KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Plangebied
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
1.4 Opzet Van Het Plan
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Europees Beleid
2.2 Rijksbeleid
2.3 Provinciaal Beleid
2.4 Regionaal Beleid
2.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Inventarisatie Plangebied
3.1 Historische Ontwikkeling
3.2 Ruimtelijke Structuur
3.3 Functionele Structuur
Hoofdstuk 4 Stedenbouwkundige Visie
4.1 Algemene Uitgangspunten
4.2 Uitgangspunten Per Polder
4.3 Uitgangspunten Per Functie
Hoofdstuk 5 Milieu- En Andere Planologische Aspecten
5.1 Besluit Milieueffectrapportage
5.2 Bedrijven En Milieuzonering
5.3 Bodem
5.4 Geluid
5.5 Luchtkwaliteit
5.6 Geur
5.7 Externe Veiligheid
5.8 Duurzaamheid
5.9 Milieukwaliteiten En Ambities
5.10 Archeologie
5.11 Flora En Fauna
Hoofdstuk 6 Waterparagraaf
6.1 Beleidskaders
6.2 Oppervlaktewater
6.3 Watertoets
Hoofdstuk 7 Juridische En Bestuurlijke Aspecten
7.1 Systematiek
7.2 Opbouw Van De Regels
7.3 Kwaliteitsgids
7.4 Wijze Van Toetsen
7.5 Verbeelding En Inventarisatiekaart
7.6 Hoofdactiviteiten Versus Nevenactiviteiten
7.7 Plattelandswoning
7.8 Rustende Boer
7.9 Aan-huis-gebonden Beroepen En Kleinschalige Bedrijfsmatige Activiteiten
7.10 Inhoud (Bedrijfs)woningen
7.11 Woningsplitsing
7.12 Artikelsgewijze Behandeling
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Inspraak En Vooroverleg
Bijlage 1 Kwaliteitsgids Polder Nieuwkoop
Bijlage 2 Kwaliteitsgids Polder Danz
Bijlage 3 Lijst Specifieke Bouwregels Voor Bestaande Bedrijven En Verenigingen Binnen Plangebied
Bijlage 4 Inventarisatiekaart
Bijlage 5 Verklaring Inventarisatiekaart
Bijlage 6 Kwaliteitsplan Paardenhouderij
Bijlage 7 Rapportage Cultuurhistorische Elementen
Bijlage 8 Cultuurhistorische Elementen Kaart 1
Bijlage 9 Cultuurhistorische Elementen Kaart 2
Bijlage 10 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Flora En Fauna Onderzoek
Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek

Buitengebied Aarlanderveen

Bestemmingsplan - Gemeente Alphen aan den Rijn

Vastgesteld op 11-07-2013 - deels onherroepelijk in werking

Bestanden

Regels

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

In 2008 heeft gemeente Alphen aan den Rijn de 'Structuurvisie Buitengebied' opgesteld, bestaande uit een beleidsdeel (deel 1) en een uitvoeringsprogramma (deel 2).

Deel 1 gaat in op de ambities die de gemeente heeft voor het buitengebied. In deel 2 van de Structuurvisie zijn enkele uit te werken vernieuwingen vastgelegd, vanuit de gedachte van ontwikkelingsplanologie. Ontwikkelingsplanologie betekent 'denken vanuit kansen en sturen op doelen.' Dit vraagt om een andere invulling van het bestemmingsplan Buitengebied.

In 2013 moet er een nieuw bestemmingsplan Buitengebied worden opgesteld. Er is gekozen voor het opsplitsen van het buitengebied in een poldergerichte aanpak. Dit bestemmingsplan is de eerste in rij en omvat de polders Nieuwkoop, de Drooggemaakte polder ten westen van Aarlanderveen en de Zuid- en Noordeinderpolder. Aan de hand van de opzet van dit bestemmingsplan zullen uiteindelijk de andere polders in het buitengebied in een nieuw planologisch jasje worden gestoken.

1.2 Plangebied

Het plangebied beslaat de Drooggemaakte polder ten westen van Aarlanderveen, de Zuid- en Noordeinderpolder en de polder Nieuwkoop. Het gebied wordt aan de westzijde begrensd door het Aarkanaal, aan de noordzijde door de gemeentegrens met de gemeente Nieuwkoop, aan de oostzijde door de gemeentegrens met de gemeente Bodegraven-Reeuwijk en aan de zuidzijde door de Oude Rijn.

Het dorp Aarlanderveen valt er buiten, hier geldt een apart bestemmingsplan Aarlanderveen voor, dat door de gemeenteraad is vastgesteld op 27 november 2008.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B085buitengeboost-0003_0001.jpg"

Figuur: Plangebied bestemmingsplan Buitengebied Aarlanderveen

1.3 Geldende Bestemmingsplannen

Het plangebied ligt in de nu nog geldende bestemmingsplannen:

  • Bestemmingsplan Buitengebied, op 27 april 2000 vastgesteld en op 12 december 2000 goedgekeurd.
  • Bestemmingsplan Buitengebied, 1e partiële herziening, op 20 december 2007 vastgesteld en op 1 april 2008 goedgekeurd.
  • Bestemmingsplan Herziening Buitengebied 2010, op 26 mei 2011 vastgesteld.
  • Bestemmingsplan In Hoofdzaak, op 7 mei 1965 vastgesteld en op 19 januari 1966 goedgekeurd.
  • Bestemmingsplan Aarlanderveen, op 27 november 2008 vastgesteld en op 7 juli 2009 goedgekeurd.
  • Partiele herziening bestemmingsplan Buitengebied, onderdeel Volkstuinen, vastgesteld op 20 december 2007.

Daarbij gelden de volgende wijzigingsplannen:

  • Vijfde wijziging bestemmingsplan Buitengebied, op 28 juli 2004 vastgesteld en op 7 oktober 2004 goedgekeurd (Lindhovensestraat 4).
  • Zesde wijziging bestemmingsplan Buitengebied, op 23 november 2004 vastgesteld (Oostkanaalweg 4C).

1.4 Opzet Van Het Plan

Het bestemmingsplan Buitengebied Aarlanderveen is een bestemmingsplan waarin de ontwikkeling en het beheer van het gebied helder geregeld zijn. Er is echter ruimte gelaten voor ontwikkelingen, waarbij de Structuurvisie Buitengebied als input heeft gediend.

Er is gekozen voor een systematiek van drie verzamelbestemmingen, waarbij de verschillende polders met hun waarden en karakteristieken leidend is. Vanuit de Structuurvisie Buitengebied heeft elk van de polders een eigen ontwikkelingsmogelijkheid, die tot uitdrukking is gebracht in de verzamelbestemmingen.

Uitgangspunt in elke polder is het bestaande gebruik. In elke polder mag vervolgens 100 m² aan nevenactiviteiten worden ontplooid in de bestaande bebouwing. Uitbreiding in omvang c.q. soort nevenactiviteiten is in enkele polders toegestaan. Alleen aan de Kortsteekterweg is onder voorwaarden een uitwisseling van functies (binnen de verzamelbestemming) mogelijk.

Het bestemmingsplan bestaat uit vijf delen, te weten de toelichting, de regels, de verbeelding, de inventarisatiekaart en de kwaliteitsgids. Van deze vijf delen zijn de regels en de verbeelding juridisch bindend.

  • De toelichting; hierin worden de beweegredenen weergegeven die hebben geleid tot het geven van een bepaalde bestemming en/of bescherming aan een stuk grond, alsmede uitleg van de gebruikte bestemmingen;
  • De regels; hierin wordt per bestemming een omschrijving van de doeleinden gegeven en regels met betrekking tot het gebruik van de in dit plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende opstallen;
  • De verbeelding, met daarop de bestemmingen van de betreffende gronden weergegeven;
  • De inventarisatiekaart, met daarop de functies zoals deze nu in het plangebied aanwezig zijn;
  • De kwaliteitsgids, die onderdeel uitmaakt van de regels en waarin de ambities van de polders nader zijn uitgewerkt en waarin inspiratiekaders worden geschetst om invulling te geven aan deze ambities.

De toelichting is als volgt opgebouwd:

In hoofdstuk twee wordt ingegaan op het huidige beleid. In hoofdstuk drie wordt de huidige ruimtelijke en functionele opzet van het plangebied beschreven. Hoofdstuk vier behandelt de stedenbouwkundige visie en in hoofdstuk vijf wordt nader ingegaan op de planologische- en milieuaspecten van het plan. Hoofdstuk zes omvat de waterparagraaf en in hoofdstuk zeven wordt ingegaan op de specifieke juridische aspecten van het plan. Hoofdstuk acht gaat in op de economische uitvoerbaarheid van het plan. In hoofdstuk negen worden de resultaten van de inspraak en het gevoerde vooroverleg (artikel 3.1.1. Bro) weergegeven.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

Het grondgebied van Alphen aan den Rijn ligt in het Groene Hart. Het heeft een unieke combinatie van cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke elementen. Voor de ruimtelijke ontwikkeling van het plangebied houdt dit in dat een groot aantal beleidskaders van kracht is. Deze kaders komen van diverse bestuursniveaus, zoals Rijk, provincie en regio. Bij enkele onderwerpen speelt ook regelgeving op Europees niveau. De belangrijkste regelingen komen hierna aan de orde.

2.1 Europees Beleid

2.1.1 EG-Vogelrichtlijnen

De EG-vogelrichtlijnen uit 1979 schrijven voor dat de lidstaten van de Europese Unie enkele beschermende maatregelen nemen. De belangrijkste staan hieronder.

  • Voor alle vogelsoorten is het van belang dat er een gevarieerd leefgebied blijft van voldoende omvang. Als dit leefgebied er niet is moet het worden aangelegd.
  • Voor sommige vogelsoorten moeten de daarvoor geschikte gebieden worden aangewezen als vogelbeschermingszones. De zogenaamde IBA-lijst (Inventory of Bird Areas) geeft aan om welke gebieden het gaat.
  • Een verbod vogels te vangen en eieren te rapen (behoudens enkele uitzonderingen).

2.1.2 EG-Habitatrichtlijnen

De EG-habitatrichtlijnen uit 1992 schrijven voor dat afzonderlijke lidstaten van de Europese Unie lijsten opstellen van gebieden die bescherming verdienen. Dit vanwege de aanwezige natuurwaarden. Binnen deze gebieden is alleen bebouwing mogelijk als er geen schade is te verwachten aan de natuur. Verder is het een voorwaarde dat er dringende redenen zijn van groot openbaar belang om een bepaald bouwplan te realiseren. Hiervoor moeten dan wel compenserende maatregelen worden genomen.

Zowel de EG-Vogelrichtlijnen als de EG-Habitatrichtlijnen zijn vertaald in de Flora- en Faunawet.

2.1.3 Verdrag van Malta

Implementatie van het Verdrag van Valetta (Malta) in de Nederlandse Monumentenwet 1988 verplicht bodemverstoorders tot archeologisch vooronderzoek, waarna de provincie of het Rijk een beslissing neemt over wat er moet gebeuren met de aangetoonde archeologische waarden.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Structuurvisie Ruimte en Infrastructuur

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna ook: SVIR) geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de structuurvisie worden belangrijke andere accenten geplaatst op het brede gebied van ruimtelijke ordening en bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het betekent voor de ruimtelijke ordening in brede zin een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden en actualisatie van het Nationaal Ruimtelijk Beleid. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

Daarmee is de SVIR de "kapstok" voor uitwerkingen van beleid met ruimtelijke consequenties. De structuurvisies (voorheen pkb's) Project Mainport Rotterdam, Structuurschema Elektriciteitsvoorziening III en 3e Nota Waddenzee alsook het Nationaal Waterplan blijven bestaan. Deze structuurvisies zijn gedetailleerder dan de SVIR, of bestrijken een breder beleidsterrein dan alleen het ruimtelijke domein, en blijven als uitwerking van de SVIR bestaan. De SVIR heeft als horizon 2040, maar geeft vooral het kader voor de acties en beslissingen die op de korte termijn worden genomen.

In de SVIR geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, en Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.

2.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Het Rijk kiest ervoor om het deel van het ruimtelijk beleid dat bedoeld is bindend te zijn voor andere overheden, ook onder de Wro te borgen. De Wro geeft daarvoor het Rijk de beschikking over het instrument Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan de AMvB aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk kan het daarbij gaan om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies zoals natuur in de ecologische hoofdstructuur (EHS) of met het vrijwaren van functies, bijvoorbeeld kapitaalintensieve functies in gebieden waar rivierverruiming noodzakelijk is. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang (13 nationale belangen) uit de nieuwe Structuurvisie. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

2.2.3 Deltametropool

De Deltametropool (2003) stelt het belang voorop van een sterke Randstad ten opzichte van andere metropolen binnen Europa. Door de komst van de Nota Ruimte wordt niet langer één metropool voor West-Nederland nagestreefd. Nu is er afzonderlijk beleid voor de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad en het Groene Hart.

2.2.4 Flora en Fauna

Flora en Fauna worden beschermd via een afzonderlijke wet. Op basis van de Flora- en faunawet zijn ongeveer 500 van de 36.000 soorten in Nederland aangewezen als beschermde dier- of plantensoort. Daarnaast is een aantal uitheemse dier- en plantensoorten als beschermde soort aangewezen. De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van de planten- en diersoorten die in het wild leven. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten (bijvoorbeeld het verstoren, beschadigen of vernielen van nesten, voortplantings- en vaste rust- en verblijfplaatsen) in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen ('nee') kan onder voorwaarden ('tenzij') worden afgeweken, met een ontheffing of vrijstelling. Het verlenen hiervan is de bevoegdheid van de minister van Economie, Landbouw en Innovatie (E, L& I) of, in geval van beheer en schadebestrijding, van Gedeputeerde Staten van de provincie.

2.2.5 Archeologie

De bodem wordt wel de schatkamer van onze geschiedenis genoemd. Resten van eerdere samenlevingen liggen in de grond verborgen. Archeologie bestudeert dat verleden aan de hand van voorwerpen. Die voorwerpen zijn sporen die met elkaar het 'bodemarchief' vormen; de ongeschreven geschiedenis van een dorp, stad, of regio.

De beleidsmatige aandacht voor het bodemarchief is sterk gegroeid en heeft geleid tot de Wet op de Archeologische Monumentenzorg, als onderdeel van de Monumentenwet 1988. De bescherming van het bodemarchief krijgt vooral zijn beslag via het spoor van de ruimtelijke ordening. Zo schrijft artikel 38a van de Monumentenwet 1988 voor dat bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening wordt gehouden met monumenten die in de grond aanwezig zijn dan wel te verwachten zijn. Ook het Besluit ruimtelijke ordening kent een regeling over dit onderwerp (artikel 3.1.6).

2.2.6 Modernisering Monumentenzorg- Belang van cultuurhistorie

De modernisering van de monumentenzorg, is sinds 2009 een veelgebruikte beleidsterm in de Nederlandse ruimtelijke ordening en de monumentenzorg, met name op het gemeentelijk niveau waar het geformuleerde beleid de meeste implicaties kreeg. De term werd voor het eerst gebruikt in een beleidsbrief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, waar de Tweede Kamer in het najaar van 2009 mee instemde.

Door middel van de MoMo had de minister tot doel een aantal veranderingen door te voeren in de monumentenzorg, namelijk het stimuleren en ondersteunen van gebiedsgericht werken, het belang van cultuurhistorie laten meewegen in de ruimtelijke ordening, het formuleren van een visie op erfgoed en het verminderen van de administratieve lastendruk.

Bij de uitwerking van de MoMo heeft de minister zich op drie pijlers gericht:

Pijler 1: het meewegen van cultuurhistorische belangen in de ruimtelijke ordening. De nadruk ligt hierbij niet langer op het object-, maar vooral het gebiedsniveau;

Pijler 2: het vereenvoudigen en krachtiger maken van regelgeving;

Pijler 3: zorgen dat herbestemmingen eenvoudiger kunnen plaatsvinden.

Als gevolg van de MoMo zijn het Besluit ruimtelijke ordening en de Monumentenwet op 1 januari 2012 aangepast. Belangrijkste gevolgen zijn de plicht voor gemeenten om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de aanwezige cultuurhistorische waarden en het vergroten van vrijstellingen van de vergunningplicht voor eigenaren van monumentale gebouwen.

2.2.7 Nationaal Verkeers en Vervoersplan

De hoofddoelstelling van het NVVP is het aan een ieder bieden van een doelmatig, veilig en duurzaam functionerend verkeers- en vervoerssysteem, waarbij de kwaliteit voor de individuele gebruiker in een goede verhouding staat tot de kwaliteit voor de samenleving als geheel. Het belangrijkste doel uit deze hoofddoelstelling ligt in het streven naar vermindering van nadelige effecten van de mobiliteitsgroei. Er worden echter geen eisen meer gesteld aan de keuze in vervoerswijze en ook wordt de groei van het gemotoriseerde verkeer niet meer aan een maximum gebonden.

Belangrijkste kernpunten van het NVVP zijn:

  • Infrastructuur moet een drager worden van ruimtelijk-economische ontwikkelingen;
  • De rol van de markt in de infrastructuur moet nadrukkelijker aanwezig zijn;
  • De gebruiker van de infrastructuur betaalt;
  • Regio's betalen en beslissen nadrukkelijk mee. Regio's krijgen hiervoor de beschikking over een apart mobiliteitsfonds.

2.2.8 Nationaal Milieubeleidsplan

Het Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP4) signaleert een groot aantal knelpunten waar nog niet kan worden voldaan aan de minimale milieukwaliteitcondities. Daarom krijgt het stedelijk gebied in het NMP4 extra aandacht. Het gaat om gezondsheidsrisico's door luchtvervuiling (NO2 en fijn stof), geluidhinder of te grote risico's op calamiteiten. Volgens het NMP4 staat de kwaliteit van de leefomgeving onder druk door een opeenstapeling van milieuproblemen, die onder andere veroorzaakt worden door de intensiteit van het verkeer, de ouderdom van de bewoning, de bedrijvigheid en de beperkte aanwezigheid van groen. Om de milieukwaliteit van de stad te vergroten moeten lawaai, lucht, bodem- en (grond)waterverontreiniging worden aangepakt.

2.3 Provinciaal Beleid

2.3.1 Provinciale Structuurvisie

Op 2 juli 2010 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de provinciale Structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland, Ontwikkelen met schaarse ruimte' vastgesteld. De eerste herziening van de Structuurvisie is op 23 februari 2011 vastgesteld. De actualisering van de Structuurvisie is op 29 februari 2012 vastgesteld. In de Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De Structuurvisie geeft een doorkijk naar 2040 en de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie. De Structuurvisie vervangt het interimbeleid voor de provinciale ruimtelijke ordening. Het interimbeleid was gebaseerd op de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie Zuid-Holland 2020, de vier streekplannen en alle herzieningen en uitwerkingen daarvan en de Nota Regels voor Ruimte. Voorts implementeert de Structuurvisie de beleidslijnen uit de Voorloper Groene Hart. Het grootste deel van het interimbeleid komt overeen met het provinciaal belang zoals geformuleerd in deze structuurvisie. Wel zijn nieuwe accenten gelegd of is de koers iets gewijzigd op basis van trends, ontwikkelingen en de sturingsfilosofie van de provincie.

De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil de provincie bereiken door het realiseren van een samenhangend stedelijk netwerk en groenstructuur. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.

Aantrekkelijk woon- en leefklimaat

In de provinciale Structuurvisie is weergegeven dat er in 2040 een aantrekkelijk woon- en leefklimaat in Zuid-Holland bestaat. Stedelijke centra, waaronder Alphen aan den Rijn, hebben hun eigen aantrekkelijk aanbod van woonmilieus. Er bestaat een gedifferentieerd aanbod van voorzieningen waar nuttige en recreatieve tijdsbesteding kan worden gecombineerd. Uitgangspunt is een balans tussen hectiek en rust. De parken, kleine groengebieden in combinatie met andere voorzieningen en de nabijheid van de omliggende groenstructuur zorgen hiervoor.

Stad en land verbonden

De samenhang tussen stad en land kan worden versterkt door zowel fysieke, visuele als economische relaties en een aanzienlijke en duurzame versterking van de kwaliteit van de groene ruimte nabij de stad. Dit betekent een variatie aan toegankelijke landschappen en groengebieden in de nabijheid van de stad. Dit zijn zowel agrarische, recreatie- als natuurgebieden, waarbij de natuurlijke ondergrond, het landschapstype en de positie van het gebied in relatie tot de stad leidend zijn voor de verschijningsvorm.

Landschappen, recreatie en toerisme

De variatie in karakteristieke landschappen wordt behouden. Op demografische en sociaal-economische veranderingen wordt ingespeeld. De gebiedseigen kwaliteiten van waardevolle cultuurlandschappen worden optimaal beleefd. Beeldbepalende cultuurhistorische structuren, elementen en ensembles blijven behouden en versterkt en gebruikt als inspiratiebron voor ontwikkelingen. Kwaliteiten als stilte en beleving van ruimte kenmerken deze luwe gebieden.

