KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Kantoor
Artikel 6 Recreatie
Artikel 7 Verkeer
Artikel 8 Water
Artikel 9 Leiding - Gas
Artikel 10 Leiding - Hoogspanning
Artikel 11 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Artikel 12 Leiding - Olie
Artikel 13 Leiding - Water
Artikel 14 Waarde - Archeologie
Artikel 15 Waterstaat - Tunnel
Artikel 16 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 17 Anti-dubbeltelregel
Artikel 18 Algemene Bouwregels
Artikel 19 Algemene Gebruiksregels
Artikel 20 Aanduidingsregels
Artikel 21 Algemene Ontheffingsregels
Artikel 22 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 23 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 24 Overgangsrecht
Artikel 25 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
1.2 Plangebied
1.3 Doel
1.4 Geldende Bestemmingsplannen
Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Situatie
2.1 Ontstaansgeschiedenis
2.2 Bestaande Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Europa
3.3 Rijk
3.4 Provincie
3.5 Gemeente
Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden
4.1 Inleiding
4.2 Milieu
4.3 Water
4.4 Kabels, Leidingen En Straalpaden
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
5.1 Inleiding
5.2 Uitgangspunten
5.3 Ontwikkeling
5.4 Uitvoering
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Inleiding (Keuze Planvorm)
6.2 Inleidende Regels
6.3 Bestemmingsregels
6.4 Algemene Bepalingen
6.5 Handhaving
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Planeconomie
7.2 Planschade
Hoofdstuk 8 Overleg En Inspraak
8.1 Uitkomsten Overleg
8.2 Conclusie
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat Van Recreatieactiviteiten
Bijlage 1 Overzicht Luchtkwaliteitsnormen
Bijlage 2 Advies Vrk

Bestemmingsplan Zuiderscheg

Bestemmingsplan - gemeente Velsen

Vastgesteld op 03-02-2011 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Zuiderscheg van de gemeente Velsen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0453.Bp1200ZUIDERSCHEG1-R001 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen.

1.3 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden opgesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft

1.6 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.7 bebouwingspercentage

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen. Bij het ontbreken van een percentage mogen de gronden volledig worden bebouwd, tenzij in de bestemmingsregels anders is bepaald;

1.8 bedrijfsgebouw

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.9 begane grond

een bouwlaag waarvan het vloerpeil ten hoogste 1,3 m boven het peil ligt

1.10 behendigheidsrijden

het rijden met motorvoertuigen waarbij controle van het motorvoertuig het belangrijkste aspect betreft, waaronder het doen van rijproeven, het geven van instructie en lessen met betrekking tot dit aspect. Onder behendigheidsrijden wordt niet verstaan het houden van snelheidswedstrijden of -lessen met auto's/motoren/motorvoertuigen of motorcrossen e.d..

1.11 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-gebonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.12 bergbezinkbassin

een rioleringssysteem voor het tijdelijk opslaan en laten bezinken van rioolwater;

1.13 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bijgebouw

een (vrijstaand of aangebouwd) gebouw, niet voor bewoning bestemd, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, zoals garages, hobbyruimten, bergingen en huisdierenverblijven;

1.16 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.17 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.18 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.19 bouwperceel

een aangesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegelaten.

1.20 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel

1.21 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.22 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.23 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van het bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.24 dagrecreatieve voorzieningen

recreatie-elementen, zoals wandelparken, lig- en speelweiden, dierenweiden, dagkampeerterreinen, trimbanen, recreatie te water, uitzichtheuvels, speelvijvers, picknickplaatsen;

1.25 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.26 dakkapel

een uitstekend dakvenster in een hellend vlak van het hoofdgebouw, waarbij de afstand van de onderzijde van dakkapel tot de vloer van de daar ondergelegen bouwlaag minimaal 0,8 m bedraagt en de afstand van de onderzijde van de dakkapel tot de goothoogte van de dakkapel maximaal 1,7 m bedraagt. De afstand die aanwezig dient te zijn tussen goothoogte dakkapel en bouwhoogte van de woning bedraagt minimaal 1 rij dakpannen.

De breedte van de dakkapel mag aan de voorzijde van het gebouw maximaal 2,8 m bedragen, waarbij de afstand tussen de dakkapel en het hart van de bouwmuur minimaal 1,0 m moet bedragen; Indien een woning breder is dan 5,6 m mag de breedte van de dakkapel maximaal 50% van de gevelbreedte bedragen, waarbij de afstand tussen de dakkapel en het hart van de bouwmuur minimaal 1,0 m moet bedragen.

Voor een dakkapel aan de zijkant van een gebouw gelden dezelfde regels als voor een dakkapel aan de voorzijde.

Aan de achterzijde bedraagt de afstand van dakkapel tot hart bouwmuur minimaal 0,5 m, voor de achterzijde geldt geen maximale breedte;

1.27 dakopbouw

een ondergeschikte derde bouwlaag van het hoofdgebouw;

1.28 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.29 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.30 dienstverlening

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;

1.31 ecologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de samenhang van de in het gebied voorkomende organismen en hun leefmilieu;

1.32 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond;

1.33 erker

een uitgebouwd venster, geplaatst op het onbebouwbaar erf (tuin), die ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en hier een functioneel onderdeel van uit maakt, met een maximale diepte van 1,5 m en niet hoger dan de eerste volledige bouwlaag;

1.34 erotisch getinte vermaaksfunctie

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.35 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.36 geluidgevoelige functies

bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.37 geluidgevoelige gebouwen

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.38 geluidzoneringsplichtige inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.39 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt;

1.40 hogere grenswaarde

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.41 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.42 horecabedrijf

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en maaltijden, overwegend voor gebruik ter plaatse of voor het bedrijfsmatig verstrekken van logies, één en ander gepaard gaande met dienstverlening, waarbij verstaan wordt onder:

Horeca I

Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken. Binnen deze categorie worden de volgende subcategorieën onderscheiden:

Ia Aan detailhandelsfunctie verwante horeca

Automatiek; Broodjeszaak; Cafetaria; Croissanterie; Koffiebar; Lunchroom; IJssalon; Snackbar; Tearoom; Traiteur.

Ib Overige lichte horeca

Bistro; Shoarma/grillroom; Restaurant (zonder bezorg- en/of afhaalservice);

Ic Bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking

Bedrijven genoemd onder 1a en 1b met een bedrijfsoppervlak van meer dan 250m²; Restaurant met bezorg- en/ of afhaalservice (oa. Pizza, chinees, drive-inn).

Id Bedrijven welke bedrijfsmatig logies verstrekken

Hotel/pension

Horeca II

Bedrijven die normaal gesproken ook delen van de nacht geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken:

IIa algemeen

Bar; Bierhuis; Biljartcentrum/ snookercentrum; Café; Proeflokaal;; Dansscholen;

IIb bedrijven waar verkoop van (soft)drugs plaatsvindt

Coffeeshops;

Horeca III

Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts geopend zijn en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen:

III a Dancing; Discotheek/muziekcafé; Nachtclub; Partycentrum

1.43 kampeermiddel

a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;

b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde,

één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.44 kampeerterrein

een terrein met daarbij behorende voorzieningen, ter beschikking gesteld voor het houden van recreatief nachtverblijf in kampeermiddelen en/of voor het plaatsen, dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen;

1.45 kantine

een onderdeel van een gebouw waar tegen beperkte vergoeding dranken en etenswaren worden verstrekt ten behoeve van de gebruikers van de hoofdfunctie;

1.46 kantoor

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;

1.47 kelder

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,3 m boven het peil ligt;

1.48 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare –al dan niet begroeide- deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur;

1.49 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, (sociaal-)medische, (sociaal-)culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.50 milieudeskundige

de Milieudienst IJmond of diens rechtopvolger;

1.51 monument

een rijks/provinciaal/ gemeentelijk monument zoals bedoeld in de monumentenwet;

1.52 natuurlijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.53 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt;

1.54 nutsvoorzieningen

transformatorgebouwen, gebouwen ten behoeve van de gasvoorziening en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen;

1.55 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak dat strekt tot vergroting van het woongenot

1.56 peil

voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:

de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:

de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

indien in of op het water wordt gebouwd;

het Nieuw Amsterdams Peil;

1.57 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.58 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.59 recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.60 risicovolle inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten

1.61 scheidingslijn

een lijn die de scheiding vormt tussen de gedeelten van een bestemmingsvlak waarop verschillende hoogte/ bebouwingspercentages mogelijk zijn toegelaten;

1.62 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.63 Staat van Bedrijfsactiviteiten

De Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt;

1.64 standplaats

een mobiel bouwwerk, met een beperkt assortiment ten behoeve van detailhandel;

1.65 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.66 verblijfsrecreatieve doeleinden

voorzieningen gericht op recreatief nachtverblijf in kampeermiddelen, zoals bijvoorbeeld standplaatsen, was- en toiletgebouwen en gebouwen ten behoeve van receptie, kantine en andere groepsruimten;

1.67 verdieping

een boven de begane grond gelegen bouwlaag;

1.68 verkoopvloeroppervlakte

een voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

1.69 voorkeursgrenswaarde

de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Afstanden

afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot erfafscheidingen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn;

2.2 De breedte en lengte of diepte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren;

2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwdelen;

2.4 De dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 De goot- (of boeibord) hoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, dakkapellen niet meegerekend;

2.6 De hoogte van bouwlagen

Van de bovenkant van een vloer tot de bovenkant van de vloer van de erboven liggende bouwlaag;

2.7 De inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 De inwendige nokhoogte

van de bovenkant van de zoldervloer tot het hoogste punt van de binnenkant van de nok.

2.9 De oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 De verdiepingshoogte

van de bovenkant van een vloer tot de bovenkant van de verdieping.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen en gevel- en kroonlijsten buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,0 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. Bedrijfsactiviteiten welke zijn opgenomen in de bij de regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten, tot en met de op de verbeelding aangegeven maximale categorie, dit met uitzondering van inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer en Bevi- inrichtingen;
  2. b. een aardgas tankstation ten behoeve van motorvoertuigen;

ter plaatse van de aanduiding:

  1. c. waterzuiveringsinstallatie, is tevens een rioolwaterzuiveringinstallatie toegestaan, voor zover voorkomend in ten hoogste categorie 4.2 en overeenkomstig SBI-code 9001 A2, welke is opgenomen in de bij de regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  2. d. antennemast, is een antennemast toegestaan;

met de daarbij behorende:

  1. e. verkeersvoorzieningen;
  2. f. groenvoorzieningen;
  3. g. nutsvoorzieningen:
  4. h. parkeervoorzieningen;
  5. i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  6. j. waterlopen en waterpartijen.

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen ten behoeve van de bestemming gelden de volgende regels:

3.3 Ontheffing van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 3.1, onder a:

  1. a. om bedrijven toe te laten in één categorie hoger dan in artikel 3.1 opgenomen, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op specifieke werkwijze) geacht kan worden te behoren tot de in artikel 3.1 genoemde categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  2. b. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren in de in artikel 3.1 genoemde categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;

met inachtneming van het volgende:

  1. c. geluidszoneringsplichtige inrichtingen en risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. bermen en beplanting;
  3. c. voet- en fietspaden;
  4. d. speelvoorzieningen;
  5. e. waterlopen, waterpartijenen oevers;

ter plaatse van de aanduiding:

  1. f. (nv), is een nutsvoorziening toegestaan;

met de daarbij behorende:

  1. g. parkeervoorzieningen;
  2. h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen op de gronden ten behoeve van de bestemming gelden de volgende regels:

Artikel 5 Kantoor

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Kantoor aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. kantoren;

met de daarbij behorende:

  1. b. wegen en paden;
  2. c. groenvoorzieningen;
  3. d. parkeervoorzieningen;
  4. e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen op de gronden ten behoeve van de bestemming gelden de volgende regels:

Artikel 6 Recreatie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Recreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. recreatieterreinen, dagrecreatieve voorzieningen en recreatieactiviteiten tot en met maximaal milieucategorie 2 welke zijn opgenomen in de bij de regels behorende Staat van Recreatieactiviteiten
  2. b. gebouwen en bouwwerken ten behoeve van de dagrecreatieve voozieningen, het onderhoud en beheer en sanitaire voorzieningen;

ter plaatse van de aanduiding:

  1. c. (sr-fwd), is een specifieke vorm van recreatie toegestaan, namelijk behendigheidsrijden voor terreinwagens en quads (niet zijnde autocircuits, motorcrossterrein e.d.), zover de activiteit naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot maximaal milieucategorie 2 als bedoeld in de VNG uitgave "Bedrijven en milieuzonering, editie 2009";

met de daarbij behorende:

  1. d. wegen, paden en parkeervoorzieningen;
  2. e. waterlopen en waterpartijen;
  3. f. groenvoorzieningen;
  4. g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.2 Bouwregels

Voor het bouwen op de gronden ten behoeve van de bestemming gelden de volgende regels, tenzij anders is aangeduid:

6.3 Ontheffing van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 6.1, onder a:

  1. a. om recreatieve activiteiten toe te laten in één milieucategorie hoger dan in artikel 6.1opgenomen, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op specifieke werkwijze) geacht kan worden te behoren tot de in artikel 6.1 genoemde milieucategorieën van de Staat van Recreatieactiviteiten;
  2. b. om recreatieve activiteiten toe te laten die niet in de Staat van Recreatieactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren in de in artikel 6.1 genoemde milieucategorieën van de Staat van Recreatieactiviteiten;

met inachtneming van het volgende:

  1. c. geluidszoneringsplichtige inrichtingen en risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan.

