Rode Kool te Sint-Maarten
Bestemmingsplan - gemeente Schagen
Vastgesteld op 17-02-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Rode Kool te Sint Maarten met identificatienummer NL.IMRO.0441.BPSTM2010RodeKool-VA01 van de gemeente Schagen;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0441.BPSTM2010RodeKool-VA01 met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 verbeelding:
de verbeelding bestaande uit het blad, met het nummer NL.IMRO.0441.BPSTM2010RodeKool-VA01 van het bestemmingsplan Rode Kool te Sint Maarten met bijbehorende verklaring waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangegeven;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 afhankelijke woonruimte:
woonruimte die een ruimtelijke eenheid vormt met de bestaande woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit oogpunt van mantelzorg is gevestigd;
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.7 bed & breakfast:
een kleinschalige vorm van verblijfsrecreatie voor één of enkele nachten op basis van logies en ontbijt in het hoofd- of bijgebouw;
1.8 beroeps- of bedrijfsuitoefening aan huis:
de uitoefening van een dienstverlenend beroep of -bedrijf, op een zodanige wijze dat:
- a. de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt;
- b. de ruimtelijke uitwerking of uitstraling van die activiteit met de woonfunctie in overeenstemming is, waarbij:
- 1. het uiterlijk van de betreffende woning niet wordt aangetast;
- 2. het beroep/bedrijf wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
- 3. het niet gaat om vormen van detailhandel en/of horeca, behoudens webwinkels of postorderbedrijven zonder opslag van goederen;
- 4. er geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt;
1.9 beroeps- c.q. bedrijfsoppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.10 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.11 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.12 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.13 bijgebouw:
een op zichzelf staand gebouw dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en niet in directe verbinding staat met het hoofdgebouw;
1.14 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw. of ander bouwwerk, met een dak;
1.15 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.16 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.17 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.18 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.19 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden, of een constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;
1.20 bruto vloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de binnenwerkse ruimte(n) die wordt gebruikt voor bed & breakfast of een beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis; inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.21 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.22 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling voor verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.23 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.24 gebruiksmogelijkheden:
de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;
1.25 hoofdgebouw:
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op de bestemming het belangrijkst is;
1.26 horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het bedrijfsmatig verstrekken van logies, al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
1.27 kap:
een dakafdekking onder een hoek van meer dan 5° met het horizontale vlak;
1.28 mantelzorg:
het op basis van vrijwilligheid en buiten organisatorisch verband bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op fysiek, psychisch en/of sociaal vlak;
1.29 meetverschil:
een door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven bestemmings- of bouwgrens;
1.30 milieusituatie:
de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;
1.31 onderkomens:
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken, voer- en vaartuigen, toer- en stacaravans alsmede kampeerauto's, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, alsook tenten;
1.32 onzelfstandige woonruimte:
een woning niet zijnde zelfstandige woonruimte/woning;
1.33 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;
1.34 peil:
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. indien op het water wordt gebouwd: het plaatselijk aan te houden waterpeil;
1.35 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.36 straat- en bebouwingsbeeld:
de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
1.37 tuin:
beplant deel van het erf;
1.38 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.39 verkeersveiligheid:
de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer, die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;
1.40 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
1.41 weg:
alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende parkeergelegenheden;
1.42 wonen:
het bewonen van een woning al dan niet in een woongebouw;
1.43 woning:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, geschikt en bestemd voor de zelfstandige huisvesting en hoofdverblijf van één afzonderlijk huishouden dan wel naar de aard daarmee gelijk te stellen groep personen;
1.44 woningsplitsing:
het maken van meer dan 1 zelfstandige woning of appartement in een bestaande woning;
1.45 woonsituatie:
de waarde van een gebied voor de woonfunctie die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkómen of beperken van hinder;
1.46 zelfstandige woonruimte/woning:
een zelfstandige woning is een woning met een eigen toegangsdeur die de bewonener van binnen en buiten op slot kan doen. In de woning moet een in ieder geval aanwezig zijn: eigen woon/slaapkamer, een eigen keuken met aanrecht, aan- en afvoer voor water, een aansluitpunt voor een kooktoestel en een toilet met waterspoeling.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer - Verblijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woonstraten en pleinen;
- b. voet- en fietspaden;
- c. parkeervoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
- d. groenvoorzieningen;
- e. speelvoorzieningen
- f. waterlopen en waterpartijen;
- g. openbare nutsvoorzieningen;
- h. terreinen;
met de daarbijbehorende:
- i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Woongebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen in een woning, al dan niet in combinatie met een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis en/of een Bed & breakfast.
- b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
- c. bouwerken, geen gebouwen zijnde;
- d. tuinen, erven en paden;
- e. verkeers- en verblijfsvoorzieningen, waaronder parkeervoorzieningen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. openbare nutsvoorzieningen
- h. water;
- i. ontsluitingswegen.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Als gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving als bedoeld in artikel 4.1wordt in ieder geval aangemerkt:
- a. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande bijgebouwen ten dienste van de woonfunctie voor zelfstandige bewoning;
- b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, zodanig dat de beroeps c.q. bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, met dien verstande dat deze oppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;
- c. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie;
- d. het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor de aanleg van een paardenbak met de daarbijbehorende bouwwerken;
- e. het veranderen, vervangen of vergroten van een woning mag niet leiden tot:
- 1. de vorming van een extra woning;
- 2. de vorming van een extra onzelfstandige woonruimte.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Maximum aantal woningen in bestemming Woongebied
Het gezamenlijk maximum aantal woningen in de bestemming 'Woongebied' mag niet meer bedragen dan 32 woningen.
6.2 Parkeervoorzieningen
- a. Een omgevingsvergunning voor het (ver)bouwen van een bouwwerk wordt slechts verleend indien in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van de normen die zijn opgenomen in de 'Nota Parkeernormen Schagen 2016', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze nota gedurende de planperiode.
- b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 onder a indien:
- 1. het voldoen aan deze regel door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of,
- 2. op andere geschikte wijze in de nodige parkeergelegenheid wordt voorzien, onder voorwaarde dat dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie ter plaatse en met inachtneming van het bepaalde in de 'Nota Parkeernormen Schagen 2016', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze nota gedurende de planperiode.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis
Een woning en/of bedrijfswoning en de daarbij behorende aan-, en uitbouwen en bijgebouwen mogen worden gebruikt voor beroeps- of bedrijfsuitoefening aan huis, mits:
- a. de gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 40% van het bruto vloeroppervlak van de betreffende woningen en de daarbij behorende aan-, en uitbouwen en bijgebouwen;
- b. het geen detailhandel of horeca betreft;
- c. het beroep/bedrijf wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
- d. op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van het aan huis gebonden beroep of bedrijf plaatsvindt;
- e. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt;
- f. de activiteit geen afbreuk doet aan het woonkarakter en/of agrarische karakter van de omgeving.
7.2 Bed and Breakfast
Een bed & breakfast is toegestaan in of bij een bewoonde woning, met dien verstande dat:
- 1. de bed & breakfast functie zowel in het hoofdgebouw als in bijgebouwen is toegestaan,
- 2. het gebruik als bed & breakfast ondergeschikt is aan de hoofdfunctie,
- 3. de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bed and breakfastfunctie niet meer bedraagt dan 30% van het bruto vloeroppervlakte van de hoofdfunctie,
- 4. een bed & breakfast maximaal 9 slaapplaatsen mag aanbieden.
7.3 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruiken of laten gebruiken als staan- of ligplaats voor onderkomens;
- b. het gebruiken of laten gebruiken als sport- of wedstrijdterreinen, parkeerterreinen, kampeer- of caravanterreinen, woonwagen- of andere kampen, dagcampings en lig- of speelweiden, met uitzondering van - voor zover toegestaan - een kleinschalige camping;
- c. het aanwezig of opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan en het opgeslagen hebben van ongerede en onklare machines, voer-, vaar-, of vliegtuigen;
- d. het gebruiken of laten gebruiken als opslagplaats, dan wel stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten, behoudens indien en voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
- e. de opslag van bagger en grondspecie behoudens indien en voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de wettelijke onderhoudsplicht van naastgelegen waterpartijen;
- f. het gebruiken of laten gebruiken als volkstuin;
- g. het gebruiken of laten gebruiken van gronden, bouwwerken en woonschepen ten behoeve van een seksinrichting;
- h. het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor paardenbakken;
- i. het gebruiken of laten gebruiken van bijgebouwen als zelfstandige of afhankelijke woonruimte.
7.4 Parkeervoorzieningen
- a. Een omgevingsvergunning voor het uitbreiden of wijzigen van de functie van een bouwwerk wordt slechts verleend indien in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van de normen die zijn opgenomen in de 'Nota Parkeernormen Schagen 2016', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze nota gedurende de planperiode.
- b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.4 onder a indien:
- 1. het voldoen aan deze regel door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of,
- 2. op andere geschikte wijze in de nodige parkeergelegenheid wordt voorzien;
onder de voorwaarde dat dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie ter plaatse en met inachtneming van het bepaalde in de 'Nota Parkeernormen Schagen 2016', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze nota gedurende de planperiode.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Ondergeschikte afwijkingen
Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels kan worden afgeweken, kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende regels van het plan voor:
- a. de op de verbeelding aangeduide en/of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages (met uitzondering van de oppervlakte van gebouwen, bebouwing en bestemmingsvlakken) tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- c. het bepaalde in het plan en toestaan dat antennemasten worden gebouwd met een hoogte van ten hoogste 15 m;
- d. het bepaalde in het plan en toestaan dat antennemasten ten behoeve van telecommunicatiedoeleinden worden gebouwd met een hoogte van ten hoogste 40 m;
- e. het aanleggen van verhardingen ten behoeve van een betere ontsluiting van agrarische gronden en ten behoeve van fiets- en wandelpaden;
- f. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van (vaar)wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- g. het bepaalde in het plan en toestaan dat gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, openbaar vervoer, telecommunicatie, sanitaire voorzieningen, kunstwerken en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
- 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m³ bedraagt;
- 2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 15 m bedraagt.
De onder a tot en met g genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- c. de milieusituatie;
- d. de verkeersveiligheid;
- e. de archeologische en aardkundige waarden.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
9.1 Relatie met andere regelgeving
Burgemeester en wethouders kunnen bestemmingsregels wijzigen in die zin dat de in het bestemmingsplan opgenomen verwijzingen naar wetten, verordeningen, circulaires, publicaties, instanties en dergelijke worden geactualiseerd; de wijziging wordt uitsluitend toegepast indien het handhaven van de in de regels opgenomen redactie tot onduidelijkheden en/of onjuistheden leidt; een eventueel bij de actualisering op te nemen verwijzing naar de aangepaste wetten, verordeningen, circulaires, publicaties en instanties wordt alleen opgenomen indien deze aanpassingen geen inhoudelijke beleidswijzigingen betreffen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sublid a met maximaal 10%.
- c. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met het bestemmingsplan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
''Regels van het bestemmingsplan Rode Kool te Sint Maarten van de gemeente Schagen.''
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De locatie Rode Kool is gelegen in Sint Maarten Noord Holland en valt onder de gemeente Schagen. De ontwikkeling op deze locatie is in de crisis uit de verkoop gehaald. Voordat de herontwikkeling van het project De Witte Kool Fase II, ook gelegen in Sint Maarten, werd opgestart heeft de gemeente afspraken gemaakt met de initiatiefnemer over de realisatie van de Rode Kool.
