Buitengebied
Bestemmingsplan - Gemeente Uitgeest
Vastgesteld op 27-06-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Buitengebied Uitgeest van de gemeente Uitgeest.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0450.BpBGUitgeest-VS01 met de bijbehorende regels.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan-huis-gebonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en voor zover deze beroepen een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.6 achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.7 afhankelijke woonruimte
een bijbehorende bouwwerk dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.8 agrarisch bedrijf
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:
- a. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt;
- b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond;
- c. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
- d. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
- e. sierteelt: de teelt van tuin- en potplanten en/of bomen, al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in deze gewassen;
- f. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
- g. bollenteelt: de teelt van bloembollen in samenhang met de teelt van bolbloemen;
- h. een paardenfokkerij.
1.9 agrarisch deskundige
een door het bevoegd gezag aan te wijzen algemeen erkende en onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van landbouw en tuinbouw.
1.10 agrarisch hulp- en nevenbedrijf
een bedrijf, gericht op het verlenen van diensten en/of het leveren van dieren of goederen aan agrarische bedrijven, dan wel op het verwerken, opslaan en/of verhandelen van dieren of producten, die afkomstig zijn van agrarische bedrijven.
1.11 agrarisch loonbedrijf
een bedrijf dat gericht is op het verlenen van seizoensgebonden diensten aan agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van landbouwwerktuigen of -apparatuur.
1.12 ambachtelijk bedrijf
een bedrijf dat gericht is op het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk, vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen alsook de verkoop en/of het leveren – als ondergeschikte nevenactiviteit – van goederen die verband houden met het ambacht zoals een kaasmakerij.
1.13 ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten
het bewerken van agrarische producten die afkomstig zijn van het eigen bedrijf of vanuit de streek, voor zover deze karakteristiek zijn voor de streek.
1.14 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.15 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.16 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.17 bed & breakfast
het verstrekken van logies met ontbijt binnen de bestaande (bedrijfs)woning of het hoofdgebouw.
1.18 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.
1.19 bedrijfsgebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of twee of meer met wanden omsloten ruimte vormt en in gebruik is ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten.
1.20 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, vanwege de bestemming van het gebouw of het terrein.
1.21 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.22 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.23 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.24 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.25 Bevi-inrichting
een bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.26 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.27 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.28 bouwen
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
1.29 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.30 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor functies overeenkomstig de bestemmingsomschrijving geschikt of geschikt te maken is.
1.31 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.32 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.33 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.34 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.35 café
een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.
1.36 consumentenvuurwerk
vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.
1.37 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.
1.38 dagrecreatie
activiteiten gericht op ontspanning in de vrije tijd zoals sport en spel, natuurbeleving, amusement en uitstapjes, die uitsluitend plaatsvinden binnen een tijdsbestek van een dag, zonder overnachting en waartoe tevens kleinschalige horeca-activiteiten worden gerekend.
1.39 deskundige
een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake cultuurhistorie, landschap, natuur en/of archeologie.
1.40 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
1.41 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.
1.42 dierenpension
een tijdelijke opvangplaats voor huisdieren, waar het dier na verloop van tijd weer wordt opgehaald door de eigenaren, bijvoorbeeld na vakantie.
1.43 erf- en terreinafscheiding
een bouwwerk dat dient ter afscheiding van het erf of een terrein.
1.44 evenement
een gebeurtenis, gericht op een groot publiek, met betrekking tot kunst, sport, ontspanning en cultuur.
1.45 extensieve dagrecreatie
niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.
1.46 foeragehandel
een groothandel in veevoer en stro.
1.47 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.48 geluidsgevoelige objecten
woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
1.49 geluidszone - industrie
de met de gebiedsaanduiding geluidszone - industrie aangegeven zone, zoals bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder.
1.50 gevoelige functies ten opzichte van landbouwbedrijven
gevoelige functies, onderverdeeld in de volgende categorieën:
- a. objecten categorie I:
- 1. bebouwde kom met stedelijk karakter;
- 2. ziekenhuis, sanatorium en internaat;
- 3. objecten voor verblijfsrecreatie;
- b. objecten categorie II:
- 1. bebouwde kom of aaneengesloten woonbebouwing van beperkte omvang in een overigens agrarische omgeving;
- 2. objecten voor dagrecreatie;
- c. objecten categorie III:
- 1. verspreid liggende niet-agrarische bebouwing die aan het betreffende buitengebied een overwegende woon- of recreatiefunctie verleend;
- d. objecten categorie IV:
- 1. woning behorend bij een agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij waar 50 of meer varkeneenheden op grond van een vergunning aanwezig mogen zijn;
- e. objecten categorie V:
- 1. woning, behorend bij een veehouderij waar 50 of meer varkeneenheden op grond van een vergunning aanwezig mogen zijn.
1.51 hondenkennel
een bedrijf gericht op het africhten, fokken en verzorgen van honden.
1.52 hobbymatige agrarische activiteiten
het niet bedrijfsmatig gebruiken van gronden voor het hobbymatig houden van vee en/of telen van agrarische producten.
1.53 hobbykas
een gebouw, dat geheel of vrijwel geheel bestaat uit glas of ander doorzichtig materiaal en dat dient voor het hobbymatig telen van planten.
1.54 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.55 horecabedrijf
een onderneming gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
1.56 hoveniersbedrijf
een bedrijf, gericht op de aanleg, de inrichting en het onderhoud van tuinen en groen, met gebruikmaking van de daarbij behorende materialen en gereedschappen, zonder dat detailhandel wordt uitgeoefend.
1.57 intensieve veehouderij/kwekerij bij wijze van neventak
intensieve veehouderij/kwekerij waarvan de productieomvang in ondergeschikte mate (minder dan de helft) onderdeel uitmaakt van de totale productieomvang van het grondgebonden agrarisch bedrijf, met dien verstande dat de productieomvang van de intensieve veehouderij/kwekerij in geen geval meer dan 70% van de minimale omvang van een zelfstandig volwaardig bedrijf in de desbetreffende bedrijfstak van de intensieve veehouderij mag bedragen.
1.58 jachthaven
haven met de daarbij behorende grond waar overwegend gelegenheid wordt gegeven voor het aanleggen, afmeren of afgemeerd houden van pleziervaartuigen.
1.59 kampeerboerderij
een agrarisch gebouw dat aan zijn oorspronkelijke functie onttrokken is of een nieuw gebouw op een voormalig agrarisch bouwvlak dat geschikt is gemaakt voor recreatief nachtverblijf van groepen.
1.60 kampeermiddelen
niet als een bouwwerk aan te merken vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.
1.61 kantoor
voorziening gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.62 karakteristiek
cultuurhistorisch waardevolle gebouwen welke opgenomen zijn op de Rijksmonumentenlijst of de gemeentelijke monumentenlijst.
1.63 kas
een bouwwerk van glas of ander lichtdoorlatend materiaal ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering met een hoogte van 1,5 m of meer, trek-, tunnel-, schaduw-, boog- en gaaskassen daaronder begrepen.
1.64 kinderboerderij
een voorziening waar ter wille van kinderen dieren worden gehouden.
1.65 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten/beroep-aan-huis
activiteiten die in een woning door een bewoner op bedrijfsmatige wijze worden uitgeoefend, voor zover de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
1.66 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen
voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie.
1.67 kleinschalige horecagelegenheid
theeschenkerij of proeverij van streekeigen producten dan wel producten afkomstig van het eigen bedrijf, géén café, restaurant of ander horecabedrijf zijnde.
1.68 kleinschalig kamperen/kamperen bij de boer
een kampeerterrein bij een agrarisch bedrijf voor ten hoogste 15 kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans, gedurende de periode 15 maart tot en met 31 oktober.
1.69 kleinschalige natuurontwikkeling
de aanleg van kleine elementen zoals rietlandjes, schraallanden, moerasjes, plas-draszones, open water en bosschages van een zeer beperkte omvang ten behoeve van de natuur.
1.70 landschapswaarde
de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.
1.71 manege
een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, in combinatie met een of meer van de volgende hiermee samenhangende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en/of pony's, horeca (kantine, foyer en dergelijke), verenigingsaccommodatie en het houden van wedstrijden of andere evenementen.
1.72 mantelzorg
het bieden van zorg aan eenieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
1.73 natuurwaarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.
1.74 NEN
door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.
1.75 nevenfunctie/nevenactiviteit
naast de hoofdfunctie van een agrarisch bedrijf functionerende bedrijfstak, welke dient bij te dragen aan het inkomen van het agrarische bedrijf; ondergeschikt dient te zijn aan de agrarische hoofdfunctie van het bedrijf in inkomsten, oppervlakte en/of tijdsbesteding en verbonden dient te zijn aan het boerenland/boerenerf (erf en/of overige gronden).
1.76 niet-permanente verblijfsrecreatie
verblijfsrecreatie waarbij uitsluitend van seizoensgebonden standplaatsen voor kampeermiddelen gebruik wordt gemaakt.
1.77 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.78 opslag
het bewaren van goederen, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.
1.79 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.80 paardenbak/buitenrijbaan
een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining.
1.81 paardenfokkerij
een agrarisch bedrijf dat uitsluitend is gericht op het fokken van paarden, de verkoop van gefokte paarden en het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij.
1.82 paardenhouderij
een bedrijf dat uitsluitend is gericht op het houden, stallen of africhten van paarden, alsmede de handel in paarden.
1.83 paardenpension/paardenstalling
het houden van paarden en pony's ten behoeve van verhuur en eigen gebruik, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en pony's in pension te stallen en te weiden; onder paardenpension/paardenstalling worden geen maneges verstaan.
1.84 paardrijactiviteiten
het houden van paarden en/of pony's ten behoeve van verhuur en eigen gebruik, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en/of pony's in pension te stallen en te weiden.
1.85 paardrijschool
een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden en daarvoor paarden en/of pony's houdt.
1.86 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.87 permanente standplaats kampeermiddel
een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, gedurende het gehele jaar.
1.88 pleziervaartuig
elk vaartuig, met uitzondering van een zeilplank, dat uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt voor enige vorm van pleziervaart, watersport of andere recreatie op het water.
1.89 poldersport
dagrecreatieve activiteiten op agrarische gronden met vaste voorzieningen, zoals hindernisbanen en teambuilding.
1.90 recreatief medegebruik
gebruik van gronden gericht op (extensieve) dagrecreatie waarbij het gebruik ondergeschikt is aan de hoofdfunctie van de gronden.
1.91 reëel agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf met een omvang van 40 tot 70 Nge.
1.92 restaurant
een horecabedrijf, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.
1.93 ruwvoedergewassen
gewassen, zoals gras, maïs, voederbieten, luzerne, die in de volle grond worden geteeld en waarvan de opbrengst is bestemd als voer voor landbouwhuisdieren.
1.94 schuilstal
een gebouw voor het stallen van paarden en overige dieren alsmede voor de berging van hooi.
1.95 seizoensgebonden standplaats kampeermiddel
een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij het kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, uitsluitend gedurende het zomerseizoen.
1.96 semi-agrarisch bedrijf
een aan het agrarisch bedrijf verwant bedrijf, gericht op de handel in en de bewaring van landbouwproducten en huisdieren, alsmede de handel in en de bewaring van agrarische producten.
1.97 sociale functie
maatschappelijke activiteiten op het agrarisch bedrijf, zoals resocialisatie, therapie (koeknuffelen), kinderopvang.
1.98 Staat van Horeca-activiteiten
de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt.
1.99 stacaravan
een gebouw dat in zijn geheel kan worden verplaatst en is bestemd voor recreatief verblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.
1.100 Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten
de Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt.
1.101 standplaats voor kampeermiddel
een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten.
1.102 starttoren
een toren als onderdeel van de watersport voor onder andere het starten van wedstrijden.
1.103 toeristische standplaats kampeermiddelen
een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, gedurende een beperkte periode van het jaar.
1.104 tuincentrum
een bedrijf, gericht op de teelt en de verhandeling van bomen, heesters, planten, bloemen en andere siergewassen en in samenhang daarmee op de verkoop van artikelen die met de tuinbewerking of de inrichting van tuinen verband houden, zoals tuingereedschap, tuinmeubilair en tuingrond.
1.105 verblijfsmiddelen
voor verblijf geschikte – al dan niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken – voer- en vaartuigen, arken, caravans, tenten en andere soortgelijke constructies, voor zover geen bouwwerken en geen kampeermiddelen zijnde.
1.106 verkoop streekeigen producten
het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van agrarische producten aan particulieren, bij wijze van neventak van een agrarisch bedrijf, voor zover deze agrarische producten op het eigen bedrijf/in de regio zijn geteeld en hooguit op ambachtelijke wijze op het eigen bedrijf/in de regio zijn verwerkt of bewerkt.
1.107 verkoopvloeroppervlakte
de vloeroppervlakte van voor het publiek toegankelijke winkelruimten.
1.108 vervolgfunctie
de nieuwe bestemming van het bouwperceel indien het aldaar gevestigde agrarische bedrijf opgeheven is.
1.109 volkstuinen
gronden waarop voor particulier gebruik op recreatieve wijze voedings- en siergewassen worden geteeld.
1.110 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.111 voorgevelrooilijn
de lijn in het verlengde van de voorgevel of in het verlengde van de op de plankaart aangegeven voorgevel.
1.112 Wgh-inrichtingen
bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
1.113 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
1.114 zomerseizoen
de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.
1.115 zorgboerderij
de opvang van kinderen, volwassenen of gehandicapten, hetzij als niet-agrarische neventak, hetzij als vervolgfunctie op een agrarisch bouwperceel, waarbij het meewerken in het agrarisch bedrijf of bij het kleinschalig houden van dieren een wezenlijk onderdeel is van resocialisatie of therapie.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie
- a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.5 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, waarbij ondergrondse bouwlagen niet meegenomen worden.
2.7 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.8 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het uitoefenen van een bloementeeltbedrijf of vollegronds akker- en tuinbouwbedrijf zoals genoemd in artikel 1.8 onder a;
- b. het uitoefenen van een grondgebonden veehouderijbedrijf zoals genoemd in artikel 1.8 onder b;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak': een paardenbak;
- d. de in tabel 3.1 genoemde nevenfuncties;
- e. extensief recreatief medegebruik met kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
- f. kleinschalige natuurontwikkeling;
- g. tuinen en erven;
- h. bij de bestemming behorende voorzieningen zoals kuilvoerplaten, sleufsilo's, mestvoorzieningen, paardenbakken, groen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, ontsluitingswegen en voet- en fietspaden, laad- en losvoorzieningen, parkeervoorzieningen, water, dammen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het bergen van water.
Tabel 3.1 Nevenfuncties
nevenfunctie | maximaal aantal m² | |
gronden in gebruik voor nevenfunctie | bestaande bebouwing in gebruik voor nevenfunctie | |
verkoop-aan-huis van streekeigen agrarische producten | - | 100 |
inpandige opslag en stalling | - | 500 |
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (waaronder kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij) | - | 200 |
kano-, boot- of fietsenverhuur | - | 100 |
rondleidingen op het agrarische bedrijf (voorzieningen hiertoe als ontvangstruimte) | gehele bedrijf | 100 |
zorgboerderij (uitsluitend in de vorm van dagbesteding) | gehele bedrijf | 200 |
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming en indien noodzakelijk voor de bedrijfsvoering worden gebouwd:
- a. bedrijfsgebouwen, daaronder begrepen overkappingen, en kassen;
- b. bedrijfswoningen met bijbehorende bouwwerken;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder tevens begrepen worden kuilvoerplaten, sleuf-, mest- en voedersilo's en paardenbakken;
en gelden de volgende regels:
- d. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan;
- e. per bouwvlak mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van één reëel agrarisch bedrijf worden gebouwd;
- f. per bouwvlak mag één bedrijfswoning gebouwd worden, tenzij met de maatvoeringaanduiding 'maximum aantal wooneenheden' anders is weergegeven;
- g. overigens geldt het volgende:
max. oppervlak | dakhelling | max. goothoogte | max. bouwhoogte | ||
bedrijfswoning (inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken) | 90 m² | tussen 25 en 50 graden | 4,5 m | 10 m | |
vrijstaande bijbehorende bouwwerken per bedrijfswoning | 50 m² | 3 m | 6 m | ||
bedrijfsgebouwen | geheel bouwvlak | tussen 15 en 50 graden | 7 m | 12 m | |
kassen | geheel bouwvlak | 7 m | 12 m | ||
silo's | 12 m | ||||
erf- en terreinafscheidingen | 1 m | ||||
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 3 m |
met dien verstande dat:
- h. in afwijking van het gestelde in de tabel onder g gelden er ter plaatse van de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - stolp' afwijkende bouwregels met betrekking tot de bedrijfswoning, namelijk:
- 1. de gehele stolp mag in gebruik genomen worden als woning, ongeacht het oppervlak;
- 2. de maximale bouwhoogte voor de bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen bedraagt 15 m;
- i. in afwijking van het gestelde onder d geldt dat per agrarisch bedrijf twee bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, buiten het bouwvlak gebouwd mogen worden, waarbij voldaan dient te worden aan de volgende regels:
- 1. de bedrijfsgebouwen dienen noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
- 2. de afstand tot het bouwvlak dient ten minste 500 m te bedragen;
- 3. het gezamenlijk oppervlak van de bedrijfsgebouwen bedraagt ten hoogste 40 m² met een maximale goothoogte van 2,5 m en een maximale bouwhoogte van 5 m;
- j. ten behoeve van paardenbakken de volgende regels gelden:
- 1. per bouwvlak is ten hoogste één paardenbak toegestaan;
- 2. een paardenbak is alleen toegestaan buiten het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak' of indien gebruik is gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid in lid 3.3.2;
- 3. de afmeting van de paardenbak bedraagt maximaal 20 bij 40 m;
- 4. de paardenbak dient achter de bebouwing gerealiseerd te worden;
- 5. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast, waarbij in ieder geval een afstand van minimaal 25 m wordt aangehouden ten opzichte van (bedrijfs)woningen van derden;
- 6. lichtmasten zijn niet toegestaan.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
- a. faciliteiten ten behoeve van paarden, zoals paardenbakken, tredmolens, uitloopvoorzieningen en mestplaten dienen binnen het bouwvlak gesitueerd te worden;
- b. buitenopslag hoger dan 4 m is niet toegestaan;
- c. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken en stacaravans als zelfstandige woning is niet toegestaan;
- d. nevenfuncties buiten het bouwvlak zijn niet toegestaan;
- e. een toename van stikstofemissie als gevolg van wijziging van dieraantallen/diersoorten is uitsluitend toegestaan indien:
- 1. dit niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie op Natura 2000, of;
- 2. toename van stikstofdepositie op Natura 2000 niet leidt tot een overschrijding van de kritische depositiewaarde van de habitats ter plaatse, of;
- 3. toename van stikstofdepositie op Natura 2000 wordt gesaldeerd door een in ieder geval gelijkwaardige afname van depositie uit andere bronnen.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Agrarisch Met Waarden - Natuur- En Landschapswaarden
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het uitoefenen van een grondgebonden veehouderijbedrijf zoals genoemd in artikel 1.8 onder b;
- b. bescherming en versterking van de landschappelijke en natuurlijke waarden in het plangebied;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak': een paardenbak;
- d. de in tabel 4.1 genoemde nevenfuncties;
- e. extensief recreatief medegebruik;
- f. tuinen en erven;
- g. bij de bestemming behorende voorzieningen zoals kuilvoerplaten, sleufsilo's, mestvoorzieningen, paardenbakken, groen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, ontsluitingswegen en voet- en fietspaden, laad- en losvoorzieningen, parkeervoorzieningen, dammen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het bergen van water.
Tabel 4.1 Nevenfuncties
nevenfunctie | maximaal aantal m² | |
gronden in gebruik voor nevenfunctie | bestaande bebouwing in gebruik voor nevenfunctie | |
verkoop-aan-huis van streekeigen agrarische producten | - | 100 |
inpandige opslag en stalling | - | 500 |
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij) | - | 200 |
kano-, boot- of fietsenverhuur | - | 100 |
rondleidingen op het agrarische bedrijf (voorzieningen hiertoe als ontvangstruimte) | gehele bedrijf | 100 |
zorgboerderij (uitsluitend in de vorm van dagbesteding) | gehele bedrijf | 200 |
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming en indien noodzakelijk voor de bedrijfsvoering worden gebouwd:
- a. bedrijfsgebouwen, daaronder begrepen overkappingen;
- b. bedrijfswoningen met bijbehorende bouwwerken;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder tevens begrepen worden kuilvoerplaten, sleuf-, mest- en voedersilo's en paardenbakken;
en gelden de volgende regels:
- d. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan;
- e. per bouwvlak mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van één reëel agrarisch bedrijf worden gebouwd;
- f. per bouwvlak mag één bedrijfswoning gebouwd worden, tenzij met de maatvoeringaanduiding 'maximum aantal wooneenheden' anders is weergegeven;
- g. overigens geldt het volgende:
max. oppervlak | dakhelling | max. goothoogte | max. bouwhoogte | ||
bedrijfswoning (inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken) | 90 m² | tussen 25 en 50 graden | 4,5 m | 10 m | |
vrijstaande bijbehorende bouwwerken per bedrijfswoning | 50 m² | 3 m | 6 m | ||
bedrijfsgebouwen | geheel bouwvlak | tussen 15 en 50 graden | 7 m | 12 m | |
kassen | 50 m² | 4.5 m | |||
silo's | 12 m | ||||
erf - en terreinafscheidingen | 1 m | ||||
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 3 m |
met dien verstande dat:
- h. in afwijking van het gestelde onder d geldt dat per agrarisch bedrijf twee bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, buiten het bouwvlak gebouwd mogen worden, waarbij voldaan dient te worden aan de volgende regels:
- 1. de bedrijfsgebouwen dienen noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
- 2. de afstand tot het bouwvlak dient ten minste 500 m te bedragen;
- 3. het gezamenlijk oppervlak van de bedrijfsgebouwen bedraagt ten hoogste 40 m² met een maximale goothoogte van 2,5 m en een maximale bouwhoogte van 5 m;
- i. ten behoeve van paardenbakken de volgende bouwregels gelden:
- 1. per bouwvlak is ten hoogste één paardenbak toegestaan;
- 2. een paardenbak is alleen toegestaan buiten het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak' of indien gebruik is gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid in lid 4.3.3;
- 3. de afmeting van de paardenbak bedraagt maximaal 20 bij 40 m;
- 4. de paardenbak dient achter de bebouwing gerealiseerd te worden;
- 5. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast, waarbij in ieder geval een afstand van minimaal 25 m wordt aangehouden ten opzichte van (bedrijfs)woningen van derden;
- 6. lichtmasten zijn niet toegestaan.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
- a. faciliteiten ten behoeve van paarden, zoals paardenbakken, tredmolens, uitloopvoorzieningen en mestplaten dienen binnen het bouwvlak gesitueerd te worden;
- b. buitenopslag hoger dan 4 m is niet toegestaan;
- c. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken en stacaravans als zelfstandige woning is niet toegestaan;
- d. nevenfuncties buiten het bouwvlak zijn niet toegestaan;
- e. een toename van stikstofemissie als gevolg van wijziging van dieraantallen/diersoorten is uitsluitend toegestaan indien:
- 1. dit niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie op Natura 2000, of;
- 2. toename van stikstofdepositie op Natura 2000 niet leidt tot een overschrijding van de kritische depositiewaarde van de habitats ter plaatse, of;
- 3. toename van stikstofdepositie op Natura 2000 wordt gesaldeerd door een in ieder geval gelijkwaardige afname van depositie uit andere bronnen.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 5 Agrarisch Met Waarden - Open Weidegebied
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Open weidegebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het uitoefenen van een grondgebonden veehouderijbedrijf zoals genoemd in artikel 1.8 onder b;
- b. de instandhouding van het open weidelandschap mede door de bescherming en het herstel van de in het plangebied aanwezige landschappelijke cultuurhistorische waarden;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden': het behoud en de bescherming van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'drafbaan': tevens een drafbaan;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - hulp- en nevenbedrijf': tevens een agrarisch hulp- en nevenbedrijf;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'silo': uitsluitend een silo;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak': een paardenbak;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kuilvoerplaat': kuilvoerplaten;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - schuilstal': uitsluitend een schuilstal;
- j. de in tabel 5.1 genoemde nevenfuncties;
- k. extensief recreatief medegebruik;
- l. tuinen en erven;
- m. bij de bestemming behorende voorzieningen zoals kuilvoerplaten, sleufsilo's, mestvoorzieningen, paardenbakken, groen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, ontsluitingswegen en voet- en fietspaden, laad- en losvoorzieningen, parkeervoorzieningen, water, dammen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het bergen van water.
