KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Bedrijf
Artikel 5 Bos
Artikel 6 Gemengd
Artikel 7 Groen
Artikel 8 Horeca
Artikel 9 Maatschappelijk
Artikel 10 Recreatie
Artikel 11 Sport
Artikel 12 Tuin
Artikel 13 Verkeer
Artikel 14 Water
Artikel 15 Wonen
Artikel 16 Wro-zone - Ontheffingsgebied
Artikel 17 Wro-zone - Wijzigingsgebied 1
Artikel 18 Wro-zone - Wijzigingsgebied 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 19 Anti-dubbeltelregel
Artikel 20 Algemene Bouwregels
Artikel 21 Algemene Gebruiksregels
Artikel 22 Algemene Ontheffingsregels
Artikel 23 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 24 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 25 Overgangsrecht
Artikel 26 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Plangebied
1.3 Doel
1.4 Vigerend Bestemmingsplan
Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie
2.1 Gebruik
2.2 Ontsluiting
2.3 Landschap En Cultuurhistorie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Europees Beleid
3.3 Rijksbeleid
3.4 Provinciaal Beleid
3.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden, Onderzoek En Verantwoording
4.1 Inleiding
4.2 Bedrijven En Milieuhinder
4.3 Externe Veiligheid
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Geluid
4.6 Bodem
4.7 Ecologie
4.8 Duurzaamheid
4.9 Cultuurhistorie
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Waterbeheer
5.2 Oppervlaktewater
5.3 Grondwater
5.4 Riolering
5.5 Waterkering
Hoofdstuk 6 Planbeschrijving
6.1 Inleiding
6.2 Boerderijverplaatsing En Woningbouw Litslaan
6.3 Het Terras
Hoofdstuk 7 Juridisch Bestuurlijke Aspecten
7.1 Inleiding
7.2 Inleidende Bepalingen
7.3 Bestemmingsbepalingen
7.4 Algemene Bepalingen
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Inspraak En Vooroverleg
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Totaal

De Leck en De Bergen

Bestemmingsplan - gemeente

Vastgesteld op 09-07-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan De Leck en De Bergen van de gemeente Velsen;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand

NL.IMRO.0453.BP1600LECKBERGEN1-R001 met de bijbehorende regels. In een bestemmingsplan worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van gronden geregeld;

1.3 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden opgesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan huis gebonden bedrijf

de bedrijfsmatige activiteiten, die in een woning door de eigenaar/ bewoner van de woning zelf, worden uitgeoefend, waarbij de woonfunctie als primaire functie behouden en herkenbaar blijft en waarvoor een vergunningplicht ingevolge de Wet milieubeheer geldt (zoals revisie van motoren, metaalverwerking, offsetdrukkerij);

1.7 aan huis gebonden beroep

de beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteiten, die in een woning door de eigenaar/ bewoner van de woning zelf, worden uitgeoefend maar niet vallen onder de vrije beroepen en geen onevenredige hinder veroorzaken naar de omgeving (zoals ambachtelijke boekbinderij, ambachtelijke speelgoedmakerij, grafisch ontwerpers, kappers, kledingreparatie, kantoor of zakelijke dienstverlening, schoonheidsspecialisten etc.);

1.8 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren;

1.9 antennemast

bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van het zenden en ontvangen van radiogolven;

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.11 bebouwingspercentage

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen. Bij het ontbreken van een percentage mogen de gronden volledig worden bebouwd, tenzij in de bestemmingsregels anders is bepaald;

1.12 bedrijfsgebouw

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.13 bedrijfsvloeroppervlak

Het totale oppervlak welke ten dienste staat van de (commerciële) bedrijfsvoering, met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, overige dienstruimten, terrassen en dergelijke;

1.14 bedrijfswoning/dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is omdat er sprake is van zorg voor levende have;

1.15 begane grond

een bouwlaag waarvan het vloerpeil ten hoogste 1,3 m boven het peil ligt;

1.16 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-gebonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.17 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.18 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.19 bijgebouw

een (vrijstaand of aangebouwd) gebouw, niet voor bewoning bestemd, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, zoals garages, hobbyruimten, bergingen en huisdierenverblijven;

1.20 bijzondere woonvoorzieningen

woonvoorziening anders dan ten behoeve van een huishouden;

1.21 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.22 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.23 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.24 bouwperceel

een aangesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegelaten;

1.25 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.26 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.27 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.28 carport

een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een ander bouwwerk, bestaande uit maximaal 3 gesloten wanden, bestemd om te dienen als overdekte stalling voor motorrijtuigen op meer dan twee wielen en daarvoor ook toegankelijk is vanaf de openbare weg;

1.29 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van het bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.30 dagrecreatieve voorzieningen

recreatie-elementen, zoals wandelparken, lig- en speelweiden, dierenweiden, dagkampeerterreinen, picknickplaatsen;

1.31 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.32 dakkapel

een uitstekend dakvenster in een hellend vlak van het hoofdgebouw, waarbij de afstand van de onderzijde van dakkapel tot de vloer van de daar ondergelegen bouwlaag minimaal 0,8 m bedraagt en de afstand van de onderzijde van de dakkapel tot de goothoogte van de dakkapel maximaal 1,7 m bedraagt. De afstand die aanwezig dient te zijn tussen goothoogte dakkapel en bouwhoogte van de woning bedraagt minimaal 1 rij dakpannen

De breedte van de dakkapel mag aan de voorzijde van het gebouw maximaal 2,8 m bedragen, waarbij de afstand tussen de dakkapel en het hart van de bouwmuur minimaal 1 m moet bedragen; Indien een woning breder is dan 5,6 m mag de breedte van de dakkapel maximaal 50% van de gevelbreedte bedragen, waarbij de afstand tussen de dakkapel en het hart van de bouwmuur minimaal 1,0 m moet bedragen.

Voor een dakkapel aan de zijkant van een gebouw gelden dezelfde regels als voor een dakkapel aan de voorzijde.

Aan de achterzijde bedraagt de afstand van dakkapel tot hart bouwmuur minimaal 0,5 m, voor de achterzijde geldt geen maximale breedte;

1.33 dakopbouw

een ondergeschikte derde bouwlaag van het hoofdgebouw;

1.34 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.35 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.36 dienstverlening

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;

1.37 ecologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de samenhang van de in het gebied voorkomende organismen en hun leefmilieu;

1.38 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond;

1.39 erker

een uitgebouwd venster, geplaatst op het onbebouwbaar erf (tuin), die ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en hier een functioneel onderdeel van uit maakt, met een maximale diepte van 1,5 m en niet hoger dan de eerste volledige bouwlaag;

1.40 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.41 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt en waarvan de productie geheel of hoofdzakelijk afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Afhankelijkheid van de grond kent het hierbij de volgende aspecten: voedervoorziening, mestafzet en het bieden van een natuurlijk substraat voor plantaardige teelten;

1.42 hogere grenswaarde

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.43 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.44 horecabedrijf

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en maaltijden, overwegend voor gebruik ter plaatse of voor het bedrijfsmatig verstrekken van logies, één en ander gepaard gaande met dienstverlening, waarbij verstaan wordt onder:

Horeca I

Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken. Binnen deze categorie worden de volgende subcategorieën onderscheiden:

Ia Aan detailhandelsfunctie verwante horeca

Automatiek; Broodjeszaak; Cafetaria; Croissanterie; Koffiebar; Lunchroom; IJssalon; Snackbar; Tearoom; Traiteur.

Ib Overige lichte horeca

Bistro; Shoarma/grillroom; Restaurant (zonder bezorg- en/of afhaalservice);

Ic Bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking

Bedrijven genoemd onder 1a en 1b met een bedrijfsoppervlak van meer dan 250m²; Restaurant met bezorg- en/ of afhaalservice (oa. Pizza, chinees, drive-in).

Id Bedrijven welke bedrijfsmatig logies verstrekken

Hotel/pension

Horeca II

Bedrijven die normaal gesproken ook delen van de nacht geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken:

IIa algemeen

Bar; Bierhuis; Biljartcentrum/ snookercentrum; Café; Proeflokaal;; Dansscholen;

IIb bedrijven waar verkoop van (soft)drugs plaatsvindt

Coffeeshops;

Horeca III

Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts geopend zijn en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen:

III a Dancing; Discotheek/muziekcafé; Nachtclub; Partycentrum

1.45 houtteelt

de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de melding- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;

1.46 intensief veehouderijbedrijf

een bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is gericht op het houden van dieren, zoals rundveemesterij (exclusief vetweiderij), varkens-, vleeskalver-, pluimvee- of pelsdierhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen;

1.47 kampeermiddel

a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;

b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde,

één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.48 kantine

een onderdeel van een gebouw waar tegen beperkte vergoeding dranken en etenswaren worden verstrekt ten behoeve van de gebruikers van de hoofdfunctie;

1.49 kelder

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,3 m boven het peil ligt;

1.50 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare –al dan niet begroeide- deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur;

1.51 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, (sociaal-)medische, (sociaal-)culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.52 manege

gebruiksgerichte paardenhouderij dat in dienst staat aan derden voor het gebruik van paarden ten behoeve van recreatie en sport;

1.53 milieudeskundige

de Milieudienst IJmond of diens rechtopvolger;

1.54 monument

een rijks/provinciaal/ gemeentelijk monument zoals bedoeld in de monumentenwet;

1.55 natuurlijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.56 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt (zie ook intensief veehouderijbedrijf);

1.57 nutsvoorzieningen

transformatorgebouwen, gebouwen ten behoeve van de gasvoorziening en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen;

1.58 ondergeschikte paardenhouderij

het houden van pensionpaarden op een agrarisch bedrijf, bedraagt ten hoogste 50% van de totale bedrijfsvoering, uitgedrukt in NGE (Nederlands Grootte Eenheid);

1.59 overbouwing

een deel van een gebouw, gelegen boven het peil vrij van het aansluitende afgewerkte terrein, dat ter weerszijden wordt ondersteund door gebouwen;

1.60 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en zonder wanden;

1.61 peil

voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil;

1.62 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.63 scheidingslijn

een lijn die de scheiding vormt tussen de gedeelten van een bestemmingsvlak waarop verschillende hoogte/ bebouwingspercentages mogelijk zijn toegelaten;

1.64 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.65 Staat van Bedrijfsactiviteiten

De Staat van bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt;

1.66 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.67 verdieping

een boven de begane grond gelegen bouwlaag;

1.68 volkstuin

terrein voor niet-commerciële sier- en/of moestuin;

1.69 volwaardig agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf met een minimale omvang van 50 nge en/of naar arbeid, omvang en inkomen aan een volwaardige arbeidskracht gedurende het gehele jaar volledige werkgelegenheid met een bijbehorend volwaardig inkomen biedt;

1.70 vrije beroepen

met name professionele dienstverleningen, voornamelijk bestaande uit hoofdarbeid, die van oudsher wordt uitgeoefend in een woonhuis;

1.71 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.72 zorgboerderij

een specifieke vorm van een agrarisch bedrijf waar professionele zorg wordt verleend aan mensen met een verstandelijke en/of lichamelijke beperking, in de vorm van dagopvang.

1.73 zorgwoning

Een gebouw of een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen die niet zelfstandig kunnen wonen en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven. Verzorging kan voortdurend of nagenoeg voortdurend plaatsvinden en in het gebouw kan een afzonderlijke ruimte ten behoeve van de verzorging aanwezig zijn;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Afstanden

afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot erfafscheidingen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 Bebouwingspercentage

een deel van het bouwvlak uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;

2.3 De breedte en lengte of diepte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwdelen.

2.5 De dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.6 De goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.7 De hoogte van bouwlagen

Van de bovenkant van een vloer tot de bovenkant van de vloer van de erboven liggende bouwlaag.

2.8 De inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 De inwendige nokhoogte

van de bovenkant van de zoldervloer tot het hoogste punt van de binnenkant van de nok.

2.10 De oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.11 De verdiepingshoogte

van de bovenkant van een vloer tot de bovenkant van de verdieping.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen en gevel- en kroonlijsten buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,0 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden veehouderij;
  2. b. ondergeschikte paardenhouderij;

ter plaatse van de aanduiding

  1. c. 'bedrijfswoning' is tevens één bedrijfswoning toegestaan;
  2. d. 'nutsvoorziening', is tevens een nutsvoorziening toegestaan;
  3. e. 'specifieke vorm van agrarisch - 1' is tevens een paardenbak toegestaan en mag de grond gebruikt worden ten behoeve van opslag;

met de daarbij behorende:

  1. f. wegen en paden
  2. g. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
  3. h. bedrijfsgebouwen;
  4. i. bijbehorende bouwwerken in de vorm van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen;
  5. j. overige bouwwerken geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemmings, wordt in ieder geval gerekend het stallen van trailers in de open lucht, op meer dan 5 meter afstand van de gevel van de bebouwing.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

3.5 Regels voor werken en werkzaamheden

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. Bedrijfsactiviteiten welke zijn opgenomen in de bij de regels behorende Staat vanBedrijfsactiviteiten, tot en met de maximale "milieucategorie 3.1";

met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding

  1. b. 'specifieke vorm van bedrijf - 1' de gronden uitsluitend ten behoeve van opslag voor een loon- en grondverzetbedrijf en/of hoveniersbedrijf gebruikt mogen worden;

met de daarbij behorende:

  1. c. verkeersvoorzieningen;
  2. d. groenvoorzieningen;
  3. e. nutsvoorzieningen;
  4. f. parkeervoorzieningen;
  5. g. overige bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  6. h. waterlopen en waterpartijen.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1' geldt dat indien het gebruik van de gronden ten behoeve van een onder artikel 4.1 sub b genoemde activiteit gedurende minimaal één jaar is gestaakt, deze gronden enkel ten behoeve van artikel 4.1 sub c,d en h gebruikt mogen worden.

Artikel 5 Bos

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bos aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. parken, bos en bebossing;
  2. b. groenvoorzieningen;

bebouwing ten behoeve van:

  1. c. beheer;

ter plaatse van de aanduiding:

'gemengd', zijn tevens maatschappelijke doeleinden en horeca Ia en Ib toegestaan;

met de daarbij behorende

  1. d. paden;
  2. e. waterlopen en waterpartijen;
  3. f. speelvoorzieningen;
  4. g. parkeervoorzieningen;
  5. h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels

5.3 Regels voor werken en werkzaamheden

Artikel 6 Gemengd

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Gemengd" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen, met dien verstande dat maatschappelijke voorzieningen uitsluitend op de begane grond zijn toegestaan;
  2. b. dienstverlening, met dien verstande dat dienstverlenende bedrijven uitsluitend op de begane grond zijn toegestaan;
  3. c. woningen;

met de daarbij behorende:

  1. d. parkeervoorzieningen;
  2. e. wegen en paden;
  3. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  4. g. aan- en uitbouwen en bijgebouwen.

6.2 Bouwregels

Artikel 7 Groen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. bermen en beplanting;
  3. c. voet- en fietspaden;
  4. d. speelvoorzieningen;
  5. e. waterlopen en waterpartijen;
  6. f. oevers

ter plaatse van de aanduiding:

  1. g. 'nutsvoorziening', is een nutsvoorziening toegestaan;

met de daarbij behorende:

  1. h. parkeervoorzieningen;
  2. i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend vergunningsvrije bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1 derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, worden gebouwd.

Artikel 8 Horeca

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Horeca aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. horeca I en IIa

met de daarbij behorende:

  1. b. wegen en paden;
  2. c. groenvoorzieningen;
  3. d. parkeervoorzieningen;
  4. e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  5. f. aan- en uitbouwen en bijgebouwen.

8.2 Bouwregels

Artikel 9 Maatschappelijk

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen;

ter plaatse van de aanduiding:

  1. b. 'bedrijfswoning' is tevens één bedrijfswoning toegestaan;

met de daarbij behorende:

  1. c. wegen en paden;
  2. d. parkeervoorzieningen;
  3. e. groenvoorzieningen;
  4. f. speelvoorzieningen;
  5. g. waterlopen en waterpartijen;
  6. h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  7. i. aan- en uitbouwen en bijgebouwen.