De gemeente Schagen heeft gevraagd of er kansen zijn om het woningaanbod op de locatie Rode Kool te verdichten. De initiatiefnemer heeft hier onderzoek naar gedaan en de uitkomst uitgewerkt in een stedenbouwkundig schetsplan waarin 32 woningen mogelijk worden gemaakt (zie Hoofdstuk 2). Binnen de huidige bestemming (zie ook paragraaf 1.3 is het planvoornemen niet mogelijk. Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van het planvoornemen van 32 woningen inclusief bijbehorende buitenruimte en infrastructuur mogelijk.
1.2 Plangebied
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op gronden aan de zuidoostkant van Sint Maarten. Ten westen van het plangebied is de Kastanjelaan gelegen die in het noorden doorloopt naar de Lijsterbesweg en naar het oosten af buigt via De Omloop. De locatie is kadastraal bekend MTN00 - E - 1751.
Figuur 1. Het dorp Sint Maarten met op de voorgrond het plangebied (bron: stedenbouwkundig ontwerp)
De exacte ligging van het plangebied blijkt uit de digitale planbegrenzing op www.ruimtelijkeplannen.nl Navolgende figuur geeft een indicatie van de ligging.
Figuur 2. Ligging plangebied (Bron: stedenbouwkundig ontwerp)
1.3 Geldend Juridisch-planologisch Kader
Voor het plangebied zijn de volgende bestemmingsplannen van kracht:
- bestemmingsplan Sint Maarten (vastgesteld 13-12-2012);
- facetbestemmingsplan Parkeren (vastgesteld 07-11-2017);
- paraplu-omgevingsplan, 1e tranche (vastgesteld 30-06-2020.
Bestemmingsplan 'Sint Maarten'
In dit bestemmingsplan zijn de gronden aangewezen als 'Woongebied' met de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 3' en is er sprake van de figuur 'gevellijn'. Navolgende afbeelding geeft een uitsnede van de plankaart van het bestemmingplan weer. Binnen deze bestemming zijn de voor 'Woongebied' aangewezen gronden bestemd voor maximaal het bestaande aantal woonhuizen. Nu er in de huidige situatie geen sprake is van bestaande woonhuizen is het bouwen van de woningen binnen de huidige bestemming niet mogelijk. In het geldende bestemmingsplan is geen wijziging- of afwijkingsmogelijkheid opgenomen om het bouwen van de gronden ten behoeve van wonen alsnog mogelijk te maken.
Figuur 3. Uitsnede bestemmingsplan 'Sint Maarten'
Facetbestemmingsplan Parkeren
Dit bestemmingsplan ziet op het opnemen van parkeerregeling opnemen in het bestemmingsplan die voorheen onderdeel uitmaakte van de bouwverordening. Omdat in de gemeente Schagen nog niet alle bestemmingsplannen een parkeerregeling bevatten, is het facetbestemmingsplan parkeren opgesteld. Het planvoornemen is opgesteld met inachtneming van het gemeentelijk parkeerbeleid. In paragraaf 4.8 is hier nader op ingegaan.
Paraplu-omgevingsplan, 1e tranche
In dit omgevingsplan zijn enkele aanpassingen doorgevoerd in alle geldende bestemmingsplannen in de gemeente Schagen. Dit zogeheten paraplu-omgevingsplan is een herstel-omgevingsplan. Dit is een omgevingsplan dat een doorwerking heeft op alle onderliggende vastgestelde bestemmingsplannen. Het doel van het paraplu-omgevingsplan is:
- Harmonisering van de geldende bestemmingsplannen ter voorbereiding op de inwerkingtreding van de Omgevingswet;
- Verwerking van beleidswijzigingen in geldende bestemmingsplannen.
- Reparatie van omissies in de toelichting, regels en verbeelding van geldende bestemmingsplannen.
Het planvoornemen is strijdig met het geldende planologisch beleid. Door middel van voorliggend nieuw bestemmingsplan kan alsnog het juiste planologisch-juridisch kader worden geboden voor het toekomstige gebruik.
1.4 Leeswijzer
Na de inleiding in dit hoofdstuk is in hoofdstuk 2 de huidige en toekomstige situatie van het plangebied beschreven. Het van toepassing zijnde beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente is in hoofdstuk 3 uitgewerkt. Een omschrijving van de planologisch en milieukundige randvoorwaarden, ook wel omgevingsaspecten genoemd, is opgenomen in hoofdstuk 4. Als laatste is in hoofdstuk 5 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Toekomstige Situatie
St. Maarten ligt markant op de kruising van de Westfriese zeedijk en de Valkkogerdijk. Nabij het knooppunt ligt een kerkterp met van oorsprong eenzijdig bebouwde linten die daar samenkomen. In en langs de randen van St. Maarten zijn projectmatige buurten in twee lagen met kap gerealiseerd als samenhangende ensembles aan de omliggende structuur van de kern. Het woongebied van deze buurten van St. Maarten staat relatief op zichzelf en is te onderscheiden in drie delen, die elk een eigen specifiek karakter vertonen.
De oudste buurt bestaat voornamelijk uit eengezinsrijenhuizen in 2 lagen met een kap in enkele types. De bebouwing is gegroepeerd rond een groene ruimte met verbindingen naar de Dorpsstraat. Deze buurt grenst direct aan de oude structuur van de Dorpsstraat; een minder gelukkige confrontatie. De vorm van de bebouwing is eenvoudig, de kleurstelling is terughoudend in geel en grijze tinten.
De aangrenzende buurt is gevarieerder van opzet met een meer verspreide groenvoorziening. Zij is meer in zichzelf gekeerd. De bebouwing bestaat voornamelijk uit vrijstaande woningen met één verdieping en een kap. De kleurstelling is terughoudend in overwegend donkere tinten.
De zuidelijkste buurt bepaalt op dominante wijze het silhouet van St. Maarten vanuit het zuiden, niet zozeer door de omvang of hoogte van de bebouwing, maar voornamelijk door de kleurstelling in rood. De bebouwing is als een ensemble ontworpen en bestaat uit verschillende woningtypen binnen een verwante architectonische vormgeving.
De doelstelling van het project is een toekomstbestendig, duurzaam en leefbaar plan te ontwikkelen, waarbij de versterking van de kwaliteit van de bestaande kern van Sint Maarten gebaat is. Om deze doelstelling te realiseren is voor het plangebied een stedenbouwkundig ontwerp opgesteld. De ontwerpuitgangspunten die hebben geleid tot het stedenbouwkundig ontwerp zijn in Bijlage 1 in beeld weergegeven. Het plan voorziet in de realisatie van 32 woningen in de vorm van zes blokken met rijwoningen. Drie blokken van vier woningen, één blok van zes woningen en twee blokken van elk zeven woningen.
De stedenbouwkundige verkenning heeft geleid tot een schetsontwerp zoals weergegeven in figuur 4. Aansluitend bij de diversiteit aan bebouwing in het huidige dorp en in reactie op de overliggende bestaande bebouwing hebben de rijwoningen een dorpse maar eigentijdse uitstraling gekregen, dit is onder andere bereikt middels toevoeging van raamroeden, deuromlijstingen, entreeluifels, makelaars en metselwerk verbijzonderingen. De korrel van de rijwoningen is optisch klein gehouden door deze te parceleren middels dwarskappen met houten topgevels in een terughoudende kleurstelling. De individuele woning krijgt hiermee tevens zijn unieke uitstraling. Deze ontwikkeling gaat hiermee een vloeiende logische overgang vormen naar de toekomstige aansluitende nieuwbouw. Het volledige schetsontwerp is opgenomen als Bijlage 2.
Figuur 4. Stedenbouwkundig schetsontwerp
In het schetsontwerp zijn ook impressies van het beoogde straatbeeld en de plattegronden van de woningen weergegeven.
Figuur 5. Impressies planvoornemen.
2.2 Beeldkwaliteitsparagraaf
De gemeente Schagen heeft de 'Reisgids voor ruimtelijke kwaliteit' opgesteld. Deze reisgids geeft duidelijkheid over het beoordelen van plannen aan ruimtelijke kwaliteitseisen. Het planvoornemen is meerdere keren besproken in de welstandscommissie en het plan is nader uitgewerkt. Op 14 juli 2021 is het schetsontwerp (Bijlage 2) met daarin het stedenbouwkundig plan, de aanzichten, plattegronden en de materialenstaat besproken met welstand. De welstandscommissie kan instemmen met het schetsontwerp en ziet een definitieve aanvraag omgevingsvergunning met vertrouwen tegemoet. De commissie is bij de beoordeling uitgegaan van de volgende planspecifieke welstandscriteria die ook gehanteerd gaan worden bij de definitieve aanvraag omgevingsvergunning.
Ligging
- de bebouwing vormt een bijna aaneengesloten wand die de weg volgt (kleine verspringingen zijn mogelijk)
- bijgebouwen aan de achterzijde van het erf
- verspringingen in de rooilijn
- nokrichtingen langs de straat variëren
Massa
- huizen bestaan uit een onderbouw tot 2 lagen met een zadeldak
- de woning binnen een rij is deel van het geheel, de hoeken van rijen krijgen geen bijzondere nadruk in de massa
- rijenwoningen zijn een herkenbaar deel van het geheel, overige gebouwen staan op zichzelf
- de hoofdmassa is eenvoudig
- aanbouwen zoals erkers, dakkapellen vormen een zelfstandig herkenbaar onderdeel
- opbouwen en aanbouwen zijn per type van eenzelfde model
Detaillering
- herhalingen in gevelritmiek en dakopbouwen van het gebouw
- de detaillering is eenvoudig en direct
- kozijnen, dakgoten daklijsten en dergelijke zijn zorgvuldig gedetailleerd
- opbouwen en aanbouwen zijn per type hetzelfde uitgevoerd
Materiaal en kleur
- de massa van gebouwen bestaat voornamelijk uit baksteen, hout en glas
- grote vlakken bestaan uit kleine elementen of hebben een duidelijke textuur bijv. baksteen, houten beschot, dakpannen
- boven gevelopeningen rollagen of dunne betonlateien
- aanbouwen zijn in kleur ondergeschikt aan de hoofdmassa
- het kleurgebruik van huizen is fris, grote vlakken hebben terughoudende kleuren, details geven contrast
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
In het kader van de invoering van de Omgevingswet, die nu gepland staat voor 1 juli 2022, heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld. Deze is vastgesteld op 9 september 2020. De NOVI is vastgesteld op grond van de huidige regelgeving (dus als structuurvisie) en zal bij inwerkingtreding van de Omgevingswet gelden als Nationale omgevingsvisie in de zin van de Omgevingswet. De NOVI vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die met uitzondering van paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone is komen te vervallen. Daarnaast vervangt de NOVI delen van het Nationaal Waterplan, de Natuurvisie en het Nationaal Milieubeleidsplan.
Inhoudelijk gezien bevat de NOVI een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De intentie van het Rijk is om met de NOVI een perspectief te bieden om grote maatschappelijke opgaven aan te pakken. Bij die opgaven kan worden gedacht aan grote en complexe opgaven met betrekking tot klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw.
Een centraal aspect van de NOVI is de focus op een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke leefomgeving. Werken op basis van integraliteit met betrekking tot verschillende vraagstukken in plaats van sectorale aanpakken voor individuele vraagstukken vormt de kern van deze nieuwe aanpak.
Het streven naar integraliteit dat onderdeel is van de NOVI valt samen in vier verschillende prioriteiten waartussen een onderscheid wordt gemaakt in de NOVI, te weten:
- ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- duurzaam economisch groeipotentieel;
- sterke en gezonde steden en regio’s;
- toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Binnen de NOVI worden drie afwegingsprincipes gehanteerd om te komen tot weloverwogen beleidskeuzes. Die zouden moeten helpen bij het afwegen en prioriteren van verschillende belangen en opgaven:
- 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
- 2. kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
- 3. afwentelen wordt voorkomen.