Artikel 7 Verkeer

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten en paden;
  2. b. voet- en rijwielpaden;
  3. c. parkeervoorzieningen;

ter plaatse van de aanduiding op de kaart:

  1. d. (nv), is een nutsvoorziening toegestaan;

met de daarbij behorende:

  1. e. bruggen, tunnels en viaducten;
  2. f. speelvoorzieningen;
  3. g. groenvoorzieningen;
  4. h. waterlopen en waterpartijen;
  5. i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.2 Bouwregels

Voor het bouwen op de gronden ten behoeve van de bestemming gelden de volgende regels:

Artikel 8 Water

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterberging;
  2. b. waterhuishouding;
  3. c. waterlopen;
  4. d. recreatief medegebruik;

met de daarbij behorende:

  1. e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder dammen en/of duikers, bruggen, oeverbeschoeiingen en aanlegsteigers.

8.2 Bouwregels

Voor het bouwen op de gronden ten behoeve van de bestemming gelden de volgende regels:

Artikel 9 Leiding - Gas

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het aanleggen en in standhouden van ondergrondse gasleidingen

9.2 Bouwregels

9.3 Ontheffing van de bouwregels

9.4 Aanlegvergunning

Artikel 10 Leiding - Hoogspanning

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Hoogspanning aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het aanleggen en in standhouden van ondergrondse hoogspanningsleidingen

10.2 Bouwregels

10.3 Ontheffing van de bouwregels

10.4 Aanlegvergunning

Artikel 11 Leiding - Hoogspanningsverbinding

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Hoogspanningsverbinding aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een hoogspanningsverbinding van ten hoogste 150 kV.

11.2 Bouwregels

11.3 Ontheffing van de bouwregels

11.4 Aanlegvergunning

Artikel 12 Leiding - Olie

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Olie aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het aanleggen en in standhouden van ondergrondse olieleidingen.

12.2 Bouwregels

12.3 Ontheffing van de bouwregels

12.4 Aanlegvergunning

Artikel 13 Leiding - Water

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Water aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het aanleggen en in standhouden van ondergrondse waterleidingen.

13.2 Bouwregels

13.3 Ontheffing van de bouwregels

13.4 Aanlegvergunning

Artikel 14 Waarde - Archeologie

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. het herstel, het behoud en de ontwikkeling van de archeologische waarden.

14.2 Bouwregels

14.3 Aanlegvergunning

Artikel 15 Waterstaat - Tunnel

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat - Tunnel aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming (primaire bestemming), mede bestemd voor ondergrondse tunnels en bouwwerken en gebouwen ten behoeve van het wegverkeer.

15.2 Bouwregels

15.3 Ontheffing van de bouwregels

15.4 Aanlegvergunning

Artikel 16 Waterstaat - Waterkering

16.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de instandhouding van de primaire waterkering waaronder de kernzone van de waterkering en de beschermingszone van de waterkering;

Met de daarbijbehorende:

  1. b. waterstaatwerken, zoals taluds, dijken en (onderhouds)wegen;
  2. c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde van wetbouwkundige aard, zoals duikers, keerwanden, beschoeiingen en kadermuren en andere werken zoals hulpmiddelen voor verkeer te water.

16.2 Bouwregels

Voor het bouwen op de gronden gelden de volgende bepalingen, tenzij op de verbeelding anders is aangeduid:

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 17 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 18 Algemene Bouwregels

18.1 Overschrijding bouwgrenzen

Artikel 19 Algemene Gebruiksregels

19.1 Verboden

Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, de bestemmingsomschrijving en de overige regels.

19.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. opslagplaats voor bagger en grondspecie;
  2. b. opslagplaats voor vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw-)materialen, afval, puin, grind of brandstoffen;
  3. c. uitstalling-, opslag,- stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen;
  4. d. seksinrichting;
  5. e. aan huis gebonden bedrijf.

19.3 Geen strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:

  1. a. vormen van gebruik als bedoeld in lid 19.2, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge de bestemming, bestemmingsomschrijving en/of de overige regels mag worden gebruikt;
  2. b. het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming;
  3. c. het uitoefenen van detailhandel voor zover dit een normaal en ondergeschikt bestanddeel uitmaakt van de totale bedrijfsuitoefening, zoals ingevolge de regels is toegestaan.

19.4 Ontheffing

Burgemeester en wethouders verlenen ontheffing van het bepaalde in lid 19.1, indien strikte toepassing van het verbod leidt tot beperkingen in het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen worden gerechtvaardigd.

Artikel 20 Aanduidingsregels

20.1 Geluidzone - industrie

Binnen de op de kaart voor Geluidzone - industrie aangeduide gronden is het bouwen van nieuwe gebouwen met een geluidsgevoelige bestemming, in overeenstemming met het bepaalde in hoofdstuk 2 in dit plan, uitsluitend toegestaan, indien is gebleken dat de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein op de gevels van de gebouwen met deze geluidsgevoelige bestemmingen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.

20.2 vrijwaringszone - buisleidingenstraat

Ter plaatse van de aanduiding vrijwaringszone - buisleidingenstraat zijn de gronden tevens gereserveerd voor een nationale leidingenstrook.

20.3 wro-zone - wijzigingsgebied

Ter plaatse van de aanduiding wro-zone - wijzigingsgebied zijn burgemeester en wethouders op basis van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd, voor zover de gronden zijn gelegen binnen het op de verbeelding aangewezen wijzigingsgebied "wro-zone-wijzigingsgebied", de bestemming van de gronden te wijzigen in de bestemming Verkeer waarbij de onderstaande randvoorwaarde geldt:

  1. a. de gronden mogen uitsluitend ten behoeve van een calamiteitenboog worden gewijzigd in verkeer.

Artikel 21 Algemene Ontheffingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, ontheffing verlenen van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsregels en toestaan dat het verloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. c. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen, met ten hoogste 3,0 m worden overschreden en geen vergroting van bestemmings- of bouwvlakken inhouden anders dan bedoeld onder a, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

Bij de beoordeling van een verzoek om ontheffing wordt rekening gehouden met eerder verleende ontheffingen op basis van dit artikel, om te beoordelen of maximale ontheffingsmogelijkheden al dan niet worden overschreden.

Artikel 22 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op het in geringe mate wijzigen van het aangeduide bebouwingsvlak en/of de bestemming, mits:

  1. a. de structurele opzet van het plan niet aanmerkelijk zal worden aangetast;
  2. b. het karakter van de bebouwing niet aanmerkelijk zal worden aangetast;
  3. c. de bebouwingscapaciteit van het bebouwingsvlak niet meer dan 15% zal worden gewijzigd

Bij de beoordeling van een verzoek om toepassing van de wijzigingsbevoegdheid wordt rekening gehouden met eerder gepleegde wijzigingen op basis van dit artikel om te beoordelen of maximale maten en/of oppervlakten al dan niet worden overschreden.

Artikel 23 Algemene Procedureregels

Op de voorbereiding van een besluit omtrent wijziging, uitwerking, ontheffing, of nadere eis is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 24 Overgangsrecht

24.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

24.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 25 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Zuiderscheg.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 3 februari 2011.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Het gebied Zuiderscheg is gelegen tussen diverse infrastructurele werken, er is een concentratie van diverse bedrijvigheid in het uiterste noordelijke deel van het gebied en er komen geen woningen in het gebied voor. Het overige en grootste gedeelte van het plangebied wordt gedomineerd door de groene en recreatieve functies. Ontwikkelingen in het plangebied hebben zich de afgelopen jaren uitsluitend voorgedaan op de reeds aanwezige bedrijfsterreinen. Het gebied wordt consoliderend bestemd.

1.2 Plangebied

In het plangebied zijn vier belangrijke verkeerswegen gelegen, te weten de A22, de A9, de A208 en de N202. De A22 ligt aan de meeste westelijke kant van het plangebied en gaat (buiten het plangebied) onder het Noordzeekanaal door via de Velsertunnel. De A9 ligt aan de oostkant van het gebied en gaat via de Wijkertunnel onder het Noordzeekanaal door. Het deel van de Wijkertunnel dat gelegen is op het grondgebied van gemeente Velsen valt wel binnen het plangebied. De N202 (Amsterdamse weg) is in het noorden van de Zuiderscheg gesitueerd en loopt langs het Noordzeekanaal van Velsen naar Amsterdam. De logische begrenzing van het plangebied wordt grofweg gevormd door de A22, A9 en het Noordzeekanaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.Bp1200ZUIDERSCHEG1-R001_0001.jpg"

Afbeelding 1, plangebied

1.3 Doel

De centrale doelstelling voor het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor de Zuiderscheg is gelegen in het feit dat er een eenduidige en actuele planologisch regeling getroffen dient te worden voor dit gebied. In het bestemmingsplan worden de in het plangebied toegestane functies vastgelegd, alsmede de voorwaarden waaronder deze functies zijn toegestaan (bijvoorbeeld bouw- en gebruiksregels).

1.4 Geldende Bestemmingsplannen

Op dit moment zijn vier verschillende bestemmingsplannen vigerend, waarvan de oudste dateert uit 1950. Hieronder een overzicht van de plannen die thans vigeren in het gebied:

Bestemmingsplan Vastgesteld door gemeenteraad Goedgekeurd
door Provincie
Raad van State
2.0 Uitbreidingsplan in hoofdzaak zuid 01-08-1950 08-08-1951 N.V.T.
12.0 Uitbreidingsplan in onderdelen ROP 26-10-1960 07-11-1961 N.V.T.
12.1 De Velserbroek 29-04-1970 15-06-1971 08-09-1975
12.3 Recreatiegebied Spaarnwoude 03-03-1988 04-10-1988 12-07-1990

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.Bp1200ZUIDERSCHEG1-R001_0002.jpg"

Afbeelding 2, vigerende bestemmingsplannen binnen het plangebied

Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Het landschap van het plangebied is het resultaat van een voortdurend dynamische ontwikkeling gedurende meer dan 10.000 jaar. Opmerkelijk is dat het gebied van de Zuiderscheg daarvan gedurende 7.000 jaar oeverzone is geweest, steeds opnieuw de grens tussen land en water.

Tijdens de laatste ijstijd veranderde Nederland bij tijd en wijle in een poolwoestijn. De overblijfselen van de achtereenvolgende landschappen uit deze periode bevinden zich in het plangebied op een diepte van zeventien meter en meer. In het diepste deel van de bouwputten van de Velsertunnel en de Wijkertunnel werden de resten van het jongste landschap, in de vorm van door bevriezing vervormde zandafzettingen, aangesneden. Zij worden bedekt door een veenlaag die rond 8.000 jaar geleden ontstond. Toentertijd bevolkte een gering aantal jagers / verzamelaars onze streken; van deze rondtrekkende families zijn geen sporen aangetroffen.

