inbreidingslocatie Meerpad
Bestemmingsplan - Gemeente Uitgeest
Vastgesteld op 23-06-2011 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Inbreidingslocatie Meerpad van de gemeente Uitgeest.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0450.BPMeerpad-vg02 met de bijbehorende regels.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan-huis-gebonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.6 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.7 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.8 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.9 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
1.10 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.11 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.
1.12 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.13 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.14 Bevi-inrichtingen
bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.15 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.16 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.17 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.18 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.19 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.20 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.21 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.22 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op het zelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.23 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.24 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.25 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.26 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Activiteitenbesluit, en voor zover de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
1.27 NEN
door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.
1.28 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.29 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.30 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.31 voorgevelrooilijn
de voorgevel of het verlengde van de voorgevel, evenwijdig aan de straat of weg.
Artikel 2 Wijze Van Meten
- A. Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.4 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn , het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
- B. Bij toepassing van het bepaalde in deze regels ten aanzien van de maatvoering worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftkokers, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. in afwijking van het bepaalde onder a is de bouw van aangebouwde bijbehorende bouwwerken bij het hoofdgebouw toegestaan, waarbij geldt dat:
- 1. de breedte van het bijbehorend bouwwerk niet meer bedraagt dan 2/3 deel van de voorgevel van de woning waaraan wordt gebouwd;
- 2. de hoogte van het bijbehorend bouwwerk niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag vermeerderd met 0,3 m, van de woning waaraan wordt gebouwd;
- 3. de diepte ten hoogste 1,25 m bedraagt;
- 4. de breedte van een uitbouw van het voorportaal niet meer bedraagt dan 1/3 deel van de voorgevel van de woning waaraan wordt gebouwd;
- 5. de diepte van een uitbouw van het voorportaal niet meer bedraagt dan 0,6 m;
- c. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1m;
- d. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m, indien:
- 1. erfafscheidingen op meer dan 1 m achter de voorgevelrooilijn worden geplaatst;
- 2. erfafscheidingen op meer dan 1 m van de weg of openbaar groen worden geplaatst;
- e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen en water.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd en geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting ten hoogste 3 m bedraagt.
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld', het wonen in gestapelde woningen daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen en water.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
5.3 Specifieke gebruiksregel
De vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning met een maximum van 40 m².
Artikel 6 Waarde - Archeologie
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de bouwvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de bouwvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:
- a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
- b. brandweeringang;
- c. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- d. de ruimte tussen bouwwerken;
- e. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afgeweken kan worden verleend - bij omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Een omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Waarde archeologie
Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming Waarde - Archeologie geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:
- a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Inbreidingslocatie Meerpad'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Langebuurt 9 in Uitgeest is momenteel het bedrijf Aannemersbedrijf J.M. Putter gevestigd. Dit bedrijf zal binnen de planperiode verhuizen naar het bedrijventerrein ten noorden van de kern Uitgeest.
Het voornemen is het plangebied vervolgens te herontwikkelen als inbreidingslocatie. Deze ontwikkeling voorziet in de bouw van 28 appartementen en 10 grondgebonden woningen. Deze herontwikkeling past echter niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Het voorliggende bestemmingsplan biedt een passende juridische regeling waarbinnen de beoogde ontwikkeling planologisch mogelijk is, en toetst of de ontwikkelingen passen binnen een goede ruimtelijke ordening.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt ten oosten van de Langebuurt. Deze straat vormt de westgrens van het plangebied. Aan de zuidkant wordt het plangebied begrensd door het Meerpad, een zijweg van de Langebuurt. Het plangebied wordt aan de noord- en de oostkant begrensd door een waterloop die uitkomt op het Binnenmeer, Het plangebied is kadastraal bekend gemeente Uitgeest, sectie B, nummers 3301, 6827, 6830, 8952 en 9111.
De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1 ligging plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Ter plaatse van het plangebied vigeert momenteel het bestemmingsplan 'Kom'. Dit bestemmingsplan is op 27 september 1979 vastgesteld door de gemeenteraad en op 20 januari 1981 goedgekeurd door de Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland
Het bestemmingsplan treedt in werking in plaats van het bovenstaande bestemmingsplan voor zover het plan betrekking heeft op het vigerend bestemmingsplan. In het vigerend bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Bedrijven', 'Eengezinswoningen met bijbehorende erven klasse A', 'Erven-1', 'Erven-2' en 'Water'. De realisatie van woningbouw is niet mogelijk binnen het vigerend bestemmingsplan. Het bestemmingsplan Inbreidingslocatie Meerpad dient als juridische regeling die deze ontwikkeling mogelijk maakt.
1.4 Planvorm
Het bestemmingsplan heeft ten doel de herontwikkeling van het plangebied planologisch mogelijk te maken. Om deze ontwikkeling van een goede juridische regeling te voorzien is voor een gedetailleerde planvorm gekozen, daarbij is elke functie van zijn eigen toegesneden bestemming met bijbehorende bouwregels voorzien. Enige flexibiliteit wordt geboden middels het mogelijk maken van kleinschalige functieveranderingen en algemene ontheffingsregels. Middels deze regeling wordt voldoende rechtszekerheid geboden voor omwonenden en toekomstige gebruikers van het plangebied. Een nadere toelichting op de planvorm is te vinden in Hoofdstuk 3.
1.5 Planproces
De ontwikkeling is reeds opgenomen in de gemeentelijke Toekomstvisie en de Structuurvisie. In dit kader hebben burgers via burgerraadpleging al de mogelijkheid gehad te reageren op het initiatief.
Derhalve wordt voor dit bestemmingsplan geen toepassing gegeven aan de gemeentelijke inspraakverordening. Het plan is tijdens een informatiebijeenkomst op 1 juni 2010 gepresenteerd aan omwonenden. Een verslag hiervan is opgenomen in Hoofdstuk 6.
Het voorontwerpbestemmingsplan is wel toegezonden aan de diverse overlegpartners. Een beschrijving hiervan is opgenomen in Hoofdstuk 7.
Wel wordt voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan de procedure zoals voorgeschreven door de Wro doorlopen. Dat betekent dat het ontwerpbestemmingsplanplan conform artikel 3.4 Awb, gedurende 6 weken ter inzage heeft gelegen. Gedurende deze periode was eenieder in de gelegenheid gesteld tot het indienen van zienswijzen. Een beschrijving hiervan is opgenomen in Hoofdstuk 6.
1.6 Leeswijzer
Aan de hand van de ruimtelijke en de functionele structuur wordt in hoofdstuk 2 de visie op het plangebied beschreven en wordt de gewenste ontwikkeling beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het voor dit bestemmingsplan relevante beleid kort samengevat. In hoofdstuk 4 wordt een toelichting gegeven op de regels en worden de keuzes en gedachten die ten grondslag liggen aan de bestemmingsplanregeling toegelicht.
In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan getoetst aan de diverse milieu- en andere sectorale aspecten. Hoofdstuk 6 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Hoofdstuk 7 geeft ten slotte een verslag van het gevoerde vooroverleg met andere overheden en overlegpartners.
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Inleiding
Dit hoofdstuk bevat een analyse van de bestaande situatie in het plangebied en de directe omgeving. Tevens bevat het hoofdstuk de gebiedsvisie op het plangebied en een visie op de ontwikkelingen die planologisch mogelijk worden gemaakt middels het bestemmingsplan.
2.2 Bestaande Situatie
Het plangebied ligt in de kern Uitgeest. Het plangebied ligt in de hoek van de Langebuurt en de Meldijk, ten noorden van het Binnenmeer. Aan de overzijde van dit meer ligt, op enige afstand, de A9 van Heemskerk-Beverwijk naar Alkmaar. De locatie maakt deel uit van het historische gedeelte van de kern Uitgeest.
De omgeving van Uitgeest maakt deel uit van het Nationaal Landschap 'Laag Holland'. Kenmerkend voor dit landschap zijn de droogmakerijen met hun verkaveling langs meetkundige lijnen, de zgn. slagenverkaveling. Ook aan de Langebuurt en de Meldijk komt deze verkavelingsstructuur voor. De slagen bestaan uit lange, vaak smalle kavels, loodrecht op de Langebuurt, die tussen deze straat en het Binnenmeer lopen. De bebouwing volgt deze verkavelingsstructuur. Door de vaak smalle percelen zijn de kavels in veel gevallen diep bebouwd, waarbij bijna de helft van de kavel wordt gebruikt voor bebouwing. De randen langs het water zijn niet of dun bebouwd en hebben een groen karakter. De bebouwing aan de Langebuurt staat dicht op de weg, waardoor deze straat een smal profiel heeft. De bebouwing is opgericht in één tot twee bouwlagen, afgedekt met een kap. In enkele gevallen hebben de panden een groene houten gevel, kenmerkend voor deze streek. De bebouwing ten zuiden van het plangebied is wat hoger. Hier staat ondermeer de voormalige school, die recent is verbouwd tot appartementengebouw.
De omgeving van het plangebied heeft vooral een woonfunctie. Wel zijn in de (directe) van het plangebied diverse solitair gelegen functies gelegen. Aan de Langebuurt, direct ten noorden van het plangebied,is een drankenhandel gevestigd, direct ten zuiden zit een bedrijf. Aan de overzijde van de straat ligt een café. Het plangebied ligt ten noorden van de centrumvoorzieningen, zoals de kerk, het gemeentehuis en de winkels voor dagelijkse voorzieningen, die op loopafstand liggen.
In de bestaande situatie bevindt zich binnen het plangebied aan de Langebuurt 9 een aannemersbedrijf. Voor de bedrijfsvoering zijn diverse gebouwen aanwezig, die vooral is geclusterd tegen de Langebuurt. Ook is een groot deel van het terrein verhard ten behoeve van buitenopslag. Het bedrijfsterrein wordt ontsloten via een brede oprit tussen de woningen Langebuurt 9 en Langebuurt 7. Dit vormt een gat in de bebouwingsstructuur. Achterop het terrein, grenzend aan het Binnenmeer, staat een vrijstaande woning. Deze woning wordt ontsloten via het Meerpad, die ten zuiden van het perceel Langebuurt 11-13 uitkomt.