Onderhavige ontwikkeling treft geen nationaal belang. Geconcludeerd kan worden dat de NOVI geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid zoals dat in de NOVI is vastgelegd. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. Zoals reeds in paragraaf 3.1.1 is geconcludeerd treft onderhavige ontwikkeling geen nationale belangen.
3.1.3 Ladder Duurzame Verstedelijking
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke ontwikkelingen sprake zijn van zorgvuldig ruimtegebruik en moet overprogrammering worden voorkomen. Middels de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' vindt een toetsing plaats.
De Ladder bestaat uit de volgende treden:
- 1. Is er een behoefte? Voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een behoefte voor het betreffende ruimtelijke verzorgingsgebied? De aard en omvang van een stedelijke ontwikkeling bepaalt op welk niveau de afweging moet worden gemaakt.
- 2. Buitenstedelijk? Indien de voorgenomen stedelijke ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, moet worden gemotiveerd waarom niet binnen een bestaand stedelijk gebied in de behoefte van de ontwikkeling kan worden voorzien.
De Ladder is kaderstellend voor juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de centrale overheden, zoals bestemmingsplannen en projectbesluiten.
Voor deze plannen moeten de treden van de Ladder worden doorlopen. Het doel van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hiermee wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Toets
De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan worden gekeken naar jurisprudentie. Uit rechtspraak (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) blijkt dat niet iedere ontwikkeling van onder meer woningbouw als nieuwe stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. Voor woningbouwlocaties geldt dat vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. De Ladder moet dan op dit bouwplan worden toegepast. Met het planvoornemen worden 32 woningen gerealiseerd en kan hiermee beschouwd worden als woningbouwlocatie en dus een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Met de voorgenomen ontwikkeling worden 32 woningen mogelijk gemaakt. De woningbouw vindt plaats op een locatie die al de bestemming wonen heeft maar waar enkel bestaande aanwezige woningen zijn toegestaan. Omdat de woningen niet bij recht zijn toegestaan is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Motivering
Door de vier gemeenteraden van de Kop van Noord-Holland is voor de zomer 2020 het RegioAkkoord “De Kop Groeit” vastgesteld. In dit document is een woonakkoord opgenomen om minimaal 5.000 woningen in de Kop te realiseren tot 2030. Uitgangspunt hierbij is “sterke kernen, goede voorzieningen”. Ook is dit in de Woondeal Noord-Holland Noord opgenomen. De uitwerking vindt plaats in het 'Convenant regionale samenwerkingsafspraken woningbouw van de Kop van Noord-Holland 2020-2030' (gedateerd 20 oktober 2020, op 10 november 2020 hebben de colleges van Den Helder, Hollands Kroon, Schagen, Texel en Gedeputeerde Staten van Noord-Holland ingestemd met het Convenant), waarin de ambities van de vier gemeenten zijn opgenomen. Er is sprake van één kwantitatief en kwalitatief regionaal vraaggestuurd woningbouw-programma tot 2030. Met het convenant beogen de vier Kopgemeenten en de provincie Noord-Holland een actieve regionale samenwerking woningbouw te continueren ten behoeve van een optimale ruimtelijke ontwikkeling van de woningvoorraad/-markt van de regio Kop van Noord-Holland. Hiervoor hebben de partijen afspraken gemaakt over de woningbouwplannen in programma('s) die aansluiten bij de vraag naar nieuwbouwwoningen en woningtypen in de regio Kop van NoordHolland. De partijen erkennen de aparte status van de gemeente Texel.
Het convenant is grotendeels een procesdocument. Naast concrete afspraken over de ambities en nieuwbouwprogrammering tot 2030 (kwantitatieve afspraken) is een kwalitatief afwegingskader vastgelegd. Met een werkwijze van adaptief programmeren wordt gewerkt aan een optimale balans tussen vraag- en aanbod van woningen. Deze werkwijze biedt ruimte voor de bovengenoemde ambities van de regio en de mogelijkheid om flexibel in te spelen op actuele ontwikkelingen. Door middel van monitoring kan het programma tijdig worden bijgesteld, zodat er continu gewerkt wordt aan de juiste hoeveelheid woningbouwplannen in de Kop van NoordHolland.
In kwantitatieve zin is het basisvertrekpunt de Bevolkingsprognose Noord-Holland 2019-2040 opgesteld door de provincie. Als volgende vertrekpunt wordt rekening gehouden met planuitval (30%). Dit betreft plannen in het programma die door externe redenen toch geen doorgang vinden. Bij de derde richtwaarde wordt de anticipatie schil gehanteerd.
In bijlage 4 van het Convenant is het totaalprogramma weergegeven. De getoonde lijsten betreffen een 'vertreklijst', hiermee wordt voldaan aan de provinciale regels. Gedurende de looptijd van het convenant zal er adaptief geprogrammeerd worden. Dit zal gaan resulteren in mutaties van de getoonde vertreklijst. De actuele lijst/ overzicht is, gedurende de looptijd, te raadplegen in www.plancapaciteit.nl. Aanvullend is het ook van belang om te adresseren dat het totaalprogramma als doel heeft inzicht te geven in de aan de bestaande woningvoorraad 'toe te voegen' woningen. Dit betekent dat er sprake is van een saldering: nieuw te bouwen woningen – te slopen woningen betreft totaalprogramma.
Conclusie
Het planvoornemen staat als Sint Maarten - Rode Kool in de lijst opgenomen als uitleggebied voor woningbouw met de planstatus Onherroepelijk. Er is sprake van een planvoornemen die slechts binnengemeentelijke gevolgen heeft. Binnen bestaand stedelijk gebied zijn geen locaties beschikbaar waar het beoogde programma kan worden gerealiseerd. Ondanks dat de locatie is gelegen buiten bestaand stedelijk gebied is de locatie in de structuurvisie Harenkarspel aangeduid als 'nieuw woongebied/toekomstig uitbreiding woongebied'. Met het planvoornemen is dan ook sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Het planvoornemen voldoet aan de criteria van de Ladder.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie NH2050
Op 19 november 2018 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. Hierin staat de visie van de provincie op de fysieke leefomgeving beschreven. De provincie zet in op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid, zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven.
De Omgevingsvisie bevat provinciaal beleid op het gebied van economische transitie. De provinciale ambitie is een duurzame economie, met innovatie als belangrijke motor. De Omgevingsvisie NH2050 wil zorgen voor balans tussen economische groei en leefbaarheid. In de wetenschap dat de wereld waarmee Noord-Holland is verbonden continu verandert, geeft deze visie enerzijds richting en daarmee houvast naar een onbekende toekomst, en anderzijds voldoende ruimte en handelingsperspectief om te anticiperen op nieuwe ontwikkelingen.
Doel van de provincie met de omgevingsvisie is dat iedereen die in Noord-Holland woont, werkt en op bezoek komt een prettige leefomgeving aantreft. Nu, maar ook in de toekomst. De provincie stuurt aan op “balans tussen economische groei en leefbaarheid”, dat als leidend thema wordt gezien. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd.
Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is daarnaast voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Een economisch vitale provincie kan andersom weer bijdragen aan het welzijn en de leefbaarheid. In samenhang bekeken zijn in dit kader randvoorwaarden geformuleerd hoe om te gaan met grote thema's als klimaatverandering, energietransitie, veranderende economieën, volkshuisvesting, bodemdaling en verminderde biodiversiteit. Uit de ambties en doelstellingen zoals opgenomen in de NH2050 blijkt dat:
b. Wonen en Werken
Onze ambitie is dat vraag en aanbod van woon- en werklocaties (kwantitatief en kwalitatief) beter met elkaar in overeenstemming zijn. De woningbouw wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends. Duurzaamheid van de totale voorraad is uitgangspunt.
- De woningbouw wordt vooral in en aansluitend op bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes.
- Om de verschillende kernen en regio's te versterken worden op regionaal niveau afspraken gemaakt. Zo worden regionaal woningbouwafspraken gemaakt om de woningbouw af te stemmen op de vraag.
Deze speerpunten zijn vertaald in de Regionale Actieprogramma's. In paragraaf 3.3 wordt hier nader op ingegaan. Het planvoornemen past binnen de gestelde doelstellingen en ambities in de omgevingsvisie NH2050.
3.2.2 Omgevingsverordening NH2020
Op 22 oktober 2020 is de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld en is 17 november 2020 in werking getreden. In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. De provincie wil ontwikkelingen als woningbouw en windenergie mogelijk maken en het waardevolle Noord-Hollandse landschap beschermen. De 21 nu geldende provinciale verordeningen zijn samengevoegd tot 1 verordening. Hierdoor is het makkelijker geworden om te zien welke regels waar gelden. Bij de omgevingsverordening zit een digitale kaart waarbij de regels direct in beeld komen op een specifieke locatie.
In deze verordening worden regels gegeven over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Verschillende regels zijn opgenomen over onderwerpen, in zowel het landelijk als het bestaand stedelijk gebied van Noord-Holland, waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Afhankelijk van de ligging van een plangebied zijn de regels uit de verordening al dan niet van toepassing. Het bestaand stedelijk gebied is in het provinciale overheidsbeleid beleidsmatig aangewezen voor verdere verstedelijking.
De planlocatie is (deels) gelegen buiten Bestaand Stedelijk Gebied. Onder Bestaand Stedelijk Gebied wordt verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur".
Figuur 6. Ligging bestaand stedelijk gebied
Vanuit de omgevingsverordening is afdeling 6.1 Stedelijke functies van toepassing. De volgende artikelen hebben betrekking op het planvoornemen.
Artikel 6.3 Nieuwe stedelijke ontwikkelingen
- 1. Een ruimtelijk plan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.
- 2. Gedeputeerde Staten stellen nadere regels aan de afspraken bedoeld in het eerste lid.
Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling ligt de nadruk op regionale afspraken. Een bestemmingsplan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. In paragraaf 3.1.2 is ingegaan op de regionale afspraken. Hieruit is naar voren gekomen dat de ontwikkelingen in voorliggend bestemmingsplan zijn opgenomen in de regionale woningbouwafspraken. Dit betekent dat er in principe nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk zijn en dat de provincie meer vrijheid geeft aan gemeenten.
Paragraaf 6.1.2 Kleinschalige woningbouwontwikkeling en functiewijziging naar wonen in landelijk gebied
Artikel 6.10 Noord-Holland Noord landelijk gebied
- 1. Een ruimtelijk plan kan ter plaatse van het werkingsgebied Noord-Holland Noord landelijk gebied uitsluitend voorzien in een kleinschalige woningbouwontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.
- 2. De in het eerste lid genoemde afspraken kunnen alleen afspraken bevatten over locaties die zijn gelegen in of aan kernen of in of aan dorpslinten.
Uit het planvoornemen blijkt dat de locatie is gelegen direct grenzend aan de bestaande kern (westzijde) en onderdeel uit maakt van de woningbouwlocatie aan de noordzijde. Stedenbouwkundig is er sprake van een geheel. Een deel van het plangebied is weliswaar deels buiten het BSG gelegen maar wel is aangeduid als woningbouwlocatie. Medewerking kan worden verleend als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Zoals hiervoor en in paragrafen 3.1.2 en 3.3 is aangegeven is er sprake van regionale afstemming.