Het smelten van de grote massa's landijs tegen het einde van de ijstijden deed de zeespiegel wereldwijd met meer dan 100 meter stijgen, waardoor ook het bekken van de Noordzee werd gevuld. Door het geleidelijk afnemen van de snelheid waarmee de zeespiegel steeg en een constante aanvoer van zand kon zich westelijk van het plangebied een strandwal vormen. Deze permanent droogvallende zandrug groeide uit tot een langgerekt waddeneiland en bood daardoor bescherming tegen de golven van de open zee. Hierdoor veranderde de oostelijke helft van Velsen in een waddengebied. Uit het brakke water dat bij vloed steeds verder de veenlaag overstroomde, bezonk klei die zeer rijk is aan wadslakjes. De achtergebleven kleilaag staat bekend als de 'Laag van Velsen'. Bij elke kentering tijdens vloed slibden de klei- en zandplaten hoger op. De hoofdgeul tussen de wadplaten mondde in eerste instantie uit in het zuidwesten, maar rond 3.000 v.Chr. verlegde het zeegat zich plots naar het gebied waar zich momenteel Beverwijk en Heemskerk bevinden. Daarbij schuurde de hoofdgeul zijn bedding uit in de noordoostelijke helft van het plangebied. De geul staat tegenwoordig bekend onder de naam Oer-IJ, zo gekozen omdat het meer dat er van overbleef, sinds de middeleeuwen het IJ wordt genoemd. Het landschap van het plangebied zou gedurende bijna 5.000 jaar, tot aan de aanleg van het Noordzeekanaal, door dit water worden gedomineerd.

Aanvankelijk strekten de wadplaten zich ook in de richting van Driehuis uit. Zij werden doorsneden door enkele forse zijgeulen die zich verder vertakten in kreken en prielen. Echter, nog vóór het einde van de steentijd (2.000 v.Chr.) raakte dit hoog opgeslibde en droogvallende waddengebied met duinzand overstoven. De overheersende westenwind voerde vanaf de zich inmiddels sterk zeewaarts uitbouwende kust ruim voldoende materiaal aan om het duinzand tot in de westzijde van het plangebied te laten reiken. Zodra de gevormde lage duinruggen in de vroege bronstijd (2000 -1800 v.Chr.) begroeid raakten, namen boeren de vruchtbare randzone op de overgang tussen de oude duinen en de getijdengeul van het Oer-IJ in gebruik. Het landschap werd rigoureus ontgonnen en ingericht voor agrarische exploitatie waardoor het natuurlijke milieu veranderde in een cultuurlandschap. Vanaf dat moment ontwikkelden de verschillende delen van het plangebied Zuiderscheg zich met totaal andere accenten, hieronder beknopt weergegeven.

In de oostelijke helft van het plangebied domineerde een dynamisch waddenmilieu met als kern de grote getijdengeul. In rustige periodes ontstonden moeraszones en vond onder invloed van de nog steeds stijgende waterstanden veenvorming plaats, terwijl vanuit het westen, met tussenpozen van soms meerdere eeuwen, door de wind zand werd aangevoerd waardoor er duinen ontstonden. Gedurende de bronstijd en ijzertijd (respectievelijk 2.000 tot 800 en 800 tot 12 v.Chr.) was het landgebruik met bijbehorende bewoning geconcentreerd in de agrarisch aantrekkelijke zuidwestelijke helft van het plangebied. Op een diepte van twee tot drie meter beneden het huidige maaiveld bevindt zich een uitgestrekt complex van drie of meer akkerniveaus uit de bronstijd. Omdat tegen het einde van deze periode de dynamiek verminderde en de afwatering stagneerde, ontwikkelde zich een moeras dat als een veenlaag in de bodem wordt teruggevonden. Gedurende ten minste twee perioden stoof vervolgens duinzand het gebied binnen. Bijzonder is het vóórkomen van grootschalige veenwinning in een duinvallei rond 600 v.Chr. Nadat een volgende stuiffase het landschap nivelleerde, ontstond in de late ijzertijd (laatste eeuwen voor het begin van de jaartelling) opnieuw een uitgestrekt en aaneengesloten cultuurlandschap. De bijbehorende akkers worden nu op circa een meter diepte aangetroffen. Rond 't Spijk en zuidelijker is uit deze tijd een omvangrijk nederzettingscomplex aangetoond.

Van het noordelijke en oostelijke deel van het plangebied is de bewoningsgeschiedenis gedurende deze periode minder goed bekend. Dit komt met name door erosie, in eerste instantie vanwege het zich continu verplaatsen van de getijdengeul. In de middeleeuwen ontwikkelde zich uit de geulrestanten het IJmeer, dat ter plaatse ook Wijkermeer werd genoemd. Dat zich ook hier prehistorische menselijke activiteiten hebben afgespeeld, wordt duidelijk uit een aantal vondsten. Deze vallen echter in het niet bij het belang van de kolossale vindplaats van Romeinse materialen die in de noordelijke helft van de Zuiderscheg wordt aangetroffen. Het gaat hier om de restanten van twee Romeinse havenforten die in de periode tussen 15 en 49 n.Chr. aan de dichtslibbende Oer-IJ geul waren gevestigd.

De forten (castella genaamd) zijn opgericht tijdens een campagne van Germanicus, de kleinzoon van keizer Augustus. Het ging om het brengen van orde en rust in een periode waarin werd getracht om noordelijk de grens van het Romeinse rijk naar de Duitse rivier Elbe te verleggen. De militair-strategische overwegingen waren naast de aantrekkelijke landschappelijke omstandigheden ter plaatse de oorzaak voor de fortenbouw. Beide versterkingen werden opgericht op hoger gelegen zandlichamen aan de oever van het Oer-IJ, waarbij de ligging aan de rivier voorzag in een redelijk veilige buffer en een onmisbare transportroute.

De sporen en overblijfselen van beide forten beperken zich niet tot het plangebied. Het oudste fort, 'Velsen 1' genaamd en in functie tussen 15 en 28 n.Chr., bevond zich ter hoogte van de zuidelijke ingang / uitrit van de Wijkertunnel. Van de versterkingen zelf, uit hout en aarde opgetrokken, lagen de restanten tot aan de opgravingen in de jaren tachtig zelfs voor het grootste deel ten oosten van het plangebied. Een nauwelijks onderzocht deel bevindt zich echter ten westen van de tunnelwegen. Ook de aansluitende zone van de Oer-IJ geul en de bijbehorende zuidwestelijke oever tussen beide forten in, wekken hoge verwachtingen. De restanten van het jongere fort 'Velsen 2' (circa 40 - 49 n.Chr.) zijn geconcentreerd in de noordwest-hoek van het plangebied, ter hoogte van de ReinUnie, c.q. ten oosten van de Velsertunnel. Ondanks dat tijdens de vorming van het IJmeer een aanzienlijk deel van de castella verspoeld is geraakt, is het belang van de vindplaatsen dermate hoog dat het gebied over een oppervlakte van circa 18 hectare de status van rijksmonument heeft.

De middeleeuwen zijn binnen het plangebied vertegenwoordigd door uiteenlopende sporen. De oudste aanwijzingen voor bewoning zijn aardewerkscherven uit de vroege middeleeuwen die tezamen met Romeins materiaal verspoeld zijn geraakt ter hoogte van het castellum Velsen 2. Algemeen wordt aangenomen dat het Romeinse fort de oorspronkelijke locatie van de vroegmiddeleeuwse nederzetting Velsen kan zijn geweest.

In de zuidpunt van het plangebied komen rechthoekige kuilen voor die bij de winning van klei zijn ontstaan. Zij zijn het gevolg van een grootschalige exploitatie van de middeleeuwse randzone van het IJmeer, waar gedurende de twaalfde en dertiende eeuw de vervaardiging van kloostermoppen in veldbrandovens heeft plaatsgevonden.

Rond 1220 werd de Velserdijk aangelegd. Buiten het plangebied is deze als 'zomerkade' fungerende zeedijk beschermd als gemeentelijk monument, terwijl binnen de Zuiderscheg het tracé in het kader van het recreatiegebied Spaarnwoude is benut voor de aanleg van wegen en fietspaden. De kruin van de dijk werd hiertoe afgegraven.

Van een serie opeenvolgende boerderijen, die eeuwenlang bescherming vonden binnen een kromming van de dijk, zijn restanten teruggevonden tussen de Boterdijkweg en 't Spijk. De laatste boerderij werd opgeblazen in 1944 terwijl er onder meer een waterput is aangetroffen met aardewerkfragmenten uit de eerste helft van de vijftiende eeuw. In het noordwestelijke deel van de Zuiderscheg komen in de bodem nog de lage dijklichamen of kades voor die werden aangelegd voor landwinning ten koste van het IJ- of Wijkermeer. Met name in de zeventiende eeuw vonden dergelijke kadeaanleg en de bijbehorende aanplempingen plaats. De sporen hiervan zijn in de afgelopen jaren teruggevonden.

De aanwezigheid van het voormalige IJmeer komt in het noordoostelijke deel van het huidige landschap tot uiting in de lage ligging van de Noord-Spaarndammerpolder. Ter weerszijden van de dijk die is gebouwd ten tijde van de aanleg van het Noordzeekanaal (1865 - 1876) verspringt hier de gemiddelde maaiveldhoogte van min 0,65 m NAP naar min 1,90 m NAP. Het weerspiegelt de voormalige meerbodem waarin het kanaal werd uitgebaggerd.

De IJ-polders ten zuiden van het Noordzeekanaal werden net als de aangrenzende veenweidegebieden tussen Amsterdam, Haarlem en Velsen, vanaf eind jaren zestig omgevormd tot een rijksbufferzone onder de naam Recreatiegebied Spaarnwoude. Het plangebied Zuiderscheg maakt er het meest noordoostelijke deel van uit. Bij de herinrichting zijn onder meer twee plassen aangelegd, een vijver voor modelboten en een recreatieplas / ijsbaan. De geringe diepte heeft ervoor gezorgd dat het archeologisch bodemarchief slechts in zeer geringe mate is aangetast. Schadelijker was het tijdelijk gebruik van enkele graslanden als zanddepot in verband met de tunnelaanleg. De kabel- en leidingenstrook in de westelijke randzone van de gehele Zuiderscheg staat op gespannen voet met de archeologische rijkdom van dit deel van Velsen.

Het Noordzeekanaal speelt een bijzondere rol in het plangebied. Behalve dat het de noordgrens bepaalt, was het eerder ook sturend voor de ligging van de Amsterdamseweg en bovenal de reden voor het bouwen van zowel de Velsertunnel (1957) als de Wijkertunnel (1996). Beide kunstwerken zorgen met de bijbehorende wegen voor de begrenzing van het plangebied. De vorm van het gebied is het rechtstreekse gevolg van hun ligging en leidde tot de naamgeving Zuiderscheg.

2.2 Bestaande Situatie

Zoals in de inleiding reeds is aangegeven, wordt de Zuiderscheg gedomineerd door haar begrenzing, de snelwegen en het Noordzeekanaal. Verder bestaat het plangebied grotendeels uit onbebouwd gebied met weilanden, bosschages en water. Staatsbosbeheer is eigenaar van een groot deel van de onbebouwde gronden, welke in erfpacht zijn uitgegeven aan het Recreatieschap Spaarnwoude. De 150 kV (bovengrondse) hoogspanningsverbinding doorsnijdt het gebied van noordwest naar zuidoost. Er is in het gebied sprake van belangwekkende cultuurhistorische waarden. Deze waarden hebben een sterk bepalende invloed op eventuele veranderingen qua bodemgebruik.

De aanwezige bebouwing is gerelateerd aan de functie bedrijvigheid en geconcentreerd in het meest noordelijke deel van het gebied. De bedrijvigheid bestaat uit afvalinzameling en verwerking, uit afvalwaterzuivering en andere publieke dienstverleners, zoals de ambulancedienst, Brandweer Velsen en een busremise van Connexxion.

Aan het Noordzeekanaal is een kantoor gelegen van Rijkswaterstaat.

Er bevinden zich geen woningen in de Zuiderscheg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.Bp1200ZUIDERSCHEG1-R001_0003.jpg"

Afbeelding 3, hoofdfuncties in het gebied.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk staan de verschillende beleidsdocumenten beschreven die van invloed zijn op het plangebied. Het betreft veelal ruimtelijke plannen van verschillende overheden of beleidsdocumenten die van ruimtelijke impact hebben op het plangebied. Het hoofdstuk zoomt in van Europees nivo naar het lokale nivo.

3.2 Europa

Beslissingen over het grondgebruik in Nederland worden tot op zekere hoogte in Brussel bepaald. Evenals alle andere lidstaten heeft Nederland toegezegd de Europese regelgeving en richtlijnen volledig, nauwkeurig, bindend en tijdig te implementeren.