Zuid-Holland wil het landschap tussen de steden van het stedelijk netwerk van Zuid-Holland duurzaam behouden met een op de toekomst toegesneden functie. In 2040 moet deze Zuidvleugelgroenstructuur van provinciale landschappen, regioparken en groenblauwe verbindingen volledig functioneren. Het stedelijk netwerk en de Zuidvleugelgroenstructuur zijn omringd door de landschappen van de kust, de delta en het Groene Hart. Hierin is ruimte voor landbouw, natuur, recreatie, toeristisch verblijf en vermaak.

Recreatieve voorzieningen in het landelijk gebied kunnen bijdragen aan verbreding van de economie, onder meer in combinatie met de agrarische bedrijfsvoering. Het gaat dan om het maken van zodanige keuzes ten aanzien van (uitbreiding van) intensieve dagrecreatieve voorzieningen dat natuur- en recreatiewaarden en de landschappelijke kwaliteit zo minimaal als mogelijk worden aangetast.

Groene Hart

De provinciale structuurvisie gaat ook in op het Groene Hart. In het Groene Hart is behoud en ontwikkeling van de onderscheiden waardevolle landschappen gekoppeld aan verschillende opgaven. Deze worden per gebied genoemd. Per (deel)gebied worden de kwaliteiten toegelicht en wordt de samenhang met deze gebiedsopgaven uitgewerkt.

Versterking van de landschappelijke kwaliteit richt zich globaal op de vier kernkwaliteiten die benoemd zijn in de Voorloper Groene Hart: landschappelijke diversiteit, veenweidekarakter (inclusief de strokenverkaveling en lintbebouwing), openheid en rust & stilte. De kernkwaliteiten in de deelgebieden voor het Groene Hart hebben de gezamenlijke Groene Hartgemeenten en -provincies uitgewerkt in de Kwaliteitsatlas Groene Hart.

De versterking van het landschap wordt gecombineerd met de ruimtelijke uitwerking van de kernopgaven die zijn vastgelegd in het Provinciaal Waterplan: waarborgen waterveiligheid, realiseren mooi en schoon water, ontwikkelen duurzame (zoet)watervoorziening en realiseren robuust & veerkrachtig watersysteem en de Ecologische Hoofdstructuur.

De landbouw en (melk)veehouderij, is -naast natuur- een belangrijke drager van de kernkwaliteiten van een groot deel van het Groene Hart en zal waar mogelijk de ruimte voor ontwikkeling krijgen. Een ander aspect is het benutten van de economische waarde van deze kwaliteiten. Dit kan zowel via toerisme en recreatie als via de kwaliteiten van woon- en werkmilieus in dit gebied en het nabijgelegen stedelijk netwerk.

In de Voorloper Groene Hart is onderscheid gemaakt naar metropolitane landschappen en grote landschappelijke eenheden: de waarden en de venen. Deze indeling is vergelijkbaar met provinciale landschappen en grote landschappelijke eenheden in de provinciale structuurvisie. Voor de ligging van het plangebied is het gebiedsonderdeel Hollands Plassengebied van belang.

Archeologie

Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich, conform het Rijksbeleid en de rijkswetgeving op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen. Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden in het plangebied.

2.3.2 Agenda Landbouw

De Agenda Landbouw is op 26 januari 2011 vastgesteld door Provinciale Staten. Het is de visie tot 2025 van de provincie op een duurzame, economisch rendabele landbouw. Naast de visie bevat de agenda een strategie en een uitwerking per regio. De agenda gaat in op de visie voor de grondgebonden landbouw, zoals melkveehouderij en akkerbouw. Voor de andere sectoren zijn aparte beleidsnotities opgesteld danwel vindt uitsluiting plaats zoals intensieve veehouderij.

De provincie Zuid-Holland probeert met haar visie en strategie een synthese te vinden tussen vitale aantrekkelijke landschappen, mooi en schoon water en een vitale agrarische sector. De opgave is het ontwikkelen van een duurzaam en rendabel landbouwsysteem dat toe kan met minder subsidiesteun. De landbouw in Zuid-Holland moet daarom onderscheidend en innovatief zijn. Het landbouwsysteem moet bijdragen aan het herstel van biodiversiteit, duurzame energievoorziening, watermanagement en klimaatadaptatie.

De landbouw is de drager van het landschap, dat moet vitaal en toegankelijk zijn en bijdragen aan de regionale voedselproductie. Bedrijfssystemen moeten ecosysteemgericht zijn en economisch rendabel door verbreding of schaalvergroting.

De provincie onderscheid daarom 3 typen agrarische gebied:

  • Agrarische topgebieden (productie voor de wereldmarkt)
  • Agrarisch gebied met een opgave (lagere productiviteit en rendabiliteit/transformatieopgave)
  • Agrarische gebieden onder invloed van de stad (afzet van producten en diensten op de regionale markt)

Per deelgebied wordt ingegaan op acties en maatregelen. In dit bestemmingsplan liggen 2 typen agrarisch gebied; agrarisch gebied met een opgave (Drooggemaakte polder ten westen van Aarlanderveen) en agrarisch topgebied (overige gebied).

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B085buitengeboost-0003_0002.jpg"

Figuur: Afbakening van de agrarische landschappen

2.3.3 Gebiedsprofielen

Het uitwerken van de globale ambities van de kwaliteitskaart pakt de provincie samen aan met partners uit de regio in de zogenaamde ‘gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit’. Met de kwaliteitskaart laat de provincie zien welke thema’s zij belangrijk vindt en wat zij samen met partners uit wil werken in de gebiedsprofielen die zich richten zich op de regionale schaal. De gebiedsprofielen slaan een brug tussen het globale van de kwaliteitskaart en de concreetheid van de beeldkwaliteitsparagraaf en zijn daarmee bruikbaar voor kwaliteitsbeoordeling aan de voorkant van het planproces; met andere woorden ze bieden een handreiking bij het opstellen van regionale en gemeentelijke structuurvisies en bij bestemmingsplannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B085buitengeboost-0003_0003.jpg"

2.4 Regionaal Beleid

2.4.1 Uitvoeringsprogramma, Het Groene Hart, icoon van Nederland 2007-2013

Dit ontwikkelperspectief is opgesteld door de drie Groene Hart provincies in samenwerking met regionale overheden en maatschappelijke organisaties, met als doel het unieke landschap van het Groene Hart te kunnen bewaren. De focus van het programma richt zich op 10 icoonprojecten, waarbij de landbouw en agrarische ondernemers worden gezien als belangrijke economische dragers en dragers van landschap en natuur.
De uitvoering van de icoonprojecten wordt georganiseerd door het programmabureau Groene Hart.











Figuur: Ontwikkelingsperspectief Groene Hart
afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B085buitengeboost-0003_0004.jpg"

2.4.2 Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland (2011)

Holland Rijnland is het vrijwillige samenwerkingsverband van 15 gemeenten. Deze gemeenten werken vanuit een gezamenlijke strategische visie op de verdere ontwikkeling van de regio om de kwaliteit van wonen, werken, ondernemen en recreëren van burgers, bedrijven en instellingen in het gebied te bevorderen.

De belangrijkste punten in de regionale Structuurvisie zijn:

  1. 1. De afwisseling tussen stedelijke, dorpse en landelijke leefmilieus is een sterke kwaliteit. De ontwikkelpotenties van de Oude Rijnzone moeten worden benut als waardevolle aanvulling op de diversiteit van woonmilieus in de regio. Ruimtelijke ontwikkelingen in en grenzend aan stedelijke kernen zorgen voor een afname van de bebouwingsdruk van het buitengebied. Het landschap kenmerkt zich door cultuurhistorisch waardevolle landschapstructuren, karakteristieke waterlopen als de Meije en vergezichten over het veenweidegebied aan weerszijden van de Oude Rijn en de Nieuwkoopse Plassen. Het landschap wordt met name voor agrarische activiteiten gebruikt, maar recreatief medegebruik speelt een steeds grotere rol. Het open landschap biedt daarnaast mogelijkheden om de regio als duurzaam en klimaatneutraal te laten profileren.
  1. 2. Doelstelling Holland Rijnland t.o.v. het Groene Hart:

Behoud en versterking van de karakteristieken van de Veenweide en Plassen.

Dilemma: Sluipende verstedelijking van het landschap en druk op de agrarische bedrijven. Primaire functie van het Groene Hart, spanning tussen agrarische functie en stedelijke recreatie.

De keuzes van Holland Rijnland zijn onder andere:

  • Kernkwaliteiten behouden en versterken en hierop nieuwe ontwikkelingen afstemmen.
  • De veehouderij is de drager van het open landschap.
  • Planologische zekerheid bieden aan de veehouderij, die de drager is van het open landschap.
  • Mogelijkheden bieden voor herstructurering, schaalvergroting en/of verbreding van grondgebonden agrarische bedrijven, waarbij de openheid en het karakter van het Groene Hart gewaarborgd blijven.
  • Ruimte bieden voor uitbreiding recreatie en (agro)toerisme.
  • Het landelijk gebied bereikbaar maken via langzaamverkeersroutes en OV.
  • Kleinschalige toevoeging van woningbouw.

2.4.3 Landschapsontwikkelingsplan Rijn- en Veenstreek

In 2009 hebben de gemeenten Kaag en Braassem, Nieuwkoop, Rijnwoude en Alphen aan den Rijn een regionaal landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld. Het plan dat bestaat uit een visie en uitvoeringsprogramma is door de raden van alle 4 de gemeenten vastgesteld.

In het LOP staat ruimte voor de landbouw centraal. Afhankelijk van de deelgebieden is er meer of minder ruimte voor recreatieve ontwikkelingen, rood voor groen ontwikkelingen zoals landgoederen, ruimte voor de natuur of schaalvergroting c.q. verbreding in de landbouw. Voor het grondgebied van de gemeente Alphen aan den Rijn zijn de doelstellingen en ambities uit de 'Structuurvisie Buitengebied' overgenomen in het LOP.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B085buitengeboost-0003_0005.jpg"

Figuur: Visiekaart Landschapsontwikkelingsplan Rijn- en Veenstreek

2.5 Gemeentelijk Beleid

2.5.1 Stadsvisie Alphen aan den Rijn

In de stadsvisie is beschreven hoe Alphen aan den Rijn richting 2018 zich als stad ontwikkelt. In deze visie wordt genoemd dat Alphen aan den Rijn in 2018 nog steeds een stad is, maar dat de wijken en dorpskernen een "dorps" karakter hebben weten te behouden.

De ontwikkeling van Alphen aan den Rijn moet bezien worden op een groter schaalniveau. Dus niet alleen de stad Alphen, maar hoe Alphen functioneert binnen de regio.

Momenteel wordt gewerkt aan een gemeentelijke Structuurvisie, waarbij de ligging van Alphen aan den Rijn in het Groene Hart een belangrijk uitgangspunt vormt en waarbij aansluiting wordt gezocht bij de Structuurvisie Buitengebied.

2.5.2 Structuurvisie Buitengebied

In februari 2008 heeft de raad de 'Structuurvisie buitengebied Alphen aan den Rijn, deel 1; beleidsnota' vastgesteld en in december 2008 is deel 2: Uitvoeringsprogramma door de raad vastgesteld. De Structuurvisie gaat in op de toekomstige gewenste ontwikkelingen voor het buitengebied van Alphen aan den Rijn en gaat uit van sturen op kwaliteit en sturen op doelen.

Ontwikkelingen die passen binnen de economische, sociale en ruimtelijke doelen zijn gewenst. Nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan deze doelstellingen.

2.5.3 Geurvisie Buitengebied Alphen aan den Rijn

De Verordening geurhinder en veehouderij met bijbehorende geurgebiedsvisie is vastgesteld door de gemeenteraad op 28 maart 2013. Uitgangspunt van de geurvisie is de wens om ruimte te scheppen voor de weidegebonden veehouderij voor verbreding van de activiteiten. De weidegebonden veehouderij is bepalend voor het behoud van het veenweidegebied. In het buitengebied van Alphen aan den Rijn bevinden zich 121 veehouderijen. Tweederde deel van deze bedrijven zijn melkrundveehouderijen. Dit zijn de bedrijven die zich met de weidegebonden veehouderij bezig houden. In deze visie is voor deze categorie bedrijven naar ruimte voor ontwikkeling gezocht. De beleidskeuzes zijn per polder uitgewerkt. Het karakter van iedere polder en het wensbeeld vanuit de ontwikkelingsplanologie is bepalend bij deze keuzes.

De ruimte die wordt geboden bestaat uit:

  • beperking van de toe te passen afstandsnormen voor rundvee- en paardenhouderijen ten opzichte van geurgevoelige bestemmingen;
  • een ruime interpretatie van het begrip nevenactiviteit van agrarische bedrijven;
  • inperking van het begrip geurgevoelige bestemming als het gaat om een agrarische nevenactiviteit.

Ook is het begrip bebouwde kom, dat van belang is voor de uitvoering van het geurbeleid, in deze visie duidelijker benoemd.

Specifiek voor dit plangebied is voor de polder DANZ en Kortsteekterweg (artikelen 4 en 5 in de regels) een afstandsnorm van 50 meter binnen en 25 meter buiten de bebouwde kom vastgelegd. Voor de polder Nieuwkoop is een afstandsnorm van 100 meter binnen en 50 meter buiten de bebouwde kom vastgelegd.

2.5.4 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan 2003

Het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) bestaat uit een 'Structuurvisie' en een 'Actieplan'. De Structuurvisie, die in 2000 is vastgesteld, geeft een integrale beschrijving van de wijze waarop de externe en interne bereikbaarheid van Alphen aan den Rijn zo goed mogelijk gewaarborgd blijven en geeft richting aan de implementatie van het concept duurzaam veilig. In het kader van het laatstgenoemde zijn de wegen gecategoriseerd conform het landelijke concept Duurzaam Veilig in stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen. Verder is voorgesteld het gebruik van fiets en openbaar vervoer te stimuleren door de fiets- en openbaar vervoernetwerken en voorzieningen te verbeteren. De uitvoering van projecten en activiteiten is opgenomen in een Actieplan met een eigen projectorganisatie en eigen financieel kader (Alphens Meerjareninvesteringsprogramma Infrastructuur ofwel AMI). Er is een groot aantal projecten uitgevoerd.

Structuurvisie Verkeer en Vervoer

De gemeentelijke structuurvisie Verkeer en Vervoer wordt geactualiseerd. De Ontwerp-structuurvisie Verkeer en Vervoer dateert van 6 november 2012. Naar verwachting zal de visie voor de zomer van 2013 door de gemeenteraad worden vastgesteld. In de ontwerp-structuurvisie is een aantal aanpassingen doorgevoerd, echter deze hebben geen gevolgen voor het plangebied.

De Structuurvisie heeft als doel: “Het op basis van scenario Stadsring richting geven aan duurzame mobiliteit in 2025 met een optimale mix tussen bereikbaarheid, ruimtelijke en milieukwaliteit en leefbaarheid.”

Hierbij staat het volgende centraal:

  • Lever een bijdrage aan de ruimtelijke en milieukwaliteit in en rondom het
    centrumgebied waar langzaam verkeer het primaat heeft (autoluw gebied);
  • Weer autoverkeer zonder bestemming in het centrumgebied en faciliteer autoverkeer
    met een bestemming in het centrumgebied.

Deze visie beschrijft het wensbeeld van de toekomstige verkeersstructuur in de stad Alphen aan den Rijn. Het is een uitwerking van het door de gemeenteraad gekozen scenario Stadsring (Scenario 2). Met het vaststellen van de visie wordt de opgave voor de toekomstige verkeersstructuur voor het stedelijke gebied van Alphen aan den Rijn duidelijk. Voor de realisering van de visie zal een verdere uitwerking plaatsvinden in een Realisatiestrategie met aandacht voor de fasering en uitvoerbaarheid van de maatregelen, de budgettaire mogelijkheden en de kansen, die zich voordoen bij herstructurering, vernieuwingsprojecten en onderhoud.

Het externe verkeer gebruikt meer de randwegen om de stad. Het sluiten van de buitenring om Alphen aan den Rijn maakt deel uit van de visie. Net zoals dat alle kruisingen met de N11 ongelijkvloers zullen zijn en de N207 zal worden verbreed. Alphen aan den Rijn ligt op het snijpunt van doorgaande regionale oost-west en noord-zuid verbindingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B085buitengeboost-0003_0006.jpg"

2.5.5 Duurzaamheidsagenda

Beleidsontwikkeling

Het algemene kader voor het milieubeleid van de gemeente Alphen aan den Rijn is vastgelegd in de Duurzaamheidagenda “Samenwerken en Verbinden”. Dit beleid kent een directe relatie met de ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld met betrekking tot de doelstellingen voor duurzame inrichting, voor duurzame (steden-)bouw, alsook voor het klimaat en energiebesparing.

Klimaatprogramma

In 2008 heeft gemeente Alphen aan den Rijn het 'Plan van aanpak regionaal Klimaatprogramma 2008-2012 Holland Rijnland en Rijnstreek' vastgesteld. Voor het Klimaatprogramma Holland Rijnland en Rijnstreek wordt de klimaatambitie van het kabinet als uitgangspunt genomen. In de CO2-kansenkaart is berekend, dat de kabinetsambitie een concrete CO2-reductiedoelstelling van 600 kiloton in 2030 voor onze regio betekent. Dit klimaatbeleid is breed opgezet en bestrijkt onder meer de volgende doelgroepen: 'Woningen'; 'Bedrijven'; 'Duurzame energieproductie'; 'Bouwers en projectontwikkelaars' en 'Mobiliteit'. Dit programma kent onder meer een relatie met ruimtelijke ordening, doordat bij ontwikkelingen vanaf 50 woningen of 5000 m2 bedrijfsgebouwen de kansen voor CO2-reductie in aanmerking genomen dienen te worden en vanaf 200 woningen of 20.000 m2 bedrijfsgebouwen een energievisie ontwikkeld dient te worden. Doel hierbij is om te komen tot 18 -100 % reductie van de CO2-uitstoot, afhankelijk van de schaal van de ruimtelijke ontwikkeling.

2.5.6 Beleidsvisie externe veiligheid

Op 17 december 2009 heeft de gemeenteraad de Beleidsvisie externe veiligheid, Ruimte, ook in de toekomst, in ontwerp vastgesteld. Op 1 maart 2012 is de Beleidsvisie vastgesteld.

De visie geeft inzicht in de risico's die er zijn in het omgaan met gevaarlijke stoffen. Verder wordt er helderheid verschaft over de veiligheidsniveau's die worden nagestreefd.

Op basis van de Stadsvisie Alphen aan den Rijn wil Alphen een veilige en prettige woonstad zijn met goede verbindingen naar de omgeving. Toegespitst op externe veiligheid betekent dit dat de volgende uitgangspunten gelden:

  1. 1. De gemeente is een middelgrote woonstad met goede verbindingen naar de omgeving die ruimte wil bieden voor kwalitatief hoogwaardig en veilig wonen;
  2. 2. De gemeente streeft naar werkgelegenheid die past bij een stad met een accent op de woonfunctie;
  3. 3. Om ruimte te geven aan de woonfunctie zal er in toenemende mate behoefte zijn aan ruimte waar het schoon en veilig is. Daarom wil de gemeente het ruimtebeslag van risicobronnen niet verder laten toenemen;
  4. 4. Nieuwe bedrijventerreinen dienen veilig te zijn;
  5. 5. Bestaande situaties worden niet actief veranderd.

In de beleidsvisie staan samengevat voor externe veiligheid de volgende ambities:

  1. 1. De hele gemeente is en blijft veilig voor risico's van gevaarlijke stoffen;
  2. 2. Er doen zich geen incidenten voor met gevaarlijke stoffen die tot grote aantallen slachtoffers leiden;
  3. 3. Het beginsel van stand still wordt toegepast;
  4. 4. Veiligheidsniveaus zijn afgestemd op de kwetsbaarheid van de functies in een deelgebied.
  5. 5. Er komt ruimte voor ontwikkeling met behoud van veiligheid;
  6. 6. Het streven is er op gericht om het groepsrisico door nieuwe ontwikkelingen niet boven de oriëntatiewaarde uit te laten komen.

De ambities zijn vertaald naar de vlekkenkaart 'na te streven ruimtelijke inrichting 2018'.

Conclusie

Het plan voldoet aan het bovenstaand, geschetst beleid.

2.5.7 Kwaliteitsplan paardenhouderij

Gemeente Alphen aan den Rijn krijgt in toenemende mate te maken met paardenactiviteiten in het landelijk gebied. Het gaat hierbij om zowel uitbreiding van bestaande bedrijven als om het vestigen van nieuwe bedrijven. Het is van belang dat de richtlijnen uit de Structuurvisie Buitengebied worden uitgewerkt om een positieve ontwikkeling van paardenhouderij te bevorderen. Het Kwaliteitsplan paardenhouderij heeft als doel aan te geven hoe paardenhouderij kan bijdragen aan de gewenste kwaliteiten van het landelijk gebied, zowel op ruimtelijk, economisch en sociaal gebied. De notitie is een nadere uitwerking van de Structuurvisie Buitengebied en de kwaliteitsgidsen van de gemeente, en bevat handvatten die benut worden bij het beoordelen van inkomende initiatieven op het vlak van paardenhouderijen. Hierbij zijn de volgende aspecten van belang:

  • Beschrijving bestaande beleidskaders op landelijk, provinciaal en gemeentelijk niveau;
  • Beschrijving van kansen en bedreigingen van de paardensector in relatie tot natuur, landschap, verkeer, recreatie, bodem en milieu;
  • Beschrijving visie landelijk gebied: gebiedsindeling paardenactiviteiten per deelgebied binnen de gemeentegrenzen;
  • Beschrijving van landschappelijke bijdragen van paardenhouderijen;
  • In beeld brengen van aansprekende voorbeeldsituaties uit andere gemeenten.