3.2.3 Woonagenda provincie Noord-Holland 2020-2025
In april 2020 is de Woonagenda provincie Noord-Holland 2020-2025 vastgesteld. Doelstelling van de woonagenda is dat de provincie Noord-Holland wil zorgen voor voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen. De speerpunten van het provinciale woonbeleid zijn een woning voor iedereen, productie op peil: aanjagen woningbouwproductie, gezond, duurzaam en toekomstbestendig wonen in een aantrekkelijke provincie en een kwalitatief, betaalbaar en divers woningaanbod. De belangrijkste uitgangspunten van het beleid zijn:
- De provincie streeft naar voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen.
- Wonen is onderdeel van een integrale verstedelijkingsopgave. De provincie geeft ruimte voor woningbouw, uitgaande van zorgvuldig ruimtegebruik.
- De provincie zet in op het versnellen van de woningbouwproductie.
- De vraag is leidend. De regionale programmeringen worden bepaald op basis van gegronde onderbouwing van vraag, aanbod en het kwantitatieve en kwalitatieve verschil daartussen voor nu en in de toekomst.
Deze speerpunten zijn vertaald in de Regionale Actieprogramma's. In paragraaf 3.3.4 wordt hier nader op ingegaan.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Woondeal Noord-Holland Noord
In deze woondeal geven regio Noord-Holland Noord en provincie Noord-Holland de grootste opgaven weer, wordt de huidige, innovatieve wijze van samenwerking om deze opgaven aan te pakken toegelicht en wordt afgesloten met een overzicht van concrete maatregelen waarvoor de hulp van het rijk wordt gevraagd. De scope van de woondeal is om de steden hun eigen karakter te laten houden en tegelijk flexibel in te spelen op de groei van inwoners. Uitgangspunt voor de regio is dat zoveel mogelijk binnenstedelijk en rond OV-locaties wordt gebouwd.
3.3.2 Regioakkoord De Kop Groeit!
Door de vier gemeenteraden van de Kop van Noord-Holland is voor de zomer 2020 het RegioAkkoord “De Kop Groeit” vastgesteld. In paragraaf 3.1.3 werd daaraan al gerefereerd. De kop staat voor behoud en groei van een goede woon - , werk - en leefomgeving voor inwoners en mensen die verblijven in de regio. Om dit te bereiken zijn onder ander Voldoende woningen van goede kwaliteit nodig. In het regioakkoord document is een woonakkoord opgenomen om minimaal 5.000 woningen in de Kop te realiseren tot 2030 waarbij is aangegeven dat het belangrijk is om in deze behoefte te voorzien en de woningbouwproductie te versnellen Uitgangspunt hierbij is 'Sterke kernen, goede voorzieningen” waarbij er ruimte wordt geboden voor kleinschalige woningbouw in het landelijk gebied, aan de randen van de kern. Ook is dit in de Woondeal Noord-Holland Noord opgenomen.
3.3.3 Regionaal Actieprogramma Wonen 2017 – 2020
Het Regionale Actieprogramma Wonen 2017 – 2020 (hierna: het RAP 2.0) is het vervolg op het RAP dat is vastgesteld voor de periode 2011 – 2015. In het RAP 2.0 zijn regionale afspraken gemaakt die nodig zijn om de woningmarkt toekomstbestendig te maken waarbij rekening wordt gehouden met demografische trends en ontwikkelingen. De regio Kop van Noord-Holland heeft al afspraken gemaakt over de woningbouwprogrammering in het Kwalitatief Regionaal Woningbouwprogramma Kop van Noord-Holland (zie paragraaf 3.3.4) en over het levensloopbestendig en verduurzamen van de bestaande woningvoorraad. In het RAP 2.0 zijn diverse onderwerpen integraal op elkaar afgestemd, waarbij de reeds gemaakte afspraken worden gerespecteerd.
De uitwerking van het RAP vindt plaats in het Regionaal Kwalitatief Regionaal Woningbouwprogramma Kop van Noord-Holland. Wat betreft de regionale afstemming wordt daarom verwezen naar paragraaf 3.3.4.
3.3.4 Convenant regionale samenwerkingsafspraken woningbouw van de Kop van Noord-Holland - Kwalitatief woningbouw programma van de Kop (kwk)
Op het convenant is al uitgebreid ingegaan in paragraaf 3.1.3. In het Convenant zijn de ambities van de gemeenten Den Helder, Hollands Kroon, Schagen, Texel opgenomen. Er is sprake van één kwantitatief en kwalitatief regionaal vraaggestuurd woningbouw-programma tot 2030. Met het convenant beogen de vier Kopgemeenten en de provincie Noord-Holland een actieve regionale samenwerking woningbouw te continueren ten behoeve van een optimale ruimtelijke ontwikkeling van de woningvoorraad/-markt van de regio Kop van Noord-Holland. Hiervoor hebben de partijen afspraken gemaakt over de woningbouwplannen in programma(‘s) die aansluiten bij de vraag naar nieuwbouwwoningen en woningtypen in de regio Kop van Noord-Holland.
Conclusie
De voorgenomen planontwikkeling is in het kwk opgenomen. Dit betekent dat binnen de regio overeenstemming bestaat dat zowel op kwantitatief als kwalitatief niveau er behoefte is aan de toevoeging van de woningen.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Lokale Woonvisie
Op 28 oktober 2014 heeft de gemeenteraad Schagen de visie 'Een nieuwe gemeente, een nieuwe koers - Lokale woonvisie 2014 t/m 2018' vastgesteld. In de Woonvisie staat beschreven hoe Schagen omgaat met de veranderingen op de woningmarkt. Huizenprijzen dalen, er staan veel woningen te koop, financiering is lastiger en de doorstroming verloopt moeizaam. In Schagen zijn daarbij bepaalde trends te zien: de groei van het aantal inwoners en huishoudens daalt, op termijn slaat dat om in krimp (volgens provinciale prognose: na 2030). Vergrijzing betekent meer ouderen, maar ook meer mensen met een beperking en toename van dementie. Kleine huishoudens nemen toe, huishoudens met kinderen nemen af. In stad Schagen neemt het aantal inwoners wel toe, vooral senioren willen graag dichtbij de voorzieningen wonen.
Centraal staat vraaggestuurd bouwen in de kernen van onze gemeente. De Woonvisie beschrijft de rol van Schagen in de regio en de provincie en hoe onderling wordt samengewerkt om te komen tot een blijvend gezond woningbestand in zowel stad, dorp als landelijk gebied. Samen met maatschappelijke partners en de inwoners wil Schagen de antwoorden vinden en een impuls geven aan de vitaliteit en kracht van de gemeenschappen in de kernen.
De invulling van het plangebied zal plaatsvinden op basis van 'vraag-gestuurd bouwen'. Uit lokaal onderzoek is gebleken dat er behoefte is bij meerdere generaties, vooral onder jongeren tot ca 35 jaar (40%), en een evenredige behoefte bij senioren als middenleeftijdscategorieën (circa 25%). Er is een voorkeur voor appartementen en rijwoningen (60%), zelfbouw en meer verzorgde variaties daarvan.
De ontwikkeling in het plangebied past binnen de beleidsuitgangspunten van de Woonvisie. De woonvisie is vertaald in het Regionaal Kwalitatief Woningbouwprogramma (KWK). Zie paragraaf 3.3.4 .
3.4.2 Structuurvisie voormalig gemeente Harenkarspel (2009)
Voor het grondgebied van de voormalige gemeente Harenkarspel is op 15 december 2009 door de toenmalige gemeenteraad de Structuurvisie Harenkarspel vastgesteld. In deze structuurvisie is naast algemeen beleid ook gebiedsgericht beleid ten aanzien van de ruimtelijke structuur beschreven. Voor het thema wonen is in de structuurvisie aangegeven dat de voormalige gemeente Harenkarspel aantrekkelijk is als vestigingsplaats, op korte afstand van steden en van de kust maar toch met een landelijk karakter en een dorpse wijze van bouwen. Op deze kwaliteit kan worden voortgebouwd. Het plangebied is op de kaart behorende bij de structuurvisie aangeduid als onderdeel van een nieuw woongebied en daarmee is de locatie aangewezen als woningbouwlocatie Buiten Bestaand Stedelijk gebied.
Figuur 7. Uitsnede kaartbeeld Structuurvisie Harenkarspel (2009), het plangebied is rood omcirkeld.
Voor Sint Maarten wordt in de structuurvisie uitgegaan van een bouwlocatie aan de zuidzijde van het dorp. De locatie is met name gekozen om de waardevolle zone tegen de Westfriese dijk aan open te houden.In Sint Maarten kunnen, bij een globaal evenredige verdeling van de woningen over de kernen het circa 90 woningen gebouwd worden. De voorgenomen woningbouw is passend binnen de Structuurvisie Harenkarspel.
3.4.3 Reisgids voor Ruimtelijke ontwikkelingen
De gemeente Schagen heeft een 'reisgids' opgesteld waarbinnen ingewikkelde afwegingen bij ruimtelijke plannen overzichtelijk worden gemaakt. De gids bevat een overzicht en een korte toelichting op regelgeving/procedures van hogere overheden. De gids kan gebruikt worden als naslagwerk bij het ontwikkelen van plannen en is onderverdeeld in drie hoofdthema's Wonen, Werken en Recreëren.
In de gemeentelijke Reisgids onder het thema Wonen geeft de gemeente aan dat zij gaat voor geschikte woningen en een gezonde woningmarkt, in combinatie met een goede vitaliteit van de kernen. De gemeente wil inspelen op de ontwikkelingen en werken aan een dynamisch in plaats van statisch woningbouwprogramma. Verder vindt de gemeente het belangrijk dat er daadwerkelijk woningen worden gebouwd. Hierbij moet rekening worden gehouden met de regio en is vraaggestuurd bouwen het uitgangspunt. Voor het thema Wonen moeten de volgende vier vragen beantwoord worden:
- 1. Is de locatie kansrijk?
- 2. Is het plan passend in de Lokale woonvisie?
- 3. Is er een regionale behoefte?
- 4. Is voldoende rekening gehouden met overige omgevingsaspecten?
Is het antwoord op deze vragen ja? Dan kan het plan ingepast worden in het nieuwe woonprogramma.
Met het beantwoorden van de vragen worden de treden (oude wijze) van de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. Voor voorliggend plan kunnen alle vragen met ja beantwoord worden. In paragraaf 3.1.2 is gemotiveerd dat de ontwikkeling voldoet aan de criteria van de Ladder. Voor het overige is in 2.1 ingegaan op de landschappelijke inpassing en stedenbouwkundige opzet. Uit Hoofdstuk 4 blijkt dat voldoende rekening is gehouden met de diverse omgevingsaspecten.
De voorgenomen ontwikkeling geeft invulling aan de Reisgids voor Ruimtelijke Ontwikkelingen. Met het plan wordt invulling gegeven aan de aanwezige woningbehoefte en wordt bijgedragen aan de vitaliteit van Sint Maarten.