Het milieubeleid is één van de belangrijkste sectorale beleidsvelden die van invloed is op de ruimtelijke structuur en kwaliteit van de leefomgeving en inrichting van bestemmingsplannen. Diverse onderdelen van het Europees milieubeleid hebben een aanzienlijke ruimtelijke impact in Nederland. Voorbeelden zijn grenswaarden voor luchtkwaliteit, die gevolgen kunnen hebben voor woningbouw langs drukke wegen, en de soorten- en gebiedsbescherming via de Habitat- en Vogelrichtlijnen.

3.3 Rijk

Nota Ruimte

De Nota Ruimte (2004) bevat de visie van het rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. De nota bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het gaat om de inrichtingsvraagstukken die spelen tussen 2006 en 2020, met een doorkijk naar 2030. Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat ons in Nederland ter beschikking staat. Het rijk richt zich meer specifiek op bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland. De Nota Ruimte is een strategische nota op hoofdlijnen waarin rijksverantwoordelijkheden en die van anderen helder zijn onderscheiden. Het rijk gaat minder 'zorgen voor' anderen en meer 'zorgen dat' anderen eigen afwegingen kunnen maken. Het is de taak van het rijk om andere overheden te voorzien van een goede 'gereedschapskist' voor de uitvoering van het ruimtelijk beleid. Daarmee keert het rijk terug naar de eigenlijke uitgangspunten van het ruimtelijk rijksbeleid, die onder meer tot uiting komen in het decentrale planningsstelsel met een centrale rol voor de gemeentelijke bestemmingsplannen, en verschuift het accent van 'ordening' naar 'ontwikkeling'.

De Nota Ruimte vormt ook het ruimtelijk kader voor alle ruimtelijke investeringen van het rijk en andere overheden, zoals die aan de orde kunnen komen in sectorale beleidsdocumenten. Velsen maakt deel uit van het nationaal stedelijk netwerk Randstad Holland. De nadruk in dit gebied ligt weliswaar op verstedelijking, maar er moet ook ruimte worden gepland voor water, natuur, landschap, recreatie, sport en landbouw. De rijksbufferzone Amsterdam-Haarlem (Spaarnwoude) grenst aan de zuidoostelijke rand van het plangebied. De voormalige rijksbufferzones worden omgevormd tot regionale parken (herkenbare landschappelijke eenheden van nietverstedelijkt gebied, aansluitend op de steden in een stedelijk netwerk, bedoeld om de mogelijkheden van dagrecreatie voor de bewoners van stedelijke netwerken te vergroten en te verbeteren)

In de Nota Ruimte zijn de door het Rijk te hanteren principes voor de ruimtelijke inrichting van Nederland vastgelegd. In de Nota Ruimte gaat het daarbij om inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij de ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland een belangrijke rol zal spelen.

De economische groei en de internationale concurrentiepositie van Nederland staan onder druk. De aantrekkelijkheid van de Nederlandse economie voor internationaal opererende bedrijven hangt onder andere af van de mate waarin ze toegang kunnen krijgen tot internationale (transport)netwerken en van de mate waarin deze bedrijven gebruik kunnen maken van agglomeratievoordelen. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om een groot en gevarieerd aanbod van arbeid en van andere productiefactoren, de aanwezigheid van andere bedrijvigheid en de aanwezigheid van (hoogwaardige) kennis. Stuwende bedrijven hebben in het algemeen een voorkeur voor vestiging in grootstedelijke gebieden. Internationaal opererende bedrijven vestigen zich bij voorkeur in en in de invloedsfeer van mainports, nationale stedelijke netwerken en de daar grotendeels binnen gelegen economische kerngebieden.'

Aan de (toekomstige) bereikbaarheid van steden en dorpen wordt ook aandacht besteed in de Nota Ruimte. Het rijk zorgt ten minste voor de basiskwaliteit langs de hoofdinfrastructuur. Het beleid inzake de hoofdinfrastructuur is erop gericht dat de bestaande knelpunten worden opgelost en nieuwe knelpunten worden voorkomen. Er moet voldoende ruimte voor infrastructuur beschikbaar zijn en blijven zodat toekomstige uitbreidingsmogelijkheden van de hoofdinfrastructuur mogelijk is. Uitbreidingen mogen financieel en fysiek niet worden belemmerd

Nota Mobiliteit

De Nota Mobiliteit is een verkeerskundige uitwerking van de Nota Ruimte en heeft betrekking op wegverkeer, de scheepvaart en het railverkeer. Het beleidskader voor de binnenvaart is uitgewerkt in de recent aan de Tweede Kamer toegestuurde Beleidsstrategie Binnenvaart. Deze beleidsstrategie is gericht op een verdere ontwikkeling van de binnenvaart in Nederland, waarvoor alle aanwezige vaarwegen worden benut.

Milieubeleid

In de notitie “vaste waarden, nieuwe vormen: Milieubeleid 2002-2006” van het ministerie van VROM wordt aangegeven hoe het kabinet de komende jaren gaat werken aan het realiseren van de ambities op het gebied van het milieu neergelegd in het Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP4) “Een wereld en een Wil” 2001. Op het gebied van luchtverontreiniging, externe veiligheid en lokale milieukwaliteit zal wet en regelgeving worden ontwikkeld dat inzicht moet gaan geven in de wijze waarop natuur, economie en wonen in een goede relatie met elkaar zich nader kan ontwikkelen.

Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water heeft tot doel landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater te beschermen om:

1. van water afhankelijke ecosystemen in stand te houden en te verbeteren;

2. de beschikbaarheid van water veilig te stellen en het duurzaam gebruik te bevorderen;

3. het aquatisch milieu in stand te houden en te verbeteren door het voorkomen van verontreiniging;

4. de gevolgen van droogte te beperken.

De kaderrichtlijn bevat tevens een instrumentarium om de doelstellingen te bereiken. Het beleid van de Kaderrichtlijn wordt momenteel geïmplementeerd.

Verdrag inzake de hoofdvaarwegen, die van internationaal belang zijn

Dit verdrag is van toepassing op het Noordzeekanaal. Dit verdrag heeft tot doel het internationaal vervoer over waterwegen in Europa te vergemakkelijken en doelmatiger en aantrekkelijker te maken.

Op grond van de verdragsbepalingen moeten de gebruiksmogelijkheden voor de scheepvaart op het Noordzeekanaal worden gewaarborgd en mogen deze op geen enkele wijze worden beperkt.

Nationaal Waterplan (2009)

In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen.

Het Nationaal Waterplan (NWP) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame waterveiligheid en zoetwatervoorziening.

Naast alle plannen om Nederland in de toekomst veilig en leefbaar te houden, is de uitvoering van maatregelen nu al in volle gang. Bijvoorbeeld de projecten Ruimte voor de rivier en de Maaswerken zijn in uitvoering en moeten in 2015 gereed zijn. Ook worden langs de kust de zogenoemde zwakke schakels aangepakt en vindt versterking plaats door zandsuppleties.

3.4 Provincie

Structuurvisie Noord-Holland 2040

In de structuurvisie Noord-Holland 2040 (vastgesteld 2010) geeft de provincie aan welke provinciale belangen een rol spelen bij de ruimtelijke ordening in Noord-Holland. Daarmee is het een leidraad voor de manier waarop de ruimte in Noord-Holland de komende dertig jaar zou moeten worden ontwikkeld. In het bijbehorende uitvoeringsprogramma is dit uitgewerkt in concrete activiteiten om de visie te realiseren en via de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie is de doorwerking naar gemeentelijke bestemmingsplannen geregeld.

De drie hoofdbelangen die Noord-Holland met de structuurvisie heeft vastgelegd zijn ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. Zo wordt de komende dertig jaar het Bestaand Bebouwd Gebied (BBG = de voormalige rode contour) verder verdicht, onder meer door zo'n 200.000 woningen in de provincie bij te bouwen, en zet de provincie in op de ruimtelijke ontwikkeling van OV-knooppunten in Noord-Holland. Op die manier blijft volgens de provincie meer ruimte over om het buitengebied te behoeden en zijn er voldoende mogelijkheden voor duurzame economische ontwikkelingen, recreatie en natuur.
De Zuiderscheg valt gedeeltelijk binnen het BBG (zie afbeelding 4). Verstedelijking dient plaats te vinden binnen het BBG. Het uitgangspunt voor de bouw voor wonen, werken en voorzieningen is dubbel grondgebruik door intensiveren, combineren en transformeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.Bp1200ZUIDERSCHEG1-R001_0004.png"

Afbeelding 4, structuurvisie Noord-Holland met BBG (zwart)

Archeologie

Om te voorkomen dat waardevolle informatie uit de perioden waar weinig of zelfs in het geheel geen andere bronnen van beschikbaar zijn verloren gaat, moeten de overblijfselen zo vroeg mogelijk in de planontwikkeling door inventarisatie worden gelokaliseerd. De Provincie Noord Holland schrijft voor om waardevolle vindplaatsen die niet behouden kunnen blijven voorafgaand aan de planuitvoering te onderzoeken door opgraving.

In de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord Holland heeft het plangebied het label (zeer) hoge archeologische waarde.

Verkeers- en Vervoersplan Noord-Holland

Het Verkeers- en Vervoersplan Noord-Holland gaat in op het bereikbaar houden van de Provincie. Gelet op het almaar drukker worden op de wegen is dit van groot belang voor de provincie Noord-Holland. De bereikbaarheid van de Mainport Schiphol, de havens langs het Noordzeekanaal, de Amsterdamse regio en Almere wordt steeds drukker.

3.5 Gemeente

Ruimtelijk beleid (relatie met rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid)

De Structuurvisie Velsen 2015 heeft als doel een actueel en samenhangend kader te scheppen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente tot aan 2015. Het is een ruimtelijke vertaling en een verdere uitwerking van de toekomstvisie 2010. Het programma dient te leiden tot een versterking van de ruimtelijke kwaliteit en de leefkwaliteit. De nota spitst zich toe op de vraag waar de verdere verstedelijking van Velsen plaats kan vinden en hoe dit moet gebeuren.

Zowel bij de uitleggebieden als bij de herstructurering van bestaande gebieden geldt dat de wezenlijke kwaliteiten en de leefbaarheid niet aangetast mogen worden. De belangrijkste ruimtevraag voor de gemeente Velsen ligt op het gebied van wonen. Binnen dit plangebied is toevoeging van woningbouw niet mogelijk. Binnen het plangebied wordt een combinatie gezocht van recreatie, groen, bedrijvigheid en cultuurhistorie. In de Structuurvisie wordt de Zuiderscheg opgevoerd als 'kleinschalig' bedrijventerrein direct ten zuiden van de Amsterdamseweg. Deze eventuele toevoeging maakt een nieuwe ontsluitingsweg dan noodzakelijk. Rekeninghoudend met de combinatie met het bestaande archeologisch monument en de ligging naast het recreatiegebied, is door de gemeenteraad deze ontwikkellocatie aangemerkt voor bedrijven in milieucategorie 1 en 2.

Volkshuisvestingsbeleid

Van wonen nu en in de toekomst is in de Zuiderscheg geen sprake vanwege de milieubeperkingen als gevolg van de 20KE-norm van het luchtvaartverkeer. Daarnaast ligt het gebied tegen het westelijke deel van de buffer tussen Velsen en Amsterdam aan.

Archeologie- en monumentenbeleid

Het plangebied bevat in de bodem restanten van Romeinse forten uit het begin van de jaartelling, een deel (ongeveer 18 ha) van de Zuiderscheg heeft daarom de status van een wettelijk beschermd rijksmonument. Deze bescherming wordt gewaarborgd door de Monumentenwet 1988 middels een vergunningsvereiste. De kabel- en leidingenstrook in de westelijke randzone van de gehele Zuiderscheg staat op gespannen voet met de archeologische rijkdom van dit deel van Velsen. Verder dient er in de Zuiderscheg in principe rekening gehouden te worden met het programma van eisen gesteld door de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) voor het beschermde Rijksmonument, Velsen II.

Verkeersbeleid

In het LVVP 2004 (Lokaal Verkeers- en Vervoersplan ) zijn de beleidshoofdlijnen op het gebied van verkeer en vervoer voor de gemeente Velsen vastgelegd. Knelpunten en mogelijke oplossingen worden besproken. Doelstelling van het LVVP is het vergroten van de verkeersveiligheid, de leefbaarheid en de bereikbaarheid. Voor het plangebied worden de volgende uitspraken gedaan:

Binnen enkele jaren is een capaciteitsverhoging van de kruispunten Amsterdamseweg met de afritten/opritten van de A22 nodig. Door de ruimtelijke ontwikkelingen en autonome groei ontstaan namelijk forse capaciteitsproblemen. De congestieproblemen op deze kruispunten zijn de spil in de bereikbaarheid van IJmuiden. Op de kruisingen moet de capaciteit worden vergroot door extra rijstroken aan te leggen. De provincie Noord-Holland is wegbeheerder van deze kruispunten. Op dit moment verricht zij een studie naar de mogelijkheden om de capaciteit van de kruispunten te vergroten.