Tabel 5.1 Nevenfuncties
nevenfunctie | maximaal aantal m² | |
gronden in gebruik voor nevenfunctie | bestaande bebouwing in gebruik voor nevenfunctie | |
verkoop-aan-huis van streekeigen agrarische producten | - | 100 |
inpandige opslag en stalling | - | 500 |
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij) | - | 200 |
kano-, boot- of fietsenverhuur | - | 100 |
rondleidingen op het agrarische bedrijf (voorzieningen hiertoe als ontvangstruimte) | gehele bedrijf | 100 |
zorgboerderij (uitsluitend in de vorm van dagbesteding) | gehele bedrijf | 200 |
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming en indien noodzakelijk voor de bedrijfsvoering worden gebouwd:
- a. bedrijfsgebouwen, daaronder begrepen overkappingen;
- b. bedrijfswoningen met bijbehorende bouwwerken;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder tevens begrepen worden kuilvoerplaten, sleuf-, mest- en voedersilo's en paardenbakken;
en gelden de volgende regels:
- d. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, met uitzondering van gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kuilvoerplaat' waar kuilvoerplaten buiten het bouwvlak zijn toegestaan;
- e. per bouwvlak mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van één reëel agrarisch bedrijf worden gebouwd;
- f. per bouwvlak mag één bedrijfswoning gebouwd worden, tenzij met de maatvoeringaanduiding 'maximum aantal wooneenheden' anders is weergegeven;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'silo' mag uitsluitend een silo worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
- h. overigens geldt het volgende:
max. oppervlak | dakhelling | max. goothoogte | max. bouwhoogte | ||
bedrijfswoning (inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken | 90 m² | tussen 25 en 50 graden | 4,5 m | 10 m | |
vrijstaande bijbehorende bouwwerken per bedrijfswoning | 50 m² | 3 m | 6 m | ||
bedrijfsgebouwen | geheel bouwvlak | tussen 15 en 50 graden | 7 m | 12 m | |
kassen | 50 m² | 4.5 m | |||
silo's | 12 m | ||||
erf - en terreinafscheidingen | 1 m | ||||
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 3 m |
met dien verstande dat:
- i. in afwijking van het gestelde in de tabel onder h gelden er ter plaatse van de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - stolp' afwijkende bouwregels met betrekking tot de bedrijfswoning, namelijk:
- 1. de gehele stolp mag in gebruik genomen worden als woning, ongeacht het oppervlak;
- 2. de maximale bouwhoogte voor de bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen bedraagt 15 m;
- j. in afwijking van het gestelde onder d geldt dat per agrarisch bedrijf twee bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, buiten het bouwvlak gebouwd mogen worden, waarbij voldaan dient te worden aan de volgende regels:
- 1. de bedrijfsgebouwen dienen noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
- 2. de afstand tot het bouwvlak dient ten minste 500 m te bedragen;
- 3. het gezamenlijk oppervlak van de bedrijfsgebouwen bedraagt ten hoogste 40 m² met een maximale goothoogte van 2,5 m en een maximale bouwhoogte van 5 m;
- k. ten behoeve van paardenbakken de volgende regels gelden :
- 1. per bouwvlak is ten hoogste één paardenbak toegestaan;
- 2. een paardenbak is alleen toegestaan buiten het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak' of indien gebruik is gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid in lid 5.3.3;
- 3. de afmeting van de paardenbak bedraagt maximaal 20 bij 40 m;
- 4. de paardenbak dient achter de bebouwing gerealiseerd te worden;
- 5. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast, waarbij in ieder geval een afstand van minimaal 25 m wordt aangehouden ten opzichte van (bedrijfs)woningen van derden;
- 6. lichtmasten zijn niet toegestaan.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
- a. faciliteiten ten behoeve van paarden, zoals paardenbakken, tredmolens, uitloopvoorzieningen en mestplaten dienen binnen het bouwvlak gesitueerd te worden;
- b. buitenopslag hoger dan 4 m is niet toegestaan;
- c. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken en stacaravans als zelfstandige woning is niet toegestaan;
- d. nevenfuncties buiten het bouwvlak zijn niet toegestaan;
- e. een toename van stikstofemissie als gevolg van wijziging van dieraantallen/diersoorten is uitsluitend toegestaan indien:
- 1. dit niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie op Natura 2000, of;
- 2. toename van stikstofdepositie op Natura 2000 niet leidt tot een overschrijding van de kritische depositiewaarde van de habitats ter plaatse, of;
- 3. toename van stikstofdepositie op Natura 2000 wordt gesaldeerd door een in ieder geval gelijkwaardige afname van depositie uit andere bronnen.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 6 Bedrijf
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van een bedrijf uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'gemaal': uitsluitend een gemaal;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening': uitsluitend een nutsvoorziening;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'opslag': uitsluitend opslag;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - grondverzet en machineverhuur': uitsluitend een grondverzet en machineverhuurbedrijf;
alsmede voor:
- f. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf': een agrarisch loonbedrijf;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij': een paardenhouderij met paardenfysiotherapiepraktijk;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - paardenpensionstal': een paardenpensionstal;
- i. tuinen en erven;
- j. bij de bestemming behorende voorzieningen zoals paardenbakken, groen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, ontsluitingswegen en voet- en fietspaden, laad- en losvoorzieningen, parkeervoorzieningen, dammen, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het bergen van water.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming en indien noodzakelijk voor de bedrijfsvoering worden gebouwd:
- a. bedrijfsgebouwen, daaronder begrepen overkappingen;
- b. bedrijfswoningen met bijbehorende bouwwerken;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder tevens begrepen worden paardenbakken;
en gelden de volgende regels:
- d. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan;
- e. per bouwvlak mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van één bedrijf worden gebouwd;
- f. per bouwvlak mag één bedrijfswoning gebouwd worden, tenzij met de maatvoeringaanduiding 'maximum aantal wooneenheden' anders is weergegeven;
- g. het gehele bouwvlak mag bebouwd worden, tenzij met de maatvoeringaanduiding 'maximum oppervlakte' is aangegeven hoeveel van de gronden binnen het bouwvlak bebouwd mogen worden;
- h. overigens geldt het volgende:
max. oppervlak | dakhelling | max. goothoogte | max. bouwhoogte | |
bedrijfswoning (inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken) | 90 m² | tussen 25 en 50 graden | 4,5 m | 10 m |
vrijstaande bijbehorende bouwwerken per bedrijfswoning | 50 m² | 3 m | 6 m | |
bedrijfsgebouwen | 6 m | 10 m | ||
erf - en terreinafscheiding: - voor de voorgevelrooilijn - op overige plaatsen | 1 m 2 m | |||
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 3 m |
met dien verstande dat:
- i. in afwijking van het gestelde in de tabel onder h gelden er ter plaatse van de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - stolp' afwijkende bouwregels met betrekking tot de bedrijfswoning, namelijk:
- 1. de gehele stolp mag in gebruik genomen worden als woning, ongeacht het oppervlak;
- 2. de maximale bouwhoogte voor de bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen bedraagt 15 m;
- j. ten behoeve van paardenbakken de volgende regels gelden:
- 1. per bouwvlak is ten hoogste één paardenbak toegestaan, hetzij binnen het bouwvlak of buiten het bouwvlak indien gebruik is gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid in lid 6.3.2;
- 2. de afmeting van de paardenbak bedraagt maximaal 20 bij 40 m;
- 3. de paardenbak dient achter de bebouwing gerealiseerd te worden;
- 4. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast, waarbij in ieder geval een afstand van minimaal 25 m wordt aangehouden ten opzichte van (bedrijfs)woningen van derden;
- 5. lichtmasten zijn niet toegestaan.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- b. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- c. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- d. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'opslag' buitenopslag in geen geval is toegestaan;
- e. per bedrijf is kantoorvloeroppervlakte die meer bedraagt dan 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte niet toegestaan; kantoorvloeroppervlakte van meer dan 200 m² per bedrijf is in geen geval toegestaan;
- f. faciliteiten ten behoeve van paarden, zoals paardenbakken, tredmolens, uitloopvoorzieningen en mestplaten dienen binnen het bouwvlak gesitueerd te worden.
Artikel 7 Detailhandel
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum': uitsluitend een tuincentrum;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'hovenier': uitsluitend een hoveniersbedrijf;
- c. tuinen en erven;
- d. bij de bestemming behorende voorzieningen zoals groen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, ontsluitingswegen en voet- en fietspaden, laad- en losvoorzieningen, parkeervoorzieningen, dammen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het bergen van water;
- e. met dien verstande dat uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'hovenier' een bedrijfswoning is toegestaan.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming worden en indien noodzakelijk voor de bedrijfsvoering gebouwd:
- a. bedrijfsgebouwen met bijbehorende bouwwerken;
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
en gelden de volgende regels:
- c. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan;
- d. het gehele bouwvlak mag bebouwd worden;
- e. overigens geldt het volgende:
max. aantal | max inhoud | dakhelling | max. goothoogte | max. bouwhoogte | |||
bedrijfswoning (inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken) | bestaand | 90 m2 | tussen 25 en 50 graden | 4,5 m | 10 m | ||
bedrijfsgebouwen | 6 m | 10 m | |||||
erf - en terreinafscheiding: - voor de voorgevelrooilijn - op overige plaatsen | 1 m 2 m | ||||||
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 3 m |
Artikel 8 Fort
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Fort' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke activiteiten die gerelateerd zijn aan het verenigingsleven en verenigbaar zijn met de cultuurhistorische waarden van het fort;
- b. extensieve dagrecreatie;
- c. behoud en bescherming van de bestaande landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden en daaraan gelinieerde functies;
- d. bij de bestemming behorende voorzieningen zoals nutsvoorzieningen, groen, water, dammen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- e. met dien verstande dat ter plaatse geen bedrijfswoningen zijn toegestaan.
8.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan;
- b. de bestaande bebouwing mag niet in oppervlakte en/of hoogte worden uitgebreid;
- c. de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheiding bedraagt 2 m.
Artikel 9 Groen
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden;
- b. aangrenzend aan de aanduiding 'woonschepenligplaats': bergingen en schuurtjes behorende bij woonschepen;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden': het behoud en de bescherming van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden;
- d. bij de bestemming behorende voorzieningen zoals nutsvoorzieningen, groen, water, dammen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
9.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 1,5 m;
- c. in afwijking van het gestelde onder a mogen op gronden aansluitend aan de aanduiding 'woonschepenligplaats' schuurtjes en bergingen gebouwd worden ten behoeve van woonschepen met een maximaal oppervlak van 12 m² per woonschip met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m.
Artikel 10 Maatschappelijk
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'verenigingsleven': een (water)scoutingcentrum met kampeerterrein en clubgebouw;
- b. bij de bestemming behorende voorzieningen zoals nutsvoorzieningen, groen, water, dammen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
10.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming worden gebouwd:
- a. bedrijfsgebouwen, daaronder begrepen overkappingen;
- b. bedrijfswoningen met bijbehorende bouwwerken;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
en gelden de volgende regels:
- d. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan;
- e. overigens geldt het volgende:
max. oppervlak | dakhelling | max. goothoogte | max. bouwhoogte | |
bedrijfswoning en overige gebouwen | 400 m² | tussen 15 en 50 graden | 4,5 m | 10 m |
erf - en terreinafscheiding: - binnen het bouwvlak - buiten het bouwvlak | 2 m 1,5 m | |||
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 6 m |
met dien verstande dat:
- f. in afwijking van het gestelde in de tabel onder g gelden er ter plaatse van de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - stolp' afwijkende bouwregels met betrekking tot de bedrijfswoning, namelijk:
- 1. de gehele stolp mag in gebruik genomen worden als woning, ongeacht het oppervlak;
- 2. de maximale bouwhoogte voor de bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen bedraagt 15 m.
10.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt de volgende bepaling:
- het plaatsen van tenten buiten het zomerseizoen is verboden.
Artikel 11 Molen
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Molen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de instandhouding van een molen;
- b. het wonen, voor zover op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan een woning aanwezig was;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden': het behoud en herstel van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
- d. bij de bestemming behorende voorzieningen zoals nutsvoorziening, gemaal, groen, dammen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
11.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. gebouwen ten dienste van de bestemming;
- b. een woning uitsluitend voor zover deze deel uitmaakt van de molen;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming;
en gelden de volgende regels:
- d. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, uitsluitend binnen het bouwvlak zijn toegestaan;
- e. de bestaande gebouwen mogen niet worden uitgebreid;
- f. per bouwvlak mag één bijbehorend bouwwerk worden gebouwd met een oppervlak van ten hoogste 35 m², een goothoogte van ten hoogste 2,5 m en een bouwhoogte van ten hoogste 5 m;
- g. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 1,5 m bedragen.
Artikel 12 Natuur
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. open weidegebied, oeverlanden en beplantingen;
- b. behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch' mogen de gronden tevens gebruikt worden voor de agrarische bedrijfsvoering voor zover deze de natuur- en landschapswaarden niet onevenredig aantast;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'verenigingsleven': tevens een (water)scoutingcentrum met haven en aanlegsteigers;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - eendenkooi': tevens een eendenkooi;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - uitkijkpost': tevens een (vogel)uitkijkpost;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - schuilstal': tevens een schuilstal;
- h. bij de bestemming behorende voorzieningen zoals dammen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
12.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend terreinafscheidingen worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 1,5 m;
- b. in afwijking op het gestelde onder a bedraagt de maximale bouwhoogte van (vogel)uitkijkposten 3 m;
- c. in afwijking van het gestelde onder a mogen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - eendenkooi' worden gebouwd:
- 1. gebouwen ten dienste van een eendenkooi met een gezamenlijk oppervlak van ten hoogste 60 m² en een bouwhoogte van ten hoogste 4,2 m met een dakhelling tussen 30 en 45 graden;
- 2. schermen langs de vangpijpen met een bouwhoogte van ten hoogste 2,5 m;
- d. in afwijking van het gestelde onder a mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - schuilstal' een hooiberg met een oppervlakte van 18,5 m2 en een paardenstal van 65 m2 worden gebouw. De goot- en bouwhoogte van beide gebouwen bedraagt ten hoogste 3 respectievelijk 4,25 m;
- e. de bouw van oeverbeschoeiingen en steigers is niet toegestaan.
12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 13 Recreatie - Dagrecreatie
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. extensieve dagrecreatie;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin': volkstuinen;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven: een jachthaven met verblijfsrecreatie en met bijbehorende voorzieningen zoals een zeilschool, kanoverhuur, droge en natte ligplaatsen, opslag, reparatie, bouw en verkoop van motoren en vaartuigen, detailhandel in watersportartikelen, kantoren, één bedrijfswoning, slechtweeraccommodaties en een verkooppunt voor motorbrandstoffen, met ter plaatse van de aanduiding 'horeca' een horecabedrijf behorende bij de jachthaven;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - dagrecreatieterrein': een dagrecreatieterrein waar tevens activiteiten ten behoeve van de watersport mogen plaatsvinden met bijbehorende voorzieningen zoals sanitaire voorzieningen, steigers en bergingen;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - recreatief gebruik': een dagrecreatieterrein waar tevens activiteiten ten behoeve van de watersport mogen plaatsvinden;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - oeverrecreatie': een openbaar toegankelijk dagrecreatieterrein aan of nabij de oever van het Uitgeestermeer met bijbehorende voorzieningen zoals een kantine en dienstruimten;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'museum': een openluchtmuseum met een houtzagerij;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - starttoren': een starttoren;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'natuurwaarden': bescherming en versterking van de ter plaatse aanwezige landschappelijke en natuurlijke waarden;
- j. bij de bestemming behorende voorzieningen zoals groen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, ontsluitingswegen en voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, dammen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het bergen van water.
13.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin' gelden de volgende bouwregels:
- 1. per volkstuin mag niet meer dan één gebouw worden gebouwd met een maximaal oppervlak van 2 m2 en een maximale bouwhoogte van 1 m;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven' gelden de volgende regels:
- 1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd worden;
- 2. voor gebouwen geldt een maximale goothoogte van 6 m en een maximale bouwhoogte van 12,5 m;
- 3. voor windenergie-installaties geldt een maximale bouwhoogte van 15 m;
- 4. voor kranen geldt een maximale bouwhoogte van 20 m;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - dagrecreatieterrein' gelden de volgende bouwregels:
- 1. op de gronden mogen gebouwen worden gebouwd met een gezamenlijk oppervlak van ten hoogste 40 m2 en een maximale bouwhoogte van 3 m;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - recreatief gebruik' mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - starttoren' gelden de volgende bouwregels:
- 1. ten behoeve van de watersport mag 1 starttoren worden gebouwd met een maximaal oppervlak van 20 m2 en een maximale bouwhoogte van 10 m;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - oeverpark' gelden de volgende bouwregels:
- 1. ter plaatse mag 1 kantine gebouwd worden met een maximaal oppervlak van 200 m2, een maximale goothoogte van 4,5 m en een maximale bouwhoogte van 8 m;
- 2. ter plaatse mogen dienstruimten worden gebouwd met een gezamenlijk oppervlak van ten hoogste 200 m2, een maximale goothoogte van 3 m en een maximale bouwhoogte van 6 m;
- 3. de dakhelling op de kantine en de dienstruimten dient ten minste 25 graden en ten hoogste 50 graden te bedragen;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'museum' gelden de volgende regels:
- 1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd worden;
- 2. voor gebouwen geldt een maximale goothoogte van 4,5 m en een maximale bouwhoogte van 8 m;
- h. ten behoeve van paardenbakken gelden de volgende regels:
- 1. per bouwvlak is ten hoogste één paardenbak toegestaan, hetzij binnen het bouwvlak of buiten het bouwvlak indien gebruik is gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid in lid 13.3.1;
- 2. de afmeting van de paardenbak bedraagt maximaal 20 bij 40 m;
- 3. de paardenbak dient achter de bebouwing gerealiseerd te worden;
- 4. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast, waarbij in ieder geval een afstand van minimaal 25 m wordt aangehouden ten opzichte van (bedrijfs)woningen van derden;
- 5. lichtmasten zijn niet toegestaan;
- i. de bouw van oeverbeschoeiingen en steigers is niet toegestaan ter plaatse van gronden zonder nadere functieaanduiding.
- j. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
- k. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 1 m.
13.3 Afwijken van de bouwregels
13.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. faciliteiten ten behoeve van paarden, zoals paardenbakken, tredmolens, uitloopvoorzieningen en mestplaten dienen binnen het bouwvlak gesitueerd te worden.
Artikel 14 Recreatie - Jachthaven
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Jachthaven' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een watersportcentrum c.q jachthaven met bijbehorende faciliteiten zoals:
- 1. droge en natte ligplaatsen voor boten en ligplaatsen voor woonschepen;
- 2. opslag, reparatie, bouw en verkoop van motoren en vaartuigen;
- 3. een horecabedrijf;
- 4. kantoren;
- 5. detailhandel in watersportartikelen;
- 6. bedrijfswoningen;
- 7. slechtweer- en sportaccommodaties;
- 8. verkooppunt voor motorbrandstoffen;
- b. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van recreatie - recreatiewoning - 1' en 'specifieke vorm van recreatie - recreatiewoning - 2': tevens recreatiewoningen en stacaravans;
- c. bij de bestemming behorende voorzieningen zoals groen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, ontsluitingswegen en voet- en fietspaden, laad- en losvoorzieningen, parkeervoorzieningen, dammen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het bergen van water.
14.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming worden gebouwd:
- a. bedrijfsgebouwen, daaronder begrepen overkappingen;
- b. bedrijfswoningen met bijbehorende bouwwerken;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder tevens begrepen worden paardenbakken;
en gelden de volgende regels:
- d. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan.
- e. per bouwvlak mag één bedrijfswoning gebouwd worden, tenzij met de maatvoeringaanduiding 'maximum aantal wooneenheden' anders is weergegeven;
- f. het aantal ligplaatsen voor woonschepen mag niet meer dan 5 bedragen;
- g. het gezamenlijk aantal natte en droge ligplaatsen, niet zijnde ligplaatsen voor woonschepen, mag niet meer dan 805 bedragen;
- h. het aantal overnachtingsruimten in het horecabedrijf bedraagt ten hoogste 40;
- i. het gezamenlijk aantal recreatiewoningen en stacaravans ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van recreatie - recreatiewoning - 1' en 'specifieke vorm van recreatie - recreatiewoning - 2' bedraagt ten hoogste 120, waarvan maximale 15 stacaravans;
- j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - recreatiewoning - 1' mogen er niet meer dan 2 woningen aaneengebouwd worden;
- k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - recreatiewoning - 2' mogen woningen in gestapelde vorm worden gebouwd;
- l. overigens geldt het volgende:
max. oppervlak/inhoud | dakhelling | max. goothoogte | max. bouwhoogte | ||
bedrijfsgebouwen behorende bij jachthaven | 9.000 m² | kleiner dan 45 graden | 6 m | 12,5 m | |
losstaande sanitaire voorzieningen | 3 m | 5 m | |||
bedrijfswoning | 750 m³ | tussen 30 en 60 graden | 6 m | 10 m | |
horecabedrijf | 1.000 m² | tussen 30 en 60 graden | 6 m | 10 m | |
recreatiewoningen | 250 m³ | tussen 30 en 60 graden | zie verbeelding | zie verbeelding | |
stacaravans | 45 m² | 3 m | |||
woonschepen | 60 m² | 4 m | |||
windenergie-installaties | 15 m | ||||
kranen | 20 m | ||||
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 8 m |
14.3 Afwijken van de bouwregels
Artikel 15 Recreatie - Verblijfsrecreatie
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor een kampeerterrein met bijbehorende voorzieningen zoals sanitaire voorzieningen, groen, in- en uitritten, ontsluitingswegen en voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, dammen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het bergen van water.
15.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. ter plaatse mag een gebouw ten behoeve van sanitaire voorzieningen worden gebouwd met een oppervlak van ten hoogste 50 m2 en een maximale bouwhoogte van 3 m;
- b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
- c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 1 m.
Artikel 16 Tuin
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
16.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend erf- en terreinafscheidingen worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 1 m.
Artikel 17 Verkeer
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;
- b. de Rijksweg A9;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein': tevens een parkeerterrein;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'spoorweg': tevens een kruising met de spoorweg;
- e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen, water en dammen.
17.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de wegaanduiding of de verlichting, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 18 Verkeer - Railverkeer
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. spoorwegen en de daarbij behorende bermen, taluds en spoorwegovergangen;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, dammen en toegangswegen.
18.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de wegaanduiding of de verlichting, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 19 Water
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water en groen;
- b. waterhuishouding;
- c. waterbeheer en waterberging;
- d. waterwegen;
- e. kruisingen met weg- en langzaam verkeer en bruggen;
- f. oevers en taluds;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'steiger': tevens aanlegsteigers ten behoeve van een jachthaven;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'steigers uitgesloten' is de bouw van (aanleg)steigers niet toegestaan;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats': een ligplaats voor 1 woonschip;
- j. ter plaatse van de aanduiding 'verenigingsleven': tevens een (water)scoutingcentrum met haven en aanlegsteigers;
- k. ter plaatse van de aanduiding 'museum': bijbehorende voorzieningen bij een houtzagerij;
- l. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'brug': een brug.
19.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling of de verlichting, bedraagt ten hoogste 3 m;
- c. de diepte van steigers bedraagt per oeverzijde ten hoogste 20% van de breedte van het perceel, met een maximum van 1 m;
- d. de lengte van de steiger bedraagt ten hoogste 6 m;
- e. de bouwhoogte van de steiger bedraagt ten hoogste 1 m boven waterpeil;
- f. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde op de steiger bedraagt ten hoogste 1 m;
- g. de steiger wordt uitsluitend gesitueerd aan de achtererven bij woningen waar het achtererf direct grenst aan het water;
- h. de afstand van de steiger tot aan de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 1 meter;
- i. het is niet toegestaan oeverbeschoeiingen en steigers te bouwen en vast te maken aan oevers waarop de bestemming Natuur rust.