3.4.4 Welstandsbeleid, Reisgids voor ruimtelijke kwaliteit
Vanwege maatschappelijk en politiek veranderde wensen over het welstandsbeleid heeft de gemeente Schagen de 'Reisgids voor Ruimtelijke Kwaliteit' opgesteld. Hierin wordt het beeldkwaliteitsplan als belangrijk instrument geïntroduceerd om nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen zorgvuldig af te wegen ten opzichte van bestaande kwaliteiten van een gebied en deze daarin zo goed mogelijk in te passen. Zoals in paragraaf 2.2 al is beschreven is het plan op 14 juli 2021 besproken met de welstandscommissie. De welstandscommissie kan instemmen met het schetsontwerp en ziet een definitieve aanvraag omgevingsvergunning met vertrouwen tegemoet. Daarmee kan geconcludeerd worden dat het bouwplan goed past in de landschappelijke omgeving en de stedenbouwkundige structuur van Sint Maarten.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Erfgoed
Wet- en regelgeving
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
4.1.1 Archeologie
Ten behoeve van het planvoornemen is door adviesbureau ArcheoMedia in december 2008 een archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd en gerapporteerd in 'Archeologisch onderzoek Dorpsstraat (Plan II) en De Omloop (Plan Ill) te Sint Maarten (gemeente Harenkarspel). Het onderzoek stamt weliswaar uit 2008 maar omdat het gebruik van de gronden (agrarisch) tot op heden niet is gewijzigd kunnen de uitkomsten nog steeds worden gebruikt. Dit onderzoek is toegevoegd als Bijlage 3.
Op basis van het bureauonderzoek en booronderzoek wordt een archeologisch vervolgonderzoek op de locatie van het plan niet noodzakelijk geacht .
Archeologie West-Friesland (archeologisch samenwerkingsverband van de gemeenten Drechterland, Enkhuizen, Hoorn, Koggenland, Medemblik, Opmeer, Schagen, Stede Broec en Texel) heeft het aspect archeologie beoordeeld (Bijlage 4) .
Archeologie West-Friesland neemt het advies van ArcheoMedia over en adviseert het plangebied vrij te geven met betrekking tot het aspect archeologie. De dubbelbestemming Waarde-Archeologie 3 kan komen te vervallen op de verbeelding.
Mochten bij graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, dan geldt conform de Erfgoedwet (art. 5.10) een meldingsplicht. De melding kan worden gedaan bij de gemeente Schagen of Archeologie West-Friesland.
Archeologie West-Friesland werkt aan een update van de beleidsaart archeologie voor de gehele gemeente Schagen. In 2021 zal deze worden aangeleverd en verwerkt in een parapluplan archeologie. Voor het plangebied Rode Kool en het ten oosten van dit plangebied (in 2009) onderzochte gebied geldt dat archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat er geen waardevolle resten aanwezig zijn. De onderzochte gebieden zijn vrijgegeven met betrekking tot het aspect archeologie.
Conclusie
Het planvoornemen mag op grond van voorgaande ten aanzien van het aspect archeologie uitvoerbaar worden geacht.
4.1.2 Cultuurhistorie
De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018 is een provinciale handreiking voor het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landschap, zoals bebouwing, agrarische bedrijven, infrastructuur of vormen van energieopwekking. De Leidraad geeft gebiedsgerichte én ontwikkelingsgerichte beschrijvingen en biedt zo toepasbare informatie over de manier waarop ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. Bij het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied moet rekening worden gehouden met de ambities en ontwikkelprincipes die staan beschreven bij de afzonderlijke ensembles en structuren.
Het plangebied is gelegen in het ensemble West-Friesland West. De ruimtelijke kwaliteit is gebaat bij:
- het behouden van het open en kleinschalige terpen- en linten landschap.
- het behouden/versterken van de herkenbaarheid van de droogmakerijen.
- het herkenbaar houden van de Westfriese Omringdijk als doorgaande lijn en indentiteitsdrager.
- het behouden en versterken van de relatie tussen de Westfriese Omringdijk en het kleinschalige Westfriese landschap.
- het versterken van het landschap in het zaadveredelingsgebied.
- het behouden en het zichtbaar/beleefbaar blijven van de huidige verkavelingsstructuur (inclusief sloten) bij (semi-) tijdelijke functies en opstellingen in het landschap, zoals voor zonne-energie.
- het behouden van de vrije ruimte (molenbiotopen) rond historische windmolens, in verband met de windvang en de zichtbaarheid van de molens in het landschap.
Conclusie
Er is als gevolg van het plan geen strijdigheid met de ontwikkelprincipes van West-Friesland West zoals omschreven in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018. Met de realisatie van het planvoornemen wordt geen wijziging in de structuur van het landschap aangebracht. Cultuurhistorische waarden worden door het voornemen niet aangetast. Daarmee is het project wat betreft voor dit aspect uitvoerbaar.
4.2 Bodem
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan inzicht verkregen moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder andere inzicht verkregen moet worden in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is dus feitelijk een onderdeel van de onderzoeksverplichting van B en W en de gemeenteraad bij de voorbereiding van een bestemmingsplan.
Hierbij moet worden opgemerkt dat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel moet worden voorkomen.
Een bepaalde mate van bodemverontreiniging hoeft in veel gevallen niet direct een probleem op te leveren. In veel gevallen zal historisch onderzoek inzake de betreffende verdachte locatie kunnen uitwijzen of er voldoende aanleiding is om ook bodemonderzoek te laten uitvoeren. Met een oriënterend bodemonderzoek en/of een nader bodemonderzoek kan worden vastgesteld of inderdaad sprake is van bodemverontreiniging, en zo ja, in welke mate en van welke omvang. Op basis van een nader onderzoek kan de provincie bepalen of er een noodzaak is tot gedeeltelijke of gehele sanering van de locatie en of er beveiligingsmaatregelen moeten worden getroffen. Daarbij zal ook de huidige en/of toekomstige bestemming en het gebruik van de locatie een rol spelen uit welke saneringsvarianten kan worden gekozen.
Voor het perceel is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 5). In het uitgevoerde bodemonderzoek is de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie vastgesteld en is beoordeeld of de bodem geschikt is voor de beoogde bestemming.
Uit het verkennend bodemondrzoek blijkt dat er in de bodem en in het gronddepot aan de noordzijde van het perceel geen verontreinigingen aanwezig zijn boven de lokale achtergrondwaarden. In de grond zijn geen verhogingen gemeten. In het grondwater zijn maximaal lichte verhogingen aangetoond. De gevolgde onderzoeksstrategie geeft in voldoende mate de milieuhygiënische situatie ter plaatse van de onderzoekslocatie weer. Er is derhalve geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend onderzoek.
Conclusie
De onderzoeksresultaten geen aanleiding om te veronderstellen dat er geen belemmeringen zijn voor de realisatie van een woonbestemming.
4.3 Ecologie
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming, soortenbescherming en beschermde houtopstanden, zoals vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb), Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR).
4.3.1 Beknopte natuurtoets
Om de uitvoerbaarheid van dit project te toetsen, is een natuurtoets (Bijlage 6) uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 28 juni 2021 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs.
Soortenbescherming
Als gevolg van de plannen gaan geen jaarrond beschermde nesten of verblijfplaatsen van vleermuizen of kleine marterachtigen verloren. Wanneer de bomen ten noorden van het terrein worden gekapt ten behoeve van de bereikbaarheid van de nieuwe woningen, dan is nader onderzoek nodig naar een vliegroute van vleermuizen.
Uit de omgeving van het plangebied is de rugstreeppad bekend. Wij adviseren om ervoor te zorgen dat bij de bouwwerkzaamheden tijdens de aanlegfase geen plassen op braakliggende (zand)grond ontstaan, die kunnen dienen als voortplantingshabitat van rugstreeppad. De pionierssoort rug-streeppad staat erom bekend dat dergelijke locaties snel kunnen worden gekoloniseerd. Indien deze soort zich vestigt, kunnen de werkzaamheden worden stilgelegd. Kuilen en laagtes moeten geëgali-seerd worden om vestiging te voorkomen. Als alternatief kan een amfibieënscherm om de bouwplaats worden aangebracht.
Het plangebied zal na de bouw van de woningen naar verwachting niet ongeschikt worden voor de te verwachten vleermuissoorten of voor vogels met jaarrond beschermde nesten die in de omgeving van het plangebied kunnen broeden, zoals buizerd en sperwer. Bovendien is in de directe omgeving van het plangebied in ruime mate alternatief foerageergebied aanwezig. Negatieve effecten op het foerageergebied van vleermuizen of vogels met jaarrond beschermde nesten treden niet op.
De bomenrij ten noorden en de sloot ten westen van het plangebied zijn mogelijk onderdeel van een vliegroute voor vleermuizen. Verstoring van een vliegroute moet worden voorkomen door tijdens de aanleg- en gebruiksfase geen direct kunstlicht op de bomenrij en sloot te schijnen.
Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, kunnen in gebruik zijnde nesten van algemene vogelsoorten worden verstoord of vernietigd. Dit is bij wet verboden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.
Als gevolg van de ontwikkelingen kunnen enkele verblijfplaatsen van algemene amfibieën- en grondgebonden zoogdiersoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Noord-Holland. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt op ruime afstand van het Natura 2000-gebied 'Zwanenwater & Pettemerduinen'. Hierdoor zijn in potentie alleen effecten mogelijk als gevolg van externe werking. Het plangebied is gescheiden van het Natura 2000-gebied door bebouwing, wegen en agrarisch gebied. Gezien de grote afstand tot het Natura 2000-gebied, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van het plan, kan een toename van verstoring door geluid, verlichting of optische verstoring worden uitgesloten.
Over deze afstand is in potentie alleen een effect van stikstofdepositie op beschermde Natura 2000- gebieden te verwachten. Daarom moet een Aerius-berekening uitgevoerd worden om te bepalen of het plan leidt tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden.
Het NNN in Noord-Holland kent geen externe werking. Door de uitvoering van de plannen gaat geen NNN of BPL verloren of wordt aangetast, waardoor negatieve effecten op deze gebieden kunnen worden uitgesloten.
Beschermde houtopstanden
De Wet natuurbescherming beschermt bos van minimaal 1000 m2 en bomenrijen van minimaal 21 bomen gelegen buiten de bebouwde kom. Er is geen opgaande beplanting in het plangebied aanwezig die onderdeel is van een beschermde houtopstand.
Conclusie
Voor dit plan is op 28 juni 2021 een veldbezoek gedaan en zijn verspreidingsgegevens van beschermde soorten in en om het plangebied uit de NDFF geraadpleegd. Op basis hiervan is een voldoende beeld van de natuurwaarden in het gebied verkregen om de toetsing aan de Wnb op te baseren. Hieruit komt naar voren dat het plan niet zal leiden tot negatieve effecten op beschermde soorten, mits bij de aanlegwerkzaamheden rekening wordt gehouden met het broedseizoen van vogels.
Wanneer toch bomen ten noorden van het terrein worden gekapt, bijvoorbeeld ten behoeve van de bereikbaarheid van de nieuwe woningen, dan is nader onderzoek nodig naar een vliegroute van vleermuizen. Daarnaast moet verstoring van de mogelijke vliegroute langs de bomenrij ten noorden en de sloot ten westen van het plangebied worden voorkomen door tijdens de aanleg- en gebruiksfase geen direct kunstlicht op de bomenrij en sloot te schijnen.
Een Aerius-berekening moet uitwijzen of de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden toeneemt. Op basis daarvan kan worden bepaald of vervolgstappen nodig zijn, zoals het aanvragen van een vergunning van de Wnb. In paragraaf 4.3.2 is hier nader op ingegaan.
Een nadere analyse van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet nodig. De ontwikkeling is op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Omgevingsverordening Zuid- Holland.
Aanvullende maatregelen
Er wordt geadviseerd om ervoor te zorgen dat bij de bouwwerkzaamheden tijdens de aanlegfase geen plassen op braakliggende (zand)grond ontstaan, die kunnen dienen als voortplantingshabitat van rugstreeppad. De pionierssoort rugstreeppad staat erom bekend dat dergelijke locaties snel kunnen worden gekoloniseerd. Indien deze soort zich vestigt, kunnen de werkzaamheden worden stilgelegd. Kuilen en laagtes moeten geëgaliseerd worden om vestiging te voorkomen. Als alternatief kan een amfibieënscherm om de bouwplaats worden aangebracht.