2.3 Toekomstige Situatie
Binnen de planperiode van dit bestemmingsplan zal het aannemersbedrijf Putter verhuizen van de locatie Langebuurt naar het bedrijventerrein ten noorden van de kern Uitgeest. Het plangebied komt vrij voor een nieuwe functie. In het kader van de herontwikkeling zal de bestaande bebouwing worden afgebroken. De bestaande woning aan het Meerpad, alsmede de woningen Langebuurt 9 en Langebuurt 11-13 zal behouden blijven.
Gezien de functionele opbouw van de omgeving, is in overleg met de gemeente Uitgeest gekozen voor een invulling met een woonprogramma, waarbij de nadruk ligt op de doelgroep zorg/senioren. Daartoe zullen 28 appartementen worden gerealiseerd. De appartementen zijn bedoeld voor starters en senioren. Voor deze doelgroepen is momenteel weinig aanbod beschikbaar binnen Uitgeest, wat de doorstroming belemmert. Daarnaast worden 10 grondgebonden woningen gebouwd. Bovendien is ervoor gekozen de bebouwing qua hoogte en intensiteit richting het Meerpad en de Langebuurt, op te bouwen. Hierdoor krijgt de noordzijde van het plangebied, richting het water, een groener en extensiever karakter krijgt.
Dit is uitgewerkt door in het midden van het ontwikkelingsgebied (langs het Meerpad) een bouwvolume voor 22 appartementen te situeren. Dit appartementengebouw van 3 bouwlagen met kap, strookt qua volume en richting (met de 'slagen' mee) met de bouwmassa's van de aanliggende bebouwing. De relatie met de bestaande bebouwing wordt verder versterkt door gebruik te maken van dwarskappen. De gevels worden gedeeltelijk bekleed met groen geverfd hout, waarmee aangesloten wordt bij de streekeigen bebouwing elders in de buurt van het plangebied. Vanuit de Langebuurt begeleidt dit appartementenblok het Meerpad richting het water. Aan de noordzijde van de appartementen ontstaat er een klein hof, waar tevens geparkeerd wordt.
Een tweede blok voor 6 appartementen wordt gerealiseerd aan de Langebuurt, tussen de woningen Langebuurt 7 en 9. Hierdoor wordt het bestaande 'gat' dichtgebouwd en de wand van de Langebuurt versterkt. Deze bebouwing wordt opgericht in 2 bouwlagen met dwarskap (nokhoogte ca. 11 meter) , en sluit daarmee aan op de aangrenzende panden.
Langs de randen van het terrein worden 10 grondgebonden woningen gesitueerd. Dit betreffen 4 geschakelde woningen, 4 twee-onder-één-kapwoningen en 2 vrijstaande woningen. Deze woningen sluiten qua nok- en goothoogte aan bij de bebouwing aan de Meldijk. De tuinen van deze woningen zijn naar het water gericht, zodat het groene karakter van het Binnenmeer wordt versterkt.
Het plangebied zal voor autoverkeer worden ontsloten via het Meerpad. Centraal in het plangebied tussen de grondgebonden woningen en de appartementenblokken, komt een centrale hof. In deze hof is voorzien in een deel van de benodigde parkeercapaciteit. Daarnaast zijn aan het Meerpad, bij de entree van het plangebied, eveneens parkeerplaatsen gesitueerd ten behoeve van de woningen. Een smalle (voetgangers)steeg zal een langzaam verkeersverbinding vormen tussen de centraal gelegen hof en de Langebuurt.
2.4 Welstand
Het voornemen is op 19 oktober 2009 getoetst door de Stichting Welstandszorg Noord-Holland, commissie Kennemerland. De commissie is van mening dat het voorgenomen plan past binnen de omgeving en voldoet aan alle redelijke eisen van welstand.
2.5 Verkeer
Inleiding
In onderstaande paragraaf is de verkeersstructuur in en rondom het plangebied beschreven. Vervolgens is gekeken naar de verkeersafwikkeling en de parkeerbehoefte en is bepaald of de nieuwe ontwikkeling zal leiden tot problemen op deze aspecten.
Verkeersstructuur
Bereikbaarheid voor gemotoriseerd verkeer
De nieuwe woningen en appartementen zullen ontsloten worden vanaf het Meerpad. Ook de appartementen direct langs de Langebuurt zullen vanuit het binnenterrein ontsloten worden. Het Meerpad geeft aansluiting op de Langebuurt. Vanaf de A9 kan via de N203, Langebuurt, Westergeest / Middelweg naar de locatie gereden worden. Een andere mogelijke route om de N203 en de A9 te bereiken is via de Langebuurt, Meldijk, Lagendijk en de Broekpolderweg. Eveneens kan in noordelijke richting via de Bonkenburg, Loef, Limmerweg en Geesterweg van en naar de A9 gereden worden.
De wegen rondom de locatie zijn gecategoriseerd als erftoegangswegen binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 30 km/h.
Bereikbaarheid voor langzaam verkeer en verkeersveiligheid
Op de 30 km/h wegen vind, conform de inrichting van deze wegen volgens Duurzaam Veilig, een gemengde verkeersafwikkeling plaats. Voor het langzaam verkeer loopt tussen het appartementen blok langs de Langebuurt en de bestaande bebouwing aan de Langebuurt een smalle (voetgangers)steeg.
Bereikbaarheid per openbaar vervoer
In de nabijheid van de locatie is geen openbaar vervoer gelegen. Op ca 1.500 m vanaf de locatie is het treinstation van Uitgeest gelegen. Hier halteren de treinen tussen Amsterdam en Den Helder en tussen Haarlem en Den Helder.
Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
Op de locatie zullen 38 nieuwe woningen / appartementen worden gerealiseerd. In de huidige situatie is op de locatie een aannemersbedrijf gevestigd. De verkeersgeneratie van dit bedrijf bedraagt ca 50 mvt/etmaal. Uitgaande van 38 woningen / appartementen en 6,3 mvt/etmaal per woning bedraagt de verkeersgeneratie van de nieuwe woningen ca 240 mvt/etmaal. Dit kental is gebaseerd op woonmilieutype centrum dorps uit publicatie 256 (CROW). Dit betekend dat ca 190 mvt/etmaal extra naar de locatie zullen komen. Door de bouw van woningen zal minder zwaar verkeer van en naar de locatie gaan dan in de huidige situatie.
Uit onderzoek1 van Goudappel Coffeng naar de Herinrichting van Westergeest blijkt dat de verkeersintensiteiten op de Langebuurt en de Westergeest laag zijn. De intensiteit op de Langebuurt zal niet meer dan 700 mvt/etmaal bedragen en de intensiteit op de
Westergeest niet meer dan 600 mvt/etmaal. Ook met het extra verkeer van de nieuwe ontwikkeling zal de intensiteit niet meer dan ca 900 mvt/etmaal bedragen. De autoverkeersintensiteiten zijn dusdanig dat een profiel zonder aparte voetpaden goed kan functioneren. Tot ca 1.000 mvt/etmaal is lopen en spelen op straat goed mogelijk.
De verkeersintensiteiten op de Middelweg, Meldijk, Lagendijk en Broekpolderweg zijn afkomstig uit het verkeersmodel 2008 van de Milieudienst IJmond. Hierin zijn de intensiteiten voor 2020 weergegeven. De ontwikkelingen op de locatie zijn in dit verkeersmodel reeds meegenomen.
Tabel Verkeersintensiteiten in 2020 afkomstig uit het verkeersmodel (mvt/etmaal)
2020 | |
Middelweg | 1.102 |
Meldijk | 1.677 |
Lagendijk | 765 |
Broekpolderweg | 1.422 |
De wegen zijn erftoegangswegen. Voor dergelijke wegen wordt een verkeersintensiteit tot 6.000 mvt/etmaal aanvaardbaar geacht. De intensiteit op de verschillende wegen ligt ver onder dit gestelde maximum. Gesteld kan dan ook worden dat de wegen voldoende zijn ingericht om een adequate en veilige afwikkeling van het verkeer mogelijk te maken.
Parkeren
Het benodigde aantal parkeerplaatsen is berekend aan de hand van de normen uit de parkeerbeleidsnota Uitgeest 2005, zie Bijlage 1. De normen hierin zijn vastgesteld en zullen gehanteerd worden om de rechtszekerheid te waarborgen.
Voor de nieuwe grondgebonden woningen is uitgegaan van dure woningen met een norm van 1,5 parkeerplaatsen per woning. Voor de appartementen is uitgegaan van middeldure woningen met een norm van 1,3 parkeerplaatsen per woning. Dit is gezien de huidige woningmarkt en het feit dat een aantal zorgappartementen worden gerealiseerd een reëel uitgangspunt.
Uit de parkeerbalans blijkt dat 52 parkeerplaatsen benodigd zijn om in de eigen parkeerbehoefte te kunnen voorzien. Er worden in het plangebied 53 parkeerplaatsen gerealiseerd.
Conclusie
De bereikbaarheid voor het gemotoriseerd verkeer en het langzaam verkeer is goed te noemen. Door het ontbreken van openbaar vervoer in de directe omgeving van de locatie is deze bereikbaarheid slecht. De verkeersveiligheid in het plangebied is voldoende gewaarborgd. Het extra verkeer ten gevolge van de nieuwe ontwikkeling leidt niet tot problemen in de verkeersafwikkeling. Tevens worden voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd om in de eigen parkeerbehoefte te kunnen voorzien. Het aspect verkeer staat de realisatie van de nieuwe woningen en appartementen dan ook niet in de weg.
