KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschap 1 (Polder Vierambacht)
Artikel 4 Waarde - Archeologie 3
Artikel 5 Waarde - Cultuurhistorie - Bouwwerken
Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie - Ensembles
Artikel 7 Waarde - Cultuurhistorie - Uitvoeren Werk(zaamheden)
Artikel 8 Waterstaat - Waterkering
3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Artikel 10 Algemene Bouwregels
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 13 Overige Regels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht Bouwwerken
Artikel 15 Overgangsrecht Gebruik
Artikel 16 Slotregel

Ridderbuurt 83/83a, Alphen aan den Rijn

Bestemmingsplan - Gemeente Alphen aan den Rijn

Vastgesteld op 30-03-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Toelichting

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In dit plan wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Ridderbuurt 83 en 83a Alphen aan den Rijn', van Gemeente Alphen aan den Rijn;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in GML-bestand NL.IMRO.0484.Aridderbuurt8383a-VA01 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen.
1.3 aan- en uitbouw
een bijbehorend bouwwerk dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Hieronder worden ook verstaan aangebouwde bijgebouwen.
1.4 aan-huis-gebonden beroep
een dienstverlenend beroep dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.5 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 achtererfgebied
erf aan de achterkant en de niet naar de openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant van het hoofdgebouw.
1.8 agrarisch bedrijf
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, met inbegrip van daarmee samenhangende activiteiten ten dienste van en behorende bij de agrarische hoofdfunctie, zoals (ruimte voor) ontvangst van bezoekers, open dagen, verkoop van eigen producten.
1.9 agrarische bedrijfsvoering
Bedrijfsvoering van een agrarisch bedrijf.
1.10 akkerbouw
de teelt van gewassen op open grond, met uitzondering van fruit-, sier- en bollenteelt en bosbouw; onder akkerbouw wordt tevens vollegrondstuinbouw verstaan.
1.11 archeologisch monument
terrein dat is aangewezen als beschermd monument door:
  1. de Minister van Onderwijs, Cultuur en wetenschap op basis van artikel artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of artikel 3.1 van de Erfgoedwet of
  2. door het college van burgemeester en wethouders op basis van artikel 6 van de Erfgoedverordening 2018
1.12 archeologisch onderzoek
diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie
1.13 archeologisch rapport
een verslag vervat in rapportvorm van een archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid van archeologische waarden
1.14 archeologische verwachting
een onderbouwde verwachting waaruit de kans blijkt dat archeologische resten in een omschreven gebied voor kunnen komen
1.15 archeologische waarde
de waarde die een gebied bezit op basis van de aldaar aanwezige archeologische resten
1.16 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.17 bebouwingslint
langgerekte bebouwing, ontstaan langs rivier, beek, dijk of kanaal.
1.18 bebouwingspercentage
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel c.q. bestemmingsvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd.
1.19 bedrijf
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
1.20 bedrijfsvloeroppervlak
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.21 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bedoeld voor de huisvesting daar en die gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht.
1.22 bestaand gebruik
het gebruik van gronden en opstallen zoals aanwezig op het tijdstip van in werking treden van het plan
1.23 bestaande bebouwing
bouwwerken zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan of mag worden gebouwd
1.24 bestaande situatie (bebouwing en gebruik)
bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van het terinzage leggen van het vastgesteldplan, dan wel zoals dat mag worden gebouwd op basis van een vergunning die vóór dat tijdstip is aangevraagd
1.25 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.26 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.27 bevoegd gezag:
Bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
1.28 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.29 bijgebouw
een vrijstaand niet voor bewoning bestemd bijbehorend bouwwerk dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, zoals een garage, huishoudelijke bergruimte of hobbyruimte en niet direct toegankelijk is vanuit het hoofdgebouw.
1.30 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.31 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.32 bouwlaag/woonlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kap.
1.33 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.34 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.35 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.36 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang welke op de plaats van bestemming hetzij direct danwel indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.37 cultureel erfgoed:
alle materiële getuigenissen uit het verleden die de samenleving van belang vindt om te conserveren, te onderzoeken, te presenteren en over te informeren.
1.38 cultuurhistorisch onderzoek
onderzoek waarbij de algemene historische waarden en/of de ensemblewaarden en/of de architectuurhistorische waarden en/of de bouwhistorische waarden en/of de waarden vanuit de gebruikshistorie, worden geïnventariseerd en in kaart worden gebracht.
1.39 cultuurhistorische waarde
de aan een object, element of ensemble toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk, element of gebied.
1.40 cultuurhistorische waardenkaart
een kaart, onderdeel uitmakend van het bestemmingsplan (Bijlage 3 Cultuurhistorische waardenkaart), die in woord, in kaarten en in (referentie)beelden cultuurhistorische waarde toekent aan een cultuurhistorisch waardevol object.
1.41 cultuurhistorisch waardevol object:
Een bouwwerk, element of ensemble dat wegens zijn cultuurhistorische waarde is opgenomen in de cultuurhistorische waardenkaart van Gemeente Alphen aan den Rijn.
1.42 dagrecreatie
zowel extensief recreatief medegebruik als voorzieningen, waarbij geen sprake is van verblijf (maneges, golf- en veldsport, attracties).
1.43 dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak van het dak is geplaatst.
1.44 daknok
hoogste punt van een schuin dak.
1.45 dakopbouw
een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie deels boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.
1.46 dakvoet
laagste punt van een schuin dak.
1.47 deskundige
een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskunige of commissie van deskunigen inzake een bepaalde vakdiscipline, zoals advisering over vergunning-gerelateerde onderwerpen bij monumenten en andere cultuurhistorische waardevolle objecten.
1.48 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt.
1.49 documentatie:
het verschaffen van bewijsstukken of gegevens.
1.50 ensemble:
een aaneengesloten gebied waarin zich een samenstel van bouwwerken, landschappelijke en/of stedenbouwkundige elementen kunnen bevinden die door hun onderlinge relatie een zekere ruimtelijke samenhang vertonen, waardoor de cultuurhistorische waarde van de samenstellende fragmenten verhoogd wordt.
1.51 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en de bestemming die inrichting niet verbiedt.
1.52 extensief recreatief medegebruik
recreatie met weinig dynamiek die nauwelijks druk uitoefent op de omgeving.
1.53 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.54 gezondheid
activiteiten die ingaan op de gesteldheid van de mens in geestelijk, lichamelijk en maatschappelijk opzicht.
1.55 grondgebonden veehouderij
het houden van melk- en ander vee geheel of nagenoeg geheel op open grond.
1.56 hoofdgebouw
gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.57 hoofdvorm:
de vorm van de contouren of buitenste lijnen van een gebouw, bestaande uit de minimale en maximale goot- en bouwhoogte, dakhelling, voorgevelbreedte, zijgevellengtes en kaprichting.
1.58 horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccomodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, waaronder bed&breakfast, discotheek, feestzaal en partyboerderij.
1.59 houtopstand
begroeiing die geheel of gedeeltelijk bestaat uit bomen en/of struiken, voor zover niet vallend onder de Boswet, behoudens laagstamfruitbomen met de bijbehorende windsingels.
1.60 intensieve veehouderij
agrarische bedrijvigheid bestaande uit fokkerij, houderij en/of mesterij van vee, zoals varkens, kalveren en pluimvee, die in functioneel geheel of overwegend niet afhankelijk is van de ter plaatse bij het agrarisch bedrijf behorende grond als productiemiddel en die plaatsvindt zonder of nagenoeg zonder weidegang.
1.61 inventarisatiekaart
De kaart die aangeeft welke functies er in het gebied zitten op het moment van
1.62 kap
een geheel of gedeeltelijke niet-horizontale dakconstructie gevormd door tenminste twee schuin hellende dakschilden ter afdekking van een gebouw;
  1. waarvan de aaneengesloten vloeroppervlakte met een voor personen normale stahoogte van ten minste 2,1 m, wezenlijk kleiner is dan die van de direct eronder gelegen bouwlaag, en