4.3.2 Stikstofdepositie
Een AERIUS- berekening van de stikstofuitstoot van het planvoornemen moet uitwijzen of er negatieve effecten in het kader van de Wnb beschermde gebieden zullen optreden. Op basis daarvan kan worden bepaald of vervolgstappen nodig zijn, zoals het aanvragen van een vergunning van de Wnb. Op 6 juli 2021 is de berekening stikstofdepositie voor het bestemmingsplan Rode Kool te Sint Maarten uitgevoerd. De berekening met AERIUS genereert een rekenresultaat en een pdf bestand waarin wordt geconstateerd dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. De berekening met bijlagen is als Bijlage 7 bijgevoegd.
Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig.
Conclusie
Ten aanzien van het aspect ecologie is het planvoornemen uitvoerbaar.
4.4 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. De veiligheidsrisico's in het kader van externe veiligheid worden uitgedrukt in een plaatsgebonden risico en een groepsrisico. De normen voor het plaatsgebonden en het groepsrisico hebben tot doel een voldoende veiligheids-niveau te garanderen voor de burger als persoon, dan wel deel uitmakend van een groep.
Het rijk heeft een risicokaart vervaardigd, waarop verschillende risicobronnen en risico-ontvangers zijn aangegeven. Om na te gaan of bij het planvoornemen ook aandachtspunten op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd.
Figuur 8. Fragment Risicokaart (Bron: www.risicokaart.nl)
In de nabijheid van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig. De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting (gasleiding) ligt op een afstand van circa 650 meter.
Conclusie
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid is het planvoornemen uitvoerbaar.
4.5 Geluidhinder
In 1979 is de Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. De Wgh is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de ‘geluidbelasting’ op gevels van woningen en andere geluidgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm. Industrielawaai en spoorweglawaai zijn niet aan de orde in en nabij het plangebied. Onderstaand is daarom enkel op wegverkeerslawaai ingegaan.
Onderzoek
Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wet geluidhinder noodzakelijk wanneer een geluidsgevoelig gebouw gelegen is binnen een door deze wet aangewezen geluidszone. De nieuw te realiseren woningen bevinden zich binnen de geluidszone van de Groenedijk.
Doel van het onderzoek is het bepalen van de geluidsbelasting op de gevel van de woningen en deze te toetsen aan de Wet geluidhinder. Toetsing van de karakteristieke geluidwering voor het vaststellen van de binnenwaarde van de woningen valt buiten het kader van dit onderzoek.
In een zelfstandig rapport is het akoestisch onderzoek uitgewerkt met betrekking tot de geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai afkomstig van de Groenedijk op de gevels van de te realiseren woningen (Bijlage 8).
Uit het onderzoek blijkt dat de woningen voldoen aan de wettelijke eisen wat betreft het wegverkeerslawaai en dat sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat. De Wgh verzet zich derhalve niet tegen de komst van de woningen.
Conclusie
Ten aanzien van het aspect geluidhinder is het planvoornemen uitvoerbaar.
4.6 Water
Op grond van artikel 3.1.6 Bro is de watertoets verplicht voor bestemmingsplannen. In een hierover op te nemen paragraaf dient te worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: ‘het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten’.
Voor elk plan wordt in het kader van de watertoets bepaald wat het effect is op de waterhuishouding. Als verantwoordelijke instantie voor het waterbeheer in, en in de directe omgeving van, het plangebied hanteert Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) als uitgangspunt dat het bebouwen van landelijk gebied geen verslechtering van de waterhuishoudkundige situatie mag betekenen. Daarom adviseert het hoogheemraadschap bij uitbreiding van verhard oppervlak compenserende maatregelen te nemen. Het hoogheemraadschap denkt daarbij aan vergroting van de bergingscapaciteit door bestaande waterlopen te verbreden of door nieuw oppervlaktewater aan te leggen. Tijdelijke berging van water door uitbreiding van het wateroppervlak creëert een grotere buffer in het systeem en daardoor een geringere peilstijging bij hevige regenval. De initiatiefnemer van het bouwplan is verantwoordelijk voor deze compenserende waterberging. Dat geldt zowel voor de financiering als voor de daadwerkelijke aanleg.
Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema s waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen. Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Waterkwaliteit en riolering
Binnen het plan is er geen sprake van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (rwzi). Dit betekent dat het HHNK voor de nieuwe ontwikkeling adviseren om een gescheiden stelsel aan te leggen. Dit is een verplichting vanuit het gemeentelijk beleid zodat aan dit advies wordt voldaan.
Het Hoogheemraadschap adviseert om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen. In de nadere planuitwerkingen zal hier rekening mee worden gehouden.
Over het planvoornemen heeft (voor)overleg plaatsgevonden met het HHNK en de gemeente Schagen. Onderstaand zijn de resultaten van die overleg weergegeven.
Waterkwantiteit
Uit het planvoornemen blijkt dat de realisatie van het plan een substantiële toename van verharding en bebouwing tot gevolg heeft. Uitgaande van de plannen vindt binnen het plangebied een verhardingstoename plaats van circa 4.150 m2. Door deze toename aan verharding zal de neerslag versneld worden afgevoerd van het terrein. Zonder compenserende maatregelen zal de waterhuishoudkundige situatie hierdoor verslechteren.
Het plangebied is momenteel onverhard. De exacte toename aan verharding betreft de openbare ruimte waar sprake is van versnelde afvoer van hemelwater, de bebouwing en 50% van de kavels exclusief bebouwing.
De initiatiefnemer van het ruimtelijk plan is verantwoordelijk voor de regeling, de financiering en de realisatie van compenserende maatregelen. Om de effecten van de verhardingstoename te compenseren dient het wateroppervlak in het peilgebied uitgebreid te worden met minimaal 618 m2 waterberging (compensatieopgave van 14,9 %).
In 2016 is er een watervergunning verleend voor het plan 'Witte Kool' ter hoogte van De Peperbus in Sint Maarten. Hierin is afgesproken dat de benodigde watercompensatie gerealiseerd zou worden in het plan Rode Kool. Dit betreft 97 m2. Aangezien deze compensatie doorgeschoven is naar dit plan, zijn afspraken gemaakt met de initiatiefnemer en gemeente over de realisatie van de totale watercompensatie Rode Kool en Witte Kool. Afgesproken is dat de compensatie tenminste dient te zijn gerealiseerd op het moment dat de bouwwerkzaamheden gereed zijn.
De totale compensatieopgave ligt hiermee op crica 715 m2 (618 m2 + 97 m2 ). Een deel van deze watercompensatie (circa 300 m2) wordt door de gemeente op de Groenedijk 1 gecompenseerd. De ontwikkelaar van het plan “Rode Kool” en de gemeente zullen zich tot het uiterste inspannen, om de noodzakelijke resterende watercompensatie te realiseren in hetzelfde peilgebied. De inspanningen zullen enerzijds zijn gericht op het maken van een verbinding met de hoofdwaterloop welke is gelegen parallel aan de Kastanjelaan en anderzijds gericht zijn op het zoeken van aansluiting bij het watersysteem van het voorgenomen woningbouwplan op de naast het plangebied gelegen gronden.
Wateroverlast
Zoals bekend, is het klimaat in snel tempo aan het wijzigen. Dit betekent in praktijk ook hevigere buien zoals we recentelijk in juni 2021 ook in Schagen hebben ondervonden. Deze hevigere buien zullen als gevolg hebben dat het waterpeil aanzienlijk kan gaan stijgen. Bij het plan Rode Kool grenst een deel van de kavels aan het water. Het stijgen van het waterpeil kan worden ervaren als wateroverlast als dit bij bewoners in hun tuin komt te staan.
Het is dan ook aan te raden om de nieuwe bewoners hierover voor te lichten en hier bij het inrichten van de tuin en eventueel plaatsen van beschoeiing rekening mee te houden.
Tevens is het aan te raden om een drooglegging ten opzichte van het vloerpeil van de woningen te hanteren van niet minder dan 1,20m om overlastsituaties vanuit het watersysteem te voorkomen.
Vergunningen en ontheffingen
Voor werkzaamheden in, onder, langs, op, bij of aan oppervlaktewater, waterkeringen en wegen in het beheer van het hoogheemraadschap en het aanleggen van =800 m² verharding is een watervergunning of ontheffing van het hoogheemraadschap nodig. Afhankelijk van de complexiteit van de aanvraag en/of werken is het belangrijk om hierover in een vroeg stadium overleg te starten, zodat onderzoeken tijdig kunnen worden gestart en wordt voorkomen dat onnodige onderzoeken worden gedaan.
Conclusie
Uit het oogpunt van het aspect water gelden geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen van dit bestemmingsplan, mits de adviezen uit de watertoets gevolgd worden en de watercompensatie zoals afgesproken met het HHNK wordt gerealiseerd.
4.7 Hinder Van Bedrijven
Op grond van de Wet milieubeheer zijn bedrijven en instellingen verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Door middel van de milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder in woongebieden zoveel mogelijk voorkomen.
Uit de geactualiseerde publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt de richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en hinder-gevoelige objecten, zoals woningen, om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.
Er dient te worden aangetoond dat het plan buiten de invloedssfeer van bedrijvigheid in de nabije omgeving valt. Tevens dient te worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor de nabijgelegen functies. Aan de noord- en westzijde grenst het plangebied aan woningen. Aan de oost en zuidzijde grenst het plangebied aan agrarische cultuurgrond. Op deze gronden is agrarische bedrijvigheid toegestaan.
Bij de teelt van gewassen (akkerbouw, fruitteelt) moet rekening worden gehouden met 'spuitzones'. Dit is een zone (gebaseerd op jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State), die moet worden aangehouden ten opzichte van de gronden waarop gewassen worden gehouden en waar gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. De zone is bedoeld om, voor omliggende functies, een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen en voor de omliggende agrarische bedrijven dat zij hun bedrijfsvoering ongehinderd kunnen uitvoeren.
De richtafstanden die zijn opgenomen in de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) hebben geen betrekking op open teelten en zijn daarmee niet bruikbaar (ABRvS 23 september 2009, zaaknummer 200900570/1/R2).
Bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bestaan wettelijk geen bepalingen inzake de minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen worden geteeld en nabijgelegen woningen. In het kader van een bestemmingsplan dient een afweging van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen plaats te vinden. Hierbij dient de aan te houden afstand tussen de activiteit en nabijgelegen gevoelige objecten zodanig gekozen te worden, dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het gevoelige object kan worden gegarandeerd. Vanwege het ontbreken van wetgeving is een in de praktijk (als gevolg van jurisprudentie) gegroeide vuistregel ontstaan die aangeeft dat een afstand van 50 m tussen agrarische gronden met open teelten (veelal fruitteelt) en een voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige functies in acht moet worden genomen. De gevels van de beoogde woningen in het plangebied tot de grens van deze bedrijvigheid zijn gelegen binnen deze afstand.
Zowel in de huidige planologische situatie als in de toekomstige planologische situatie zijn de beoogde gronden bestemd als 'Woongebied'. Dat betekent dat bij de vaststelling van het vigerende bestemmingsplan reeds is onderzocht en geconcludeerd dat een woonfunctie passend is op deze locatie. De locatie is gelegen direct grenzend aan het dorp waar al woonfuncties aanwezig zijn.