- 1. Goudappel Coffeng, Actualisering RVMK Regio IJmond, 2008, 10 juni 2010, kenmerk MDY012/Huh/0134
2.6 Conclusie
Het planvoornemen past binnen de huidige structuur van de Langebuurt en voorziet in de verplaatsing van een niet in de omgeving passend aannemersbedrijf en de ontwikkeling van nieuwe woningen. De appartementen in het plangebied voorzien in woningen voor ouderen en starters waarmee er in Uitgeest een breder aanbod komt voor deze doelgroepen Daarnaast worden er eengezinswoningen gebouwd die passen bij de structuur van de directe omgeving van het plangebied.
2.7 Uitgangspunten Voor De Juridische Regeling
De juridische regeling is toegesneden op de ontwikkelingen die plaatsvinden en om de gewenste ruimtelijke uitstraling te verkrijgen en deze ook te behouden. Hiervoor zijn de volgende uitgangspunten voor de juridische regeling genomen:
- de gewenste structuur wordt vastgelegd;
- enige mate van flexibiliteit is wenselijk om tijdens de uitvoering van het project ondergeschikte aanpassingen gedurende de planvorming te faciliteren.
In het volgend hoofdstuk is aangegeven hoe deze punten zijn vertaald in de juridische regeling.
Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de planvorm voor het bestemmingsplan. Tevens wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag liggen en welke regeling wordt voorgesteld.
3.2 Algemeen
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevatten de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
Planvorm
Het bestemmingsplan heeft ten doel de herontwikkeling van het terrein van aannemersbedrijf J.M. Putter aan de Langebuurt 9 in Uitgeest planologisch mogelijk te maken. Om deze ontwikkelingen van een goede juridische regeling te voorzien is voor een gedetailleerde planvorm gekozen, waarbij elke functie zijn eigen toegesneden bestemming met bijbehorende bouwregels is voorzien. Enige flexibiliteit wordt geboden middels het mogelijk maken van kleinschalige functieveranderingen en algemene ontheffingsregels. Middels deze regeling wordt voldoende rechtszekerheid geboden voor omwonenden en toekomstige gebruikers van het plangebied.
Plankaart en regels
Dit bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en verbeelding. Regels en verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte. De toelichting heeft geen rechtskracht maar geeft de uitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van belang als het gaat om een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn verder algemene ontheffing- en wijzigingsregels opgenomen.
Bestemmingsvlak en bouwvlak
De in het plangebied aanwezige bestemmingen bestaan in de meeste gevallen uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de plankaart is aangeven waarbinnen gebouwen mogen worden gebouwd met in achtneming van de in de regels gestelde regels. Het bouwvlak is op de plankaart voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Om het gewenste karakter te verkrijgen en te behouden is gekozen om zowel een maximale bouwhoogte als een maximale goothoogte op te nemen.
Aanduidingen
Op de verbeelding is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen. Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen. Aanduidingen die een specifiek gebruik regelen zijn functieaanduidingen. Aanduidingen die aanvullende eisen stellen aan gebouwen of bouwwerken zijn bouwaanduidingen, een voorbeeld hiervan is de aanduiding 'gestapeld' binnen de bestemming Wonen voor de gestapelde woningen.
Opbouw planregels
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
- 1. inleidende regels;
- 2. bestemmingsregels;
- 3. algemene regels;
- 4. overgangs- en slotregel.
3.3 Inleidende Regels
Begrippen
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen, worden in dit artikel verklaard.
Tevens is in de Wijze van meten opgenomen dat bij de maatvoeringregels ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, liftkokers, luifels, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing worden gelaten, mits de overschrijding van bouw- of bestemmingsgrenzen niet meer bedraagt dan 1 m.
3.4 Bestemmingsregeling
In het hoofdstuk Bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren. In het bestemmingsplan komen de onderstaande bestemmingen voor.
Verkeer - Verblijfsgebied
Het openbaar gebied in het woongebied heeft een verblijfs- en verplaatsingsfunctie. Deze gronden zijn bestemd als Verkeer - Verblijfsgebied. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeren, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen, speeltoestellen en reclame-uitingen.
Wonen
De woningen zijn voorzien van de bestemming Wonen. Het beleid is erop gericht de gewenste kwaliteit van de woonomgeving vast te leggen. Naast de toekomstige situatie zo goed mogelijk vast leggen, is bij het toekennen van de bestemmingen het bieden van voldoende erfbebouwingsmogelijkheden voor de nieuwe grondgebonden woningen een uitgangspunt. De basis voor de regeling van de woonfunctie wordt gevormd door een regeling bestaande uit bouwvlakken voor het hoofdgebouw en een erfbebouwingsregeling voor bebouwing buiten het bouwvlak.
Bouwvlakken hoofdgebouwen
Bij de opstelling van het bestemmingsplan is voor alle woningen bepaald waar in de toekomstige situatie het hoofdgebouw (de woning zelf) en waar de bijgebouwen wenselijk zijn. Rekening houdend met rooilijnen en de vorm en maat van de andere gebouwen aan de Langebuurt, zijn op de bestemmingsplankaart bouwvlakken opgenomen waarmee de plaats van hoofdgebouwen juridisch is vastgelegd. Per hoofdgebouw is de maximale bouwhoogte afgestemd op de toekomstige situatie. Voor gestapelde woningen is de aanduiding 'gestapeld' opgenomen. Binnen deze aanduiding zijn gestapelde woningen toegestaan.
Erfbebouwing
De gronden achter en deels naast het hoofdgebouw c.q. de woning zijn te gebruiken voor uitbreiding van het hoofdgebouw of voor de bouw van bijgebouwen. De regeling zoals opgenomen in de bestemming Wonen bevat bepalingen met betrekking tot oppervlakte en hoogte van erfbebouwing. Deze regeling sluit aan op het huidige beleid van de gemeente Uitgeest.
De aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen in totaal niet meer dan 50% van het zij- en achtererf bedragen tot een maximum van 50 m2. Bij grotere kavels gelden grotere maxima. Indien het zij- en achtererf groter is dan 200 m2 mag het oppervlak aan erfbebouwing maximaal 75 m2 bedragen. Indien het zij- en achtererf groter is dan 500 m2 mag het oppervlak aan erfbebouwing niet meer dan 100 m2bedragen, voor erven waarbij het zij- en achtererf groter is dan 800 m2 mag het oppervlak aan erfbebouwing niet meer dan 125 m2 bedragen. Voor erven met een zij- en achtererf groter dan 1000 m2 mag het totaal oppervlak aan erfbebouwing niet meer dan 200 m2 bedragen. In het bestemmingsplan worden op deze manier voldoende erfbebouwingsmogelijkheden geboden, terwijl de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast.
De goothoogte van aan- en uitbouwen bedraagt niet meer dan 0,3 m boven de eerste bouwlaag, de goothoogte van bijgebouwen bedraagt niet meer dan 3 m. De bouwhoogte van aan-, uit- en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 5 m.
Aan-huis-gebonden beroepen
Aan-huis-gebonden beroepen zijn, bij direct recht, als ondergeschikte functie bij de hoofdfunctie wonen toegestaan.
Deze mogen alleen uitgevoerd worden zolang de omvang niet meer dan 25% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing bedraagt. Dit geldt tot een maximum van 40 m² per woning.
3.5 Algemene Regels
In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.
Antidubbeltelbepaling
Een antidubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
De formulering van de antidubbeltelbepaling wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
Deze bepaling geeft invulling aan de afstemmingsbepaling tussen de bouwverordening en het bestemmingsplan ingevolge artikel 9 van de Woningwet. Artikel 9 van de Woningwet regelt primair dat de bouwverordening buiten toepassing blijft voor zover deze niet overeenstemt met het desbetreffende bestemmingsplan. Voor zover het bestemmingsplan geen regels bevat ten aanzien van een onderwerp dat in de bouwverordening is geregeld, is de bouwverordening wel van toepassing, tenzij het bestemmingsplan anders bepaalt.
De bepaling dient als uitwerking van de laatste zinsnede en voorkomt dat de bouwverordening onbedoeld aanvullend werkt bij onderwerpen die in het bestemmingsplan bewust niet zijn geregeld, bijvoorbeeld omwille van globaliteit. De relevante onderwerpen staan allemaal in paragraaf 2.5 van de bouwverordening.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan bij omgevingsvergunning van afgeweken kan worden. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om af te wijken van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.
Werking wettelijke regelingen
In de regels van een bestemmingsplan wordt in een aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het plan. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.
3.6 Overgangsrecht En Slotregels
In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregels aan de orde.
Overgangsrecht
De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).
Slotregel
Deze regel bevat de titel van het plan.
3.7 Handhaving
Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Uitgeest, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen.
Zo handhaaft de afdeling VROM namens het college onder andere de regels van het bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsbepalingen door het bouwtoezicht gehandhaafd worden. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om bouwvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt.
De gemeentelijke handhaver handhaaft namens het college het gebruik van gemeentelijke gronden. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale bebouwing of illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.
Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een bouwvergunning voor een bijgebouw is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - bijgebouwen zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een bouwvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.
In het plangebied zal gehandhaafd worden op het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Verder zal er qua bouw gecontroleerd worden op de uitvoering van verleende bouwvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde bouwvergunning voor een woning of bijgebouw, de betreffende woning of bijgebouwd niet alsnog wordt gebouwd.
Uit een uitvoerige inventarisatie van het plangebied in 2008 zijn er geen illegale situaties naar voren gekomen.
Hoofdstuk 4 Beleid
4.1 Inleiding
De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door een aantal landelijke, provinciale en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante rijks-, provinciaal- en lokaal beleid beknopt samengevat.
4.2 Rijksbeleid
4.2.1 Nota Ruimte (2006)
De Nota Ruimte is een strategische nota op hoofdlijnen. Het hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte scheppen voor verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat. Het ruimtelijk beleid wordt gericht op vier algemene doelen:
- de versterking van de internationale concurrentiepositie;
- het bevorderen van krachtige steden en een vitaal platteland;
- het borgen en ontwikkelen van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
- het borgen van de veiligheid.