Milieubeleid

Het milieubeleidsplan2008-2012 heeft een looptijd tot 2012. Het volgt op de milieuvisie van 2002-2006. Het beleidsplan is bepalend voor de strategie die de gemeente Velsen in de komende jaren volgt op het gebied van milieu. Het integraal beeld van de milieuproblematiek is dat dit complex is en dat de gemeente en de regio zwaar belast zijn. Om de leefbaarheid in de gemeente nu en in de toekomst te garanderen, is een extra impuls op het gebied van duurzame ontwikkeling noodzakelijk. Hiervoor is een uitvoeringsprogramma opgesteld.

Groen – en waterbeleid

Een nieuw beleidsplan voor het totale openbare groenareaal in Velsen, Ruimte voor Groen genaamd, is in mei 2009 vastgesteld en vervangt hiermee alle voorgaande
groenbeleidsstukken. Voor groengerelateerde bestemmingen in dit betemmingsplan zullen de uitgangspunten van “Ruimte voor Groen” leidend zijn.

In "Ruimte voor Groen" is het Zuiderscheggebied met name van belang door de ligging in de ecologische structuur in Velsen. Door de sterk toenemende bebouwing en infrastructuur komen de groen en natuurgebieden steeds meer geïsoleerd te liggen. Dat is ongunstig voor de overlevingskansen van de flora en fauna in die gebieden. Om dit effect te verminderen moeten er ecologische verbindingen aangelegd worden. Ecologische verbindingszones zijn de gebieden die verplaatsing, verbreiding en uitwisseling van planten- en diersoorten tussen gescheiden biotopen mogelijk maakt. Het Zuiderscheggebied is van belang voor de verbinding van Duin en Kruidberg/Heerenduinen, via de buitenplaatsen naar Spaarnwoude. Bij herinrichting moet er dus voldoende ruimte zijn om het functioneren van de verbinding te waarborgen. Recreatie en natuur kunnen goed samengaan, mits er genoeg rust en schuilmogelijkheid voor fauna blijft. Een samengaan met bedrijvigheid is ook wel mogelijk, maar ligt minder voor de hand.

Sport- en recreatiebeleid

In het gebied ligt het water 'De Ven' dat Schaatsvereniging Velsen gebruikt als ijsbaan. De vereniging betrekt elektriciteit (voor lichtmasten en geluid) van de Reinunie, daarnaast staat er een container met materiaal. De kleine vijver naast De Ven wordt gebruikt voor modelboten. De modelboot vereniging heeft er een onderkomen staan. In het plangebied zijn voorts wandel-, trim- en fietspaden die gebruikt worden door ongeorganiseerde sporters.

Economisch beleid

Via een raadsmotie is in de Structuurvisie Velsen 2015 het nieuw te ontwikkelen deel van de Zuiderscheg aangewezen als bedrijvengebied voor bedrijven in milieucategorie 1 & 2. In de toelichting wordt gerept over het bestemmen van de Zuiderscheg voor recreatieve bedrijven. Voor de gemeente is de kleinschalige ontwikkeling van bedrijfsterrein zoals genoemd in de structuurvisie het uitgangspunt.

Horecabeleid

Van horeca is in het gebied geen sprake en er zijn tevens geen ontwikkelingen bekend die beleidsvorming voor dit onderwerp noodzakelijk maken.

Prostitutiebeleid

Per 1 oktober 2000 is het algemene bordeelverbod (artikel 250bis Wetboek van Strafrecht) opgeheven. Dit betekent dat het exploiteren van prostitutie (in bordelen of anderszins) vanaf deze datum een legale beroepsuitoefening is. Door de gemeenteraad van Velsen is in september 2000 de nota Integraal prostitutiebeleid vastgesteld. In de nota wordt aangegeven dat er een vergunningplicht is voor seksinrichtingen en dat raam- en straatprostitutie niet is toegestaan.

Ruimtelijk gezien is er door de raad aangegeven dat alleen in het havengebied van Velsen maximaal 2 seksinrichtingen gevestigd mogen zijn. In de rest van de gemeente is geen seksinrichting toegestaan.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de diverse mogelijke randvoorwaarden en beperkingen bekeken die ten grondslag hebben gelegen aan de inhoud van het onderliggende bestemmingsplan. Aspecten die aan bod komen zijn diverse onderwerpen op het gebied van milieu, zoals: geluid, luchtkwaliteit, bodemkwaliteit, externe veiligheid, waterbeheer, ecologie en kabels & leidingen. Tevens wordt de bereikbaarheid en de archeologie in dit hoofdstuk nader bekeken.

4.2 Milieu

4.2.1 Milieuzonering

Een goede ruimtelijke ontwikkeling streeft naar het bevorderen van een duurzame ruimtelijke kwaliteit in een dynamische samenleving. Het is helder dat duurzame ruimtelijke kwaliteit mede richting en inhoud geeft aan het criterium “een goede ruimtelijke ordening”. Een goede ruimtelijke ordening houdt ook in het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten doet in de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" (editie 2009), het zogenaamde 'groene boekje', een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau.

Binnen het plangebied zijn geen knelpunten bekend op het gebied van milieuzonering. De bestaande bedrijvigheid kan bestemd worden conform het huidige gebruik. Wel is de inrichting AWZI van Rijnland een zogenaamde grote lawaaimaker in het kader van de Wet geluidhinder. Dit betekent dat deze inrichting op een gezoneerd industrieterrein moet liggen, hier wordt in paragraaf 4.2.3 verder op ingegaan.

Onderstaand is dit weergegeven in de categorieën volgens het Groene Boekje.

Bedrijven categorie SBI-1993 SBI-2008
Rioolzuiveringsinstallatie van Rijnland
Reinunie
Gasunie verdeelstation
Kantoor Rijkswaterstaat (RWS)
Busremise met aardgas afleverinstallatie (Connexxion)
4.2 (Z)
3.1
2
1
3.2


(Z) = Zonering op basis van Wet geluidhinder
9001 A2
9002.1 B
40 D4
75A
6021.1
3700 A2
381 B
35 D4
84 A
493

4.2.2 Bodem

Het is wettelijk verboden om te bouwen op verontreinigde grond. Om deze reden moeten bij de bouw altijd gegevens over de kwaliteit van de bodem bekend zijn. Een bodemonderzoek start met een verkennend onderzoek, dit bestaat uit een historisch onderzoek (conform de NVN 5725) en veldwerk (conform NEN 5740). De resultaten van dit onderzoek worden getoetst aan de Wet bodembescherming. Deze wet stelt dat de kwaliteit van de bodem geschikt moet zijn voor het beoogde gebruik van de locatie/ het gebied. De mate waarin de bodem verontreinigd mag zijn, is hiervan afhankelijk. Als uit de resultaten van het verkennend onderzoek blijkt dat er geen belemmering bestaat voor het beoogde gebruik, kan een geschiktheidsverklaring worden afgegeven. Als uit de resultaten blijkt dat er mogelijk wel een belemmering is wordt nader bodemonderzoek geadviseerd. In een nader bodemonderzoek wordt de ernst van de verontreiniging beoordeeld en de saneringsurgentie bepaald. Een bouwvergunning wordt afgegeven als de bodem, eventueel na sanerende maatregelen, geschikt is voor het beoogde gebruik.

Bodemkwaliteitskaart

Sinds 2007 is er voor het plangebied een bodemkwaliteitskaart beschikbaar. Hierdoor kan in veel gevallen worden volstaan met alleen historisch onderzoek. Voorwaarde hiervoor is dat het historisch onderzoek uitwijst dat op de locatie geen bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Ook mag grond met een gelijke kwaliteit vrij worden hergebruikt binnen het gebied van de kaart.

Bodem gegevens plangebied

Voor het bedoelde gebied zijn geen gegevens uit eerder uitgevoerde onderzoeken bekend. Het betreft een conserverend bestemmmingsplan, echter indien daadwerkelijk ontwikkeling zal plaats vinden dient dit separaat te worden beoordeeld of te bezien of er bodemonderzoek nodig is.

4.2.3 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder liggen er zones rond wegen, spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onderzoek worden gedaan naar de optredende geluidbelasting.

In dit bestemmingsplan zijn geen woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen aanwezig. Er worden ook geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Hierna volgt een beschrijving van de geluidsituatie in het plangebied, die verder geen consequentie in het kader van de Wet geluidhinder heeft.

Ook het eventueel mogelijk maken van een calamiteitenboog tussen de A22 en de A9 heeft geen consequentie in het kader van de Wet geluidhinder.

Wegverkeerslawaai

In het plangebied liggen de zones van de A22, A9 en de Amsterdamseweg (N202). De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai is 48 dB.

De maximale geluidsbelasting voor een nieuwe geluidgevoelige bestemming, waarvoor met een hogere waardeprocedure ontheffing kan worden verleend, is 53 dB. De geluidsbelasting in het plangebied is vrijwel overal hoger dan 53 dB. Dit betekent dat de Wet geluidhinder nieuwe geluidgevoelige bestemmingen in het plangebied, zonder maatregelen, niet toelaat.

Industrieterrein

Het noordelijke deel van het plangebied ligt binnen de zone van de gezoneerde industrieterreinen De Pijp, Kagerweg en Noordwijkermeerpolder. De voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai is 50 dB(A). De geluidbelasting in dit deel van de zone bedraagt maximaal 55 dB(A).

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.Bp1200ZUIDERSCHEG1-R001_0005.jpg"

afbeelding 5, huidige gezoneerde industrieterreinen met bijbehorende geluidzones.

Wet milieubeheer inrichting

Vanwege het ontbreken van geluidgevoelige bestemmingen in het plangebied, zijn er voor bedrijven- of recreatieinrichtingen weinig beperkingen op het gebied van geluid.

Rioolwaterzuivering AWZI

De inrichting AWZI van Rijnland is een zogenaamde grote lawaaimaker in het kader van de Wet geluidhinder. Dit betekent dat deze inrichting op een gezoneerd industrieterrein moet liggen. Milieudienst IJmond en Provincie Noord-Holland hebben onderzocht of het terrein van de inrichting kan worden toegevoegd aan de bestaande gezoneerde industrieterreinen de Pijp, Kagerweg en Noordwijkermeerpolder. Hiertoe is door de AWZI een geluidrapport opgesteld met betrekking tot de in de toekomst benodigde geluidruimte. De benodigde geluidruimte is getoetst aan de zone van de industrieterreinen de Pijp, Kagerweg en Noordwijkermeerpolder. De zonebeheerder, Provincie Noord-Holland, heeft aangegeven dat de zone door de inrichting niet wordt overschreden. Ook heeft de zonebeheerder aangegeven dat de inrichting aan het gezoneerde industrieterrein kan worden toegevoegd. Op het terrein zal alleen de rioolwaterzuivering en geen andere geluidzoneringsplichtige activiteit (grote lawaaimaker) worden toegestaan.

De in de toekomst benodigde geluidruimte van de AWZI, staat beschreven in het geluidrapport 'Geluid in de omgeving ten gevolge van AWZI Velsen aan de Amsterdamseweg te Velsen Zuid', RJ/YV/TvdE/F 19432-1-VA (Peutz) van 8 juni 2010.

De geluiduitstraling van de AWZI naar de omgeving, verandert door deze bestemmingswijziging niet. Toekomstige veranderingen in de geluiduitstraling van de AWZI zullen, behalve aan de Wet milieubeheer, nu ook getoetst worden de zone van industrieterrein de Pijp, Kagerweg en Noordwijkermeerpolder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.Bp1200ZUIDERSCHEG1-R001_0006.png"afbeelding 6, gezoneerde industrieterreinen nadat AWZI van Rijnland aan het gezoneerd industrieterrein is toegevoegd met bijbehorende geluidzones.

Luchtvaartlawaai

Het plangebied ligt niet binnen het beperkingengebied van het Luchthaven indelingsbesluit voor de luchthaven Schiphol. Het plangebied ligt wel binnen de 20 KE contour vanwege Schiphol, uit de Nota Ruimte. Binnen de 20 KE contour zijn geen nieuwe uitleglocaties voor woningbouw mogelijk. In dit bestemmingsplan is woningbouw niet aan de orde.