Het Kwaliteitsplan paardenhouderij en de kwaliteitsgidsen van Gemeente Alphen aan den Rijn vormen achtergronddocumenten voor het bestemmingsplan. Op 30 mei 2013 is door de gemeenteraad het Kwaliteitsplan paardenhouderij vastgesteld.

Het Kwaliteitsplan paardenhouderij zegt het volgende over de polders gelegen in het plangebied van dit bestemmingsplan.

Drooggemaakte polder ten westen van Aarlanderveen

  • Keuze Structuurvisie Buitengebied: economische ontwikkeling van en voor de weidebouw.
  • Keuze ontwikkeling paardenactiviteiten: productiegerichte bedrijfsmatige paardenhouderij, paardenhouderij als nevenfunctie, paardenhouderij als hobby.

Dit omvangrijke, open deelgebied kenmerkt zich door de openheid en hoge natuurwaarden van graslanden, sloten en oevers. De agrarische sector is hier de belangrijkste drager van het landschap. Bebouwing is voornamelijk in linten aanwezig. De weidebouw en melkveehouderij zal in de toekomst een belangrijke economische drager blijven. Daarnaast zal bij ontwikkelingen de aandacht uitgaan naar het behouden en ontwikkelen van de bestaande natuur- en landschappelijke waarden. In dit gebied zijn, behalve gebruiksgerichte paardenhouderij, alle vormen van paardenhouderij toegestaan. Productiegerichte paardenhouderij en paardenhouderij als nevenfunctie (bij een agrarisch bedrijf) passen goed in de doelstelling om het gebied te ontwikkelen in het kader van de economie en weidebouw. Ontwikkeling van paardenactiviteiten in dit gebied kan bij voorkeur plaatsvinden op de drogere delen van de polder: aansluitend aan het bebouwingslint, langs de Achtermiddenweg en aan het Zuideinde. Hobbymatig paarden houden kan in ieder deel van het gebied plaatsvinden. Daarentegen biedt het deelgebied geen ruimte voor gebruiksgerichte paardenhouderij, dat wil zeggen voor maneges, aangezien activiteiten op deze bedrijven niet bijdragen aan de doeleinden voor de polder. De paardenfaciliteiten zijn te omvangrijk voor bestaande bouwpercelen en daarnaast zal er een verkeerstoename optreden wanneer nieuwe maneges zich vestigen. Natte delen in de drooggemaakte polder, die zich met name achterin het land bevinden, lenen zich niet voor beweiding.

Zuid- en Noordeinderpolder

  • Keuze Structuurvisie Buitengebied: economische ontwikkeling van en voor de weidebouw.
  • Keuze ontwikkeling paardenactiviteiten: productiegerichte bedrijfsmatige paardenhouderij, paardenhouderij als nevenfunctie, paardenhouderij als hobby.

Dit deelgebied kenmerkt zich door de openheid en hoge natuurwaarden van graslanden, sloten en oevers. De agrarische sector is hier de belangrijkste drager van het landschap. Bebouwing is voornamelijk in linten aanwezig. Langs de Kortsteekterweg zijn bedrijven met nevenfunctie te vinden zoals een zorgboerderij en een boerderij met logies. De weidebouw en melkveehouderij zal in de toekomst een belangrijke economische drager blijven. Daarnaast worden kansen geboden voor nieuwe nevenfuncties en bedrijvigheid. In dit gebied zijn, behalve gebruiksgerichte paardenhouderij, alle vormen van paardenhouderij toegestaan. Productiegerichte paardenhouderij en paardenhouderij als nevenfunctie (bij een agrarisch bedrijf) passen goed in de doelstelling om het gebied te ontwikkelen in het kader van de economie en weidebouw. Hobbymatig paarden houden en paardenhouderij als nevenfunctie kan in ieder deel van het gebied plaatsvinden. Daarentegen biedt het deelgebied geen ruimte voor gebruiksgerichte paardenhouderij, dat wil zeggen voor maneges, aangezien activiteiten op deze bedrijven niet bijdragen aan de doeleinden voor de polder. De paardenfaciliteiten zijn te omvangrijk voor bestaande bouwpercelen en daarnaast zal er een verkeerstoename optreden wanneer nieuwe maneges zich vestigen. Belangrijk is dat paarden gehouden worden op de drogere delen van de polder. Dat betekent dat beweiding met paarden niet kan plaatsvinden achterin de polder, maar nabij de Kortsteekterweg. Deze weg ligt namelijk op een hoger gelegen oeverwal.

Polder Nieuwkoop

  • Keuze Structuurvisie Buitengebied: economische functie voor akkerbouw en veeteelt.
  • Keuze ontwikkeling paardenactiviteiten: productiegerichte bedrijfsmatige paardenhouderij, paardenhouderij als nevenfunctie en paardenhouderij als hobby.

Polder Nieuwkoop is een belangrijk, goed ontwikkeld en goed verkaveld agrarisch gebied met ruime mogelijkheden met betrekking tot het grondgebruik. Behoud van de openheid is een belangrijk aspect bij toekomstige ontwikkelingen in dit gebied. Nieuwe bebouwing is hier dan ook niet toegestaan. Eventuele nieuwe ontwikkelingen dragen bij aan dit open polderlandschap en hebben een economische functie voor akkerbouw en/of veeteelt. In dat kader passen alle vormen van paardenhouderij met uitzondering van de gebruiksgerichte paardenhouderij waarbij veel uitgebreide voorzieningen gewenst zijn. Deze voorzieningen zijn in dit deelgebied beperkt toegestaan. De paardenfaciliteiten zijn te omvangrijk voor bestaande bouwpercelen en daarnaast zal er een verkeerstoename optreden wanneer nieuwe maneges zich vestigen. De overige vormen van paardenhouderij sluiten goed aan bij de overheersende agrarische bedrijvigheid in deze polder als tak van de verbrede landbouw. De activiteiten moeten echter altijd plaatsvinden binnen het bouwperceel. Paardenhouderij draagt in dit gebied bij aan de instandhouding van de weidebouw.

Hoofdstuk 3 Inventarisatie Plangebied

Voordat nader wordt ingegaan op de visie en richtingbepalende elementen ten behoeve van de invulling van het bestemmingsplan, is het van belang een inventarisatie uit te voeren in het plangebied. In de volgende paragrafen wordt eerst aandacht besteed aan de algemene historische ontwikkeling van het plangebied. Daarna wordt ingegaan op de ruimtelijke en functionele structuren ter plaatse.

3.1 Historische Ontwikkeling

3.1.1 Ontstaansgeschiedenis

Na de laatste ijstijd, toen door het afsmelten van de ijskappen de zeespiegel was gaan rijzen, ontstond ten oosten van de toenmalige kuststrook (de huidige 'oude duinen') een milieu waarin laagveen uitstekend gedijde. Doordat de grondwaterspiegel met de zeespiegel omhoog kwam, ontstond een brak en drassig gebied met veel stilstaand water. Het veenpakket dat daarin tot ontwikkeling kwam, is tot op heden de basis van het Zuidhollandse landschap, waarvan het plangebied deel uit maakt.

Door dit veengebied stroomt de Oude Rijn, tot in de Middeleeuwen de belangrijkste afwatering van de Rijn. Deze Oude Rijn (in de Romeinse tijd de noordelijke grens van het Rijk), voerde een aanzienlijke hoeveelheid erosiemateriaal vanuit de stroomopwaarts gelegen gebieden met zich mee. Wanneer de afvoer hoog was, trad de Rijn in dit uiterst vlakke gebied ver buiten zijn oevers en deponeerde over grote oppervlakten kleiige materialen, die in het nagenoeg stilstaande water bezonken. De zwaarste delen (zand) bezonken het eerst dicht bij de rivier. Op deze wijze ontstonden de zogenaamde oeverwallen, relatief goed doorlatende en hoger gelegen stroken aan weerszijde van de Oude Rijn. Verder van de rivier af bezonken de fijnere deeltjes. Deze vormen nu op het veen gelegen kleipakketten die over het algemeen ondoorlatend zijn. Nog verder van de rivier af lag slechts veen, dat ruig begroeid was met elzen, wilgen en populieren en dat doorsneden werd door talloze veenstroompjes.

Rond het jaar 1000 werd een aanvang gemaakt met de ontginning van het veen. Dit deed men uiteraard vanuit het meest begaanbare gebied: de oeverwallen langs de Oude Rijn. De ontginners werd steeds een bepaalde afstand langs de rivier toegewezen, van waaraf zij min of meer haaks hierop een strook veen (circa 110 meter) ontgonnen. Het hieruit voortkomende landschapstype, de zogenaamde slagen of copeverkaveling (smalle langgerekte percelen) vinden we tot op de dag van vandaag nog terug in het landschap. Toen men eenmaal het veengebied was binnengedrongen, werd er ook van binnenuit ontgonnen, veelal met een van de veenstroompjes als ontginningsbasis.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B085buitengeboost-0003_0007.jpg"

Figuur: Slagenverkaveling

Door de ontwatering daalde de bodem. De grond kwam geleidelijk aan lager te liggen dan het peil van de rivier. Om het overtollige water kwijt te raken, moest men toen het water kunstmatig afvoeren. Vanaf de 15e eeuw malen molens het water weg.

Eveneens in de Middeleeuwen ontstond met de ontwikkeling van de bevolking in Nederland een groeiende behoefte aan brandstof. Veen bleek in die behoefte te kunnen voorzien (turf). Aanzienlijke delen van het veengebied werden daarom afgegraven. Dit betrof vooral die delen van het gebied, die buiten de invloed van de Oude Rijn vielen. Het veen langs de rivier was te zeer met klei verontreinigd om als brandstof te kunnen dienen.

Omdat het grondwater in het veengebied tot vlak onder de oppervlakte stond, ontstonden door de afgravingen talloze meren. De meeste meren zijn naderhand weer drooggemalen met behulp van molens en vormen nu de droogmakerijen. Bestaande boerderijstroken tussen deze droogmakerijen bleven gespaard. Een voorbeeld hiervan is Aarlanderveen. De Nieuwkoopse Plassen, die ten oosten van het plangebied zijn gelegen, zijn daarentegen uitgeveende meren gebleven. De droogmakerijen en veenweidepolders, zoals die vroeger zijn ontstaan, zijn nog steeds in het landschap aanwezig. afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B085buitengeboost-0003_0008.jpg"

3.1.2 Landschapstypen

In het plangebied komen de volgende landschapstypen voor:

Slagenlandschap

Dit landschapstype komt voor in de Zuid- en Noordeinderpolder. Het is het resultaat van ontginning van voren (intensiever) naar achteren (extensiever), waarbij sprake is van sterke verschillen in grondslag en gebruik tussen voor en achter. De kavels zijn lang en smal. De esthetische kwaliteit van het slagenlandschap in het plangebied wordt bepaald door het contrast tussen het dichte bebouwingslint (de ontginningsbasis) en de openheid van de polders. Van nature lagen de veengebieden boven het niveau van de Oude Rijn. Door ontwatering trad echter inklinking van de bodem op. Daardoor ligt de Oude Rijn nu hoger dan de veenweidepolders.

Droogmakerijen

Droogmakerijen komen voor in Polder Nieuwkoop en de Drooggemaakte polder aan de westzijde van Aarlanderveen. Droogmakerijen kennen een rechthoekig ontsluitings- en verkavelingspatroon, waarbij de dichtheid van de sloten verband houdt met de wateroverlast die werd ondervonden. Een monumentale beplanting langs wegen is een van de kenmerken waarmee een droogmakerij zich van een veenweidepolder onderscheidt. Kenmerkend voor de droogmakerijen rond Alphen aan den Rijn is dat er geen ringvaart rond de polder ligt, maar dat zij slechts begrensd worden door ringdijken. In een aantal gevallen zijn die dijken duidelijk herkenbaar, soms echter zoals bij de Drooggemaakte polder aan de westzijde van Aarlanderveen is de dijk door een doorlopend en gelijk grondgebruik onvoldoende als rand herkenbaar. Ook is het punt van afwatering niet altijd even zichtbaar en herkenbaar vormgegeven. Droogmakerijen liggen nog wat lager dan veenweidepolders en via een stelsel van watergangen wordt het water geloosd op het omliggende 'bovenland'.

3.2 Ruimtelijke Structuur

In het plangebied zijn verschillende deelgebieden te onderscheiden, met een eigen ontstaansgeschiedenis en karakter. In de onderstaande paragrafen worden per deelgebied de belangrijkste kenmerken beschreven. Het plangebied als geheel is een landelijk gebied dat aan de westzijde wordt begrensd door het Aarkanaal, aan de noordzijde door de gemeentegrens met de gemeente Nieuwkoop, aan de oostzijde door de gemeentegrens met de gemeente Bodegraven-Reeuwijk en aan de zuidzijde door de Oude Rijn.

3.2.1 Polder Nieuwkoop

Polder Nieuwkoop is een droogmakerij, die omstreeks 1809 is drooggemalen en zich uitstrekt tot over de gemeentegrens met Nieuwkoop. De strokenverkaveling is rationeel van opzet; de verschillende percelen hebben over het algemeen dezelfde breedte en lengte.

Door de aanleg van wegen en waterlopen (tochten) is een grid ontstaan dat zeer regelmatig en ruim van opzet is. Vanaf Aarlanderveen is de uitgestrektheid, de openheid en de rationele verkaveling van de droogmakerij goed waarneembaar. Ook is de diepe ligging ten opzichte van de Hogedijk met de zogenaamde steilrand voelbaar. Aan de zuidwestrand van de polder, parallel aan Aarlanderveen liggen grote boerderijen aan de voet van de ringdijk (Hogedijk). Het contrast tussen de openheid van de polder met de 'nieuwe' bebouwing enerzijds en de beslotenheid en de ouderdom van de bebouwing in Aarlanderveen anderzijds is bijzonder.

Het grondgebruik van de polder bestaat overwegend uit veeteelt. Verderop, in het Nieuwkoopse deel van de polder, zijn ook akkerbouwbedrijven actief.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B085buitengeboost-0003_0009.jpg"

Figuur: Polder Nieuwkoop

3.2.2 Drooggemaakte polder aan de westzijde van Aarlanderveen

Deze drooggemaakte polder (1788) is te karakteriseren als een open ruimte. De polder is regelmatig verkaveld en heeft tamelijk brede sloten. Het veen is echter niet geheel verwijderd, waardoor de polder lijkt op een veenweidepolder.

De structuur van de polder is oost-west gericht: parallel aan Aarlanderveen liggen de Achtermiddenweg en de brede Molentocht. De ringdijk van de polder heeft een typisch hoekig trace. Het kavelpatroon loopt door op de dijk. Het bebouwingslint van Aarlanderveen ten noordoosten van de polder is beeldbepalend, evenals de unieke molenviergang (grondzeilers). De drooggemaakte polder is de enige polder ter wereld die nog geheel met molens wordt bemalen.

Dwars op de hoofdstructuur staat de verbinding tussen Alphen aan den Rijn en Nieuwkoop (Nieuwkoopseweg), die door de polder loopt. De polder is beperkt toegankelijk, door de weinige ontsluitingsmogelijkheden. De grond is overwegend in gebruik als weidegrond.

3.2.3 Zuid- en Noordeinderpolder

De Zuid- en Noordeinderpolder grenst aan de Oude Rijn zonder dat er een duidelijke oeverwal te onderscheiden valt. De boerderijen en de doorgaande weg (Kortsteekterweg) liggen daardoor direct langs de Oude Rijn (de 'voorkant'). Het historische karakter van het visueel verdichte boerderijlint en een vrij abrupte overgang naar het open weidegebied er achter, vormen een fraai contrast. De bebouwing van Aarlanderveen vormt een visuele begrenzing van de openheid, hoewel het lint niet direct grenst aan de polder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B085buitengeboost-0003_0010.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B085buitengeboost-0003_0011.jpg"

Figuur: Kortsteekterweg

De 'achterkant' van de ontginning bestaat uit de Grote Wetering, die in een boog naar het noorden loopt. De polder heeft een merkwaardige vorm: zij ligt als het ware gebogen om de Drooggemaakte Polder Westzijde Aarlanderveen. Aan de westzijde wordt de polder begrensd door het Aarkanaal, aan de noordzijde door de Schoutenvaart. Dwars op de richting van de Oude Rijn en de Grote Wetering ligt het trace van de voormalige spoorlijn Alphen aan den Rijn-Uithoorn, de huidige Treinweg. Langs deze weg is in de Zuid- en Noordeinderpolder beplanting aanwezig. Het gebied is door het ontbreken van opgaande (beplantings-)elementen zeer open.

Het grondgebruik betreft overwegend weidegrond. Langs het Aarkanaal , in de driehoek tussen Nieuwkoopseweg, N207 en Grote Wetering, is glastuinbouw gevestigd.

3.3 Functionele Structuur

Het is van belang om niet alleen per polder de gewenste ontwikkelingen weer te geven. Ook de afzonderlijke functies verdienen aandacht. Deze zijn hieronder uitgewerkt.

3.3.1 Wonen

In alle polders wordt gewoond, veelal gaat het om een woning bij een (agrarisch) bedrijf. Doordat in de afgelopen jaren (agrarische) bedrijven zijn gestopt zijn er steeds meer zogenaamde burgerwoningen in het gebied bijgekomen; woningen zonder een bedrijf, soms nog met enkele schuren die hobbymatig worden gebruikt. De meeste 'burgerwoningen' zijn te vinden in het lint aan de Kortsteekterweg en de Lindehovestraat.

3.3.2 Werken

De belangrijkste bedrijfstak in het gebied is de melkrundveehouderij, waarvan sommigen een aantal nevenactiviteiten hebben zoals recreatiemogelijkheden. Daarnaast zijn er enkele intensieve veehouderijbedrijven (varkens), loonbedrijven en verspreid liggende sierteelt bedrijven. In de driehoek aan de Nieuwkoopseweg en Oostkanaalweg bevinden zich enkele glastuinbouwbedrijven. Aan de Kortsteekterweg zitten niet-agrarische bedrijven zoals een veehandelsbedrijf, kledingopslag en een aannemingsbedrijf.

3.3.3 Voorzieningen

3.3.4 Infrastructuur

Naast de doorgaande wegen Oostkanaalweg en Nieuwkoopseweg wordt het gebied ontsloten vanaf de Aarlanderveenseweg, Kortsteekterweg, en de Ziendeweg. De overige wegen in het gebied zijn met name voor bestemmingsverkeer. De wegen zijn overwegend smal en zijn nauwelijks geschikt voor de grote melkwagens en ander vrachtverkeer.

3.3.5 Ecologie en Water

3.3.6 Archeologie en cultuurhistorie

Het gebied kent een rijke geschiedenis die zowel bovengronds als ondergronds is terug te vinden. Archeologische vondsten zijn vooral langs de Oude Rijn en bij het dorp Aarlanderveen bekend. Daarnaast kent het gebied nog vele cultuurhistorische elementen zoals boerderijen, sluisjes, kerkpaden en een voormalige spoorlijn. In de bijlagen bij de regels is een lijst opgenomen met monumenten en cultuurhistorische waardevolle elementen in het plangebied.

3.3.7 Recreatie

Het gebied is een aantrekkelijk gebied voor recreatief medegebruik. De smalle wegen nodigen uit om te fietsen door dit cultuurhistorische waardevolle gebied. De laatste jaren is een aantal paden voor wandelaars gerealiseerd. Er zijn meerdere verblijfsvoorzieningen zoals een camping en bed en breakfast. Verder kan er in het gebied worden geschaatst, gekanood en zijn er activiteiten zoals boerengolf.

Hoofdstuk 4 Stedenbouwkundige Visie

4.1 Algemene Uitgangspunten

Met de Structuurvisie Buitengebied die in 2008 door de gemeenteraad is vastgesteld, is gekozen voor een strategie van ontwikkelingsplanologie. Ontwikkelingsplanologie is sinds 1996 als begrip in opmars om uit te drukken dat ruimtelijke ordening moet worden ingezet om vooruit te komen. In het buitengebied wordt vaak het woord toelatingsplanologie gebruikt. Maar ook in het buitengebied groeit het bewustzijn dat het 'verbieden' dat zo kenmerkend lijkt voor de toelatingsplanologie, niet altijd oplevert wat gewenst is. Ook het buitengebied kent dynamiek waarop een gemeente in moet spelen, en ook het buitengebied kent nieuwe ruimtebehoeften die op creatieve wijze ingezet en opgepakt moeten worden.