De Nota Ruimte bevat generieke regels ter waarborging van de algemene basiskwaliteit, de ondergrens voor alle ruimtelijke plannen, waaraan alle betrokken partijen zijn gebonden. Op het gebied van economie, infrastructuur en verstedelijking gaat het bijvoorbeeld om het bundelingsbeleid, het locatiebeleid, een goede balans tussen rode en groenblauwe functies, milieuwetgeving en veiligheid. Op het gebied van water, natuur en landschap geldt de basiskwaliteit op punten als de watertoets en functiecombinaties met water en het groen in en om de stad.
In de toelichting van het bestemmingsplan is middels de watertoets en de onderzoeken naar milieu aangetoond dat de veiligheid in het plangebied geborgd is en de ontwikkeling past binnen de gestreefde ruimtelijke kwaliteit. Daarnaast vindt de ontwikkeling plaats op een inbreidingslocatie, waarmee verdichting plaatsvindt. Hiermee wordt aangesloten bij het rijksbeleid van zuinig ruimtegebruik.
De verplaatsing van een bedrijf uit een woonomgeving zorgt er bovendien voor dat de basiskwaliteit van de omgeving verbetert.
4.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
4.3.1 Provinciale structuurvisie (2009)
De provincie Noord-Holland heeft haar plannen, toekomstbeelden en ambities voor de komende 3 decennia vastgelegd in de (ontwerp)structuurvisie 2040:
- toekomstbestendig en duurzaam bouwen;
- aandacht voor de ruimte buiten de woongebieden;
- leefgebieden worden belangrijker;
- de combinatie van wonen, economie en landschap vormen méér een drie-eenheid dan voorheen.
Door te kiezen voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen, houdt de provincie Noord-Holland het landelijk gebied open en dichtbij. Door voorzichtig om te gaan met uitleg buiten bestaande kernen, speelt ze in op de bevolkingskrimp op langere termijn. Door in te zetten op het op eigen grondgebied realiseren van duurzame energie draagt ze actief bij aan de CO2-reductie. Door versterking van de waterkeringen en het aanleggen van calamiteitenbergingen houdt ze de voeten droog. En door het landelijk gebied te ontwikkelen vanuit de kenmerken van Noord-Hollandse landschappen en de bodemfysieke kwaliteiten blijft de provincie bijzonder en aantrekkelijk om in te wonen, in te werken en te bezoeken.
In Noord Holland-noord, waar Uitgeest deel van uitmaakt, is de prognose dat voor 2040 circa 35.000 woningen nodig zijn. Bebouwing dient zoveel mogelijk plaats te vinden binnen de BBG-zones (Bestaand Bebouwd Gebied). Er wordt onderscheidt gemaakt tussen gebieden met een overspannen en een ontspannen woningmarkt.
Daar waar sprake is van een overspannen woningmarkt moet er zorgvuldig omgegaan worden met het stedelijk en landelijk gebied. Bij een ontspannen woningmarkt is er meer ruimte voor herstructurering en transformatie binnen het bestaand bebouwd gebied.
figuur 4.1 Uitsnede provinciale structuurvisie
In de structuurvisie wordt Uitgeest omschreven als een kleine kern in het buitengebied. Het plangebied ligt gedeeltelijk buiten het bestaand bebouwd gebied zoals is aangegeven in de structuurvisie. Door de herontwikkeling van een bedrijfslocatie naar een woningbouwlocatie treedt een verbetering op van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied en de omgeving.
4.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening Noord Holland (2009)
In de op 15 december 2008 vastgestelde Provinciale verordening Noord-Holland 2009 is het streekplan beleidsneutraal doorgevoerd. De verordening richt zich voornamelijk op de inhoud van bestemmingsplannen. Het gaat hierbij niet alleen om de juridische inhoud, maar ook om de inhoud van de toelichting. De provinciale verordening heeft voornamelijk betrekking op bestemmingsplannen die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken.
Provinciale ruimtelijke verordening
In de provinciale ruimtelijke verordening is aangegeven dat een deel van het plangebied buiten het bestaand bebouwd gebied is gelegen, hierdoor zou op dit deel geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn.
Om toch ontwikkelingen mogelijk te maken is het mogelijk om hiervoor een ontheffing te krijgen. Deze ontheffing is inmiddels door de provincie afgegeven.
4.4 Gemeentelijk Beleid
4.4.1 Toekomstvisie Uitgeest 2020 (2009)
De Toekomstvisie Uitgeest 2020, met als motto “Inbreiden waar mogelijk, uitbreiden waar nodig”, dient als basis voor de structuurvisie. De visie moet een duidelijk beeld geven van de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020. De visie zelf is een vertaling van alle ontvangen signalen over de toekomst van Uitgeest, met inachtneming van rijks- en provinciale randvoorwaarden. In de visie komen deze allemaal aan de orde. Ook zijn enkele overige taken in het kader van de waterhuishouding in de visie vertaald.
Gezien het gegeven dat Uitgeest moet groeien om te overleven, maar dat de ruimtelijke betekenis van Uitgeest als zeer belangrijk wordt ervaren, zijn in het kader van de visie meerdere afwegingen van ruimtelijke, maatschappelijke en financiële aard gemaakt, die hebben geleid tot de nu voorliggende visie. De hoofdpunten van deze visie zijn:
- 1. dorpskarakter behouden;
- 2. groene omgeving handhaven;
- 3. zoveel mogelijk in standhouden rode contour (bestaand bebouwd gebied (BBG);
- 4. geringe groei met een structureel inwoneraantal van 14.000;
- 5. financieel gezond blijven;
- 6. zelfstandigheid;
- 7. het in stand houden van het huidige voorzieningenniveau;
- 8. een woningvoorraad die qua samenstelling en omvang past bij de toekomst van Uitgeest.
Uit de toekomstvisie blijkt dat er behoefte is aan uitbreiding van 500 extra woningen. Hierbij is aangegeven dat doorstroming op de woningmarkt met name strandt op een tekort aan appartementen. Inbreidingslocaties zijn daarvoor volgens de toekomstvisie uitermate geschikt. Het plangebied is opgenomen als inbreidingslocatie voor 38 woningen, die na 2014 ingevuld zou kunnen worden. Het planvoornemen en dit bestemmingsplan is daarmee een uitwerking van het beleid zoals opgenomen in de Toekomstvisie.
4.4.2 Structuurvisie Uitgeest 2020 (2010)
Uitgeest vergrijst en heeft te weinig te bieden aan starters op de woningmarkt. Daarnaast zal er levensloopbestendig gebouwd moeten worden om ook de oudere generaties te kunnen faciliteren in hun veranderende behoeftes. Ook zal een betere doorstroming bevorderd moeten worden.
Er moet ruimte gevonden worden om nieuwe woningen te bouwen die benodigd zijn voor de eigen bevolkingsgroei en ruimte voor de extra gewenste groei om te komen tot een inwonersaantal van 14.000 inwoners. Allereerst dienen de bestaande binnenstedelijke locaties daarvoor gebruikt te worden. Daarbij zal Uitgeest er verder niet aan ontkomen om enige uitbreiding buiten de huidige bebouwde kom te realiseren.
Inbreiding is geen doel maar een middel. Toch kan inbreiding ook meer betekenen dan alleen maar het louter bouwen van woningen. Het kan ervoor zorgen dat bestaande structuren in het dorp (zowel ruimtelijk als functioneel) verbeterd of versterkt worden. Inbreiding dient altijd zorgvuldig te gebeuren. In de structuurvisie zijn een aantal plekken opgenomen waar inbreiding voorzien is. Het plangebied is een van deze locaties. Daarnaast past het planvoornemen om starterswoningen en woningen voor ouderen te bouwen ook binnen het beleid om een breder aanbod te kunnen bieden.
4.4.3 Prostitutiebeleid gemeente Uitgeest
Per 1 oktober 2000 is het algemeen bordeelverbod opgeheven, waardoor (maximaal) één seksinrichting of escortbedrijf binnen de gemeente is toegestaan. Met het opheffen van het bordeelverbod is een seksinrichting aan te merken als een 'gewoon bedrijf'. Daarmee is de vestiging van dergelijke bedrijven veel eenvoudiger geworden. Het is hierdoor noodzakelijk geworden om als gemeente een prostitutiebeleid op te stellen.
Het beleid van de gemeente dienaangaande is neergelegd in het bestemmingsplan 'Paraplubepaling Bordeelverbod'. Binnen de gemeentegrenzen wordt het niet wenselijk geacht dat een seksinrichting of escortbedrijf zich kan vestigen in een woongebied, in het dorpscentrum, in de omgeving van scholen of kerken en in de nabijheid van horecagelegenheden, aangezien dit het leefmilieu kan verstoren. Door in de bovenstaande locaties vestiging van een seksinrichting of escortbedrijf uit te sluiten, blijft er binnen de gemeente één gebied over waar wel een seksinrichting onder voorwaarden toegestaan kan worden.
Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan is volgens de 'Paraplubepaling Bordeelverbod' de vestiging van een seksinrichting of escortbedrijf uitgesloten. Dit is in dit bestemmingsplan meegenomen.
4.5 Conclusie
Het bestemmingsplan Inbreidingslocatie Meerpad is in overeenstemming met het relevante beleid van de diverse overheden.
Hoofdstuk 5 Milieuonderzoek
5.1 Wegverkeerslawaai
Beoogde ontwikkeling
In het plangebied zullen nieuwe woningen gerealiseerd worden. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidsgevoelige functies waarvoor akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.
Toetsingskader
Normstelling
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven- bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Nieuwe situaties
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. Voor de geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op een auto(snel) weg met buitenstedelijke ligging geldt een uiterste grenswaarde van 53 dB. Wanneer de gestelde uiterste grenswaarde wordt overschreden, biedt de Wgh de mogelijkheid woningen te realiseren met een dove gevel, dat wil zeggen, een gevel met slechts incidenteel te openen delen. De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB. Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Van deze aftrek is gebruik gemaakt.
