkleind;
c) Indien het gebruik, bedoeld in het vierde lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van
het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden
dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
d) Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was
met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de
overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 23 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald onder de titel:
`Regels van het bestemmingsplan Boskerpark van de gemeente Schagen’.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van ...........................................................
De voorzitter, De griffier,