4.1.1 Ontwikkelingsplanologie

De kernwoorden van de ontwikkelingsplanologie in het buitengebied zijn:

  1. 1. Initiatieven (ontwikkelingen) worden gestuurd op doelen en kwaliteiten. Bij kwaliteiten gaat het niet alleen om ruimtelijke kwaliteiten, maar ook om economische en sociale kwaliteiten; alledrie in verbinding en samenhang met elkaar. De waarde van het gebied hangt immers af van wat de mens kiest om er te doen, en andersom bepaalt het gebied wat de mens er kan doen. Dit kan men vergelijken met de drie P's: people, planet en profit van duurzaamheid. Het sturen op doelen en kwaliteiten vereist een nauwkeurige balans tussen ontwikkelen en ordenen. Ordenen is: denken in lagen, bepalen van hoofdstructuren en zones. Dit wordt verwoord door: 'behouden door te ontwikkelen'. Dit motto vat samen waar het om gaat: het buitengebied heeft belangrijke waarden. Die waarden moeten mee-ontwikkelen met de tijd door ondernemers en burgers nieuwe perspectieven (ontwikkelingen) te geven. Het is een nauwkeurige balans. De flexibiliteit van 'ontwikkelen' slaagt uitsluitend binnen duidelijke grenzen van het 'ordenen'.
  2. 2. De gemeentelijke communicatie en toetsing is gericht op deze gewenste kwaliteiten en doelen. Het proces en de communicatie is daarmee gericht op het organiseren en meedenken, verantwoordelijkheid op de juiste plek leggen, continuïteit waarborgen en handhaving.

Is dit nu zo anders? De belangrijkste verschillen met de huidige benadering zijn:

  • Een visie op gewenste doelen en economische, ruimtelijke en sociale kwaliteiten staat centraal. Het bestemmingsplan blijft een belangrijk middel om dit te bereiken. Er is een nieuwe balans tussen visie en bestemmingsplan ontstaan. Overigens is dit voor de stad niet nieuw, maar voor het buitengebied wel.
  • Er wordt gecommuniceerd op visie en op doelen, en niet op wat volgens het bestemmingsplan 'mag'. Als je niet weet wat je wilt, kun je niet volstaan door te verbieden. De taal wordt positiever: we geven vooral aan wat gewenst is. Het normatieve van het bestemmingsplan (grenzen, hoogten) blijft overigens altijd in tact.
  • Ontwikkelingsplanologie is de enige manier om nieuwe formules zoals rood-voor-groen en ruimte-voor-ruimte te organiseren. Met de uitwerking van de Structuurvisie Buitengebied worden ze gebiedsgericht ingezet om doelen en kwaliteiten te bereiken.

4.1.2 Visie op verschillende deelaspecten

Stad in het groen

In de Stadsvisie kiest Alphen aan den Rijn voor de compacte stad. Dit is een kwaliteit en strategie die bijdraagt aan de doelen van het Groene Hart. Zo blijft de omringende open ruimte groen en open. Deze keuze bouwt voort op bestaand beleid voor ontwikkelingsruimte voor de grondgebonden veehouderij. Sierteelt en glas krijgen geen extra ruimte. Hierin benadrukt Alphen aan den Rijn haar landschappelijke identiteit in de regio en kan hierin zelfstandig deze keuze uitwerken.

Fysieke stad-land verbinding

De ruimtelijk heldere, 'harde' grenzen tussen de stad Alphen aan den Rijn en het ommeland wordt gekoesterd. Wél zullen op enkele plekken nieuwe ecologische en recreatieve fysieke verbindingen tot stand komen. Voor een aantal plekken kunnen gebiedspoorten worden ontworpen. Dit gebeurt zodanig dat deze plekken herkenbaar zijn met een eensluidende en betekenisgevende stijl.

In de stedelijke ontwikkeling van de afgelopen 100 jaar is Alphen aan den Rijn steeds binnen bestaande lijnen in het landschap verder gegroeid. Van polder naar polder. Dit heeft geleid tot de huidige situatie van een stad met harde randen; de Heimanswetering in het westen, de Ridderbuurt in het noorden, het Aarkanaal in het oosten en recentelijk de N11 in het zuiden vormen duidelijke grenzen. We kunnen zeggen dat de stad Alphen aan den Rijn anno 2011 met de rug staat gekeerd naar haar ommelanden/platteland. De beleefbaarheid en bereikbaarheid van het platteland vanuit de stad zijn daardoor slecht.

Harde grenzen hebben ook voordelen; zij benadrukken het karakter van zowel stad als platteland. Scherpe grenzen zijn ook van belang voor het tegengaan van ongewenste ontwikkelingen en voor het betaalbaar houden van agrarische grond. De harde stadsranden van Alphen aan den Rijn zullen in stand blijven. Maar nieuwe overgangen zijn gewenst; punten waar de harde grens geen barrière meer is maar waar de harde grens overbrugd wordt met nieuwe ecologische en/of recreatieve verbindingen, of waar nieuwe 'scherpe' overgangszones worden gemaakt, zoals destijds de Zegerplas. Via groene en blauwe ecologische verbindingen kan flora en fauna de stad in en uit. Ook de stedelijke wateropgave heeft hierin een verbindende functie voor flora en fauna en voor de mens.

Er is vooral behoefte aan recreatieve verbindingen voor langzaam verkeer; plekken waar Alphenaren makkelijker vanuit de stad het platteland op kunnen fietsen, lopen, skaten of varen en vice versa. Aansluitend moet gedacht worden over een padenstructuur. Waar mogelijk, kan dit gecombineerd worden met ruiterpaden. Kleinschalige recreatieve voorzieningen/bedrijvigheid zijn hier welkom.

Het realiseren van nieuwe verbindingen is een uitdagende ontwerpopgave. Vanuit de infrastructuur valt te denken aan gebiedspoorten die weer gecombineerd kunnen worden met andere functies zoals educatie, leisure, sport, stadslandbouw, horeca enz. De locaties zijn grotendeels reeds bepaald in het Ontwerp Actieplan GVVP (Alphen, 2003). Mogelijke plek voor een nieuwe recreatieve verbinding is in het verlengde van de Burgemeester Bruin Slotsingel bij het glastuinbouwgebied langs het Aarkanaal. Op deze plek willen wij dat het ontwerp de herkenbaarheid van de plek een eigen betekenis of identiteit meegeeft, niet alleen ruimtelijk maar ook door nieuwe samenwerkingsverbanden van partijen.

Beleving van het buitengebied

Een toenemende recreatieve behoefte wordt voorzien vanuit de stad. Signalen zijn de opkomst van de beleveniseconomie en de sterke ontwikkeling in de sector leisure. Veel Alphenaren recreëren nu buiten de gemeentegrenzen. Er zijn echter vele kansen te benutten. Recreatie in de directe omgeving geeft ook duurzaamheidwinst; mensen kunnen er op uit zonder eerst de auto te pakken.

Het buitengebied is een bekend terrein voor recreatieve en racefietstochten, langere wandeltochten, een enkele kanotocht, of toeren met auto of motor. Maar ook moet gedacht worden aan skeeleren, joggen, sportvissen, pleziervaart en paardrijden. Elk gebruik heeft eigen ruimtelijke behoeften. We benoemen drie specifieke punten:

  • Er is een behoefte aan kortere ommetjes voor wandelaars rondom Alphen aan den Rijn of vanuit de kleine kernen.
  • Wat betreft fietsen voldoet het provinciale fietspadenplan als (utilitaire) hoofdstructuur. Het is de wens om een aantal geplande paden versneld te realiseren en daarbij een aantal nieuwe (recreatieve) verbindingen te maken. Op korte termijn vereist de veiligheid op de vele smalle plattelandswegen de aandacht. Het fietsknooppunten systeem is inmiddels gerealiseerd.
  • Autoverkeer zou beter gestuurd moeten worden door de verkeersafwikkeling van auto's beter vanaf en naar de hoofdwegen te leiden. Soms betekent dit omrijden, maar het verkeersnet verdraagt niet dat auto's steeds via de kortste weg ergens kunnen komen.
afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B085buitengeboost-0003_0012.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B085buitengeboost-0003_0013.jpg"

Figuur: recreëren in het buitengebied

Bewoners van het buitengebied beleven dat verkeersproblemen van de stad en de groeiende mobiliteit wordt afgewenteld op het buitengebied. Daarnaast dragen alle bewoners bij aan de groeiende mobiliteit op het platteland (net als in alle woonwijken). Daarom zijn – mede in afstemming met langzaam/recreatief verkeer – keuzen nodig: deze liggen in een verkeersafwikkeling naar de hoofdwegen en het kortsluiten van doorgaande verbindingen. Het project Duurzaam Veilig zal voor het buitengebied worden uitgewerkt, mogelijk gebruik makend van de principes van 'Natuurlijk Sturen'.

Sociale relaties met het buitengebied

Met de harde stadsranden en huidige vorm van landgebruik bestaan er weinig sociale en economische relaties tussen stad en het omliggende gebied. Zoals hierboven gesteld is er de wens de fysieke verbinding tussen stad en platteland te verbeteren, bijvoorbeeld door paden voor langzaam verkeer. Maar ook de 'emotie' speelt: de verbinding die een Alphenaar voelt met de directe omgeving is een belangrijk welzijnsaspect. Ingrediënten van dit 'wel-zijn' zijn: kennis van de cultuurhistorie of de geschiedenis, herkenbaarheid van de waarden van het gebied (identiteit) en nieuwe mogelijkheden voor (mede-)gebruik en medeverantwoordelijkheid van dat platteland. Educatie en communicatie speelt een belangrijk rol. Maar ook kan men denken aan nieuwe vormen van organisatie. Bestaande voorbeelden in Alphen aan den Rijn zijn een zorginstelling met patiënten die op een boerderij wonen en werken, of de projectontwikkelaars die in Kerk en Zanen bouwen en die meebetalen aan de regeling groene diensten in het Zaanse Rietveld. Verder valt te denken aan levering van energie, zuivering van water en boer-consumentrelaties rond streekproducten. Streekproducten zouden op het niveau van het Groene Hart gestimuleerd kunnen worden. Mogelijkheden voor dit soort stad-land verbanden worden actief onderzocht en waar mogelijk gefaciliteerd.

Grondgebruikers

De gemeente kan niet alles regelen en onderhouden en is afhankelijk van eigenaren en beheerders van gronden en gebouwen. In principe is de eigenaar de beheerder. Onze wens is dat mensen verantwoordelijkheid nemen voor welzijn en milieu. Zij pakken 'problemen' op en wentelen deze niet af op gemeente/gemeenschap. Dit komt onder andere tot uiting in verantwoordelijkheid voor ruimtelijke zorg van erf en gebouw.

Er wordt gewerkt op basis van vertrouwen. Van burgers en bedrijven wordt een betrokken houding en sociaal verantwoordelijk handelen verwacht. Waar dit niet gebeurt, wordt opgetreden.

De Europese Unie heeft gezocht naar een vernieuwend plattelandsbeleid waarin economie en waarden voor de toekomst beter samengaan en waarbij de financiële EU-steun aan de landbouwproductie is omgezet in steun aan regio's en aan grondeigenaren in plaats van aan agrariërs. Deze (ongemerkte) opschuiving sluit aan bij de praktijk waarin niet alleen agrariërs zoeken naar een evenwicht tussen economie en landschap/natuur en milieu/water maar elke grondeigenaar (stoppende agrariër, nieuwe burger) dit doet. Dit is een uitdagende opgave omdat tenslotte elke burger/grondeigenaar of grondgebruiker verantwoordelijkheid heeft voor dat wat 'we' als gemeente en gemeenschap willen.

(ver)Bouwen

Er is vraag naar (her)gebruik van bestaande gebouwen. Niemand heeft zin om een gebouw te slopen, tenzij je er wat voor terugkrijgt. Wat de gemeente vooral wil bieden vanuit de Structuurvisie Buitengebied is 'beleidsruimte'. Gepleit wordt gebouwen niet te slopen maar gebouwen te benutten om díe economie te stimuleren die ook gaat bijdragen aan het gebied. Zoals gezegd is die omgeving ook van belang voor de bedrijven. De schoonheid, het groene, het verkeersveilige, het uitzicht, het zijn allemaal vestigingsfactoren voor het bedrijf of de nieuwe bedrijfstak.

Agrarische grondgebonden bedrijven zijn de drager van het grootste deel van het buitengebied. Zij zullen in de eerste plaats ook creatief zijn in het benutten van de bestaande gebouwen, maar zij moeten wel nieuw kunnen bouwen voor hun bedrijfsontwikkeling. Zij hebben immers het landschap opgebouwd en kunnen niet ergens anders heen. De benadering voor het bouwen voor agrarische bedrijven bouwt voort op de bovengenoemde redenering, namelijk: uitsluitend die agrarische bedrijven kunnen extra nieuwe gebouwen bouwen die volwaardig zijn én die eveneens bijdragen aan de gewenste kwaliteiten (ruimtelijk, economisch, sociaal) van het gebied. Voor agrariërs verandert er dus niet zo veel ten opzichte van het huidige beleid. Het enige dat verandert is dat agrariërs, als ze stoppen of klein zijn, toch hun stal agrarisch kunnen blijven gebruiken terwijl dat nu formeel strijdig gebruik is, omdat agrariërs dan strikt genomen geen bedrijf meer zijn.

Voor de uitwerking in dit bestemmingsplan is het bestaande gebouw uitgangspunt. In sommige gevallen is het gebouw niet (meer) geschikt. In die gevallen is nieuwbouw mogelijk, waarbij het wenselijk is dat er dat er iets voor terugkomt dat minder m³ of m² omvat; dat is dan kwaliteitswinst, want een nieuw gebouw is efficiënter te bouwen voor het nieuwe gebruik dan een oud gebouw. Gaat het de ondernemer goed, en kan het bedrijf niet meer voldoen aan de bijdragen aan het gebied dan is verplaatsing of splitsing de enige optie.

Wat betreft nieuwbouw wordt in principe uitgegaan van bestaande erven; het is niet gewenst om geheel nieuwe bouwvlakken mogelijk te maken.

Weilanden als natuur

Op de bewonersavonden die in het kader van de Structuurvisie Buitengebied zijn gehouden, werd helder gesteld: voor agrariërs en bewoners zijn alle weilanden natuur. Er zijn ecologische verschillen tussen weilanden maar deze zijn voor de directe beleving door bewoners minder opvallend. De gemeente bepleit vergoedingen voor weilanden die bijdragen aan biodiversiteit. Aaneensluiting van deze weidegebieden is een groot voordeel voor de biodiversiteit. In het huidige beleid zijn alleen vergoedingen mogelijk als de functie verandert van landbouw naar natuur. Agrariërs en inwoners willen de functie landbouw behouden met de combinatie met agrarisch natuurbeheer. De gemeente heeft slechts een beperkte zeggenschap over dit beheer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B085buitengeboost-0003_0014.jpg"

Figuur: uitgestrekte weilanden

De gemeente is niet direct voorstander van aankoop van grond door een natuurbeherende organisatie en/of functiewijziging naar natuur. Aankoop en functiewijziging is een optie, als het niet lukt afspraken te maken met de huidige beheerders of als de nood hoog is vanuit natuurdoelstellingen. Opgaven op het gebied van water, bodem en recreatieve toegankelijkheid moeten hierin worden betrokken. Gestreefd wordt naar de opschaling van het initiatief Landschapsfonds Alphen en omstreken, zodat agrariërs beloond kunnen worden voor natuur- en landschapsbeheer.

Ruimteregelingen en verevening

Gemeente Alphen aan den Rijn kiest voor een secure toepassing van de verschillende ruimteregelingen zoals, ruimte voor ruimte, rood voor groen, etc. Deze instrumenten worden alleen ingezet indien het een bijdrage kan leveren aan de gewenste kwaliteiten. Dat betekent dat alleen gesloopt wordt waar stenen in de weg staan en alleen gebouwd wordt waar dat gewenst is en een gewenste bijdrage levert.

De ruimte voor ruimte regeling is gericht op 'ontstening' van het buitengebied of vermindering van de milieubelasting door de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen. Volgens de regels van de provincie Zuid Holland mag de initiatiefnemer ter compensatie van de sloop van 1000 m2 (gebouw) of 5000 m2 (glas), ter plekke of elders, een woning bouwen (bron: Provincie Zuid-Holland, Regels voor Ruimte, april 2005). In 2011 heeft de provincie de Ruimte voor Ruimteregeling verruimd. Van de verruimde regeling (min. 500 m² afbreken en het te kort aan afgebroken m2 als bijdrage storten in een fonds) kan pas gebruik worden gemaakt als er een lokaal of regionaal fonds is ingesteld.

De regeling nieuwe landgoederen is een uitwerking van rood voor groen en is gericht op de realisatie van nieuwe natuur in gebieden waar natuurontwikkeling is gewenst maar waarvoor onvoldoende financiële middelen beschikbaar zijn, zoals buiten de EHS. De provincie heeft dit als kader uitgewerkt: de eigenaar van het landgoed heeft de verplichting om ten minste 5 ha natuur in te richten en te beheren. Dit gebied moet ook toegankelijk zijn. In ruil daarvoor mag de eigenaar maximaal 3 huizen 'met allure' bouwen (bron: Provincie Zuid-Holland, beleidskader nieuwe landgoederen, november 2005). Het is aan de gemeenten om deze ideeën en regelingen al dan niet op te pakken, aan te vullen naar hun beleidsdoelen en te detailleren.

Gemeente Alphen aan den Rijn wil deze regelingen alleen toepassen om de gebiedsdoelen en de gewenste gebiedskwaliteiten te bereiken. Voor dit plangebied is de toepassing van regeling nieuwe landgoederen niet gewenst.

Het is van belang dat economische activiteiten het buitengebied blijven dragen. Daarom wordt zorgvuldig omgegaan met het inzetten van 'nieuwe woningen' die op zich geen economische activiteit zijn. De ruimte voor ruimte regeling wordt ingezet in deelgebieden waar geen nieuwe economische activiteit verwacht of gewenst is.

4.2 Uitgangspunten Per Polder

Het buitengebied rondom Aarlanderveen bestaat vooral uit agrarisch gebied, met tevens een belangrijke recreatieve functie. Tijdens de looptijd van het nieuwe bestemmingsplan worden hier vooralsnog geen grote bouwplannen voorzien. Wel is de agrarische sector volop in beweging. Sommige agrarische bedrijven kiezen voor schaalvergroting of een andere manier van bedrijfsvoering. Andere bedrijven willen nevenactiviteiten ontwikkelen, passend bij het karakter van het buitengebied.

Per polder wordt hieronder kort uiteen gezet wat de gewenste kwaliteiten zijn, zowel op ruimtelijk als ook op economisch en sociaal gebied.

4.2.1 Polder Nieuwkoop

De polder Nieuwkoop is een belangrijk, goed ontwikkeld en goed verkaveld agrarisch gebied, met ruime mogelijkheden wat betreft grondgebruik. Accent ligt daarom uitsluitend op agrarische ontwikkeling in samenspel met het behoud van het open polderlandschap. Vanwege de openheid zijn blijvende teelten niet gewenst.

Gewenste kwaliteiten van dit gebied zijn:

Economie

Een economisch rendabel gebruik van grasland, bouwland en ook vollegrondstuinbouw is drager van dit landschap van de polder. Daarom willen we de volgende economische kwaliteiten:

  • Akkerbouw (incl energiegewassen), weidebouw, vollegrondstuinbouw (geen blijvende teelten zoals sierteelt).
  • Bedrijvigheid ten dienste van dit grondgebruik.
  • Bedrijvigheid is gericht op continuïteit en duurzaamheid.

Sociaal

  • Binding met zowel Aarlanderveen als Nieuwkoop.

Ruimtelijk

  • Hoogteverschillen met polder rond Aarlanderveen: dit hoogteverschil zichtbaar en beleefbaar houden. Bebouwing concentreren langs deze 'steilrand'.
  • Handhaven van de openheid van de polder en van de zogenoemde blokverkaveling, zonder opgaande beplanting.

Aanvullende gewenste kwaliteiten zijn:

  • Verbrede landbouw mogelijk maken.
  • Aansluiten op ontwikkelingsmogelijkheden in Nieuwkoopse deel van de polder.
  • Afwikkeling van autoverkeer is gericht op de Nieuwkoopseweg.
  • Extra autoverkeer door Zuideinde/Hogedijk vermijden.
  • Afwikkeling agrarisch verkeer naar de Aarlanderveenderweg en alternatief voor verplichte, onveilige doorgang door Aarlanderveen.

4.2.2 Drooggemaakte polder ten westen van Aarlanderveen en de Zuid- en Noordeinderpolder

Een rendabel gebruik van de graslanden is de beste garantie van het behoud van het typische open veenweidelandschap met de unieke molenviergang. In plaats van een strook begrensde natuur wordt gezocht naar een gebiedsdekkende verhoging van natuurwaarden door middel van (agrarisch) landschapsbeheer en uitbreiding van recreatief medegebruik.

Gewenste kwaliteiten van dit gebied zijn:

Economie

Een economisch rendabel gebruik van grasland is drager van dit landschap. Daarom onderscheiden we de volgende economische activiteiten als kwaliteiten van dit gebied:

  • Weidebouw en melkveehouderij.
  • Bedrijvigheid ten dienste van weidebouw en melkveehouderij, en
  • Bedrijvigheid in 'groen' medegebruik van graslanden voor (dag- en verblijfs)recreatie en voor welzijn/zorg/gezondheid. Bedrijvigheid is gericht op continuïteit en duurzaamheid.