4.2.4 Ecologie

De wetgeving richt zich op twee hoofdthema's, namelijk de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).

Gebiedsbescherming

In de regio zijn voor de bescherming van natuurgebieden voornamelijk twee onderwerpen van belang: de Natuurbeschermingswet (met daarin de Habitatrichtlijn geïncorporeerd) en de Provinciaal Ecologische Hoofd Structuur (PEHS). Gebiedsbescherming wordt voornamelijk geregeld in de Natuurbeschermingswet. Belangrijk is dat ruimtelijke projecten niet zonder meer mogen worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden. Projecten die in de nabijheid van Beschermde Natuurmonumenten (inclusief Habitatrichtlijngebieden) worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben en of zij verstoring zullen veroorzaken. Indien dit het geval is, kan doorgang van het project mogelijk belemmeringen ondervinden. De provincie is hiervoor het bevoegde gezag. Voor bestemmingsplannen en wijzigingen hiervan, kan het noodzakelijk zijn dat een vergunning ex artikel 19d Natuurbeschermingswet aangevraagd moet worden.

Soortbescherming

Soortbescherming wordt geregeld in de Flora- en faunawet. In deze wet is een aantal planten en dieren aangewezen als beschermd. Deze beschermde organismen mogen niet zonder reden in hun bestaan worden aangetast. Belangrijk is het feit dat beschermde organismen ook buiten natuurgebieden voorkomen.

Situatie

Het bestemmingsplan Zuiderscheg is conserverend van aard, er zijn geen nieuwe bestemmingen opgenomen. In het bestemmingsplangebied komen geen gebieden voor die in de ecologische hoofstructuur of habitatrichtlijngebied zijn gesitueerd. Er is geen sprake van de zogenoemde externe werking op de gebieden rond het bestemmingsplangebied.

Voor het bestemmingsplan is geen flora- en faunaonderzoek uitgevoerd. Het opstellen van een flora- en faunaonderzoek is ook niet noodzakelijk omdat er geen nieuwe bestemmingen zijn opgenomen.

4.2.5 Luchtkwaliteit

Wet luchtkwaliteit

In 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Met deze wet zijn luchtkwaliteitseisen verankerd in de Wet milieubeheer. Er is een andere wijze van toetsing van bouw- en bestemmingsplannen opgenomen. Zo dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende' mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Als een bouwproject voldoet aan de gestelde criteria voor de schaalgrootte van het plan (minder dan 1500 woningen of 100.000 m2 kantooroppervlakte) dan hoeft er niet te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen.

De begrippen goede ruimtelijke ordening en blootstelling van kwetsbare groepen blijven van belang. Situaties waar de luchtkwaliteitnormen worden overschreden zullen integraal worden aangepakt met maatregelpakketten voor probleemgebieden. Er worden op drie bestuurslagen maatregelen genomen, namelijk door het rijk, provincie en gemeenten (Nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit, NSL). Het NSL heeft bovendien tot doel om derogatie (uitstel) van de stikstofdioxide en fijn stof normen te verkrijgen bij de europese commissie. Samenvattend vormt de Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

Luchtkwaliteitsnormen

De luchtkwaliteitsnormen zijn opgenomen in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit. De normen zijn niet veranderd. De volgende grenswaarden (jaargemiddeld) zijn opgenomen:

  • Zwavel (SO2): 125 mg/m3
  • Stikstofdioxide: 40 mg/m3
  • Fijn stof (PM 10): 40 mg/m3
  • Koolstofmonoxide: 8 uurgemiddelde 6 mg/m3
  • Benzeen: 10 mg/m3
  • Lood: 0,5 mg/m3

In de praktijk zijn alleen de normen voor stikstofdioxide en fijn stof van belang.

In betekende mate

Het plangebied wordt grofweg begrensd door, in het noorden, het Noordzeekanaal, in het oosten de A9, in het westen door de A22 en het zuiden door knooppunt Velsen. Het plangebied bestaat grotendeels uit onbebouwd gebied met weilanden, bossen en water en drie belangrijke verkeerswegen (A22, A9 en N202) en bovengrondse hoogspanningsverbinding (150 kV).

Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt (conserverend bestemmingsplan).

Van belang is of het project valt onder de criteria zoals die zijn geformuleerd in het Besluit niet in betekende mate bijdragen. Omdat het een conserverend bestemmingsplan betreft, draagt het plan (vanzelfsprekend) niet bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Omdat er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt is het ook niet noodzakelijk om in verband met de goede ruimtelijke ordening nader onderzoek naar de luchtkwaliteit te verrichten.

4.2.6 Externe veiligheid

Het ruimtelijke plan “Zuiderscheg” is beoordeeld op verschillende externe veiligheidsaspecten uit het Besluit Externe Veiligheid voor Inrichtingen (BEVI) en de circulaire 'risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen'.

Bij de beoordeling gaat het om de volgende risicobronnen:

  • bedrijven, waar handelingen met gevaarlijke stoffen worden uitgevoerd;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over het water;
  • transport van gevaarlijke stoffen door een buisleiding.

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijk plan voldoet aan de externe veiligheidsnormen, moeten eerst het plaatsgebonden risico en het groepsrisico worden bepaald.

De provincie Noord-Holland heeft een toetsingskader (stappenplan) groepsrisico opgesteld voor de beoordeling van ruimtelijke plannen. De verantwoordingsnplicht is aan de orde als het invloedsgebied van een BEVI-inrichtingen over het gebied waarvoor een ruimtelijk plan wordt opgesteld, valt en/of het plangebied in het toetsingsgebied aan weerszijden van een transportroute is gelegen.

Wetgeving

Het BEVI is in oktober 2004 in werking getreden. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimum (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Indien, op grond van een WRO-besluit, de bouw of vestiging van een kwetsbaar- of beperkt kwetsbaar object mogelijk gemaakt, is het BEVI van toepassing. In augustus 2004 is voor het vervoer van gevaarlijke stoffen de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen gepubliceerd.

In de circulaire RNVGS (2004) is het rijksbeleid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving, verduidelijkt en geoperationaliseerd. In de circulaire is zoveel mogelijk aangesloten bij het BEVI. Voor zowel de handelingen met gevaarlijke stoffen bij bedrijven als het transport van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, namelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Situatie

Het ruimtelijke plan wordt begrensd door het Noordzeekanaal, de A9, de A22 en het knooppunt Velsen. Het plangebied bestaat grotendeels uit onbebouwd gebied met weilanden, bossen en water, drie belangrijke verkeerswegen (A22, A9, A208 en N202) en bovengrondse hoogspanningsverbinding (150 kV).

De volgende bouwwerken zijn aanwezig in het plangebied.

- een rioolwaterzuiveringsinstallatie (AWZI Rijnland)

- een afvalstation (ReinUnie)

- een verdeelstation (GasUnie)

- een telecomgebouwtje (KPN)

- een kantoor (RWS)

- recreatiegebouwtjes

Een kantoor, bedrijfsgebouw en object met een hoge infrastructurele waarde worden op grond van het BEVI aangemerkt als beperkt kwetsbaar object.

Beoordeling/verantwoording

Het plangebied ligt in de 200 m-toetsingszone van de A22, de A9, de N202, het Noordzeekanaal en de spoorlijn Haarlem – Beverwijk.

Inrichtingen

DSM Agro is per 1 juli 2010 uit het risicoregister verwijderd.

Transport

N202 (routetype: weg buiten de bebouwde komt, 80 km/uur)

De planlocatie bevindt zich in het 200 m-toetsingsgebied van de N202. Deze weg is door de gemeenteraad van Velsen in 2002 aangewezen als route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

De 'handreiking externe veiligheid vervoer gevaarlijke stoffen' (VNG, 1998) geeft de volgende vuistregels (p.71/72) om te bepalen of de weg een 10-6 contour heeft en of de oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt overschreden.

Het vervoer van LPG over de N202 is maatgevend.

Plaatsgebonden risico

De N202 heeft geen 10-6 contour. Het aantal LPG-tankwagens overschrijdt de drempelwaarde niet.

Groepsrisico

Voor de N202 geldt dat er ter plaatse van het plangebied Zuiderscheg slechts sprake is van incidentele bebouwing. De oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt niet overschreden.

A9/A22 (routetype: autosnelweg)

Hierbij worden de verkeerstellingen van Rijkswaterstaat uit 2007 gebruikt (N23, N24, N25, N83, N89 en N93).

De 'handreiking externe veiligheid vervoer gevaarlijke stoffen' (VNG, 1998) geeft de volgende vuistregels (p.69/70) om te bepalen of de weg een 10-6 contour heeft en of de oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt overschreden.

Het vervoer van LPG over de A9/A22 is maatgevend.

Plaatsgebonden risico

De A9/A22 hebben geen 10-6 contour. Het aantal LPG-tankwagens/jaar overschrijdt de drempelwaarde niet.

Groepsrisico

Voor de A22 geldt dat er sprake is van zeer incidentele eenzijdige bebouwing.

De oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt niet overschreden. Langs de A9 bevindt zich geen bebouwing.

Spoorlijn Haarlem – Beverwijk (baanvaktype: hoge snelheid)

De treinen met ammoniak komen uit de richting Haarlem, door de Velsertunnel. Vervolgens gaan de spoorketelwagons met ammoniak over het verbindingsspoor door naar Corus.

Naast de risico-atlasspoor 2001 wordt er bij EV-advisering ook gewerkt met de jaarlijkse realisatiecijfers 2005 en 2006 en de beleidsvrij marktkprognose 2003 en 2007 (second opinion).

De 'handreiking externe veiligheid vervoer gevaarlijke stoffen' (VNG, 1998) geeft de volgende vuistregels (p.77/78) om te bepalen of het spoor een 10-6 contour heeft en of de oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt overschreden.

Plaatsgebonden risico

Het aantal ketelwagens per jaar overschrijdt de drempelwaarde voor het plaatsgebonden risico niet.

Groepsrisico

De oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt niet overschreden.

Noordzeekanaal

Voor de zeepoort IJmond is in mei 2000 een MER gemaakt door AVIV. In deze MER worden het plaatsgebonden – en het groepsrisico weergegeven voor en na de sluizen. Voor de ruimtelijke ontwikkeling 'Zuiderscheg' is in het bijzonder het transport van gevaarlijke stoffen over het Noordzeekanaal van belang. In de MER studie is uitgegaan van een Worse Case scenario, dus de maximaal te verwachten toename van het aantal scheepsbewegingen.

Plaatsgebonden risico

Voor het Noordzeekanaal is het maximale niveau voor het plaatsgebonden risico kleiner dan 10-8 per jaar. Het plaatsgebonden risico op de oever is ongeveer 10-9/jaar. In geval van het worse case scenario ligt de 10-8 contour op de oevers.

Groepsrisico

Het groepsrisico voor de autonome ontwikkeling en het worse case scenario is groter dan de huidige situatie, maar blijft ruimt onder de oriënterende waarde.

Conclusie(s)

Na toetsing van het (conserverend) plan aan genoemde documenten kan geconcludeerd worden dat er in de huidige situatie geen knelpunten zijn ten aanzien van het plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het bestemmingsplan is tevens ter advisering gestuurd naar de Veiligheidsregio Kennemerland (VRK). Op 12 november 2009 is hierover advies ontvangen. Het advies is in de bijlagen bij de toelichting opgenomen.

4.3 Water

Waterbeheer en -beleid

De Zuiderscheg ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Ten noorden van het plangebied ligt het Noordzeekanaal. Voor het gebied heeft het Hoogheemraadschap twee relevante beleidsstukken, zijnde het “Waterbeheerplan 2010-2015” en de “Keur 2009 en Beleids- en Algemene regels 2009”.

Waterbeheerplan 2010-2015

Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities zijn voor de komende planperiode en welke maatregelen in het watersysteeem worden getroffen. Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op de uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water.

Keur en Beleidsregels 2009

Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels. Een nieuwe Keur was nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onder delen van het waterbeheer. De Keur en Beleidsregels maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. In de Keur staan regels ter bescherming van waterkeringen, watergangen en bijbehorende kunstwerken (zoals stuwen en gemalen). Zo is in de keur geregeld welke handelingen en activiteiten in en nabij watergangen, waterkeringen en waterbergingsgebieden niet zijn toegestaan zonder vergunning. De keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen.