30 km/h wegen
Zoals gesteld zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h of lager op basis van de Wgh niet gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
Voor de beoordeling van de geluidsbelasting wordt gebruik gemaakt van de classificering van de kwaliteit van de akoestische omgeving in een milieukwaliteitsmaat volgens de 'methode Miedema'.
Hierin wordt de geluidsbelasting geclassificeerd en beoordeeld op basis van klassen van 5 dB. Omdat de Wgh niet van toepassing is, wordt bij de berekening van de geluidsbelasting geen correctie ex artikel 110g Wgh toegepast.
Tabel 5.1.1 Lden classificering milieukwaliteit volgens de methode Miedema | |
Geluidsklasse | beoordeling |
< 50 dB | Goed |
50 - 54 dB | Redelijk |
55 - 59 dB | Matig |
60 - 64 dB | Tamelijk slecht |
65 - 69 dB | Slecht |
>= 70 dB | Zeer slecht |
Onderzoek
De nieuwe woningen zijn gelegen binnen de geluidszone van de A9. De A9 heeft een geluidszone van 400 m, uitgaande van 4 rijstroken en een buitenstedelijke ligging. Eveneens is langs de locatie de Langebuurt gelegen, een 30 km/h weg. Om de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting langs niet gezoneerde wegen te beoordelen, is de geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op deze weg, uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, eveneens berekend.
Rekenmethodiek en invoergegevens
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode II (SRM II) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2006. De berekeningen zijn opgenomen in Bijlage 2.
Op de Langebuurt zijn geen verkeersgegevens bekend. De Langebuurt is een 30 km/h weg waarop vrijwel uitsluitend bestemmingsverkeer zit. De verkeersintensiteit is dermate laag dat de weg niet is opgenomen in de Regionale Verkeersmilieukaart 2010. Gelet op de zeer lage verkeersintensiteit kan gesteld worden dat er ten gevolge van het verkeer op de Langebuurt geen noemenswaardige geluidhinder zal optreden.
De verkeersgegevens van de A9 zijn aangeleverd in een Geonoisemodel afkomstig van Rijkswaterstaat, model 2022doelm+verplichtm eindvariant 30 november 2008. Hierin zijn de gegevens voor 2022 opgenomen en alle maatregelen welke tot die periode genomen zullen worden.
Resultaten gezoneerde weg
Type A1, appartementen langs de Langebuurt
Hier zullen in totaal 6 appartementen worden gerealiseerd over drie bouwlagen. Uit de berekeningen blijkt dat ten gevolge van het verkeer op de A9 de maximale geluidsbelasting aan de gevels van 2 appartementen op de begane grond 46 dB bedraagt. Hierbij wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden en is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
Aan de gevels van 2 appartementen op de eerste verdieping bedraagt de maximale geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de A9 51 dB. Hierbij wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden, de uiterste grenswaarde van 53 dB echter niet.
Ten gevolge van het verkeer op de A9 bedraagt de maximale geluidsbelasting aan de gevels van 2 appartementen op de tweede verdieping maximaal 54 dB. Hierbij worden zowel de voorkeursgrenswaarde als de uiterste grenswaarde van 53 dB overschreden. Dit betekent dat de noordgevel en de oostgevel van de appartementen op de tweede verdieping als dove gevel dienen te worden uitgevoerd.
Type W1, W2 en W3, eengezinswoningen
Er zullen in totaal 10 eengezinswoningen worden gerealiseerd. De geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de A9 aan de gevels van de nieuwe woningen ligt tussen de 51 dB en de 54 dB. Hierbij wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. Eveneens wordt op een deel van de gevel van woning W3 de uiterste grenswaarde overschreden. Een deel van de oostgevel op de eerste verdieping van deze woning zal hierdoor doof uitgevoerd moeten worden.
Appartementen A2 en A3
Hier zullen in totaal 22 appartementen worden gerealiseerd. Aan de gevels van 3 appartementen op de begane grond bedraagt de maximale geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de A9 minder dan 48 dB. Hierbij is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Aan de gevels van nog eens drie appartementen op de begane grond bedraagt de maximale geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de A9 49 dB. Hierbij wordt de voorkeursgrenswaarde echter wel overschreden.
De geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de A9 aan de gevels van de 8 appartementen op de eerste verdieping ligt tussen de 50 dB en de 53 dB. Hierbij wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden, de uiterst grenswaarde echter niet.
Ten gevolge van het verkeer op de A9 bedraagt de maximale geluidsbelasting aan de gevels van 8 appartementen op de tweede verdieping 54 dB en 55 dB. Hierbij worden zowel de voorkeursgrenswaarde als de uiterste grenswaarde van 53 dB overschreden. Dit betekent dat de noordgevel en de oostgevel van het appartementencomplex op de tweede verdieping als dove gevel dienen te worden uitgevoerd.
Maatregelen
De geluidsbelasting aan de gevels van de geluidsgevoelige bestemmingen kan worden gereduceerd door maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied.
Er is een aantal maatregelen aan de bron denkbaar. De eerste mogelijkheid zou het beperken van de verkeersomvang, het wijzigen van de snelheid of van de samenstelling van het verkeer kunnen zijn. Het beperken van de verkeersomvang of de samenstelling van het verkeer is niet mogelijk, omdat de A9 een belangrijke ontsluitende functie heeft. Het verlagen van de wettelijke maximumsnelheid is eveneens niet mogelijk. Het beperken van de verkeersomvang of het wijzigen van de samenstelling van het verkeer of de maximumsnelheid ontmoet derhalve overwegende bezwaren van verkeers- en vervoerskundige aard.
Een andere maatregel aan de bron is het toepassen van een ander wegdektype en een maatregel in het overdrachtsgebied is het plaatsen van geluidsschermen. Deze maatregelen zijn reeds in het model van Rijkswaterstaat meegenomen.
Geconcludeerd kan worden dat redelijkerwijs geen verdere maatregelen mogelijk zijn om de geluidsbelasting te reduceren of dat maatregelen daartoe op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeerskundige, vervoerskundige of financiële aard stuiten.
Resultaten niet gezoneerde weg
Zoals eerder gesteld is de verkeersintensiteit op de Langebuurt zeer laag en treedt er ten gevolge van het verkeer op de Langebuurt geen noemenswaardige geluidhinder op. De milieukwaliteit zal goed zijn.
Conclusie
Voor de woningen ten gevolge van het verkeer op de niet gezoneerde weg is sprake van een aanvaardbare akoestische situatie.
Geconcludeerd kan worden dat verdere maatregelen niet mogelijk zijn om de geluidsbelasting te reduceren ten gevolge van het verkeer op de A9. De gecumuleerde geluidsbelasting staat het verlenen van hogere grenswaarden niet in de weg.
Er dient dan ook een verzoek tot vaststelling van hogere waarden te worden gedaan. Een en ander is vastgelegd in tabel 5.1.3.
Tabel 5.1.3 Ontheffingswaarden
ontwikkeling | aantal woningen | laag | ontheffingswaarde | geluidsbron |
Type A1 | 2 | 1e verdieping | 51 dB | A9 |
1* | 2e verdieping | 53 dB | A9 | |
1* | 2e verdieping | 51 dB | A9 | |
Type W1 | 4 | 52 dB | A9 | |
Type W2 | 1 | 53 dB | A9 | |
2 | 52 dB | A9 | ||
2 | 51 dB | A9 | ||
Type W3 | 1* | 53 dB | A9 | |
Appartementen | 3 | Begane grond | 49 dB | A9 |
2 | 1e verdieping | 53 dB | A9 | |
2 | 1e verdieping | 52 dB | A9 | |
2 | 1e verdieping | 51 dB | A9 | |
2 | 1e verdieping | 50 dB | A9 | |
2* | 2e verdieping | 53 dB | A9 | |
4* | 2e verdieping | 51 dB | A9 | |
2* | 2e verdieping | 49 dB | A9 |
De betreffende hogere waarden zullen in het kadaster worden vastgelegd.
Aan de gevels van een aantal appartementen en een woning is sprake van een overschrijding van de uiterste grenswaarde. Deze gevels dienen uitgevoerd te worden als dove gevels. In bovenstaande tabel zijn deze woningen aangegeven met een *, in onderstaande figuur is een overzicht hiervan opgenomen. Bij de appartementen betreft het alleen de noord- en oostgevels van de appartementen op de 2e verdieping. Voor de woning geldt dat een deel van de oostgevel op de 1e verdieping doof uitgevoerd moet worden
fig 5.1 Situering dove gevels
5.2 Luchtkwaliteit
Beleid en normstelling
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.2.1 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Tabel 5.2.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg / m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/ m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10)2 | jaargemiddelde concentratie | 48 µg / m³ | tot en met 10 juni 2011 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg / m³ | vanaf 11 juni 2011 | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 75 µg / m³ | tot en met 10 juni 2011 | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
- de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
- bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
- het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied.
Besluit Niet in Betekenende Mate (NIBM)
In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of niet meer dan 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.
Onderzoek
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van 38 woningen mogelijk. Dit valt op grond van het Besluit Niet in Betekenende Mate in een categorie die is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt echter wel inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Dit wordt gedaan aan de hand van de saneringstool (www.saneringstool.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hiermee wordt inzicht gegeven in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Dit is gedaan langs de Meldijk, een maatgevende weg die langs het plangebied loopt. In 2011 bedraagt de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) hier 23,6 µg/m3. In datzelfde jaar bedraagt de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) hier 23,7 µg/m3. De concentraties luchtverontreinigende stoffen liggen langs de weg onder de grenswaarden uit de Wlk. Omdat direct langs de weg voldaan word aan de grenswaarden, zal dit ter hoogte van het plangebied ook het geval zijn. De concentraties van luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate de locatie verder van de weg is gelegen.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
- 2. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
5.3 Externe Veiligheid
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken3 en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In augustus 2004 is de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) gepubliceerd. In deze circulaire is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht4. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
In 2010 zal het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen worden vastgesteld. In dat basisnet worden zones langs hoofdinfrastructuur opgenomen waarbinnen geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Op dit moment wordt door de overheid nog geen uitsluitsel gegeven over de breedte van de verschillende zones.