Sociaal

  • Initiatieven bouwen voort op de geschiedenis van het gebied en de plek. Bedrijfsmissies ondersteunen de waarde van de plek en benutten deze.
  • Bewoners beschouwen de polders en de weilanden als natuur. Agrariërs verenigd in de agrarische natuurvereniging willen de verantwoordelijkheid dragen om deze polder natuur op een duurzame manier te beheren.
  • Rustgebied

Ruimtelijk

  • De Molenviergang is een identiteitsdrager van het gebied en uniek in de wereld. Deze viergang en het functioneren van de molens worden in alles gerespecteerd en gekoesterd .
  • De polder is een groot, open landschappelijke eenheid met zicht op bebouwde randen (Alphen, Aarlanderveen, Oude Rijn) of op cultuurlandschap in de omtrek (Meije, Nieuwkoopse Plassen). De kavels zijn smal en lang en gescheiden door smalle sloten. Opgaande beplanting komt nauwelijks voor, ook niet aan de randen. De grens met de Nieuwkoopse plassen blijft vrij van beplanting. De openheid is het gevolg van de weidebouw: nieuwe/natuurlijke opgaande beplanting is hier niet bedoeld.
  • De graslanden kennen hoge natuurwaarden van sloten, slootoevers en graslanden, zowel waarden voor flora als weidevogels (zoals Grutto, Zwarte stern). De waarde is het gevolg van medewerking door agrarische bedrijven aan beheer sloten, slootoevers en graslanden voor doelstellingen biodiversiteit.
  • Cultuurhistorische bebouwing in lint langs de Oude Rijn en in het dorp Aarlanderveen.
  • Bebouwing is op de schaal van de polder over het algemeen kleinschalig en heeft een fijne korrel. Behalve in de dorpskern van Aarlanderveen is de bebouwing niet aaneengesloten maar zijn het allemaal losstaande gebouwen, gegroepeerd langs de Kortsteekterweg of langs het Noordeinde, Dorpsstraat en Zuideinde. Door de ruimte tussen de gebouwen zijn er (zicht) relaties tussen de linten en de open polder.

Aanvullende gewenste kwaliteiten zijn:

  • Ruimte op bestaande erven voor lokaal ondernemerschap die een bijdrage levert aan bovengenoemde kwaliteiten.
  • Passende oplossingen voor landbouw- ,vrachtverkeer of recreatief verkeer ten behoeve van bovengenoemd ondernemerschap die bijdragen aan een juiste verkeersafwikkeling.
  • Recreatieve toegankelijkheid.
  • Veiligheid voor langzaam verkeer.
  • Aanvullende natuuropgaven realiseren: natuur(bouw) op erven; bijdrage aan natuureducatie (passieve uitleg of actief gidsen).
  • Afwikkeling autoverkeer vindt steeds plaats richting Nieuwkoopseweg en Oostkanaalweg. Hoe verder activiteiten van deze wegen zijn verwijderd, des te meer de activiteit verkeersluw voor auto's zal moeten zijn of alternatieven zal moeten aandragen. Verkeersafwikkeling via Ziendeweg wordt ontmoedigd. Verkeerscirculatie wordt vermeden.

Gericht op hiervoor genoemde doelstelling is specifiek voor enkele subgebieden het volgende te noemen:

1a Aarlanderveen en de relatie met buitengebied

Economie

De weidebouw is van oorsprong verbonden met de agrarische bedrijvigheid in Aarlanderveen. Op dit moment zorgt dat voor (verkeers)knelpunten in de bebouwde kommen van Aarlanderveen. Oplossingen (zoals ontsluiting, veestal, kuilplaten) kunnen ook in het buitengebied gevonden worden.

Ruimtelijk

  • Door de ruimte tussen de gebouwen en door soms ontbreken van afschermende tuin- en erfbeplanting is er een - soms brede en soms zeer smalle- (zicht)relatie tussen polder en lint. Deze (zicht)relatie betekent dat er van 'beide kanten' doorzichten en inkijkmogelijkheden worden behouden.
  • De bebouwing heeft een hoge cultuurhistorische waarde die ook voor de beleving van het buitengebied van belang is. De beleving is niet beperkt tot de wegzijde maar is ook van belang vanuit de polder.
  • Voortzetting en bij voorkeur verplaatsing glastuinbouwbedrijven bij bebouwde kom van Aarlanderveen als onderdeel van provinciaal beleid.

1b Kortsteekterweg en Lindenhovestraat

Economie

De voortzetting van de weidebouw vindt plaats op de huidige bedrijfscentra; bedrijfsontwikkelingen worden hier (geconcentreerd) gesitueerd.

Ruimtelijk

  • Door de ruimte tussen de erven is er een duidelijke relatie tussen polder en weg. Deze (zicht)relatie betekent dat er grote open tussenruimten worden behouden en dat op de erven de bebouwing geconcentreerd is.
  • De bebouwing heeft een hoge cultuurhistorische waarde die voor de beleving van het buitengebied van belang is.
  • Toegankelijk maken van het Jaagpad langs de Oude Rijn voor langzaam verkeer.

1c Glastuinbouwgebied, hoek Oostkanaalweg en Nieuwkoopseweg

Economie

  • Continuïteit van bestaande glastuinbouwbedrijven en bedrijvigheid ten dienste van dit grondgebruik.
  • Herontwikkeling en nieuwvestiging van dagrecreatieve voorzieningen in combinatie met groene kwaliteit van polderlandschap.
  • Verbrede landbouw mogelijk maken.

Sociaal

  • Samen oppakken van nieuwe ontwikkelingen als wordt gekozen voor verdere gebiedsontwikkeling.
  • Recreatie en voedselproductie verbinden.

Ruimtelijk

  • Oeververbinding over het Aarkanaal en over de N207 voor langzaam verkeer.
  • Gebiedspoort naar het buitengebied.
  • Vanuit het gegeven van dit polderlandschap vernieuwende groene en architectonische opgave formuleren.

1d Aarkanaal

  • vergroten van de betekenis voor recreatieve vaarroute en aanleg (dag- en nachtverblijf).

4.3 Uitgangspunten Per Functie

Het is van belang om niet alleen per polder de gewenste ontwikkelingen weer te geven. Ook de afzonderlijke functies verdienen aandacht. Deze zijn hieronder uitgewerkt.

4.3.1 Wonen

Vanuit landelijk, provinciaal en gemeentelijk niveau wordt vanuit het beleid restrictief tegen woningbouw in het buitengebied aangekeken. Inbreiding vindt primair plaats binnen de kern Aarlanderveen, zodat verstening van het buitengebied wordt voorkomen. Functieverandering van bedrijf naar wonen wordt zo mogelijk gefaciliteerd. Met het oog op de toekomstige vergrijzing is levensloopbestendig oud worden een aandachtspunt. Speerpunt is om mensen te ondersteunen bij hun wens om zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen in een vertrouwde omgeving waarin het mogelijk is om anderen te ontmoeten. In dit daglicht faciliteert de gemeente woningsplitsing voor mantelzorg. Ook wordt –indien geen sprake is van ruimtelijke impact vanuit de openbare ruimte- de bouw van mantelzorgwoningen op eigen terrein toegestaan. In kader van de Ruimte-voor-Ruimte regeling is sloop van voormalige bedrijfspanden toegestaan aan de Kortsteekterweg en het Zuideinde waarna in ruil –mits het ten goede komt van de ruimtelijke kwaliteit- enkele woningen gerealiseerd mogen worden.

4.3.2 Werken

Landbouw is en blijft de belangrijkste bedrijfstak in het gebied. Naast landbouwbedrijven is er ruimte voor andere bedrijven aan de Oostkanaalweg (glastuinbouw) en aan de Kortsteekterweg/Lindenhovenstraat. In de Drooggemaakte polder ten westen van Aarlanderveen en de Zuid- en Noordeinderpolder is ruimte voor multifunctionele landbouw en op recreatiegerichte bedrijvigheid.

4.3.3 Voorzieningen

4.3.4 Infrastructuur

Door het plangebied lopen enkele doorgaande wegen, met name de Oostkanaalweg en de Nieuwkoopseweg. De doelstelling is om het verkeer zo snel mogelijk af te wikkelen naar deze wegen.

Op de overige polderwegen is er een spanningsveld tussen zwaar verkeer richting de (merendeels) agrarische bedrijven en overig verkeer richting de aanwezige woningen, alsmede recreatief fietsverkeer. Dit speelt bijvoorbeeld op de Kortsteekterweg.

Van belang is dat er geen (grote) toename komt van gemotoriseerd verkeer als gevolg van nieuwe functies in het buitengebied.

Een apart aandachtspunt vormt het maken van parkeervoorzieningen die verantwoord in het landschap zijn ingepast. Uitgangspunt is daarbij dat parkeren zoveel mogelijk op eigen terrein wordt opgelost.

4.3.5 Ecologie en Water

4.3.6 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

Aan de hand van archeologisch onderzoek is bepaald in welke gebieden het noodzakelijk is dat bij nieuwe ontwikkelingen nader archeologisch onderzoek wordt gedaan. Dit zijn de gebieden waar mogelijk nog archeologische waardevolle resten in de bodem te vinden zijn. In paragraaf 5.10 wordt hier nader op ingegaan.

Cultuurhistorie

De cultuurhistorische waarde van het gebied is een van de kernkwaliteiten. In de cultuurhistorische inventarisatie die deel uitmaakt van de regels van dit bestemmingsplan, zijn deze elementen beschreven. Daar waar mogelijk zijn deze elementen ook beschermd in de regels. Nieuwe ontwikkelingen moeten met respect omgaan met deze waarden en waar mogelijk deze waarden versterken.

Monumenten

Binnen het plangebied komen panden voor die als gemeentelijk monument zijn aangewezen. Gemeentelijke monumenten worden door de gemeente aangewezen als beschermd gemeentelijk monument. Hierbij wordt onder andere gekeken naar:

  • De architectonische waarde in historisch verband. Dit betekent dat het moet gaan om een bepaalde bouwstijl die typerend is voor een bepaalde periode;
  • Of het gebouw een bepaalde lokale historische waarde heeft. Dus of er bijvoorbeeld bepaalde belangrijke mensen gewoond hebben.

Voor monumenten gelden andere regels dan voor 'normale' gebouwen en terreinen, omdat de overheid monumenten extra wil beschermen en in stand wil houden. Dat betekent dat voor het wijzigen of voor het wijzigen van het gebruik een afzonderlijke vergunning vereist is op grond van artikel 11 van de Monumentenwet en artikel 9 van de Gemeentelijke monumenten- verordening. De vergunning wordt verleend als de monumentale waarde van het monument door de gevraagde wijzigingen niet of slechts minimaal worden aangetast.

De bedoeling van het monumentenbeleid is deze panden zoveel mogelijk te behouden en te beschermen. Dit bestemmingsplan heeft ook voor ogen deze bestaande kenmerken te behouden. Dit betekent echter niet dat er niets kan veranderen aan aangewezen monumenten. Soms is het noodzakelijk om in het kader van leegstand of functionaliteit te zoeken naar andere, alternatieve functionele invullingen. In dit geval blijven de specifieke uiterlijke kenmerken, zoals die voor de monumentenlijst gelden, leidraad voor herontwikkeling.

De panden met een monumentenstatus zijn in dit bestemmingsplan op de verbeelding aangeduid en in de regels beschermd.

4.3.7 Recreatie

De recreatieve waarde van dit gebied is groot. Op het gebied van dagrecreatie worden er mogelijkheden gecreëerd voor de oeverrecreatie (picknickplaatsen), ruiterpaden, fietspaden, wandelpaden, paardenhouderij etc. Ook wordt er ruimte geboden aan een beperkte vorm van verblijfsrecreatie zoals 'kamperen bij de boer' of B&B. Afhankelijk van de betreffende polder zijn deze functies als nevenactiviteit mogelijk gemaakt mits voldaan wordt aan de kwaliteitseisen uit de Kwaliteitsgids.

Hoofdstuk 5 Milieu- En Andere Planologische Aspecten

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en andere planologische aspecten aan de orde gesteld.

5.1 Besluit Milieueffectrapportage

5.1.1 Wettelijk kader

Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging in dit Besluit is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, enkel de toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend meer is. Indien een activiteit een omvang heeft die, significant onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling.

Verder heeft op 26 maart 2013 de Eerste Kamer ingestemd met een belangrijke wetswijziging die op 24 april 2013 in werking is getreden. Via een wijziging van de Crisis- en herstelwet is artikel 19kd van de Natuurbeschermingswet 1998 aangepast. Artikel 19kd biedt hiermee nu de mogelijkheid om ten opzichte van de feitelijk bestaande situatie in de nieuwe bestemmingsplannen uitbreidingsmogelijkheden toe te kennen, voor zover die al waren opgenomen in de geldende plannen. Wanneer die planologische mogelijkheden uit de voorheen geldende bestemmingsplannen in het nieuwe plan opnieuw worden herbestemd zou er dan voor wat betreft het stikstofaspect geen sprake zijn van significante gevolgen als bedoeld in artikel 19j lid 2 Natuurbeschermingswet 1998. Onder vigeur van artikel 19kd behoeft een passende beoordeling uit hoofde van artikel 19j lid 2 Nbw 1998 in dat geval niet te worden opgesteld voor wat betreft het stikstofaspect.

5.1.2 Plangebied

Het plangebied grenst aan de oostelijke zijde aan de Nieuwkoopse plassen (Natura 2000). Daarnaast bevindt zich in het gebied, ten noorden van de Aarlanderveensewetering en ten zuiden van de Achtermiddenweg een weidegebied dat een onderdeel vormt van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Dit betekent dat ook in binnen het plangebied een gevoelig gebied aanwezig is. Om vast te stellen of in het kader van de herziening van het bestemmingsplan buitengebied sprake is van mogelijk negatieve gevolgen op de Nieuwkoopse plassen is een zogenaamde voortoets uitgevoerd. Het doel van deze voortoets is om inzicht te geven in de kans op mogelijke significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van de Natura 2000-gebieden en het gevoelige weidegebied in het plangebied, op basis van de directe en indirecte gevolgen van de ontwikkelingen die het bestemmingsplan buitengebied biedt.

Op basis van de voortoets kan worden geconcludeerd dat een planMER-procedure niet nodig is ten aanzien van een aantal ontwikkelingen. Gebleken is dat het is uitgesloten dat de onderdelen 'wegen, wonen, recreatie en bedrijvigheid' tot gevolg hebben dat er sprake is van significante gevolgen voor de stikstofdepositie.

Dit betekent dat alleen nog een eventuele uitbreiding van het bouwvlak van agrarische bedrijven significante gevolgen kan hebben voor de stikstofdepositie. Gezien de besproken wetswijziging van artikel 19kd van de Natuurbeschermingswet 1998 wordt de bestaande ruimte op de bouwvlakken van de geldende plannen nu ongewijzigd overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan. In het geldende bestemmingsplan Buitengebied is het mogelijk gemaakt om het bouwvlak voor agrarische bedrijven in de polders uit te breiden tot maximaal 1,5 hectare. Nu dit wordt overgenomen, is hiermee een passende beoordeling en daarmee een planMER niet langer vereist.

5.2 Bedrijven En Milieuzonering

5.2.1 Wettelijk kader

De Wet milieubeheer beoogt de milieuhinder ten gevolge van bedrijfsmatige activiteiten in de woonomgeving zoveel mogelijk te voorkomen. Alle bedrijfsmatige activiteiten die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken worden door middel van vergunningen of meldingen op basis van de Wet milieubeheer gereguleerd. In aanvulling op deze vergunningen en meldingen voorziet 'een goede ruimtelijke ordening' eveneens in het voorkomen van onvoorzienbare hinder bij gevoelige functies, zoals wonen. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (bedrijven) en gevoelige functies (wonen). Bedrijven; bedrijfsactiviteiten zijn in de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering 2009” ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste afstanden tot milieugevoelige functies. De indeling van de activiteiten is gebaseerd op de standaard bedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Per milieucategorie geldt een minimaal gewenste afstand, een richtafstand. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is.


Milieucategorie

Richtafstand woonomgeving

Richtafstand gemengd gebied

1

10 m

0 m

2

30 m

10 m

3.1

50 m

30 m

3.2

100 m

50 m

4.1

200 m

100 m
4.2 300 m 200 m

5.2.2 Onderzoek

Ten behoeve van dit bestemmingsplan heeft de Omgevingsdienst een inventarisatie uitgevoerd naar de bedrijvigheid binnen het plangebied, als in de directe omgeving, buiten het plangebied. Op basis deze inventarisatie zijn de volgende tabellen samengesteld:

Bedrijfsmatige activiteiten binnen het plangebied

Type activiteit Aantal bedrijven milieucategorie
Rundveehouderijen 13 3.2
Varkenshouderijen 3 4.1
Overige graasdieren 6 3.1
Nertsenfokkerij 1 4.1
(glas)tuinbouw 3 2
aannemersbedrijven 2 2-3.1
Veevoederfabriek 1 4.1
Afvalverwerkingsbedrijf 1 3.2
Beroepsgoederenvervoer 1 3.1
Propaantanks 7 2-3.1

Buiten het plangebied(rondom plangebied, inclusief kern Aarlanderveen)

Type activiteit Aantal bedrijven milieucategorie
Rundveehouderijen 36 3.2
Varkenshouderijen 2 4.1
Nertsenfokkerij 1 4.1
Veevoederfabriek 1
Scheepsbouw 3 4.1
Olieopslag/distributie 1 4.1
Zand en grindhandel 1 4.2

Voor de inventarisatie van de bedrijfsmatige activiteiten rondom het plangebied en de kern Aarlanderveen is er voor gekozen om alleen de bedrijvigheid in milieucategorie 3.2 tot 4.2. op te nemen. Voor deze activiteiten gelden conform de VNG publicatie een minimaal gewenste afstanden van 100 tot 300 meter ten opzichte van (nieuwe) gevoelige functies. Geconcludeerd kan worden dat bij het realiseren van nieuwe gevoelige functies langs de rand van het plangebied rekening dient te worden gehouden met een aantal bedrijven in de zwaardere milieucategorie. De nieuwe functies mogen geen belemmering vormen voor de bedrijfsvoering van deze bedrijven. In de praktijk zal dit vooral aan de orde zijn zodra er gevoelige functies zullen worden gerealiseerd aan de Kortsteekterweg, Lindehovestraat of Ziendeweg.

5.3 Bodem

5.3.1 Wettelijk kader

Bij de ontwikkeling van een ruimtelijk plan en/of bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Voor een bestemming zoals wonen, gelden ander normen dan voor, bijvoorbeeld, de bestemming bedrijven. Met het oog op de beoordeling van de realiseerbaarheid van een bestemmingsplan(wijziging) dient bodem-onderzoek te worden verricht. In de praktijk wordt gestart met een historisch onderzoek naar mogelijk bodembedreigende activiteiten in het verleden en/of bodemonderzoeken die in het verleden zijn uitgevoerd, bijvoorbeeld in het kader van de Wet milieubeheer of een grondtransactie.
Op basis hiervan wordt een eerste inschatting gemaakt van de bodemkwaliteit ter plaatse. Als de resultaten van dit onderzoek hiertoe aanleiding geven wordt er bodemonderzoek uitgevoerd, bijvoorbeeld een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740. Dit laatste onderzoek kan dan ook worden gebruikt ten behoeve van de verplichting in de Woningwet of Wet milieubeheer. Op basis van artikel 8 van de Woningwet dient te worden voorkomen dat er wordt gebouwd op verontreinigde grond, zodanig dat er schade en/of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers. In het kader van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hoofdstuk 2, afdeling 2.4.) moet bij het realiseren van bedrijfsbestemmingen veelal een zogenaamde nulsituatie worden vastgelegd.

5.3.2 Onderzoek

Het hele gebied kent een regelmatig patroon van sloten. De breedte van een perceel is ca. 40 meter. In het algemeen kan gesteld worden dat op alle plaatsen waar dat patroon onderbroken is er een demping van een sloot heeft plaatsgevonden. Veelal is het onduidelijk met welk materiaal de demping is uitgevoerd. Bij herontwikkeling dient met deze dempingen rekening gehouden te worden. Op de kaart van het plangebied zijn de gedempte sloten duidelijk zichtbaar.

30 á 40 procent van het totale oppervlak van het plangebied maakt deel uit van het toemaakdek (indertijd is “vruchtbaar stedelijk afval op de armere veengronden gebracht (het toemaakdek). Dit heeft tot gevolg dat er in gebieden waar toemaakdek is aangebracht het gehalte aan zware metalen licht tot sterk verhoogd kan zijn.).

Langs de berm van de Kortsteekterweg is een vrij lange strook grond PAK-houdende grond aangetroffen.

5.4 Geluid

Geluidsoverlast kan veroorzaakt worden door industrielawaai, railverkeerslawaai, wegverkeerslawaai en luchtverkeerslawaai van Schiphol. In het plangebied is alleen wegverkeerslawaai relevant. Langs en door het plangebied lopen een aantal drukke verkeerswegen. De wettelijke geluidzones van deze wegen reiken tot binnen het plangebied.