Vanwege de huidige bestemming 'Woongebied' en de ligging van het plangebied direct grenzend aan het dorp heeft het agrarisch bedrijf in de huidige situatie al te maken met beperkingen. Het agrarisch bedrijf moet op grond van de milieuregels zoals opgenomen in het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling nu al driftreducerende spuittechnieken en/of maatregelen toepassen zodat de aanwezige (planologische) toegestane woonfuncties hier geen hinder van ondervinden. Voorliggend bestemmingsplan brengt geen verslechtering van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woningen met zich mee. Omdat het plangebied en het gebruik niet wijzigt met voorliggend bestemmingsplan wordt het agrarisch bedrijf niet verder beperkt in de bedrijfsvoering.
In de directe nabijheid van het plangebied vinden in de huidige situatie voor het overige geen milieubelastende activiteiten plaats die van invloed zijn. Daarnaast hebben de te realiseren woningen geen invloed op overige nabijgelegen functies.
Conclusie
Wat betref het aspect hinder van bedrijven is het planvoornemen uitvoerbaar en is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat .
4.8 Verkeer En Parkeren
Verkeer en parkeren
In de omgeving van het plangebied is in de huidige situatie een hoge parkeerdruk. Uitgangspunt van het planvoornemen is dan ook dat per toegevoegde wooneenheid ook voldoende parkeergelegenheid wordt toegevoegd. Hiermee voorziet het plan als zodanig op zichzelf in de behoefte aan parkeerplaatsen die hiermee ontstaat.
Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nr. 381 'Toekomstbestendig parkeren, Van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (2018) van het CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte) zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen. De richtlijnen van het CROW gaan uit van een bandbreedte van minimale en maximale parkeerkencijfers. Daarnaast heeft de gemeente Schagen haar eigen parkeerbeleid 'Nota Parkeernormen Schagen 2016'. De parkeernormennota van de gemeente Schagen gaat uit van het gemiddelde van de minimale en maximale parkeerkencijfers (afgerond naar boven).
Verkeer
De realisatie van De Rode Kool leidt tot een toename van de verkeersaantrekkende werking van en naar het plangebied. De verkeersgeneratie als gevolg van het plan, is bepaald op basis van de CROW-publicatie 381 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. In Sint Maarten is sprake van de stedelijkheidsgraadniet stedelijk.Het plangebied valt onder de categorie rest bebouwde kom. Rekening moet worden gehouden met 7 a 8 autoverkeersbewegingen per dag per woning. Uitgaande van een worst-case scenario kunnen vanwege het plan 256 motorvoertuigen per weekdagetmaal op de Kastanjelaan, Lijsterbesweg en De Omloop als gevolg van het planvoornemen worden verwacht. Vanwege de capaciteit van omliggende wegen is dit niet van een dusdanige orde van grootte dat hierdoor problemen voor de verkeersafwikkeling hoeven te worden verwacht.
Parkeren
Op grond van de gemeentelijke parkeernota en de CROW-kencijfers zijn op grond van het programma dat is opgenomen in het stedenbouwkundig plan, minimaal 64 parkeerplaatsen nodig. In het stedenbouwkundig plan zijn 51 parkeerplaatsen in het openbaar gebied opgenomen. Twee hoekwoningen hebben elk één parkeerplaats en een garage op eigen terein. Op grond van de gemeentelijke parkeernota mogen deze parkeerplaatsen op eigen terrein voor 1,8 parkeerplaats per woning worden meegenomen in de berekening. Het aantal aanwezige parkeerplaatsen bedraagt daarmee 54,6 (2 x 1,8 + 51). Er is in het plangebied een tekort aan 10 parkeerplaatsen.
In overleg met de gemeente Schagen is afgesproken om een deel van de parkeerbehoefte buiten het plangebied op te vangen. Omdat hiermee afgeweken wordt van de Parkeernota gemeente Schagen dient de gemeenteraad hier een besluit over te nemen.
Om te bepalen of er parkeerplaatsen beschikbaar zijn buiten het plangebied heeft de gemeente in de omgeving een parkeerdrukmeting uitgevoerd.
Figuur 9. Grenzen 100 meter parkeerdrukmeting gemeten vanuit het midden van het plangebied.
Bij deze parkeerdruk meting is echter van een straal van 100 meter uitgegaan in plaats van een loopafstand van 100 meter, zoals de parkeernota voorschrijft. Als deze twee met elkaar vergeleken worden, dan valt de Lijsterbesweg buiten de 100 meter loopafstanden, evenals de laatste parkeerplaatsen in de Kastanjelaan. Omdat in de Kastanjelaan drie vakken liggen en het niet inzichtelijk is hoeveel auto's er per locatie vrij waren, worden de beschikbare aantallen van de Kastanjelaan met 1/3e verminderd. Gezien de vakgroottes lijkt dit een veilige aanname.
Binnen 100 meter loopafstand, gerekend vanaf het centrum van het plan in De Omloop zijn minimaal 5 parkeerplaatsen beschikbaar. In de Kastanjelaan zijn minimaal 2/3 * 3 = 2 parkeerplaatsen beschikbaar. Dit levert samen nog een structureel tekort van 3 parkeerplaatsen op. Dit tekort kan opgelost worden door in overleg met de gemeente binnen de loopafstand van 100 meter extra parkeerplaatsen aan te leggen.
Conclusie
Ondanks de toename van de verkeersaantrekkende werking van en naar het plangebied worden geen problemen voor de verkeersafwikkeling verwacht. Met het aanleggen van de benodigde extra parkeerplaatsen worden voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd om te voldoen aan de parkeerbehoefte van het planvoornemen. Wat betreft verkeer en parkeren is het planvoornemen dan ook uitvoerbaar.
4.9 Luchtkwaliteit
Het plan dient te voldoen aan regels voor luchtkwaliteit. Aangetoond moet worden dat er geen normen worden overschreden. Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer.
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. De eerste verlenging liep tot en met 31 december 2016. De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft het NSL voor een tweede maal verlengd, tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Het Besluit tweede verlenging NSL is per 1 januari 2017 in werking getreden.
Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd. PM10 en PM2,5 hangen overigens sterk samen. De fractie PM2,5 is onderdeel van het PM10. Wanneer de luchtkwaliteit aan de PM10 normen voldoet wordt ook aan de PM2,5 normen voldaan.
Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
- woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
- projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor NO2 of PM10 bijdragen, wat overeenkomt met 1,2 µg/m3 (Grenswaarde in 2017 is 1.241 auto's dan wel 109 vrachtwagens per weekdagetmaal).
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van 32 woningen. De voorgaande vrijstellingsregeling voor woningbouwprojecten is van toepassing op het planvoornemen van dit bestemmingsplan.
Conclusie
Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.
4.10 Duurzaamheid
Duurzaamheid van een gebied of in relatie tot een ruimtelijke ontwikkeling kan tot uitdrukking komen in de thema's: kwaliteit van de leefomgeving, water, energie, mobiliteit, natuur/ecologie en milieu. Onder deze laatste kan onder meer het volgende worden verstaan: gezondheid, externe veiligheid, materiaalkeuze en hergebruik van materialen, duurzaam slopen, geluid, lucht en beheer/onderhoud van een gebied of gebouw. Er bestaat geen wettelijke verplichting om het thema duurzaamheid in bestemmingsplannen vast te leggen. Wel vormt het een belangrijk onderwerp in het sociaal-maatschappelijke debat en daarmee een belangrijk aandachtspunt in het overheids-beleid. Gemeenten streven in dat kader naar een duurzame (gebouwde) omgeving. Bestemmingsplannen kunnen echter beperkt worden gehanteerd om duurzame energieaspecten te regelen. Voor eventuele ambitieuze duurzame energiedoelstellingen dienen dan ook extra instrumenten, zoals privaatrechtelijke overeenkomsten, ingezet te worden.
De Regionale Omgevingsdienst Noord-Holland Noord heeft samen met de gemeenten in deze regio een brochure ontwikkeld over duurzaam bouwen en wonen. In 2020 mogen alleen nog energie-neutrale of energieopwekkende woningen worden gebouwd. Middels deze brochure wordt inspiratie geboden hoe hiermee om kan worden gegaan. Voor vragen op het gebied van duurzaam (ver)bouwen, energiebesparing of energie opwekken kunnen inwoners en ondernemers van Noord-Holland Noord tegenwoordig bij het Duurzaam Bouwloket terecht. De gemeente Schagen participeert hier in.
De gemeente Schagen geeft uitvoering aan de Energieagenda 2017. Schagen ondersteunt, faciliteert en initieert projecten, zodat het energieverbruik vermindert en er meer duurzame energie wordt opgewekt. Een van de speerpunten is meer energie neutrale nieuwbouw. Schagen wil de energietransitie ondersteunen en versnellen om uiteindelijk in 2040 energie-neutraal te zijn. Daarom is besloten om alle nieuwbouw aardgasvrij te realiseren. De gemeente begeleid particuliere bouwers in een vroeg stadium van de planontwikkeling, waardoor hogere ambities worden gehaald.
Conclusie
Voor de ontwikkeling van een nieuw woongebied zijn duurzaamheidsambities belangrijk en een kans. De woningen worden zoals verplicht aardgasvrij gerealiseerd.
4.11 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
De bij elk ruimtelijk plan uit te voeren m.e.r.-beoordeling houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken. Op het planvoornemen is categorie D11 van het Besluit m.e.r. van toepassing. De hiervoor geldende drempelwaarden worden evenwel niet overschreden met de in het plangebied beoogde activiteiten. Voor dit bestemmingsplan is daarom de vormvrije m.e.r.-beoordeling van toepassing. Aan de hand hiervan wordt beoordeeld of een voorgenomen activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen zal hebben.
Er is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld (Bijlage 9). Gezien de kenmerken van de potentiële effecten van het voornemen in combinatie met de kenmerken/gevoeligheid van de omgeving waarin deze optreden, is de impact van het plan op het milieu gering te noemen. Het is dus niet noodzakelijk om een mer op te starten. Hierop zal door het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit worden genomen. Dit besluit wordt te zijner tijd als bijlage bij deze bestemmingsplantoelichting opgenomen.
Conclusie
Het project geeft geen aanleiding voor een vervolgonderzoek in het kader van een m.e.r. of een m.e.r.-beoordeling.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Algemeen
Wet ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening
Op 1 juli 2008 zijn de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld op grond van de Wro en het Bro.
Op grond van artikel 3.1.3 van het Bro moet een bestemmingsplan worden uitgewerkt in:
- een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven;
- bestemmingen die bij of krachtens wet kunnen worden voorgeschreven;
- regels die bij of krachtens wet kunnen worden voorgeschreven;
- voor zover nodig uitwerkings-, wijzigings- en afwijkingsregels.
Daarnaast dient een dergelijk plan vergezeld te gaan van een toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten, de uitkomsten van het onderzoek en de uitkomsten van het overleg zijn vermeld.
De invoering van de nieuwe Wro en het nieuwe (Bro) heeft op 1 juli 2008 plaatsgevonden. Bij het opstellen van het bestemmingsplan is de geldende wet- en regelgeving toegepast.
Op grond van artikel 1.2.1 van het Bro (in werking getreden op 1 januari 2010) moet het bestemmingsplan digitaal beschikbaar gesteld worden. Om dit mogelijk te maken moet het bestemmingsplan worden uitgewerkt in een zogenoemde GML. In de GML is er een koppeling tussen de kaart, regels en toelichting (het bestemmingsplan) gemaakt. Deze koppeling van de kaart, regels en toelichting is de zogenoemde verbeelding van het bestemmingsplan. Hiervoor moet het bestemmingsplan worden opgesteld overeenkomstig de RO-standaarden:
- Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012);
- Standaard toegankelijkheid ruimtelijke instrumenten 2012 (STRI2012);
- Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2012 (2012).