Artikel 20 Wonen
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen met daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
alsmede voor:
- b. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden': het behoud en de bescherming van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalige bedrijfsbebouwing': een voormalig agrarisch bedrijfscomplex, waarbij tevens de nevenfuncties zoals genoemd in tabel 18.1 zijn toegestaan;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'paardenfokkerij': een kleinschalige paardenfokkerij;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'woonwagenstandplaats': een woonwagenstandplaats voor één woonwagen;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen- kaakberg': een kaakberg die voor zowel wonen als bijgebouwen in gebruik is;
- g. bij de bestemming behorende voorzieningen zoals paardenbakken, nutsvoorzieningen, groen, dammen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Tabel 18.1 Nevenfuncties
nevenfunctie | maximaal aantal m² | |
gronden in gebruik voor nevenfunctie | bestaande bebouwing in gebruik voor nevenfunctie | |
verkoop aan huis van streekeigen agrarische producten | - | 100 |
inpandige opslag en stalling | - | 500 |
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij) | - | 200 |
kano-, boot- of fietsenverhuur | - | 100 |
20.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen worden gebouwd:
- a. woningen met bijbehorende bouwwerken;
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
en gelden de volgende regels:
- c. de woning dient binnen het bouwvlak gebouwd te worden;
- d. bijbehorende bouwwerken zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan;
- e. per bouwvlak mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van één woning worden gebouwd, tenzij met de maatvoeringsaanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven dat er binnen een bouwvlak meerdere woningen zijn toegestaan;
- f. ter plaatse van de bouwaanduiding 'aaneengebouwd' dienen alle binnen het bouwvlak toegestaan aantal woningen aaneengebouwd te zijn;
- g. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 50% van het bestemmingsvlak Wonen (exclusief bouwvlak) met een maximum van 50 m² bedragen, met dien verstande dat indien:
- 1. het bestemmingsvlak Wonen (exclusief bouwvlak) groter is dan 200 m2, de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken ten hoogste 75 m2 mag bedragen;
- 2. het bestemmingsvlak Wonen (exclusief bouwvlak) groter is dan 500 m2, de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken ten hoogste 100 m2 mag bedragen;
- 3. het bestemmingsvlak Wonen (exclusief bouwvlak) groter is dan 800 m2, de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken ten hoogste 125 m2 mag bedragen;
- 4. het bestemmingsvlak Wonen (exclusief bouwvlak) groter is dan 1000 m2, de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken ten hoogste 200 m2 mag bedragen;
- h. overigens geldt het volgende, tenzij met de aanduiding 'maximale goot- en/of bouwhoogte' anders is aangegeven:
dakhelling | max. goothoogte | max. bouwhoogte | |||
woning (inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken) | tussen 25 en 50 graden* | 4,5 m | 10 m | ||
vrijstaande bijbehorende bouwwerken per woning | 3 m | 6 m | |||
bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'woonwagenstandplaats' | bestaand | bestaand | |||
erf - en terreinafscheiding | 2 m | ||||
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde (niet zijnde een carport) | 3 m |
* niet van toepassing op woningen die in de bestaande situatie reeds voorzien zijn van een plat dak.
met dien verstande dat:
- i. in afwijking van het gestelde in de tabel onder h gelden er ter plaatse van de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - stolp' afwijkende bouwregels met betrekking tot de woning, namelijk:
- 1. de gehele stolp mag in gebruik genomen worden als woning, ongeacht het oppervlak;
- 2. de maximale bouwhoogte voor de bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen bedraagt 15 m;
- j. in afwijking van het maximum oppervlak aan bijbehorende bouwwerken zoals gesteld onder g geldt dat ter plaatse van de bouwaanduiding 'bijgebouwen' er maximaal 60 m² aan bijbehorende bouwwerken aanwezig mag zijn;
- k. ter plaatse van de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijgebouw' geldt de regeling zoals opgenomen onder g niet, binnen de aanduidingsgrens mag één bijgebouw gebouwd worden;
- l. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalige bedrijfsbebouwing' de volgende regels gelden:
- 1. het uitbreiden van bestaande bebouwing is in geen geval toegestaan;
- 2. nieuwbouw is in geen geval toegestaan;
- 3. het gebruik van kassen, niet zijnde een hobbykas, is in geen geval toegestaan;
- 4. van het bepaalde onder 2 kan eenmalig worden afgeweken indien alle bebouwing, niet zijnde de woning, wordt gesaneerd, met dien verstande dat het oppervlak van de nieuw op te richten bebouwing ten hoogste 50% mag bedragen van de oppervlakte van de bebouwing die wordt afgebroken met een maximum van 200 m²;
- m. ten behoeve van paardenbakken de volgende regels gelden:
- 1. per bestemmingsvlak Wonen is ten hoogste één paardenbak toegestaan;
- 2. de afmeting van de paardenbak bedraagt maximaal 20 bij 40 m;
- 3. de paardenbak dient achter de bebouwing gerealiseerd te worden;
- 4. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast, waarbij in ieder geval een afstand van minimaal 25 m wordt aangehouden ten opzichte van (bedrijfs)woningen van derden;
- 5. lichtmasten zijn niet toegestaan.
20.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen- kaakberg' mag uitsluitend de begane grond in gebruik genomen worden voor het gebruik als woning;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen- kaakberg' mag uitsluitned de 1e verdieping in gebruik genomen worden voor het gebruik als bijgebouw.
20.4 Afwijken van de gebruiksregels
20.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 21 Leiding - Gas
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een aardgastransportleiding.
21.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 21.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
21.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) (lid 21.2 onder b) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 22 Leiding - Hoogspanningsverbinding
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een bovengrondse hoogspanningsverbinding van ten hoogste 150 kV.
22.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 22.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bouwhoogte niet wordt vergroot.
22.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 22.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 23 Leiding - Leidingstrook
23.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Leidingstrook' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor gas-, water- en rioolleidingen.
23.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 23.1 genoemde bestemming binnen 2,5 m aan weerszijden van de hartlijn van een leiding, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
23.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) (lid 23.2 onder b) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
23.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 24 Waarde - Archeologie - 1
24.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
24.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 24.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 35 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
24.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 25 Waarde - Archeologie - 2
25.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
25.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 25.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 35 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
25.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 26 Waarde - Archeologie - 3
26.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
26.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 26.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 35 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
26.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 27 Waarde - Archeologie - 4
27.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
27.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 27.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag met – inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 1.000 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 35 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
27.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 28 Waarde - Archeologie - 5
28.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 5' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
28.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 28.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 35 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
28.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 29 Waarde - Archeologie - 6
29.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 6' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
29.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 29.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 5.000 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 35 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
29.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 30 Waarde - Cultuurhistorie
30.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor het behoud en de versterking van de landschap- en cultuurhistorische waarden van het gebied die samenhangen met de Stelling van Amsterdam. Deze waarden komen tot uitdrukking in het historische karakter van het gebied, de aanwezige forten en bunkers en de onderlinge samenhang van de verschillende monumenten en andere cultuurhistorische elementen van het gebied.
30.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mag ten behoeve van de in lid 30.1 genoemde bestemming niet worden gebouwd;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. dit verenigbaar is met behoud, herstel en/of versterking van de cultuurhistorische waarden en kwaliteiten van bestaande bebouwing en de bestaande terreininrichting;
- 2. dit conform advies van de Monumentencommissie of een daarvoor in de plaats tredende commissie, niet leidt tot een wezenlijke verandering van de aanwezige waarden.
30.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 31 Waarde - Landschap
31.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor het behoud en de versterking van de aardkundige monumenten en de waardevolle aardkundige gebieden.
31.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mag ten behoeve van de in lid 31.1 genoemde bestemming niet worden gebouwd;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. dit verenigbaar is met behoud, herstel en/of versterking van de aardkundige waarden;
- 2. dit conform advies van de provincie Noord-Holland of een daarvoor in de plaats tredende commissie, niet leidt tot een wezenlijke verandering van de aanwezige waarden.
31.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 32 Waterstaat - Waterkering
32.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de waterkering.
32.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 32.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
- c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag, - met in achtneming van de door de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels worden gebouwd.
- d. voorafgaand aan de werkzaamheden wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 33 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 34 Algemene Bouwregels
34.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
- c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
34.2 Bestaande maten
- a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
- b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
- c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing indien gebruik wordt gemaakt van de saneringsregeling zoals opgenomen in:
- 1. artikel 3.6.1 onder c;
- 2. artikel 4.7.2 onder c;
- 3. artikel 5.7.2 onder c;
- 4. artikel 20.2 onder l.
34.3 Herbouw (bedrijfs)woningen
In aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2 geldt dat algehele herbouw van (bedrijfs)woningen uitsluitend mag plaatsvinden op of binnen de bestaande funderingen.
Artikel 35 Algemene Gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
- a. Het is niet toegestaan om gronden of opstallen te gebruiken of laten gebruiken op een wijze welke in strijd met het bestemmingsplan is, met dien verstande dat:
- 1. onder strijdig gebruik in ieder geval verstaan het gebruik of het laten gebruiken van de al dan niet onbebouwde gronden en/of bouwwerken als:
- opslagplaats voor vaten en kisten en containers, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind of brandstoffen, grond- en baggerspecie;
- uitstallings-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen;
- 2. onder strijdig gebruik is niet begrepen:
- vormen van gebruik als bedoeld in onder 1, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge de bestemming, de bestemmingsomschrijving en de overige regels mag worden gebruikt;
- het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming;
- het uitoefenen van detailhandel voor zover dit een normaal en ondergeschikt bestanddeel uitmaakt van de totale bedrijfsuitoefening, zoals ingevolge de regels toegestaan, tenzij de uitoefening van detailhandel in de regels expliciet is uitgesloten;
- 1. onder strijdig gebruik in ieder geval verstaan het gebruik of het laten gebruiken van de al dan niet onbebouwde gronden en/of bouwwerken als:
- b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken en stacaravans als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan;
- c. het gebruik van bed & breakfast kamers, kampeerboerderijen en recreatiewoningen voor permanente bewoning is niet toegestaan;
- d. binnen de (bedrijfs)woningen (inclusief bijbehorende bouwwerken) mogen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfmatige activiteiten plaatsvinden, met dien verstande dat:
- 1. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning (inclusief bijbehorende bouwwerken) met een maximum van 40 m² bedraagt;
- 2. er geen in- of externe verbouwingen ten behoeve van het bedrijf worden verricht waardoor afbreuk wordt gedaan aan de woonomgeving; in dit kader is het aanbrengen van storende commerciële reclame teksten of - objecten op of aan de woning of het omringende erf in welke vorm dan ook niet toegestaan, een en ander ter beoordeling van burgemeester en wethouders;
- 3. het beroep of de activiteit door de bewoner wordt uitgevoerd; verhuur van de bedrijfsruimte aan derden is niet toegestaan;
- 4. de werkzaamheden op geen enkele wijze overlast bezorgen aan de omwonenden;
- 5. er geen detailhandelsactiviteiten worden uitgevoerd.
Artikel 36 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:
- a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
- b. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- c. de ruimte tussen bouwwerken;
- d. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
Artikel 37 Algemene Aanduidingsregels
37.1 Molenbiotoop
In afwijking van hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' de volgende regels:
- a. binnen een afstand van 200 m tot het middelpunt van de molen mag bebouwing of andere werken worden en mag beplanting aanwezig zijn tot een hoogte van maximaal de onderzijde van de verticale wiek;
- b. binnen een afstand van 200 tot 500 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing en andere werken opgericht en mag geen beplanting aanwezig zijn met een hoogte die meer bedraagt dan 1/30 van de afstand van het bouwwerk tot het middelpunt van de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek;
- c. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van dit lid onder a en b indien:
- 1. de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing en/of beplanting en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing of andere werken;
- 2. toepassing van de in dit lid onder a bedoelde afstands- en/of hoogtematen de belangen in verband met de nieuw op te richten bebouwing onevenredig zouden schaden;
- 3. voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de molen;
- d. indien op grond van hoofdstuk 2 een lagere maximale bouwhoogte geldt dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte ingevolge dit lid onder a t/m c, prevaleert de maximaal toelaatbare bouwhoogte van hoofdstuk 2.
37.2 maximum goothoogte
In afwijking van hoofdstuk 2 geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'overig - maximum goothoogte' bebouwing met een goothoogte van meer dan 4,5 m niet is toegestaan.
Artikel 38 Algemene Afwijkingsregels
38.1 Maten en bouwgrenzen
Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
38.2 Afwijkingsregels voor de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten bestaande fundamenten
Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 34.3 ten behoeve van de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten de bestaande fundamenten met inachtneming van het volgende:
- a. de herbouw vindt plaats binnen hetzelfde bouwvlak;
- b. de herbouw mag niet leiden tot aantasting van de bestaande doorzichten;
- c. de nieuwe situering dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen voor omliggende, bestaande (agrarische) bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
- d. de herbouw buiten de bestaande funderingen is stedenbouwkundig aanvaardbaar;
- e. door de herbouw wordt het landelijke karakter van het gebied niet onevenredig aangetast;
- f. de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer mag de voorkeursgrenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder, niet overschrijden.
Artikel 39 Algemene Wijzigingsregels
39.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
39.2 Waarde archeologie
Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming Waarde - Archeologie geheel of gedeeltelijk verwijderen en/of te vergroten of te verkleinen, indien:
- a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
39.3 Herbouw van (bedrijfs)woningen buiten bestaande fundamenten
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten de bestaande fundamenten mogelijk te maken met inachtneming van het volgende:
- a. de herbouw vindt plaats binnen hetzelfde bouwvlak;
- b. de herbouw mag niet leiden tot aantasting van de bestaande doorzichten;
- c. de nieuwe situering van de (bedrijfs)woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuomgeving;
- d. de herbouw buiten de bestaande funderingen is stedenbouwkundig aanvaardbaar;
- e. door de herbouw wordt het landelijke karakter van het gebied niet onevenredig aangetast;
- f. de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer mag de uiterste grenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder, niet overschrijden.
Artikel 40 Overige Regels
40.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
40.2 Relatie
Indien blijkens het figuur 'relatie' sprake is van een gekoppeld bouwvlak, dan zijn voor het gebruik, het bouwen, bevoegdheid tot afwijken en wijzigingsbevoegdheden, de bepalingen met betrekking tot een 'enkel' bouwvlak van overeenkomstige toepassing, als ware de gekoppelde bouwvlakken tezamen één bouwvlak.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 41 Overgangsrecht
41.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
41.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 42 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Buitengebied Uitgeest'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Een nieuw bestemmingsplan Landelijk Gebied is noodzakelijk omdat per 1 juli 2008 de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) is vervangen door een nieuwe wet, de Wet ruimtelijke ordening (Wro). In deze nieuwe wet is expliciet geregeld dat bestemmingsplannen niet ouder mogen zijn dan 10 jaar. Bestemmingsplannen die op 1 juli 2008 5 jaar of ouder zijn moeten uiterlijk op 1 juli 2013 geactualiseerd zijn. Voor het buitengebied van Uitgeest is deze regeling van toepassing. De Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) stellen bovendien nieuwe technische eisen aan een bestemmingsplan. Daarbij gaat het om de vormgeving van de plannen, de digitaliseringverplichting en de uniformering van regels.
1.2 Ligging Plangebied
Het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied omvat het gehele buitengebied van de gemeente Uitgeest. Ook locaties waarvoor recent een afwijkingsprocedure als bedoeld in de Wabo is gevolgd, maken deel uit van het plangebied.
1.3 Vigerende Bestemmingsplan
Het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied vervangt de bestaande thans vigerende bestemmingsplannen. Het betreft de volgende bestemmingsplannen:
- Buitengebied, gemeente Uitgeest;
- Buitengebied, gemeente Castricum;
- Buitengebied, gemeente Limmen;
- Buitengebied, 1e partiële herziening, gemeente Limmen;
- Buitengebied, gemeente Akersloot;
- Buitengebied, partiële herziening Groot Dorregeest, gemeente Uitgeest;
- Buitengebied Assum/Weeg 2006, gemeente Uitgeest;
- Watersportcentrum Zaadnoordijk 1993, gemeente Uitgeest.
1.4 Planproces
Gefaseerde aanpak
Het bestemmingsplan voor het buitengebied is in een aantal stappen tot stand gekomen:
- inventarisatie: verzamelen van noodzakelijke bouwstenen;
- voorontwerpbestemmingsplan: vertaling van visie in regels en verbeelding;
- ontwerpbestemmingsplan: verwerken van inspraak- en overlegreacties;
- vaststelling: behandeling zienswijzen en afronden bestemmingsplan.
Overleg en communicatie
Een nieuw bestemmingsplan Buitengebied vereist een zo breed mogelijk draagvlak. Dit draagvlak voor beleid is tijdens het planproces verworven en hangt in sterke mate af van de communicatie met doelgroepen. Voor de externe communicatie met instanties en organisaties is vooroverleg gevoerd in het kader van het voorontwerpbestemmingsplan.
Bewoners, (agrarische) ondernemers en andere belanghebbenden uit het plangebied zijn in de gelegenheid gesteld kennis te nemen van het voorontwerpbestemmingsplan en hebben hun opmerkingen en wensen in de vorm van een inspraakreactie kenbaar kunnen maken. Voor zover deze wensen pasten binnen de beleidsuitgangspunten van de gemeente, is hiermee rekening gehouden.
Tijdens de inspraakfase is aan de agrarische bedrijven in het plangebied gevraagd wat de wensen zijn met betrekking tot de situering van het bouwvlak en eventuele uitbreidingswensen. In het voorontwerpbestemmingsplan waren bouwvlakken van 1 ha ingetekend. Het plangebied is in de provinciale Structuurvisie aangewezen als gebied voor gecombineerde landbouw. In het gebied voor gecombineerde landbouw mogen bouwvlakken van maximaal 1,5 ha mogelijk worden gemaakt. De gemeente heeft deze mogelijkheid, waar mogelijk, in het bestemmingsplan overgenomen. Aan de agrarische bedrijven is gevraagd worden wat hun wensen zijn ten opzichte van de positionering van het bouwvlak van 1,5 ha. Door de gemeente is beoordeeld of de wensen van de agrarische bedrijven ruimtelijk en landschappelijk aanvaardbaar zijn (zie paragraaf 4.2.4Bouwvlakken). Indien dit het geval is, zijn de bouwvlakken opgenomen conform de wens van de bedrijven, daar waar dit niet het geval is, is het bouwvlak zodanig gesitueerd dat het wel inpasbaar is.
Inspraak- en overlegreacties zijn beoordeeld en er is bepaald of deze tot aanpassing van het bestemmingsplan hebben geleid. Eventuele aanpassingen zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Na het opstellen van het ontwerpbestemmingsplan is de wettelijke bestemmingsplanprocedure doorlopen met de daarbij behorende mogelijkheden tot het indienen van zienswijzen en het instellen van beroep bij de Raad van State.
1.5 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 is het relevante ruimtelijk beleid voor het bestemmingsplan Buitengebied beschreven. Hoofdstuk 3 beschrijft de zonering en de visie voor het plangebied zoals deze in het bestemmingsplan is opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt deze visie vervolgens nader uitgewerkt voor de verschillende thema's. In hoofdstuk 5 is de juridische planbeschrijving opgenomen. Hoofdstuk 6 gaat in op de toetsing aan de relevante sectorale wet- en regelgeving. Hoofdstuk 7 gaat ten slotte in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleid
2.1 Inleiding
Het ruimtelijk beleid voor het buitengebied is constant in beweging als reactie op ontwikkelingen die plaatsvinden en worden voorzien. Het bestemmingsplan voor het buitengebied komt dan ook tot stand binnen een dynamische beleidsomgeving, waarin velen zich op uiteenlopende wijze reeds hebben uitgesproken over de gewenste inrichting en ruimtelijke kwaliteit van dit gebied.
Het gemeentelijk beleid voor het buitengebied en de vertaling daarvan in een nieuw bestemmingsplan dient vorm en inhoud te krijgen binnen de krijtlijnen van de geldende beleidskaders van Rijk, provincie en regio en voort te borduren op eerdere gemeentelijke beleidsnota's. In dit hoofdstuk zijn de voor het buitengebied belangrijkste beleidsdocumenten aangegeven, wat de hoofdpunten van het beleid zijn en welke uitgangspunten het beleidskader vormen voor het bestemmingsplan Buitengebied van Uitgeest.