Onderzoek
Uit informatie van de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen gelegen zijn. Het plangebied ligt op ongeveer 300 m van de A9. Uit bovengenoemde Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen blijkt dat over deze weg gevaarlijke stoffen vervoerd worden. Gezien de afstand tussen het plangebied en de weg en het feit dat de PR 10-6-contour niet buiten de weg is gelegen, treden er geen knelpunten op tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en de realisatie van het bestemmingsplan.
In de directe omgeving van het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, over het water of door buisleidingen plaats.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid de realisatie van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
- 3. Dat wil zeggen 24 uur per dag en gedurende het gehele jaar.
- 4. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico bij het vervoer van gevaarlijke stoffen is per transportsegment gemeten per kilometer en per jaar: - 10-4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers; - 10-6 voor een ongeval met ten minste 100 dodelijke slachtoffers; - 10-8 voor een ongeval met ten minste 1.000 dodelijke slachtoffers; - enzovoort (een lijn door deze punten bepaalt de oriëntatiewaarde).
5.4 Bedrijven En Milieuhinder
Normstelling en beleid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kan gebruik worden gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). Milieuzonering beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Onderzoek en conclusie
Op ongeveer 50 en 100 meter van de beoogde woningen is een stokkenfabriek/kindermeubelbedrijf gelegen. Dit bedrijf valt op grond van bovengenoemde VNG-publicatie in categorie 3.2. Voor bedrijven in deze categorie geldt een richtafstand van 100 m ten opzichte van een rustige woonwijk. Aan deze richtafstand wordt niet voldaan. Tussen het plangebied en dit bedrijf zijn in de huidige situatie reeds woningen aanwezig. Het bedrijf moet in zijn bedrijfsvoering reeds rekening houden met milieuhinder ter plaatse van deze woningen. Daarom wordt geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied geen sprake is van onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van dit bedrijf en dat de realisatie van het bestemmingsplan het bedrijf niet in zijn bedrijfsvoering beperkt.
Tevens zijn in de omgeving van het plangebied horecavoorzieningen en detailhandel aanwezig. Gezien de omgeving met diverse functies naast woningen is in dit gebied sprake van een gemengd gebied. De aanwezige voorzieningen zijn voor het grootste deel van een dusdanige omvang dat ze direct naast woningen toelaatbaar zijn. De meeste van deze bedrijven moeten in hun bedrijfsvoering reeds rekening houden met bestaande woningen die dichterbij staan. Hierdoor worden deze bedrijven door deze ontwikkeling niet belemmerd in de bedrijfsvoering.
Direct naast het plangebied ligt een café. De richtafstand voor een café bedraagt 10 meter ten opzichte van gemengd gebied. In de huidige situatie vinden de horeca-activiteiten plaats verder dan 10 meter van de erfgrens. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-brochure en wordt de eigenaar niet in zijn huidige bedrijfsvoering belemmerd.
5.5 Bodemkwaliteit
Normstelling en beleid
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.
Onderzoek en conclusie
In het kader van de herontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek5 uitgevoerd. Uit dit verkennend bodemonderzoek komt naar voren dat er sprake is van een ernstige bodemverontreiniging met koper, lood, zink en nikkel in de bovengrond. De omvang van de verontreiniging wordt geraamd op minimaal 800 m3 (1.600m2 x 0,5m). De aangetoonde verontreiniging kan worden aangeduid als een geval van een ernstige maar niet spoedeisende bodemverontreiniging.
Voor een geval van ernstige bodemverontreiniging geldt een saneringsplicht. Deze saneringsplicht wordt echter pas door bevoegd gezag geëffectueerd indien de verontreiniging spoedeisend is. Uit de gevoerde risicoanalyse volgt dat de verontreiniging bij het toekomstig gebruik (wonen met tuin) geen risico's oplevert. Sanering van de verontreiniging kan derhalve worden aangemerkt als 'niet spoedeisend'.
Der herontwikkeling van de locatie voor de functie wonen met tuin kan evenwel aanleiding geven voor het uitvoeren van een bodemsanering. In het kader van de bouwvergunning kan de gemeente als bevoegd gezag aanvullende eisen stellen.
Indien er werkzaamheden plaatsvinden op of in een geval van ernstige bodemverontreiniging, dient dit vooraf ter goedkeuring worden voorgelegd aan het bevoegd gezag (in deze de provincie Noord-Holland). Afhankelijk van de geplande ontwikkeling dient een saneringsplan te worden opgeteld of een melding in het kader van BUS (besluit Uniforme Saneringen) te worden verricht.
In verband met de aanwezigheid van puinhoudende grond en opstallen met asbesthoudend bouwmateriaal wordt aanbevolen voorafgaand aan de werkzaamheden een asbestonderzoek uit te voeren. Daarnaast dient aandacht te worden besteed aan de puindemping die ter plaatse is aangetroffen.
- 5. Verkennend bodemonderzoek Langebuurt 9, 15 en 17 te Uitgeest, Grondslag B.V, 26 maart 2010
5.6 Kabels En Leidingen
Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen gelegen. Ook zijn er geen hoogspanningslijnen, straalpaden of telecomverbindingen in de omgeving van het plangebied aanwezig. Er wordt derhalve geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan.
5.7 Schiphol
Het plangebied ligt buiten het beperkingengebied van Schiphol zoals opgenomen in het Luchthavenindelingbesluit, maar binnen de 20 Ke-contour zoals opgenomen in de Nota Ruimte. Binnen de 20 Ke-contour dient de uitleg van nieuwe woningbouw te worden voorkomen om de luchthaven niet in zijn groei te belemmeren. Herstructurering en intensivering is binnen de 20 Ke-contour wel mogelijk.
Als bestaand bebouwd gebied geldt de rode contour uit het Streekplan als uitgangspunt voor het begrenzing van het stedelijk gebied.
Uit het Provinciale streekplan blijkt dat een deel van het plangebied buiten de rode contour ligt waardoor geen nieuwe woningbouw is toegestaan. De VROM-inspectie heeft in zijn vooroverlegreactie (zie Hoofdstuk 7) aangegeven dat in dit specifieke geval het plangebied gerekend kan worden tot het bestaand stedelijk gebied gezien het huidige gebruik van de gronden. Daarbij treedt er door de ontwikkelingen een verbetering op van de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en de omgeving.
5.8 Water
Waterbeheer en watertoets
Vanaf 1 november 2003 is de watertoets wettelijk van toepassing, een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen. De watertoets heeft als doel om te voorkomen dat nieuwe ruimtelijke plannen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. In een eerder stadium heeft de initiatiefnemer overleg gevoerd met het waterschap, op basis van dit overleg en de brief van het waterschap d.d. 5 maart 2010 (zie bijlage 4). Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. Deze opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationale Waterplan (NW)
- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal
- Provinciaal Waterplan 2010-2015
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheersplan 2010-2015 beschrijft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier de doelstellingen voor de periode 2010-2015 voor de drie kerntaken: veiligheid tegen overstromingen, droge voeten en schoon water. Hiermee wil het hoogheemraadschap anticiperen op de voorspelde extra wateroverlast, droogte en het verhoogde overstromingsrisico en het bewerkstelligen van een betere waterkwaliteit.
De Keur Hoogheemraadschap Hollandse Noorderkwartier 2009 is een vastgestelde verordening waar gedoogplichten, geboden en verboden in staan. Voor het bestemmingsplan is het met name relevant dat de Keur eisen stelt bij het aanbrengen van snellozende verhardingen. Daarnaast is het van belang te weten dat langs hoofd- en overige watergangen voor het realiseren van bouwwerken en het uitvoeren van werken binnen deze zone een watervergunning van het hoogheemraadschap vereist is.
Huidige situatie
Het plangebied ligt aan de Langebuurt 9 in de gemeente Uitgeest. In de huidige situatie is in het plangebied een aannemersbedrijf gevestigd, het gebied bestaat uit bebouwing, overige verharding en groen.
Bodem en grondwater
De maaiveldhoogte varieert binnen het plangebied. Ter hoogte van de Langebuurt bedraagt deze circa NAP +0,30m, dit loopt af tot circa NAP -0,50m ter hoogte van het Binnenmeer. Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem uit veen op ongerijpte klei. Er is sprake van grondwatertrap II, wat neerkomt op een gemiddeld hoogste grondwaterstand die van nature minder dan 0,40 m onder het maaiveld ligt, terwijl de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert tussen de 0,50m en de 0,80m onder het maaiveld.
Waterkwantiteit
In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Wel grenst het plangebied aan de noordoostzijde aan het Binnenmeer. Het plangebied is gelegen in peilgebeid 04310-01 in de Uitgeester- en Heemskerkerbroek. Ter plaatse geldt een streefpeil van NAP -1,57m. Het gebied watert af via het Binnenmeer naar het nabijgelegen gemaal aan de Meldijk. Hier wordt water uitgeslagen op de Schermerboezem.
Waterkwaliteit
In het plangebied bevinden zich geen KRW-waterlichamen. Het aangrenzend Binnenmeer is wel aangemerkt als een KRW-waterlichaam. Het uitgangspunt is dat de ecologische toestand van het Binnenmeer niet mag verslechteren.
Veiligheid en waterkeringen
In het plangebied is geen primaire of regionale waterkering aanwezig.
Afvalwatering en riolering
Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijk gemengd rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Het bestemmingsplan maakt de herontwikkeling van het terrein van het aannemersbedrijf mogelijk. Het plan zal voorzien in de realisatie van 28 appartementen en 10 grondgebonden woningen.