Het voorliggende bestemmingsplan is zo opgesteld dat het bestemmingsplan digitaal beschikbaar gesteld kan worden. Dit betekent dat
- alle verschillende onderdelen van de kaart een zogenoemde IMRO2012-code hebben;
- de digitale kaart is opgesteld volgens de standaardtechniek voor uitwisseling GML;
- de regels overeenkomstig de SVBP2012 zijn opgesteld;
- de toelichting en regels digitaal aan de kaart zijn gekoppeld.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking getreden. Met de inwerkingtreding van de Wabo is een deel van de Wro opgenomen in de Wabo.
Op grond van de Wabo en het Bor is de omgevingsvergunning ingevoerd. In de omgevingsvergunning worden verschillende vergunningstrajecten (zoals bouwvergunning, milieuvergunning, etc.) gebundeld. In artikel 2.1 van de Wabo is een algemeen gebruiksverbod opgenomen. Op grond hiervan is voor een gebruik dat op grond van een bestemmingsplan niet is toegestaan een omgevingsvergunning noodzakelijk.
5.2 Bestemmingplanprocedure
In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:
Voorbereidingsfase
De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Bro haar voornemen (vaak in de vorm van een voor-ontwerpbestemmingsplan) beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden. Ook biedt de gemeente eventueel de mogelijkheid om een reactie te geven op het voorontwerpbestemmingsplan via inspraak. De gemeente geeft een reactie op de overleg- en inspraakreacties. De uitkomsten hiervan worden vermeld in de toelichting bij het ontwerpbestemmingsplan en voor zover noodzakelijk verwerkt in regels en verbeelding.
Terinzageleggingsfase
Na de aankondiging in de Staatscourant en op de internetpagina van de gemeente wordt het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.
Vaststellingsfase
Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste 12 weken vast.
Beroepsfase
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Indien Gedeputeerde Staten of de Inspectie Leefomgeving en Transport een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging uiterlijk 6 weken na vaststelling. Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan zienswijzen van Gedeputeerde Staten en/of de Inspectie Leefomgeving en Transport, wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.
5.3 Bestemmingen
In deze paragraaf is een korte toelichting op de juridische regels behorende bij het plan gegeven. Er is voor een zo eenvoudig mogelijke planologische regeling gekozen die voorziet in een helder stelsel van regels en de nodige flexibiliteit biedt. Aan de hand van de bestemmingsregels kan het planvoornemen worden gerealiseerd. In de toekomst kan de gerealiseerde situatie vervolgens worden gehandhaafd.
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
BEGRIPPEN
In dit artikel worden waar nodig de in de regels gebruikte begrippen verklaard. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. Een deel van deze begrippen is voorgeschreven in de SVBP2012.
WIJZE VAN METEN
De wijze waarop maten, afstanden en dergelijke gemeten moeten worden, is voor een belangrijk deel voorgeschreven in de SVBP2012. Deze regels zijn overgenomen in artikel 2 van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In deze paragraaf zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welke gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden. De toekenning van bestemmingen tot een bepaald perceel is gebaseerd op het gewenste gebruik en een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing.
Het bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen: Verkeer - Verblijf, Woongebied en Waarde - Archeologie 3.
ARTIKEL 3 - VERKEER - VERBLIJF
De ontsluitingswegen voor de woningen hebben de bestemming 'Verkeer - Verblijf'. Ook de hoofdontsluiting is bestemd als 'Verkeer - Verblijf'. Naast woonstraten en pleinen zijn ook voet- en rijwielpaden en parkeervoorzieningen toegestaan.
ARTIKEL 4 - WOONGEBIED
Het plangebied heeft de bestemming 'Woongebied'. In de regels is de maximale goot- en bouwhoogte opgenomen. Voor de gehele bestemming 'Woongebied' geldt dat 32 woningen gebouwd mogen worden. Dit is bepaald in de Algemene bouwregels. De mogelijkheid voor het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis en/of een bed and breakfast is overeenkomstig het gemeentelijk beleid opgenomen.
ARTIKEL 5 - WAARDE - ARCHEOLOGIE 3
Om de archeologische waarden in het gebied te beschermen is er een dubbelbestemming toegekend aan de gronden. Aan deze bestemming zijn regels verbonden als het gaat om grondbewerking.
Daarbij wordt naar gekeken als de oppervlakte van nieuw te bouwen bouwwerk groter is dan 500 m2 en de diepte van de grondbewerking dieper is dan 50 centimeter. Voor onder andere het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor het 'normale' onderhoud, met inbegrip van het vervangen van drainagewerken, is een uitzondering van toepassing. Het is voor het uitvoeren van die werkzaamheden niet noodzakelijk een omgevingsvergunning aan te vragen
Hoofdstuk 3: Algemene regels
ANTI-DUBBELTELREGEL
De anti-dubbeltelregel ziet er op toe dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden meegenomen. De anti-dubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden ten tijde van het geldende bestemmingsplan.
ALGEMENE GEBRUIKSREGELS
In de algemene gebruiksregels is vastgelegd welk gebruik in ieder geval strijdig is met de in de regels gegeven bestemmingsomschrijvingen.
ALGEMENE AFWIJKINGSREGELS
De algemene afwijkingsregels bieden enige flexibiliteit als het gaat om het afwijken van in het plan opgenomen maten en bieden ruimte om bepaalde voorzieningen te kunnen realiseren.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
OVERGANGSRECHT
De in het Bro voorgeschreven formulering van het overgangsrecht is opgenomen in deze regels.
In het plan zijn de al dan niet in directe relatie met een bestemming staande voorzieningen, zoals ondergrondse leidingen, wegen, paden, parkeervoorzieningen, bermen, geluidwerende voorzieningen, centrale installaties ten behoeve van de energievoorziening, voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing in de vorm van watergangen, duikers, waterkeringen en dergelijke in de bestemming begrepen, zonder dat dit uitdrukkelijk is vermeld.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
In artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is voorgeschreven dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor de gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Met het tweede lid van artikel 6.12 Wro kan worden afgeweken van de plicht een exploitatieplan vast te stellen, mits het verhaal van kosten anderszins is verzekerd.
De kosten voor de bouw, alsook de kosten voor de noodzakelijke onderzoeken, vanwege voorliggende ruimtelijke onderbouwing worden door initiatiefnemer gedragen. De kosten voor de gemeente betreffen de gebruikelijke kosten voor de planbegeleiding. Deze kunnen worden gedekt uit de legesheffing. Initiatiefnemer van het planvoornemen is een private partij. De kosten voor realisatie van het planvoornemen komen voor rekening van de initiatiefnemer.
Door het verlenen van de omgevingsvergunning is er de kans dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het projectgebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in de planschade wordt ingediend. Diegenen die schade lijden omdat hun onroerend goed in waarde vermindert, kunnen de schade verhalen (voor zover deze redelijkerwijs niet voor de aanvrager behoort te blijven) wanneer dit boven de 2% van de waarde van het onroerend goed uitkomt. Afspraken over de mogelijke kosten die samenhangen met deze tegemoetkoming in de planschade zijn in de tussen initiatiefnemer en gemeente overeengekomen anterieure overeenkomst opgenomen.
Voorgaande betekent dat de uitvoerbaarheid van het planvoornemen niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Vooroverleg
In het kader van het bestuurlijk vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 Bro is dit bestemmingsplan aan verschillende overlegpartners aangeboden, die daarmee in de gelegenheid zijn gesteld om een overlegreactie op het plan in te dienen.
Van de volgende overlegpartners is een reactie ontvangen:
- 1. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
- 2. PWN
Ad 1 Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
In de overlegreactie gaat het Hoogheemraadschap in op de onderwerpen Waterkwantiteit, Wateroverlast, vergunningen en ontheffingen. Over het planvoornemen heeft uitvoerig (voor)overleg plaatsgevonden met het HHNK, de gemeente Schagen en de initiatiefnemer. Verwezen wordt naar paragraaf 4.6 van de voorliggende toelichting waarin is ingegaan op deze onderwerpen.
Ad 2 PWN
Ingekomen overlegreactie A
Ter veiligstelling van in het plan te leggen c.q. aanwezige leidingen verzoekt PWNvooral ook die voorwaarden in acht te nemen die openbare nutsbedrijven nu eenmaal moeten stellen om hun taak in het algemeen belang te kunnen uitoefenen. PWN stelt het op prijs dat, voordat tot effectuering van het plan wordt overgegaan, in overleg wordt getreden met PWN
Gemeentelijke reactie A
Voordat tot effectuering van het plan zal worden overgegaan, wordt PWN betrokken bij de invulling van het plangebied in relatie tot de aan te leggen leidingen.
Ingekomen overlegreactie B
Het PWN-distributienet ten behoeve van de te realiseren nieuwbouw wordt ontworpen op de drinkwatervraag. Vervolgens wordt in overleg met de brandweer (gemeente) bestudeerd of het verzoek om bluswater (op de diverse locaties in het plan) in het ontwerp kanworden ingepast. In de gevallen dat dit niet kan worden gehonoreerd, dient de brandweer (gemeente) naar een alternatieve bluswatervoorziening uit te zien. PWN attendeert de gemeente erop dat alternatieven, naar eiegn inschatting, in een zeer vroeg stadium ontwikkeld dienen te worden zodat er voldoende financiële middelen voor vrijgemaakt kunnen worden.
Gemeentelijke reactie B
De gemeente neemt het door PWN aangedragen advies mee in de verdere concrete planontwikkeling.
Ingekomen overlegreactie C
PWN vraagt aandacht voor het standaarddocument VANN. Dit document is door de nutsbedrijven in Noord-Holland opgesteld ten behoeve van de aanleg van voorzieningen in nieuwbouwgebieden.
Gemeentelijke reactie C
De gemeente neemt het door PWN aangedragen standaarddocument VANN mee in de verdere concrete planontwikkeling.
Ingekomen overlegreactie D
In het belang van de volksgezondheid mogen de in het plan gelegen gronden geen gevaarlijke stoffen bevatten, die na leidingaanleg in het drinkwater terecht kunnen komen. Zonder tegenbericht neemt aan dat in het onderhavige plan geen vervuilde gronden aanwezig zijn
Gemeentelijke reactie D
Verwezen wordt naar paragraaf 4.2 van de voorliggende toelichting.
Tervisielegging ontwerp
Het ontwerp bestemmingsplan heeft met ingang van 18 november 2021 gedurende zes weken als ontwerp ter visie gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.
Vaststelling
De gemeenteraad van Schagen heeft het bestemmingsplan Rode Kool te Sint Maarten op 17 februari 2022 vastgesteld. Het raadsbesluit is als Bijlage 10 bijgevoegd.
Bijlage 1 Stedenbouwkundig Schetsontwerp
Bijlage 1 Stedenbouwkundig schetsontwerp
Bijlage 2 Schetsontwerp
Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 3 Archeologisch onderzoek
Bijlage 4 Archeologisch Advies Archeologie West-friesland
Bijlage 4 Archeologisch advies Archeologie West-Friesland
Bijlage 5 Bodemonderzoek
Bijlage 6 Beknopte Natuurtoets
Bijlage 6 Beknopte natuurtoets
Bijlage 7 Aerius-berekening
Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 8 Akoestisch onderzoek
Bijlage 9 M.e.r.-aanmeldnotitie
Bijlage 9 M.e.r.-aanmeldnotitie