5.4.1 Verkeerslawaai - wettelijk kader

Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij de weg binnen een woonerf is gelegen of dat voor een weg een maximum snelheid geldt van 30 km/uur. De te beschouwen wegen kennen een geluidszone, een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden. De omvang van een zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de typering van het gebied (binnenstedelijk of buitenstedelijk). Binnenstedelijk is het gebied binnen de bebouwde kom en Buitenstedelijk het gebied buiten de bebouwde kom. Op grond van artikel 82 van de Wgh bedraagt de voorkeursgrenswaarde 48 dB op de gevel van een geluidsgevoelige bestemming. Artikel 83 geeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om een hogere waarde vast te stellen.

Voor het Buitenstedelijk gebied geldt dat er maximaal een hogere waarde mag worden vastgesteld van 53 dB. Voor nieuw te bouwen geluidsgevoelige bestemming binnen de bebouwde kom is deze waarde wettelijk maximaal 63 dB. Het vaststellen van een hogere waarde is alleen mogelijk als, maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting tot 48 dB onvoldoende doeltreffend, danwel stuiten op bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard (artikel 110 a, lid 5 Wgh). Alvorens aan bovenstaande waarden wordt getoetst, mag op grond van artikel 110g Wgh, van de berekende geluidsbelasting 2 dB worden afgetrokken voor wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 70 km/uur of meer en 5 dB voor de overige wegen.

Een hogere waarde zal alleen worden verleend zodra duidelijk is dat er (bouwkundige) maatregelen zijn of worden getroffen om het binnenniveau te laten voldoen aan de grenswaarde zoals opgenomen in het Bouwbesluit. Het Algemeen Bestuur van de Milieudienst West-Holland heeft, op 28 juni 2010, in het kader van de decentralisatie van de procedure tot vaststelling van een hogere waarde, richtlijnen vastgesteld. Op basis van deze richtlijnen stelt de Milieudienst een maximale hogere waarde van 58 dB voor verkeerslawaai. Dit is 5 dB lager dan het wettelijk maximum. Een hogere waarde tot het wettelijk maximum zal alleen in uitzonderingsgevallen en bijzondere situaties aan de orde zijn.

5.4.2 Verkeerslawaai - onderzoek

Ten behoeve van het bestemmingsplan is een inventarisatie uitgevoerd naar de (relevante) wegen binnen het plangebied. Tevens is per weg aangegeven op welke afstand van de wegas

(indicatief) de zogenaamde 48 dB contour ligt. Deze contour is gebaseerd op de gegevens in de Regionale Verkeers- en Milieukaart met het peiljaar 2020.

Naam weg afstand wegas tot 48 dB-contour (indicatief)
Oostkanaalweg (N207) ca 450 meter
Kortsteekterweg ca 45 meter
Hogedijk ca 7 meter
Steekterweg ca 50 meter
Nieuwkoopseweg (N231) ca 200 meter
Aarlanderveensweg ca 7 meter
Treinweg ca 20 meter
Zuideinde ca 15 meter
Dorpsstraat ca 15 meter
Ziendeweg ca 20 meter (vlgs RVMK 30 km/uur gebied)
Achttienkavels Geen data in RVMK
Achtermiddenweg Geen data in RVMK

5.4.3 Industrielawaai - wettelijk kader

Met betrekking tot industrielawaai geldt dat als op een bedrijventerrein grote lawaaimakers (bijlage 1 onderdeel D van het besluit omgevingsrecht (BOR) en artikel 41 Wet geluidhinder)

mogen komen, moet voor dat terrein een geluidszone worden vastgesteld. Buiten die zone mag de geluidbelasting vanwege dat terrein niet meer bedragen dan 50 dB(A), de voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai. De geluidszone wordt weergegeven op de verbeelding van bestemmingsplannen die binnen de geluidszone vallen. Dit geldt dus ook als het plangebied buiten het industrieterrein ligt.

5.4.4 Industrielawaai - onderzoek

Het plangebied ligt niet binnen de zone van een gezoneerd bedrijventerrein. Dit betekent dat dit aspect niet relevant is voor dit bestemmingsplan en daarom niet nader beschouwd wordt.

Voor Wm-plichtige bedrijven kan het aspect industrielawaai wel van belang zijn. Dit wordt echter meegenomen in de paragraaf bedrijven en milieuzonering.

5.4.5 Railverkeerslawaai - wettelijk kader

Als een plangebied geheel of gedeeltelijk binnen de onderzoekszone van een spoorweg moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld scholen en ziekenhuizen) binnen die geluidszone (Wgh artikel 77). Een bestemmingsplan kan pas worden vastgesteld indien de geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige functies voldoet aan de voorkeursgrenswaarde genoemd in de Wet, of indien de Milieudienst een besluit heeft genomen om hogere waarden vast te stellen. Voor dit laatste geeft de Wet een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde kan worden vastgesteld, dienen eerst maatregelen onderzocht te worden om de geluidbelasting terug te dringen. Het Algemeen Bestuur van de Milieudienst West-Holland heeft, op 28 juni 2010, in het kader van de decentralisatie van de procedure tot vaststelling van een hogere waarde, richtlijnen vastgesteld. Op basis van deze richtlijnen stelt de Milieudienst een maximale hogere waarde van 63 dB voor verkeerslawaai. Dit is 5 dB lager dan het wettelijk maximum. Een hogere waarde tot het wettelijke maximum zal alleen in uitzonderingsgevallen en bijzondere situaties aan de orde zijn.

5.4.6 Railverkeerslawaai - onderzoek

Het plangebied ligt niet binnen de zone van een spoorweg. Dit betekent dat dit aspect niet relevant is voor dit bestemmingsplan en daarom niet nader beschouwd wordt.

5.4.7 Luchtvaartlawaai - wettelijk kader

Door een goede ruimtelijke ordening wil het Rijk voorkomen dat er meer mensen komen te wonen op plaatsen waar veel vliegtuiggeluid is. In de Nota Ruimte (2004) is een gebied aangewezen waar geen nieuwe woningbouw mag plaatsvinden, de zgn. 20Ke-contour. Uitgezonderd hiervan zijn bouwmogelijkheden die al bestonden volgens het in 2004 vigerende streekplan. In Zuid-Holland gaat het om gebieden binnen de rode contouren en om woningen die onder de "ruimte-voor-ruimte" regeling vallen. In het geval dat binnen de 20Ke-contour gebouwd wordt, dient wel in het (steden)bouwkundig ontwerp rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van vliegtuiggeluid, met als doel de leefomgevingskwaliteit zo veel mogelijk overeind te houden.

5.4.8 Luchtvaartlawaai - onderzoek

Binnen het plangebied loopt een uitloper van de zogenaamde 20 Ke-zone ten gevolge van het vliegverkeer afkomstig van Schiphol. In dit gebied gelden beperkingen voor het realiseren van geluidsgevoelige bestemmingen. Voor dit gebied betekent dit in de praktijk dat alleen bestaande geluidsgevoelige bestemmingen mogen worden vervangen en beperkt geluidsgevoelige bestemmingen mogen worden gerealiseerd in het kader van de regeling “ruimte voor ruimte”. Bijgaande kaart laat zien op welke wijze de uitloper van de 20Ke zone zich manifesteert binnen het plangebied.














Figuur: 20 Ke-zone
afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B085buitengeboost-0003_0015.png"

5.4.9 Stiltegebieden - wettelijk kader

De provincie kan op grond van de Wet milieubeheer Stiltegebieden aanwijzen. De provincie Zuid-Holland heeft, in haar provinciale milieuverordening (PMV) Stiltegebieden als milieubeschermingsgebieden aangewezen (artikel 5.1.1.). Stiltegebieden zijn gebieden waarin men een zodanig laag niveau van de geluidsbelasting door menselijke activiteiten wil handhaven of bereiken, dat het ervaren van natuurlijk geluid in dit gebied niet of nauwelijks zal worden gestoord. In stiltegebieden geldt dan ook een verbod op het gebruik van lawaaiige toestellen, apparaten, motorvoertuigen en bromfietsen. In bijlage 10, onderdeel A van de PMV staat exact beschreven welke activiteiten zijn verboden en onder welke condities een vrijstelling of ontheffing mogelijk is. Het aanwijzen van een stiltegebied heeft in de praktijk tot gevolg dat de bestaande (agrarische) activiteiten door mogen gaan ('Stand Still” principe) maar nieuwe (lawaaimakende) activiteiten zijn niet toegestaan of kunnen alleen doormiddel van een vrijstelling of ontheffing worden toegelaten. Hierbij kan worden gedacht aan activiteiten zoals evenementen, lawaaisporten, verkeersaantrekkende bedrijven, recreatiebedrijven of toeristische attracties.

5.4.10 Stiltegebieden - onderzoek

Een gedeelte van het plangebied is in de PMV aangewezen als Stiltegebied. Het betreft hier het Stiltegebied “Nieuwkoop e.o.”. Op dit moment vinden er in dit gebied geen activiteiten plaats die niet mogelijk zijn op basis van de PMV, of waarvoor met toepassing van de PMV ontheffing is verleend. Toekomstige activiteiten dienen ook aan de PMV te worden getoetst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B085buitengeboost-0003_0016.jpg"

Figuur: Ligging stiltegebied

5.5 Luchtkwaliteit

5.5.1 Wettelijk kader

Op 15 november 2007 is de Wet milieubeheer gewijzigd. Aan hoofdstuk 5 is de paragraaf 5.2. over luchtkwaliteitseisen toegevoegd. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005.

In de wet is, door middel van criteria, een onderscheid gemaakt tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het “niet in betekenende mate” leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Per 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkings-programma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Het NSL is een bundeling van alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit “in betekenende mate” verslechteren en alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren om er voor te zorgen dat per 2015 wel overal in Nederland aan de grenswaarden wordt voldaan. Het Rijk coördineert dit programma.

De grens tussen kleine (“niet in betekende mate”) en grote projecten bedraagt nu 3% van de grenswaarde voor stikstofdioxide en fijn stof. Dit komt overeen met het realiseren van 1500 woningen of meer, 100.000 m² Brutovloeroppervlakte (BVO) bij een ontsluitingsweg en 200.000 m² BVO bij twee ontsluitingswegen.

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)

Het NSL is de kern van de Wet milieubeheer, onderdeel luchtkwaliteit. Dit programma is de onderbouwing van het “derogatieverzoek” van het Rijk aan de EU. Het NSL is een bundeling van alle ruimtelijke maatregelen die de luchtkwaliteit in betekenende mate verslechteren en alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren om er voor te zorgen dat per 2011 (fijn stof) respectievelijk 2015 (stikstofdioxide) overal in Nederland aan de grenswaarden wordt voldaan. Het Rijk coördineert het programma. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. De uitvoeringsregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in algemene maatregelen van bestuur (Belsuit) en ministeriële regelingen (mr), waaronder het Besluit 'niet in betekenende mate' en de mr 'niet in betekenende mate' (NIBM).

AMvB en mr niet in betekenende mate

De Wet milieubeheer, onderdeel luchtkwaliteit, maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL. De AMvB en Regeling "Niet in betekenende mate" bevat criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als "In betekenende mate" moet worden beschouwd. Deze AMvB is gelijktijdig met het NSL in werking getreden. Er mag rekening worden gehouden met een verslechtering van maximaal 3 % van de grenswaarde (= 1,2 µg/m3 voor zowel stikstofdioxide en fijn stof).

5.5.2 Onderzoek

Uit een inventarisatie van de relevante wegen binnen en aan de rand van het plangebied is gebleken dat op geen van de wegen sprake is van een overschrijding van de concentraties NO2 en de PM10. Afhankelijk van de gewenste ontwikkelingen zal een nader onderzoek moeten worden gedaan naar de luchtkwaliteit zoals bedoeld in de Wet milieubeheer.

5.6 Geur

5.6.1 Wettelijk kader

Bij het uitwerken van een ruimtelijk plan/bestemmingsplan moet er voor worden gezorgd dat er een goed woon- en verblijfsklimaat heerst op de plaatsen waar de vestiging van een geurgevoelig object mogelijk is of wordt gemaakt. Daarnaast moet worden voorkomen dat bestaande veehouderijen in hun bedrijfsvoering worden belemmerd. Om voor het deelaspect geur de contouren te bepalen moet in de ruimtelijke ordening worden uitgegaan van de omgekeerde werking van de milieuregelgeving. In de bestemmingsplantoets wordt getoetst of ter plaatse van de te bestemmen geurgevoelige objecten voldaan kan worden aan de eisen die de milieuregelgeving stelt. De geplande geurgevoelige objecten moeten buiten de geurcontouren en vaste afstandscontouren van de aanwezige veehouderijen liggen.

Voor de bepaling van de geurcontour wordt uitgegaan van de verleende vergunning of ingediende melding. Daarnaast blijkt uit jurisprudentie dat, voor de aan te houden afstanden en geurcontouren in principe moet worden uitgegaan van de randen van het (vastgestelde) bouwvlak. Een veehouderij heeft immers het recht om overal binnen dit bouwvlak te bouwen. In sommige gevallen kan, door de aanwezigheid van bestaande woningen, het bouwvlak niet volledig worden benut. In deze gevallen is het reëel te benutten bouwvlak het uitgangspunt.

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv), vormt sinds 1 januari 2007, het toetsingskader voor milieuvergunningen. Ruimtelijke plannen worden getoetst aan deze wet volgens de 'omgekeerde werking". In de Wgv staan afstandseisen en geurnormen waaraan de ligging van en geurbelasting door dierenverblijven moeten worden getoetst. De Wgv is nader uitgewerkt in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv). De normen gelden ter plaatse van geurgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen) en de afstanden gelden tot deze geurgevoelige objecten. De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. In de ruimtelijke ordening wordt het model V-Stacks gebied toegepast. De Wgv maakt onderscheid in gebieden waar geur wordt waargenomen. In de bebouwde kom wordt geur anders ervaren dan in het buitengebied. Voor bebouwde kom en buitengebied zijn daarom verschillende geurnormen vastgesteld. Ook maakt de wet onderscheid tussen intensieve en extensieve veehouderij. Met intensieve veehouderij wordt het 'stalgebonden' houden van o.a. varkens en pluimvee bedoeld, de extensieve veehouderij is de weidegebonden rundveehouderij. Voor dieren die op een intensieve manier worden gehouden is een geuremissiefactor vastgesteld. Voor deze dieren wordt een geurcontour berekend. Voor de rundveehouderij geldt een vaste afstand van het emissiepunt van de stal tot een woning van derden. Voor de intensieve veehouderijen wordt de geurnorm uitgedrukt in aantallen Europese odour units per volume-eenheid lucht (ou/m3). De geurnorm geldt ten opzichte van een gevoelig object. Over het algemeen is dit een woning. Afhankelijk van de afstand tot deze woning en het aantal dieren, dat op het bedrijf wordt gehouden, kan de vergunning worden verleend of een bestemming worden gewijzigd.

De Wgv schrijft voor op welke wijze het bevoegd gezag de geurhinder van dierenverblijven moet beoordelen, als een veehouder een milieuvergunning aanvraagt. Vanuit het principe 'een goede ruimtelijke ordening', zoals genoemd in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) heeft de Wgv indirect consequenties voor de oprichting van geurgevoelige objecten binnen de geurcontouren van veehouderijen. De werking die de Wgv heeft op de ruimtelijke ordening wordt ook wel aangeduid met de term 'omgekeerde werking'. De geurnormen uit de Wgv zijn bedoeld om mensen in de omgeving van een veehouderij te beschermen tegen overmatige geurhinder. Omgekeerd moet het bevoegd gezag dan ook niet toestaan dat inwoners zich blootstellen aan die overmatige hinder door het realiseren van een geurgevoelig object binnen een geurcontour toe te staan.

De Wgv geeft het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid om voor de geurnormering lokaal maatwerk te leveren, door de normen of afstanden binnen een wettelijke marge voor een bepaald (deel)gebied te wijzigen. Dit is geen verplichting, maar de gemeente kan het gebiedsgericht geurbeleid als sturingsinstrument gebruiken. Als wordt besloten om gebruik te maken van het instrumentarium, dan moet aan een aantal randvoorwaarden worden voldaan.

  1. a. de huidige en de te verwachten geursituatie vanwege de veehouderijen in het gebied;
  2. b. het belang van een geïntegreerde aanpak van de verontreiniging;
  3. c. de noodzaak van een even hoog niveau van de bescherming van het milieu.

Daarnaast moet er ook een relatie zijn met de gewenste ruimtelijke inrichting van het gebied, of moet er sprake zijn van een afwijkende relatie tussen geurbelasting en geurhinder.

In het buitengebied van Alphen aan den Rijn vormt de ruimtelijke inrichting in relatie met de ontwikkelingsmogelijkheden van de rundveehouderijen de aanleiding om een geurverordening vast te stellen.

Besluit Landbouw

De meeste veehouderijen in de gemeente Alphen aan den Rijn vallen onder het Besluit landbouw. Het is daarom van belang om te bepalen wat de consequenties zijn van een geurverordening op deze categorie bedrijven. Het Besluit landbouw is bedoeld voor de meest voorkomende agrarische bedrijven. Deze bedrijven hoeven geen milieuvergunning aan te vragen. Zij kunnen volstaan met een melding. Onder het besluit kunnen maximaal 200 stuks melkrundvee, 50 geiten; 50 konijnen, pelsdieren, 50 paarden en 50 mestvarkeneenheden (ten hoogste 50 schapen gedurende de aflamperiode niet meegerekend) worden gehouden. Het Besluit landbouw geldt niet voor bedrijven, die op minder dan 100 meter van de bebouwde kom liggen en voor bedrijven op minder dan 50 meter van een woning in het buitengebied. Deze afstanden komen overeen met de standaardafstanden uit de Wet geurhinder en veehouderij. Binnen deze afstanden kan daarom geen milieuvergunning worden verleend. Als er een gemeentelijke geurverordening is vastgesteld, dan kunnen deze afstanden worden verkleind en kan er (in de geurverordening aangewezen gebieden) wel een vergunning worden verleend.

De Wgv heeft geen rechtstreekse doorwerking op de afstanden, die gelden voor veehouderijen die onder het Besluit landbouw vallen. Als er een afstandsknelpunt optreedt bij een dergelijke veehouderij, biedt de geurverordening geen oplossing. Om gebruik te maken van de mogelijkheden van de geurverordening zal de veehouder een milieuvergunning moeten aanvragen. Bij verlening van de milieuvergunning wordt namelijk getoetst aan de geurverordening. De Rijksoverheid is van plan om het Besluit landbouw te wijzigen, waardoor wel rechtstreeks aan de geurverordening kan worden getoetst. Deze wijziging maakt deel uit van het Besluit Landbouwactiviteiten

Geurgebiedsvisie

Als onderbouwing van de geurverordening is een geurgebiedsvisie voor Alphen aan den Rijn uitgewerkt. De geurgebiedsvisie is opgesteld als onderdeel van de pilot Multifunctionele Landbouw. De visie bevat een overzicht van de agrarische bedrijven per polder. Verder wordt aangegeven wat de visie op het buitengebied is (ruimtelijke, economische en sociale ontwikkelingen) en welke positie de veehouderij in het gebied inneemt.

5.6.2 Onderzoek

In de polder Danz komen in hoofdzaak traditionele melkrundveebedrijven voor. Ook is er een aantal kleinschalige paardenhouderijen. De aanleiding om voor dit gebied agrarisch geurbeleid te ontwikkelen ligt in de wens om aan de traditionele melkrundveesector kansen te bieden voor economische versterking door het ontwikkelen van niet agrarische nevenactiviteiten en de mogelijkheid te bieden om niet meer in gebruik zijnde agrarische bedrijfsgebouwen een nuttige herbestemming te geven.

In het zuidelijk deel van dit poldergebied bevindt zich een aantal varkenshouders. De varkenshouderij heeft geen groeimogelijkheid ten aanzien van de geurnormering. Als gevolg van het Besluit huisvesting kan het aantal varkens per bedrijf nog wel toenemen als er gaswassers worden toegepast. De geurbelasting neemt daardoor af. Overigens is nieuwvestiging van intensieve veehouderij uitgesloten in het plangebied.

Voor deze polder worden met de vaststelling van de geurverordening de geldende afstanden voor melkrundvee- en paardenhouderijen gehalveerd. De minimum afstand die ten opzichte van geurgevoelige bestemmingen binnen de bebouwde kom moet worden aangehouden bedraagt 50 meter, buiten de bebouwde kom bedraagt deze 25 meter. Voor de intensieve veehouderij blijft de landelijk geldende standaardnormering gehandhaafd.

De polder Nieuwkoop is niet een specifiek veenweidegebied. Naast melkrundveebedrijven zijn hier ook akkerbouwbedrijven gevestigd. In deze polder ligt het accent op de agrarische ontwikkeling. Voor deze polder worden daarom in de geurverordening geen afwijkende normen vastgelegd.

5.7 Externe Veiligheid

5.7.1 Wettelijk kader

Voor externe veiligheid zijn een aantal bronnen van belang, nl. het vervoer van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor of het water, het transport door ondergrondse leidingen en de opslag van gevaarlijke stoffen.

Externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op het gebruik, de productie, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen. De overheid stelt grenzen aan de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. De grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR).

Het beleid voor inrichtingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), voor zover de risico's door een inrichting worden veroorzaakt. Voor het transport van gevaarlijke stoffen zijn de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen van 2004 (Circulaire RNVGS) en de Nota vervoer gevaarlijke stoffen (2006) van toepassing.

Plaatsgebonden risico

Het PR kent een grenswaarde van 10-6 per jaar voor nieuwe situaties. Binnen de PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde en in nieuwe situaties moet in beginsel ook aan deze waarde worden voldaan.

Verantwoordingsplicht groepsrisico

Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. In artikel 13 van het Bevi worden de verplichtingen voor de verantwoording van het groepsrisico voor Wro besluiten vermeld voor zover het inrichtingen betreft. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn de verplichtingen beschreven in onderdeel 4.3 van de Circulaire RNVGS. De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen in het plangebied. Het groepsrisico wordt vergeleken met de oriëntatiewaarde: met de kans op een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers van 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 dodelijke slachtoffers van 10-7 per jaar, en met de kans op 1000 of meer dodelijke slachtoffers van 10-9 per jaar. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico ligt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen een factor 10 lager dan voor inrichtingen.

In de verantwoording van het groepsrisico worden onderwerpen behandeld die van belang zijn bij het maken van een afweging over het risico en de ruimtelijke situatie. Het groepsrisico wordt kwantitatief beoordeeld. Daarnaast komen ook planologische aspecten aan de orde en de mogelijkheden tot rampenbestrijding (zie ook Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico voor inrichtingen).

Beleidsvisie externe veiligheid Alphen aan den Rijn

De gemeenteraad heeft in haar vergadering van 1 maart 2012 de Beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Alphen aan den Rijn vastgesteld. In deze beleidsvisie heeft de gemeente vastgelegd wat haar beleid is ten aanzien van risicovolle activiteiten in de gemeente en de relatie van deze risicovolle activiteiten met kwetsbare en beperkt kwetsbare bestemmingen zoals woningen, winkels, recreatie-inrichtingen etc.

5.7.2 Onderzoek

Uit een inventarisatie is gebleken dat het aspect Externe Veiligheid een beperkte rol speelt. In het plangebied liggen een aantal propaantanks. Hierdoor is er, in de vorm van bevoorrading van deze tanks, sprake van vervoer van gevaarlijke stoffen binnen het plangebied. Daarnaast loopt aan de Westelijke zijde, langs het plangebied de N207. Deze weg is opgenomen in het routeringsbesluit van de gemeente Alphen aan den Rijn voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Op basis van de meest recente (provinciale) telgegevens zijn het aantal transporten van gevaarlijke stoffen beperkt. Dit betekent dat het aspect Externe Veiligheid geen (grote) belemmering zal vormen voor het ontwikkelen van dit gebied.

5.8 Duurzaamheid

Gemeente Alphen aan den Rijn vindt duurzame ruimtelijke ordening belangrijk en streeft daarnaar bij ruimtelijke ontwikkelingen op het niveau van de stad, wijken, buurten en gebouwen. Deze ambities zijn vertaald in kaders. Het algemene kader is het gemeentelijk milieubeleid (Gemeentelijk Milieubeleidsplan 3 - GMP3/Duurzaamheidsagenda 2011-2014) en een regeling voor het duurzaam bouwen van woningen (Duurzaam Bouwenconvenant Rijnstreek Woningbouw). Daarnaast heeft Alphen aan den Rijn ook klimaatambities.

Beleidsontwikkeling

In 2008 is de gemeente Alphen aan den Rijn toegetreden tot de Milieudienst West-Holland. Daarbij is aansluiting gezocht bij het milieubeleid in de regio. Dit regionale beleid is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met de Milieudienst West-Holland. Het GMP3 is vastgesteld tot en met 2010. Het daarop volgende milieubeleid van de gemeente Alphen aan den Rijn wordt opgesteld in samenwerking met de Milieudienst West-Holland. Uitgangspunt daarbij is het bestaande milieubeleid / klimaatprogramma in de regio. In beginsel sluiten deze regionale kaders goed aan bij die in de gemeente Alphen aan den Rijn. Zo gaan al deze kaders uit van de duurzaam integrale en gebiedsgerichte aanpak bij ruimtelijke ontwikkeling.

Gebiedsgericht milieubeleid

Gebiedsgericht milieubeleid heeft als doel om de samenhang tussen de milieukwaliteit en andere kwaliteiten, zoals bijvoorbeeld het specifieke karakter van een gebied, concreet te maken.

Gebiedsgericht milieubeleid maakt het mogelijk om, daar waar dit gewenst is of nodig is, tot differentiatie in milieukwaliteit te komen. Het motto hierbij is "De juiste milieukwaliteit op de juiste plek". Ook de milieubeleving kan per gebied verschillen. Deze eigenschappen bepalen de huidige kwaliteit en de mogelijkheden voor het verbeteren/versterken van deze eigenschappen. Dit door de ambities af te stemmen op de kenmerken van het gebied, kunnen de karakteristieke kwaliteiten van een gebied worden beschermd of verbeterd. Een methode om dit te bereiken is de toepassing van de duurzaam rendement methode.

Duurzaam rendement methode

De basis van deze methodiek, is een verdien- en financieringsmethode op basis van meerwaarde, is het mogelijk op duurzaamheidsambities om te zetten in concrete maatregelen. De meerwaarde wordt stapsgewijs vertaald in extra financiële en maatschappelijke opbrengsten. Met deze opbrengsten worden duurzame kansen verzilverd en via (innovatieve) financieringsconstructies haalbaar gemaakt. Duurzaam Rendement stelt rendementen voor de belanghebbenden centraal. De rendementen worden gekwalificeerd en gekwantificeerd. Wanneer alle waardes inzichtelijk en berekend zijn kan met alle belanghebbende partijen rond de tafel worden gegaan om deze gezamenlijk te waarderen. Vervolgens kunnen de waardes worden geactiveerd in een samenwerking en financieringsconstructie.

Bij de toepassing van Duurzaam Rendement, wordt onderscheid gemaakt in 'harde' en 'zachte' duurzame rendementen. Hard wil zeggen dat de brekende waarde van het rendement toegepast kan worden in een business case van een gebouw of gebied en effect heeft op de financiële huishouding van een organisatie (b.v. verlaging energiekosten, extra m2). Daarmee wordt de kans op een duurzame ingreep verhoogd en het risico van de financiering ervan verminderd.

De zachte rendementen (b.v. wooncomfort, leerprestatie, gezondheid, veiligheid) kunnen overigens vaak ook berekend worden. Maar de uitkomst daarvan kan niet meegenomen worden in een business case of financiële huishouding. Daarmee zijn deze zachte rendementen niet minder waardevol, want daarin ligt vaak het hogere maatschappelijke doel en kunnen daardoor mede beslissend zijn bij de besluitvorming over een ingreep en de financiering daarvan.

5.9 Milieukwaliteiten En Ambities

In paragraaf 4.1 t/m 4.2.2. van dit hoofdstuk worden de algemene (stedenbouwkundige) uitgangspunten en de uitgangspunten/gewenste kwaliteiten per polder behandeld.

In deze paragraaf gaan we nader in op de milieukwaliteiten in relatie tot de gewenste kwaliteiten/ambities per polder.

Woningbouw

In het totale gebied kan sprake zijn van (vervangende) woningbouw of beperkte extra woningbouw in het kader van de regeling 'ruimte voor ruimte. Onafhankelijk van het gebiedseigen karakter en de wensbeelden in de afzonderlijke polders dient deze (vervangende) woningbouw te voldoen aan de volgende uitgangspunten:

  • Geen belemmering/beperkingen voor de omliggende bedrijvigheid
  • De bodem dient geschikt te zijn voor het beoogde doel “wonen met tuin”
  • De gevelbelasting ten gevolge van het wegverkeer mag (in buitenstedelijk gebied) maximaal 53 dB bedragen en in (binnenstedelijk) gebied 58 dB
  • De woningen mogen niet worden gesitueerd in de contour voor het plaatsgebonden risico
  • Met betrekking tot het groepsrisico dient te worden voldaan aan de beleidsvisie externe veiligheid
  • Met betrekking tot het aspect geur moet voldaan worden aan het gestelde in de geurverordening

Polder Nieuwkoop

In het deelgebied polder Nieuwkoop is naast de traditionele agrarische bedrijven het alleen mogelijk om direct aan de agrarische bedrijfsvoering gerelateerde bedrijvigheid als (neven) activiteit toe te staan. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld de volgende activiteiten:

  • verkoop aan huis van eigen streekprodukten (eventueel be- of verwerkt) zoals de produkten van een eigen ambachtelijke kaasmakerij of ijsmakerij.
  • Natuur en milieueducatieve rondleidingen
  • Paardenstalling/pension

De polder DANZ (Drooggemaakte polder ten westen van Aarlanderveen en de Zuid-en Noordeinderpolder)inclusief omgeving Kortsteekterweg

Naast een rendabel gebruik van het grasland is in deze polder ook ruimte voor het ontwikkelen van (neven) activiteiten zoals dag- en verblijfsrecreatie. Welzijn, zorg en gezondheid. Dit betekent dat in deze polder ook activiteiten mogelijk zullen zijn zoals, bijvoorbeeld een klompenmakerij, een boerencamping, een kinderboerderij, (lichte – categorie 1) horeca, zorgboerderij, kinderopvang, kano en roeibotenverhuur, poldersport, boerengolf, ed.

De (neven) activiteiten zijn, indien er sprake is van een afwijking van de regels, mogelijk indien:

  • dit bijdraagt aan de kwaliteiten van de polder en moet voldoen aan de kwaliteitsgids behorende bij dit bestemmingsplan en het geurbeleid;
  • het voorgenomen gebruik geen milieuhygiënische belemmeringen oplevert voor de belendende percelen;
  • het voorgenomen gebruik niet in strijd is met de voorwaarden die zijn verbonden aan de milieuzone-stiltegebied.

5.10 Archeologie

In het kader van het bestemmingsplan is in juni en juli 2011 door RAAP Archeologisch Adviesbureau een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek omvatte het verwerven van informatie over bekende en verwachte archeologische waarden en had tot doel een gespecificeerde archeologische verwachting op te stellen voor het plangebied. Op basis van de gespecificeerde archeologische verwachting en de aard en omvang van de voorgenomen bodemingrepen is een advies geformuleerd met betrekking tot eventueel archeologisch vervolgonderzoek.

Archeologie in het bestemmingsplan

Het vastleggen van archeologische waarden en verwachtingen in het bestemmingsplan is onderdeel van de in 2007 vastgestelde Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz). Deze wet veranderde enkele onderdelen van de Monumentenwet 1988. Artikel 38a van deze wet geeft nu aan dat de gemeenteraad bij vaststelling van een bestemmingsplan rekening dient te houden met archeologische waarden. Gemeenten geven hier invulling aan door bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met (eventuele) archeologische waarden. Onder deze waarden vallen archeologisch waardevolle gebieden en gebieden met een verhoogde archeologische verwachting. Deze waarden krijgen een archeologische (dubbel)bestemming, die wordt vermeldt in de toelichting van het bestemmingsplan, begrensd in de verbeelding en voorzien van regels gekoppeld aan een vergunningenstelsel.

Advieskaart

In de advieskaart, behorend bij het archeologisch onderzoek, is een vierdeling gemaakt in zones met een vergelijkbaar archeologische verwachting. De verschillende archeologische verwachtingszones laten zich vertalen in verschillende adviezen ten aanzien van geplande ingrepen. Het gewenste beleid ten aanzien van deze verschillende zones alsmede archeologische terreinen en vindplaatsen is op de kaart in beknopte vorm weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B085buitengeboost-0003_0017.jpg"

Figuur: Advieskaart behorend bij archeologisch onderzoek

Archeologische Waarde 1: bekende vindplaatsen, historische bebouwing, molens

Rond bekende vindplaatsen, bekende molenplaatsen en ter plekke van lintbebouwing op de ontginningsassen van het gebied kan gesproken worden van archeologische waarden in de bodem.

Archeologische onderzoek wordt als voorwaarde gesteld voor bodemingrepen dieper dan 35 cm -Mv, waarbij een ondergrens van 100 m² wordt aangehouden. Doel van het onderzoek is het vaststellen van de aanwezigheid van archeologische resten.

Verwachte Archeologische Waarden 1: Stroomgordel van Oude Rijn en Aar

Op stroomgordelafzettingen van de Aar en Oude Rijn en op de (zichtbare) crevasses in de Zuid- en Noordeinderpolder en de polder ten zuiden van Aarlanderveen zijn resten van bewoning te verwachten vanaf het Midden Neolithicum. Hier is sprake van een hoge archeologische verwachting. Onder de oeverafzettingen van de Oude Rijn komen ook crevasseafzettingen voor. Dit zijn potentieel archeologische niveaus die eventueel ook door bodemverstorende ingrepen kunnen worden geraakt.

Inventariserend archeologisch onderzoek wordt als voorwaarde gesteld voor bodemingrepen dieper dan 35 cm -Mv, waarbij een ondergrens van 500 m² wordt aangehouden. Doel van het onderzoek is het vaststellen van de aanwezigheid van archeologische resten.

Verwachte Archeologische Waarden 2: Komgebieden met afgedekte crevasses

In het komgebied, daar waar het niet door turfwinning is ontgraven, is sprake van een wisselende situatie. In gebieden met alleen veen is de archeologische verwachting laag. Maar inde Zuid- en Noordeinderpolder komen vanaf 1,25 m -Mv ((3,25 m -NAP) afgedekte crevasses voor die niet zichtbaar zijn op het AHN. Voor deze crevasses is sprake van een hoge archeologische verwachting. Op deze crevasses kan bewoning vanaf het Midden Neolithicum worden verwacht. Voor het komgebied wordt geadviseerd om een ondergrens te hanteren van 500 m² bij bodemingrepen die dieper reiken dan 50 cm -Mv.

Inventariserend archeologisch onderzoek wordt als voorwaarde gesteld voor bodemingrepen dieper dan 50 cm -Mv, waarbij een ondergrens van 500 m² wordt aangehouden. Aanbevolen wordt om door middel van een verkennend booronderzoek door middel van boorraaien de dieper liggende, afgedekte crevasses in de polder op te sporen. Daarna kunnen opgespoorde crevasses in het gebeid door middel van een karterend booronderzoek worden onderzocht op de aanwezigheid van archeologische resten.

Verwachte Archeologische Waarden 3: Droogmakerijen zonder crevasses

In de droogmakerijen, daar waar geen crevasses aanwezig zijn, is de archeologische verwachting uitgesproken laag vanwege de grootschalige turfwinning. Hier wordt voorgesteld alleen archeologisch onderzoek te laten uitvoeren bij zeer grootschalige projecten.

Inventariserend archeologisch onderzoek wordt als voorwaarde gesteld voor bodemingrepen dieper dan 50 cm -Mv, waarbij een ondergrens van 10.000 m² wordt aangehouden.

5.11 Flora En Fauna

In het kader van het bestemmingsplan is door Adviesbureau ECO logisch een quickscan uitgevoerd. Onderzocht is of de veranderingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt niet tegenstrijdig zijn met de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998.

Samengevat kunnen de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, in overtreding zijn met de Flora- en Faunawet. De effecten die deze mogelijkheden kunnen veroorzaken, betreft een tijdelijke verstoring van individuen van een beschermde soort, of kleinschalige habitatvernietiging. Voor deze aspecten zijn voldoende mogelijkheden tot compenserende of mitigerende maatregelen, of een ontheffing van de Flora- en Faunawet.

Hoofdstuk 6 Waterparagraaf

6.1 Beleidskaders

6.1.1 Europees beleid

Europese Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water is in oktober 2000 vastgesteld door het Europese Parlement en de Europese raad. Artikel 1a geeft de betekenis van de richtlijn aan:

"Doel van deze richtlijn is de vaststelling van een kader voor de bescherming van land oppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater in de Gemeenschap, waarmee aquatische ecosystemen en, en wat de waterbehoeften ervan betreft, terristische ecosystemen en wetlands die rechtstreeks afhankelijk zijn van aquatische ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed, en beschermd en verbeterd worden."

De richtlijn biedt dus een kader voor het beschermen van de waterkwaliteit. Daarbij wordt van de lidstaten vereist dat zij het waterkwaliteitsniveau organiseren per stroomgebied. Voor Nederland houdt dit een indeling in naar de stroomgebieden van de Rijn, de Maas, de Schelde en de Eems. Voor de Alphense situatie betekent dit een indeling bij het stroomgebied van de Rijn.

6.1.2 Rijksbeleid

Vierde Nota Waterhuishouding (1998)

De landelijke hoofdlijnen van het beleid op het gebied van de waterhuishouding zijn hierin aangegeven, waarbij integraal waterbeheer en de watersysteembenadering belangrijke uitgangspunten vormen. Er wordt gestreefd naar een veilig en bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen. Relevant in dit kader is het streven naar duurzaam stedelijk waterbeheer, vergroting van de waterberging van watersystemen en een goede afstemming van het water en het ruimtelijk ordeningsbeleid.

Kabinetsstandpunt Anders omgaan met water, waterbeleid in de 21e eeuw (2000)

Dit kabinetsstandpunt, grotendeels gebaseerd op het Advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw, beschrijft de nieuwe aanpak van het waterbeheer, vooral in de thema's als veiligheid en wateroverlast. Belangrijk is het anticiperen op klimaatveranderingen in plaats van reageren en het voorkomen van afwenteling van knelpunten. Dit geschiedt door toepassing van de drietrapsstrategie:

  • eerst vasthouden;
  • dan bergen en
  • dan pas aan- en/of afvoeren van water.

Bij het creeren van meer ruimte voor water is combineren met andere functies gewenst en moet zoveel mogelijk worden aangesloten bij ruimtelijke ontwikkelingen.

6.1.3 Provinciaal beleid

Provinciaal Waterplan Zuid-Holland

Het waterbeleid van de provincie is vastgelegd in het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015.

De basis van het provinciaal beleid is een duurzame en klimaatbestendige Delta, waarbij de volgende vier kernopgaven leidend zijn:

Waarborgen waterveiligheid
De provincie heeft bestuurlijke afspraken gemaakt over versterking van de zwakke schakels in de kust en uitvoering van het (pilot)project Zandmotor. Hetzelfde geldt voor de versterking van rivierdijken, de organisatie van de informatievoorziening in het kader van rampenbestrijding en de implementatie van het beleidskader voor buitendijks gebied. Voorts behoren afronding van het Deltaplan Grote rivieren, toetsing en versterking van de boezemkaden, normering compartimentering- en voorlandkeringen, toetsing van de categorie c-keringen en verbetering van de internationale samenwerking rond overstromingen tot de taken van de provincie.

Realiseren mooi en schoon water
Een goede chemische en ecologische toestand van grond- en oppervlaktewaterlichamen is een doelstelling van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). De provincie legt de ecologische doelen vast, waarover al consensus is bereikt in de Regionale Bestuurlijke Overlegstructuren (RBO's). Ook het behoud van een goede waterkwaliteit op zwemwaterlocaties volgt uit Europese regelgeving (Zwemwaterrichtlijn); de taakverdeling is uitgewerkt in een landelijk protocol. Bestuurlijke afspraken heeft de provincie verder gemaakt over het bestrijden van verdroging in TOP-gebieden en de realisatie van een aantal 'waterparels'.

Ontwikkelen duurzame (zoet)watervoorziening
Behoud van voldoende zoet water is een essentiële voorwaarde voor gebruiksfuncties zoals de drinkwatervoorziening, land- en tuinbouw en de boomteelt. Uit de Kaderrichtlijn Water (kortweg: KRW) volgen specifieke eisen op het gebied van drinkwaterwinning. De provincie heeft bestuurlijke afspraken gemaakt over handhaving van het beschermingsniveau van bestaande drinkwaterbronnen. Voor de Greenports is een streefbeeld ontwikkeld voor bestaande en nieuw te ontwikkelen glastuinbouwlocaties. Stimulering van innovatieve pilots is nodig om grootschalige toepassing van gesloten waterkringlopen in de praktijk dichterbij te brengen.

Realiseren robuust & veerkrachtig watersysteem

De provincie ziet toe op goed operationeel waterbeheer door waterschappen. Deze taak is vastgelegd in de wet. Bestuurlijke afspraken zijn gemaakt over:

      1. a. op orde brengen van het watersysteem (NBW-actueel);
      2. b. afremmen van de bodemdaling in veenweidegebied (onder meer: Voorloper Groene Hart);
      3. c. behouden van de strategische voorraad zoet grondwater (Grondwaterplan);
      4. d. op orde brengen van de riolering (Bestuursakkoord Waterketen).

6.1.4 Beleid Waterbeheerder

Waterbeheerplan Rijnland

Voor de planperiode 2010-2015 is het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen . Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.

Keur en beleidsregels

Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, evenals nieuwe Beleidsregels. Een nieuwe keur was nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem.