9.2 Bouwregels

Artikel 10 Recreatie

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Recreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. dagrecreatie en dagrecreatieve voorzieningen;

ter plaatse van de aanduiding:

  1. b. 'volkstuin', zijn uitsluitend volkstuinen toegestaan;
  2. c. 'paardenhouderij', is tevens een paardenhouderij toegestaan

met de daarbij behorende:

  1. d. wegen en paden;
  2. e. waterlopen en waterpartijen;
  3. f. groenvoorzieningen;
  4. g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  5. h. speelvoorzieningen;

10.2 Bouwregels

Artikel 11 Sport

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Sport aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. sportterreinen

ter plaatse van de aanduiding:

  1. b. 'manege' is tevens een manege toegestaan;
  2. c. 'bedrijfswoning' is tevens één bedrijfswoning toegestaan;

met de daarbij behorende:

  1. d. wegen en paden;
  2. e. parkeervoorzieningen;
  3. f. waterlopen en waterpartijen;
  4. g. groenvoorzieningen;
  5. h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  6. i. voorzieningen ten behoeve van sportieve doeleinden zoals een kantine, kleedkamers en tribunes;

11.2 Bouwregels

11.3 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.1 om een kinderdagopvang te vestigen binnen de voor Sport aangewezen gebouwen en de daarbij behorende gronden.

Artikel 12 Tuin

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

12.2 Bouwregels

Artikel 13 Verkeer

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten en paden;
  2. b. voet- en rijwielpaden;
  3. c. parkeervoorzieningen;

ter plaatse van de aanduiding:

  1. d. 'opslag', is tevens een gebouw ten behoeve van opslag toegestaan;
  2. e. 'railverkeer', is tevens een spoorweg toegestaan;

met de daarbij behorende:

  1. f. speelvoorzieningen;
  2. g. groenvoorzieningen;
  3. h. waterlopen en waterpartijen;
  4. i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  5. j. gebouwen ten behoeve van de railverkeersfunctie;.

13.2 Bouwregels

Artikel 14 Water

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterberging;
  2. b. waterhuishouding;
  3. c. waterlopen;

ter plaatse van de aanduiding:

'brug', is tevens een brug toegestaan;

met de daarbij behorende:

  1. d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder dammen en/of duikers, bruggen, oeverbeschoeiingen en aanlegsteigers.

14.2 Bouwregels

Artikel 15 Wonen

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woonhuizen;

ter plaatse van de aanduiding:

  1. b. 'erf', is het bebouwbaar erf behorende bij het perceel gelegen;

met de daarbij behorende:

  1. c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. d. aan- en uitbouwen en bijgebouwen.

15.2 Bouwregels

15.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen omtrent de situering en de goot en boeibordhoogte van uitbouwen en bijgebouwen, indien de afstand tot de perceelsgrens over een lengte van meer dan 2,5 m minder dan 1,0 m bedraagt, ten einde te waarborgen dat de op te richten bebouwing geen onnodig nadelige veranderingen teweeg brengt in de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen, met dien verstande dat:

  1. a. daardoor de gebruikswaarde van het te bebouwen erf niet onevenredig wordt geschaad;
  2. b. de goothoogte van (delen van) gebouwen niet wordt teruggebracht tot minder dan 2,0 m;

15.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 16 Wro-zone - Ontheffingsgebied

16.1 Afwijkingsregels

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wro-zone - ontheffingsgebied' gelden de volgende bepalingen:

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, op basis van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, voor zover de gronden zijn gelegen binnen de aanduiding 'wro-zone ontheffingsgebied', om met een omgevingsgvergunning af te wijken van Artikel 3 voor het bouwen van een nieuw agrarisch bedrijf met dien verstande dat:

  1. a. de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf aan de Bloemendaalsestraatweg 4-8 wordt beeindigd en de bedrijfsactiviteiten zijn verplaatst naar de overzijde van het spoor;
  2. b. maximaal 1 bedrijfswoning mag worden gebouwd;
  3. c. het grondoppervlak van de bedrijfswoning mag niet meer dan 120 m2 bedragen;
  4. d. maximaal 1 garage dan wel berging mag worden gebouwd;
  5. e. het grondoppervlak van een garage dan wel berging mag niet meer dan 55m2 bedragen;
  6. f. de totale oppervlakte van de bedrijfsbebouwing niet meer dan 2200 m2 mag bedragen;
  7. g. de goothoogte van de bedrijfswoning niet meer mag bedragen dan 6,0 m;
  8. h. de bouwhoogte van de bedrijfswoning niet meer mag bedragen dan 9,0 m;
  9. i. de goothoogte van de bedrijfsbebouwing niet meer mag bedragen dan 4,0 m;
  10. j. de bouwhoogte van de bedrijfsbebouwing niet meer mag bedragen dan 9,0 m;
  11. k. de omgevingsvergunning alleen verleend kan worden als de ontsluiting is geregeld over een bewaakte spoorovergang;
  12. l. het aantal pensionpaarden bedraagt minder dan 50% van de totale bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf, uitgedrukt in NGE;
  13. m. bebouwing ten behoeve van pensionpaarden niet meer bedraagt dan 12,25 m2 per pensionpaard;
  14. n. een overdekte paardenbak niet is toegestaan;
  15. o. de bedrijfsbebouwing zodanig wordt gesitueerd dat deze voldoet aan wetgeving met betrekking tot de aan te houden afstanden tot woningen, te weten:
    1. 1. de afstand van de rundveestallen tot solitaire woningen bedraagt minimaal 50 m mits het emissiepunt op ten minste 100 m is gelegen;
    2. 2. de afstand van rundveestallen tot lintbebouwing bedraagt minimaal 100 m;
    3. 3. de afstand van de paardenhouderij tot woningen bedraagt minimaal 25 m mits het emissiepunt op ten minste 50 m is gelegen;
  16. p. maximaal 1 (buiten)paardenbak is toegestaan van maximaal 20 x 60 m;
  17. q. de maximale bouwhoogte van lichtmasten ten behoeve van een paardenpak is 15 m;

16.2 Procedure

Bij het toepassen van de ontheffing als bedoeld in dit artikel, nemen burgemeester en wethouders de procedurevoorschriften in acht, zoals omschreven in Artikel 24.

Artikel 17 Wro-zone - Wijzigingsgebied 1

17.1 Wijzigingsregels

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 1" gelden de volgende bepalingen:

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, op basis van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, voor zover de gronden zijn gelegen binnen de aanduiding 'wro-zone wijzigingsgebied 2', de gronden met bestemming Agrarisch te wijzigen in Wonen, Tuin, Groen, Verkeer waarbij de onderstaande voorwaarden gelden:

  1. a. er mogen maximaal 12 woningen worden gebouwd;
  2. b. er mogen grondgebonden woningen van het type 2 onder 1 kap of vrijstaand worden gebouwd;
  3. c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6,0 m;
  4. d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9,0 m;
  5. e. de woningen dienen deels in de voorgevelrooilijn van de woningen aan de Litslaan te worden gebouwd;
  6. f. de doorgetrokken Litslaan wordt in westelijke richting afgebogen (zie afbeelding 1, principeverkaveling nieuwe woningbouwlocatie Litslaan);
  7. g. de Litslaan wordt niet aangesloten op de Bloemendaalsestraatweg;
  8. h. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
  9. i. bezoekersparkeren dient langs de doorgetrokken Litslaan te worden gerealiseerd;
  10. j. de monumentale boerderij blijft behouden en de bestemming van de boerderij wordt gewijzigd in Wonen;
  11. k. de bestaande overige bedrijfbebouwing wordt gesloopt;
  12. l. de bestaande agrarische bedrijfsvoering is verplaatst naar de nieuwe bedrijfslocatie.

17.2 Procedure

Bij het toepassen van de wijziging als bedoeld in dit artikel, nemen burgemeester wethouders de procedurevoorschriften in acht, zoals omschreven in Artikel 24.

Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de wijzigingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:

- de mate waarin de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische toelaatbaarheid, de waterhuishoudkundige toelaatbaarheid, de archeologische toelaatbaarheid, de ecologische toelaatbaarheid, de verkeerstechnische toelaatbaarheid en de stedenbouwkundige inpasbaarheid, is aangetoond. Indien de toelaatbaarheid en inpasbaarheid van het plan niet is aangetoond, vindt de wijzigingsbevoegdheid geen toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1600LECKBERGEN1-R001_0019.jpg"

afbeelding 1, principeverkaveling nieuwe woningbouwlocatie Litslaan

Artikel 18 Wro-zone - Wijzigingsgebied 2

18.1 Wijzigingsregels

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding"wro-zone - wijzigingsgebied 2" gelden de volgende bepalingen:

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, op basis van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, voor zover de gronden zijn gelegen binnen de aanduiding 'wro-zone wijzigingsgebied 2', de gronden met bestemming 'Wonen', 'Tuin', 'Agrarisch' en 'Recreatie' te wijzigen in 'Verkeer' waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. a. er worden in de nabijheid twee spoorwegovergangen gesloten;
  2. b. de weg dient geschikt te zijn voor vervoersmiddelen ten behoeve van de agrarische functie;
  3. c. voor de weg een 30 km/u regime zal gelden.

18.2 Procedure

Bij het toepassen van de wijziging als bedoeld in dit artikel, nemen burgemeester wethouders de procedurevoorschriften in acht, zoals omschreven in 'Algemene regels'.

Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de wijzigingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:

- de mate waarin de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische toelaatbaarheid, de waterhuishoudkundige toelaatbaarheid, de archeologische toelaatbaarheid, de ecologische toelaatbaarheid, de verkeerstechnische toelaatbaarheid en de stedenbouwkundige inpasbaarheid, is aangetoond. Indien de toelaatbaarheid en inpasbaarheid van het plan niet is aangetoond, vindt de wijzigingsbevoegdheid geen toepassing.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 19 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 20 Algemene Bouwregels

20.1 Overschrijding bouwgrenzen

Artikel 21 Algemene Gebruiksregels

21.1 Verboden

Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, de bestemmings-omschrijving en de overige regels zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening.

21.2 Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. opslagplaats voor bagger en grondspecie;
  2. b. opslagplaats voor vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw-)materialen, afval, puin, grind of brandstoffen;
  3. c. uitstalling-, opslag,- stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen;
  4. d. seksinrichting;
  5. e. aan huis gebonden bedrijf.

21.3 Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:

  1. a. vormen van gebruik als bedoeld in artikel 1.18, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge de bestemming, bestemmingsomschrijving en/of de overige regels mag worden gebruikt;
  2. b. het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming;
  3. c. het uitoefenen van detailhandel voor zover dit een normaal en ondergeschikt bestanddeel uitmaakt van de totale bedrijfsuitoefening, zoals ingevolge de regels is toegestaan;
  4. d. de stalling ten hoogste één toercaravan en/of boot op de bij een woning behorende grond;

21.4 Ontheffing

Burgemeester en wethouders verlenen ontheffing van het bepaalde in artikel 21.1, indien strikte toepassing van het verbod leidt tot beperkingen in het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen worden gerechtvaardigd.

Artikel 22 Algemene Ontheffingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, ontheffing verlenen van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsregels en toestaan dat het verloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. c. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen, met ten hoogste 3,0 m worden overschreden en geen vergroting van bestemmings- of bouwvlakken inhouden anders dan bedoeld onder a, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

Bij de beoordeling van een verzoek om ontheffing wordt rekening gehouden met eerder verleende ontheffingen op basis van dit artikel, om te beoordelen of maximale ontheffingsmogelijkheden al dan niet worden overschreden.

Artikel 23 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op het in geringe mate wijzigen van het aangeduide bouwvlak en/of de aanduiding of bestemming, mits:

  1. a. de structurele opzet van het plan niet aanmerkelijk zal worden aangetast;
  2. b. het karakter van de bebouwing niet aanmerkelijk zal worden aangetast;
  3. c. de gegeven maten en afmetingen en percentages niet meer dan 15% zullen worden gewijzigd.

Bij de beoordeling van een verzoek om toepassing van de wijzigingsbevoegdheid wordt rekening gehouden met eerder gepleegde wijzigingen op basis van dit artikel en ontheffingen om te beoordelen of maximale maten en/of oppervlakten al dan niet worden overschreden.

Artikel 24 Algemene Procedureregels

Op de voorbereiding van een besluit omtrent wijziging, uitwerking, ontheffing, of nadere eis is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 25 Overgangsrecht

25.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

25.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

25.3 Persoonsgebonden overgangsrecht

Indien toepassing van het overeenkomstig artikel 25.2 gebruik zou kunnen lijden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor één of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van inwerking treding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan de gemeenteraad met het ook op beëindiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie, in het plan persoonsgebonden overgangsrecht opnemen.

Artikel 26 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan De Leck en De Bergen.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Conform het werkplan worden de bestemmingsplannen van Santpoort-Zuid geactualiseerd. De directe aanleiding om voor dit gebied een nieuw bestemmingsplan op te stellen is gelegen in het feit dat:

  • de wens bestaat om het aantal bestemmingsplannen, waaruit het plangebied thans in planologisch opzicht is opgebouwd, te reduceren tot één bestemmingsplan;
  • diverse bestemmingsplannen ouder zijn dan 10 jaar, waardoor er wettelijk gezien aanleiding is om ze te actualiseren. Deze plannen dienen namelijk volgens de Wro voor 1 juli 2013 geactualiseerd te zijn, anders vervalt de invorderingsbevoegdheid (lees: bouwleges).

Derhalve wordt voor een grotendeels consoliderend plan gekozen om tijdig de planologische situatie vast te leggen en ongewenste ontwikkelingen te kunnen uitsluiten. Tevens wordt een planologische regeling opgenomen voor de ontwikkeling "Het Terras" en de boerderijverplaatsing Bloemendaalsetraatweg/Litslaan in het bestemmingsplan opgenomen.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen in Santpoort-Zuid en bevat de agrarische gronden aan de zuidoostkant van Santpoort-Zuid, het burgemeester Rijkenspark en "Het Terras" in Santpoort-Noord. Het plangebied wordt grofweg als volgt begrensd: in het oosten door de oprit naar de A208 richting Haarlem en de A208, binnenkort N208, zelf. In het zuiden wordt het plangebied begrensd door de gemeentegrens met Bloemendaal. In het westen wordt het plangebied begrensd door de spoorbaan en vervolgens door de volgende straten: Van den Bergh van Eysingaplantsoen, Wüstelaan, Olga von Götschlaan, Wijnoldy Daniëlslaan, Santpoortse Dreef, Dinkgrevelaan, en de Velserhooftlaan, de Johan van Beemlaan en de Hoofdstraat.

Het bestemmingsplan omvat de gebieden die van oudsher De Leck en De Bergen worden genoemd. De Leck (Leckpolder en Leckbuert) omvatte het gebied tussen Santpoort(-Noord) en de gemeentegrens met Bloemendaal én de Bloemendaalsestraatweg en de Wüstelaan enerzijds en anderzijds het water De Delft, de 'gedolven' watering op de grens met Haarlem. De naam Leck komt voort uit het van nature overvloedig toestromende drangwater, afkomstig uit de in het westen aangrenzende Oude Duinen. Deze lage duinen -nu het Burgemeester Rijkenspark en Bosbeek- werden door de blekers benut als droogbergen. Ook verwijst de naam naar één van de vele blekerijen uit het gebied: De Leck en de Bergen. Het was de voorloper van het latere buiten Bleek en Hoven, in het hart van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1600LECKBERGEN1-R001_0001.jpg"

Afbeelding 1 Plangebied

1.3 Doel

Het nieuwe bestemmingsplan dient hoofdzakelijk voor de consolidatie van de karakteristieken van het plangebied. Bestaande functies worden in dit bestemmingsplan gehandhaafd, waarbij stimulering van de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden een onderdeel is. In beperkte mate worden nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. In Hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op de ontwikkelingen aan de Litslaan en de nieuwbouw van het Terras.

1.4 Vigerend Bestemmingsplan

Op dit moment zijn zes verschillende bestemmingsplannen vigerend, waarvan de oudste dateert uit 1960. Hieronder een overzicht van de (delen van) plannen die thans vigeren in het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1600LECKBERGEN1-R001_0002.jpg"

Afbeelding 2 Grafische weergave vigerende plannen

Hieronder een overzicht van de plannen die thans vigeren in het gebied:

Bestemmingsplan Vastgesteld door gemeenteraad Goedgekeurd
door Provincie
Raad van State/ Kroon
8.5 Santpoort-Noord 25-06-1998 09-02-1999 16-10-2000
9.0 Santpoort-Zuid 09-06-1965 21-02-1967 -
9.1 Santpoort-Zuid 1 20-06-1985 16-09-1986 17-03-1989
9.2 Santpoort-Zuid 2 21-5-1992 05-01-1993 25-5-1994
9.5 Santpoort Zuid 17-06-2004 15-02-2005 28-12-2005
10.2 Burgemeester Rijkenspark 14-08-1975 02-03-1976 -
11.0 Uitbreidingsplan Agrarisch gebied West en Zuid 16-11-1960
28-11-1961
15-08-1964
11.3 Agrarisch gebied Zuid 06-07-1989 20-02-1990 13-07-1991

Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie

2.1 Gebruik

Het plangebied is in hoofdzaak in gebruik voor agrarische en recreatieve doelen. In samenhang daarmee zijn aan het plangebied bepaalde waarden voor natuur en landschap toegekend.