  2. waarvan de afdekking bestaat uit een of meer niet-horizontale dak- en/of de gevelvlakken, aan de voorzijde van het gebouw, wezenlijk terugwijken ten opzichte van de voorgevel van het gebouw, dan wel de vorm van een puntgevel hebben;
1.63 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Activiteitenbesluit, en voor zover de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.64 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen
voorzieningen ten behoeve van wandelen, fietsen, vissen, kanoën en natuurobservatie in de vorm van aanlegsteigers, picknickplaatsen, informatieborden en banken.
1.65 kwaliteitsgids
Een gids, onderdeel uitmakend van het bestemmingsplan, die in woord, in kaarten en in (referentie)beelden richtlijnen geeft voor de invulling van het plangebied.
1.66 Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA)
de standaardnorm die door de beroepsgroep van archeologen wordt gehanteerd voor de uitvoering van archeologisch onderzoek
1.67 landschappelijke waarde
de waarde die aan het landschap is toegekend.
1.68 lawaaisport
een sportactiviteit waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd dat zodanig is dat het omgevingslawaai wordt overschreden, waaronder in ieder geval begrepen de rallysport, motorsport, (model)vliegsport; de jachtsport wordt hier niet onder begrepen.
1.69 longeercirkel
een ruimte in de vorm van een cirkel waar paarden onder begeleiding getraind worden (al dan niet overdekt).
1.70 Maaiveld
het niveau van de straat of omliggende grond
1.71 maatschappelijke voorzieningen
voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, sport, onderwijs, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.
1.72 manege
een bedrijf dat is gericht op het verzorgen, dresseren en trainen van paarden (voor de ruitersport).
1.73 melkveehouderij
het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond, waaronder begrepen de teelt van ruwvoedergewassen.
1.74 mantelzorg
het bieden van zorg aan een familielid, die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
1.75 massa-opbouw:
de wijze waarop de verschillende bouwvolumes, zoals het hoofdvolume en aan- en uitbouwen, zich tot elkaar verhouden.
1.76 nevenactiviteit
activiteiten die ruimtelijk in aard en omvang ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie, en die ten dienste staan van en/of onlosmakelijk verbonden zijn met de hoofdfunctie ter plekke.
1.77 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstation, schakelhuisjes, duikers, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.
1.78 omgevingsvergunning
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.79 ondersteunende horeca
indien gasten in een inrichting die geen hoofdbestemming horeca heeft (kleine) etenswaren en/of dranken kunnen consumeren en zij daarvoor moeten betalen. De horeca wordt aangeboden ter ondersteuning van een andere activiteit op het bedrijf of van de agrarische activiteit als hoofdfunctie.
1.80 oorspronkelijke bebouwing, oppervlakte, goothoogte, hoogte of inhoud
de bebouwing, oppervlakte, goothoogte, hoogte en inhoud, zoals die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaat of rechtens mag bestaan.
1.81 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.82 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand.
1.83 paardenbak
een (omheinde) niet overdekte piste, waar paarden een vrije uitloop kunnen hebben en/of waar paarden worden getraind.
1.84 pand:
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.85 peil
  1. voor de agrarische bedrijfswoning: de hoogte van de bovenkant van de afgewerkte vloer van de hoofdtoegang op de eerste bouwlaag bij voltooiing van de bouw, waarbij deze niet hoger mag zijn dan de hoogte 1,10 -NAP komt te liggen;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.86 plattelandswoning
een voormalige agrarische bedrijfswoning.
1.87 Programma van Eisen
het document dat is opgesteld op basis van de Kwaliteitsnorm waarin wordt aangegeven op welke wijze archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Een Programma van Eisen behoeft altijd goedkeuring door het college van burgemeester en wethouders.
1.88 recreatieve voorzieningen
voorzieningen in brede zin voor recreatie en toerisme, waaronder zowel dag- als verblijfsrecreatie onder valt.
1.89 recreatiewoning
een op de verbeelding als woning aangegeven gebouw waarin voor recreatieve doeleinden overnacht mag worden, maar waar permanente bewoning niet is toegestaan.
1.90 ruimtelijke kwaliteit
de kwaliteit van de ruimte ter plaatse als bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van die ruimte.
1.91 rustende boer
het voormalig agrarisch bedrijfshoofd, die nog enige tijd op het agrarisch bedrijf werkzaam is.
1.92 scheidingslijn maatvoering
een zodanig aangegeven lijn, die de scheiding vormt tussen de gedeelten van een bouwvlak of bestemmingsvlak, waarbinnen verschillende maatvoeringen zijn toegestaan
1.93 seksinrichting
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: escortservice, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam)prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.94 silo
pakhuis voor stortgoed, vooral voor graan, met van onderen een trechtervormige opening.
1.95 slopen
het afbreken van een bouwwerk of een gedeelte daarvan.
1.96 slotenpatroon
Hoe de sloten ten opzichte van elkaar liggen. In de Hollandse veengebieden zijn ze lang en liggen ze evenwijdig naast elkaar.
1.97 speelvoorziening
voorziening die bestemd is voor vermaak of ontspanning, waarbij uitsluitend van de zwaartekracht of de fysieke kracht van de mens gebruik wordt gemaakt.
1.98 standplaats
een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.
1.99 stap- en trainingsmolen
Een ruimte in de vorm van een cirkel waar meerdere paarden tegelijk kunnen stappen zonder toezicht en waar aansturing plaatsvindt door een elektrische bedieningskast.
1.100 ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan
Het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan ‘Ridderbuurt 83 en 83a Alphen aan den Rijn’ van Gemeente Alphen aan den Rijn (NL.IMRO.0484.Aridderbuurt8383a-VA01)
1.101 tuinen
door mensen aangelegde gebruiks- en/of sierpercelen in verschillende vormen.
1.102 verblijfsrecreatie
die vormen van recreatie waarbij minimaal één overnachting plaatsvindt, zoals bed & breakfast of met gebruikmaking van toeristische kampeermiddelen.
1.103 verbrede landbouw
bedrijfsactiviteiten die in het verlengde liggen van en een directe relatie hebben met de op het perceel uitgeoefende agrarische bedrijfsvoering, waaronder begrepen recreatieve en educatieve activiteiten en de verkoop van agrarische streekeigen producten. Onder verbrede landbouw wordt niet begrepen:
  • hobbymatige activiteiten;
  • een agrarisch specialisme in de vorm van bijvoorbeeld het produceren van biologische producten.
1.104 verkavelingspatroon
de wijze waarop het landschap van oorsprong in kavels/percelen is opgedeeld.
1.105 voldoende parkeergelegenheid:
Parkeergelegenheid voor auto's en fietsen, waarvan het aantal parkeerplaatsen en de omvang daarvan voldoet aan de Beleidsregels over parkeren en laden en lossen, die zijn vastgesteld door het bevoegd gezag.
1.106 vollegrondstuinbouw
de teelt van gewassen op open grond, met uitzondering van fruit-, sier- en bollenteelt en bosbouw; onder vollegrondstuinbouw wordt mede witlofteelt verstaan.
1.107 voorerfgebied
het gedeelte van het erf wat is gelegen voor de voorgrens van het hoofdgebouw en wat grenst aan dan wel zich oriënteert op openbaar toegankelijk gebied.
1.108 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.109 voorgevelrooilijn
de lijn die samenloopt met de ingetekende begrenzing van het bouwvlak, voor zover deze begrenzing gelegen is aan de zijde waarop de bestaande ontsluiting van de woning naar het openbaar toegankelijk gebied plaatsvindt.
1.110 weidebouw
het exploiteren van grasland.
1.111 welzijn
een toestand die afhankelijk is van de context en de situatie, die het basismateriaal voor een goed leven bevat: vrijheid en keuze, gezondheid en lichamelijk welzijn, goede sociale relaties, veiligheid, gemoedsrust en spirituele beleving.
1.112 woning
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
1.113 woonwagen
voor bewoning bestemd gebouw dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en op een daartoe bestemd perceel is geplaatst.
1.114 zichtlijnen
denkbeeldige lijn die getrokken kan worden tussen de waarnemer en een object.
1.115 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen van het verlengde van de voor- en achtergevel.
1.116 zonegrens
de begrenzing van een zone.
1.117 zorg
een activiteit waar ruimte wordt geboden aan zorgvragers (verstandelijk of lichamelijk gehandicapten, (ex) psychiatrische cliënten, cliënten uit de verslavingszorg of zorgbehoevende ouderen) onder meer in de vorm van dagbesteding, een begeleide werkplek of arbeidstraining.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de breedte en diepte van een gebouw:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidsmuren, op 1 meter boven peil.
2.7 ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, overstekende daken en toegangstrappetjes naar de appartementen buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1,5 meter wordt overschreden.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschap 1 (Polder Vierambacht)