2.2 Rijksbeleid
beleidsdocument | hoofdpunten beleid voor buitengebied Uitgeest | uitgangspunten voor bestemmingsplan |
Structuurvisie infrastructuur en ruimte (2012) | - versterken ruimtelijk-economische structuur - verbeteren bereikbaarheid - waarborgen kwaliteit leefomgeving - Ecologische Hoofdstructuur - Nationaal landschap Laag Holland: openheid, geometrisch patroon droogmakerijen, strokenverkaveling - UNESCO cultureel werelderfgoedgebied Stelling van Amsterdam: forten, dijken, kanalen en inundatiekommen, groen karakter, openheid | - aandacht voor ecologische hoofdstructuur - aandacht nationaal landschap - aandacht voor cultuurhistorische waarden werelderfgoedgebied |
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011) | - werelderfgoed De Stelling van Amsterdam - Ecologische Hoofdstructuur | - aandacht voor werelderfgoed - aandacht voor ecologische hoofdstructuur |
Nationaal Waterplan (2009) | - bergingscapaciteit polders en boezem beperkt - rekening houden met waterhuishoudkundige eisen - extra inspanningen vereist voor bouwen in diepe polders in verband met wateroverlast en schade door overstroming - verplichte watertoets | - aandacht waterhuishoudkundige eisen (uitvoeren watertoets) - beschermen waterstaatkundige functies |
2.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
beleidsdocument | hoofdpunten beleid voor buitengebied Uitgeest | uitgangspunten voor bestemmingsplan | |
Structuurvisie en verordening provincie Noord-Holland en herzieningen (2010-2012) | - openhouden landelijk gebied - verbod tot aanleg van bedrijventerreinen en kantoorlocaties, nieuwe woningbouw en overige vormen van verstedelijking in buitengebied (alleen bouwen wanneer nut en noodzaak zijn aangetoond) - ruimtelijke kwaliteit: behoud en ontwikkeling cultuurlandschappen, natuurgebieden en groen - duurzaam ruimtegebruik: milieukwaliteiten, behoud en ontwikkeling van verkeers- en vervoersnetwerken, voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting en voldoende en gedifferentieerde ruimte voor landbouw, visserij en andere economische activiteiten - klimaatbestendigheid: bescherming tegen overstroming en wateroverlast, schoon drink-, grond- en oppervlaktewater en ruimte voor het opwekken van duurzame energie - weidevogelleefgebied - Nationaal Landschap De Stelling van Amsterdam - behouden en versterken bestaande natuur en cultuurhistorisch belangwekkende objecten - Ecologische Hoofdstructuur - ecologische verbindingszone - Nationaal Landschap Laag Holland - gebied voor gecombineerde landbouw - regionale waterkering | - alleen nieuwbouw bij aantonen nut en noodzaak - agrarische bouwpercelen maximaal 1,5 ha - voorzien in Ruimte voor Ruimteregeling - bescherming cultuurhistorische waarden - bestemmen natuurgebieden en groen en beschermen waarden ecologische hoofdstructuur en verbindingszone. - mogelijkheden bieden voor (verbrede) landbouw (gebied voor gecombineerde landbouw) - bescherming regionale waterkering - bescherming waarden weidevogelleefgebied - bescherming waarden nationale landschappen | |
Uitvoeringsprogramma Nationaal Landschap Laag Holland 2007-2013 (2006) | - open houden veenweidenlandschap - behoud veenweidegebieden - behoud en ontwikkeling ecologisch belangrijke gebieden - behoud cultuurhistorisch karakter - vergroten toegankelijkheid door realisatie recreatieve verbindingen en toeristische voorzieningen - realisatie nieuwe natuur en recreatiegebieden - duurzaam watersysteem - bedrijfsvergroting, structuurverbetering en specialisatie agrarische bedrijven | - beschermen waarden veenweidegebied - beschermen waarden ecologisch belangrijke gebieden - beschermen waarden cultuurhistorie - bieden van mogelijkheden voor recreatie en toerisme - ruimte bieden voor nieuwe natuur en recreatiegebieden - aandacht water - bieden ontwikkelingsmogelijkheden agrarische bedrijven | |
Beleidskader Landschap en Cultuurhistorie Noord-Holland (2006) | - behoud en bescherming archeologische waarden - behoud, versterken en ontwikkelen landschappelijke en cultuurhistorische verscheidenheid | - beschermen archeologische waarden - beschermen waarden landschap en cultuurhistorie | |
Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (2010) | archeologisch waardevol gebied Oer-IJ | -beschermen archeologisch waardevol gebied | |
Waterplan 2010-2015 Provincie Noord-Holland (2009) | - sturende rol van aspect water - beschermen cultuur- en natuurwaarden | - beschermen waterstaatkundige functies - aandacht voor waarden natuur | |
Beleidsnotitie vrijkomende agrarische bebouwing (2008) | - nieuwe functies mogen geen afbreuk doen aan bestaande kwaliteiten en karakteristieken van het gebied; - kan gebruikt worden voor kleinschalige vormen van wonen, werken en recreatie, al dan niet als nevenfunctie; | - nieuwe functies alleen binnen agrarische bouwperceel; - toevoegen functie wonen uitsluitend bij volledige beëindiging agrarische functie - karakteristieke boerderijen mogen gesplitst worden in maximaal 2 woningen met behoud oorspronkelijke karakter; - voor functie werken maximaal vloeroppervlak 650 m² - voor functie recreatie maximaal 6 recreatie-eenheden (geen permanente bewoning) | |
Provinciaal milieubeleidsplan 2009-2013 (2009) | stimuleren duurzame ontwikkeling | toetsen milieuhygiënische inpasbaarheid bij ontwikkelingen | |
Gebiedsprogramma Stelling van Amsterdam 2009-2013 | - vergroten publieke toegankelijkheid, recreatie en toerisme - behoud militair-historische complex - versterken ruimtelijke samenhang en landschappelijke herkenbaarheid - vergroten economische benutting | - mogelijkheden bieden voor recreatie en toerisme - bescherming militair-historisch complex |
2.4 Gemeentelijk Beleid
beleidsdocument | hoofdpunten beleid voor buitengebied Uitgeest | consequenties voor bestemmingsplan |
Dorpsplan Uitgeest (2008) | - vanuit oogpunt natuur bij voorkeur geen ontwikkelingen aan westzijde - gematigd groenscenario met beperkt aantal nieuwe inwoners en groei tot circa 14.500 inwoners | - specifieke aandacht natuur aan de westzijde van de kern - compensatie natuurwaarden bij nieuwbouw |
Toekomstvisie Uitgeest 2020 (2009) | - behoud dorps karakter - handhaven groene omgeving - handhaven rode contour | - aandacht voor behoud groen en landschappelijke inpassing - nieuwbouw buiten rode contour niet toestaan |
Structuurvisie Uitgeest 2020 (2010) | - uitbreidingslocaties voor woningbouw en ziekenhuis - omringend groen en natuur dienen te worden gerespecteerd - groene corridor tussen Uitgeest en Heemskerk dient in stand te blijven - aanleggen extra waterberging (realiseren waterbekken) - stimuleren recreatief gebruik water - scheiden oppervlaktewater en rioolwater - verbeteren kwaliteit riolering - meer recreatieve betekenis geven aan oude haven en omliggend gebied - cultuurhistorische elementen beschermen - duurzaam omgaan met leefomgeving en ruimte | - aandacht groen en natuurwaarden - specifieke aandacht groene gebied tussen Uitgeest en Heemskerk - ruimte bieden voor aanleggen waterberging - bieden van mogelijkheden voor waterrecreatie - aandacht voor cultuurhistorische waarden |
Welstandsnota Uitgeest (2011) | Stelling van Amsterdam: - cultuurhistorisch waardevol gebied - dijken, open en waterrijke zones rond dijken, dichtbegroeide forten, monumentale gebouwen - karakteristieke openheid behouden en waar mogelijk vergroten - bouwactiviteiten beperkt toestaan Busch en Dam: - grote boerderijen (vaak stolpen), monumentale iepenbeplantingen etc. Gebied Lagendijk/Fortenzone/Busch en Dam: - extra aandacht ruimtelijke kwaliteit met aanvullende beleidsinstrumenten - behoud landschappelijke en cultuurhistorische waarden handhaven structuur en schaal vrijstaande objecten - behoud agrarisch karakter lintbebouwing Overig gebied buitengebied: - inpassing bebouwing in landschap en bescherming streekeigen landelijke bebouwing - landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarde - behouden en vergroten karakteristieke openheid - grote cultuurhistorische waarde stolpboerderijen - geen clustering agrarische bedrijven als doorzichten op buitengebied hierdoor verloren gaan - bebouwing op bedrijfsperceel is compact - bedrijfsgebouwen zijn achter woongedeelte en bijgebouwen gesitueerd | Streng regime gebied Lagendijk/Fortenzone/Busch en Dam: - aandacht landschappelijke en cultuurhistorische waarden - bouwhoogte en kapvorm aan laten sluiten op omgeving - rechthoekig volume evenwijdig aan kavelrichting en niet parallel aan dijk - terreininrichting maakt deel uit van ontwerp en levert bijdrage aan landelijk karakter Soepeler regime overig gebied buitengebied: - aandacht landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarde -toestaan bouwactiviteiten alleen voor functies die thuishoren in landelijk gebied. - nieuwbouw burgerwoningen niet mogelijk. - nieuwe woningen kunnen gerealiseerd worden als tweede bedrijfswoning bij agrarisch bedrijf indien bedrijfsvoering dit vereist - bouwhoogte en kapvorm aan laten sluiten op omgeving - bebouwing op erf dient te worden geclusterd - bouwwerk is evenwijdig aan kavelrichting gesitueerd - bij vervangende nieuwbouw is positie en oriëntatie oorspronkelijke bebouwing richtinggevend terreininrichting maakt deel uit van ontwerp en levert bijdrage aan landelijk karakter Specifiek regime stolpboerderijen: - bij ontwikkelingen: behoud structuur gebouw gewenst, erfsplitsing in twee wooneenheden mogelijk - vestigingsregels agrarische bedrijven en gebouwen |
Toekomstbeeld Recreatieschap Alkmaarder- en Uitgeestermeer 2015 (2008) | - behouden openheid en natuurhistorisch karakter van het meer - het meer beter profileren als watersporthart van de regio - watersportmogelijkheden vergroten | - aandacht voor waarden van het Alkmaarder- en Uitgeestermeer - ruimte voor watersport op het meer |
Milieubeleidsplan Gemeente Uitgeest 2008-2012 | - duurzame ontwikkeling - gezond, duurzaam en comfortabel bouwen - duurzaam ondernemen - verbeteren luchtkwaliteit - verbeteren bodemkwaliteit - voorkomen en beperken geluidshinder - belang externe veiligheid - beschermen waardevolle natuur | - toetsen milieuhygiënische inpasbaarheid bij ontwikkelingen |
Archeologiebeleid Gemeente Uitgeest (2011) | archeologisch erfgoed beschermen | opnemen dubbelbestemming voor Archeologisch Waardevolle (Verwachtings)Gebieden van archeologische beleidskaart |
bestemmingsplan 'Paraplubepaling Bordeelverbod' | vestiging seksinrichting of escortbedrijf in buitengebied niet wenselijk | niet toestaan seksinrichting of escortbedrijf |
Beleidsnotitie Kamperen op het erf (1998) | Maximaal 15 kampeermiddelen op het erf in de periode 15 maart tot en met 31 oktober | Goede landschappelijke inpassing bij een volwaardig agrarisch bedrijf. |
2.5 Conclusie
Het buitengebied van Uitgeest is een typisch Noord-Hollands landschap met droogmakerijen en veengebieden. De ruimtelijke karakteristiek laat zich als volgt samenvatten:
- een open, waterrijk gebied;
- een uitgebreid stelsel van waterwegen zoals sloten, kanalen en vaarten uitkomend op het Alkmaarder en Uitgeestermeer;
- een ecologisch, landschappelijk, cultuurhistorisch en recreatief waardevol en uniek gebied (Nationale landschappen Laag Holland en Stelling van Amsterdam).
Kernpunten van het beleid voor dit gebied zijn:
- behoud van de openheid van het buitengebied;
- versterken van het waterrijke en open karakter van het gebied;
- behoud en ontwikkeling van natuurgebieden;
- ontwikkeling van ecologische verbindingszones;
- ruimte voor de grondgebonden landbouw: zowel voor schaalvergroting als de verbreding;
- ruimte voor nieuwe economische functies in vrijkomende agrarische bedrijfscomplexen;
- behoud van de waardevolle cultuurhistorische en landschappelijke waarden Nationale landschappen;
- ruimte voor extensieve recreatie en recreatief medegebruik.
Het grondgebied van de gemeente Uitgeest is onderdeel van het Nationale Landschap Laag Holland en de Stelling van Amsterdam.
Hoofdstuk 3 Zonering
3.1 Algemeen
De gemeente heeft ervoor gekozen om de vigerende bestemmingsplannen in het buitengebied als uitgangspunt te nemen voor het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied. Dit heeft ermee te maken dat de gemeente het bestemmingsplan allereerst wil herzien vanwege de wettelijke verplichting om voor 1 juli 2013 een digitaal bestemmingsplan gereed te hebben voor het buitengebied.
De opgave voor dit bestemmingsplan bestond dan ook niet uit het opnieuw formuleren van een gebiedsvisie voor het buitengebied en het daaraan koppelen van nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden. Belangrijkste opgave voor dit bestemmingsplan is het zo accuraat mogelijk bestemmen van de huidige situatie, maar het bestemmingsplan wel af te stemmen op actueel beleid (onder andere de structuurvisie en verordening van de provincie Noord-Holland, de gemeentelijke structuurvisie en het beleid met betrekking tot de Nationale Landschappen Laag Holland en de Stelling van Amsterdam).
In het voorgaande hoofdstuk is het beleid van de gemeente en hogere overheden beschreven. Op basis van dit beleid kan worden geconcludeerd dat de zonering uit het vigerende bestemmingsplan op hoofdlijnen nog steeds actueel is. De zonering in dit bestemmingsplan is dan ook gebaseerd op de zonering van de vigerende bestemmingsplannen in het buitengebied.
De zonering maakt een onderscheid in enerzijds de ontwikkelingsmogelijkheden voor de verschillende functies in het plangebied, anderzijds in de mate waarin de kwaliteiten van het plangebied worden beschermd.
3.2 Zonering Op Basis Van De Vigerende Bestemmingsplannen
De belangrijkste vigerende bestemmingsplannen in het buitengebied (Buitengebied Akersloot, Buitengebied Castricum, Buitengebied Limmen en Buitengebied Uitgeest) kennen verschillende zoneringen. Doel voor het nieuwe bestemmingsplan was te komen tot een eenduidige zonering. De zonering in het bestemmingsplan is op twee manieren tot stand gekomen:
- de regels van de zones uit de vigerende bestemmingsplannen zijn vergeleken en bepaald is welke zones dezelfde regels hebben;
- de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de verschillende deelgebieden zoals benoemd en vastgelegd in provinciaal en gemeentelijk beleid (onder andere Nationale Landschappen Laag Holland en de Stelling van Amsterdam) en vertaald naar de zonering in het plangebied.
Deze analyse heeft geleid tot een opdeling van het plangebied in de volgende zones:
- Agrarisch (A);
- Agrarisch met Waarden - Natuur en Landschap (AW - NL);
- Agrarisch met Waarden - Open weidegebied (AW - O).
Agrarisch (A)
In de vigerende bestemmingsplannen waren gronden specifiek bestemd voor tuinbouw en tuin- en bloementeelt. Het betreft enkele percelen aan de noordwestzijde van de kern Uitgeest aan de Uitgeesterweg en gronden aan de westzijde van Dorregeest. Deze gronden hebben geen bijzondere landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden en zijn daarom voorzien van de bestemming Agrarisch. De gronden zijn bestemd voor het uitoefenen van een bloementeeltbedrijf, vollegronds akker- en tuinbouwbedrijf of een grondgebonden veehouderij.
Agrarisch met Waarden - Open weidegebied (AW - O)
Het grootste deel van het buitengebied van Uitgeest is onderdeel van de Nationale Landschappen en is een open (veenweide)gebied dat voornamelijk in gebruik is door de grondgebonden veehouderij. Deze karakteristieke openheid en de cultuurhistorische waarden van de Nationale Landschappen moeten behouden blijven. Daarom is deze zone voorzien van de bestemming Agrarisch met Waarden - Open weidegebied.
In deze zone is de grondgebonden veehouderij als drager van het landschap aangemerkt en wordt de veehouderij de mogelijkheid geboden om deze functie te blijven vervullen. Bij ontwikkelingen buiten het bouwvlak, die via afwijking of een wijzigingsbevoegdheid worden mogelijk gemaakt, wordt de voorwaarde gesteld dat de aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden niet worden aangetast.
Voor werken die van invloed kunnen zijn op de landschappelijke en cultuurhistorische waarden (onder andere de cultuurhistorische waarden van de Stelling van Amsterdam) is in deze zone een omgevingsvergunning vereist.
Agrarisch met Waarden - Natuur- en landschapswaarden (AW - NL)
Een deel van de gebieden tussen Dorregeest en het Uitgeestermeer en het gebied aan de westzijde van het plangebied tussen de kern Uitgeest, de provinciale weg en de Woudpolder hebben naast landschappelijke waarden ook natuurlijke waarden. Deze gebieden zijn ook onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur. Deze gronden hebben de bestemming Agrarisch met Waarden - Natuur- en landschapswaarden gekregen.
Ook in deze zone is de grondgebonden veehouderij de belangrijkste grondgebruiker en wordt de veehouderij de mogelijkheid geboden om deze functie te blijven vervullen. Bij ontwikkelingen buiten het bouwvlak, die via afwijking of een wijzigingsbevoegdheid worden mogelijk gemaakt, wordt de voorwaarde gesteld dat de aanwezige landschappelijke en natuurlijke waarden niet worden aangetast.
Voor werken die van invloed kunnen zijn op de landschappelijke en natuurlijke waarden in deze zone is een omgevingsvergunning vereist.
Hoofdstuk 4 Nadere Uitwerking
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de visie voor het buitengebied, zoals beschreven in hoofdstuk 3, voor een aantal relevante onderwerpen en thema's uitgewerkt als opstap naar de vertaling van de visie in regels en verbeelding. Daarbij wordt waar nodig rekening gehouden met de grenzen die het speelveld (het beleidskader en de eerder door de gemeente voor specifieke onderwerpen vastgestelde beleidsuitgangspunten) stelt en de voorwaarden die in acht moeten worden genomen op basis van relevante wet- en regelgeving.
4.2 Landbouw
In deze paragraaf wordt op alle ontwikkelingsrichtingen ten aanzien van de agrarische bedrijven ingegaan. Daarbij komen de volgende onderwerpen aan de orde:
- grondgebruik;
- bescherming waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie;
- bouwvlakken;
- aanpassing en vergroting bouwvlak;
- bouwmogelijkheden;
- verbetering van de productieomstandigheden;
- nevenactiviteiten;
- vrijkomende agrarische bedrijfscomplexen: toelaatbaarheid vervolgfuncties;
- duurzaamheid.
4.2.1 Grondgebruik
Het buitengebied van Uitgeest is hoofdzakelijk in gebruik bij de grondgebonden landbouw. Ten noorden van de kern Uitgeest komen nog enkele bloementeeltbedrijven en akker- en tuinbouwbedrijven voor. Deze bedrijven zijn specifiek bestemd. Onderlinge uitwisseling met de grondgebonden landbouw is niet mogelijk. Andere productietakken zoals intensieve veehouderij en sier- en fruitteelt komen in het plangebied niet voor en zijn ook niet gewenst.
Akker-, tuinbouw en bollenteelt hebben een bouwvlak gekregen conform het vigerende bestemmingsplan. Conform de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie worden deze bedrijven geen uitbreidingsmogelijkheden geboden.
Teelt van gewassen: akkerbouw en vollegrondstuinbouw
De akkerbouw en vollegrondstuinbouw zijn gericht op het voortbrengen van gewassen, bedoeld voor consumptie. Hieronder valt niet de teelt van gewassen zoals fruit. De akkerbouw en vollegrondstuinbouw kenmerken zich door een grote mate van grondgebondenheid.
Houden van dieren: grondgebonden veehouderij
De grondgebonden veehouderij is het houden van melk- en ander vee op open grond. Dit beperkt zich niet tot de melkrundveehouderij, ook (bijvoorbeeld) paardenfokkerij maakt hier deel van uit.
4.2.2 Bescherming waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie
De bestaande bloementeelt- en akker- en tuinbouwbedrijven zijn voorzien van de bestemming Agrarisch (A). Op deze locaties komen geen specifieke waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie voor. De rest van het plangebied is opgedeeld in twee bestemmingen: Agrarisch met waarden - Open weidegebied (AW - O) en Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden (AW - NL). Deze zonering komt voort uit de vigerende bestemmingsplannen en actueel beleid van provincie en gemeente en is reeds beschreven in hoofdstuk 3. In de zone AW - O ligt de aandacht op de instandhouding van het open agrarische weidelandschap door de bescherming en het herstel van de in het plangebied aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden. In de zone AW - NL zijn, naast het open weidelandschap, ook de natuur- en landschapswaarde van belang. In relevante artikelen inzake afwijking en planwijziging wordt aangegeven dat met deze verschillende waarden rekening moet worden gehouden bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van nieuwe ontwikkelingen. Tevens zal een omgevingsvergunning worden vereist, die erop gericht is deze waarden te beschermen.
Stelling van Amsterdam
De in de vigerende bestemmingsplannen reeds beschermde cultuurhistorische landschapselementen die samenhangen met de Stelling van Amsterdam, zoals de vuurliniedijk en fortgrachten, worden beschermd door een dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie. Op deze gronden mag zonder binnenplanse afwijking niet worden gebouwd en voor werken die van invloed kunnen zijn op deze cultuurhistorische landschapselementen is een omgevingsvergunning vereist.
4.2.3 Nieuwvestiging en omschakeling
Het plan biedt geen mogelijkheid voor nieuwvestiging van agrarische bedrijven op locaties waar nog geen bouwvlak aanwezig is. Gezien de landbouwstructuur van het gebied en het aantal agrarische bedrijfscomplexen (VAB's) dat vrijgekomen is en in de toekomst vrij zal komen, is een dergelijke mogelijkheid niet noodzakelijk. Een nieuw agrarisch bedrijf vestigen op bestaande agrarische bouwvlakken blijft wel mogelijk.
De grondgebonden landbouw (het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond) is de beheerder van dit landschap en dient daarom behouden te blijven. Omschakeling naar grondgebonden landbouw is dan ook mogelijk. Omschakeling naar andere productietakken is niet gewenst.
4.2.4 Bouwvlakken
In het bestemmingsplan krijgen alle bestaande agrarische bedrijven een agrarisch bouwvlak toegewezen. Voor het bepalen welke agrarische bedrijven nog in bedrijf zijn, is gebruik gemaakt van het vigerende bestemmingsplan, van bij de gemeente beschikbare gegevens en de uitkomsten van de inventarisatie. Dit betekent dat niet alleen volwaardige en deeltijd agrarische bedrijven een bouwvlak toegewezen krijgen, maar ook agrariërs die hun bedrijf aan het afbouwen zijn of afgebouwd hebben, maar die ter plaatse nog wonen en veelal op niet-bedrijfsmatige wijze agrarische activiteiten zijn blijven uitvoeren. Alleen agrarische bedrijven die daarvoor expliciet een verzoek hebben ingediend, zijn voorzien van een andere, op het huidige gebruik afgestemde bestemming. In die gevallen wordt met een aanduiding op de plankaart aangegeven dat sprake is van een voormalig agrarisch bedrijfscomplex.
Het plangebied is in de provinciale Structuurvisie aangewezen als gebied voor gecombineerde landbouw. In het gebied voor gecombineerde landbouw mogen bouwvlakken van maximaal 1,5 ha mogelijk worden gemaakt. De gemeente wil deze mogelijkheid in het bestemmingsplan overnemen.
In het bestemmingsplan zijn in principe bouwvlakken van 1 ha opgenomen. Tijdens de inspraakfase heeft de gemeente agrarische bedrijven in het plangebied de mogelijkheid gegeven wensen kenbaar te maken met betrekking tot de positionering van het bouwvlak en eventuele uitbreidingswensen. De wensen voor bouwvlakvergroting of vormverandering zijn getoetst aan de volgende criteria:
- Volwaardige agrarische bedrijven
Vergroting van het bouwvlak wordt alleen toegestaan bij een volwaardig agrarisch bedrijf. - Het concentratiebeginsel
De bebouwing moet zoveel mogelijk worden geconcentreerd, om onnodige verstening van het buitengebied te voorkomen. Rekening wordt gehouden met de historische verkaveling en eigendomsverhoudingen. Buitenopslag dient in het bouwvlak te worden opgenomen. - Landschappelijke en ruimtelijke aanvaardbaarheid
Uitbreiden of veranderen van de vorm van het bouwvlak moet ruimtelijk en landschappelijk aanvaardbaar zijn. Daarbij wordt in ieder geval beoordeeld of de uitbreiding of vormverandering niet ten koste gaat van kenmerkende landschapselementen. Bestaande doorzichten worden zoveel mogelijk gehandhaafd. Getoetst is of gebieden niet in onevenredige mate worden aangetast. Ondermeer is gekeken naar de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en verordening en de daarin genoemde onderwerpen Vogelweideleefgebied, de Stelling van Amsterdam, Schootsveld, Ecologische Hoofdstructuur en Aardkundige monumenten.
Ook wordt de afstand van het bouwvlak tot wegen en omliggende milieugevoelige functies (onder andere woningen) in de afweging betrokken. In paragraaf 6.9 (Milieuhinder agrarische bedrijven) van de toelichting is opgenomen welke afstandscriteria gelden.
Indien niet aan bovenstaande criteria kan worden voldaan, vindt geen bouwvlakvergroting plaats.
Indien het bouwlak niet kan worden vergroot, kan het wel in de rede liggen de vorm van het bouwvlak aan te passen, zodat een efficiëntere bedrijfsvoering mogelijk wordt gemaakt. Ook hier wordt aan bovenstaande criteria getoetst.
Niet alle agrariërs hebben om een vergroting van hun bouwvlak gevraagd in een inspraakreactie. In die gevallen is op basis van bovenstaande gegevens bouwvlakken waar mogelijk uitgebreid.
Afhankelijk van de toetsing aan de genoemde criteria, zijn bouwvlakken al dan niet aangepast aan de wensen van de agrariërs.
Een vergroting van het bouwvlak van het bouwvlak tot 2 ha is alleen mogelijk met een ontheffing van Gedeputeerde Staten en mits de noodzaak is aangetoond met een bedrijfsplan. Gezien de uitbreidingsruimte die bedrijven in het plangebied hebben en de noodzakelijke ontheffing bij Gedeputeerde Staten, wordt een uitbreiding tot 2 ha alleen mogelijk gemaakt middels een aparte procedure. Wel is in het bestemmingsplan voor de zones AW - O en AW - NL een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor de overschrijding van het bouwvlak (eenmalig en aan één zijde met maximaal 20 m).
4.2.5 Bouwmogelijkheden
Agrarische bouwvlakken mogen, met inachtneming van de van toepassing zijnde bebouwingsregels en van toepassing zijnde wet- en regelgeving (zoals milieuregelgeving en/of Flora en fauna) in principe volledig worden bebouwd. Bebouwing vindt bij recht plaats; op basis van het bestemmingsplan is er dus geen nadere afweging nodig.
Om recht te doen aan het uitgangspunt van bebouwingsconcentratie, dienen de bedrijfsgebouwen, de bedrijfswoning, mestsilo's en overige bijgebouwen binnen het bouwvlak te worden opgericht. Uitzondering hierop is de mogelijkheid om buiten het bouwvlak hulpgebouwen voor de agrarische bedrijfsvoering te plaatsen. Het betreft hier ten hoogste 2 bedrijfsgebouwen (geen kassen) met een gezamenlijk oppervlak van maximaal 40 m².
Voor de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen wordt een algemene regeling opgenomen, uitgaande van de vigerende regelingen:
- goothoogte bedrijfsgebouwen 7 m, bouwhoogte bedrijfsgebouwen 12 m;
- goothoogte bedrijfswoningen 4,5 m, bouwhoogte bedrijfswoningen 10 m;
- overige silo's (voedersilo's, warmtebuffers) bouwhoogte 12 m.
Om in te kunnen spelen op nieuwe duurzame technologische en bouwkundige ontwikkelingen in de agrarische sector, wordt een afwijkingsbevoegdheid in het plan opgenomen op basis waarvan onder voorwaarden de toegestane maatvoeringen kunnen worden vergroot om innovatieve stallen (bijvoorbeeld serrestallen) of silo's (bijvoorbeeld voor mestvergisting) mogelijk te maken.
Paardenbakken voor hobbymatig gebruik zijn binnen het bouwvlak bij recht toegestaan, met een maximale oppervlakte van 800 m². Bij de situering van paardenbakken dient rekening te worden gehouden met aanwezige bebouwing en woningen van derden (minimale afstand 25 m). Lichtmasten bij paardenbakken zijn niet toegestaan.
De bestaande, legaal aanwezige bedrijfswoningen worden positief bestemd en de oppervlakte van de bedrijfswoning mag maximaal 90 m² bedragen. Indien er meerdere bedrijfswoningen aanwezig zijn, wordt dat middels een maatvoeringaanduiding op de plankaart aangegeven. In het bestemmingsplan is geen mogelijkheid opgenomen voor de oprichting van nieuwe 1e bedrijfswoningen, aangezien bij alle agrarische bedrijven in het plangebied reeds een 1e bedrijfswoning aanwezig is. Tevens worden bestaande 2e bedrijfswoningen positief bestemd. Nieuwe 2e bedrijfswoningen zijn niet gewenst en daarom niet mogelijk.