Natuur en landschap

Het weidegebied ten oosten van Santpoort-Zuid is een mooi voorbeeld van een nog goed herkenbare strandvlakte. Met een maaiveldhoogte van enkele decimeters beneden NAP contrasteert het met de randzone van de oude duinzandgronden die zich enkele meters hoger bevinden. Direct aangrenzend aan het zuidelijke deel van de Wüstelaan is zand afgegraven waardoor de geleidelijke overgang naar de strandvlakte verdween en een steilrand met een hoogteverschil van circa drie meter ontstond.

De lager gelegen strandvlakte werd vanaf de 16e eeuw gebruikt door blekerijen. De gegraven duinrellen en het kwelwater zorgden voor de toevoer van schoon water. In de strandvlakte zijn vanwege hun reliëf de voormalige gietsloten van de bleeknijverheid herkenbaar.

De toenmalige droogbergen (het Burgemeester Rijkenspark), waar de gebleekte lakens te drogen werden gehangen, bestaat uit oud duinzand. Op deze hogere duingronden zijn waardevolle cultuurhistorische structuren en objecten aanwezig, waaronder landgoed Spaarnberg. Het Burgemeester Rijkenspark en landgoed Spaarnberg zijn 'restanten' van de 17e en 18e eeuwse zogenaamde lustwarande op de hoger gelegen duingronden. Het huidige wegen- en verkavelingspatroon is nog sterk geënt op de in de Middeleeuwen gegraven duinrellen.

De ecologische waarde van de graslanden is (potentieel) hoog door de aanwezigheid van het schone drangwater vanuit de duinen. De kwel is door de beëindiging van de drinkwaterwinning in de duinen verder toegenomen. Deze omstandigheden zorgen voor een goede leefomgeving voor zeldzame planten- en diersoorten van weidegebieden en oevers (weidevogels, reptielen en amfibieën). De parken en bossen van de (voormalige) buitenplaatsen zijn waardevolle leefgebieden voor soorten uit bos- en parkmilieu (zangvogels, vleermuizen, kleine zoogdieren) en vormen stepping stones in de verbinding tussen de duinen en Spaarnwoude.

In het groengebied komen plaatselijk waardevolle graslandvegetaties voor en goed ontwikkelde duinrelvegetaties. De groene lijnvormige elementen zijn een jacht en migratiegebied voor fauna, waaronder vleermuizen. De natte milieus zijn van belang voor amfibieën. Er zijn ecologische relaties met het duingebied en met het Burgemeester Rijkenspark.

Landbouw

De graslanden in het oosten en zuiden van het plangebied zijn uitsluitend bedoeld en in gebruik om vee te houden. Intensieve vormen van veehouderij komen niet voor, evenmin als bollenteelt en andere tuin- en akkerbouwfuncties.

Sport en Recreatie

Het Burgemeester Rijkenspark is geheel ingericht voor extensieve dagrecreatie, zoals wandelen en paardrijden. Intensieve vormen van sport en recreatie komen voor in het gebied tussen de agrarische gronden. Hier zijn volkstuinen en sportvelden gelegen. Op de volkstuinen is minimale bebouwing toegestaan. Op de sportvelden zijn op twee velden lichtmasten toegestaan.

Wonen

In het plangebied is een beperkt aantal woningen aanwezig. Op de grens van het agrarisch gebied en het burgemeester Rijkenspark staat een wooncomplex met 32 appartementen. De overige woningen bevinden zich met name langs de Hoofdstraat, langs de Wüstelaan en het Terras. Een deel van de woningen behoorde vroeger tot agrarische bedrijven.

Maatschappelijke voorzieningen en horeca

Er zijn in het plangebied enkele maatschappelijke functies aanwezig, zoals een kinderopvang, een kerk en een biljartclub. Het Orthopedagogisch Centrum Kennemerland “Het Spalier” ligt ook in het plangebied. Tevens wordt met dit bestemmingsplan voorzien in de nieuwbouw van het in 2007 afgebrande multifunctionele accommodatie “Het Terras”. Aan de Wüstelaan is één horecavoorziening gelegen.

2.2 Ontsluiting

Ontsluiting autoverkeer

Het plangebied wordt ontsloten vanaf de A208/N208. Deze weg ligt langs het plangebied, maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan. De weg vormt de hoofdontsluitingsweg richting Haarlem, Beverwijk en de snelweg A9. Deze ontsluitingsweg kan worden bereikt via de Hoofdstraat en de Santpoortse Dreef. De Wüstelaan vormt de voornaamste noord-zuid route binnen het plangebied.

De gemeente Velsen heeft een wegcategoriseringssysteem opgesteld, waarin voor het plangebied is opgenomen dat uitsluitend op de Wijnoldy Daniëlslaan en de Hoofdstraat als gebiedsontsluitingswegen, een maximum snelheid van 50 km/uur is toegestaan. Daarnaast is de A208 als stroomweg opgenomen. Alle overige wegen in het plangebied zijn aangemerkt als erftoegangswegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

Over het spoor bevinden zich twee onbewaakte spoorovergangen. In samenwerking met ProRail wordt gewerkt aan het opheffen van deze twee overgangen en de aanleg van een nieuwe ontsluitingsweg ten behoeve van de woningen aan de oostzijde van het spoor.

Langzaam verkeer

Het gebied is in noord-zuid richting goed ontsloten voor fiets- en voetgangersverkeer, via de Wüstelaan. In oost-west richting bevindt zich door de barrièrewerking van de A208/N208 slechts één doorgaande verbinding in het plangebied, het Schoterkerkpad. Het Schoterkerkpad is zeer geschikt voor fiets(recreatie)verkeer omdat deze weg alleen toegang geeft tot de ernaast gelegen volkstuinen en geen doorgaande verbinding vormt voor het autoverkeer. In oostelijke richting splitst het fietspad: de weg kan vervolgd worden langs de Jan Gijzenvaart Haarlem in, of vervolgt zuidelijk het binnen het plangebied gelegen fietspad langs de Delft. In het noordelijk deel van het plangebied is het Burgemeester Rijkenspark gelegen. Door dit gebied loopt een heel aantal fiets- en wandelpaden.

Openbaar vervoer

Langs de westzijde van het plangebied bevindt zich de spoorlijn Haarlem-Beverwijk. Op circa 250 van het plangebied is het station Santpoort-Zuid gelegen. Vanaf dit station worden verbindingen onderhouden naar onder andere Haarlem, Amsterdam, Beverwijk, Heemskerk, Uitgeest en Alkmaar. Daarnaast is er de mogelijkheid van busvervoer. Aan de westzijde van het plangebied worden de Van Dalenlaan en het station aangedaan, aan de noord-oostzijde de Hoofdstraat.

2.3 Landschap En Cultuurhistorie

Ontstaanswijze en geomorfologie

De geomorfologische opbouw van het plangebied houdt nauw verband met de ligging in de nabijheid van de kust. Het plangebied maakt deel uit van de binnenduinrandzone Santpoort-Bennebroek. Geomorfologisch wordt het plangebied gekenmerkt door een vlakte van getijafzettingen. De bodem in het plangebied bestaat uit kalkloze zandgronden en beekeerdgronden. Het plangebied is aardkundig waardevol vanwege het aanwezige microreliëf, de aanwezigheid van kwel, de hoge grondwaterstand en de relatief voedselarme omstandigheden van bodem en grondwater.

Het landschap is ontstaan als rand van een lagune. De basis is een zeer flauw naar het westen hellende zandige ondergrond die oorspronkelijk deel uitmaakte van de bodem van de Noordzee. Door een combinatie van golfwerking en stagnatie in de stijging van de zeespiegel ontstond een zogenaamde schorwal, een langgerekte zandige ondiepte, die uiteindelijk boven water kwam en waarop door verwaaiing duinen ontstonden. De schoorwal sloot het gebied aan de westzijde af van de zee; in deze verzoetende lagune vormde zich een immens veenmoeras. De duinen op de schoorwal hebben zich een aantal keren verplaatst, waardoor de overgangszone een specifieke "diffuse" opbouw heeft verkregen met veel lokale verschillen. Dit oer-landschap is vanuit de duinen ontgonnen. De oudste bewoningsresten liggen op de overgang van de duinen naar het veengebied. Het is een vlak gebied dat in het noorden (Burgemeester Rijkenspark, Spaarnberg) voornamelijk een zandbodem heeft. In het oostelijk deel van het plangebied is het veen grotendeels ontgonnen. Aan de binnenduinrand ontstond een reeks nederzettingen, buitenplaatsen en landgoederen, waar Santpoort en Haarlem ook onderdeel van uitmaken. Het landschap in de veen- en IJpolders is thans sterk verstedelijkt, het duingebied is nog voor een groot deel onaangetast.

Aardkundig monument

Vrijwel het gehele plangebied maakt onderdeel uit van het aardkundig monument Kennemerduinen, Duin- en Kruidberg en Amsterdamse Waterleidingduinen.

Aardkundige waarden zijn onderdelen van het landschap die iets vertellen over de natuurlijke ontstaanswijze van een gebied. Gebieden die zo belangrijk zijn voor de ontstaansgeschiedenis van Noord-Holland hebben de status van "Aardkundig Monument" gekregen. Binnen deze gebieden worden geen handelingen toegestaan die de bijzondere aardkundige waarden van het gebied aantasten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1600LECKBERGEN1-R001_0003.jpg"

Afbeelding 3 Aardkundig monument

Landschap

Het plangebied maakt deel uit van het Noord- en Zuid-Hollandse kustlandschap. Dit landschap wordt gekenmerkt door een duidelijke zonering in oost-westrichting en is samengesteld uit:

  • het strand en de zeereep
  • het duingebied
  • de binnenduinrand

De binnenduinrand vormt een fijnkorrelig patroon van bos, wegen, historische buitenplaatsen en agrarisch gebied. Dit oude patroon wordt doorsneden door de spoorlijn en is deels ingenomen door de kernen van Driehuis, Santpoort-Noord en Santpoort-Zuid.

Het landschap in het plangebied is te onderscheiden in twee delen. Noordelijk de landgoederen Burgemeester Rijkenspark en Spaarnberg en zuidelijk het agrarisch gebied dat hoofdzakelijk in gebruik is als grasland.

Spaarnberg

Deze historische buitenplaats is in de 19e eeuw ontstaan uit een 16e eeuwse blekerij. Het park is omstreeks 1835 naar een ontwerp van J.D. Zocher jr. Aan de westzijde van de weg was een zogenaamd overbos gelegen, dat later is ontwikkeld tot het Burgemeester Rijkenspark. Beide parken zijn aangelegd in landschappelijke stijl, gekenmerkt door een zwaar en gevarieerd bosbestand en door slingerende waterlopen die door Zocher uit eeuwenoude beken gevormd zijn. Als gevolg van verwaarlozing en ouderdom zijn de landschappelijke en monumentale kwaliteiten van Spaarnberg in verval geraakt.

Burgemeester Rijkenspark

Het park vormde voorheen een onderdeel van de buitenplaats Spaarnberg. In het park is een kunstmatige beek gesitueerd, de Duinbeek. De beek vertoont op veel plaatsen een profiel dat vermoedelijk uit de tijd van de aanleg van het Burgemeester Rijkenspark en uit de tijd erna dateert. De aanleg is zichtbaar op topografische en militaire kaarten uit 1849-1850 en 1892-1903. Op deze kaarten is in het gebied een padenverloop in landschapsstijl zichtbaar, dat thans slechts nog voor een klein gedeelte in het veld is te herkennen. De aanleg van het huidige Burgemeester Rijkenspark komt pas op de Topografische en Militaire Kaart uit 1903 naar voren.

Agrarisch gebied

Het tussen de Wüstelaan en de A208/N208 gelegen agrarisch gebied, "De Venen" genaamd, is een in de middeleeuwen ontgonnen veengebied dat op een oorspronkelijke strandvlakte tussen de strandwallen van Haarlem-Schoten (nu Haarlem Noord) en Overveen-Bloemendaal-Santpoort is gesitueerd. Na de ontginningen hebben zich er in de tweede helft van de 16e eeuw blekerijen gevestigd. De middeleeuwse verkavelingsstructuur met afwateringssloten (destijds voor het ontginnen van het veen) was uitermate geschikt voor de bleekvelden. In de 18e eeuw liep de bleekindustrie sterk terug met als gevolg dat de blekerijen verdwenen. In de 19e eeuw is een van de voormalige blekerijen ingericht als buitenplaats, waardoor een deel van De Venen - tegen de Wüstelaan - als park in landschappelijke stijl is ingericht. Thans hebben de venen overwegend een agrarisch karakter en worden gebruikt als weidegebied. De middeleeuwse verkavelingsstructuur is nog aanwezig en is kenmerkend voor de veenontginning. In onderstaande afbeeding zijn de gietsloten in beeld gebracht. (Bron: Jan Morren, Kastelen en Buitenplaatsen in Velsen deel 1 Santpoort, 2002)

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1600LECKBERGEN1-R001_0004.jpg"

Afbeelding 4 historische kaart gietsloten

Het plangebied overziend vanaf de middensloot van het weidegebied, de Delft, biedt een karakteristiek beeld: een open zone met tegen de achtergrond de duinrand. Het is nadrukkelijk de bedoeling om de diverse doorkijken voor de toekomst te behouden. De sportvelden en de volkstuinen vormen een inbreuk op dit beeld.

De weilanden aangegeven in onderstaande afbeelding maken onderdeel uit van het monument Spaarnberg. Deze gronden zijn aangewezen als beschermd Rijksmonument.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1600LECKBERGEN1-R001_0005.jpg"

Afbeelding 5 weilanden onderdeel monument Spaarnberg

Monumenten

In het plangebied is een aantal rijks- provinciale- en gemeentelijke monumenten aanwezig. In Spaarnberg zijn de moestuin, de slangenmuur, het hek en de hekpijlers beschermde rijksmonumenten. In bij de toelichting is een lijst opgenomen met alle monumenten in het plangebied.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Om het wonen, werken, en andere functies in een goede ruimtelijke samenhang te organiseren wordt er op de verschillende bestuurlijke niveaus ruimtelijk en sectoraal beleid geformuleerd en worden er wettelijke regels opgesteld. Het beleid en wettelijke regels hebben een verticale doorwerking, zodat de gemeente rekening dient te houden met Europees, rijks en provinciaal beleid. In dit hoofdstuk worden de voor het plangebied relevante beleidskaders nader uiteengezet.

3.2 Europees Beleid

3.2.1 Milieubeleid

Het milieubeleid is één van de belangrijkste sectorale beleidsvelden die van invloed is op de ruimtelijke structuur en kwaliteit van de leefomgeving en inrichting van bestemmingsplannen. Diverse onderdelen van het Europees milieubeleid hebben een aanzienlijke ruimtelijke impact in Nederland. Voorbeelden zijn grenswaarden voor luchtkwaliteit (fijn stof en NO2), die gevolgen kunnen hebben voor woningbouw langs drukke wegen.

3.2.2 Natura 2000

De Europese Unie heeft een zeer gevarieerde en rijke natuur, die van grote biologische, esthetische en economische waarde is. Om deze natuur te behouden heeft de EU het initiatief genomen voor Natura 2000. Dit is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden op het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie. Natura 2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Habitat- en Vogelrichtlijnen. Nationaal Park Zuid-Kennemerland is zo'n gebied.

3.2.3 Verdrag van Malta

Het Verdrag van Malta/Valetta , ook wel het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed, is op 16 januari 1992 in Valetta (op Malta) tot stand gekomen. Belangrijk doel van het verdrag is om bescherming van het archeologisch erfgoed in de bodem en inbedding ervan in de ruimtelijke ontwikkeling volwaardig mee te wegen in de besluitvorming. Als gevolg van het Verdrag van Malta is de Monumentenwet van 1988 gewijzigd. Culturele diversiteit geldt als een belangrijk criterium van de ruimtelijke kwaliteit.