Waterkwantiteit
In de bestaande situatie is ongeveer 1700m2 groen aanwezig. In de nieuwe situatie zal dit 1346m2 zijn. Daarnaast is 560m2 waterdoorlatende verharding voorzien in de vorm van grastegels of gelijkwaardig in de parkeervakken. Deze grastegels worden door het hoogheemraadschap als 50% onverhard gezien. In de nieuwe situatie zal het totaal onverhard oppervlak daarmee 1626m2 bedragen. Dit komt neer op een afname van 74m2. Omdat deze afname een dermate klein gevolg heeft voor de waterhuishoudkundige situatie hoeven er geen compenserende maatregelen genomen te worden.
Waterkwaliteit
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK-houdende bouwmaterialen.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkelingen hebben geen gevolgen voor de waterveiligheid in de omgeving.
Afvalwater en riolering
Conform de Leidraad Riolering West-Nederland en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw verplicht een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Huishoudelijk afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Schoon hemelwater kan geloosd worden op oppervlaktewater. Aanbevolen wordt dit te lozen op de kop van de waterloop aan de noordzijde van het plangebied, dit bevorderd de doorstroming van deze waterloop. Voor omliggende bestrating van de parkeervakken wordt aanbevolen deze zoveel mogelijk op de parkeervakken af te laten wateren.
Beheer en onderhoud
De waterloop langs het plangebied is geclassificeerd als schouwsloot. Volgens het beleid van het hoogheemraadschap dient het onderhoud aan deze waterloop door de aanliggende eigenaren te worden uitgevoerd.
Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
Met het in acht nemen van bovenstaande maatregelen veroorzaken de in dit plan beschreven ontwikkelingen geen verslechtering van het waterhuishoudkundige systeem ter plekke.
5.9 Ecologie
Deze paragraaf betreft een samenvatting van het uitgebreide bureauonderzoek zoals opgenomen in bijlage 5.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit bebouwing, verharding en tuin.
Beoogde ontwikkelingen
In het plangebied wordt de bouw van nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
- sloopwerkzaamheden;
- bouwrijp maken;
- bouwwerkzaamheden.
Resultaten onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura-2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). De Natuurbeschermingswet en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Flora- en faunawet niet optreden.
In het plangebied komen naar verwachting de volgende beschermde soorten voor:
Vrijstellingsregeling Flora- en faunawet | Tabel 1 | mol, egel, veldmuis bruine kikker, gewone pad en de middelste groene kikker | |
Ontheffingsregeling Flora- en faunawet | Tabel 2 | Geen | |
Tabel 3 | Bijlage 1 AMvB | Geen | |
Bijlage IV HR | alle vleermuizen | ||
Vogels | Cat. 1 t/m 4 | gierzwaluw en huismus | |
Cat. 5 | koolmees, pimpelmees, spreeuw, ekster en zwarte kraai |
Het bestemmingsplan voorziet in de sloop van een bestaand gebouw en de bouw van nieuwe woningen. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.
- Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1 soorten van de Flora- en faunawet waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt.
- De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (broedseizoen is globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten.
- Nader onderzoek naar vleermuizen (tabel 3, bijlage IV HR) en vogels met een vaste nestplaats is noodzakelijk. Dit onderzoek wordt momenteel (onderzoeksseizoen 2010) uitgevoerd.
Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen en/of primaire vliegroutes of primaire foerageergebieden van deze soorten aanwezig blijken te zijn en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Flora- en faunawet voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Flora- en faunawet de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het ministerie van LNV bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is. - Vestiging van de rugstreeppad (tabel 3-soort) in het plangebied dient te worden voorkomen (en daarmee een ontheffingprocedure). Het plangebied dient daarom (voorafgaand aan het uitvoeren van mogelijke grondwerkzaamheden) volledig afgeschermd te worden met antiworteldoek. De antiworteldoek dient een hoogte van 40/50 cm te hebben en dient 5 cm in de grond te worden geplaatst. Bovendien wordt aanbevolen de werkzaamheden op elkaar te laten aansluiten, zodat exemplaren van de rugstreeppad geen kans krijgen zich te vestigen in het gebied. Dit dient dan niet in het najaar of de winter te gebeuren, maar in het late voorjaar en de zomer, omdat anders de padden al op zoek zijn naar winterverblijfplaatsen in de grond.
5.10 Cultuurhistorie En Archeologie
Regelgeving en beleid
Wet op de archeologische monumentenzorg/Verdrag van Malta
Het archeologisch bodemarchief is de grootste bron voor de geschiedenis in Nederland. Het Verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van deze archeologische waarden. Het Verdrag is geïmplementeerd via de Wet op de Archeologische monumentenzorg. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
Op grond van de aangescherpte regelgeving stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Het Rijk heeft de beleidsuitgangspunten ten aanzien van archeologie neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedere, de Nota Ruimte, de Wijziging van de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie ven OC&W.
Analyse en conclusie
Volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Holland is het gebied van hoge archeologische waarde. Het plangebied ligt in de historische dorpskern. De begrenzing van deze historische kern is bepaald op grond van de historische kaart uit 1849-1859, schaal 1:25.000. De archeologische waarde van historische kernen bestaat uit de reeds aangetroffen of te verwachten aanwezigheid, boven of onder de grond, van bouwhistorische resten en archeologische sporen en voorwerpen. Samen bevatten zij een veelheid aan historische informatie over ouderdom en ruimtelijke ontwikkeling van de kern.
Figuur 5.10.1 Ligging plangebied (rode cirkel) en archeologische waarden
In het plangebied geldt een grote waarde ten aanzien van archeologie. Ter beschermingen van deze archeologische waarden is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen in het bestemmingsplan. In het bestemmingsplan zijn geen monumenten gelegen.
5.11 Duurzaamheid
Duurzaam bouwen
De gemeente Uitgeest stimuleert en ondersteunt initiatieven op het gebied van duurzame ontwikkeling. In samenwerking met de IJmond gemeenten wil Uitgeest de komende jaren op het onderwerp duurzaam bouwen gebruik gaan maken van het instrument GPR Gebouw.
Klimaatakkoord Gemeenten en Rijk 2007-2011
Het Rijk en de gemeenten hebben een klimaatakkoord ondertekend. Hierin staan afspraken over energiebesparing en de overgang naar duurzame energie. De gemeenten onderschrijven de ambities van het kabinet: een reductie van de uitstoot van broeikasgassen van 30% in 2020 ten opzichte van 1990, een energiebesparingspercentage van 2% energiebesparing per jaar en een aandeel van 20% duurzame energie in 2020. De ambitie is dat in 2020 de nieuwbouw energieneutraal is en dat het energieverbruik van woningen en gebouwen in 2020 met meer dan 50% is verlaagd. Om resultaten te boeken en om innovatie te stimuleren wordt de energieprestatie coëfficiënt voor nieuwe woningen in 2011 aangescherpt naar 0,6 en in 2015 naar 0,4. Nu er afspraken zijn gemaakt over energiebesparing en de overgang naar duurzame energie, zal er ook naar toe gewerkt moeten worden.
GPR Gebouw
Om inzicht te krijgen in de duurzaamheid van nieuwbouwprojecten stimuleert de Milieudienst IJmond en de gemeente Uitgeest het gebruik van GPR Gebouw. GPR Gebouw is een relatief eenvoudig instrument waarmee prestaties gemeten kunnen worden, compleet met rapportcijfers van 1 tot 10. Een score van 6.0 is representatief voor het wettelijke niveau van het Bouwbesluit. Dit instrument kijkt breder dan alleen energie. De GPR-lijst kan online ingevuld worden. De kosten van het gebruik van GPR Gebouw worden gedragen door de Milieudienst IJmond.
Conclusie
Overeenkomstig het beleid van de gemeente dient duurzaam te worden gebouwd. Het bouwplan biedt kansen om duurzaam te bouwen. Van belang is dat duurzaamheid / energiebesparing vroeg in het bouwproces wordt meegenomen en dat daarvoor in de realisatiefase budget beschikbaar wordt gesteld. Het gebouw is afhankelijk van de maatregelen dan comfortabeler en in de gebruiksfase worden veelal besparingen bereikt.
De prestaties op het gebied van duurzaamheid worden gemeten door het instrument GPR Gebouw, het hulpmiddel voor het maken van duurzaamheidkeuzes bij nieuwbouw van onder andere woningen. Een duurzame ambitie is een 7 te scoren voor energie en gemiddeld een 7 voor de overige thema's.
Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
De gronden in het plangebied zijn in eigendom van de initiatiefnemer. Alle kosten voor de planvorming zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeente Uitgeest heeft met de initiatiefnemer een overeenkomst gesloten, waarmee eventueel door te gemeente te maken kosten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer. Voor de gemeente Uitgeest zijn er dus geen kosten verbonden aan deze ontwikkeling. In het kader van dit bestemmingsplan hoeft geen exploitatieplan opgesteld te worden.
Daarnaast is tussen de gemeente en de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst opgenomen.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Op 1 juni 2010 is een informatieavond gehouden. Het verslag hiervan is opgenomen in Bijlage 6. Naar aanleiding van diverse opmerkingen tijdens de informatieavond zijn twee aanpassingen in het plan doorgevoerd:
- De gevellijn aan de voorkant van de appartementen aan de Langebuurt komt gelijk met de voorkant van het woonhuis aan de Langebuurt 9.
- De garages aan het Meerpad worden parkeerplaatsen ten behoeve van de bewoners.
Ontwerpbestemmingsplan
Het bestemmingsplan Inbreidingslocatie Meerpad heeft vanaf 10 december 2010 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode werd geconstateerd dat niet alle stukken waren gepubliceerd. Daarom heeft vanaf 24 december 2010 het bestemmingsplan Inbreidingslocatie Meerpad opnieuw 6 weken ter inzage gelegen, waarbij eenieder in de gelegenheid gesteld is tot het indienen van zienswijzen. Het bestemmingsplan is gepubliceerd op www.ruimtelijkeplannen.nl en tevens analoog ter inzage gelegd op het gemeentehuis.
Tijdens de terinzagelegging zijn 7 zienswijzen binnen gekomen, waarvan twee zienswijzen met een identieke inhoud. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Nota beantwoording Zienswijzen, die als bijlage bij het bestemmingsplan is gevoegd.