3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch met waarden - landschap 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor
  1. weidebouw;
  2. akkerbouw;
  3. vollegrondstuinbouw;
  4. melkveehouderij;
  5. het behoud en de versterking van de aan deze gronden eigen zijnde landschappelijke en cultuurhistorische waarden waarbij de volgende karakteristieken in acht moeten worden genomen:
    • het bestaande sloten - en verkavelingspatroon;
    • de openheid van het landschap;
    • de zichtlijnen vanuit het bebouwingslint op het achterliggende land.
  6. een en ander met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 van deze bestemmingsplanregels
3.2 Nadere bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch met waarden - landschap 1 aangewezen gronden zijn, naast de functies genoemd in artikel 3.1, tevens bestemd voor:
  1. agrarische bedrijven;
  2. woningen met bijbehorende voorzieningen, waaronder begrepen het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, met inachtneming van de specifieke gebruiksregels genoemd in artikel 11.2;
  3. water met bijbehorende voorzieningen;
  4. tuinen en erven;
  5. verkeersvoorzieningen, waaronder rijbanen, kunstwerken, parkeerplaatsen en -voorzieningen, voorzieningen voor het stallen van fietsen, geluidwerende voorzieningen, in- en uitritten, voetpaden, sloten, bermen, beplantingen en andere groenvoorzieningen, bruggen, duikers, nutsvoorzieningen, één en ander hoofdzakelijk gericht op de verblijfsfunctie, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen;
  6. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
  7. verbrede landbouw, kleinschalige recreatieve voorzieningen, ondersteunende horeca en voor welzijn, zorg en gezondheid binnen bestaande gebouwen en bijbehorende gronden, met een maximum oppervlakte van 100 m² per bouwvlak, in nevengeschikte omvang en aanvaardbaar gelet op de verkeerskundige situatie ter plaatse en op de aan- en afvoerroutes naar het perceel;
  8. maatschappelijke voorzieningen;
3.3 Bouwregels
3.3.1 Algemene bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende algemene bepalingen:
  1. hoofdgebouwen ten behoeve van de bestemming zijn slechts toegestaan binnen het bouwvlak;
  2. bestaande zichtlijnen op het perceel dienen gehandhaafd te blijven danwel te worden versterkt;
3.3.2 Specifieke bouwregels
Specifieke bouwregels ten behoeve van het agrarische bedrijf binnen bouwvlak
  1. de goothoogte van agrarische bebouwing mag maximaal 7 meter bedragen;
  2. de bouwhoogte van agrarische bebouwing mag maximaal 11 meter bedragen;
  3. de dakhelling van agrarische bebouwing ligt tussen de 20 - 50 °.
Specifieke bouwregels ten behoeve van de (agrarische) bedrijfswoning incl. aan- en uitbouwen
  1. binnen het bouwvlak is maximaal één bedrijfswoning toegestaan en daarnaast is ter plaatse van de aanduiding ‘plattelandswoning’ maximaal één plattelandswoning toegestaan.
  2. de goothoogte van de bedrijfswoning mag inclusief aan- en uitbouwen maximaal 3,5 meter bedragen;
  3. de bouwhoogte van de bedrijfswoning mag inclusief aan- en uitbouwen maximaal 10 meter bedragen;
  4. de dakhelling van de bedrijfswoning ligt tussen de 35 - en 65 °;
  5. de inhoud van de bedrijfswoning mag inclusief aan- en uitbouwen en exclusief vrijstaande bijgebouwen en ondergrondse bebouwing niet meer dan 1.315 m³ bedragen.
Specifieke bouwregels ten behoeve van plattelandswoningen
  1. de goothoogte van de woning mag maximaal 6 meter bedragen, tenzij anders aangeduid op de verbeelding;
  2. de bouwhoogte van de woning mag maximaal 10 meter bedragen, tenzij anders aangeduid op de verbeelding;
  3. de dakhelling van de woning ligt tussen de 35 - en 65 °;
  4. de inhoud van de woning mag inclusief aan- en uitbouwen en exclusief vrijstaande bijgebouwen en ondergrondse bebouwing niet meer dan 750 m³ bedragen;
  5. binnen het bouwvlak is maximaal één bedrijfswoning toegestaan en daarnaast is ter plaatse van de aanduiding ‘plattelandswoning’ maximaal één plattelandswoning toegestaan.
Specifieke bouwregels ten behoeve van verkeersvoorzieningen
  1. de bouwhoogte van gebouwen uitsluitend ten behoeve van het bepaalde in artikel 3.2 onder e bedraagt maximaal 3 meter;
  2. de oppervlakte van de gebouwen uitsluitend ten behoeve van het bepaalde in artikel 3.2 onder e mag niet meer bedragen dan 15 m2 per gebouw;
3.3.3 Bijgebouwen en aan- en uitbouwen ten behoeve van de plattelandswoning
Voor het bouwen van bijgebouwen en aan- en uitbouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen bedraagt maximaal 1 bouwlaag, aansluitend op het hoofdgebouw;
  2. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 3 meter;
  3. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 5 meter;
  4. op bijgebouwen en aan- en uitbouwen is een kap toegestaan;
  5. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen achter het verlengde van de voorgevelrooilijn van de woning binnen het erf te worden gepositioneerd;
  6. de gezamenlijke oppervlakte van bij de plattelandswoning behorende vrijstaande bijgebouwen mag binnen het erf niet meer dan 20% van het oppervlakte van dat erf bedragen, met een maximum van 100 m².
3.3.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte voor silo's bedraagt maximaal 12 meter;
  2. de bouwhoogte voor vlaggemasten bedraagt maximaal 6 meter;
  3. de bouwhoogte voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak bedraagt maximaal 10 meter;
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak en/of het bijbehorend erf van woningen geldt de volgende bepaling:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een paardenbak, longeercirkel of stap-/trainingsmolen zijn niet toegestaan.
3.3.5 Erf- of terreinafscheidingen
Voor het bouwen van erf- of terreinafscheidingen gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn van de (bedrijfs)woning bedraagt maximaal 1 meter;
  2. de bouwhoogte van overige erf- of terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 meter.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Woongelegenheid voormalig agrarisch bedrijfshoofd/inwonende ouders/mantelzorg
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken voor de gronden zoals weergegeven in artikel 3.1 ten behoeve van het uitbreiden van de agrarische bedrijfswoning voor een woongelegenheid mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de bedrijfswoning mag slechts worden uitgebreid ten behoeve van een woongelegenheid voor:
    1. het voormalig agrarisch bedrijfshoofd, die nog enige tijd in het bedrijf werkzaam zal zijn (rustende boer), of
    2. inwonende ouders, of
    3. mantelzorg waarbij sprake is van een familieband;
  2. de uitbreiding bedraagt maximaal 240 m3.
  3. er wordt voldaan aan de eisen uit de kwaliteitsgids behorende bij dit bestemmingsplan en het geurbeleid;
met dien verstande dat het splitsen van de woongelegenheid en de agrarische bedrijfswoning in twee zelfstandige woningen niet is toegestaan.
3.5 Specifieke gebruiksregels
  1. Het gebruik van de gronden en bouwwerken bedoeld in artikel 3.1 en 3.2 dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, zoals aangegeven op Bijlage 1 Inventarisatiekaart en bijbehorende Verklaring inventarisatiekaart, behorende bij dit bestemmingsplan, mag niet worden gewijzigd in een ander gebruik.
  2. In uitzondering op het bepaalde in het eerste lid is het gebruik onder 3.2 onder d,e en f toegestaan.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Medegebruik groter dan 100 m2
  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het in artikel 3.2 onder g genoemde medegebruik ten behoeve van verbrede landbouw, kleinschalige recreatieve voorzieningen, ondersteunende horeca en voor welzijn, zorg en gezondheid welke groter is dan 100 m².
  2. De omgevingsvergunning bedoeld in artikel 3.6.1 kan slechts worden verleend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. het vergroten van het gebruik is slechts mogelijk indien dit bijdraagt aan de kwaliteiten van de polder zoals genoemd in artikel 3.1 en moet voldoen aan de kwaliteitsgids behorende bij dit bestemmingsplan en het geurbeleid;
    2. het voorgenomen gebruik levert geen milieuhygiënische belemmeringen op voor de belendende percelen;
    3. het voorgenomen gebruik is aanvaardbaar gelet op de verkeerskundige situatie ter plaatse en op de aan- en afvoerroutes naar het perceel;
    4. ten behoeve van het voorgenomen gebruik worden voldoende parkeerplaatsen binnen het eigen bouwvlak gerealiseerd.
3.6.2 Wonen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het in artikel 3.1 en 3.2 genoemde agrarische gebruik indien is komen vast te staan dat in een agrarisch bouwvlak geen agrarisch bedrijf meer is gevestigd. Het gebruik mag worden veranderd in gebruik ten behoeve van woningen, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de wijziging in gebruik moet bijdragen aan de kwaliteiten van de polder zoals genoemd in artikel 3.1 en moet voldoen aan de kwaliteitsgids behorende bij dit bestemmingsplan en het geurbeleid;
  2. de gezamenlijke oppervlakte, goothoogte en hoogte van gebouwen binnen hetzelfde bouwvlak mogen ten opzichte van de ten tijde van de verlening van de omgevingsvergunning bestaande situatie niet worden vergroot;
  3. de agrarische gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen en bebouwing mogen door de verandering in gebruik niet onevenredig worden belemmerd;
  4. het aantal woningen binnen elk bouwvlak mag niet worden vergroot;
  5. vooraf dient vast te staan dat de overige bij die voormalige bedrijfswoning behorende voormalige bedrijfsgebouwen zonder cultuurhistorische waarden worden gesloopt, met uitzondering van voormalige bedrijfsgebouwen, die als bijgebouwen bij de woningen worden aangemerkt.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 3