3.2.4 Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn water heeft betrekking op de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater. De Kaderrichtlijn gaat uit van een stroomgebiedbenadering en neemt ecologische waterkwaliteit als invalshoek. De Kaderrichtlijn water stelt (verplichte) doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. In 2009 moeten stroomgebiedsbeheerplannen zijn vastgesteld.

3.3 Rijksbeleid

3.3.1 Nota Ruimte

In deze Rijksnota worden vier algemene doelen geformuleerd: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden en borging van de veiligheid. Meer specifiek voor steden en netwerken staan de volgende beleidsdoelen centraal: ontwikkeling van nationale stedelijke netwerken en stedelijke centra, versterking van de economische kerngebieden, verbetering van de bereikbaarheid, verbetering van de leefbaarheid en sociaal-economische positie van steden, bereikbare en toegankelijke recreatievoorzieningen in en rond de steden, behoud en versterking van de variatie tussen stad en land, afstemming van verstedelijking en economie met de waterhuishouding en waarborging van milieukwaliteit en veiligheid.

Het rijk wil verstedelijking zoveel mogelijk bundelen in nationale stedelijke netwerken, waar het plangebied als deel van de Randstad Holland deel van uitmaakt. Het ontwikkelingsperspectief is erop gericht de ruimtelijke, culturele en economische diversiteit van de Randstad te behouden en te versterken en de eigen ruimtevraag binnen de Randstad op te vangen. In de Randstad moet tussen 2010 en 2030 rekening worden gehouden met een vraag naar 360.000 tot 440.000 woningen. Een deel van de woningen kan worden gebouwd door "verdichting" in bestaand stedelijk gebied. Het streefgetal voor de realisatie van woningen en arbeidsplaatsen in het bestaande bebouwde gebied van stedelijke netwerken is 40% van het totale uitbreidingsprogramma, hoewel het rijk rekening houdt met 25% op basis van de tegenvallende praktijk. Een optimale benutting van het bebouwde gebied blijft van groot belang.

De Nota Ruimte gaat meer dan voorheen uit van het motto "decentraal wat kan, centraal wat moet". Gebiedsgerichte, integrale ontwikkeling waarin alle betrokkenen participeren wordt ondersteund. Hiermee wordt meer verantwoordelijkheid gelegd bij de provincie en gemeenten om te sturen in de ruimtelijke ordening.

3.3.2 Nationaal Waterplan

In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen.

Het Nationaal Waterplan (NWP) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame waterveiligheid en zoetwatervoorziening.

Naast alle plannen om Nederland in de toekomst veilig en leefbaar te houden, is de uitvoering van maatregelen nu al in volle gang. Bijvoorbeeld de projecten Ruimte voor de rivier en de Maaswerken zijn in uitvoering en moeten in 2015 gereed zijn. Ook worden langs de kust de zogenoemde zwakke schakels aangepakt en vindt versterking plaats door zandsuppleties.

3.3.3 Rijksbeleid met betrekking tot ecologie

In Europa zijn door de Europese Unie richtlijnen opgesteld voor de bescherming van de natuur, de Habitat- en Vogelrichtlijn. Hierin worden regels gesteld voor de bescherming van zowel natuurgebieden als voor bedreigde planten- en diersoorten. Eén van de doelstellingen is het creëren van een Europees netwerk van natuurgebieden, Natura 2000 genaamd. Een vertaling van dit EU-beleid voor soortbescherming naar Nederlands niveau is de Flora- en faunawet. Hierin worden bedreigde inheemse planten- en diersoorten als beschermd aangewezen. Gebiedsbescherming wordt in Nederland geregeld in de Natuurbeschermingswet. Hierin worden waardevolle natuurgebieden als beschermd aangewezen. Ruimtelijke plannen als bestemmings-, bouw- en sloopplannen moeten aan deze wet- en regelgeving voldoen. In hoofdstuk 4 wordt hier nader op ingegaan.

3.3.4 Nota Belvedere

De doelstelling van de nota Belvedere (1999) is de cultuurhistorische identiteit meer prioriteit te geven bij de inrichting van Nederland. Die identiteit komt tot uitdrukking in sporen, objecten en patronen/structuren welke, zichtbaar of niet (direct) zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. Cultuurhistorie omvat dus zowel het archeologisch, historisch-(steden)bouwkundig als het historisch-landschappelijk erfgoed. De landgoederen en buitenplaatsen worden, samen met de in de bodem opgeslagen oude bewoningssporen, aangeprezen als dé karakteristiek van de cultuurhistorische identiteit van Zuid-Kennemerland. Behoud door ontwikkeling is een van de belangrijkste uitgangspunten van het Belvederebeleid. Cultuurhistorie brengt hiermee duurzame waarden in als uitgangspunt voor de dynamiek in zowel stedelijk als landelijk gebied.

3.3.5 Monumentenwet

De wettelijke bescherming van onroerende rijksmonumenten en door het rijk aangewezen stads- en dorpsgezichten is geregeld in de Monumentenwet 1988. In september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg aan de Monument 1988 toegevoegd. In de Monumentenwet is onder andere geregeld hoe monumenten aangewezen kunnen worden als beschermd monument. De wet heeft niet alleen betrekking op gebouwen en objecten, maar ook op stads- en dorpsgezichten, op archeologische monumenten boven en onder water en op het uitvoeren van archeologisch onderzoek. Ook geeft de Monumentenwet voorschriften met betrekking tot het 'wijzigen, verstoren, afbreken of verplaatsen' van een beschermd monument. De Monumentenwet 1988 is het belangrijkste instrument voor de bescherming van het cultuurhistorisch erfgoed in Nederland.

3.3.6 Nationaal Milieubeleidsplan

In 2001 verscheen de kabinetsnota Een wereld en een wil: werken aan duurzaamheid, beter bekend als het vierde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4). In dit beleidsplan licht het kabinet het te voeren milieubeleid toe. Voor het plangebied zijn vooraal de thema's verstoring en verdroging van belang. Volgens het NMP4 moet het lukken binnen 30 jaar te zijn overgestapt naar een duurzaam functionerende samenleving. Dan zijn wel ingrijpende maatschappelijke (inter)nationale veranderingen en maatregelen nodig.

3.4 Provinciaal Beleid

3.4.1 Structuurvisie

Provinciale Staten hebben op 21 juni 2010 de structuurvisie vastgesteld.

In de structuurvisie beschrijft de provincie hoe en op welke manier ze met verschillende ontwikkelingen en keuzes omgaat en schetst ze hoe de provincie er in 2040 moet komen uit te zien. De Provincie speelt in op actuele dilemma's door mee te veranderen waar nodig, maar vooral ook door bestaande kwaliteiten verder te ontwikkelen. Noord-Holland moet aantrekkelijk blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. Door te kiezen voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen, houdt de Provincie Noord-Holland het landelijk gebied open en dichtbij. Door voorzichtig om te gaan met uitleg buiten bestaande kernen speelt ze in op de veranderingen in de bevolkingsontwikkeling op langere termijn. Door in te zetten op het op eigen grondgebied opwekken van duurzame energie draagt ze actief bij aan de CO2-reductie. Door versterking van de waterkeringen en het aanleggen van calamiteitenbergingen houdt ze de voeten droog. En door het landelijk gebied te ontwikkelen vanuit de kenmerken van Noord-Hollandse landschappen en de bodemfysieke kwaliteiten blijft de provincie bijzonder en aantrekkelijk om in te wonen, te werken en om te bezoeken. De structuurvisie en de bijbehorende provinciale verordening zijn het inhoudelijke beleidskader van de provincie waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dit betekent dat de provincies regels voorschrijft over bestemmingen en het gebruik van gronden met een provinciaal belang. Voor Velsen zijn met name het bestaand bebouwd gebied (de voormalige rode contouren), de Rijksbufferzone Amsterdam-Haarlem en de reservering voor nieuw haventerrein van belang.

Het plangebied ligt grotendeels buiten de contour van het bestaand bebouwd gebied.

Provinciale Staten hebben op 21 juni 2010 eveneens besloten de contouren van de EHS aan te passen. Dit besluit van Provinciale Staten is verwerkt in de partiële herziening structuurvisie Noord-Holland 2040, welke van 28 september tot en met 8 november 2010 ter visie heeft gelegen. In dit ontwerp partiële herziening Structuurvisie zijn de meeste agrarische gronden in het plangebied niet meer aangewezen als onderdeel van de EHS.

De gronden hebben wel een agrarische bestemming en de agrarische functie willen wij ook in de toekomst behouden. Door het agrarisch gebruik van de gronden het wordt karakter en de openheid hiervan behouden. Het zicht op het gebied en de openheid in het gebied zijn belangrijke landschappelijke kwaliteiten. Want ondanks het gegeven dat de gronden niet meer onder de EHS vallen, blijven deze kwaliteiten aanwezig en is het bestemmingsplan gericht op het behoud hiervan. Ook de realisering van een goede ecologische verbinding blijft een belangrijk voornemen.

3.4.2 Provinciaal Verkeers en Vervoerplan (2007)

In het Verkeers- en Vervoersplan wordt ingezet op een betrouwbare reistijd. In de provinciale aanpak staat centraal dat de bestaande vervoersnetwerken zo goed mogelijk worden benut, zowel afzonderlijk als in hun samenhang. De reiziger moet het gemakkelijk worden gemaakt om de voor hem beste combinatie van vervoersopties te gebruiken.

Bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen dient duidelijk te worden gemaakt hoe de bereikbaarheid wordt vormgegeven. De bereikbaarheid moet gegarandeerd zijn alvorens tot ontwikkeling kan worden overgegaan.

3.4.3 Provinciaal Waterplan Noord-Holland 2006-2010 (2006)

In het derde Waterhuishoudingsplan van de provincie Noord-Holland "Bewust omgaan met water" wordt Europees en nationaal beleid vertaald naar hoofdlijnen voor het provinciaal waterbeleid. Bij deze vertaling wordt ingespeeld op actuele ontwikkelingen zoals klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling, intensiever ruimtegebruik en de toenemende economische waarde van wat beschermd moet worden.

De provincie bereidt maatregelen voor om zwakke schakels in de Noord-Hollandse kustverdediging te versterken. De duinen en de binnenduinrand gelden als kwetsbaar gebied in de grondwaterverordening, de provincie wil de winning van natuurlijk duinwater tot een minimum terugbrengen en de infiltratie en terugwinning inpassen in het duinmilieu. De provincie zet daarnaast in op verminderde belasting van het oppervlaktewater door ongezuiverde lozingen in het buitengebied terug te dringen. In de planperiode wil de provincie ecologische waterkwaliteitsdoelen vaststellen en tot die tijd kosteneffectieve maatregelen uitvoeren die gericht zijn op nationale en Europese doelen.

3.4.4 Provinciaal milieubeleidsplan Noord-Holland

In het Provinciaal Milieubeleidsplan staan de milieudoelen van de provincie. Ook wordt daarin beschreven hoe die moeten worden gerealiseerd en binnen welke termijn.

Het biedt gemeenten en waterschappen een kader voor hun beleid en geeft ondernemers en burgers inzicht in toekomstige ontwikkelingen en maatregelen.

Voor de provincie is het de basis voor de vergunningverlening en handhaving. Daarnaast gebruikt de provincie het milieubeleidsplan om te kijken welke rol het milieu moet spelen in andere beleidsplannen.

Met dit plan wil de provincie bijdragen aan:

  • Het voorkomen van schade aan de menselijke gezondheid
  • Duurzaam produceren en consumeren
  • Vergroten van de kwaliteit van de leefomgeving
  • Hierbij wordt prioriteit gegeven aan:
  • Bodemsanering en de uitvoering baggerprogramma's
  • Regie op handhaving
  • Duurzame energie
  • Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS)

Prioriteiten bij de uitvoering van het PMP

Kwaliteit van de leefomgeving vormt een centraal thema in het programma. Dit betekent dat hieraan prioriteit wordt gegeven en dat de doelstellingen voor de thema's lucht, geluid en externe veiligheid, die in belangrijke mate bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving, uit het Milieubeleidsplan worden gerealiseerd.

Aan de duurzaamheidthema's energie, duurzaam ondernemen en duurzame mobiliteit wordt aandacht gegeven bij de reguliere advisering bij ontwikkelingslocaties. De doelstellingen voor het thema natuur en landschapskwaliteit sluiten aan bij de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PP) en zijn tevens in lijn met landelijk beleid. De doelstellingen voor het thema bodem sluiten aan bij het landelijk beleid (Nationaal Milieubeleidsplan 4). Voor het thema afval zijn de activiteiten en de doelstellingen gericht op preventie en tevens gericht op de nuttige toepassing (hergebruik) van herbruikbaar afval. De provinciale doelstellingen en activiteiten omtrent het thema water worden in overleg met regionale waterbeheerders uitgewerkt in deelstroomgebiedvisies en deelstroomgebiedplannen.

Milieubeleidsplan 2009-2013

Het nieuwe Milieubeleidsplan moet eind 2013 leiden tot het bereiken van de Europese en nationale milieunormen. Het plan heeft twee overkoepelde doelen: het voorkomen van schade aan de menselijke gezondheid, het stimuleren van duurzame ontwikkeling, zonder afwenteling van milieubelasting. De provincie stelt tweejarige uitvoeringsprogramma's op (2010-2011 en 2012-2013) waarin de uitvoering van dit het nieuwe Milieubeleidsplan meer in detail wordt vastgelegd.

3.5 Gemeentelijk Beleid

3.5.1 Structuurvisie (2005)

De structuurvisie Velsen 2015, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 december 2005, heeft als doel een actueel en samenhangend kader te scheppen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente tot aan 2015. Het is een ruimtelijke vertaling en een verdere uitwerking van de toekomstvisie 2010. Het programma dient te leiden tot een versterking van de ruimtelijke kwaliteit en de leefkwaliteit. De nota spitst zich toe op de vraag waar de verdere verstedelijking van Velsen plaats kan vinden en hoe dit moet gebeuren. Het plangebied is opgenomen als ontwikkellocatie. Zowel bij de uitleggebieden als bij de herstructurering van bestaande gebieden geldt dat de wezenlijke kwaliteiten en de leefbaarheid niet aangetast mogen worden. De belangrijkste ruimtevraag voor de gemeente Velsen ligt op het gebied van wonen.

Om aan de huidige en toekomstige woningvraag te voldoen moet de samenstelling van de voorraad drastisch worden gewijzigd en dient er tevens een kwantitatieve toevoeging plaats te vinden. De ruimte hiervoor is zeer beperkt. Uitleggebieden zijn er nauwelijks.

3.5.2 Woonvisie

In de woonvisie beschrijft de gemeente welke resultaten men wil bereiken op het gebied van wonen in de periode tot 2015. Verschillende nota's die op Rijks en provinciaal niveau zijn verschenen hebben als input gediend. Geconstateerd wordt dat er meer behoefte is aan keuzevrijheid en kwaliteit. Niet alleen kwaliteit van de woning, maar ook aan kwaliteit van de woonomgeving. In de woonvisie wordt voorts geconstateerd dat er gelet op de bouwopgave van 2200 woningen voor de periode tot 2015, creatief en economisch met de ruimte moet worden omgesprongen. Dit betekent dat er op sommige plekken de hoogte ingegaan moet worden om op andere plekken de bouw van grondgebonden woningen mogelijk te maken.

Woningvoorraad

Het rijksbeleid spreekt zich uit voor een verhouding van 65% koop en 35% huur van de woningvoorraad. In tegenstelling tot het rijksbeleid streven wij voor Velsen naar een verhouding van 55% koop en 45% huur binnen de gestelde planperiode. Door de beperkte uitbreidingsmogelijkheden zal de transformatie van de woningvoorraad grotendeels binnen bestaand stedelijk gebied plaats moeten vinden. Dit bemoeilijkt het proces. Bij nieuwbouwplannen op aanvullende locaties streven wij naar een verhouding van 30% huur en 70% koop om de verhouding 55-45 voor Velsen te bereiken. Bij herstructureringsplannen zal dit afhankelijk van de planvorming variëren.