Hoofdstuk 7 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Het voorontwerpbestemmingsplan Inbreidingslocatie Meerpad is op 25 augustus 2010 verstuurd aan de verschillende overlegpartners in het kader van het vooroverleg ex art 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bij 3 overlegpartners gaf het bestemmingsplan aanleiding tot het maken van opmerkingen. In dit hoofdstuk zullen de overlegreacties worden samengevat en worden voorzien van een reactie. De overlegreacties zijn opgenomen in Bijlage 7.
VROM-Inspectie
Het voorontwerpbestemmingsplan is voor de VROM-Inspectie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen.
In het bestemmingsplan is ten onrechte vermeld dat het plangebied buiten de 20-Ke-contour van Schiphol ligt. Binnen de 20-Ke-contour dient uitleg van woningbouw te worden voorkomen. Herstructurering en intensivering binnen bestaand bebouwd gebied is wel mogelijk. Het bestaand bebouwd gebied van Uitgeest wordt begrensd door de rode contour uit het Streekplan Noord-Holland Zuid (17 februari 1993). Hieruit blijkt dat een klein gedeelte van het plangebied buiten de contour valt. Strikt genomen zou het rijksbeleid hier geen nieuwe woningen toelaten.
Desondanks kan de VROM-inspectie op deze specifieke situatie wel instemmen met het plan op grond van het feit dat het plangebied geheel wordt gebruikt als bedrijfslocatie. Door de realisatie van woningbouw treedt een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het gebied op. Gezien het huidige, stedelijke gebruik, kan de locatie in zijn geheel worden gezien als bestaand stedelijk gebied. De VROM-inspectie beschouwt de locatie daarom niet als uitleglocatie.
Wel geeft de VROM-inspectie aan dat extra aandacht besteed dient te worden aan een zorgvuldige ontwikkeling van het plan, zodat deze wordt afgestemd op mogelijke geluidsbelasting en -hinder. Daarnaast dienen toekomstige bewoners te worden geïnformeerd over de effecten van het wonen nabij een drukke aanvliegroute van Schiphol.
Reactie
In het bestemmingsplan zal worden opgenomen dat het plangebied binnen de 20 Ke-contour van Schiphol is gelegen en dat daardoor in principe geen nieuwe woningbouw is toegestaan. Gezien bovengenoemde reden is hiervoor ontheffing verleend.
De laatste opmerking kan niet in het bestemmingsplan worden verwerkt, maar worden ter kennisneming aangenomen. In het vervolgtraject zal de gemeente pro-actief handelen in het kader van de hinder vanuit Schiphol.
Provincie Noord-Holland
Het voorontwerpbestemmingsplan is voor de provincie aanleiding tot het maken van opmerkingen. Een deel van het plangebied van het bestemmingsplan is gelegen buiten de rode contouren, zoals beschreven zijn in het streekplan Noord-Holland Zuid. Op grond van de Provinciale ruimtelijke verordening is buiten de rode contouren geen nieuwe stedelijke functies mogelijk. Voor bouwplannen buiten de rode contouren is een ontheffing noodzakelijk.
Reactie
Omdat het Streekplan Noord-Holland Zuid is vervangen door de Structuurvisie Noord-Holland, is voor het bestemmingsplan gekeken welk beleid momenteel geldend is voor het plangebied. Het bestemmingsplan is hierop aangepast.
In november 2010 heeft de provincie ontheffing verleend voor het bouwen buiten de rode contour.
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Het hoogheemraadschap geeft aan dat ze zich kunnen vinden in de conclusie van de waterparagraaf, maar dat de tekst nog een kleine aanpassing behoeft. Het gaat hierbij om de volgende onderdelen:
Ten aanzien van het waterschapsbeleid doet het Hoogheemraadschap een tekstvoorstel dat opgenomen kan worden in het bestemmingsplan.
De in het plan gemaakte opmerking over de beschermingszone langs watergangen is onjuist. Voor de toelichting van het bestemmingsplan kan worden volstaan met de opmerking dat krachtens de Keur voor werkzaamheden op, aan of langs waterlopen een watervergunning van het hoogheemraadschap vereist is.
Onder het kopje beheer en onderhoud komt een opmerking over de watervergunning terug. Deze opmerking op die plaats lijkt minder relevant, aangezien voor (gewoon) onderhoud geen vergunning benodigd is. Deze opmerking kan hier dan ook worden verwijderd.
Onder het kopje waterkwaliteit wordt gevraagd om aan te vullen dat het aangrenzende Binnenmeer wel is aangemerkt als KRW waterlichaam. Uitgangspunt is dat de ecologische toestand niet mag verslechteren als gevolg van het plan.
Reactie
Het bestemmingsplan zal op de bovenstaande punten worden gewijzigd.
Bijlage 1 Parkeren
Bijlage 2 Wegverkeerslawaai
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Advies Waterschap
Bijlage 5 Ecologie
In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van rijk, provincie en gemeente.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit bebouwing, verharding en tuin.
Beoogde ontwikkelingen
In het plangebied wordt de bouw van nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
- sloopwerkzaamheden;
- bouwrijp maken;
- bouwwerkzaamheden.
Toetsingskader
Beleid
De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS).
Normstelling
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
- er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Flora- en faunawet voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert LNV de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Flora- en faunawet het gehele seizoen:
- 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
- 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
- 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
- 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
- 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Flora- en faunawet is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
- a. door de minister van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- b. door de minister van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten;
- c. door gedeputeerde staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van gedeputeerde staten of de minister van LNV). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura-2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Deze natuurgebieden liggen op grote afstand van het plangebied en worden niet beïnvloed door de relatief kleinschalige ingreep. Gebiedsbescherming komt derhalve in deze paragraaf niet meer aan de orde.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997; www.ravon.nl; FLORON, 2002; en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven.
Planten
Op basis van bekende verspreidingsgegevens en de aanwezige biotopen kan worden gesteld dat het plangebied geen bijzondere of beschermde soorten herbergt.
Vogels
In het opgaand groen binnen het plangebied kunnen algemeen voorkomende vogelsoorten als pimpelmees, koolmees, staartmees, roodborst, spreeuw en ekster hun leefgebied hebben. De bebouwing biedt mogelijk ook nestgelegenheid aan vogelsoorten als gierzwaluw, huismus, kauw en spreeuw. De bomen bieden mogelijk nestgelegenheid aan de kraai.
Zoogdieren
De Atlas van de Nederlandse zoogdieren (Broekhuizen, 1992) laat zien dat in het plangebied soorten als mol, egel en veldmuis voorkomen. De in het plangebied aanwezige gebouwen en bomen zijn mogelijk geschikt als vaste verblijfplaats voor vleermuizen. Het plangebied is mogelijk ook onderdeel van het foerageergebied van vleermuizen. Gezien de gebiedskenmerken zal het hier niet gaan om een primair foerageergebied.
Amfibieën
Gezien de voorkomende biotopen zijn algemene soorten als bruine kikker, groene kikker en gewone pad te verwachten in het plangebied. Zwaar beschermde amfibieën zijn gezien de voorkomende biotopen en verspreidingsgegevens niet te verwachten in of nabij het plangebied.
Mogelijk dat de rugstreeppad wel door de werkzaamheden in het plangebied wordt aangetrokken, aangezien de soort in de omgeving voorkomt.
Overige soorten
Het plangebied is ongeschikt als biotoop voor beschermde vissen, reptielen en insecten (vlinders, sprinkhanen en libellen). De genoemde beschermde soortengroepen stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In onderstaande tabel staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Vrijstellingsregeling Flora- en faunawet | Tabel 1 | mol, egel, veldmuis bruine kikker, gewone pad en de middelste groene kikker | |
Ontheffingsregeling Flora- en faunawet | Tabel 2 | Geen | |
Tabel 3 | Bijlage 1 AMvB | Geen | |
Bijlage IV HR | alle vleermuizen | ||
Vogels | Cat. 1 t/m 4 | gierzwaluw en huismus | |
Cat. 5 | koolmees, pimpelmees, spreeuw, ekster en zwarte kraai |
Toetsing en conclusie
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Flora- en faunawet niet optreden.
Het bestemmingsplan voorziet in de sloop van een bestaand gebouw en de bouw van nieuwe woningen. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.
- Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1 soorten van de Flora- en faunawet waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt.
- De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (broedseizoen is globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten.
- Nader onderzoek naar vleermuizen (tabel 3, bijlage IV HR) en vogels met een vaste nestplaats is noodzakelijk. Dit onderzoek wordt momenteel (onderzoeksseizoen 2010) uitgevoerd.
Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen en/of primaire vliegroutes of primaire foerageergebieden van deze soorten aanwezig blijken te zijn en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Flora- en faunawet voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Flora- en faunawet de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het ministerie van LNV bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is. - Vestiging van de rugstreeppad (tabel 3-soort) in het plangebied dient te worden voorkomen (en daarmee een ontheffingprocedure). Het plangebied dient daarom (voorafgaand aan het uitvoeren van mogelijke grondwerkzaamheden) volledig afgeschermd te worden met antiworteldoek. De antiworteldoek dient een hoogte van 40/50 cm te hebben en dient 5 cm in de grond te worden geplaatst. Bovendien wordt aanbevolen de werkzaamheden op elkaar te laten aansluiten, zodat exemplaren van de rugstreeppad geen kans krijgen zich te vestigen in het gebied. Dit dient dan niet in het najaar of de winter te gebeuren, maar in het late voorjaar en de zomer, omdat anders de padden al op zoek zijn naar winterverblijfplaatsen in de grond.
Bijlage 6 Verslag Informatiebijeenkomst
Bijlage 6 Verslag informatiebijeenkomst
Bijlage 7 Overlegreacties 3.1.1
Bijlage 7 Overlegreacties 3.1.1
Bijlage 8 Nota Beantwoording Zienswijzen
Bijlage 8 Nota beantwoording Zienswijzen