Rijnland hanteert voor toename van verharding het zogenaamde compensatiebeginsel. Het beleid is dat 15% van de toename van verharding moet worden gecompenseerd in “functioneel” open water.

Het afkoppelen van verharde oppervlakten van het riool stimuleert Rijnland. Het afkoppelen van het rioleringssysteem van oppervlakten met uitloogbare bouwmetalen is niet toegestaan.

Oppervlakte water

Oppervlaktewater komt in het gebied voor in de vorm van sloten, de schaats-/modelbotenvijver en het verlengde van de Schipbroekenbeek/ De Beek. De sloten en schaats-/modelbotenvijver kennen een zomerpeil van +0,05 m NAP en een winterpeil van -0,20 m NAP. De graslanden tussen de Laaglandersluisweg en de rijksweg A9 liggen sterk lager. Het peil bedraagt daar ca. -2,40 m NAP. Ten westen van het plangebied liggen de Schipbroekenbeek en De Beek. Ter hoogte van het Groenelaantje stromen beide duinrellen samen. De Beek is vanwege de hoge ligging ten opzichte van het omringende maaiveld duidelijk waarneembaar. Ter plaatse van de zuidelijke tunnelinrit kruist De Beek de rijksweg A9 en verlaat daar het plangebied om later uit te stromen in het Zijkanaal B. Het peil van de Polder de Velserbroek is -0.72 NAP.

Grondwater

Het grondwaterpeil wordt in het gebied sterk beïnvloed door het oppervlaktewaterpeil, het Noordzeekanaal en de Noordspaarndammerpolder. In natte perioden is de grondwaterstand rondom de schaatsbaan over het algemeen gelegen tussen maaiveld en 50 cm diepte. In de overige gebieden ligt de grondwaterstand overwegend dieper dan 70 cm.

Riolering

In het noordwesten van het gebied bevindt zich een bedrijventerrein (afvalbrengstation van ReinUnie, de ambulancepost en de busremise). Deze voorzieningen zijn aangesloten op de riolering die via een rioolgemaal afvoeren naar de AWZI. Nabij de schaats-/modelbotenvijver bevindt zich een toiletgebouw dat voorzien is van een septictank.

Binnen de grenzen van het plangebied liggen een aantal boezemwaterkeringen, zie onderstaande afbeelding. Het beheer van de waterkering berust bij het hoogheemraadschap van Rijnland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.Bp1200ZUIDERSCHEG1-R001_0007.jpg"

Afbeelding 7, overzicht boezemwaterkeringen

4.4 Kabels, Leidingen En Straalpaden

In het plangebied liggen diverse onder- en bovengrondse hoofdtransportleidngen. Deze leidingen hebben een veiligheidszone waar rekening mee moet worden gehouden.

Aardgasleidingen

In het plangebied lopen verschillende aardgasleidingen. Deze leidingen bevinden zich met name langs de A22 en gaan naar het gasverdeelstation in het zuiden van het plangebied.

In onderstaande tabel zijn deze leidingen in het plangebied met hun druk en diameter opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.Bp1200ZUIDERSCHEG1-R001_0008.png"

Olieleidingen

De Unocalleiding voor K3 vloeistoffen (olieleiding) welke aan de westzijde van het plangebied loopt, is in beheer bij Pipeline Control. De Gasunie, bij wie de leiding tot 1 januari 2008 in beheer was, heeft voor deze leiding een PR contour berekend. Deze PR-contour is op 0 m gesteld. Voor deze leiding geldt een zone van 5,0 m waarbinnen geen bebouwing mag plaatsvinden. In de toekomst krijgt deze leiding mogelijk een K1 status. Wanneer de K1 status definitief is, geldt er een PR-contour van 19,0 m.

Hoogspanningsleiding

In het plangebied ligt de bovengrondse hoogspanningsverbinding Velsen – Vijfhuizen. Dit is een regionale lijn met een spanning van 150 kV. De 150 kV hoogspanningsverbinding doorsnijdt het gebied van noordwest naar zuidoost. Voor deze verbinding geldt een zakelijke rechtstraat van 27.5 meter. Voor deze lijn is een indicatieve zone van 2 maal 80 meter vastgesteld. Binnen de indicatieve zone zijn geen bouwmogelijkheden opgenomen in het plan. Er is hierom geen noodzaak tot het vaststellen van een specifieke zone.

Waterleidingen

In het westen van het plangebied, langs de A22, ligt een watertransportleiding van Waternet (ook bekend als WRK-leiding, Watertransportmaatschappij Rijn-Kennemerland). Welke in Velsen-Zuid ter hoogte van de tunnel onder het Noordzeekanaal door gaat. Voor de WRK-leiding dient een zone van 10,0 m aan weerszijden van de leiding onbebouwd te blijven.

Straalpaden

Er zijn geen straalpaden in het gebied aanwezig.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Inleiding

Bij het opstellen van het bestemmingsplan dienen de ruimtelijke consequenties hiervan, voor zover deze met elkaar conflicteren, tegen elkaar te worden afgewogen en moet er een keuze voor verdeling van de ruimte worden gemaakt. Het integrerende karakter van het bestemmingsplan komt hierin tot uitdrukking. Hierbij valt in dit geval een kanttekening te maken, namelijk het feit dat het hier een consoliderend plan betreft en de huidige situatie wordt vastgelegd in een actueel planologisch regime.

5.2 Uitgangspunten

Het bestemmingsplan betreft hoofdzakelijk een consoliderend plan. In dit plan zal een hedendaagse planologisch juridische regeling voor het plangebied worden opgenomen. Daarnaast zal, voor zover mogelijk en wenselijk, voor nieuwe ontwikkelingen een passende ontwikkelingsgerichte regeling worden opgenomen. Bij het bestemmen is als volgt te werk gegaan:

In het plangebied zijn gronden gelegen die een hogere mate van bescherming behoeven. Het gaat dan met name om het archeologisch waarden. Dit is middels een dubbelbestemming op de verbeelding weergegeven.

Flexibiliteit in het bestemmingsplan dient om bepaalde toekomstige activiteiten toe te staan zonder dat dan een wettelijke ontheffingsprocedure gevolgd hoeft te worden. In het plangebied zijn qua flexibiliteit verschillende situaties te onderscheiden:

  • situaties waarin kan worden volstaan met consolidatie van de huidige situatie, dit is het grootste gedeelte van het plangebied;
  • situaties waarin van een wijzigingsbevoegdheid gebruik kan worden gemaakt, bijvoorbeeld de wijzigingsbevoegdheid voor de “calamiteitenboog”;
  • situaties waarin sprake is van afwijkingen ten aanzien van het bouwen, die van ondergeschikte aard zijn, kan een ontheffingsbevoegdheid worden opgenomen, bijvoorbeeld voor het plaatsen van nieuwe verlichting langs de snelwegen.

Bedrijven en milieuzonering

De VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering (april 2009) is in eerste instantie ontwikkeld om in nieuwe situaties een vestigingsplaats voor een bedrijf vast te stellen of om woningbouw af te stemmen op bestaande bedrijventerreinen. Bij toepassing van milieuzonering wordt veelvuldig gebruik gemaakt van een Staat van bedrijfsactiviteiten (bedrijvenlijst). Deze bedrijvenlijst geeft inzicht in milieuplanologische aspecten per bedrijfstype en in een specifieke bedrijfssituatie. De afstanden in deze lijst zijn, vanwege mogelijke variatie in productieomvang, terreinindeling, voorzieningen en dergelijke, indicatief. De bedrijvenlijst kan zowel een positief (welke bedrijven mogen wel worden gevestigd) of een negatief karakter (welke bedrijven mogen niet worden gevestigd) hebben.

Bij gebruikmaking van de bedrijvenlijst uit de VNG publicatie kan niet zonder motivering worden afgeweken van de hierin neergelegde afstanden, ook al hebben die een indicatief karakter. Als voldoende aannemelijk is dat een aanvaardbaar woonmilieu kan worden gehandhaafd en de hinder niet zal toenemen, mag een kortere afstand worden aangehouden dan de aangegeven afstand in de bedrijvenlijst. Om hier toepassing aan te kunnen geven is in het bestemmingsplan een algemene vrijstellingsbevoegdheid opgenomen.

Confrontatie bedrijfstype met milieuzonering

De milieucategorie van een bedrijf wordt bepaald aan de hand van de bedrijvenlijst in het bestemmingsplan. Een inhoudelijke beoordeling vindt plaats aan de hand van de door de initiatiefnemer gewenste activiteiten en aangeleverde gegevens. Daarbij wordt beoordeeld of het bedrijf in principe kan worden gevestigd en op welke locatie op het bedrijventerrein.

Indien nodig worden nadere maatregelen geëist voor een aanvaardbare milieubelasting, gericht op bescherming van de milieugevoelige omgeving, zoals voldoende afstand, afscherming, clustering milieubronnen en terreininrichting. In dat geval is eventueel de flexibiliteit in het bestemmingsplan aan te wenden. Rekening kan worden gehouden met het specifieke karakter van een bedrijf en zo nodig kan de bedrijfscategorie daarop worden aangepast.

Door de vrijstellingsbevoegdheden met criteria ontstaat een bewaakte flexibiliteit, aan de overwegingen van een concrete inpassing ligt steeds een bestuurlijke afweging ten grondslag.

Voor het gehele plangebied is gekozen voor een zogeheten positieve bedrijvenlijst, dit betekent dat is aangegeven welke bedrijven zich op het bedrijventerrein mogen vestigen.

In het kader van de structuurvisie heeft de raad aangegeven dat categorie 1 en 2 bedrijven mogelijk moeten zijn in de Zuiderscheg (ontwikkelingsdeel). Rekening houdend met het reeds bestaande bedrijventerrein van de AWZI en de voormalige gemeentewerf en de daar reeds voorkomende bedrijfsactiviteiten is voor het bestaande bedrijventerrein ervoor gekozen om maximaal milieucategorie 3 toe te staan. Wel is de inrichting AWZI van Rijnland een zogenaamde grote lawaaimaker in het kader van de Wet geluidhinder. Dit betekent dat deze inrichting op een gezoneerd industrieterrein moet liggen, hier wordt in paragraaf 4.2.3 verder op ingegaan. Hiermee wordt de huidige (planologisch juridische) situatie vastgelegd.

De uiteindelijke bedrijvenlijst maakt onderdeel uit van de regels van het bestemmingsplan en biedt daarmee een toetsingskader voor het toelaten van bedrijven op de verschillende bedrijventerreinen.

5.3 Ontwikkeling

Calamiteitenboog

Op de locatie voor de calamiteitenboog, de zuidelijke punt van het plangebied, wordt de aanleg van een verkeersboog mogelijk gemaakt. In verband met de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels acht RWS het noodzakelijk om een calamiteitenboog aan te leggen. De realisatie van de gewenste calamiteitenboog staat gepland voor de aankomende tien jaar en is door middel van een binnenplanse wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.Bp1200ZUIDERSCHEG1-R001_0009.jpg"

Afbeelding 8, locatie calamiteitenboog.

5.4 Uitvoering

Het uitvoeren van de calamiteitenboog is een rijksproject. Het rijk is derhalve verantwoordelijk voor de daadwerkelijke uitvoering van het project.

Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten

6.1 Inleiding (Keuze Planvorm)

Het bestemmingsplan Zuiderscheg betreft een in hoofdzaak consoliderend bestemmingsplan. In de regels en op de verbeelding is getracht de planologische essenties van het gebied vast te leggen en is gekeken naar de mogelijkheden van transformatie van locaties en functies.

De regels zijn onderverdeeld in vier onderdelen, te weten de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels. De bestemmingsplanregels dienen in samenhang met de inleidende- en algemene regels gelezen te worden. De meeste regels spreken voor zich, maar voor zover dit iets kan verduidelijken wordt hieronder een korte toelichting gegeven.

6.2 Inleidende Regels

De meeste artikelen spreken voor zich. Voor zover dit iets kan verduidelijken wordt hieronder een korte toelichting gegeven.