4.1 Bestemmingsbeschrijving
De gronden die zijn aangewezen met 'Waarde - Archeologie 3' zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 van de regels.
4.2 Bouwregels
  1. Op deze gronden worden bouwwerken ten behoeve van de in artikel 4.1 bedoelde bestemming gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 4.3 vooraf in acht zijn genomen.
  2. Tevens worden op deze gronden bouwwerken gebouwd ten behoeve van de primaire bestemming(en) als bedoeld in dit bestemmingsplan, mits de bepalingen van artikel 4.3 vooraf in acht zijn genomen.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  1. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    2. het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
    3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    4. het verlagen van het waterpeil;
    5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
    6. het heien van palen en slaan van damwanden.
  2. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, overlegt bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag naar het oordeel van het bevoegd gezag wordt verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
  3. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn toelaatbaar, indien en voor zover deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.
4.4 Omgevingsvergunning niet vereist
Het verbod zoals bedoeld in artikel 4.3 is niet van toepassing indien:
  1. de werken of werkzaamheden niet dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld en over een totale oppervlakte kleiner dan 100 m2 worden uitgevoerd;
  2. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande traces van kabels en leidingen;
  3. de werken of werkzaamheden:
    1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning.

Artikel 5 Waarde - Cultuurhistorie - Bouwwerken

5.1 Bestemmingsomschrijving
  1. De voor 'Waarde - Cultuurhistorie - Bouwwerken' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behouden, versterken en beschermen van de specifieke waarden van de cultuurhistorische waardevolle bouwwerken met een hoge of gemiddelde cultuurhistorische waardering zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart,
  2. waaronder begrepen:
    1. het karakteristieke bouwtype;
    2. de bouwstijl, verschijningsvorm, gevelindeling of typerende architectuur van het bouwwerk;
    3. de externe hoofdvorm en massa-opbouw van het bouwwerk;
    4. de bijdrage van het bouwwerk aan het omringende cultuurlandschap;
    5. de aanwezigheid van authentieke constructies, technieken, details, materialen of kleuren van het bouwwerk;
    6. de herkenbaarheid van de oorspronkelijke functionaliteit;
    7. de beeldbepalende of beeldondersteunende waarde;
    8. de directe omgeving van het bouwwerk;
    9. de bijdrage van het bouwwerk aan de ensemblewaarde,
met inachtneming van artikel 5.4 Specifieke gebruiksregels en het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 van de regels.
5.2 Algemene bouwregels
Op de in artikel 5.1 bedoelde gronden mag slechts worden gebouwd, indien wordt voldaan aan artikel 5.3.1 of 5.3.2 en aanvullend artikel 5.3.3.
5.3 Specifieke bouwregels
5.3.1 Bouwen met behoud van cultuurhistorische waarden
Het bevoegd gezag kan overgaan tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk ten behoeve van de primaire bestemming(en), mits:
  1. de cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, behouden blijven en door de bouwactiviteiten dan wel door de daarvan directe of indirecte te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden en doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de cultuurhistorische waarden niet wezenlijk worden verkleind en
  2. aanvrager met documentatie het bedoelde onder a gemotiveerd aantoont.
5.3.2 Bouwen met verstoren of vernietigen cultuurhistorische waarden, uitsluitend bij zwaarwegende belangen
Het bevoegd gezag kan uitsluitend overgaan tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk ten behoeve van de primaire bestemming(en), waarvan aangenomen kan worden dat de cultuurhistorische waarden worden verstoord dan wel vernietigd, mits:
  1. aanvrager met documentatie gemotiveerd aantoont dat bijzonder zwaarwegende belangen aanwezig zijn die rechtvaardigen dat de cultuurhistorische waarden worden verstoord dan wel vernietigd;
  2. aanvrager met documentatie gemotiveerd aantoont hoe vanuit de cultuurhistorische waarden nieuwe ontwikkelingen worden gerealiseerd, passend binnen de karakteristiek als gebleken uit de cultuurhistorische waardenkaart;
  3. voor bijzondere materiële relicten een duurzaam toekomstperspectief ex situ wordt gewaarborgd.
5.3.3 Aanvullende bepalingen
Aanvraag om omgevingsvergunning en de beoordeling daarvan
  1. In aanvulling op artikel 5.3.1 of 5.3.2 kan het bevoegd gezag aanvrager verzoeken tot het indienen van een bouwhistorisch onderzoek of cultuurhistorisch onderzoek, indien onduidelijkheid bestaat over de cultuurhistorische waarden van een bepaald onderdeel in relatie tot de ontwikkeling.
  2. In aanvulling op artikel 5.3.1 of 5.3.2 worden bij de aanvraag om omgevingsvergunning en de beoordeling daarvan de volgende uitgangspunten in acht genomen:
    1. behoud, onderhoud en versterken gaan vóór vernieuwen en ontwikkelen;
    2. vernieuwen en ontwikkelen geschiedt vanuit en met respect voor de bouwhistorie en/of cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart.
  3. In aanvulling op artikel 5.3.1 of 5.3.2 wint het bevoegd gezag hiertoe advies in door een door hen aan te wijzen ter zake deskundige inzake cultuurhistorie.
Verlenen van de omgevingsvergunning
  1. In aanvulling op artikel 5.3.1 of 5.3.2 wordt bij het verlenen van de omgevingsvergunning in de belangenafweging aangegeven waarom:
    1. bijgedragen wordt aan de cultuurhistorische waarden dan wel dat
    2. het verantwoord is de cultuurhistorische waarden te verstoren of te vernietigen, waarbij aanvullend wordt gemotiveerd hoe aanvrager vanuit de cultuurhistorische waarden nieuwe ontwikkelingen realiseert die bijdragen aan het behoud of ontwikkeling van de specifieke cultuurhistorische waarden;
  2. In aanvulling op artikel 5.3.1 of 5.3.2 kunnen voorschriften met het oog op de cultuurhistorische waarden aan de omgevingsvergunning worden verbonden.
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Gebruik in overeenstemming met cultuurhistorische waarden
Ingeval van een omgevingsvergunning tot het wijzigen van het gebruik van een bouwwerk in afwijking van de primaire bestemming(en):
  1. worden de gronden en of bouwwerken gebruikt op een wijze waardoor de aanwezige cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, behouden blijven en
  2. door de gebruiksactiviteiten dan wel door de daarvan directe of indirecte te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, niet onevenredig worden aangetast.
5.4.2 Aanvullende bepalingen
  1. In aanvulling op artikel 5.4.1 wint het bevoegd gezag advies in door een door hen aan te wijzen ter zake deskundige inzake cultuurhistorie voordat het bevoegd gezag overgaat tot het verlenen van de omgevingsvergunning.
  2. In aanvulling op artikel 5.4.1 wordt in de belangenafweging bij het verlenen van de omgevingsvergunning aangegeven waarom de omgevingsvergunning bijdraagt aan de cultuurhistorische waarden.
  3. In aanvulling op artikel 5.4.1 kunnen voorschriften met het oog op de cultuurhistorische waarden aan de omgevingsvergunning verbonden worden.
5.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
5.5.1 Vergunningsplichtige sloopwerkzaamheden
  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de cultuurhistorische waardevolle bouwwerken, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, geheel of gedeeltelijk te slopen.
  2. Hierbij geldt dat het aantasten of vernietigen van cultuurhistorische elementen van cultuurhistorische waardevolle objecten gelijk wordt gesteld met het geheel of gedeeltelijk slopen van bouwwerken.
5.5.2 Omgevingsvergunning niet vereist
Het in artikel 5.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden:
  1. welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerking treden van dit bestemmingsplan;
  2. waarvoor ten tijde van het inwerking treden van dit bestemmingsplan reeds omgevingsvergunning voor het slopen is verleend;
  3. welke voortvloeien uit bouwactiviteiten waarvoor omgevingsvergunning is verleend.
5.5.3 Slopen bij behoud van cultuurhistorische waarden
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.5.1 kan worden verleend, mits:
  1. de cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, behouden blijven en door de sloopactiviteiten dan wel door de daarvan directe of indirecte te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden en doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de cultuurhistorische waarden niet wezenlijk worden verkleind en
  2. aanvrager met documentatie het bedoelde onder a gemotiveerd aantoont.
5.5.4 Slopen bij verstoren of vernietigen cultuurhistorische waarden, uitsluitend bij zwaarwegende belangen
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.5.1, waarvan aangenomen kan worden dat de cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, worden verstoord dan wel vernietigd, kan uitsluitend worden verleend, mits:
  1. aanvrager met documentatie gemotiveerd aantoont waarom bijzonder zwaarwegende belangen aanwezig zijn die rechtvaardigen dat de te slopen cultuurhistorische waarden in redelijkheid niet te handhaven zijn;
  2. aanvrager met documentatie gemotiveerd aantoont hoe vanuit de cultuurhistorische waarden nieuwe ontwikkelingen worden gerealiseerd, passend binnen de karakteristiek als gebleken uit de cultuurhistorische waardenkaart;
  3. documentatie plaatsvindt van de te slopen cultuurhistorische waarden;
  4. voor bijzondere materiële relicten een duurzaam toekomstperspectief ex situ wordt gewaarborgd.
5.5.5 Aanvullende bepalingen
  1. In aanvulling op artikel 5.5.3 of 5.5.4 kan het bevoegd gezag aanvrager verzoeken tot het indienen van een bouwhistorisch onderzoek of cultuurhistorisch onderzoek, indien onduidelijkheid bestaat over de cultuurhistorische waarden van een bepaald onderdeel in relatie tot het slopen.
  2. In aanvulling op artikel 5.5.3 of 5.5.4 kunnen voorschriften met het oog op de cultuurhistorische waarden aan de omgevingsvergunning worden verbonden.
  3. In aanvulling op artikel 5.5.3 of 5.5.4 wint het bevoegd gezag hiertoe advies in door een door hen aan te wijzen ter zake deskundige inzake cultuurhistorie.

Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie - Ensembles

6.1 Bestemmingsomschrijving
  1. De voor 'Waarde - Cultuurhistorie - Ensembles' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behouden, versterken en beschermen van de cultuurhistorische waardevolle objecten in het ensemble met een zeer hoge, hoge of gemiddelde cultuurhistorische waardering zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart,
  2. waaronder begrepen:
    1. de karakteristieke inrichting van het ensemble;
    2. de karakteristieke structuren, patronen en inrichting van het ensemble;
    3. de beeldbepalende waarde;
    4. de directe omgeving van het bouwwerk;
    5. de bijdrage van het bouwwerk aan de ensemblewaarde;
    6. de bijdrage van het bouwwerk aan het omringende cultuurlandschap;
    7. de herkenbaarheid van de oorspronkelijke functionaliteit;
    8. de situering van de bouwwerken;
    9. de karakteristieke hoofdvorm en massa-opbouw van het bouwwerk;
    10. de bouwstijl, verschijningsvorm, gevelindeling of typerende architectuur van het bouwwerk;
    11. de aanwezigheid van authentieke constructies, technieken, details, materialen of kleuren van het bouwwerk,
met inachtneming van artikel 6.4 Specifieke gebruiksregels en het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 van de regels.
6.2 Algemene bouwregels
Op de in artikel 6.1 bedoelde gronden mag slechts worden gebouwd, indien wordt voldaan aan artikel 6.3.1 of 6.3.2 en aanvullend artikel 6.3.3.
6.3 Specifieke bouwregels
6.3.1 Bouwen met behoud van cultuurhistorische waarden
Het bevoegd gezag kan overgaan tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk ten behoeve van de primaire bestemming(en), mits:
  1. de cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, behouden blijven en door de bouwactiviteiten dan wel door de daarvan directe of indirecte te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden en doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de cultuurhistorische waarden niet wezenlijk worden verkleind en
  2. aanvrager met documentatie het bedoelde onder a gemotiveerd aantoont.
6.3.2 Bouwen met verstoren of vernietigen cultuurhistorische waarden, uitsluitend bij zwaarwegende belangen
Het bevoegd gezag kan uitsluitend overgaan tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk ten behoeve van de primaire bestemming(en), waarvan aangenomen kan worden dat de cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, worden verstoord dan wel vernietigd, mits:
  1. aanvrager met documentatie gemotiveerd aantoont dat bijzonder zwaarwegende belangen aanwezig zijn die rechtvaardigen dat de cultuurhistorische waarden worden verstoord dan wel vernietigd;
  2. aanvrager met documentatie gemotiveerd aantoont hoe vanuit de cultuurhistorische waarden nieuwe ontwikkelingen worden gerealiseerd, passend binnen de karakteristiek als gebleken uit de cultuurhistorische waardenkaart;
  3. voor bijzondere materiële relicten een duurzaam toekomstperspectief ex situ wordt gewaarborgd.
6.3.3 Aanvullende bepalingen
Aanvraag om omgevingsvergunning en de beoordeling daarvan
  1. In aanvulling op artikel 6.3.1 of 6.3.2 kan het bevoegd gezag aanvrager verzoeken tot het indienen van een bouwhistorisch onderzoek of cultuurhistorisch onderzoek, indien onduidelijkheid bestaat over de cultuurhistorische waarden van een bepaald onderdeel in relatie tot de ontwikkeling.
  2. In aanvulling op artikel 6.3.1 of 6.3.2 worden bij de aanvraag om omgevingsvergunning en de beoordeling daarvan de volgende uitgangspunten in acht genomen:
    1. behoud, onderhoud en versterken gaan vóór vernieuwen en ontwikkelen;
    2. vernieuwen en ontwikkelen geschiedt vanuit en met respect voor de bouwhistorie en/of cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart.
  3. In aanvulling op artikel 6.3.1 of 6.3.2 wint het bevoegd gezag hiertoe advies in door een door hen aan te wijzen ter zake deskundige inzake cultuurhistorie.
Verlenen van de omgevingsvergunning
  1. In aanvulling op artikel 6.3.1 of 6.3.2 wordt bij het verlenen van de omgevingsvergunning in de belangenafweging aangegeven waarom:
    1. bijgedragen wordt aan de cultuurhistorische waarden dan wel dat
    2. het verantwoord is de cultuurhistorische waarden te verstoren of te vernietigen, waarbij aanvullend wordt gemotiveerd hoe aanvrager vanuit de cultuurhistorische waarden nieuwe ontwikkelingen realiseert die bijdragen aan het behoud of ontwikkeling van de specifieke cultuurhistorische waarden;
  2. In aanvulling op artikel 6.3.1 of 6.3.2 kunnen voorschriften met het oog op de cultuurhistorische waarden aan de omgevingsvergunning worden verbonden.
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.4.1 Gebruik in overeenstemming met cultuurhistorische waarden
Ingeval van een omgevingsvergunning tot het wijzigen van het gebruik van een bouwwerk in afwijking van de primaire bestemming(en):
  1. worden de gronden en of bouwwerken gebruikt op een wijze waardoor de aanwezige cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, behouden blijven en
  2. door de gebruiksactiviteiten dan wel door de daarvan directe of indirecte te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, niet onevenredig worden aangetast.
6.4.2 Aanvullende bepalingen
  1. In aanvulling op artikel 6.4.1 wint het bevoegd gezag advies in door een door hen aan te wijzen ter zake deskundige inzake cultuurhistorie voordat het bevoegd gezag overgaat tot het verlenen van de omgevingsvergunning.
  2. In aanvulling op artikel 6.4.1 wordt in de belangenafweging bij het verlenen van de omgevingsvergunning aangegeven waarom de omgevingsvergunning bijdraagt aan de cultuurhistorische waarden.
  3. In aanvulling op artikel 6.4.1 kunnen voorschriften met het oog op de cultuurhistorische waarden aan de omgevingsvergunning verbonden worden.
6.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
6.5.1 Vergunningsplichtige sloopwerkzaamheden
  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de cultuurhistorische waardevolle bouwwerken, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, geheel of gedeeltelijk te slopen.
  2. Hierbij geldt dat het aantasten of vernietigen van cultuurhistorische elementen van cultuurhistorische waardevolle objecten gelijk wordt gesteld met het geheel of gedeeltelijk slopen van bouwwerken.
6.5.2 Omgevingsvergunning niet vereist
Het in artikel 6.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden:
  1. welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerking treden van dit bestemmingsplan;
  2. waarvoor ten tijde van het inwerking treden van dit bestemmingsplan reeds omgevingsvergunning voor het slopen is verleend;
  3. welke voortvloeien uit bouwactiviteiten waarvoor omgevingsvergunning is verleend.
6.5.3 Slopen bij behoud van cultuurhistorische waarden
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.5.1 kan worden verleend, mits:
  1. de cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, behouden blijven en door de sloopactiviteiten dan wel door de daarvan directe of indirecte te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden en doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de cultuurhistorische waarden niet wezenlijk worden verkleind en
  2. aanvrager met documentatie het bedoelde onder a gemotiveerd aantoont.
6.5.4 Slopen bij verstoren of vernietigen cultuurhistorische waarden, uitsluitend bij zwaarwegende belangen
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.5.1, waarvan aangenomen kan worden dat de cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, worden verstoord dan wel vernietigd, kan uitsluitend worden verleend, mits:
  1. aanvrager met documentatie gemotiveerd aantoont waarom bijzonder zwaarwegende belangen aanwezig zijn die rechtvaardigen dat de te slopen cultuurhistorische waarden in redelijkheid niet te handhaven zijn;
  2. aanvrager met documentatie gemotiveerd aantoont hoe vanuit de cultuurhistorische waarden nieuwe ontwikkelingen worden gerealiseerd, passend binnen de karakteristiek als gebleken uit de cultuurhistorische waardenkaart;
  3. documentatie plaatsvindt van de te slopen cultuurhistorische waarden;
  4. voor bijzondere materiële relicten een duurzaam toekomstperspectief ex situ wordt gewaarborgd.
6.5.5 Aanvullende bepalingen
  1. In aanvulling op artikel 6.5.3 of 6.5.4 kan het bevoegd gezag aanvrager verzoeken tot het indienen van een bouwhistorisch onderzoek of cultuurhistorisch onderzoek, indien onduidelijkheid bestaat over de cultuurhistorische waarden van een bepaald onderdeel in relatie tot het slopen.
  2. In aanvulling op artikel 6.5.3 of 6.5.4 kunnen voorschriften met het oog op de cultuurhistorische waarden aan de omgevingsvergunning worden verbonden.
  3. In aanvulling op artikel 6.5.3 of 6.5.4 wint het bevoegd gezag hiertoe advies in door een door hen aan te wijzen ter zake deskundige inzake cultuurhistorie.
6.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.6.1 Vergunningsplichtige werken of werkzaamheden
Het is verboden op of in de in artikel 6.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanleggen, wijzigen en verharden van wegen en paden en het aanleggen, wijzigen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. het aanleggen, verleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  3. het aanbrengen van drainage;
  4. het verlagen van de bodem en het afgraven, ophogen en egaliseren van de gronden, waaronder begrepen het vergraven of ontgraven van bestaande kaden, dijken of taluds;
  5. het aanleggen of aanbrengen van kaden of aanlegplaatsen;
  6. het vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen, die de dood of ernstige beschadiging daarvan ten gevolge hebben of kunnen hebben;
  7. bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen de aanleg van boomgaarden als kleine landschapselementen;
  8. het schilderen, sauzen, pleisteren of ontpleisteren van gevels die zichtbaar zijn vanaf het openbaar toegankelijk gebied, voor zover hiermee wordt afgeweken van de voor het object en / of het ensemble authentieke kleurstelling of gevelafwerking;
  9. het geheel of gedeeltelijk wijzigen, aantasten, vernietigen van waardevolle cultuurhistorische elementen;
  10. het al dan niet tijdelijk opslaan en/of storten van bouw- en/of afval materialen.
6.6.2 Omgevingsvergunning niet vereist
Het in artikel 6.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
  1. in het kader van het normale beheer en onderhoud van de gronden;
  2. welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerking treden van dit bestemmingsplan;
  3. welke mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning;
  4. welke cultuurhistorisch onderzoek betreffen.
6.6.3 Uitvoeren werken of werkzaamheden bij behoud van cultuurhistorische waarden
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.6.1 kan worden verleend, mits:
  1. de cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, behouden blijven en door de bouwactiviteiten dan wel door de daarvan directe of indirecte te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden en doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de cultuurhistorische waarden niet wezenlijk worden verkleind en
  2. aanvrager met documentatie het bedoelde onder a gemotiveerd aantoont.
6.6.4 Uitvoeren werken of werkzaamheden bij verstoren of vernietigen cultuurhistorische waarden, uitsluitend bij zwaarwegende belangen
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.6.1, waarvan aangenomen kan worden dat de cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, worden verstoord dan wel vernietigd, kan uitsluitend worden verleend, mits:
  1. aanvrager met documentatie gemotiveerd aantoont waarom bijzonder zwaarwegende belangen aanwezig zijn die rechtvaardigen dat de te slopen of te verwijderen cultuurhistorische waarden in redelijkheid niet te handhaven zijn;
  2. aanvrager met documentatie gemotiveerd aantoont hoe vanuit de cultuurhistorische waarden nieuwe ontwikkelingen worden gerealiseerd, passend binnen de karakteristiek als gebleken uit de cultuurhistorische waardenkaart;
  3. documentatie plaatsvindt van de te slopen of te verwijderen cultuurhistorische waarden;
  4. voor bijzondere materiële relicten een duurzaam toekomstperspectief ex situ wordt gewaarborgd.
6.6.5 Aanvullende bepalingen
Aanvraag om omgevingsvergunning en de beoordeling daarvan
  1. In aanvulling op artikel 6.6.3 of 6.6.4 kan het bevoegd gezag aanvrager verzoeken tot het indienen van een bouwhistorisch onderzoek of cultuurhistorisch onderzoek, indien onduidelijkheid bestaat over de cultuurhistorische waarden van een bepaald onderdeel in relatie tot het uitvoeren van het werk of werkzaamheden.
  2. In aanvulling op artikel 6.6.3 of 6.6.4 worden bij de aanvraag om omgevingsvergunning en de beoordeling daarvan de volgende uitgangspunten in acht genomen:
  3. behoud, onderhoud en versterken gaan vóór vernieuwen en ontwikkelen;
  4. vernieuwen en ontwikkelen geschiedt vanuit en met respect voor de bouwhistorie en/of cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart.
  5. In aanvulling op artikel 6.6.3 of 6.6.4 wint het bevoegd gezag hiertoe advies in door een door hen aan te wijzen ter zake deskundige inzake cultuurhistorie.
Verlenen van de omgevingsvergunning
  1. In aanvulling op artikel 6.6.3 of 6.6.4 wordt bij het verlenen van de omgevingsvergunning in de belangenafweging aangegeven waarom:
    1. bijgedragen wordt aan de cultuurhistorische waarden dan wel dat
    2. het verantwoord is de cultuurhistorische waarden te verstoren of te vernietigen, waarbij aanvullend wordt gemotiveerd hoe aanvrager vanuit de cultuurhistorische waarden nieuwe ontwikkelingen realiseert die bijdragen aan het behoud of ontwikkeling van de specifieke cultuurhistorische waarden;
  2. In aanvulling op artikel 6.6.3 of 6.6.4 kunnen voorschriften met het oog op de cultuurhistorische waarden aan de omgevingsvergunning worden verbonden.