4.2.6 Verbetering van de productiemogelijkheden
Voor de agrarische sector is het van belang dat de productieomstandigheden zo optimaal mogelijk zijn. Een agrariër zal een afweging maken of de kosten van het verbeteren van de productieomstandigheden lonen. Tegelijkertijd kan verbetering van de productieomstandigheden ten koste gaan van natuur, landschap en cultuurhistorie. De gemeente heeft de mogelijkheid om de werken die nodig zijn om de productieomstandigheden te verbeteren in de zones AW - O en AW - NL nader af te wegen via een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden. Daarnaast is voor de dubbelbestemming Archeologie (zie paragraaf 4.4) aangegeven voor welke werkzaamheden eveneens een omgevingsvergunning is vereist.
Bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de beoogde ingreep wordt bezien of de ingreep leidt tot onevenredige schade of dat door het stellen van nadere voorwaarden voorkomen kan worden dat schade wordt toegebracht.
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de toegekende bestemming. Dat betekent dat de reguliere agrarische bedrijfsvoering niet wordt belemmerd door het van toepassing zijnde instrumentarium.
Verder geldt de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, niet voor activiteiten, die plaatsvinden binnen bouwvlakken (met uitzondering van bouwvlakken gelegen binnen archeologisch waardevolle gebieden en de beschermingszone van leidingen).
4.2.7 Nevenfuncties bij agrarische bedrijven
Het bestemmingsplan biedt ruime mogelijkheden voor landbouw met een verbrede doelstelling. Het ontwikkelen van nevenactiviteiten op het agrarisch bedrijf kan extra inkomsten opleveren, waardoor het bedrijf ook op langere termijn duurzaam kan worden voortgezet en er minder sprake is van afname van het aantal bedrijven. Behoud van agrarische bedrijven is van belang voor het beheer en onderhoud van het agrarisch cultuurlandschap, de instandhouding van het agrarische karakter van de bedrijfsgebouwen en de economische vitaliteit. Nevenfuncties kunnen bijdragen aan een positieve ontwikkeling van de recreatieve sector, zorg of natuurbeheer wat eveneens bijdraagt aan de economische vitaliteit en behoud van de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied.
De toelaatbaarheid van nevenfuncties wordt in belangrijke mate bepaald door de effecten die nevenfuncties (kunnen) hebben op hun omgeving. Het begrip omgeving wordt hier breed opgevat. Zo zijn in de afweging de effecten van nevenfuncties op de volgende aspecten meegewogen bij de toelaatbaarheid:
- natuur en landschap;
- het erf;
- omliggende agrarische bedrijven;
- de verkeersaantrekkende werking;
- de woon- en leefomgeving.
In de praktijk blijkt dat effecten van nevenfuncties zich vaak beperken tot het boerenerf. Natuur en landschap worden in de regel niet verstoord. Omliggende agrarische bedrijven kunnen worden beperkt door milieugevoelige nevenfuncties, bijvoorbeeld bij verblijfsrecreatieve nevenfuncties op beperkte afstand van omliggende bedrijven.
Er zijn nevenfuncties die relatief veel verkeer aantrekken, denk aan musea, horeca of bijvoorbeeld poldersport of boerengolf. Vaak is de verkeersaantrekkende werking evenredig met de oppervlakte die voor de nevenfuncties beschikbaar wordt gesteld en op die manier goed te reguleren. Bovendien moet worden bedacht dat de verkeersaantrekkende werking in verhouding moet worden gezien tot de verkeersaantrekkende werking van het agrarisch bedrijf zelf. Deze is, vanwege afvoer van producten en diverse toeleveringen aanzienlijk, waarbij relatief veel zwaar verkeer wordt gegenereerd. De verkeersproductie van nevenfuncties valt daar in de regel bij in het niet. Effecten op de woon- en leefomgeving beperken zich over het algemeen tot het erf.
De gemeente heeft in het toestaan van nevenfuncties een afweging gemaakt, waarbij nevenfuncties zonder of met beperkte effecten, rechtstreeks worden toegelaten. Daarbij verschilt de maatvoering per nevenfunctie.
Nevenfuncties waarvan het effect op voorhand niet kan worden ingeschat, worden via een afwijkingsbevoegdheid mogelijk gemaakt. Op deze wijze heeft de gemeente de mogelijkheid de effecten op (on)wenselijkheid te toetsen om zodoende tot een goede afweging te komen.
De nevenfuncties die rechtstreeks toelaatbaar worden geacht, zijn in de regels benoemd, inclusief de oppervlakte die voor gebruik en bebouwing mag worden benut. Nevenfuncties die via een afwijkingsbevoegdheid toelaatbaar worden geacht, worden niet benoemd. Alleen de criteria waar dergelijke nevenfuncties aan moeten voldoen, worden in beeld gebracht. Op deze wijze wordt niet het risico gelopen, 'niet-ontdekte' nevenfuncties bij voorbaat uit te sluiten.
Cumulatie van nevenfuncties
Het kan in de praktijk voorkomen dat agrariërs een combinatie van nevenfuncties bij hun agrarisch bedrijf willen realiseren. Om het ondergeschikte karakter te waarborgen, mag voor een combinatie van nevenfuncties maximaal 850 m² bebouwing en 5.000 m² aan gronden in gebruik worden genomen.
4.2.8 Niet-agrarische vervolgfuncties bij voormalige agrarische bedrijven
Ook in de komende planperiode zal een aantal agrarische bedrijven in het plangebied worden beëindigd. De vrijkomende bedrijfscomplexen in buitengebieden zijn met name in trek voor bewoning, niet-agrarische bedrijfsactiviteiten, recreatie, zorg, detailhandel en horeca. Naast negatieve effecten (risico van aantasting van ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid), kan het toestaan van nieuwe economische dragers ook belangrijke kansen bieden voor het actief begeleiden van krimp: verbeteren van de economische vitaliteit en leefbaarheid van het landelijk gebied. De gemeente staat positief tegenover deze ontwikkeling en omschakeling van de agrarische bestemming naar een zogeheten vervolgfunctie is onder voorwaarden mogelijk.
De volgende algemene voorwaarden zijn van toepassing bij vervolgfuncties:
- vervolgfuncties zijn alleen toegestaan als sprake is van vrijkomende of vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing;
- bij functieverandering wordt de bedrijfsvoering van agrarische bedrijven in de omgeving niet belemmerd;
- buitenopslag van goederen en stalling is niet toegestaan;
- parkeren dient op eigen erf plaats te vinden.
Voormalige agrarische bedrijven die reeds functieverandering hebben ondergaan, worden in het bestemmingsplan voorzien van een op het huidige gebruik afgestemde bestemming met een specifieke aanduiding, zodat bekend is dat het hier om een voormalig agrarisch bedrijf gaat. Omdat op deze percelen vaak meer erfbebouwing aanwezig is dan bij de overige functies zoals het wonen, worden op deze voormalige agrarische bedrijfscomplexen ook nevenfuncties toegestaan. Voor de regeling en voorwaarden wordt verwezen naar paragraaf 4.7 Wonen.
4.3 Natuur En Landschap
Het uitgangspunt is handhaving en versterking van de natuurwaarden. De aanwezige natuurgebieden worden daartoe als zodanig bestemd en zullen nader worden beschermd door een omgevingsvergunning voor werken. Regulier onderhoud, waaronder in ieder geval het onderhoud op basis van een goedgekeurd natuurontwikkelingsplan valt, wordt vrijgesteld van een omgevingsvergunning voor werken.
Nieuwe natuur
In het kader van de realisatie van ecologische verbindingszones, nieuwe landschapselementen of robuuste watergangen, kunnen agrarisch of anderszins in gebruik zijnde gronden worden omgezet in natuur. Deze 'nieuwe' natuur wordt door middel van een wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt. Aan de wijzigingsbevoegdheid kan toepassing worden gegeven, indien de betreffende gronden (op vrijwillige basis) zijn verworven, dan wel via particulier natuurbeheer worden gerealiseerd.
Naast realisering van de ecologische hoofdstructuur, kan door agrariërs op vrijwillige basis natuur- en landschapsbeheer plaatsvinden in de vorm van een nevenfunctie. Voor zover dit beheer op agrarische gronden plaatsvindt, blijft de agrarische bestemming behouden.
4.4 Archeologie En Cultuurhistorie
Het archeologiebeleid van de gemeente is vastgesteld in de beleidskaart archeologie Uitgeest. Deze geeft weer wat de ruimtelijke consequenties zijn van de in kaart gebrachte archeologische waarden en verwachtingen.
In het gehele buitengebied zijn diverse archeologisch waardevolle gebieden gelegen, waarvan de archeologische waarde reeds vastgesteld is. Het betreft hier wettelijk beschermde archeologische monumenten (AWG1), de historische dorpskern (AWG2) en overige niet-beschermde archeologische monumenten (AWG3). In de zones AWG1 en AWG3 is altijd archeologisch onderzoek noodzakelijk, deze zones zijn in het bestemmingsplan opgenomen als Waarde - Archeologie - 1. De historische dorpskern is voor een klein gedeelte ook binnen het plangebied gelegen, deze zone is in het bestemmingsplan opgenomen als Waarde - Archeologie - 2.
Voor andere gebieden zijn de archeologische waarden in de grond nog niet vastgesteld, maar geldt er een verwachtingswaarde op sporen. In het bestemmingsplan zijn alleen de gebieden opgenomen met een hoge en middelhoge verwachtingswaarde. Binnen deze 4 gebieden zijn verschillende onderzoeksverplichtingen opgenomen.
- In het gebied AWV1 is archeologisch onderzoek noodzakelijk bij bodemingrepen groter dan 500 m² en dieper dan 35 cm -Mv. Het betreft hier de (mogelijke) strandwallen. Deze zone is in het bestemmingsplan opgenomen als Waarde - Archeologie - 3.
- In het gebied AWV2 is archeologisch onderzoek noodzakelijk bij bodemingrepen groter dan 1.000 m² en dieper dan 35 cm -Mv. Het betreft hier de geulen en oeverwallen. Deze zone is in het bestemmingsplan opgenomen als Waarde - Archeologie - 4.
- In het gebied AWV3 is archeologisch onderzoek noodzakelijk bij bodemingrepen groter dan 2500 m² en dieper dan 35 cm -Mv. Het betreft hier het klei-op-veengebied. Deze zone is in het bestemmingsplan opgenomen als Waarde - Archeologie - 5.
- In het gebied AWV4 is archeologisch onderzoek noodzakelijk bij bodemingrepen groter dan 5000 m² en dieper dan 35 cm -Mv. Het betreft hier de stroomruggen in het Oer-IJ-estuarium en mogelijke strandwallen buiten de bebouwde kom. Deze zone is in het bestemmingsplan opgenomen als Waarde - Archeologie - 6.
Het gebied op de archeologische beleidskaart aangegeven als AWV5 heeft een lage verwachtingswaarde en wordt niet opgenomen in het bestemmingsplan. Bodemingrepen zijn hier toegestaan zonder archeologisch onderzoek.
De in de vigerende bestemmingsplannen reeds beschermde cultuurhistorische landschapselementen die samenhangen met de Stelling van Amsterdam, zoals de vuurliniedijk en fortgrachten, worden beschermd door een dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie. Op deze gronden mag zonder binnenplanse afwijking niet worden gebouwd en voor werken die van invloed kunnen zijn op deze cultuurhistorische landschapselementen is een omgevingsvergunning vereist. De Provinciale monumenten Uitgeesterbroek en Hendriksloot zijn voorzien van de dubbelbestemming Waarde -Archeologie 1. Voor werken binnen deze provinciale monumenten is naast een omgevingsvergunning van de gemeente ook een vergunning van de provincie noodzakelijk.
4.5 Recreatie
Het buitengebied van Uitgeest heeft een grote recreatieve waarde. Er zijn drie jachthavens gelegen (jachthaven Zonjee, watersportcentrum Zaadnoordijk en jachthaven Zwaansmeerpolder) en de zeilschool Uitgeestermeer. Naast de voorzieningen ten behoeve van de jachthaven zijn bij het watersportcentrum Zaadnoordijk nog diverse faciliteiten gevestigd, zoals een detailhandel van watersportartikelen, recreatiewoningen en een horecabedrijf 't Schippersrijk. Bij de jachthaven Zwaansmeerpolder is het horecabedrijf Havenrijk gevestigd en bij de jachthaven Zonjee is het horecabedrijf 't Stokpaardje gevestigd. De zeilschool Uitgeestermeer maakt gebruik van jachthaven Zonjee als thuishaven.
Naast de jachthavens zijn er langs het Uitgeestermeer nog enkele dagrecreatieve terreinen gelegen. Langs de A9 ligt een openbaar toegankelijk recreatieterrein met strandjes langs het meer. Ten westen van de jachthaven Zwaansmeerpolder ligt het openluchtmuseum De Hoop. Hier wordt een oude molen gerestaureerd en in gebruik genomen als houtzagerij. Verderop aan het Zwaansmeerpad ligt nog een dagrecreatief terrein dat niet openbaar toegankelijk is, maar gebruikt wordt voor de watersport.
Ten noorden van de jachthaven Zwaansmeerpolder is een camping in het buitengebied van Uitgeest gelegen. Tevens is er een camping bij de boer als nevenfunctie aanwezig.
4.6 Niet-agrarische Bedrijven En Detailhandel
De bestaande niet-agrarische bedrijven, voor zover niet illegaal gevestigd, hebben de bestemming 'Bedrijf' (B) gekregen. Ter plaatse zijn bedrijven uit categorie 1 en 2 uit de Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten (Standaard SvB) algemeen toelaatbaar. Indien hier in de huidige situatie een bedrijf aanwezig is dat niet binnen de algemene toelaatbaarheid past, krijgt dit bedrijf een specifieke bedrijfsaanduiding. Het tuincentrum heeft de bestemming Detailhandel gekregen.
Alle bebouwing (bedrijfswoning en -gebouwen) dient binnen het bouwvlak gebouwd te worden. Bij het opslagterrein aan de N203 is een maximum te bebouwen oppervlak van 720 m2 opgenomen. Bij de overige bedrijven mag het gehele bouwvlak bebouwd worden. Om de uitbreidingsmogelijkheden te beperken, is hier een relatief strak bouwvlak om de bebouwing geplaatst.
4.7 Wonen
Aan bestaande (legale) burgerwoningen wordt de bestemming Wonen (W) toegekend. de bijbehorende erven en tuinen voor de voorgevel zijn (tot 1 meter achter de voorgevel) voorzien van de bestemming Tuin (T). De bijbehorende erven en tuinen vanaf 1 meter achter de voorgevel zijn voorzien van de bestemming Wonen, zonder bouwvlak.
In principe wordt aan alle woningen een afzonderlijk bouwvlak toegekend en wordt in de regels aangegeven dat er per bouwvlak maximaal 1 woning gerealiseerd mag worden. In enkele situaties zijn er meer woningen legaal binnen een bouwvlak aanwezig en maakt de kadastrale en eigendomssituatie het niet mogelijk hier een goede ruimtelijke scheiding aan te brengen. In die gevallen wordt aan het bouwvlak een cijfer toegevoegd dat aangeeft hoeveel woningen hier maximaal aanwezig mogen zijn. Meestal zijn deze woningen aaneengebouwd. Indien het niet gewenst is dat aaneengebouwde woningen bij herbouw als losstaande woningen terug gebouwd kunnen worden, is de aanduiding 'aaneengebouwd' opgenomen. Binnen het bouwvlak wordt gestreefd naar een concentratie van bebouwing.
Per woning is een getrapte regeling voor bijgebouwen en overkappingen opgenomen.
Nevenfuncties bij voormalige agrarische bedrijven
Voormalige agrarische bedrijfscomplexen die nu een woonfunctie hebben, bieden door de aanwezige (voormalige) bedrijfsbebouwing mogelijkheden voor diverse nevenfuncties. Indien dergelijke voormalige agrarische bedrijfscomplexen enkel als woning worden bestemd, wordt geen recht gedaan aan het meest doelmatige gebruik van gronden en gebouwen en aan de mogelijkheden voor behoud van de cultuurhistorische waarden. Om die reden worden ter plaatse van voormalige agrarische bedrijfslocaties waarin nu wordt gewoond nevenfuncties toegestaan. Deze woonlocaties zijn met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalige bedrijfsbebouwing' bestemd.
De nevenfuncties die ter plaatse van deze bestemming zijn toegestaan, sluiten aan bij de regelgeving zoals deze geldt voor de agrarische bedrijven. Nieuwbouw van bedrijfsgebouwen ter plaatse van deze voormalige agrarische bedrijfslocaties is uitgesloten, tenzij bestaande bedrijfsgebouwen worden gesloopt.
Aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
Bij burgerwoningen en (agrarische) bedrijfswoningen is het uitoefenen van een beroep-aan-huis bij recht toegestaan. Dit houdt in dat zogenaamde vrije beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, die ten hoogste vallen binnen de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningbesluit milieubeheer geldt, zonder meer vanuit de woning kunnen worden uitgeoefend.
Hierbij geldt als uitgangspunt dat de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft en dat maximaal 25% van het vloeroppervlak (met een maximum oppervlak van 40 m2) van het bestaande hoofdgebouw of bijgebouw wordt benut ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
De volgende voorwaarden zijn eveneens van toepassing:
- er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
- ten behoeve van de gewijzigde functie wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
- het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer;
- er mag geen horeca of detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van de bedrijfsmatige activiteiten;
- één van de bewoners van het hoofdgebouw dient eigenaar/bedrijfsleider te zijn van het bedrijf.
Woningsplitsing
Toevoeging van een burgerwoning door splitsing van woningen is in principe niet toegestaan. Een uitzondering wordt gemaakt voor de splitsing van een monument of stolp in meerdere afzonderlijke wooneenheden. Hiervoor is in de planregels een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
4.8 Water
Van belang is dat het beleid van het waterschap en het gemeentelijk beleid zoals verwoord in het bestemmingsplan Buitengebied goed op elkaar aansluiten.
In het bestemmingsplan hebben de bestaande hoofdwatergangen, de essentiële waterlopen en overig grotere watergebieden de bestemming 'Water' gekregen. Bij de hoofdwatergangen vallen de taluds en onderhoudspaden eveneens onder de bestemming 'Water'.
De kleinere waterlopen, zoals sloten, vallen binnen de (agrarische) gebiedsbestemmingen. Binnen de bestemmingsomschrijving van de betreffende artikelen is opgenomen dat de gronden mede bestemd zijn voor voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding. Hieronder vallen ook de voorzieningen ten behoeve van het bergen van water.
Dubbelbestemmingen
Naast de bestemming 'Water' is op de bestemmingsplankaart een dubbelbestemming aangegeven.
Waterstaat en Waterstaat - Waterkering
De bestemming Waterstaat - Waterkering betreft de regionale waterkeringen, zoals dijken, die vallen onder de beheersgebieden van het waterschap. Deze regionale waterkeringen zijn opgenomen op de verbeelding en er zijn regels aan verbonden ten behoeve van de instandhouding van de waterkeringen.
De gebieden die vallen onder de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' zijn mede bestemd voor de aanleg, het onderhoud, het beheer en de verbetering van (hoofd)waterkeringen, alsmede voor de afvoer van water, sediment en ijs, de waterhuishouding en/of verkeer te water met de daarbij behorende voorzieningen.
4.9 Milieu
Daar waar milieubeleid en -regelgeving raakvlakken met elkaar hebben, moet dit in het bestemmingsplan op elkaar worden afgestemd. Zo zijn in het bestemmingsplan de in het plangebied aanwezige milieuzones opgenomen om te voorkomen dat vanuit het oogpunt van milieubeheer onaanvaardbare situaties ontstaan. Dubbele of elkaar overlappende regelgeving moet echter worden voorkomen.
De milieuwet- en regelgeving is in hoofdstuk 6 van deze toelichting nader toegelicht. De doorwerking van milieuwet en -regelgeving is zichtbaar in het bestemmingsplan door:
- regels te stellen aan de milieuhygiënische inpasbaarheid van het realiseren van nieuwe functies en vervolgfuncties;
- algemene regels te stellen om woningen en agrarische bedrijven te beschermen door afstandsnormen op te nemen;
- zones op te nemen rond gasbuisleidingen en hoogspanningsleidingen om te voorkomen dat er gevoelige functies kunnen worden gerealiseerd in de nabijheid van de risicobronnen.
Daarnaast worden er met betrekking tot de milieuaspecten weg- en spoorweglawaai en luchtkwaliteit, de volgende regels opgenomen.
Wegverkeers- en spoorweglawaai
Geluidsgevoelige functies mogen uitsluitend worden gerealiseerd met inachtneming van de voorwaarden uit de Wet geluidhinder. Nieuwe wegen en spoorwegen worden niet mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan. Nieuwe geluidsgevoelige functies worden alleen mogelijk gemaakt na afweging. Voorwaarde binnen de afweging is dat moet worden voldaan aan de voorwaarden uit de Wet geluidhinder. Om te kunnen voldoen aan deze wet, zal een bepaalde afstand tot de weg of spoorweg moeten worden aangehouden.
Luchtkwaliteit
De ontwikkelingen die in het voorliggende bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt zijn dermate kleinschalig dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Uit de gegevens die beschikbaar zijn via de monitoringstool (onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) blijkt dat ter plaatse van eventuele nieuwe functies wordt voldaan aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
4.10 Overige Onderwerpen
Maatschappelijke voorzieningen
In het plangebied ligt één locatie die worden gebuikt voor maatschappelijke activiteiten, namelijk het (water)scoutingterrein aan het Zwaansmeerpad. Alle gebouwen die voor maatschappelijke activiteiten worden gebruikt hebben de bestemming 'Maatschappelijk' gekregen. In de planregels is vastgelegd dat binnen het bouwvlak 400 m2 aan bebouwing aanwezig mag zijn.
Nutsvoorzieningen
De planologisch relevante leidingen zijn voorzien van een dubbelbestemming. Nutsgebouwtjes en gemalen hebben de bestemming Bedrijf met een aanduiding.
Infrastructuur
Rijkswaterstaat heeft onderzoek verricht naar mogelijkheden om de verkeersdoorstroming op de A9 te vergroten. In de Nota Mobiliteit staat beschreven dat de A9 als een weg met uitbreidingsmogelijkheden geldt. Ook in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de ambitie tot weguitbreiding opgenomen. Inmiddels loopt het MIRT-onderzoek Noordkant Amsterdam, op basis waarvan uitbreiding van de A9 voor 2023 mogelijk aan de orde is.
Vanuit de provincie is enige tijd geleden het initiatief opgepakt om de aansluiting van de A8 op de A9 te realiseren. In beeld hiervoor is het gebied onder de N8/N203; de aansluiting zou ter hoogte van de op- en afrit Heemskerk komen te liggen. Ook binnen de metropoolregio Amsterdam wordt het belang van de aansluiting van de A8 op de A9 benadrukt.
Bovengenoemde ontwikkelingen zijn nog onvoldoende concreet om rekening mee te houden in het bestemmingsplan en moeten nog nader onderzocht worden. Indien over de infrastructurele ontwikkelingen een definitief besluit is genomen worden deze via een afzonderlijke procedure mogelijk gemaakt.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
Dit bestemmingsplan is hoofdzakelijk een conserverend bestemmingsplan en op onderdelen ontwikkelingsgericht. De ontwikkelingsgerichtheid blijkt met name uit de opgenomen flexibiliteitbepalingen (afwijkingsregels- en wijzigingsbevoegdheden) voor onder andere neven- en vervolgfuncties en de bouwmogelijkheden op agrarische bedrijven en de vervolgfuncties voor niet-agrarische bedrijven. Wat de overige functies betreft is het bestemmingplan hoofdzakelijk conserverend van aard. Er wordt niet voorzien in de mogelijkheid voor nieuwe functies. Daarnaast zijn waar mogelijk de provinciale en regionale richtlijnen gevolgd.
In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling nader toegelicht. Voor de onderscheiden hoofdfuncties zijn afzonderlijke bestemmingsregelingen opgesteld die zijn gebaseerd op de overwegingen die in de voorafgaande hoofdstukken zijn verwoord.
Voor de opbouw van een bestemmingsplan is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2008), de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen (PRBP2008) en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2008). In dit bestemmingsplan wordt van deze standaarden, voor zover van toepassing, gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend.
5.2 Opzet
De planregels zijn als volgt opgebouwd.
- 1. In hoofdstuk 1 komen de Inleidende regels aan bod. Het betreft hier de begrippen en de wijze van meten.