3.5.3 Landschapsbeleidsplan

In de Structuurvisie Velsen 2015 benoemt de gemeente de versterking van de ecologische en landschappelijke structuur als één van de hoofddoelstellingen. Deze is uitgewerkt in het Landschapsbeleidsplan (vastgesteld door de Raad op 28 januari 2010).


De doelstelling van het Landschapsbeleidsplan is vierledig:

  • het omschrijven van het streefbeeld voor het Velsense landschap anno 2015 (met doorkijk naar 2020). Uitgangspunt is te komen tot een vitaal landschap, met ontwikkelingsmogelijkheden binnen een duurzaam en robuust groen raamwerk;
  • het versterken van de (oorspronkelijke) identiteit van het Velsense landschap. Het streven is te komen tot een landschap waarin de ontstaansgeschiedenis van het gebied beleefbaar is;
  • het versterken van de landschappelijke en ecologische samenhang tussen verschillende onderdelen, landschapelementen of waardevolle deelgebieden. Het verbinden van de verschillende landschapstypen en grotere groengebieden is cruciaal voor zowel het ecologisch functioneren als de beleving en 'leesbaarheid' van dit landschap;
  • het opstellen van een inspiratiebron en toetskader voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente, voor het uitwerken van ruimtelijk beleid op gemeentelijk niveau (bijvoorbeeld van bestemmingsplannen) of met andere overheden.

Het plangebied valt in het Landschapsbeleidsplan binnen de deelgebieden 'Burgemeester Rijkenspark e.o' (deelgebied 5) en 'agrarisch gebied Santpoort-Zuid' (deelgebied 6). Hieronder volgen de uitgangspunten die voor het bestemmingsplangebied relevant zijn

Burgemeester Rijkenspark e.o:

Voor het Burgemeester Rijkenspark bestaat een beheerplan dat op korte termijn ten uitvoer moet worden gebracht. De hoofddoelstelling hierin is het aanbrengen van differentiatie in de padenstructuur en in de verschillende bosgedeelten, waardoor voor een duidelijke ruimtelijke structuur wordt gezorgd. De Boschbeek wordt hierbij beter zichtbaar gemaakt.

In overleg met eigenaren van buitenplaatsen zoals Spaarnberg wordt gekeken hoe het beheer van hun eigendommen geoptimaliseerd kan worden.

Het Burgemeester Rijkenspark raakt bijna aan de binnenduinrandzone ten westen van Santpoort. Daarmee kan het een belangrijk onderdeel vormen van een, vrijwel aaneengesloten verbinding tussen het gebied rond de Westbroekplas en het duingebied, via de Verdolven Landen. Barrières vormen hier de Hoofdstraat en de A208.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1600LECKBERGEN1-R001_0006.jpg"

Afbeelding 6: ecologische verbindingen. Bron: Landschapsbeleidsplan / Structuurvisie Velsen 2015

Agrarisch gebied Santpoort-Zuid

  • water

Belangrijke watergangen in het gebied zijn de Jan Gijzenvaart, de Delft en de Boschbeek. Langs de Jan Gijzenvaart en de Delft wordt een onderwateroever / plas-draszone aangelegd. Hierdoor houden zij hun kenmerkende rechte verloop, maar is tegelijk de functie als ecologische verbinding vormgegeven. Hiermee is zowel in oost-west als in noord-zuid richting een lange ecologische verbinding gerealiseerd.

De Boschbeek mondt in dit deelgebied via een tweetal watergangen uit in de Delft. Het doel is om de oevers van deze watergangen ecologisch aan te passen. Via deze watergangen wordt het agrarisch gebied Santpoort-Zuid enerzijds verbonden met het Burgemeester Rijkenspark en de duinen en anderzijds met de Verdolven Landen en Spaarnwoude. Voor het laatste dient een verbinding langs een watergang gemaakt te worden naar en onder de Hoofdstraat door.

  • zichtlijnen

Het streven is om langs de oostzijde van dit oorspronkelijk open gebied een lange zichtlijn in noord-zuid richting te herstellen. Samen met de volkstuincomplexen en met de paardenstalling/manege aan de Sportlaan wordt bekeken wat de mogelijkheden zijn om dit doorzicht weer mogelijk te maken.

Op een drietal plaatsen op de rand van Santpoort-Noord en –Zuid is gezorgd voor herstel van het kenmerkende uitzicht over de lagergelegen weilanden heen. Ook bij de entree van Santpoort-Noord vlakbij het viaduct, wordt getracht deze zichtrelatie met het open agrarisch gebied te herstellen.

  • paardenhouderij

Veel van de graslanden in dit gebied is in gebruik ten behoeve van de paardenhouderij. Via het bestemmingsplan wordt getracht de bebouwingsmogelijkheden en inrichting van het erf goed te reguleren. In overleg met de betrokkenen wordt getracht door middel van erfbeplanting de ruimtelijke uitstraling van de clusters van bouwwerken in de open ruimte te verbeteren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1600LECKBERGEN1-R001_0007.jpg"

Afbeelding 7 Visie Landschapsbeleidsplan

Legenda:Gele pijlen: zichtlijn; Blauw: watergang; Turquoise:natuurvriendelijke oever of plas-dras zone langs watergang (indicatief); Groene ovalen:verbeteren erfbeplanting (indicatief): Groene sterren: aanplant solitaire bomen (indicatief)

3.5.4 Ruimte voor Groen

Op 11 juni 2009 heeft de gemeenteraad het nieuwe groenbeleidsplan “Ruimte voor Groen” vastgesteld. Het grootste deel van het plangebied is in Ruimte voor Groen gerekend tot de hoofdgroenstructuur van de gemeente Velsen. Het gebied is cultuurhistorisch en natuurwetenschappelijk gezien van grote waarde. Bovendien vormt het een schakel in een nog te ontwikkelen ecologische structuur waarbij het duingebied met het gebied rond de Westbroekplas en de Hekslootpolder wordt verbonden. Bij de vaststelling van het groenbeleidsplan is tevens besloten de procedure tot het aanwijzen van het Burgemeester Rijkenspark tot gemeentelijk monument, op te starten. Zodra het park aangewezen is als monument, zal dit worden verwerkt in het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1600LECKBERGEN1-R001_0008.png"

Afbeelding 8 Uitsnede kaart Hoofdgroenstructuur uit “Ruimte voor Groen”. De groene arcering geeft de hoofdgroenstructuur weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1600LECKBERGEN1-R001_0009.jpg"

Afbeelding 9 Uitsnede uit kaart Ecologische structuur “Ruimte voor Groen”: de blauwe vlakken geeft de, nog te ontwikkelen ecologische verbindingszone weer; groene arcering: te verbinden groengebieden; gele arcering: parken/buitenplaatsen met ecologisch beheer

3.5.5 Nota Monumentenzorg Velsen

Op 3 februari 2005 heeft de gemeenteraad de beleidsnota Monumentenzorg Velsen vastgesteld. De beleidsnota geeft de visie van de gemeente op de monumentenzorg weer. Leidraad hierbij is een zorgvuldig beheer en weloverwogen behoud van het architectonisch en cultuurhistorisch erfgoed, in samenspel met rijk, provincie en particulieren. Het gaat nadrukkelijk om cultuurhistorisch en/of architectuurhistorisch waardevolle objecten, cultuurhistorisch groen en objecten en structuren van historisch-geografische betekenis en bebouwingsstructuren. In verband met het voeren van het integraal gemeentelijk beleid is het van belang dat er een goede afstemming plaatsvindt tussen diverse gemeentelijk disciplines. Cultuurhistorie wordt als vast onderdeel betrokken bij planontwikkelingen en –uitvoering.

3.5.6 Verkeersbeleid

In het Lokaal Verkeer- en Vervoersplan 2004 (LVVP) zijn de beleidshoofdlijnen op het gebied van verkeer en vervoer voor de gemeente Velsen vastgelegd. Knelpunten en mogelijke oplossingen worden besproken. Doelstelling van het LVVP is het vergroten van de verkeersveiligheid, de leefbaarheid en de bereikbaarheid.

Voldoende parkeergelegenheid voegt extra kwaliteit toe aan de woning. Op 29 september 1999 is door de Velsense Gemeenteraad een “Leidraad voor de inrichtingswerken van de openbare ruimte” (LIOR) vastgesteld. Hierin is een overzicht opgenomen van het aantal parkeerplaatsen dat in Velsen gerealiseerd dient te worden bij nieuwbouwprojecten.

3.5.7 Milieubeleid

De gemeente Velsen heeft in samenwerking met de Milieudienst IJmond een Meerjaren Milieubeleidsplan (MBP) opgesteld. In het MBP is voor de periode 2008-2012 het gemeentelijke milieubeleid opgesteld en vertaald in concrete doelstellingen. Aandachtspunten in het MBP zijn:

  • Het waarborgen van de leefbaarheid,
  • optimaal gebruik van de regelgeving,
  • de voorbeeldfunctie van de gemeente,
  • het bevorderen van duurzame ontwikkeling
  • en het realiseren van klimaatbeleidsdoelstellingen.

Waar mogelijk wordt meervoudig ruimtegebruik toegepast, waarbij ondergronds bouwen, gestapeld bouwen en het combineren van functies belangrijke elementen zijn. Bij het herinrichten van terreinen dan wel bij uitbreidingswensen wordt uitgegaan van het mengen van functies als wonen, detailhandel, horeca en niet hinderlijke bedrijvigheid. Binnen de gemeente is in navolging van de milieuvisie een beleidsplan duurzaam bouwen vastgesteld. In dit beleidsplan worden de ambities beschreven op het gebied van duurzaam bouwen in relatie tot bouwprojecten en de openbare ruimte. Het toepassen van meervoudig ruimtegebruik is één van de ambities.

3.5.8 Maatschappelijk beleid, sport en recreatie

In de Structuurvisie Velsen is aangegeven dat voor Sportpark de Elta wordt gehandhaafd op de huidige locatie en dat ze qua capaciteit niet worden uitgebreid. Indien uitbreiding van de capaciteit toch noodzakelijk wordt, kan dit alleen binnen de contouren van het huidige sportcomplex door het toepassen van een andere ondergrond. Vaste gebruiker van De Elta is omnisportvereniging Terrasvogels met voetbal, honkbal en softbal. De gemeente is eigenaar van de grond van het sportcomplex dat wordt verhuurd aan de vereniging, waarbij de clubgebouwen onder eigen beheer van de vereniging vallen.

Gezien de ontwikkelingen op het terrein van kinder-/naschoolse opvang in en op sportcomplexen en het aanstellen van combinatiefuncties (sport-onderwijs) zal hiermee rekening te worden gehouden in dit bestemmingsplan.

In het plangebied liggen tevens de Parnassia school en de locatie van het in 2007 afgebrande dorpshuis Het Terras. Het Terras maakt nu gebruik van tijdelijke huisvesting. Het bestemmingsplan zal een nieuwe basisaccomodatie mogelijk maken. In de Structuurvisie (2005) wordt Het Terras ook al genoemd als mogelijke herontwikkelingslocatie, waarbij wordt aangegeven dat de maatschappelijke voorzieningen eventueel kunnen worden gecombineerd met woningbouw.

In het plangebied ligt ook het OCK (Orthopedagogisch Centrum Kennemerland) 'het Spalier'. Deze organisatie richt zich op jongeren van 0-18 jaar die te maken hebben met psychosociale problemen.

3.5.9 Prostitutie

Per 1 oktober 2000 is het algemene bordeelverbod (artikel 250bis Wetboek van Strafrecht) opgeheven. Dit betekent dat het exploiteren van prostitutie (in bordelen of anderszins) vanaf deze datum een legale beroepsuitoefening is. Door de gemeenteraad van Velsen is in september 2000 de nota Integraal prostitutiebeleid vastgesteld. In de nota wordt aangegeven dat er een vergunningplicht is voor seksinrichtingen en dat raam- en straatprostitutie niet is toegestaan. Ruimtelijk gezien is er door de raad aangegeven dat alleen in het havengebied van Velsen maximaal 2 seksinrichtingen gevestigd mogen zijn. In de rest van de gemeente is geen seksinrichting toegestaan.

3.5.10 Horeca, Bed & Breakfast

Er is één horecavoorziening aanwezig in het Zwitserse Chalet. Er is geen horecabeleid dat van toepassing is.

Op 8 juli 2010 is de beleidsnotitie ‘Bed & Breakfast gemeente Velsen 2010’ vastgesteld. Als gevolg van dit beleid zal toegestaan worden dat in een woning en in een agrarische bedrijfswoning incidenteel, bedrijfsmatig logies (Bed & Breakfast) verleend wordt, waarbij de woning door de hoofdgebruiker wordt bewoond. Maximaal 40% van het totale woonoppervlak van de woning mag voor deze functie worden gebruikt, met een maximum van 50 m2 binnen de bebouwde kom of 100 m2 buiten de bebouwde kom. Het maximum aantal gasten dat gebruik mag maken van de voorziening is binnen de bebouwde kom gesteld op vier, buiten de bebouwde kom is het maximum aantal gasten acht. Een omgevingsvergunning is benodigd om een Bed & Breakfast te mogen starten, in de regels zijn hiervoor randvoorwaarden opgenomen.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden, Onderzoek En Verantwoording

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan diverse milieu- en andere sectorale aspecten die mogelijk beperkingen kunnen opleveren voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Ten aanzien van het aspect milieu wordt ter inleiding het volgende opgemerkt.

Via de milieuwetgeving en de ruimtelijke ordening wordt getracht milieubelastende en milieugevoelige functies zo goed mogelijk te scheiden, teneinde overlast zoveel mogelijk te voorkomen. Dit beïnvloedt de bestemmingstoekenning en de juridische regeling van de bestemmingen. In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de verschillende relevante milieuaspecten zowel binnen als buiten het plangebied.

4.2 Bedrijven En Milieuhinder

Een goede ruimtelijke ontwikkeling streeft naar het bevorderen van een duurzame ruimtelijke kwaliteit in een dynamische samenleving. Het is helder dat duurzame ruimtelijke kwaliteit mede richting en inhoud geeft aan het criterium “een goede ruimtelijke ordening”. Een goede ruimtelijke ordening houdt ook in het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten doet in de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" (editie 2009) een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie ten opzichte van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand bedrijven gesitueerd worden. De publicatie geeft adviesafstanden die gemotiveerd kunnen worden toegepast bij ruimtelijke ordening.

De adviesafstanden hangen samen met gebiedskenmerken. Het is mogelijk om door middel van maatregelen overlast te beperken en daardoor af te wijken van de afstanden. In dit geval zal aangetoond moeten worden welke maatregelen worden genomen om de overlast te beperken. Aan de hand hiervan kan dan gemotiveerd worden afgeweken van de standaard adviesafstanden. Voor de realisatie van nieuwe ontwikkelingen zal getoetst worden aan de richtafstanden.

4.3 Externe Veiligheid

Het bestemmingsplan is beoordeeld op verschillende externe veiligheidsaspecten uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (het Bevi), de circulaire 'risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (RNVGS, 2010) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

De verantwoordingsplicht is aan de orde als het invloedsgebied van een Bevi-inrichting over het gebied waarvoor een ruimtelijk plan wordt opgesteld, valt. Wanneer er een transportas (weg, spoor of vaarweg) waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, in het plangebied is gelegen, dient het plan eveneens te worden verantwoord. Indien er sprake is dat het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van een buisleiding moet er eveneens worden getoetst of wordt voldaan aan de waarden zoals deze zijn opgenomen in genoemd besluit. Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)

Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6 contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N), de fN- curve. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1 % letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

De provincie Noord-Holland heeft een toetsingskader (stappenplan) groepsrisico opgesteld voor de beoordeling van ruimtelijke plannen. Om te kunnen bepalen of een BEVI-inrichting en/of het vervoer van gevaarlijke stoffen voldoet aan de externe veiligheidsnormen, moeten eerst het plaatsgebonden risico en het groepsrisico worden bepaald.

De te volgen Wro procedure is voor zowel het Bevi als de circulaire Rnvgs en het Bevb het wettelijke instapmoment om een ruimtelijk plan te toetsen.


Er zijn geen gasontvangstations en geen buisleidingen aanwezig voor vervoer van gevaarlijke stoffen in het plangebied aanwezig. In het plangebied zijn geen vaarwegen aanwezig waarover vervoer van gevaarlijk stoffen plaatsvindt. Het plangebied is in het westen deels begrensd door het spoor. Over dit spoor vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.