Artikel 7 Waarde - Cultuurhistorie - Uitvoeren Werk(zaamheden)

7.1 Bestemmingsomschrijving
  1. De voor 'Waarde - Cultuurhistorie - Uitvoeren werk(zaamheden)' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behouden, versterken en beschermen van de specifieke waarden van de cultuurhistorische waardevolle objecten met een zeer hoge, hoge of gemiddelde cultuurhistorische waardering zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart,
  2. waaronder begrepen:
    1. landschappelijke verkavelingen en patronen;
    2. waterstaatkundige structuren, elementen en objecten;
    3. infrastructurele elementen, patronen en objecten;
    4. opgaand groen;
    5. parken en landgoedvijvers;
    6. kleiputten;
    7. objecten en structuren van de Alphense tankval uit de Tweede Wereldoorlog,
met inachtneming van artikel 7.2 Specifieke gebruiksregels en het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 van de regels.
7.2 Specifieke gebruiksregels
7.2.1 Gebruik in overeenstemming met cultuurhistorische waarden
Ingeval van een omgevingsvergunning tot het wijzigen van het gebruik van een bouwwerk in afwijking van de primaire bestemming(en):
  1. worden de gronden en of bouwwerken gebruikt op een wijze waardoor de aanwezige cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, behouden blijven en
  2. door de gebruiksactiviteiten dan wel door de daarvan directe of indirecte te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, niet onevenredig worden aangetast.
7.2.2 Aanvullende bepalingen
  1. In aanvulling op artikel 7.2.1 wint het bevoegd gezag advies in door een door hen aan te wijzen ter zake deskundige inzake cultuurhistorie voordat het bevoegd gezag overgaat tot het verlenen van de omgevingsvergunning.
  2. In aanvulling op artikel 7.2.1 wordt in de belangenafweging bij het verlenen van de omgevingsvergunning aangegeven waarom de omgevingsvergunning bijdraagt aan de cultuurhistorische waarden.
  3. In aanvulling op artikel 7.2.1 kunnen voorschriften met het oog op de cultuurhistorische waarden verbonden worden aan de omgevingsvergunning.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Vergunningsplichtige werken of werkzaamheden
Het is verboden op of in de in artikel 7.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanleggen, wijzigen en verharden van wegen en paden en het aanleggen, wijzigen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. het aanleggen, verleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  3. het aanbrengen van drainage;
  4. het verlagen van de bodem en het afgraven, ophogen en egaliseren van de gronden, waaronder begrepen het vergraven of ontgraven van bestaande kaden, dijken of taluds;
  5. het aanleggen of aanbrengen van kaden of aanlegplaatsen;
  6. het vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen, die de dood of ernstige beschadiging daarvan ten gevolge hebben of kunnen hebben;
  7. bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen de aanleg van boomgaarden als kleine landschapselementen;
  8. werken en werkzaamheden ten behoeve van omzetting van grasland in bouwland (scheuren van grasland ten behoeve van de teelt van voedergewassen);
  9. het geheel of gedeeltelijk wijzigen, aantasten, vernietigen van waardevolle cultuurhistorische elementen;
  10. het al dan niet tijdelijk opslaan en/of storten van bouw- en/of afval materialen.
7.3.2 Omgevingsvergunning niet vereist
Het in artikel 7.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
  1. in het kader van het normale beheer en onderhoud van de gronden;
  2. welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerking treden van dit bestemmingsplan;
  3. welke mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning;
  4. welke cultuurhistorisch onderzoek betreffen.
7.3.3 Uitvoeren werken of werkzaamheden bij behoud van cultuurhistorische waarden
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.3.1 kan worden verleend, mits:
  1. de cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, behouden blijven en door het uitvoeren van de werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan directe of indirecte te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden en doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de cultuurhistorische waarden niet wezenlijk worden verkleind en
  2. aanvrager met documentatie het bedoelde onder a gemotiveerd aantoont.
7.3.4 Uitvoeren werken of werkzaamheden bij verstoren of vernietigen cultuurhistorische waarden, uitsluitend bij zwaarwegende belangen
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.3.1, waarvan aangenomen kan worden dat de cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, worden verstoord dan wel vernietigd, kan uitsluitend worden verleend, mits:
  1. aanvrager met documentatie gemotiveerd aantoont waarom bijzonder zwaarwegende belangen aanwezig zijn die rechtvaardigen dat de te slopen of te verwijderen cultuurhistorische waarden in redelijkheid niet te handhaven zijn;
  2. aanvrager met documentatie gemotiveerd aantoont hoe vanuit de cultuurhistorische waarden nieuwe ontwikkelingen worden gerealiseerd, passend binnen de karakteristiek als gebleken uit de cultuurhistorische waardenkaart;
  3. documentatie plaatsvindt van de te slopen of te verwijderen cultuurhistorische waarden;
  4. voor bijzondere materiële relicten een duurzaam toekomstperspectief ex situ wordt gewaarborgd.
7.3.5 Aanvullende bepalingen
Aanvraag om omgevingsvergunning en de beoordeling daarvan
  1. In aanvulling op artikel 7.3.3 of 7.3.4 kan het bevoegd gezag aanvrager aanvullend verzoeken tot het indienen van een bouwhistorisch onderzoek of cultuurhistorisch onderzoek, indien onduidelijkheid bestaat over de cultuurhistorische waarden van een bepaald onderdeel in relatie tot het uitvoeren van het werk of werkzaamheden.
  2. In aanvulling op artikel 7.3.3 of 7.3.4 worden bij de aanvraag om omgevingsvergunning en de beoordeling daarvan de volgende uitgangspunten in acht genomen:
    1. behoud, onderhoud en versterken gaan vóór vernieuwen en ontwikkelen;
    2. vernieuwen en ontwikkelen geschiedt vanuit en met respect voor de bouwhistorie en/of cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart.
  3. In aanvulling op artikel 7.3.3 of 7.3.4 wint het bevoegd gezag hiertoe advies in door een door hen aan te wijzen ter zake deskundige inzake cultuurhistorie.
Verlenen van de omgevingsvergunning
  1. In aanvulling op artikel 7.3.3 of 7.3.4 wordt bij het verlenen van de omgevingsvergunning in de belangenafweging aangegeven waarom:
    1. bijgedragen wordt aan de cultuurhistorische waarden dan wel dat
    2. het verantwoord is de cultuurhistorische waarden te verstoren of te vernietigen, waarbij aanvullend wordt gemotiveerd hoe aanvrager vanuit de cultuurhistorische waarden nieuwe ontwikkelingen realiseert die bijdragen aan het behoud of ontwikkeling van de specifieke cultuurhistorische waarden;
  2. In aanvulling op artikel 7.3.3 of 7.3.4 kunnen voorschriften met het oog op de cultuurhistorische waarden aan de omgevingsvergunning worden verbonden.