- 2. In hoofdstuk 2 Bestemmingsregels, zijn de regels, behorende bij de verschillende bestemmingen, opgenomen. Per hoofdfunctie (agrarisch, wonen, bedrijf en dergelijke) is een bestemmingsregeling opgenomen, bestaande uit:
- a. bestemmingsomschrijving: waarvoor mogen de gebouwen en gronden worden gebruikt;
- b. bouwregels: een beschrijving van de toelaatbare bouwwerken;
en indien van toepassing: - c. nadere eisen: de nadere eisen die aan het bouwen gesteld worden;
- d. afwijken van de bouwregels: bevoegdheid van burgemeester en wethouders;
- e. specifieke gebruiksregels: verbod op bepaald gebruik van gronden;
- f. afwijken van de gebruiksregels: bevoegdheid van burgemeester en wethouders;
- g. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
- h. wijzigingsbevoegdheden: mogelijkheden om het bestemmingsplan te wijzigen.
- 3. Hoofdstuk 3 Algemene regels, bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn op elke bestemming uit hoofdstuk 2.
- 4. Tot slot zijn de Overgangs- en slotregels opgenomen in hoofdstuk 4.
5.3 Artikelsgewijze Toelichting Op De Planregels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Artikel 2 Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingen
Artikel 3 Agrarisch, artikel 4 Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden en artikel 5 Agrarisch met waarden - Open weidegebied
Dit bestemmingsplan kent drie verschillende agrarische bestemmingen. Deze bestemmingen zijn gebaseerd op de zonering zoals beschreven in paragraaf 3.2. Door voor deze systematiek te kiezen, is het mogelijk voor alle zones aparte regelingen op te nemen waardoor aanwezige waarden worden beschermd. Om dit te bewerkstelligen, wordt onderscheid gemaakt in bijvoorbeeld het toegestane grondgebruik en de bouwmogelijkheden. Alleen bestaande agrarische bedrijven zijn voorzien van een van deze bestemmingen. Dit betekent dat hobbyboeren niet onder deze bestemming vallen. Binnen de bestemmingsomschrijving wordt aangegeven welke productietakken rechtstreeks zijn toegestaan.
Voor de aanwezige agrarische bedrijven zijn bouwvlakken opgenomen, waarbij in het voorontwerpbestemmingsplan vooralsnog is uitgegaan van een maximaal oppervlak van 1 ha. In het ontwerpbestemmingsplan worden bouwvlakken van 1,5 ha opgenomen, waarbij in samenspraak met de agrarische bedrijven de positionering van het bouwvlak bepaald wordt. Binnen het toegekende bouwvlak dienen de bedrijfsgebouwen, de bedrijfswoning, de bijgebouwen en de bouwwerken, geen gebouwen zijnde (met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen), te worden gesitueerd. Dit betekent dat ook mestopslag, paardenbakken, sleufsilo's en kuilplaten binnen het bouwvlak worden gesitueerd.
Agrarische bouwvlakken mogen, met inachtneming van de van toepassing zijnde bouwregels, volledig worden bebouwd. Bij alle agrarische bedrijven is één bedrijfswoning aanwezig. Indien reeds een tweede agrarische bedrijfswoning aanwezig is, is dit middels een maatvoeringaanduiding aangegeven. Nieuwe tweede bedrijfswoningen worden niet mogelijk gemaakt. De maximale oppervlaktemaat voor agrarische bedrijfswoningen bedraagt 90 m². Waarbij tevens nog 50 m²aan bijgebouwen en overkappingen mag worden gebouwd.
Afwijkingsregels
In de planregels zijn in de drie agrarische artikelen de volgende afwijkingsregels opgenomen:
- ten behoeve van overschrijding van het bouwvlak;
- ten behoeve van de bouw van afwijkende stalsystemen in de vorm van serrestallen en boogstallen;
- ten behoeve van de realisatie van een paardenbak buiten het bouwvlak;
- ten behoeve van nevenfuncties. De verschillende toegestane nevenfuncties worden bepaald aan de hand van genoemde criteria. Dit betekent dat er geen gelimiteerde lijst is opgenomen.
Milieuhygiënische inpasbaarheid In verschillende flexibiliteitsbepalingen wordt als voorwaarde gesteld dat de ontwikkeling 'milieuhygiënisch inpasbaar' is. Milieuhygiënisch inpasbaar is een verzamelbegrip voor verschillende aspecten. Hieronder is weergegeven waar tijdens de toetsing rekening mee gehouden dient te worden: - toetsing of de ontwikkeling leidt tot belemmeringen van omliggende woningen en bedrijven; - toetsing of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning (geluid, geur, stof, gevaar); - toetsing aan gemeentelijk milieubeleid; - toetsing aan de eisen uit de Natuurbeschermingswet; - toetsing van de geurhinder ter plaatse van omliggende geurgevoelige objecten (waarbij ook wordt gekeken naar mogelijke cumulatie van geurhinder); - toetsing aan de eisen uit de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen; - aantonen dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie en geen onevenredige negatieve gevolgen voor het waterbeheer optreden; - beoordeling van de inpasbaarheid voor de thema's verkeer, externe veiligheid en geluid. Onder milieuhygiënische inpasbaarheid valt ook de toets of de ontwikkeling toelaatbaar is in verband met de aanwezigheid van de stiltegebieden. |
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Op de gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden en Agrarisch met waarden - Open weidegebied is een vergunningenstelsel van kracht met het oog op de te beschermden waarden. Middels regels wordt het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, bepaalde werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren die een aantasting van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden dan wel de cultuurhistorische waarde betekenen. Dit vergunningenstelsel is niet van toepassing voor werken en werkzaamheden binnen het bouwvlak.
Wijzigingsbevoegdheid
Naast afwijkingsregels zijn er ook wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen voor ontwikkelingen waarvoor een zwaarder afwegingskader geldt dan bij afwijken. Daarnaast gaat een wijzigingsbevoegdheid gepaard met een aanpassing van de verbeelding. Dit bestemmingsplan kent de volgende wijzigingsbevoegdheden.
- Ten behoeve van vervolgfuncties. Net als bij nevenfuncties is hier geen gelimiteerde lijst opgenomen. Iedere gewenste vervolgfunctie is mogelijk, mits voldaan wordt aan de opgenomen voorwaarden. Algemeen uitgangspunt bij het toestaan van een vervolgfunctie is dat er geen extra gebouwen mogen worden gebouwd. Aangezien bij voormalige agrarische bedrijven vaak meer gebouwen aanwezig zijn dan toegestaan zijn bij de nieuwe functie, worden deze voormalige (agrarische) bedrijven na wijziging naar de vervolgfunctie op de verbeelding aangegeven met een functieaanduiding. In de regels is bepaald dat ter plaatse van deze aanduiding het extra oppervlak aan gebouwen niet onder het overgangsrecht valt en dus behouden mag blijven. Het oppervlak aan gebouwen op gronden met deze aanduiding niet mag worden vergroot, tenzij sanering plaatsvindt. Bij sanering geldt dat maximaal 50% van het gesloopte bebouwingsoppervlak mag worden teruggebouwd tot een maximum van 500 m².
- Ten behoeve van de Ruimte voor Ruimteregeling.
- Ten behoeve van de wijziging naar de bestemming Natuur.
- Ten behoeve van het vergroten van agrarische bouwvlakken.
Artikel 6 Bedrijf
De bestemming Bedrijf is toegekend aan alle niet-agrarische bedrijven. Voor de bestemming Bedrijf is gebruikgemaakt van een zogenaamde Staat van Bedrijfsactiviteiten (milieucategorieën) (SvB). Verwezen wordt naar bijlage 1 van de regels.
In zijn algemeenheid worden bedrijfsactiviteiten in categorie 1 en 2 van de SvB ter plaatse van de bestemming 'Bedrijf' toegestaan. Bestaande bedrijfsactiviteiten uit een hogere categorie worden specifiek bestemd. Dit betekent dat na bedrijfsbeëindiging uitsluitend een soortgelijk bedrijf is toegestaan of een bedrijf in de categorie 1 of 2 van de SvB. Het kan voorkomen dat er bedrijven zijn die niet in de SvB zijn opgenomen. Om deze reden is een afwijkingsregel opgenomen. Indien aangetoond is dat het betreffende bedrijf naar aard en omvang gelijk te stellen is met een bedrijf uit categorie 1 of 2 van de SvB dan is dit bedrijf ook toegestaan. Omdat vanwege visuele aspecten of de sterke verkeersaantrekkende werking het niet gewenst is bedrijven uit milieucategorie 1 en 2 met een indice 2 of hoger toe te staan, zijn deze bedrijven niet in de Staat opgenomen. Wijziging naar deze bedrijven is daarom niet mogelijk.
Artikel 7 Detailhandel
In het plangebied is een tuincentrum gevestigd. Tuincentra zijn nagenoeg gelijk te stellen aan detailhandelsvestigingen, waardoor gekozen is voor de bestemming Detailhandel. Vanwege de het specifieke aanbod aan producten, is gekozen om de locatie de aanduiding 'tuincentrum' toe te kennen. Andere vormen van detailhandel zijn ter plaatse niet toegestaan. Ook het in het plangebied aanwezige hoveniersbedrijf heeft de bestemming Detailhandel gekregen. Door middel van de functieaanduiding 'hovenier' zijn specifiek de hoveniersactiviteiten toegestaan.
Artikel 8 Fort
In het plangebied zijn twee forten gelegen: Fort aan den Ham en Fort bij Krommeniedijk. Beide forten zijn niet meer in gebruik voor defensie doeleinden of militaire opslag, zoals was opgenomen in het vigerende bestemmingsplan. De forten hebben nu een meer monumentale functie waarbij het fort gebruikt wordt voor museum doeleinden en maatschappelijke/educatieve activiteiten. De bestemming van het fort is hierop afgestemd.
Artikel 9 Groen
Deze bestemming is opgenomen voor zowel afschermend groen rond recreatieterreinen als voor overig groen zoals bermen en plantsoenen.
Artikel 10 Maatschappelijk
Binnen het plangebied is één maatschappelijke functie gelegen: een (water)scoutingterrein met kampeerterrein en clubhuis c.q. dienstwoning. Het is niet toegestaan om een andere dan de aangegeven functie uit te oefenen.
Artikel 11 Molen
Er zijn 4 molens in het buitengebied gelegen: de Dog, de Kat, de Dorregeester en de Tweede Broekermolen. De molens zijn voor de herkenbaarheid in een aparte bestemming gevat. Voor het vrij windvang is een zogenaamde molenbiotoop op de verbeelding opgenomen. Voor de locatie en de omvang van de molenbiotopen is aangesloten bij de vigerende bestemmingsplannen.
Artikel 12 Natuur
De bestemming Natuur is toegekend aan bestaand natuurgebied. Binnen deze bestemming is het oprichten van gebouwen ten behoeve van de bestemming uitsluitend via een afwijkingsregel toegestaan. Uitzondering hierop is de bebouwing bij de eendenkooi en een schuilstal. Tevens zijn de haven met aanlegsteigers behorende bij het (water)scoutingterrein gelegen binnen de bestemming Natuur.
Artikel 13 Recreatie - Dagrecreatie
Voor alle dagrecreatieve terreinen in het plangebied zijn aparte aanduidingen opgenomen:
- de volkstuinen;
- de jachthavens Uitgeestermeer (zeilschool) en Zwaansmeerpolder;
- het openluchtmuseum De Hoop;
- het openbaar toegankelijke oeverpark langs de A9;
- het dagrecreatief terrein ten behoeve van de watersport langs het Zwaansmeerpad.
Op de gronden zonder aanduiding is uitsluitend extensieve dagrecreatie toegestaan.
Per terrein is aangegeven welke voorzieningen hier zijn toegestaan en welke bouwregels daarbij horen. Voor de jachthavens en het openluchtmuseum zijn strakke bouwvlakken rondom de bestaande bebouwing opgenomen. Gebouwen mogen alleen gebouwd worden binnen deze bouwvlakken. Voor de overige terreinen zijn geen bouwvlakken opgenomen, maar een maximum oppervlak aan bebouwing. De gebouwen mogen op het gehele terrein gebouwd worden.
Artikel 14 Recreatie - Jachthaven
Voor het watersportcentrum aan de Zaadnoordijk is in 1993 een eigen bestemmingsplan opgesteld. In het nieuwe bestemmingsplan is voor het watersportcentrum een eigen bestemming aangemaakt, zodat de regelgeving uit het bestemmingsplan 1993 vertaald kan worden naar het nieuwe bestemmingsplan. Gelet op de nieuwe richtlijnen onder de Wro is het niet mogelijk om het gehele bestemmingsplan 1-op-1 te vertalen. Hierdoor is de opbouw van de regelgeving gewijzigd. De inhoud van de regelgeving is echter hetzelfde gebleven.
Artikel 15 Recreatie - Verblijfsrecreatie
Ten noorden van de jachthaven Zwaansmeerpolder ligt minicamping De Swaenebloem, welke bestemd is voor Recreatie-Verblijfsrecreatie. Ter plaatse is een kampeerterrein toegestaan met sanitaire voorzieningen.
Artikel 16 Tuin
De gronden voor de voorgevelrooilijn van de woning zijn bestemd als Tuin. Binnen deze bestemming zijn alleen erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 1 m hoog toegestaan.
Artikel 17 Verkeer
Deze bestemming is toegekend aan de belangrijkste wegen, waaronder de rijksweg A9, en bijbehorende bermen.
Artikel 18 Verkeer - Railverkeer
Deze bestemming is toegekend aan de spoorwegen.
Artikel 19 Water
De bestemming Water is toegekend aan alle hoofdwatergangen in het plangebied. Andere in het plangebied aanwezige watergangen zijn niet afzonderlijk bestemd.
Artikel 20 Wonen
Burgerwoningen in het plangebied hebben de bestemming 'Wonen' gekregen. Binnen deze bestemming staat het wonen centraal. Naast wonen mag onder voorwaarden ook in de woning worden gewerkt in de vorm van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten aan huis. Het maximum oppervlak van deze activiteiten bedraagt maximaal 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning en bijgebouwen tot ten hoogste 40 m2.
Strak rondom de bestaande woning is een bouwvlak opgenomen, waarbinnen het hoofdgebouw geplaatst dient te worden. Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen zowel binnen als buiten dit bouwvlak gebouwd worden. Voor de woning is geen maximale inhoudsmaat opgenomen, omdat het oppervlak van het bouwvlak en de opgenomen hoogtematen de inhoud reeds beperkt. Wel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het bouwvlak te vergroten indien een grotere woning gewenst is, tot maximaal 650 m3. Voor de bijgebouwen is een getrapte regeling opgenomen waarbij de grootte van het perceel het maximale oppervlak aan bijgebouwen bepaald.
In het plangebied komt een aantal locaties voor waar de agrarische bedrijfsvoering is beëindigd en de bedrijfswoning in dit bestemmingsplan is omgezet naar een burgerwoning. Omdat op deze percelen veelal meer bebouwing aanwezig is dan op grond van de bouwregels binnen de bestemming Wonen is toegestaan, is voor deze locaties de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalige bedrijfsbebouwing' opgenomen. Op gronden met deze aanduiding is geregeld dat, in afwijking van de overige bouwregels, de bestaande bebouwing is toegestaan. Dit betekent dat er geen uitbreidingsmogelijkheden zijn. Ten aanzien van nieuwbouw geldt een saneringsregeling: nieuwbouw is alleen toegestaan als alle voormalige agrarische bebouwing wordt gesloopt, waarbij maximaal 50% van het gesloopte mag worden teruggebouwd tot een maximum van 200 m2.
Artikel 21 Leiding - Gas / Artikel 22 Leiding - Hoogspanningsverbinding / artikel 23 Leiding - Leidingstrook
De planologisch relevante leidingen zijn in deze dubbelbestemmingen als zodanig bestemd. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is alleen na afwijken toegestaan. Alvorens het bevoegd gezag over een verzoek om afwijken beslist, wint zij schriftelijk advies in bij de desbetreffende leidingbeheerder. Ter bescherming van aanwezige leidingen is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen.
Artikel 24 t/m 29 Waarde - Archeologie 1 t/m 6
In deze artikelen is de bescherming van de archeologische waarde van gronden in het plangebied geregeld met een zogenoemde dubbelbestemming. Hierin is nadrukkelijk gesteld dat gebouwen (die op basis van de bestemmingen mogelijk zijn) op gronden met een archeologische verwachtingswaarde, ter bescherming van die waarden, moeten worden gebouwd binnen de bebouwingsgrenzen. Voorts is een groot aantal werken en werkzaamheden opgenomen. Voor het verlenen van een vergunning dient advies te worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.
De dubbelbestemmingen met betrekking tot archeologie zijn opgesteld op basis van de beleidskaart archeologie Uitgeest. Hierop zijn gebieden met een verschillende archeologische verwachtingswaarde, en het beleid ten aanzien van deze gebieden weergegeven.
De Provinciale monumenten Uitgeesterbroek en Hendriksloot zijn voorzien van de dubbelbestemming Waarde -Archeologie 1. Voor werken binnen deze provinciale monumenten is naast een omgevingsvergunning van de gemeente ook een vergunning van de provincie noodzakelijk.
Artikel 30 Waarde - Cultuurhistorie
Het plangebied is gelegen binnen de Stelling van Amsterdam. Waardevolle elementen in het landschap, welke nog niet op een andere manier beschermd zijn, zoals de vuurliniedijk en de fortgrachten, zijn in het bestemmingsplan beschermd met een zogenaamde dubbelbestemming. Hierin is nadrukkelijk gesteld dat op deze gronden niet mag worden gebouwd. Daarnaast is voor een groot aantal werken en werkzaamheden die de cultuurhistorische waarden in het gebied kunnen schaden, een omgevingsvergunning noodzakelijk. Voor het verlenen van een vergunning dient advies te worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.
Artikel 31 Waarde - Landschap
In het plangebied is het aardkundig monument Alkmaardermeer - Uitgeestermeer en de waardevolle aardkundige gebieden De Krommenie en Weijenbus-Vroonmeer, Castricummerpolder e.o. en Akersloot gelegen. Binnen de gebieden is het niet toegestaan om zonder omgevingsvergunning de bodem te vergraven, egaliseren, ophogen of ontgronden. Voor het verlenen van een vergunning dient advies te worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.
Artikel 32 Waterstaat - Waterkering
Voor waterkeringen, waterbergingen, primaire watergebied en waterhuishouding, is de functie tot uitdrukking gebracht in de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken worden geplaatst, mits deze betrekking hebben op de vervanging, vernieuwing of verandering van een bestaand bouwwerk, mits voorafgaand overleg is gevoerd met de waterbeheerder.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 33 Antidubbeltelregeling
Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) bouwvlakken van eigenaars verschillen. De regeling is met name van belang met het oog op woningbouw.
Artikel 34 Algemene bouwregels
- Overschrijding bouwgrenzen
Om te voorkomen dat kleine ontwikkelingen leiden tot het volgen van aparte procedures, is in dit lid opgenomen dat voor bepaalde ontwikkelingen de bouwgrenzen overschreden mogen worden.
- Bestaande maten
Met deze regeling wordt voorkomen dat bestaande situaties die afwijken van de maatvoering ingevolge hoofdstuk 2 van de regels – onbedoeld – geheel of gedeeltelijk onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan vallen.
- Herbouw (bedrijfs)woningen
In het kader van het bestemmingsplan is geen akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit betekent dat de afstandsmaten van woningen tot wegen niet bekend zijn. Om deze reden is de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten de bestaande fundamenten uitgesloten. Middels een algemene afwijkingsregel (voorkeursgrenswaarde) of een algemene wijzigingsbevoegdheid (uiterste grenswaarde) wordt herbouw mogelijk gemaakt.
Alle wegen in Nederland zijn gecategoriseerd. Voor elke categorie geldt een bepaalde toetsingszone. Woningen buiten deze toetsingszone zijn op voldoende afstand gelegen van wegen om geen geluidshinder te ondervinden. Voor deze woningen is nadere toetsing niet noodzakelijk. De betreffende regeling geldt daarom niet voor woningen gelegen buiten de toetsingszone.
- Afstand gevoelige objecten ten opzichte van landbouwbedrijven
Nieuwe gevoelige functies mogen uitsluitend op de in dit artikel genoemde afstanden ten opzichte van landbouwbedrijven worden gerealiseerd.
- Afstand gevoelige objecten ten opzichte van kassen
Nieuwe gevoelige functies mogen uitsluitend op de in dit artikel genoemde afstanden ten opzichte van kassen worden gerealiseerd.
Artikel 35 Algemene gebruiksregels
In dit artikel is aangegeven wat wel of niet onder strijdig gebruik wordt verstaan. Naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State is gebleken dat wonen in bijgebouwen is toegestaan als dit niet expliciet is uitgesloten. Omdat dit niet gewenst is, wordt in deze gebruiksregel wonen in bijgebouwen en tevens stacaravans uitgesloten. Ook is permanente bewoning van recreatiewoningen en plattelandkamers niet toegestaan. Tevens is in dit artikel de regeling voor kleinschalige beroepen- en bedrijven aan huis opgenomen.
Artikel 36 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
Deze bepaling geeft invulling aan de afstemmingsbepaling tussen de bouwverordening en het bestemmingsplan ingevolge artikel 9 van de Woningwet. Artikel 9 van de Woningwet regelt primair dat de bouwverordening buiten toepassing blijft voor zover deze niet overeenstemt met het desbetreffende bestemmingsplan. Voor zover het bestemmingsplan geen regels bevat ten aanzien van een onderwerp dat in de bouwverordening is geregeld, is de bouwverordening wel van toepassing, tenzij het bestemmingsplan anders bepaalt.
De bepaling dient als uitwerking van de laatste zinsnede en voorkomt dat de bouwverordening onbedoeld aanvullend werkt bij onderwerpen die in het bestemmingsplan bewust niet zijn geregeld, bijvoorbeeld omwille van globaliteit. De relevante onderwerpen staan in paragraaf 2.5 van de bouwverordening.
Artikel 37 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel zijn beperkende regels voor wat betreft de hoogte van nieuwe bouwwerken en gebouwen opgenomen vanwege de in het plangebied aanwezige molenbiotopen.
Artikel 38 Algemene afwijkingsregels
- Maten en bouwgrenzen
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan op basis van een
omgevingsvergunning kan worden afgeweken. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om
omgevingsvergunning voor afwijken te verlenen van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.
- (Her)bouw buiten bestaande fundamenten
Er is een afwijkingsregel opgenomen voor de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten bestaande fundamenten. Indien aangetoond kan worden dat aan de voorkeursgrenswaarde en de overige voorwaarden wordt voldaan, is herbouw buiten de bestaande fundamenten toegestaan.
Artikel 39 Algemene wijzigingsregels
- Overschrijding bestemmingsgrenzen
Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor geringe overschrijdingen van bestemmingsgrenzen.
- Waarde archeologie
Met deze wijzigingsbevoegdheid kan de bestemming Waarde - Archeologie geheel of gedeeltelijk van gronden worden verwijderd, indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn en het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
- (Her)bouw buiten bestaande fundamenten
De herbouw van (bedrijfs)woningen wordt, naast een algemene afwijkingsregel, ook via een wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt. Indien aangetoond kan worden dat aan de uiterste grenswaarde en de overige voorwaarden wordt voldaan, is herbouw buiten de bestaande fundamenten toegestaan. Hiervoor dient wel een Verzoek hogere waarde aangevraagd te worden. Omdat dit uitsluitend mogelijk is in het kader van een bestemmingsplan of wijzigingsbevoegdheid is hiervoor deze wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
Artikel 40 Overige regels
- Werking wettelijke regelingen
Met dit artikel wordt geregeld dat de wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, de regelingen betreffen zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
- Relatie
Een aantal bedrijven beschikt over twee, ruimtelijk van elkaar gescheiden bouwvlakken. Deze bouwvlakken zijn op de plankaart met elkaar verbonden door middel van de figuur 'relatie'. Deze figuur geeft aan dat het om één bedrijf gaat en niet om twee bedrijven. De ontwikkelingsmogelijkheden op beide locaties worden dus bepaald door het feit dat het hier om één bedrijf gaat.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 41 Overgangsregels
- Overgangsrecht bouwwerken
Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen is neergelegd in lid 41.1. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.
- Overgangsrecht gebruik
Lid 41.2 betreft de overgangsbepaling met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt.
Artikel 42 Slotregel
Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Toetsing Sectorale Wet- En Regelgeving
6.1 Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's verkeer en infrastructuur, bodem, water, ecologie, archeologie en cultuurhistorie, milieuzonering, externe veiligheid, geluidshinder en luchtkwaliteit.