De volgende risicobronnen zijn van invloed op het plangebied.

DSM Agro

Op basis van het convenant dat de minister van VROM en V&W met DSM Agro heeft afgesloten, is de vestiging van DSM Agro in IJmuiden per 1 januari 2010 gesloten. Hierdoor is het structurele spoorvervoer van de gehele stroom ammoniak tussen Geleen en IJmuiden (gemiddeld 116.000 ton/jaar) definitief beëindigd. Het externe veiligheidsrisico door dit bedrijf is daarmee vervallen.


Vervoer LPG over rijksweg A208

Het transport van LPG over de A208 is dermate laag frequent dat zowel ten aanzien van het PR als het GR er geen bezwaren zijn.

het bestemmingsplan is tevens naar de Veiligheidsregio kennemerland gestuurd (VRK). Op 2 september 2010 hebben wij hierover van de VRK een advies gekregen. Dit advies is als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.

4.4 Luchtkwaliteit

In 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Volgens deze wet is sprake van een plan dat niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Het plan hoeft niet meer te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. In het plangebied wordt ruimschoots aan de luchtkwaliteitsnormen voldaan. De conclusie is dat de Wet luchtkwaliteit geen knelpunt vormt voor de vaststelling van het plan.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder liggen er zones rond verkeerswegen, spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Een zone is een aandachtsgebied waarbinnen voor het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onderzoek moet worden gedaan naar de optredende geluidbelasting. Ook vanwege de luchthaven Schiphol zijn er aandachtsgebieden. Als de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde van een geluidbron overschrijdt, kan een hogere waarde procedure worden gevoerd. Een hogere waarde kan worden vastgesteld tot de maximale ontheffingswaarde voor de betreffende geluidbron.

Het plangebied ligt niet binnen zones van vanwege industrielawaai en niet binnen zones die betrekking hebben op de luchthaven Schiphol.

In dit bestemmingsplan worden op drie locaties nieuwe woningen mogelijk gemaakt. In hoofdstuk 6 wordt voor deze locaties de situatie in verband met weg- en railverkeerslawaai beschreven.

Voor dit bestemmingsplan is een geluidrapport opgesteld, met als doel de geluidsbelastingen te bepalen op de ontwikkellocatie aan de Litslaan en de locatie voor de verplaatste boerderij met woonhuis. Het geluidrapport (Weg- en railverkeerslawaai mbt nieuw te bouwen woningen ter hoogte van de Litslaan te Sanpoort, AV consulting, rapport AV.0855 van 10 februari 2011) is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

4.6 Bodem

Het doel van de bodemtoets bij ruimtelijke plannen is de bescherming van de bodem. Een bodemonderzoek moet worden uitgevoerd om te kunnen beoordelen of de bodem geschikt is voor de geplande functie en of sprake is van een eventuele saneringsnoodzaak. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het wijzigen of opstellen van een bestemmingsplan of projectbesluit. Daarnaast is in de Bouwverordening geregeld dat het oprichten van gebouwen pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Om die reden dient bij iedere nieuwbouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek te worden vastgesteld. Het onderzoek mag niet meer dan 5 jaar oud zijn en moet de vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan dient aanvullend onderzoek plaats te vinden. Voor het plangebied is een bodemkwaliteitskaart en bodembeheerplan opgesteld die de algemene bodemkwaliteit ter plaatse van het gehele plangebied als schoon aanmerkt. Hierdoor kan bij ontwikkelingen in veel gevallen worden volstaan met alleen historisch onderzoek. Dit historisch onderzoek dient ter verificatie van de hypothese dat sprake is van een onverdachte gebied met betrekking tot bodemverontreiniging. Voorwaarde hiervoor is dat het historisch onderzoek uitwijst dat op de locatie geen bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden.

Voorbeelden van bodembedreigende activiteiten kunnen bijvoorbeeld zijn;

" De (voormalige) aanwezigheid van ondergrondse brandstoftanks

" Voormalige kassencomplexen

" Gedempte watergangen

" Met puin verharde wegen

" Grond- of slibdepots

Daarnaast kan uit het historisch onderzoek blijken dat (op een gedeelte van de locatie) reeds een bodemonderzoek heeft plaatsgevonden, waarbij een verontreiniging is aangetoond die een belemmering zou kunnen vormen voor de beoogde gebruiksfunctie. Indien deze situatie zich voordoet dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden om de eventuele ernst van de verontreiniging en de eventuele noodzaak tot bodemsanering vast te stellen.

Verkennend bodemonderzoek

Indien uit historisch onderzoek blijkt dat sprake is van bodembedreigende activiteiten of een bodemverontreiniging die de beoogde gebruiksfunctie in de weg staat dan dient de hypothese dat sprake is van een onverdacht gebied met betrekking tot bodemverontreiniging verworpen te worden en dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden ter plaatse van de verdachte terreindelen.

Beschikbare gegevens plangebied

Voor de locatie zijn er bij de Milieudienst IJmond geen gegevens beschikbaar over de kwaliteit van de bodem. Er een bodemkwaliteitskaart vast gesteld, deze is wettelijk alleen te gebruiken bij grondverzet. Het is wettelijk verboden om te bouwen op verontreinigde grond. Om deze reden moeten bij de bouw altijd gegevens over de kwaliteit van de bodem bekend zijn. De wet bodembescherming stelt dat de kwaliteit van de bodem geschikt moet zijn voor het beoogde gebruik van de locatie/ het gebied. De mate waarin de bodem verontreinigd mag zijn, is hiervan afhankelijk. Als uit de resultaten van een verkennend bodemonderzoek blijkt dat er geen belemmering bestaat voor het beoogde gebruik, kan een geschiktheidsverklaring worden afgegeven. Als uit de resultaten blijkt dat er mogelijk wel een belemmering is, wordt nader bodemonderzoek geadviseerd. In een nader bodemonderzoek wordt de ernst van de verontreiniging beoordeeld en de saneringsurgentie bepaald. Een bouwvergunning kan pas worden afgegeven als de bodem (eventueel na sanerende maatregelen) geschikt is voor het beoogde gebruik. Voor de twee ontwikkellocaties in het plangebied zijn de gegevens van de bodemkwaliteit aanwezig. Hieruit blijkt dat er vanuit bodem geen belemmeringen worden voorzien voor de toekomstige functies.

4.7 Ecologie

In Europa zijn door de Europese Unie richtlijnen opgesteld voor de bescherming van de natuur, de Habitat- en Vogelrichtlijn. Hierin worden regels gesteld voor de bescherming van zowel natuurgebieden als voor bedreigde planten- en diersoorten. Eén van de doelstellingen is het creëren van een Europees netwerk van natuurgebieden, Natura 2000 genaamd. In de nabijheid van het plangebied ligt het Natura 2000 gebied De Kennemerduinen.

Een vertaling van dit EU-beleid voor soortbescherming naar Nederlands niveau is de Flora- en faunawet. Hierin worden bedreigde inheemse planten- en diersoorten als beschermd aangewezen. Gebiedsbescherming wordt in Nederland geregeld in de Natuurbeschermingswet. Hierin worden waardevolle natuurgebieden als beschermd aangewezen. Ruimtelijke plannen als o.a. bestemmings-, bouw- en sloopplannen moeten aan deze wet- en regelgeving voldoen.

Wetgeving met betrekking tot de bescherming van de natuur richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming). Verder zijn van belang de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Soortbescherming
Soortbescherming wordt geregeld in de Flora- en faunawet. In deze wet is een aantal planten en dieren aangewezen als beschermd. Deze beschermde organismen mogen niet zonder reden in hun bestaan worden aangetast. Belangrijk is het feit dat beschermde organismen ook buiten natuurgebieden voorkomen. In hoofdstuk 6 wordt per ontwikkelingslocatie ingegaan op de ter plaatse aanwezige beschermde soorten.

Gebiedsbeschermingsaspecten
Gebiedsbescherming wordt voornamelijk geregeld in de Natuurbeschermingswet. Belangrijk is dat ruimtelijke projecten niet zonder meer mogen worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden. Projecten die in de nabijheid van beschermde Natuurgebieden worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben en of zij verstoring zullen veroorzaken. Indien dit het geval is, kan doorgang van het project mogelijk belemmeringen ondervinden. De provincie is hiervoor het bevoegde gezag. Voor bestemmingsplannen en wijzigingen hiervan, kan het noodzakelijk zijn dat een vergunning ex artikel 19d Natuurbeschermingswet aangevraagd moeten worden. Op relatief korte afstand van het plangebied is het Habitatrichtlijngebied Kennemerland-Zuid gesitueerd.


Habitatrichtlijn
Het afwegingskader van de Habitatrichtlijn staat bekend als de Habitattoets. Deze bestaat uit een Voortoets en eventueel een zogenoemde "passende beoordeling" als uit een Voortoets blijkt dat er mogelijk significante gevolgen zijn. De belangrijkste aspecten bij de beoordeling van mogelijke invloed op natuurgebieden aan de orde komen zijn: oppervlakteverlies, verontreiniging, verdroging, geluid, licht, verstoring door mensen, mechanische effecten en versnippering. Uit de beoordeling volgt dat een aantal van de in het bestemmingsplan opgenomen plannen op relatief korte afstand van het habitatgebied zijn gesitueerd maar dat in alle gevallen, andere, meer storende activiteiten tussen de beoogde woningbouwgebieden en habitatgebied zijn gesitueerd (verkeerswegen, treinverkeer). De conclusie is dat door de plannen geen effecten op beschermde natuurgebieden optreden.

Ecologische Hoofdstructuur
Naast de Natuurbeschermingswet is de EHS van toepassing. De voorgenomen plannen zijn buiten de EHS gesitueerd, maar een klein deel van het plangebied maakt wel deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur. De overige gronden hebben wel een agrarische bestemming en de agrarische functie willen wij ook in de toekomst behouden. Door het agrarisch gebruik van de gronden het wordt karakter en de openheid hiervan behouden. Het zicht op het gebied en de openheid in het gebied zijn belangrijke landschappelijke kwaliteiten. Want ondanks het gegeven dat de gronden niet meer onder de EHS vallen, blijven deze kwaliteiten aanwezig en is het bestemmingsplan gericht op het behoud hiervan. Ook de realisering van een goede ecologische verbinding blijft een belangrijk voornemen.

4.8 Duurzaamheid

Gemeentelijk beleid voor duurzaam bouwen

Gemeente Velsen en de Milieudienst IJmond hebben ter ondersteuning en invulling van deze beleidsdoelstellingen een lokaal beleid geformuleerd in "Kwaliteit en duurzaam bouwen" en in het milieubeleidsplan 2008-2012.


Klimaatakkoord Gemeenten en Rijk 2007-2011

Het Rijk en de gemeenten hebben een klimaatakkoord ondertekend. Hierin staan afspraken over energiebesparing en de overgang naar duurzame energie. De gemeenten onderschrijven de ambities van het kabinet: een reductie van de uitstoot van broeikasgassen van 30% in 2020 ten opzichte van 1990, een energiebesparingspercentage van 2% energiebesparing per jaar en een aandeel van 20% duurzame energie in 2020. De ambitie is dat in 2020 de nieuwbouw energieneutraal is en dat het energieverbruik van woningen en gebouwen in 2020 met meer dan 50% is verlaagd. Om resultaten te boeken en om innovatie te stimuleren wordt de energieprestatie coëfficiënt voor nieuwe woningen in 2011 aangescherpt naar 0,6 en in 2015 naar 0,4. Nu er afspraken zijn gemaakt over energiebesparing en de overgang naar duurzame energie, zal er ook naar toe gewerkt moeten worden.


GPR Gebouw® 4

Om inzicht te krijgen in de duurzaamheid van nieuwbouwprojecten stimuleert de Milieudienst IJmond en de gemeente Velsen het gebruik van GPR Gebouw® 4. GPR Gebouw® 4 is een relatief eenvoudig instrument waarmee prestaties gemeten kunnen worden, compleet met rapportcijfers van 1 tot 10. Een score van 6.0 is representatief voor het wettelijke niveau van het Bouwbesluit. Dit instrument kijkt breder dan alleen energie. De GPR-lijst kan online ingevuld worden. De kosten van het gebruik van GPR Gebouw® 4 worden gedragen door de Milieudienst IJmond. De GPR berekening dient bij de bouwaanvraag aangeleverd te worden. De ambitie van de gemeente is een 7.0 te scoren op het thema energie en gemiddeld een 7.0 voor de thema's milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde.

4.9 Cultuurhistorie

Binnen het kader van het bestemmingsplan omvat cultuurhistorie alle aspecten van het cultuurhistorisch erfgoed zoals: archeologische en bouwkundige monumenten, landschappelijke elementen en structuren, stedenbouwkundige structuren en delen van de infrastructuur. Het binnen een plangebied aanwezige cultuurhistorische erfgoed moet worden behouden en vormt de basis voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het gaat niet alleen om de erkende en wettelijk beschermde monumenten. De wijze van bescherming via het bestemmingsplan is afhankelijk van de aard en eigenschappen van de cultuurhistorische elementen of gebieden. Het kan daarbij gaan om meer dan zuiver conserveren. Een alternatieve strategie komt voort uit het Belvedere-beleid: 'behoud door ontwikkeling'. Het gaat daarbij om maatwerk. Van belang zijnde aspecten zijn: (archeologische) rijksmonumenten, provinciale en gemeentelijke monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten, cultuurhistorisch waardevolle of karakteristieke bebouwingsstroken, gebouwen en onderdelen van dorpskernen alsmede bekende en te verwachten archeologische waarden. In gebieden waar archeologische waarden voorkomen, of een reële verwachting bestaat dat zij aanwezig zijn, dient bij gebiedsontwikkeling en substantiële bodemingrepen hiermee rekening te worden gehouden [Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz)].

Het archeologisch erfgoed kan zijn:

  • beschermde terreinen op grond van de Monumentenwet;
  • terreinen van groot archeologisch belang volgens de Archeologische Monumenten Kaart;
  • terreinen met reële archeologische verwachtingswaarden volgens de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden en de gemeentelijke Archeologische Waardenkaart.

De Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening Velsen bieden bescherming aan monumenten en stads- en dorpsgezichten. Per 1 september 2007 is de wijziging van de Monumentenwet ten behoeve van de archeologische monumentenzorg 1988 (Wet op de archeologische monumentenzorg) in werking getreden. Daarin is bepaald dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (Monumentenwet art. 38a). Dat betekent dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet alleen rekening moet worden gehouden met bekende monumenten, maar ook met de mogelijkheid dat in bepaalde terreinen nog archeologische resten in de bodem aanwezig zijn.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

Op grond van het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) dient in de toelichting afzonderlijk te worden aangegeven welke de gevolgen voor het plan zijn voor de waterhuishouding.

In 2000 is door de Europese Unie de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) aangenomen. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlaktewater en het grondwater. Bij de uitwerking op nationaal en regionaal niveau van de KRW zijn zogenoemde waterlichamen vastgesteld. Binnen het plangebied is ook een waterlichaam opgenomen, namelijk de Jan Gijzenvaart. Voor alle waterlichamen zijn maatregelen beschreven om de doelstellingen te realiseren.

Op basis van een door Rijnland uitgevoerde studie is de aanleg van een natuurvriendelijke oever langs de Jan Gijzenvaart opgenomen in een Stroomgebiedplan. Dit stroomgebiedsplan ligt in Brussel ter besluitvorming.

In het rapport van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw is geconcludeerd dat Nederland zijn waterhuishouding niet op orde heeft. Water dient in de toekomst een mede-ordenend principe te worden. In het bestemmingsplan wordt daarom aandacht besteed aan waterkwaliteit en -kwantiteit. Recent is er een Nationaal waterakkoord gesloten tussen het Rijk, gemeenten, waterschappen en provincies, waarin opgenomen is hoe de partijen met water wensen om te gaan. De opgave is te zorgen voor veiligheid en te beschikken over voldoende mogelijkheden voor waterberging ter voorkoming van wateroverlast, watertekort en het verslechteren van de waterkwaliteit. De watertoets is ingevoerd om te kijken in hoeverre hier aan voldaan wordt.

5.1 Waterbeheer

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Rijnland is verantwoordelijk voor het water kwaliteits- en kwantiteitsbeheer.