Artikel 8 Waterstaat - Waterkering

8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waterstaat - waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van de waterkering. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende (dubbel)bestemmingen.
8.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
  1. op de gronden mogen bouwwerken ten dienste van de bedoelde bestemming worden gebouwd met een maximale goot- en/of bouwhoogte van:
    1. voor gebouwen: zoals bepaald in de daar voorkomende andere bestemming(en)
    2. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming zoals, maar niet uitsluitend, bakens en lichten: 6 meter
  2. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming, zijn uitsluitend toelaatbaar indien de belangen in verband met de betrokken waterkering niet worden geschaad en het college van burgemeester en wethouders hierover tijdig tevoren schriftelijk advies hebben ingewonnen bij de betrokken waterschap.

3 Algemene Regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Bouwregels

10.1 Bouwen langs water
10.1.1 Bouwregels
Onverminderd het overigens in deze regels met betrekking tot het bouwen bepaalde, mag niet nieuw worden gebouwd op en in gronden gelegen binnen een afstand van 5 meter van de als 'Water' bestemde gronden, loodrecht gemeten op de bestemmingsgrens van de bestemming 'Water'.
10.1.2 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, na advies te hebben ingewonnen van de beheerder van de betreffende watergang omtrent de waterstaatkundige aanvaardbaarheid daarvan, afwijken van het bepaalde in artikel 10.1.1 ten behoeve van het bouwen op of in de bedoelde gronden.

Artikel 11 Algemene Gebruiksregels

11.1 Algemene gebruiksregels
  1. Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen ten behoeve van:
    1. staan- of ligplaats van onderkomens;
    2. staanplaats van voertuigen, waarin detailhandel plaatsvindt;
    3. kampeer- of caravanterrein;
    4. opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;
    5. ten behoeve van lawaaisporten;
tenzij het gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik en beheer van de gronden.
  1. Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen ten behoeve van:
    1. een seksinrichting;
    2. horeca in de vorm van discotheken en bar-dancings;
    3. bedrijfsmatige opslag van vuurwerk.
  2. Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval tevens het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning verstaan.
  3. Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht valt in ieder geval eveneens het gebruik van gronden en opstallen van de functie 'Woningen' ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, tenzij wordt voldaan aan de specifieke gebruiksregels genoemd in artikel 11.2.
  4. Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval eveneens het gebruik van gronden (bouwvlak en/of bijbehorend erf) binnen de functies woningen ten behoeve van een paardenbak, longeercirkel of stap-/trainingsmolen verstaan.
11.2 Specifieke gebruiksregels
Ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, hierna aangeduid als activiteiten, gelden de volgende specifieke gebruiksregels:
  1. de vloeroppervlakte van de activiteiten bedraagt ten hoogste 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning en de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen, en niet meer dan 60 m²;
  2. de activiteiten leveren geen milieuhygiënische belemmeringen op voor de belendende percelen;
  3. de activiteiten zijn aanvaardbaar gelet op de verkeerskundige situatie ter plaatse en op de aan- en afvoerroutes naar het perceel;
  4. ten behoeve van de activiteiten zijn voldoende parkeerplaatsen binnen het eigen bouwvlak aanwezig;
  5. de activiteiten tasten door hun aard en visuele aspecten, zoals reclame-uitingen, het karakter van de omgeving niet onevenredig aan;
  6. de activiteiten betreffen geen horeca of detailhandel; en
  7. de activiteiten doen geen afbreuk aan de woonfunctie in die zin dat de relatie tussen de bewoner(s) van de woning en de uitoefening daarin van de activiteiten wordt verbroken.

Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels

12.1 Algemeen
Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan ten aanzien van:
  1. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken met een hoogte van ten hoogste 3.50 meter en met een inhoud van ten hoogste 50 m3 ten dienste van het openbaar nut, zoals:
    1. wachthuisjes, telefooncellen, muurtjes en standbeelden;
    2. transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes en andere nutsgebouwtjes, zulks met uitzondering van gasdrukregel- en gasdrukmeetstations;
  2. het in geringe mate aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bebouwingsgrens of een weg nader te bepalen, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan redelijk, gewenst en/of noodzakelijk is;
  3. het veranderen van de voorgeschreven maatvoeringen voor bouwwerken met ten hoogste 15%, indien in verband met ingekomen bouwplannen deze veranderingen noodzakelijk zijn.
12.2 Voorwaarde
Een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bepaalde in artikel 12.1 wordt niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 13 Overige Regels

13.1 Nadere eisen
13.1.1 Gebouwen en andere bouwwerken
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, tenzij het bouwwerken betreft die bij wettelijk voorschrift zonder daartoe strekkende vergunning kunnen worden opgericht (vergunningvrije bouwwerken), nadere eisen te stellen ten aanzien van:
  1. de plaatsing van gebouwen , en
  2. de plaatsing en afmetingen van andere bouwwerken,
ter voorkoming van onevenredige aantasting van bouw- en gebruiksmogelijkheden, waaronder begrepen bezonning en belangen van verkeersafwikkeling en van verkeers- en sociale veiligheid, van aangrenzende gronden en bouwwerken.
13.1.2 Voorzieningen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de uiterlijke verschijningsvorm en inrichting van:
  1. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  2. groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en verhardingen;
  3. bij een en ander behorende andere voorzieningen, waaronder begrepen nutsvoorzieningen.
Deze nadere eisen kunnen alleen gesteld worden met het oog op de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de beeldkwaliteit, danwel het behoud en de versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische waarde.
13.2 Parkeren
Het bevoegd gezag kan pas een omgevingsvergunning verlenen voor de activiteit bouwen en/of het gebruik van gronden en/of de activiteit handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening, met inachtneming van het volgende:
  1. in het geval van nieuwbouw, uitbreiding of functiewijziging van gebouwen en/of voorzieningen, dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen;
  2. er is sprake van voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen, indien:
    1. voldaan wordt aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren en laden en lossen, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning;
    2. de parkeerplaatsen voldoen aan de verdere eisen (maatvoering en vastgesteld) die zijn neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning.
13.3 Afwijken
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.2, indien:
  1. aanpassing van het bouwplan om alsnog te kunnen voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein redelijkerwijs niet kan worden verlangd en
  2. op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen.
13.4 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van het bepaalde in 13.2, indien dit noodzakelijk is om een goede verkeersstructuur en/of bereikbaarheid voor een pand, perceel, straat (of deel daarvan) dan wel een andere ruimtelijke functionele structuur te waarborgen.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht Bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag om omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet gegaan.
  2. Eénmalig kan omgevingsvergunning worden verleend voor afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Overgangsrecht Gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan ‘Ridderbuurt 83 en 83a, Alphen aan den Rijn’.