6.2 Besluit Milieueffectrapportage
Planmer-plicht
Het bestemmingsplan Buitengebied Uitgeest is hoofdzakelijk conserverend van aard, maar biedt wel ontwikkelingsmogelijkheden aan de agrarische bedrijven. Daarbij gaat het onder andere om grondgebonden veehouderijen. De nieuwvestiging of uitbreiding van veehouderijbedrijven is in het kader van de milieuvergunning vanaf een bepaalde omvang mer- of mer-beoordelingsplichtig. Deze mer-(beoordelings)plicht is afhankelijk van het aantal dieren waarop het initiatief betrekking heeft. Door de ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan Buitengebied biedt is het mogelijk dat in bepaalde gevallen bij toekomstige uitbreidingen drempelwaarden uit het Besluit mer zullen worden overschreden, waarmee het bestemmingsplan het kader vormt voor mogelijk toekomstige besluiten over mer(-beoordelings)plichtige activiteiten. Om deze reden is voor het bestemmingsplan Buitengebied sprake van een planmer-plicht.
Ook is een planmer-plicht vanwege mogelijke significant negatieve effecten op Natura 2000 in het geval van het bestemmingsplan Buitengebied Uitgeest aan de orde. Aangezien significant negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie op de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden Noordhollands Duinreservaat, polder Westzaan, Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder niet op voorhand kan worden uitgesloten dient een passende beoordeling te worden opgesteld.
Planmer-procedure
Als eerste stap in de planmer-procedure is een Notitie reikwijdte en detailniveau opgesteld. Met deze notitie zijn de overlegpartners geraadpleegd over de reikwijdte en het detailniveau van het planMER. Het planMER is gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan in procedure gebracht en het planMER is getoets door de Commissie voor de mer. Het planMER vormt een bijlage bij het vast te stellen bestemmingsplan. Het planMER is al separate bijlage opgenomen in bijlage 1. Naar aanleiding van de toetsing door de Commissie voor de mer is een aanvulling op het planMER opgesteld. Deze aanvulling is als separate bijlage opgenomen in bijlage 2.
Resultaten en conclusies planMER
Uit de beschrijvingen en beoordelingen in het planMER blijkt dat effecten van de ontwikkelingsruimte in het bestemmingsplan Buitengebied Uitgeest over het algemeen beperkt zijn. Er ontstaan geen knelpunten in relatie tot de wettelijke normen en grenswaarden die vanuit de sectorale toetsingskaders gelden. In de regels van het bestemmingsplan wordt geborgd dat negatieve milieueffecten optreden. Zo zijn bij de verschillende afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden waar nodig eisen en voorwaarden opgenomen (bijvoorbeeld met betrekking tot landschappelijke inpassing of de verkeersaantrekkende werking).
Belangrijkste aandachtspunt dat volgt uit de effectbeschrijvingen in het planMER (en de aanvulling op het planMER) zijn de gevolgen van de mogelijke toename van stikstofdepositie. In het maximale scenario is de toename van stikstof aanzienlijk. In het realistische scenario zijn de toenames beperkt en nemen in sommige gebieden zelfs af. Vanwege de mogelijke effecten bij het benutten van de maximale ontwikkelingsruimte die het bestemmingsplan biedt, is er voor gekozen om in het bestemmingsplan binnen de Agrarische bestemming een gebruiksregel op te nemen waarin voorwaarden zijn opgenomen voor de uitbreiding van veehouderijen. Hiermee kunnen significante negatieve effecten op Natura 2000 worden uitgesloten.
Voor de andere milieuthema's zijn geen relevante negatieve milieueffecten te verwachten. Met de zonering die is opgenomen in het bestemmingsplan, de bouwmogelijkheden die daaraan zijn gekoppeld en de voorwaarden en uitgangspunten die daarbij in acht dienen te worden genomen, is op een goede manier invulling gegeven aan de in het bestemmingsplan geformuleerde kernpunten voor het buitengebied van Uitgeest. De openheid van het gebied blijft behouden, dat geldt ook voor bestaande natuurwaarden en cultuurhistorische waarden, via een wijzigingsbevoegdheid wordt daarnaast nieuwe natuurontwikkeling mogelijk gemaakt, het bestemmingsplan speelt in op verbreding en schaalvergroting in de landbouw en biedt ruimte aan vervolgfuncties.
6.3 Verkeer En Infrastructuur
Verkeersstructuur
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer
Het buitengebied van Uitgeest wordt van noord naar zuid doorsneden door de A9 (Alkmaar-Amsterdam) en door de regionale verbindingsweg N203. Deze weg vormt een belangrijke verbinding tussen verschillende plaatsen uit de Zaanstreek.
Zowel de A9 als de N203 vormen een barrière in het buitengebied. Beide wegen kunnen op een gering aantal plaatsen binnen het plangebied gekruist worden. De A9 kan ter hoogte van de Geesterweg, Populierenlaan, Lagendijk, N203 en de Communicatieweg (Heemskerk) ongelijkvloers gekruist worden door middel van een viaduct of onderdoorgang. De N203 kan gelijkvloers gekruist worden ter hoogte van Busch en Dam. Tevens sluit de Broekpolderweg gelijkvloers aan op de N203.
Een belangrijke gebiedsontsluitingsweg is de Geesterweg, deze weg verbindt de kern Uitgeest met Akersloot. Vanaf deze weg kan eveneens via de Uitgeesterweg richting Limmerkoog gereden worden. De Tolweg door het buitengebied verbindt de kern Uitgeest met Heemskerk. De Lagendijk en de Busch en Dam verbinden het buitengebied via de Krommeniedijk met Krommenie.
De overige wegen in het buitengebied dienen hoofdzakelijk ter ontsluiting van de woningen, boerderijen en aanliggende percelen.
Ontsluiting langzaam verkeer
Langs de oevers van het Uitgeestermeer zijn fiets- en wandelroutes gelegen. Dit secundaire net, meer gericht op recreatief verkeer (fietser en wandelaars), is juist in het buitengebied met diverse recreatieve voorzieningen van belang. Tevens is de regio IJmond aangesloten op het provinciale fietsknoopuntennetwerk. Het netwerk gaat over bestaande fietspaden en autoluwe landelijke wegen. Ook voor het langzaam verkeer vormen de A9 en de N203 een barrière in het plangebied.
Ontsluiting openbaar vervoer
Het buitengebied wordt doorsneden door de raillijn Amsterdam-Uitgeest, welke parallel aan de N203 is gelegen. Aan de noordzijde ligt de raillain Uitgeest-Haarlem. Binnen het plangebied bevinden zich geen haltes. Door het noordelijk deel van het plangebied voert een buslijn over de Geesterweg. De busdiensten geven verbindingen in de richtingen Uitgeest en Akersloot. Over de Tolweg loopt een busverbinding richting Heemskerk. Door de rest van het plangebied lopen geen buslijnen.
Verkeersveiligheid
In het kader van Duurzaam Veilig zijn de wegen gecategoriseerd. De A9 is gecategoriseerd als stroomweg met een maximumsnelheid van 120 km/h. De N203, Geesterweg en Tolweg zijn voor zover gelegen buiten de bebouwde kom gecategoriseerd als gebiedsontsluitingswegen met een 80 km/h-regime. De overige wegen binnen het plangebied zijn zover gelegen buiten de bebouwde kom gecategoriseerd als erftoegangswegen met een maximumsnelheid van 60 km/h en voor zover gelegen binnen de bebouwde kom als erftoegangswegen met een maximumsnelheid van 50 km/h.
Binnen het plangebied bevinden zich langs de gebiedsontsluitingswegen met een hoge intensiteit vrijliggende fietspaden, zoals langs de provinciale weg (N203). Het fiets- en voetgangersverkeer binnen het plangebied wordt op de erftoegangswegen (60 km/h) grotendeels samen met het gemotoriseerd verkeer afgewikkeld. Dit is conform de inrichting volgens Duurzaam Veilig.
Verkeersafwikkeling
De huidige verkeersstructuur in het buitengebied levert geen grote knelpunten op.
Om de regio IJmond bereikbaar te houden is IJmond Bereikbaar opgericht, een samenwerkingsverband tussen het georganiseerde bedrijfsleven en de wegbeheerders van de IJmondgemeenten (Velsen, Beverwijk, Heemskerk en Uitgeest).
Conclusie
De bereikbaarheid voor het gemotoriseerd en langzaam verkeer is in de huidige situatie goed te noemen. Door het nagenoeg ontbreken van openbaar vervoer binnen het plangebied is de bereikbaarheid slecht. Er zijn in het bestemmingsplan voor het buitengebied van Uitgeest geen ontwikkelingen voorzien ten aanzien van verkeer waarover reeds een afgeronde besluitvorming heeft plaatsgevonden. Het onderhavige plan heeft dan ook geen effect op de huidige of toekomstige ontsluitingsstructuur.
6.4 Bodem
Toetsingskader
Volgens artikel 9 van het Besluit op de ruimtelijke ordening zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied.
Hierbij wordt in het algemeen bij de beoordeling van bestemmingsplannen de richtlijn gehanteerd dat ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, wordt verricht op alle bestemmingen waar een functiewijziging wordt voorzien. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek
In het bestemmingsplan worden geen functiewijzigingen bij recht mogelijk gemaakt. Bodemonderzoek is om deze reden in het kader van het bestemmingsplan niet noodzakelijk. Voor functiewijzigingen die met een wijzigingsbevoegdheid worden mogelijk gemaakt, dient in het kader van het wijzigingsplan een bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect bodemkwaliteit de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
6.5 Water
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW);
- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
- Waterwet.
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan 2010-2015.
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheersplan 2010-2015 beschrijft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier de doelstellingen voor de periode 2010-2015 voor de drie kerntaken: veiligheid tegen overstromingen, droge voeten en schoon water. Hiermee wil het hoogheemraadschap anticiperen op de voorspelde extra wateroverlast, droogte en het verhoogde overstromingsrisico en het bewerkstelligen van een betere waterkwaliteit.
De Keur van het Waterschap is een vastgestelde verordening waar gedoogplichten, geboden en verboden in staan. In dit kader is het van belang te weten dat langs hoofd- en overige watergangen een zone ligt van respectievelijk 5 m en 2 m ter bescherming van het profiel en onderhoud. Ook langs waterkeringen ligt een (variabele) zone voor bescherming en onderhoud van de waterkeringen, voor het realiseren van bouwwerken en het uitvoeren van werken binnen deze zone dient ontheffing van de Keur te worden aangevraagd.
Gemeentelijk beleid
In het Waterplan Beverwijk, Heemskerk, Uitgeest staan maatregelen die wateroverlast beperken en de waterkwaliteit verbeteren. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft het plan samen met de gemeenten Beverwijk, Heemskerk en Uitgeest opgesteld. De gemeenten en het Hoogheemraadschap hebben samengewerkt aan een waterplan waarin het hele watersysteem onderzocht is. Voor de komende 10 jaar staan maatregelen in het plan die het systeem moeten verbeteren zodat wateroverlast beperkt wordt, de waterkwaliteit wordt verbeterd, schoon duinwater beter wordt benut en het aanwezige water een natuurlijke inrichting krijgt. Een klankbordgroep met vertegenwoordigers van belangengroepen, agrariërs en natuurorganisaties hebben een rol gespeeld bij het tot stand komen van het plan.
Uit het regionale Waterplan komen de volgende ambities voor Uitgeest naar voren:
- het streven om het water binnen Uitgeest te laten bijdragen aan de belevingswaarde van het gebied en het stimuleren van het recreatieve gebruik;
- het streven om de natte ecologische verbinding tussen Heemskerk en Uitgeest door te trekken naar de Kil;
- sanering van nooduitlaten van het riool en afkoppeling van 31% van de verharding van het Oude Dorp (aanbrengen van gescheiden rioolstelsels). Ook het aanleggen van drainage om de grondwaterstand te reguleren hoort bij deze ambitie.
Uitgeest heeft zich ook bestuurlijk gecommitteerd aan het Provinciaal Waterplan. De veranderingen in het klimaat vereisen dat er (nood)waterbergingen worden aangelegd. De hiervoor voorziene gebieden liggen voor een deel op Uitgeester grondgebied. Oplossingen zoeken voor problemen die voortkomen uit (toekomstige) klimaatveranderingen, is een gedeelde verantwoordelijkheid. Meewerken aan de wateropgave is vanuit algemeen belang een 'must'. Wel is van belang dat dit op een goede manier wordt ingepast in landschap en beschikbare ruimte.
Huidige situatie
Het plangebied omvat het buitengebied van de gemeente Uitgeest, begrensd door het Alkmaardermeer, Krommenie, Busch en Dam, Heemskerk en Castricum. Het gebied bestaat grotendeels uit grasland met verspreid wat akkerbouw.
Bodem en grondwater
In het oosten van het plangebied bestaat de bodem uit veen en in het westen uit zeekleigrond. De maaiveldhoogtes in het plangebied variëren tussen de NAP -0,6 en -2 m (bron: www.ahn.nl).
In het grootste deel van het plangebied is sprake van grondwatertrap III. Echter ook de grondwatertrappen II, IV en VI komen in het gebied voor. In figuur 6.1 en tabel 6.1 zijn de grondwatertrappen en bijbehorende grondwaterstanden weergegeven.
Figuur 6.1 Grondwatertrappen
Tabel 6.1 Grondwatertrappen met bijbehorende grondwaterstanden
grondwatertrap | Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand | Gemiddeld Laagste Grondwaterstand |
II | minder dan 0,4 m onder het maaiveld | 0,5 m tot 0,8 m onder het maaiveld |
III | minder dan 0,4 m onder het maaiveld | 0,8 m tot 1,2 m onder het maaiveld |
IV | meer dan 0,4 m onder het maaiveld | 0,8 m tot 1,2 m onder het maaiveld |
VI | 0,4 m tot 0,8 m onder het maaiveld | meer dan 1,2 m onder het maaiveld |
Waterkwantiteit
Het plangebied is een waterrijk gebied met het Uitgeestermeer en kleinere meren, zoals het Vroonmeer, de Crommenije, de Noorderham en het Binnenmeer. Overige watergangen dooraderen het gebied.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
In het plangebied zijn verschillende KRW-waterlichamen aanwezig, namelijk het Uitgeestermeer (matig groot diep gebufferd meer), de Crommenije en de Buiten-Crommenije (beide ondiep gebufferde plassen). Daarnaast behoren enkele regionale kanalen tot de KRW-lichamen.
Veiligheid en waterkeringen
In het plangebied zijn regionale waterkeringen aanwezig die hoofdzakelijk bestaan uit kades en boezemsystemen. De veiligheidsklasse van deze waterkeringen is V, dit houdt in dat de overschrijdingskans bij maatgevende waterstand 1:1000 jaar is. Primaire waterkeringen zijn in het plangebied niet aanwezig.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard, maar biedt wel ontwikkelingsmogelijkheden aan de agrarische bedrijven. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn gepland. Binnen de vigerende bestemmingen bestaat wel de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet omgevingsvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen.
Vanwege de consoliderende aard biedt het bestemmingsplan weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren.
Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Eventueel benodigde maatregelen worden in overleg met de waterbeheerder vastgesteld. Bij de beoordeling van vergunningaanvragen dient altijd het advies van de waterbeheerder te worden gevraagd.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw verplicht een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting;
- (in)filtratie van afstromend hemelwater;
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
- afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.
Waterkwantiteit
Uitgeest heeft een wateropgave. Er dient ruimte gevonden te worden voor een waterberging. Waterbergingen zijn geen plekken in het landschap die constant gevuld zijn met water. Wel zijn het plekken in het landschap waar ruimte gegeven wordt aan water in tijden waarin het bestaande afvoerstelsel de afvoer tijdelijk niet aan kan. In dat geval is er ruimte nodig voor een tijdelijke opslag. Er moet gezocht worden naar plekken die deze functie kunnen hebben. Het is belangrijk dat er geen conflict komt tussen deze opgave en de woningbouwopgave.
De huidige opgaven, zoals geformuleerd door het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier zijn:
- 5 ha waterberging t.g.v. overlast vanuit woonwijk De Koog (polder De Zien) ten westen van De Koog in de Castricummerpolder (peilgebied 04300-02 of 04290-01);
- 6 ha waterberging t.g.v. overlast vanuit woonwijk De Kleis (polder De Zien) ten zuidwesten van De Kleis in polder De Zien (04300-01) of polder Uitgeester en Heemskerkerbroek(04310-15);
- 10 ha waterberging blokbemaling Derde Brug Sloot in polder Uitgeester en Heemskerkerbroek (04310-02);
- 0,5 ha waterberging Zwaansmeer in polder Uitgeester en Heemskerkerbroek (04310-03);
- 30 ha waterberging in polder Uitgeester en Heemskerkerbroek(04310-01);
- 4 ha waterberging in de Dorregeesterpolder (04280).
Wanneer bij veranderingen in de ruimtelijke ordening een toename plaatsvindt van het verharde oppervlak gelden de Keur- en de beleidsregels van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Het Hoogheemraadschap vereist bij kleine ruimtelijke ontwikkelingen een watercompensatie van 20% van het totaal aan toename in verharding. Voor grote ruimtelijke ontwikkelingen wordt een maatwerkberekening gemaakt op basis van de specifieke gebiedskenmerken.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Water en Waterstaat in het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld gekregen.
Conclusie
Het bestemmingsplan heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
6.6 Ecologie
In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen – wat ecologie betreft – moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit het buitengebied van Uitgeest en wordt gekenmerkt door polders en plassen.
Toetsingskader
Beleid
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de EHS is in Noord-Holland in de provinciale Structuurvisie nader uitgewerkt.
Normstelling
- Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
- er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van EL&I de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
- 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
- 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
- 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
- 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
- 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
- a. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- b. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
- c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
In het planMER is nader ingegaan op de Natura 2000-gebieden.
Vanwege de vele aanwezige natuurwaarden zijn grote delen van het plangebied aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en heeft de provincie de graslanden aangewezen als weidevogelleefgebied. Op figuur 6.3 is ook de ligging van het beschermd natuurmonument Ham en Crommenije aan de oostzijde van het plangebied te zien.
Figuur 6.2 Beschermde natuurgebieden en weidevogelleefgebied (bron: provincie Noord-Holland)
Figuur 6.3 Beschermd Natuurmonument Ham en Crommenije
In het natuurmonument Ham en Crommenije zijn met name de rietlanden en de verlandingsvegetaties botanisch van belang. Naast kruidenrijke rietlanden met soorten als kale jonker, moerasviooltje, grote ratelaar, rietorchis, koekoeksbloem en melkeppe, komen veenmosrietlanden voor waarin minder algemene en zeldzame plantensoorten als ronde zonnedauw, addertong, koningsvaren, kamvaren en smalle stekelvaren groeien. De als grasland beheerde oeverlanden zijn van belang als broedgebied voor grutto, tureluur en kievit. In de rietlanden en verlandingsvegetaties broeden onder meer roerdomp, waterral, bruine kiekendief, kleine karkiet en snor. Het natuurmonument is eveneens uit een oogpunt van natuurschoon van betekenis vanwege de afwisseling van water, rietland en grasland.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven.
- Vaatplanten
De laanbeplanting, de bermen en groenstroken binnen het plangebied bieden groeiplaatsen aan de beschermde brede wespenorchis. In en langs de waterpartijen zijn naar verwachting groeiplaatsen van de beschermde rietorchis, zwanenbloem en dotterbloem aanwezig. Het wat ruigere groenstroken bieden groeiplaatsen aan de beschermde grote kaardenbol.
- Vogels
Het buitengebied van Uitgeest is een veenweidegebied met plassen en graslanden. Er komen veel weidevogels voor, zoals de grutto, de tureluur, de kemphaan en de kievit. Naast de vele weidevogels vinden ook de riet- en watervogels hier een leefgebied, zoals smienten, roerdompen, blauwborstjes en baardmannetjes. In de winter komen grote aantallen ganzen, zoals grauwe gans, brandgans en kolgans voor. Het plangebied biedt ook uitstekend leefgebied aan allerlei roofvogels, zoals sperwer, torenvalk en buizerd.
Rond de bebouwing in het buitengebied komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. Spreeuw, huismus, gierzwaluw en kauw kunnen broeden in (de omgeving van) de bebouwing. De bomen bieden mogelijk nestgelegenheid aan de buizerd, kraai en grote bonte specht.
- Zoogdieren
Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, vos, hermelijn, wezel, haas en konijn. Maar ook aan de zwaar beschermde noordse woelmuis biedt het plangebied geschikt leefgebied. De soort is in 2011 aangetroffen in een braakbal (www.waarneming.nl). De bomen en bebouwing kunnen plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. De groenstroken en waterpartijen kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een migratieroute van vleermuizen.
- Amfibieën
Algemene amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen zeker gebruik zullen maken van het plangebied als schuilplaats in struiken, onder stenen, in kelders en als voortplantingsplaats in de waterpartijen. Daarnaast komt ook de zwaar beschermde rugstreeppad voor in het plangebied. Zo overwintert de soort in het fort bij Krommeniedijk.
- Vissen
De waterpartijen bieden leefgebied aan de kleine modderkruiper en bittervoorn. De kleine modderkruiper kent een groot verspreidingsgebied en komt voor in zowel stilstaande als stromende wateren. De bittervoorn komt voor in de wat bredere sloten, weteringen en vaarten waar de zoetwatermossel voorkomt.
Overige soorten
Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In tabel 6.2 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 6.2 Naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
nader onderzoek nodig | |||||
Vrijstellingsregeling Ffw | tabel 1 | brede wespenorchis, zwanenbloem en dotterbloem mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, vos, hermelijn, wezel, haas en konijn bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de middelste groene kikker | nee | ||
Ontheffingsregeling Ffw | tabel 2 | rietorchis kleine modderkruiper | ja, bij concrete ontwikkelingen in leefgebied | ||
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | bittervoorn | ja, bij concrete ontwikkelingen in leefgebied | ||
bijlage IV HR | alle vleermuizen rugstreeppad | ja, bij concrete ontwikkelingen in leefgebied | |||
vogels | cat. 1 t/m 4 | buizerd, sperwer, gierzwaluw en huismus | ja, bij concrete ontwikkelingen in leefgebied |
Toetsing en conclusie
Gebiedsbescherming
In het bestemmingsplan worden het beschermd natuurmonument en de bestaande EHS bestemd als natuur. In het planMER en de aanvulling op het planMER is ingegaan op de gevolgen van de ontwikkelingsruimte voor veehouderijen voor Natura 2000. Voor een beschrijving wordt verwezen naar paragraaf 6.2 en de onderliggende stukken.
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard, er worden geen concrete ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het plan biedt wel ontwikkelingsmogelijkheden aan de agrarische bedrijven. De Ffw staat de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Het bestemmingsplan maakt echter altijd (in)direct (kleine) ontwikkelingen mogelijk. Zo kan de vergroting van de agrarische bouwvlakken bijvoorbeeld leiden tot aantasting van watergangen en daarmee tot aantasting van het leefgebied van kleine modderkruiper en/of bittervoorn.
Hieronder is aangeven waar bij de mogelijke toekomstige ontwikkelingen rekening moet worden gehouden:
- Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw, omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
- Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: www.vogelbescherming.nl).
- Voorafgaand aan ontwikkelingen dient nagegaan te worden of sprake is van potentieel leefgebied van tabel 2- en 3-soorten en broedvogels met vaste nesten (categorie 1 t/m 4). Als dat het geval is, dient nader veldonderzoek uitgevoerd te worden. Uit dit onderzoek blijkt of beschermde soorten voorkomen en of maatregelen getroffen moeten worden om overtreding van de Ffw te voorkomen.
6.7 Archeologie En Cultuurhistorie
Cultuurhistorie
Uitgeest is gevestigd op en nabij de monding van het zogenaamde Oer-IJ. Dit was vroeger een zeer vruchtbaar gebied, voornamelijk bestaande uit strandwallen In de luwte van deze wallen ontwikkelde zich een veenmassief van waaruit afwateringsbeken de zandplaten omspoelden. Op dit hoger gelegen veengebied en de strandwallen ontstonden woonterpen. Deze nederzettingen vormden rond 2500 jaar voor het begin van onze jaartelling het begin van de ontginning en bewoning van het Oer-IJ. Het gebied rond de nederzettingen werd in de loop der tijd ontgonnen en zo ontstond het karakteristieke veenweidegebied.
Dit karakteristieke veenweide gebied maakt deel uit van het Nationaal Landschap Laag Holland. Het doel is het behouden en ontwikkelen van het Nationaal Landschap Laag Holland, het Hollandse agrarisch cultuurlandschap tussen Amsterdam, Hoorn, Alkmaar en Zaanstad met zijn veenweidegebieden, droogmakerijen en zijn karakteristieke dijk- en lintdorpen. Het is de voortuin van de metropoolregio, en de plek waar stad en land elkaar ontmoeten (beleving van rust, ruimte en groen, recreatie, verbrede landbouw, streekproducten). De provincie voert de regie over het behoud, duurzaam beheer en waar mogelijk versterking van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kernkwaliteiten van dit gebied.