Het beheer van watersysteem is gericht op het bereiken van een veilig watersysteem, waarbij afwenteling van waterproblemen in tijd en ruimte worden voorkomen. Dit wordt bereikt door versnippering van het watersysteem tegen te gaan en het realiseren van een biologisch en ecologisch gezond watersysteem.

Het beleid richt zich daarnaast op het benutten en bufferen van schoon gebiedseigen water, het aanpakken van vervuiling bij de bron en het voorkomen van verspreiding van (diffuse) verontreinigingen.

5.2 Oppervlaktewater

Het plangebied ligt in de binnenduinrand en kenmerkt zich door de aanwezigheid van welsloten en duinrellen. De welsloten dienen hierbij tevens als kavelsloten. De Delft, de Jan Gijzenvaart en de Bosbeek maken onderdeel uit van het boezemstelsel en wateren af op het Noorder Buiten Spaarne.

Langs de Jan Gijzenvaart wordt er naar gestreefd, vanwege de KRW, eenzijdig een natuurvriendelijke oever aangebracht, die via Haarlem doorloopt tot aan het Noorder Buiten Spaarne. Daarnaast wordt langs de Delft op de oostoever een natuurvriendelijke oever aangebracht tot aan de Kleverlaan in Haarlem. Beide maatregelen zullen de ecologische kwaliteit van het watersysteem verder verbeteren.

5.3 Grondwater

Het plangebied wordt De Leck en de Bergen genoemd; als de naam snel wordt uitgesproken klinkt het als de “lekkende bergen” en dat is precies wat er aan de hand is: het is een overgangsgebied waar het door de duinen opgevangen water uitstroomt.

In onderstaande figuur is de infiltratie- en kwelsituatie weergegeven, waarbij de oranje kleur staat voor infiltratie en blauw voor kwel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1600LECKBERGEN1-R001_0010.jpg"

Afbeelding 10 infiltratie en kwel

Kwel levert direct potenties voor natuurontwikkeling. In Velsen komen niet veel kwelsituaties voor, waarbij de meest voorkomende bovendien samenvalt met woonbebouwing (Velserbroek) of met kwel met een hoog zout gehalte (Noord- en Zuid-Spaarndammerpolder).

Vanwege de lage maaiveldligging van de Blekersbuurt is een deepwellsysteem aangebracht, waarmee actief het grondwater wordt verlaagd. Dit systeem ligt ook gedeeltelijk in de gemeente Bloemendaal en is aangebracht vanwege stopzetting van waterwinning in het Nationaal Park zoals deze zich heeft voorgedaan voor 2002. In nevenstaande figuur zijn de locaties van de deepwells aangegeven. Het effect van deze onttrekkingen is overigens verwerkt in bovenstaande infiltratie- en kwelkaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1600LECKBERGEN1-R001_0011.jpg"

Afbeelding 11 deepwells

5.4 Riolering

De kern van Santpoort-Zuid bestaat voornamelijk uit een gemengd rioolstelsel. In de Rijkensparkbuurt wordt het hemelwater ter plaatse geïnfiltreerd in de bodem. Deze mogelijkheid is aanwezig vanwege de relatief lage grondwaterstand ter plaatse (meer dan 2 meter diep).

Ook in de Blekersbuurt is inmiddels hemelwater afgekoppeld van de riolering. Dit water wordt vanwege de hoge grondwaterstanden in het gebied afgevoerd naar de Jan Gijzenvaart. Een beperkt deel wordt daarnaast afgevoerd naar de Scheisloot (grenssloot tussen Bloemendaal en Velsen).

Al het afvalwater van Santpoort-Zuid wordt door het hoofdgemaal aan de Van Dalenlaan afgevoerd naar Santpoort-Noord. Bij het gemaal is tevens een riooloverstort aanwezig op de Jan Gijzenvaart.

Om het aantal riooloverstorten te reduceren is zoals beschreven verhard oppervlak afgekoppeld van de riolering. Daarnaast wordt het afvalwater bij hevige regenval actief opgestuwd door stuwputten, waardoor riooloverstorten worden voorkomen of zolang mogelijk worden uitgesteld.

Vanwege bovengenoemde rioleringsmaatregelen treden riooloverstorten nauwelijks meer op, wat de laatste jaren heeft geleid tot een sterke verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit van de Jan Gijzenvaart.

Binnen het plangebied komen geen ongezuiverde lozingen voor. Binnen het plangebied lozen vijf panden via een systeem voor de individuele behandeling van afvalwater (IBA, klasse 3). Op de nevenstaande tekening zijn de locaties van de IBA's aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1600LECKBERGEN1-R001_0012.jpg"

Afbeelding 12 Locaties IBA's

Voor de bouwlocaties Litslaan en het Terras geldt dat beiden worden aangesloten op de riolering. Het dak en straatwater bij de Litslaan wordt afgekoppeld op de watergang, terwijl bij Het Terras het water gescheiden wordt aangeboden op de erfgrens en vooralsnog wordt aangesloten op een gemengd riool. De nieuwe bedrijfslocatie aan de oostzijde van het spoor leent zich niet voor aansluiting op de riolering. Het afvalwater van het woonhuis en het bedrijf zal ter plaatse gezuiverd dienen te worden. Omdat dit gebied zeer kwetsbaar is voor lozingen, zal hier een IBA klasse 3 geplaatst moeten worden. Op gelijke wijze zijn de bestaande woningen in dit gebied ook voorzien van een IBA klasse 3.

5.5 Waterkering

Binnen de grenzen van het plangebied liggen geen waterkeringen.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Inleiding

De twee ontwikkellocaties in het plangebied zijn de herbouw van het Terras en de verplaatsing van het agrarisch bedrijf aan de Bloemendaalsestraatweg, welke we 'locatie Litslaan' zullen noemen. Hieronder wordt nader ingegaan op beide locaties.

6.2 Boerderijverplaatsing En Woningbouw Litslaan

Voor deze locatie is in 2006 een Nota van uitgangspunten opgesteld (vastgesteld op 2 maart 2006 door de gemeenteraad). Vervolgens is door de aanvrager een bouwaanvraag ingediend, waarvoor op dit moment een artikel-19 procedure loopt. Hieronder een samenvatting van de belangrijkste ruimtelijke uitgangspunten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1600LECKBERGEN1-R001_0013.jpg"

Afbeelding 13 Locatie Litslaan (woningbouw) en nieuw agrarisch perceel

Het agrarisch bedrijf aan de Bloemendaalsestraatweg 4-8 te Santpoort-Zuid veroorzaakt overlast in het omliggende stedelijke gebied. De huidige locatie is bij noodzakelijke modernisering uit bedrijfseconomisch en milieutechnisch oogpunt ongunstig. Er is daarom gekeken naar alternatieve mogelijkheden voor het bedrijf. Een locatie die zich hier goed voor leent is gelegen aan de oostzijde van de spoorlijn binnen het plangebied. Deze locatie past binnen de verschillende milieucontouren en is landschappelijk acceptabel. Bij de verplaatsing van het bedrijf naar de andere zijde van de spoorlijn dient op een goede wijze te worden voorzien in de ontsluiting. Bovendien kan woningbouw pas plaatsvinden wanneer het agrarisch bedrijf wordt verplaatst. Beide locaties zijn dus onlosmakelijk met elkaar verbonden. In deze paragraaf worden de uitgangspunten voor beide locaties verder uitgewerkt.

6.2.1 Locatie voor woningbouw

Op de vrijgekomen locatie kunnen woningen worden gebouwd. In de Nota van uitgangspunten is opgenomen dat hier maximaal 12 woningen kunnen worden gebouwd, met een maximum goot- en nokhoogte van respectievelijk 6 en 9 meter. Op de meest westelijke wordt een vrijstaande woning gerealiseerd. De voorgestelde inrichting voorziet in het doortrekken van de bestaande Litslaan waarbij aan de oostzijde de mogelijkheid ontstaat woningen te realiseren. De woningen dienen daarbij in de voorgevelrooilijn gebouwd te worden van de bestaande woningen aan de Litslaan. Voorbij de boerderij wordt de doorgetrokken Litslaan in westelijke richting afgebogen. Ook langs deze ontsluiting vindt éénzijdige bebouwing plaats, waarbij de tuinen op het zuiden georiënteerd zijn en de voorzijde gericht is op de boerderij. De bebouwing bestaat uit 2 onder 1 kap woningen, en een vrijstaande woning, waarbij de kopgevel van de eindwoning een specifieke uitstraling dient te verkrijgen. Door deze verkaveling wordt de ruimte om de boerderij open gehouden. Dit wordt versterkt door de de bestaande overige bedrijfsgebouwen deels te slopen. Onderstaande afbeelding laat de principeverkaveling zien van de nieuwbouwlocatie. Met deze verkaveling blijft de bestaande weide aan de Bloemendaalsestraatweg behouden, waarbij de monumentale waarde van de boerderij goed tot haar recht blijft komen en het gebied een overwegend open karakter blijft behouden. Een verdere uitwerking van de principeverkaveling in een inrichtingsplan is nodig om kwaliteit en openheid te concretiseren.

Wanneer de agrarische functie van het perceel is verdwenen, kan de monumentale boerderij gebruikt worden als reguliere woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1600LECKBERGEN1-R001_0014.png"

Afbeelding 14 principeverkaveling Litslaan

6.2.2 Locatie voor nieuw agrarisch bedrijf

Voorwaarde bij de verplaatsing van het bedrijf is dat het een volwaardig agrarisch bedrijf blijft. Om te kunnen bepalen of er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf is een bedrijfsplan opgesteld, waarin het aantal dieren met bijbehorende NGE (Nederlandse Grootte Eenheden) is opgenomen. Met circa 70 NGE is er sprake van een volwaardig agrarisch bedrijf. Naast de agrarische bedrijfsvoering zijn op het huidige bedrijf 22 pensionpaarden aanwezig. Pensionpaarden worden niet gezien als een agrarische bedrijfsactiviteit maar een recreatieve activiteit en het is dan ook niet de bedoeling dat dit aantal toeneemt. Door de provincie is aangegeven dat de toegestane ruimte voor het stallen van pensionpaarden aan een maximum wordt verbonden.

Tabel: NGE berekening

Diersoort Aantal Norm per dier Totaal nge

Fokschapen 50 0,065 3,25

Lammeren 25 0,065 1,63

Zoogkoeien 35 0,345 12,08

Jongvee 35 0,200 7,00

Fokpaarden 14 1,870 26,18

Pensionpaarden 22 1,870 41,14

Totaal 91,28

Omdat het houden van pensionpaarden volgens landelijke regelgeving geen agrarische activiteit betreft, moet er in het bestemmingsplan een regeling worden opgenomen om deze vorm van paardenhouderij (ook wel het recreatief medegebruik van agrarische bedrijven genoemd) te reguleren. Uit bovenstaande tabel (afkomstig uit de Nota van Uitgangspunten voor de Boerderijverplaatsing) kan ten behoeve van een algemene regel voor het "recreatief medegebruik" op alle agrarische bedrijven in het plangebied, worden afgeleid dat meer dan de helft van de agrarische bedrijfsvoering moet bestaan uit de agrarische hoofdactiviteit. Wanneer het recreatief medegebruik in de vorm van het stallen van pensionpaarden minder dan de helft uitmaakt van de totale bedrijfsvoering is er sprake van een ondergeschikte activiteit (zie tabel: 41.14/91.28 = 45% van de totale bedrijfsvoering bestaat uit het houden van pensionpaarden).

Voordat de bouw van het nieuwe bedrijf kan starten, moet eerst de ontsluiting worden geregeld. Op dit moment is deze geregeld via een onbewaakte spoorovergang. Het is niet wenselijk dat er meer bewegingen over de onbewaakte spoorovergang komen. De ontwikkeling kan dan ook pas plaatsvinden nadat door ProRail een alternatieve ontsluitingsroute is aangelegd. Meer over deze ontsluitingsroute is opgenomen in de volgende paragraaf. Voorts gelden de volgende uitgangspunten:

  • Nieuw agrarisch bouwperceel van 100 bij 60 meter (6.000 m2);
  • Op het perceel mag één bedrijfswoning worden gebouwd;
  • 35% van het agrarische bouwperceel mag bebouwd worden (2.100 m2), dit is exclusief bedrijfswoning ;
  • De maximale goot- en nokhoogte bedragen voor de bedrijfsbebouwing 4 respectievelijk 9 meter en voor de bedrijfswoning 6 respectievelijk 9 meter. Het grondoppervlak van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 120 m2;
  • De afstand van bedrijfsbebouwing (rundvee stallen) ten opzichte van solitaire woningen mag 50 meter bedragen mits het emissiepunt op 100 meter is gelegen. Voor lintbebouwing geldt een minimale afstand van 100 meter;
  • De afstand tussen stankgevoelig object en de gevel van de paardenhouderij mag 25 meter zijn mits het emissiepunt op 50 meter is gelegen;
  • 270 m2 ((3,5 meter * 3,5 meter) * 22 pensionpaarden) mag gebruikt worden ten behoeve van het stallen van 22 pensionpaarden.
  • Buiten het bebouwingsvlak, tussen het spoor en het nieuwe agrarische perceel is een paardenbak toegestaan van 20 bij 60 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1600LECKBERGEN1-R001_0015.jpg"

Afbeelding 15 Inrichting nieuw agrarisch bedrijf

6.2.3 Ontsluiting

Over de spoorverbinding aan de westzijde van het plangebied bevinden zich twee onbewaakte spoorovergangen, waarvan één overgang met hekken kan worden afgesloten. In samenwerking met ProRail wordt gewerkt aan het opheffen van deze twee overgangen en de aanleg van een nieuwe ontsluitingsweg ten behoeve van de woningen aan de oostzijde van het spoor. De twee onbebwaakte overgangen zorgen regelmatig voor gevaarlijke situaties op het spoor. De gemeente en ProRail werken samen aan het veiligmaken van het spoor. Omdat het twee private overgangen betreft, ze zijn niet aangesloten op een openbare weg, worden deze niet voorzien van spoorbomen. Door middel van het aanleggen van een nieuwe ontsluitingsroute kan worden voorzien in een veilige ontsluiting van de woonhuizen gelegen aan de Van Dalenlaan 120 en 122. Wanneer de boerderij wordt verplaatst, zal ook deze middels de nieuwe ontsluitingsroute worden ontsloten.

Het ontwerp voor de weg is opgenomen op de verbeelding, evenwijdig aan het spoor. Ten behoeve van de aanleg van de weg, worden sloten verplaatst. Deze nieuw aan te leggen sloten zijn middels de bestemming Water op de verbeelding aangeduid. Ook is op de verbeelding een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de weg om het perceel aan het Schoterkerkpad 8 te leggen.

In beide gevallen zal het gaan om een weg waarop het snelheidsregime van 30 km/u van toepassing is. Er is zodoende geen akoestisch onderzoek op grond van de Wet geluidhinder noodzakelijk.

In het verleden zijn meerdere alternatieve routes onderzocht. De gekozen route is het meest haalbaar, gelet op kosten, verkeersveiligheid, eigendomsituaties en landschappelijke inpasbaarheid. Het is een korte route en gaat niet over het fietspad. Door de weg te combineren met het spoor vinden er geen extra doorsnijdingen van het landschap plaats.

ProRail heeft in een studie 4 varianten onderzocht, waaronder de nu gekozen ontsluiting. Daarnaast is nog gekeken naar ontsluiting rechtstreeks op de Delftlaan of op het fietspad langs de Deltlaan, waarvoor noordelijk van Van Dalenlaan 120 een weg door het weidegebied moet worden aangelegd. Ook is de variant onderzocht waarbij aansluiting wordt gezocht op het onderhoudspad van het Pim Mulierpark.

Aansluiten rechtstreeks op de Delftlaan is niet mogelijk. Aansluiting op het fietspad langs de Delftlaan is niet wenselijk omdat dan auto- en vrachtverkeer wordt gemengd met fietsers. Dit zorgt voor verkeersonveiligheid. Bovendien vindt de afwikkeling van verkeer dan ook plaats via de gemeente Haarlem. Voor de variant waarbij aansluiting wordt gezocht op het onderhoudspad van het sportpark moet zowel overleg worden gevoerd met de gemeente Bloemendaal als met de gemeente Velsen. Dit is tevens een langere, dus kostbaarder, variant. Ondertunneling van het spoor is financieel niet haalbaar.