Wijze van meten

In de regels en op de verbeelding kunnen goot- (of boeibord) en/of bouwhoogtes zijn opgenomen. Indien er alleen sprake is van een bouwhoogte, dan mag de maximale bouwhoogte niet meer bedragen dan op de verbeelding of in de regels staat opgenomen. Er kan hierbij zowel sprake zijn van een platte afdekking als van een andere kapvorm mits de kap niet hoger is dan de aangegeven maximale bouwhoogte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.Bp1200ZUIDERSCHEG1-R001_0010.jpg"

Indien de maximale bouwhoogte in combinatie met de goot-(of boeibord)hoogte wordt gehanteerd is de maximale bouwhoogte te beschouwen als de nokhoogte. Er is in dat geval afdekking toegestaan middels een plat dak of een kap. De kap bestaat uit hellende dakvlakken, waarbij de goot niet hoger is dan de maximale goot- (of boeiboord)hoogte. Een dakvlak zal hierbij in zijn geheel onder dezelfde hellingshoek vallen. De beide dakvlakken treffen elkaar in de nok, welke maximaal op de maximaal toegestane bouwhoogte is gelegen. Er dient dus sprake te zijn van een daadwerkelijke nok met evenwijdige dakvlakken.

Er kan ook sprake zijn van een platte afdekking, maar dan is er sprake van een boeibordhoogte. Deze platte afdekking mag dan niet hoger zijn dan de maximaal toegelaten goot- (of boeibord)hoogte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.Bp1200ZUIDERSCHEG1-R001_0011.jpg"

Indien in de regels een goot- (of boeibord)hoogte en bouwhoogte is opgenomen maar op de verbeelding een andere goot- en bouwhoogte is opgenomen, dan gelden de op de verbeelding opgenomen hoogtes. Indien in de regels een goot- (of boeibord) en bouwhoogte is opgenomen maar op de verbeelding alleen een bouwhoogte, en geen goot-( of boeibord)hoogte, is opgenomen dan is er sprake van alleen een bouwhoogte.

6.3 Bestemmingsregels

De meeste artikelen spreken voor zich, voor zover dit iets kan verduidelijken wordt in deze paragraaf een toelichting gegeven bij de bestemmingen

Bedrijf

De bestaande bedrijven worden in deze bestemming opgenomen. De gronden met de aanduiding 'waterzuiveringsinstallatie' zijn onder andere bestemd voor de reeds aanwezige AWZI. Alle aanwezige gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, welke reeds aanwezig zijn, worden tevens in deze bepaling meegenomen. Tevens is het mogelijk om een aardgas tankstation voor motorvoertuigen op te richten, gericht op de openbare verkoop van deze brandstof.

Kantoor

De reeds bestaande kantoren van Rijkswaterstaat zijn opgenomen in de bestemming kantoren. De kantoorfunctie zal gehandhaafd blijven en er zijn geen mogelijkheden voor een gemengde functie. Ondersteunende kantoren ten behoeve van bedrijven zijn ten alle tijden mogelijk.

Recreatie

Binnen het plangebied is een gedeelte van het recreatiegebied Spaarnwoude gelegen. Binnen deze bestemming zijn gebouwen ten behoeve van het beheer en onderhoud en ten behoeve van dagrecreatieve voorzieningen toegestaan. Hierbinnen kunnen gebouwen ten behoeve van bijvoorbeeld de ijsbaan worden opgericht. Binnen de bestemming recreatie is de aanduiding FWD (FourWheelDrive) opgenomen ter plaatse van het zanddepot. Op dit terrein is het toegestaan om te rijden met Fourwheeldrive voertuigen en Quads. Het is hier uitsluitend toegestaanhet om te rijden met motorvoertuigen waarbij controle van het motorvoertuig het belangrijkste aspect betreft, waaronder het doen van rijproeven, het geven van instructie en lessen met betrekking tot dit aspect. Onder behendigheidsrijden wordt niet verstaan het houden van snelheidswedstrijden of -lessen met auto's/motoren/motorvoertuigen of motorcrossen e.d..

Verkeer

De bestaande infrastructuur, waaronder de A9 en A22, is opgenomen in de bestemming verkeer. Het aanwezige groen voor de bermen en dergelijke valt tevens onder de bestemming verkeer.

Leidingen

Binnen de dubbelbestemming leidingen worden de leidingen in het plangebied bestemd. Er ligt een aantal leidingen ondergronds in het plangebied, welke onder deze bestemming vallen. De hoogspanningsverbinding welke bovengronds door het plangebied loopt, is tevens middels een dubbelbestemming opgenomen.

Waarde-archeologie

De gronden in de Zuiderscheg met archeologische (verwachtings)waarde hebben de dubbelbestemming Waarde-archeologie (WR-A) gekregen. Voor deze gronden geldt een aanlegvergunningsstelsel en mag niet worden gebouwd na toetsing op de archeologische waarden. Hierbij is een minimale maatvoering opgenomen die de wetgeving voorstelt (100 m2 x 0,4m diep) en die bij deze potentie in het algemeen wordt toegepast door onder andere de gemeenten die zijn aangesloten bij het Convent van Gemeentearcheologen. De vastgestelde dieptemaat van 0,4 m is bovendien gebaseerd op enkele honderden waarnemingen binnen het plangebied.

De gronden die reeds zijn aangewezen als archeologisch monument genieten bescherming in het kader van de Monumentenwet 1988. Voor deze gronden dient een monumentenvergunning te worden aangevraagd. Voor deze monumentale gronden is derhalve geen nadere beschermende regeling in het bestemmingsplan opgenomen.

6.4 Algemene Bepalingen

In deze bepalingen zijn algemene regels en flexibiliteitregels opgenomen. Deze spreken meestal voor zich.

Specifiek wijzigingsgebied

In het zuiden van het plangebied is een wijzigingsbevoegdheid middels een Wro- zone-wijzigingsgebied opgenomen naar verkeer ten behoeve van een calamiteitenboog.

6.5 Handhaving

Handhaving van het plan zal geschieden conform de reguliere handhavingsystematiek die de gemeente Velsen hanteert.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

7.1 Planeconomie

Het plan is voornamelijk consoliderend en voorziet niet in werken of werkzaamheden die van overheidswege gerealiseerd zullen worden. De ontwikkeling die plaats zal vinden is gericht op het toevoegen van een calamiteitenboog door het rijk. De economische uitvoerbaarheid is derhalve niet in het geding.

7.2 Planschade

Er worden geen werken of werkzaamheden verwacht die tot planschade zouden kunnen leiden.

Hoofdstuk 8 Overleg En Inspraak

8.1 Uitkomsten Overleg

Het college heeft de ingezetenen, natuurlijke en rechtspersonen in de gelegenheid gesteld om hun mening omtrent het voorontwerpbestemmingsplan kenbaar te maken.

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft voor een ieder met ingang 5 juni 2009 gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn konden er schriftelijke reacties worden ingediend bij burgemeester en wethouders. Het voorontwerp is tevens ter advisering aan een aantal externe instanties gestuurd in het kader van het wettelijk vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro (Besluit ruimtelijke ordening).

In de periode dat het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegen is èèn schriftelijke inspraakreactie (Action Planet) binnengekomen. In het kader van het artikel 3.1.1. Bro-overleg zijn zeven reacties binnengekomen van instanties, namelijk:

1. Hoogheemraadschap van Rijnland;

2. Waternet;

3. recreatieschap Spaarnwoude;

4. Gasunie;

5. Kamer van koophandel Amsterdam;

6. provincie Noord-Holland;

7. Vrom-inspectie.

Door het college van B&W is op 24 augustus 2010 de inspraakrapportage van het voorontwerpbestemmigsplan Zuiderscheg vastgesteld. In deze rapportage zijn alle reacties door B&W van commentaar voorzien.

8.2 Conclusie

Wij zullen het ontwerp bestemmingsplan naar aanleiding van de inspraak en het artikel 3.1.1 overleg op de volgende punten aanpassen:

- Wij zullen de regels van het artikel over recreatie aanpassen voor wat betreft de maximale milieucategorie van recreatieve bedrijven (maximaal milieucategorie 2), tevens zal een ontheffing worden opgenomen voor activiteiten uit 1 categorie hoger die aangetoond in een lagere milieucategorie vallen.

- Wij zullen het zanddepot in de Zuiderscheg aanwijzen ten behoeve van terreinrijden met fourwheeldrives en quads.

- De waterparagraaf zal aangepast worden.

- De gasleiding tracés en overige verzoeken van de Gasunie worden gehonoreerd.

- De AWZI zal worden bestemd als geluidsgezoneerd industrieterrein.

- Een gedeelte van de plankaart zal worden voorzien van de dubbelbestemming Waarde-Archeologie (WR-A).

Ambtelijke wijzigingen

- Naar aanleiding van een schrijven van de milieudienst IJmond zal de mogelijkheid worden opgenomen om middels een ontheffing op het bedrijventerrein aan de Amsterdamseweg een aardgastankstation te realiseren.

- Naar aanleiding van een bouwaanvraag van Rijkswaterstaat ten behoeve ven een energiegebouw voor de Weide Blik, zal een bouwvlak worden opgenomen aan de Amsterdamseweg.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.Bp1200ZUIDERSCHEG1-R001_0014.png"

Bijlage 2 Staat Van Recreatieactiviteiten

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.Bp1200ZUIDERSCHEG1-R001_0015.png"

Bijlage 1 Overzicht Luchtkwaliteitsnormen

Tabel stoffen en grenswaarden en plan- en alarmdrempels

(µg/m3 staat voor microgram per kubieke meter. Een microgram is een miljoenste deel van een gram)

Stof Norm 2001 2005 2006 2007 2008 2009 2010
SO2 Grenswaarde (uurgemiddelde dat 24 keer per jaar mag worden overschreden in µg/m3) 350 350 350 350 350 350 350
Grenswaarde (24 uurgemiddelde dat 3 keer per jaar mag worden overschreden in µg/m3) 125 125 125 125 125 125 125
Alarmdrempel (uurgemiddelde in µg/m3 gedurende 3 achtereenvolgende uren in gebied >100km2 500 500 500 500 500 500 500
NO2 Grenswaarde (uurgemiddelde dat 18 keer per jaar mag worden overschreden in µg/m3) 200 200 200 200 200 200 200
Grenswaarde voor zeer drukke verkeerssituaties (uurgemiddelde dat 18 keer per jaar mag worden overschreden in µg/m3) 290 290 290 290 290 290
Plandrempel voor zeer drukke verkeerssituaties (uurgemiddelde dat 18 keer per jaar mag worden overschreden in µg/mv) 290 250 240 230 220 210
Grenswaarde [1] (jaargemiddelde in µg/m3) 40 40 40 40 40 40 40
Plandrempel (jaargemiddelde in µg/m3) 58 50 48 46 44 42
Alarmdrempel (uurgemiddelde in µg/m3 gedurende 3 achtereenvolgende uren in gebied >100km2 400 400 400 400 400 400 400
Fijn stof (PM10) Grenswaarde 2 (jaargemiddelde in µg/m3) 125
Grenswaarde 3 (jaargemiddelde in µg/m3) 40 40 40 40 40 40 40
Plandrempel (jaargemiddelde in µg/m3) 46
Grenswaarde (24 uurgemiddelde dat 18 keer per jaar mag worden overschreden in µg/m3) 250
Grenswaarde (24 uurgemiddelde dat 35 keer per jaar mag worden overschreden in µg/m3) 4 50 50 50 50 50 50 50
Plandrempel (24 uurgemiddelde dat 35 keer per jaar mag worden overschreden in µg/m3) 70
Lood Grenswaarde (jaargemiddelde in µg/m3) 0,5 0,5 0,5 0,5 0,5 0,5 0,5
CO Grenswaarde (98 percentiel van 8 uurgemiddelden in µg/mv) 6 6 6 6 6 6 6
Grenswaarde (99,9 percentiel van uurgemiddelden in µg/m3) 40 40 40 40 40 40 40
Benzeen Grenswaarde (jaargemiddelde in µg/m3) 10 10 10 10 10 10 10
Richtwaarde (jaargemiddelde in µg/m3) 5 5 5 5 5 5 5

[1] 1 januari 2010 is de uiterste realisatiedatum van deze grenswaarde
2 grenswaarde uit richtlijn 80/779/EEG van 15 juli 1980 betreffende grenswaarden en richtwaarden van de luchtkwaliteit voor zwaveldioxyde en zwevende deeltjes, waarbij de gravimetrische normen omgerekend zijn in PM10-waarden.
3 1 januari 2005 is de uiterste realisatiedatum van deze grenswaarde; er wordt nog geen rekening gehouden met indicatieve 2e fase EU-normen voor PM10.
4 Aan deze grenswaarde moet uiterlijk in 2005 voldaan worden.

Bijlage 2 Advies Vrk

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.Bp1200ZUIDERSCHEG1-R001_0012.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.Bp1200ZUIDERSCHEG1-R001_0013.jpg"