De provincie wil de identiteit van het gebied behouden. Het betreft het open landschap met haar veenweidegebieden en droogmakerijen. Het is ook een belangrijk weidevogelgebied. De ruimtelijke kwaliteit van Nationaal Landschap Laag Holland heeft een extra dimensie, omdat het groen en het landschap een belangrijke (inter)nationale vestigingsfactor is om te willen wonen en werken in de metropoolregio.
Het Nationaal Landschap Laag Holland bestaat uit droogmakerijen en veenweiden. De veenweidelandschappen in Laag Holland hebben een hoge belevingswaarde vanwege hun openheid, ontstaansgeschiedenis en natuurwaarden (hoge weidevogeldichtheid, afwisseling van boerenland en natte natuur). De kavelgrootte, bereikbaarheid en bewerkbaarheid van de agrarische percelen is niet optimaal voor een agrarische bedrijfsuitoefening en verschilt sterk van gebied tot gebied. Deels ondersteund met vergoedingen voor natuurlijke handicaps, hebben de agrariërs zich altijd goed kunnen handhaven in het gebied en daarmee het landschap weten te behouden en ontwikkelen tot wat het nu is.
De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Laag Holland zijn:
- het behoud en de ontwikkeling van de openheid van het landschap;
- het behoud van de rijkdom aan weide- en moerasvogels;
- het behoud van het oude geometrische inrichtingspatroon in de droogmakerijen;
- het behoud van het veenpakket;
- het behoud van de middeleeuwse strokenverkavelingen en de historische watergangen in het veenweidegebied;
- het behoud van een groot aantal archeologische locaties;
- het behoud en de ontwikkeling van karakteristieke dijk- en lintdorpen.
Om deze kernkwaliteiten te kunnen behouden en ontwikkelen, wordt regie gevoerd op de volgende hiervan afgeleide doelen:
- het behoud en de ontwikkeling van de landbouw als economische drager van het open landschap;
- het verkrijgen van een robuust watersysteem met een goede waterkwaliteit;
- het bevorderen van de toegankelijkheid van het gebied voor recreatie en toerisme;
- een op de burger gerichte communicatie over het Nationaal Landschap.
In het plangebied ligt de Stelling van Amsterdam, eveneens een Nationaal Landschap. De Stelling van Amsterdam was een verdedigingslinie, gelegen op 10-15 km rond het centrum van Amsterdam. De Stelling is 135 km lang, bevat 42 forten en is aangelegd van 1880 tot 1920. In breedte varieert dit landschap tussen de 250 m en circa 5 km.
Primair was de Stelling van Amsterdam een waterlinie. Ingeval van vijandelijkheden zouden grote delen van het gebied rond Amsterdam onder water worden gezet. De Stelling van Amsterdam heeft nooit actief dienst hoeven doen. De Stelling van Amsterdam is sinds 1996 UNESCO-werelderfgoed vanwege de unieke wijze waarop, met gebruikmaking van de karakteristieken van het omringende landschap en door middel van inundatie (onder water zetten van land), de verdediging werd vormgegeven.
De stelling loopt voor een deel langs de gemeentegrens, aan de noordoostzijde van de gemeente. Binnen de gemeente bevinden zich twee van de Stelling deel uitmakende forten: Fort aan den Ham en Fort bij Krommeniedijk.
Figuur 6.4 Stelling van Amsterdam (afbeelding: Cultureel Erfgoed Noord-Holland)
Doel van het Nationaal Landschap en UNESCO-werelderfgoed Stelling van Amsterdam is het behouden, duurzaam beheren, versterken en ontwikkelen van de kernkwaliteiten van dit gebied.
Deze kernkwaliteiten zijn:
- een samenhangend systeem van forten, dijken, kanalen en inundatiekommen;
- een groene en relatief stille ring rond Amsterdam;
- relatief grote openheid.
Het Nationaal Landschap Stelling van Amsterdam loopt over het grondgebied van 24 gemeenten, twee provincies en drie waterschappen. De coördinatie en regie op dit Nationaal Landschap en UNESCO-werelderfgoed vindt plaats bij de provincie Noord-Holland. Vanwege de status van de Stelling van Amsterdam als UNESCO werelderfgoed, is de provincie door UNESCO Parijs aangewezen als verantwoordelijke ('site-holder') voor dit werelderfgoed.
Om zowel uiting te geven aan de verantwoordelijkheid als 'site-holder' van het UNESCO werelderfgoed als om de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Stelling van Amsterdam te kunnen behouden, beheren, versterken en ontwikkelen, wordt door de provincie Noord-Holland regie gevoerd op de volgende hiervan afgeleide doelen:
- restauratie en behoud van de Stelling van Amsterdam;
- vergroten publieke toegankelijkheid, recreatie en toerisme;
- het behouden c.q. versterken van de ruimtelijke samenhang en landschappelijke herkenbaarheid;
- het zorg dragen voor economische benutting van de forten;
- een op de recreant/toerist/burger gerichte communicatie en marketing over het Nationaal Landschap en Unesco werelderfgoed Stelling van Amsterdam.
Bij het behoud c.q. de versterking van de ruimtelijke samenhang en landschappelijke herkenbaar van de Stelling Amsterdam, is het Provinciaal Beeldkwaliteitsplan en Ruimtelijk Beleidskader Stelling van Amsterdam richtinggevend. Het Ruimtelijk Beleidskader maakt onderscheid in drie zoneringen binnen het Nationaal Landschap Stelling van Amsterdam met ieder hun eigen beleidsregime (stellingzone, kernzone en monumentenzone). Dit ruimtelijk beleidsregime is vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS).
De objecten van de Stelling van Amsterdam zijn veelal beschermd als rijks- of provinciaal monument. De Stelling van Amsterdam fungeert als groene en stille ring rondom de hoofdstad (beleving van rust, ruimte en groen, recreatiemogelijkheden en cultuurhistorie).
Aardkundige waarden
Binnen het plangebied ligt het aardkundig monument Alkmaardermeer - Uitgeestermeer. Het gebied rondom het Alkmaardermeer en het Uitgeestermeer toont een landschap zoals dat in de Middeleeuwen er waarschijnlijk ook al uit heeft gezien. Het meer geeft inzicht in de ont-staansgeschiedenis en laat een natuurlijk meer zien, die zeldzaam zijn in Nederland. Daarom heeft gebied een educatieve en wetenschappelijke waarde. Het fenomeen heeft een nationale waardering.
Aansluitend op het aardkundig monument zijn de aardkundige waardevolle gebieden De Krommenie en Weijenbus-Vroonmeer aangewezen. De Krommenie was vroeger de verbin-ding tussen de IJe en het Alkmaardermeer. In het gebied van Weijenbus-Vroonmeer bevinden zich enkele kreekrestanten die zijn ontstaan in de Middeleeuwen.
Daarnaast liggen er binnen het plangebied nog twee waardevolle aardkundige gebieden. De Castricummerpolder e.o., aan de noordwestkant van Uitgeest, bestaat uit zee-erosiegeulen, getij- en delta-afzettingen, behorende bij het zeegat bij Egmond/Castricum (Oer-IJ), dat zo'n 3000-2000 jaar geleden actief was. Het gebied is één van de mooiste strandvlaktes met klei. De interstrandwal is zeldzaam. Er is wel een genetische interne samenhang, maar geen ruimtelijke samenhang. Het heeft educatieve en wetenschappelijke waarde. Het gebied is belangrijk voor de reconstructie van de ontwikkeling van de kust na sluiting van het zeegat. Het geheel heeft een provinciale waardering.
Het aardkundig waardevolle gebied Akersloot maakt deel uit van een groter gebied, het fenomeen 'strandwallen en (overslibde) strandwallen'. Het ligt slechts voor een zeer beperkt deel in de gemeente Uitgeest, tegen de westkant van het Uitgeestermeer aan. Het gebied rond Akersloot is een vrij oude (4500-4000 jaar geleden) strandwal met strandvlakte. De strandwal is bijna geheel vergraven. Het gebied heeft een genetische interne samenhang, maar geen ruimtelijke samenhang. Het heeft educatieve en wetenschappelijke waarde. Het geheel heeft een regionale tot provinciale waardering.
Binnen het aardkundig monument en de aardkundig waardevolle gebieden is het niet toegestaan om zonder vergunning te vergraven, egaliseren, ophogen of ontgronden. Het aardkundig monument en de waardevolle aardkundige gebieden worden daarom met een dubbelbestemming beschermd in het bestemmingsplan.
Figuur 6.5 Aardkundige waarden
Objecten, structuren en patronen
In het buitengebied staan vier waardevolle molens; Molen de Kat aan de Limmerweg, Molen de Dog op de hoek Geesterweg/Uitgeesterweg, de Dorregeestermolen aan de noordkant van de Dorregeesterpolder en de Tweede Broekermolen aan de zuidzijde van de Lagendijk iets voorbij de jachthaven Zaadnoordijk.
Vanwege de ligging van Uitgeest in een polderlandschap, hebben de molens een grote historische waarde. Een molentype zegt iets over de geschiedenis van een landschap. Binnen dat landschap is de molenlocatie zo gekozen dat de molen optimaal kan functioneren. De omgeving waarmee een molen in relatie staat, wordt de molenbiotoop genoemd. Een goede molenbiotoop is van fundamenteel belang voor de werking en het behoud van de molen. Voor het functioneren van een molen is een goede windvang van cruciaal belang . Maar dat is niet het enige. Molens vormen een karakteristiek – en uniek Nederlands – herkenningspunt in menig dorpsgezicht of landschap. En door de historische wisselwerking tussen molen en landschap is de molenbiotoop ook cultuurhistorisch van groot belang. Gebouwen en bomen in de omgeving kunnen de windvang van de molen beïnvloeden en de molenbiotoop aantasten.
Archeologie
De doelstelling voor de archeologie van de gemeente Uitgeest is als volgt:
- het archeologisch beleid van de gemeente Uitgeest heeft tot doel haar archeologische erfgoed waar nodig te beschermen als bron van het gemeenschappelijke geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie zonder meer maatschappelijke lasten in het leven te roepen dan strikt noodzakelijk;
- de uitgangspunten die daar weer uit voortkomen zijn behoud in situ (behoud in de bodem), archeologie opgenomen in bestemmingsplannen, de verstoorder betaalt en draagvlakvergroting.
Uitgeest ligt in een gebied waarin veel archeologische vondsten zijn gedaan. Er is een inventarisatie gemaakt van archeologisch waardevolle locaties. Zowel de Limmerkoog als het gebied tussen Uitgeest en Heemskerk (Assum e.o.) bezit archeologische waarde.
Op de archeologische beleidskaart zijn de archeologische verwachtingen en de bijbehorende beschermingsregimes opgenomen. Het westen en noordwesten van het plangebied kent een overwegend lage archeologische verwachtingswaarde; deels Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied (AWV) 4 en deels zelfs AWV 5, vrijgesteld gebied. De oost- en zuidoostkant van het plangebied heeft een overwegend hogere archeologische verwachtingswaarde, AWV 2 en 3. Door het hele plangebied heen liggen ook Archeologisch Waardevolle Gebieden (AWG). Het betreft beschermde en niet-beschermde archeologische monumenten. De archeologische beleidskaart is opgenomen in Bijlage 1. Naast de regels zoals deze in de regels van dit bestemmingsplan zijn opgenomen dient ten alle tijde een vergunning aangevraagd te worden bij de Provincie.
6.8 Stiltegebied
Het buitengebied van Uitgeest heeft ten noorden van de N203 de indicatie 'stiltegebied' gekregen. Dit is tevens vastgelegd in de milieuverordening van de provincie Noord-Holland. Uitgezonderd hiervan zijn de Terp en de Westergeest. Ook de Castricummerpolder tot aan de N203 heeft die indicatie. Het Rijk voorziet aan de noord- en zuidzijde van de bebouwde omgeving van Uitgeest een ecologische verbindingszone (EVZ). De provincie is van mening dat de hier aanwezige graslanden (en veenweidegebieden) vrij en open moeten blijven.
6.9 Milieuhinder Agrarische Bedrijven
Toetsingskader
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat een beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die omgevingsvergunningplichtig zijn. Het beoordelingskader luidt als volgt (zie ook tabel 6.3):
- voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)) geldt een waarde (maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object;
- voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten;
- daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom.
Tabel 6.3 Geldende waarden/afstanden veehouderijen
concentratiegebied | niet-concentratiegebied | afstand buitenzijde dierenverblijf tot buitenzijde geurgevoelig object | ||
binnen bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 3 ouE/m³ | max. 2 ouE/m³ | min. 50 m |
andere diercategorieën | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | ||
buiten bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 14 ouE/m³ | max. 8 ouE/m³ | min. 25 m |
Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Onderzoek en conclusie
In het plangebied zijn meerdere agrarische bedrijven van uiteenlopende aard gevestigd. In de afweging van belangen die noodzakelijk is bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies waaronder het wonen in de nabijheid van deze bedrijven, dient rekening te worden gehouden met de van toepassing zijnde wet- en regelgeving. Dat geldt evenzeer bij het mogelijk maken van uitbreiding van bestaande agrarische bedrijven. In de regels is bij verschillende flexibiliteitsbepalingen als voorwaarde opgenomen dat initiatieven milieuhygienisch inpasbaar zijn en/of dat omliggende agrarische bedrijven niet onevenredig in de bedrijfsvoering mogen worden beperkt.
6.10 Milieuhinder Niet-agrarische Bedrijven
Toetsingskader
In het plangebied komt een beperkt aantal niet-agrarische bedrijven voor. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van inrichtingen in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen belastende en gevoelige functies met betrekking tot milieu mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruikgemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). Voor een nadere toelichting op deze Staat wordt verwezen naar Bijlage 2.
Onderzoek
Op de bedrijfspercelen binnen het plangebied worden activiteiten uit categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten algemeen toelaatbaar geacht.
Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de aanwezige bedrijven geïnventariseerd. Op het perceel Lagendijk 4a is een vervoersbedrijf gevestigd (personenvervoer). Taxibedrijven vallen in categorie 2 van de SvB en daarmee binnen de algemene toelaatbaarheid.
Aan de N203 ligt een opslagterrein van de provincie Noord-Holland. Het terrein is voorzien van een specifieke aanduiding, waardoor ter plaatse uitsluitend opslagactiviteiten zijn toegestaan.
Conclusie
In dit bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering, die in de bestemmingsplanregeling en op de plankaart wordt opgenomen, zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van gevoelige functies en worden bestaande bedrijven en horeca-inrichtingen niet in hun functioneren belemmerd.
6.11 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen. Buisleidingen worden overigens behandeld in het volgende hoofdstuk.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Risicovolle inrichtingen
Met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) wordt beoogd een wettelijke grondslag te geven aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan. Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht voor het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als buitenwettelijke oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Momenteel is het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) in ontwikkeling met de bijbehorende Basisnetten voor weg, spoor en water. Hierin krijgt het externe veiligheidsbeleid rondom transportassen zijn wettelijk beslag.
Recent is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarmee is in aansluiting op het Bevi ook voor buisleidingen een systematiek met PR en GR geïntroduceerd.
Onderzoek
Inrichtingen
Uit de gegevens die beschikbaar zijn via de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat binnen het plangebied geen risicovolle inrichtingen zijn gelegen. Het bestemmingsplan sluit de vestiging van nieuwe Bevi-inrichtingen expliciet uit.
Transport van gevaarlijke stoffen
Over de A9 worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Uit de gegevens uit het bijlagenrapport bij het Basisnet Weg blijkt dat het groepsrisico voor het betreffende wegvakken kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Er gelden geen veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied. Ook over de provinciale weg zal op beperkte schaal transport van gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Gezien de beperkte bebouwingsdichtheden binnen het plangebied, zal in geen geval sprake zijn van een overschrijding van de oriëntatiewaarde. Ook worden er geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die kunnen leiden tot een relevante toename van de personendichtheden in de zones langs de risicobronnen. De uitvoering van het bestemmingsplan zal dan ook geen gevolgen hebben voor de hoogte van het GR.
Binnen het plangebied zijn verschillende risicorelevante leidingen gelegen. Het betreft in alle gevallen gastransportleidingen. De leidingen zijn gelegen binnen een tweetal leidingstroken. Uit de gegevens die beschikbaar zijn via de provinciale risicokaart blijkt dat langs delen van het leidingtracé sprake is van een PR 10-6-contour (zie figuur 6.5). Binnen deze contour zijn geen kwetsbare objecten gelegen. Het bestemmingsplan maakt de realisatie van nieuwe kwetsbare objecten binnen deze contour ook niet mogelijk.
In het kader van het bestemmingsplan heeft de gemeente advies opgevraagd bij de brandweer Kennemerland. In Bijlage 4 is de brief aan de gemeente opgenomen. De gemeente neemt het advies van de brandweer ter harte en zal uitvoering geven aan de genoemde acties.
Figuur 6.5 Uitsnede risicokaart (zwarte stippellijn is PR 10-6-contour)
Conclusie
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat er uit het oogpunt van externe veiligheid geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
6.12 Schiphol
Toetsingskader
Het rijksbeleid ten aanzien van Schiphol is geformuleerd in de Wet tot wijziging van de Wet Luchtvaart (verder Wijzigingswet genoemd). De Wijzigingswet vormt de wettelijke grondslag voor het regime voor de luchthaven Schiphol. Deze wet is grondslag voor twee uitvoeringsbesluiten: het Luchthavenverkeerbesluit en het Luchthavenindelingbesluit (LIB). Het LIB omvat de ruimtelijke consequenties van de Wijzigingswet. In het LIB wordt een beperkingengebied genoemd waarin beperkingen worden gesteld ten aanzien van het gebruik en de bestemming van de grond voor zover deze noodzakelijk zijn met het oog op veiligheid en geluidsbelasting. Tevens zijn er hoogtebeperkingen en regels met beperkingen ten aanzien van grondgebruik of bestemmingen met een vogelaantrekkende werking.
Onderzoek
Een deel van het plangebied valt binnen het beperkingengebied van Schiphol voor bebouwing (zone 4 van bijlage 3B van het LIB). Hiervoor geldt een beperking voor nieuwe gevoelige functies vanwege externe veiligheid en geluidshinder. Voor het beperkingengebied in zone 4 geldt dat er geen nieuwe woningen, woonwagens, woonboten, scholen en gezondheidszorggebouwen zijn toegestaan. Op basis van een verklaring van geen bezwaar kan in uitzonderingsgevallen worden afgeweken van dit verbod op de genoemde typen gebouwen. Het bestemmingsplan staat bij recht echter dergelijke functies niet toe als ontwikkeling, waardoor voldaan wordt aan de wettelijke beperkingen. Nieuwe bedrijfsgebouwen zijn wel toegestaan.
Figuur 6.6 Beperkingen vanwege Schiphol voor bebouwing
Het plangebied ligt buiten de overige beperkingengebieden uit het LIB.
Conclusie
Uit het voorgaande blijkt dat het LIB de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
6.13 Geluidshinder
6.13.1 Wegverkeerslawaai
Toetsingskader
Langs alle wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
Onderzoek en conclusie
Binnen het bestemmingsplan worden niet direct nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Tevens worden geen nieuwe wegen mogelijk gemaakt waarbinnen bestaande geluidsgevoelige functies zijn gelegen. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai kan hierdoor achterwege blijven.
6.13.2 Spoorweglawaai
Toetsingskader
Op de zonekaart, bedoeld in artikel 106a van de Wgh en de artikelen 1 en 3 van het Besluit geluidhinder spoorwegen (Bgs), staat aangegeven welke spoorwegen gezoneerd zijn en hoe breed deze zones zijn. De zonebreedten worden gemeten vanaf de buitenste spoorstaaf.
Onderzoek en conclusie
Binnen het bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt, akoestisch onderzoek naar spoorweglawaai kan dan ook achterwege blijven.
6.14 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door het Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen 2007 (ook wel Wet luchtkwaliteit, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De normen hiervoor zijn in de volgende tabel opgenomen.
Tabel 6.4 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10)1) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
- 1. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden;
- de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
- bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert;
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht;
- het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden.
In het Besluit niet in betekenende mate (nibm) is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden.
Onderzoek
In het bestemmingsplan worden bij recht geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die kunnen leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Uit de monitoringstool die onderdeel is van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (www.nsl-monitoring.nl) blijkt dat:
- in het plangebied in 2015 overal wordt voldaan aan de dan geldende grenswaarde voor stikstofdioxide;
- langs alle wegen in 2011 en 2015 voldaan wordt aan de grenswaarde voor fijn stof die op dit moment reeds vigeert.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
6.15 Duurzaamheid
Toetsingskader
Gemeentelijk beleid voor duurzaam bouwen
Gemeente Uitgeest en de Milieudienst IJmond hebben ter ondersteuning en invulling van de beleidsdoelstellingen een lokaal beleid geformuleerd in het milieubeleidsplan 2008-2012. Ruimtelijke ontwikkelingen bieden mogelijkheden om invulling te geven aan de in het milieubeleidsplan geformuleerde doelstellingen op het gebied van duurzame ontwikkeling, het nieuwe bouwen en duurzaam ondernemen. De gemeente Uitgeest stimuleert en ondersteunt initiatieven op dit gebied.
Landelijk beleid
Een bijdrage op klimaatvlak is noodzakelijk; de volgende doelstellingen staan genoemd in “Schoon en Zuinig”. Op basis hiervan hebben het Rijk en de gemeenten in 2007 het Klimaatakkoord ondertekend, waarin de volgende afspraken staan over energiebesparing en de overgang naar duurzame energie:
- in 2020 wordt 20% *van het energieverbruik binnen het gemeentelijke grondgebied duurzaam opgewekt.
- 2% energiebesparing per jaar op de energie die binnen de gemeentegrenzen gebruikt wordt.
- 30% minder CO2 uitstoot in 2020 ten opzichte van 1990.
- Het nieuwe kabinet hanteert het aandeel duurzame energie 14% in 2020 in plaats van 20% in 2020.
GPR Gebouw® 4
Om inzicht te krijgen in de duurzaamheid van nieuwbouw- en renovatieprojecten stimuleert de gemeente Uitgeest het gebruik van GPR Gebouw®4. GPR Gebouw®4 is een relatief eenvoudig instrument waarmee prestaties gemeten kunnen worden, compleet met rapportcijfers van 1 tot 10. De GPR-lijst kan online ingevuld worden. De kosten van het gebruik van GPR Gebouw® 4 gedragen door de Milieudienst IJmond. Een ambitie van 7.0 voor het thema energie en gemiddeld een 7.0 voor de thema's milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde is realistisch.
Onderzoek en conclusie
Overeenkomstig het beleid van de gemeente dienen ontwikkelingen in het plangebied (zoals nieuwbouw of renovatie van woningen en bedrijven) duurzaam te worden gebouwd. Als duurzaamheid vanaf het begin van de projecten meegenomen wordt, is het veel eenvoudiger dan dat het later ingepast moet worden. Afhankelijk van de duurzame maatregelen is het gebouw of de woning comfortabeler; in de gebruiksfase worden de meeste besparingen bereikt.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Conform de gemeentelijke inspraakverordening is inspraak in deze bestemmingsplanprocedure verplicht. Aangezien sprake is van een consoliderend plan ligt de nadruk met name op het informeren van bewoners en bedrijven over bouw- en gebruiksmogelijkheden op perceelsniveau. Tijdens de inspraakfase is aan de agrarische bedrijven in het plangebied gevraagd wat de wensen zijn met betrekking tot de situering van het bouwvlak en eventuele uitbreidingswensen.
Het voorontwerp van het bestemmingsplan Buitengebied wordt in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening aan enkele belanghebbende instanties toegezonden.
De ingediende inspraak- en overlegreacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota beantwoording inspraak, opgenomen in Bijlage 3 van de toelichting.
Het ontwerp bestemmingsplan 'Buitengebied' heeft met ingang van 18 oktober 2012 en voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. In totaal zijn 20 zienswijzen ontvangen. Deze zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de nota zienswijzen, opgenomen in Bijlage 5 van de toelichting.
7.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Bro minimaal inzicht te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Het bestemmingsplan Buitengebied is grotendeels een consoliderend bestemmingsplan. In het plan zijn geen ontwikkelingen voorzien waarvan de economische uitvoerbaarheid ter discussie staat.
Separate Bijlagen
Bijlage 1 Planmer
Bijlage 2 Aanvulling Planmer
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Archeologische Beleidskaart
Bijlage 1 Archeologische beleidskaart
Bijlage 2 Toelichting Op De Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Nota Beantwoording Inspraak
Bijlage 3 Nota beantwoording inspraak
Bijlage 4 Advies Brandweer Kennemerland
Bijlage 4 Advies brandweer Kennemerland