6.3 Het Terras

Voor deze locatie is in 2007 een Ruimtelijk Functioneel Kader (RFK) opgesteld (vastgesteld door het college in november 2007; in juni 2009 heeft de gemeenteraad ingestemd met dit RFK). Hieronder volgt een korte samenvatting van de ruimtelijke uitgangspunten zoals deze in het RFK zijn opgenomen. Het nieuwe gebouw, waarin de basisaccommodatie 'Het Terras' een plek zal krijgen, moet aansluiten bij de aanwezige schaal en maat van de omgeving. Hierbij is ook het groene karakter van de buurt belangrijk. De nieuwbouw van het Terras voorziet in een basisaccommodatie op de begane grond met daarop appartementen. De basisaccommodatie sluit als functie goed aan bij de naastgelegen school. De maximale bouwhoogte is 10 meter. Het bruto-vloeroppervlak van de basisaccomodatie zal circa 700 m2 bedragen. De appartementen zullen levensloopbestendig worden uitgevoerd en ze worden gebouwd ten behoeve van de sociale huur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1600LECKBERGEN1-R001_0016.jpg"

Afbeelding 16 Uitgangspunten Het Terras

6.3.1 Bedrijven en milieuzonering

De herbouw van Het Terras vindt plaats in een gebied waar wonen en maatschappelijke voorzieningen zijn gemengd. Er liggen een school, een dorpshuis en een kerk te midden van woningen. Het afgebrande dorpshuis wordt nu herbouwd. Boven het dorpshuis worden woningen gebouwd. Hier worden geen knelpunten voorzien.

6.3.2 Externe veiligheid

Er zijn in de directe omgeving van de locatie geen bedrijven gelegen waar handelingen met gevaarlijke stoffen worden uitgevoerd.

6.3.3 Luchtkwaliteit

De ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Het plan hoeft niet meer te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen.

6.3.4 Geluid

Deze locatie met de bestemming Gemengd, waarbinnen de basisaccomodatie Het Terras en appartementen gerealiseerd kunnen worden, ligt niet binnen zones in het kader van de Wet geluidhinder. De omliggende wegen, de Terrasweg en de Dinkgrevelaan, hebben een maximumsnelheid van 30 km/uur.

6.3.5 Bodem

In de omgeving van de bouwlocatie hebben in het verleden een aantal bodemonderzoeken plaatsgevonden. Hierbij zijn maximaal lichte verontreinigingen aangetroffen. Bij de Terrasweg 89a, de Wulverderlaan 1 en 3 en de Fans Netscherlaan 12 zijn in het verleden ondergrondse brandstoftanks in gebruik geweest. Deze ondergrondse tanks zijn volgens ons bodeminformatiesysteem volgens de daarvoor geldende eisen gesaneerd. Voor zover bij ons bekend is, vormt de bodemkwaliteit ter plaatse van de locatie en de directe omgeving hiervan geen belemmering voor het beoogde bouwplan. Voor de aanvraag van de bouwvergunning moet uit de gegevens van een recent bodemonderzoek, conform de NEN 5740, blijken dat de locatie geschikt is voor woningbouw.

6.3.6 Ecologie

Soortbescherming

Er wordt gebouwd op de plaats van het afgebrande dorpshuis Het Terras. Sinds de brand ligt het terrein braak en het is niet aannemelijk dat op deze locatie beschermde soorten voorkomen.

Gebiedsbescherming

De locatie ligt niet in de nabijheid van een Habitatrichtlijngebied, Natuurbeschermingswetgebied of Ecologische hoofdstructuur. Er is geen sprake van externe werking en er is geen onderzoek nodig.

6.3.7 Cultuurhistorie / archeologie

De ontwikkeling van de locatie Het Terras heeft geen gevolgen voor de cultuurhistorie en archeologie.

6.3.8 Water

In aanvulling op de in hoofdstuk 5 opgenomen waterparagraaf geldt bij de ontwikkeling van Het Terras dat er geen sprake is van uitbreiding van het aangesloten verhard oppervlak. Conform de 14%-regeling van het hoogheemraadschap van Rijnland is dus additief geen oppervlaktewater noodzakelijk. In de Dinkgrevelaan ligt een gemengd rioolstelsel. Bij ontwikkeling dient op de erfgrens een dakwater en vuilwater gescheiden aangeboden te worden, maar zal gekoppeld worden aangesloten op het bestaande gemengd stelsel. Vanwege emissie naar oppervlaktewater is het daarbij niet toegestaan om koper-, lood- en zink in extensieve mate toe te passen.

Hoofdstuk 7 Juridisch Bestuurlijke Aspecten

7.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planvoorschriften. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.

7.2 Inleidende Bepalingen

Wijze van meten

In de voorschriften en op de verbeelding kunnen goot- (of boeibord) en/of bouwhoogtes zijn opgenomen. Indien er alleen sprake is van een bouwhoogte, dan mag de maximale bouwhoogte niet meer bedragen dan op de verbeelding of in de voorschriften staat opgenomen. Er kan hierbij zowel sprake zijn van een platte afdekking als van een andere kapvorm mits de kap niet hoger is dan de aangegeven maximale bouwhoogte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1600LECKBERGEN1-R001_0017.png"

Indien de maximale bouwhoogte in combinatie met de goot-(of boeibord)hoogte wordt gehanteerd is de maximale bouwhoogte te beschouwen als de nokhoogte. Er is in dat geval afdekking toegestaan middels een plat dak of een kap. De kap bestaat uit hellende dakvlakken, waarbij de goot niet hoger is dan de maximale goot- (of boeibord)hoogte. Een dakvlak zal hierbij in zijn geheel onder dezelfde hellingshoek vallen. De beide dakvlakken treffen elkaar in de nok, welke maximaal op de maximaal toegestane bouwhoogte is gelegen. Er dient dus sprake te zijn van een daadwerkelijke nok met evenwijdige dakvlakken.

Er kan ook sprake zijn van een platte afdekking, maar dan is er sprake van een boeibordhoogte. Deze platte afdekking mag dan niet hoger zijn dan de maximaal toegelaten goot- (of boeibord)hoogte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1600LECKBERGEN1-R001_0018.jpg"

Indien in de voorschriften een goot- (of boeibord)hoogte en bouwhoogte is opgenomen maar op de verbeelding een andere goot- en bouwhoogte is opgenomen, dan gelden de op de verbeelding opgenomen hoogtes. Indien in de voorschriften een goot- (of boeibord) en bouwhoogte is opgenomen maar op de verbeelding alleen een bouwhoogte, en geen goot-( of boeibord)hoogte, is opgenomen dan is er sprake van alleen een bouwhoogte.

7.3 Bestemmingsbepalingen

De meeste artikelen spreken voor zich. Voor zover dit iets kan verduidelijken wordt hieronder een korte toelichting gegeven.

7.3.1 Agrarisch

De gronden met een agrarische bestemming en een agrarische functie willen wij ook in de toekomst behouden. Door het agrarisch gebruik van de gronden het wordt karakter en de openheid hiervan behouden. Het zicht op het gebied en de openheid in het gebied zijn belangrijke landschappelijke kwaliteiten. Want ondanks het gegeven dat de gronden niet meer onder de EHS vallen, blijven deze kwaliteiten aanwezig en is het bestemmingsplan gericht op het behoud hiervan. Ook de realisering van een goede ecologische verbinding blijft een belangrijk voornemen.

Pensionpaarden

Het is bekend dat er op de agrarische bedrijven pensionpaarden worden gehouden. Het houden van pensionpaarden is strijdig met de agrarische bestemming, in de nieuwe SVBP (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen; landelijke regelgeving) is duidelijk aangegeven dat agrarische activiteiten gericht zijn op het voortbrengen van "producten". Het houden van pensionpaarden is dit niet, en wordt zodoende "recreatief medegebruik" genoemd. Om een planologische regeling op te nemen om de pensionpaarden toe te staan, is gekozen om het aandeel pensionpaarden ondergschikt te laten zijn aan de agrarische bedrijfsveoring. Op basis van nauwkeurige berekeningen die zijn uitgevoerd ten behoeve van de boerderijverplaatsing Bloemendaalsestraatweg (Ontwikkellocatie Litslaan, zie hoofdstuk 6.2) kan het ondergeschikt zijn van het aandeel pensionpaarden worden gekwanitficeerd op maximaal 49% van de totale bedrijfsomvang, uitgedrukt in NGE (Nederlandse Grootte Eenheid).

Bed & Breakfast

Omdat het bedrijfsmatig verstrekken van logies in de vorm van Bed & Breakfast geen agrarische activiteit is, is gekozen om in het bestemmingsplan de mogelijkheid op te nemen om met een omgevingsvergunning Bed & Breakfast toch toe te staan, omdat agrarische bedrijfswoningen heel geschikt kunnen zijn voor deze activiteit.

Aanlegvergunning

In verband met de aanwezige landschappelijke waarden is een aanlegvergunning opgenomen om de openheid van het landschap en het kavelpatroon te behouden. Het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik is ook aanlegvergunningplichtig. Het is nadrukkelijk de bedoeling dat het open karakter van het landschap behouden blijft. Het zonder aanlegvergunning aanbrengen van beplanting is niet toegestaan. Beplanting aangebracht zonder aanlegvergunning zal verwijderd moeten worden.

Bouwregels

Gebouwde voorzieningen dienen geclusterd te worden binnen het bouwvlak. Ook voorzieningen zoals een paardenbak moeten binnen het bouwvlak worden geclusterd. Voor een deel van het bouwvlak de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - bouwwerken geen gebouw" opgenomen. Hier geldt dat er geen gebouwen mogen worden gebouwd, maar alleen bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen worden geplaatst. Hierbinnen zijn bijvoorbeeld paardenbakken toegestaan.

7.3.2 Bos

Voor het Burgemeester Rijkenspark is de bestemming Bos gekozen omdat deze goed aansluit bij het feitelijk gebruik van het park. In het park zijn enkele woningen gelegen, deze zijn bestemd als Wonen. In verband met de landschappelijke waarden van het gebied zijn delen van gronden behorende bij een woning bestemd als Tuin en Erf en andere delen als Bos. Het appartementengebouw Spaarnberg heeft ook de bestemming Wonen gekregen.

7.3.3 Gemengd

De bestemming Gemengd is opgenomen voor de nieuwbouw van Het Terras. Het wordt een multifunctioneel gebouw, met maatschappelijke voorzieningen op de begane grond en woningen op de verdiepingsniveau's. Zie verder hoofdstuk 6.3.

7.3.4 Wro-zone

Voor de boerderijverplaatsing van de Litslaan/Bloemendaalsestraatweg naar de overzijde van het spoor en de nieuwbouw van woningen op de vrijgekomen locatie aan de Litslaan zijn twee Wro-zones opgenomen. Een ontheffingsgebied voor het bouwen van de nieuwe boerderij en een wijzigingsgebied om de vrijgekomen agrarische gronden te wijzigen naar woningbouw. Zie verder hoofdstuk 6.2. Er is voor gekozen om twee afzonderlijke procedures op te nemen, zodat ook woningbouw kan plaatsvinden zonder boerderijverplaatsing. Voorwaarde voor de vestiging van het nieuwe agrarische bedrijf is wel dat de activiteiten aan de Bloemendaalseweg zijn beeindigd.

7.4 Algemene Bepalingen

7.4.1 Algemene ontheffingsregels en algemene wijzigingsregels

Met de algemene ontheffingsregels kan voor een kleine afwijking van het plan ontheffing worden verleend, tot maximaal 10% van de gegeven maten, afmetingen, percentages. Wanneer de afwijking groter is, maar niet meer dan 15%, is het wenselijk om de afweging te maken middels een wijzigingsprocedure. Hierbij kan het ook voorkomen dat een aanduiding of bestemming wordt gewijzigd, mits dit niet tot gevolg heeft dat het plan ingrijpend wordt veranderd.

7.4.2 Monumenten

In algemene zin wordt opgemerkt dat de monumenten - om reden van kenbaarheid - op de verbeelding zijn aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding-monument'. De planregels bevatten verder geen specifieke regels voor de monumenten in het plangebied, anders dan een verwijzing naar de gemeentelijke of provinciale monumentenverordening of de Monumentenwet 1988. De bescherming van de desbetreffende gebouwen is afdoende verzekerd via de Monumentenwet (artikel 11) en de monumentenverordeningen van de provincie en de gemeente. Om die reden wordt in het bestemmingsplan ook niet het vereiste van een sloopvergunning voor monumenten opgenomen.

Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Voor de verschillende ontwikkelingen die meegenomen zijn in dit plan is reeds door de gemeenteraad een economische afweging gemaakt.

Er is overwegend sprake van een bestaand gebied met reguliere uitbreidingsmogelijkheden. Hoewel er sprake is van uitbreidingsmogelijkheden (met name op basis van bestaande bouwrechten) is er geen sprake van kosten. Met uitzondering van enkele ontwikkelingslocaties zijn er geen financiële consequenties verbonden aan de vaststelling van het bestemmingsplan “De Leck en De Bergen”.

Net als het Burgemeester Rijkenspark is de Bosbeekschuur eigendom van de gemeente Velsen. In het kader van het bestemmingsplan zijn er geen kosten om te verhalen voor een ontwikkeling ervan met een anterieure overeenkomst of een exploitatieplan. Hetzelfde geldt voor de ontwikkelingen rond Het Terras.

Voor wat betreft de verplaatsing van de boerderij en woningbouw op de vrijkomende locatie aan de Litslaan, zal er een anterieure overeenkomst gesloten worden met de ontwikkelaar. Dit zal worden gedaan wanneer gebruik wordt gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid en de details verder zijn uitgewerkt en duidelijk is wie de woningen gaat bouwen. Verder betreft dit een private ontwikkeling waarbij de gemeente geen partij is. De gemeente heeft wel in het verleden toegezegd dat de planschade voor rekening van de gemeente komt. Voor de aanleg nieuwe ontsluitingsweg geldt dat de te dempen sloot aan de westzijde van Schoterkerkpad 8 reeds in eigendom is bij NS Vastgoed BV en Railinfratrust BV. Hiervoor hoeft in het kader van het bestemmingsplan geen overeenkomst gesloten of exploitatieplan opgesteld te worden.

Kosten voor uitbreidingen die mogelijk zijn op basis van wijzigingsbevoegdheden, kunnen nog middels een aparte overeenkomst bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid verhaald worden. Gelet hierop is er geen noodzaak tot het opstellen van een exploitatieplan, zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening.

Tegemoetkoming in planschade.

Eventuele financiële schade die voort zou komen uit planologische situaties die worden mogelijk gemaakt door middel van dit bestemmingsplan kan worden verhaald door eigenaren door het indienen van een verzoek tot tegemoetkoming in planschade. De gemeente zal een onafhankelijke commissie aanstellen die eventuele verzoeken beoordeelt.

Het is vervolgens aan de gemeente of deze schade weer wordt verhaald op een derde partij. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid van dit plan gewaarborgd. Dit geldt met name voor de ontwikkeling van de boerderijverplaatsing zoals genoemd in hoofdstuk 6.2.

Hoofdstuk 9 Inspraak En Vooroverleg

Van 4 juni tot en met 15 juli 2010 heeft het voorontwerp bestemmingsplan De Lecken De Bergen ter visie gelegen. Gedurende deze termijn zijn 21 schriftelijke reacties binnengekomen van burgers en maatschappelijke organisaties. De reacties zijn soms per thema behandeld (bijvoorbeeld voor de boerderijverplaatsing, hier kwamen zeer veel verschillende reacties op binnen. Voor het overzicht zijn deze reacties waar mogelijk gebundeld). Andere reacties zijn per inspreker behandeld.

Van de wettelijke overlegpartners hebben Gasunie, VROM-inspectie, Natuurmonumenten, Kamer van Koophandel, Brandweer Kennemerland en de Provincie Noord-Holland een schriftelijke reactie gestuurd. Van de overige instanties hebben wij geen reactie ontvangen.

De complete inspraakrapportage is opgenomen in de bijlagen bij de toelichting.

Vervolgens heeft het plan als ontwerp ter inzage gelegen van vrijdag 27 mei 2011 tot en met donderdag 7 juli 2011. Tijdens deze periode zijn 24 zienswijzen ingediend. Daarvan waren er 18 ontvankelijk en 6 niet ontvankelijk.

De zienswijzen zijn behandeld in de Nota behandeling zienswijzen die als bijlage is opgenomen bij de toelichting.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Totaal

Bijlage 1 Totaal