De 'Keur en Beleidsregels' maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebods- en verbodsbepalingen) voor:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen. sluizen en gemalen)

De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel uit te mogen voeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een keurvergunning. De keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt.

6.1.5 Beleid gemeente

Het Stedelijk Waterplan Alphen aan den Rijn heeft alleen betrekking op het stedelijke gebied van Alphen aan den Rijn en is daarmee niet van toepassing op het buitengebied. Voor het gebied waarin het bestemmingsplan Buitengebied Aarlanderveenis gelegen heeft de gemeente geen eigen waterbeleid.

6.2 Oppervlaktewater

6.2.1 Bestaand watersysteem

Binnen het plangebied zijn de volgende polders gelegen:

  • Polder Nieuwkoop;
  • Drooggemaakte polder aan de westzijde te Aarlanderveen;
  • Zuid- en Noordeinderpolder.

Voor al deze polders is het proces tot het vaststellen van een watergebiedsplan gestart (zie volgende paragraaf).

6.2.2 Watergebiedsplan Nieuwkoop en omstreken

Voor de polders die gelegen zijn in het plangebied is een watergebiedsplan opgesteld, het watergebiedsplan Nieuwkoop en omstreken. Het opstellen van een watergebiedsplan heeft als doel om bestaande knelpunten in het watersysteem op te lossen en om er voor te zorgen dat de polders gereed zijn voor de toekomst. De concrete opgave bij het opstellen van het watergebiedsplan Nieuwkoop en omstreken bestaat uit:

  • Droge voeten: zorg dat wateroverlast in de toekomst tot een minimum wordt beperkt;
  • Schoon water: waar nodig zorgen voor verbetering van de waterkwaliteit;
  • Betrouwbaar peilbeheer: peilen vaststellen die passen bij de functie van een gebied en zorgen voor een watersysteem dat zekerheid biedt dat de vastgestelde peilen te handhaven zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B085buitengeboost-0003_0018.jpg"

Figuur: begrenzing van het Watergebiedsplan

In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat:

  • De watersystemen versnipperd zijn door de aanwezigheid van vele onderbemalingen;
  • Het oppervlak dat niet aan de NBW-normen voldoet is groot;
  • De afvoercapaciteit van het watersysteem is door obstakels (bruggen, te kleine duikers) door de smalle hoofdwatergangen op verschillende plaatsen onvoldoende;
  • Er is lokaal een sterke maaivelddaling;
  • Er is lokaal een sterke kwel met risico's tot verbrakking.

Daarnaast heeft elke polder zijn eigen specifieke problemen.

Polder Nieuwkoop kenmerkt zich door de grote hoeveelheid peilafwijkingen. Er is een aantal verschillende peilvakindelingen bekeken om te bepalen of hiermee grotere peilgebieden kunnen worden gerealiseerd en het aantal onderbemalingen kan verminderen. Uiteindelijk bleek echter dat de benodigde investeringen niet opwegen tegen de beperkte ontsnippering van het watersysteem die mogelijk is. De peilvakindeling blijft daarom op hoofdlijnen zoals deze nu is. Voor twee peilgebieden in Polder Nieuwkoop wordt een relatief grote peilverhoging voorgesteld. De reden hiervoor is het aanwezige opbarstrisico. Voordat hier een definitief (peil)besluit over kan worden genomen moet er nog goed worden uitgezocht of de kosten voor uitvoering van dit peilvoorstel voor zowel ingelanden als maatschappij in verhouding staan tot de maatschappelijke opbrengst.

De hoofdbemaling van de Drooggemaakte polder aan de westzijde van Aarlanderveen wordt uitgevoerd door de molenviergang. Deze is uniek in de wereld. In het peilvoorstel wordt een bestaand peilvak samengevoegd met het hoofdpeilvak. Om te voldoen aan de normen voor wateroverlast moet relatief veel extra oppervlaktewater worden gegraven. Omdat de kosten van het graven van open water niet in verhouding staan tot de schade die daardoor wordt voorkomen wordt, voordat er een definitief besluit kan worden genomen, een schadevergoedingsregeling opgesteld voor varianten waarin wel en niet volwaardige elektrische gemaalcapaciteit wordt gerealiseerd of extra open water wordt gegraven. Op basis van kosteneffectiviteit kan daarna de keuze worden gemaakt tussen deze schadevergoedingsregeling of de technische maatregelen.

De Zuid- en Noordeinderpolder heeft in de huidige situatie een peilvakindeling die niet helemaal logisch is. De peilvakindeling is daarom een optimalisatie van de huidige situatie. De peilvakindeling volgt het bodemtype. Voormalige peilafwijkingen (die in de praktijk nog steeds als onderbemaling fungeren, maar in het geldende peilbesluit als peilvak zijn opgenomen) worden niet meer als peilvak, maar weer als onderbemaling opgenomen. Niet alle peilafwijkingen komen op basis van deze peilvakindeling in aanmerking voor een vergunning. Er worden beperkt, lokale maatregelen genomen om de paar knelpunten met betrekking tot de normering voor wateroverlast op te lossen. Ook worden maatregelen genomen om de afwatering van het peilvak langs de Oude Rijn naar het poldergemaal te verbeteren. Dit wordt gedaan door een aantal watergangen te verbreden.

6.2.3 Aanpassingen aan de waterstaatkundige inrichting

Het bestemmingsplan is flexibel van aard waardoor in het buitengebied verschillende ontwikkelingen mogelijk zijn zonder dat de bestaande waarden worden aangetast. Door deze flexibiliteit is hat dan ook niet op voorhand aan te geven of, en zo ja welke, aanpassingen aan de huidige waterstructuur nodig of gewenst zijn.

Als ontwikkelingen toch aanpassingen nodig maken zullen hierbij de keur van het hoogheemraadschap van Rijnland, de onderliggende beleidsregels en het watergebiedsplan Nieuwkoop en omstreken leidend zijn.

6.2.4 Waterkwaliteit (riolering en dubo)

Nieuwe rioleringssystemen zullen worden uitgevoerd als gescheiden rioolstelsel.

Daar waar mogelijk en doelmatig zal binnen het gebied met een gemengd rioolstelsel verhard afvoerend oppervlak worden afgekoppeld.

Er wordt naar gestreefd om de waterafvoerende oppervlakken van bouwwerken en terreinen uit te voeren in niet uitlogende materialen en de toepassing van zink, koper of lood bevatten, te vermijden. Hiermee wordt diffuse verontreiniging van het oppervlaktewater voorkomen.

6.2.5 Grondwater

Het grondwaterbeleid van de gemeente is beschreven in de door de gemeenteraad vastgestelde 'Visienota invulling gemeentelijke rioleringszorgplichten'. Dit beleid wordt integraal opgenomen in het verbeterd Gemeentelijk rioleringsplan 2011-2015.

De gemeentelijke grondwatertaak zoals opgenomen in de Waterwet heeft betrekking op het hele openbare gebied. Binnen het plangebied zijn alleen voor het stedelijke gebied grondwaterstandmeetpunten aanwezig. Meerjarige waarnemingen in deze meetpunten laten zien dat de grondwaterstanden onder de ingreepmaat liggen en dat er dus geen grondwaterregulerende maatregelen nodig zijn.

Bij alle planologische ontwikkelingen die binnen het plangebied plaats gaan vinden zal het effect op de grondwaterstand onderzocht worden en zonodig zullen maatregelen worden getroffen om negatieve effecten op de grondwaterstand te compenseren.

6.2.6 Riolering

Huidige rioleringsstructuur

Binnen het plangebied is de volgende riolering aanwezig:

  • Het centrum van Aarlanderveen is voorzien van een gemengd rioolstelsel. Op dit gemengde rioolstelsel vinden tevens de rioollozingen plaats van de drukrioolstelsels in het Noordeinde, het Zuideinde, de Oostkanaalweg, de Nieuwkoopseweg en de Kerkvaartsweg. Ook vinden enkele lozingen vanuit de gemeente Nieuwkoop (panden westelijk van de Korteraarseweg). De lozing van het afvalwater vindt plaats op de awzi te Nieuwveen.
  • De Lindenhovestraat in Zwammerdam is voorzien van een gemengd rioolstelsel. Op dit gemengde rioolstelsel lozen de drukrioolstelsels in de Kortsteekterweg, de Kortsteekterbuurt, de Ziendeweg en tevens enkele lozingen vanuit de gemeente Nieuwkoop (gebied oostelijk van de Ziende). De afvoer van het afvalwater vindt, via het centrum van Zwammerdam, plaats op de awzi te Bodegraven.
  • In de Hogedijk en de Korteraarseweg heeft de gemeente in het kader van de vrijwillige verbreding van de rioleringszorgplicht door en voor haar rekening IBA's klasse II aangelegd. Bij overeenkomst worden deze IBA's onderhouden door het hoogheemraadschap van Rijnland.

Uit het geldende Basisrioleringsplan blijkt dat de rioolstelsels op basis van de standaardberekeningen geen hydraulische problemen zijn en dat, rekening houdend met een beperkte afkoppeling van het afvoerend verhard oppervlak en een automatische doorspoelinrichting ook voldaan wordt aan zowel de basisinspanning als aan het waterkwaliteitsspoor.

Gemeentelijk rioleringsplan

Het gemeentelijk beleid met betrekking tot de inrichting van de gemeentelijke rioolstelsels is beschreven in het Gemeentelijk rioleringsplan. Het vigerende plan heeft de titel Grp 2007-2011. Door de invoering van de Waterwet per 22 december 2009, waarmee de gemeentelijke rioleringszorgplichten zijn gewijzigd en uitgebreid, zal het plan per 1 januari 2011 vervangen worden door het vGrp 2011-2015.

Naast de wijze waarop de bestaande stelsels worden beheerd en onderhouden wordt in het (v)Grp ook aangegeven op welke wijze invulling wordt gegeven aan de zorgplichten voor hemelwater, afvalwater en grondwater.

Toekomstige rioleringsstructuur

Het bestemmingsplan is flexibel van aard waardoor in het buitengebied verschillende ontwikkelingen mogelijk zijn zonder dat de bestaande waarden worden aangetast. Door deze flexibiliteit is hat dan ook niet op voorhand aan te geven of, en zo ja welke, aanpassingen aan de rioleringsstructuur nodig of gewenst zijn.

Als ontwikkelingen toch aanpassingen nodig maken zullen de uitgangspunten zoals vermeld in het verbeterd Gemeentelijk rioleringsplan leidend zijn.

6.3 Watertoets

De watertoets is uitgevoerd door het Hoogheemraadschap van Rijnland. Bovenstaande punten zijn beoordeeld, hetgeen geen aanleiding heeft gegeven tot aanpassing van het plan.

Hoofdstuk 7 Juridische En Bestuurlijke Aspecten

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de regels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.

7.1 Systematiek

Structuurvisie Buitengebied

Dit bestemmingsplan vormt een vertaling van de structuurvisie Buitengebied. In de structuurvisie is beschreven op welke wijze de gemeente de ontwikkeling voor de verschillende polders in het Buitengebied ziet in de komende jaren. De belangrijkste basis van de structuurvisie buitengebied is sturen op kwaliteit. Het is belangrijk dat initiatieven en ontwikkelingen bijdragen aan de kwaliteiten van het gebied. De structuurvisie geeft handvatten op hoofdlijnen, die onder andere vertaald moeten worden naar een bestemmingsplan.

De huidige systematiek voor het maken van bestemmingsplannen is vooral gericht op toelatingsplanologie; vorm en functie worden zoveel mogelijk vastgelegd. Ontwikkelingsplanologie betekent echter ruimte geven aan gewenste toekomstige ontwikkelingen, zonder dat nu al bekend is wat dat precies zal zijn. De ontwikkelde systematiek geeft ruimte aan nieuwe, toekomstige ontwikkelingen die aansluiten bij de structuurvisie, zonder dat alles van te voren is vastgelegd in functie en vorm. Nieuwe ontwikkelingen passen daardoor eerder in het bestemmingsplan en aparte procedures zijn niet nodig of kunnen korter.

Denkproces

Bij het tot stand komen van de regels is een aantal verschillende manieren bedacht voor het planologische regime.

Er is een aantal randvoorwaarden waar rekening mee gehouden moet worden.

  • Het buitengebied rondom Alphen aan den Rijn maakt deel uit van het Groene Hart en ligt buiten de bebouwingscontour. Dit houdt in dat nieuwe bebouwing niet zonder meer toegestaan is;
  • Bij het toestaan van nieuwe ontwikkelingen moet getoetst kunnen worden op kwaliteitseisen (sociaal/economisch/ruimtelijk);
  • De gewenste ontwikkelingen en bijbehorende kwaliteitseisen verschillen per polder.

In eerste instantie werd gedacht aan het continueren van de huidige bestemmingen en met wijzigingsbevoegdheden het mogelijk maken van wijzigingen in gebruik en bestemming. Deze oplossing biedt echter geen soelaas, want dit leidt tot langdurige procedures voor het opstellen van een wijzigingsplan en biedt dus te weinig flexibiliteit.

Ook is gedacht voor het buitengebied één verzamelbestemming te maken met daarin alle mogelijke vormen van gebruik en bestemming in het buitengebied die voortvloeien uit de structuurvisie positief te bestemmen. Deze oplossing leidde echter tot de onwenselijke situatie dat bestemmingen onderling vrijelijk omgezet kunnen worden zonder kwaliteitstoets vooraf.

Gekozen oplossing

Uiteindelijk is gekozen voor de nu voorliggende systematiek. In de structuurvisie zijn voor de voor de polders Nieuwkoop, de Drooggemaakte polder ten westen van Aarlanderveen en de Zuid- en Noordeinderpolder verschillende ontwikkelniveaus toegestaan. Voor ieder ontwikkelniveau is een regel opgesteld. Gevolg hiervan is dat er per polder een eigen regel/bestemming geldt. Alle regels zijn volgens eenzelfde stramien opgezet. Het meest strakke regime bevindt zich in het artikel betrekking hebbend op de Polder Nieuwkoop (artikel 3). In de artikelen betrekking hebbend op de Drooggemaakte polder ten westen van Aarlanderveen en de Zuid- en Noordeinderpolder en de Kortsteekterweg (artikelen 4 en 5) wordt steeds meer toegestaan aan andere functies dan de typisch agrarische functie.

Regiem

  • Er is een verzamelbestemming, met daarin opgenomen een aantal toegestane (agrarische) functies die bij de betreffende polder horen. Bij de hoofdbestemming zijn naast de agrarische functies ook de karakteristieken die horen bij de cultuurhistorische en landschappelijke waarden opgenomen.
  • Er zijn medebestemmingen opgenomen waarin overige activiteiten zijn toegestaan en mogelijkheden worden gecreëerd voor bijvoorbeeld verbrede landbouw of gastvrijheid naast de geldende bestemming. De omvang van toegestane activiteiten varieert per polder.
  • Er is per regel een specifieke gebruiksbepaling opgenomen dat het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan niet mag worden gewijzigd ten behoeve van ander gebruik.
  • Per regel is een afwijkingenregime opgenomen. De zwaarte van dit regime is afhankelijk van de gewenste ontwikkelingen per polder. Hierbij worden voorwaarden gesteld. Aan het afwijkingen regime is een kwaliteitsgids gekoppeld.
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden.

7.2 Opbouw Van De Regels

De regels zijn opgedeeld in vier hoofdstukken met een of meer artikelen:

Hoofdstuk 1: 'Inleidende regels' bevat de begripsbepalingen (artikel 1) en een bepaling over de wijze van meten (artikel 2). De begripsbepalingen zijn in alfabetische volgorde opgesomd en dienen als referentiekader voor de overige regels.

Hoofdstuk 2: 'Bestemmingsregels' bevat de bestemmingen. Elk artikel heeft een vaste opbouw. Eerst wordt een bestemmingsomschrijving gegeven, vervolgens de bouwregels, eventuele nadere eisen en eventuele mogelijkheden voor afwijking van de bouwregels danwel gebruiksregels.

Hoofdstuk 3: 'Algemene regels' bevat regels die algemeen gelden en die vanwege de algemeenheid gegroepeerd zijn.

Hoofdstuk vier: 'Overgangs- en slotregels' omvat de overgangsbepalingen van het bestemmingsplan. Deze zijn opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening 2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan.

7.3 Kwaliteitsgids

Inhoud en doel van de kwaliteitsgids

Bij het bestemmingsplan Buitengebied Aarlanderveen hoort een kwaliteitsgids. De kwaliteitsgids geeft in woord, in kaarten en in (referentie)beelden een aantal richtlijnen voor de invulling van het Buitengebied. Doel hiervan is de in de Structuurvisie Buitengebied en het bestemmingsplan Buitengebied Aarlanderveen nagestreefde kwaliteit te verwezenlijken. Door de vrij flexibele invullingsmogelijkheid biedt het bestemmingsplan hiervoor zelf onvoldoende garanties. De verbeelding en de regels geven (met opzet) slechts beperkte aanwijzingen voor de situering en vormgeving van bebouwing en buitenruimte (privé en openbaar).

Relatie met de Structuurvisie Buitengebied

In de Structuurvisie Buitengebied zijn per polder doelen geformuleerd die worden nagestreefd. Deze doelen zijn vrij abstract omschreven. In de kwaliteitsgids is nader op deze doelen (ambities) ingegaan en verder geconcretiseerd. Daarnaast is een aantal inspiratiekaders omschreven die burgers moeten helpen om hun plannen zodanig in te vullen dat hun plan ook daadwerkelijk bij kan dragen aan de ambities van de desbetreffende polder.

Relatie met het bestemmingsplan

Hoewel de kwaliteitsgids tegelijk met het bestemmingsplan door de gemeenteraad wordt vastgesteld, kunnen ze als procedureel losstaand van elkaar worden gezien; inhoudelijk vanzelfsprekend niet. Een dergelijke combinatie heeft als voordeel dat in de uitvoeringsfase, binnen de marges van het bestemmingsplan, eventueel wijzigingen in de opzet zijn aan te brengen, zonder daarvoor de zware procedure van een bestemmingsplanwijziging te moeten volgen. Een gewijzigd vaststellen van de kwaliteitsgids kan dan volstaan.

Het aan het bestemmingsplan toevoegen van een kwaliteitsgids heeft daarnaast het voordeel dat ook richtlijnen zijn te geven voor niet-ruimtelijke aspecten, zoals economische en sociale aspecten . De richtlijnen zijn overigens niet als starre eisen bedoeld, ze hebben in het algemeen een zekere 'bandbreedte'. De kwaliteitsgids is als voorwaarde gekoppeld aan de mogelijkheden die in het bestemmingsplan zijn gecreeerd om ontwikkelingen toe te staan.

Inhoudelijke voordelen van een kwaliteitsgids

Een kwaliteitsgids is als schakel tussen ruimtelijke ordening en architectuur een relatief jong fenomeen. Ze interveniëren in het spanningsveld tussen het honoreren van individuele wensen en het uiteindelijke totaalresultaat daarvan. Deze kwaliteitsgids ziet echter niet alleen op de ruimtelijk ordeningsaspecten, maar ook op sociale en economische aspecten, hetgeen deze kwaliteitsgids toch weer anders maakt dan andere kwaliteitsgidsen.

Met een kwaliteitsgids verschuift het aandachtspunt van een beoordeling achteraf naar richtlijnen vooraf. Een belangrijk pluspunt daarbij is dat de kwaliteitsgids houvast geeft bij het beoordelen van individuele bouwplannen in relatie tot het grotere, stedenbouwkundige geheel.

Dit expliciet koppelen van ruimtelijke ordening en architectuur, sociale en economische aspecten kan een zodanige meerwaarde opleveren, dat ook de particulier er rechtstreeks bij gebaat is, niet in het minst in de vorm van de waarde van een onroerend goed. Bovendien behoeven de aan het bouwplan gestelde kwaliteitsvoorwaarden zeker niet kostenverhogend te werken.

Voor wie is de kwaliteitsgids belangrijk

Initiatiefnemers

  • De kwaliteitsgids is een doelenkader; de initiatiefnemer kan aangeven aan welke doelen hij of zij bijdraagt;
  • De kwaliteitsgids is een inspiratiekader voor een initiatiefnemer om bij te dragen aan de kwaliteitsdoelen voor het buitengebied. Hij of zij wordt op het goede spoor gezet;
  • De kwaliteitsgids is de basis voor een gesprek met de gemeente over de kwaliteit van de initiatieven.

Gemeente

  • De kwaliteitsgids is een toetsingskader, de gemeente kan aangeven of een initiatief bijdraagt aan de vastgestelde doelen.

7.4 Wijze Van Toetsen

Aanvraag

De regels en verbeelding zijn bedoeld als instrument om te bepalen of gebruik in ruime zin van de gronden en opstallen in overeenstemming is met het ruimtelijk beleid dat voor een gebied geldt. Wanneer bijvoorbeeld een aanvraag voor functiewijziging of het uitbreiden van de bestaande bebouwing wordt ingediend, moet deze getoetst worden aan het bestemmingsplan.

Indien een aanvraag binnenkomt dient:

  1. 1. In eerste instantie op de verbeelding en de inventarisatiekaart te worden gekeken waar de betreffende locatie ligt. Hierbij zijn dus van belang de toegekende bestemmingen en de eventuele andere aanduidingen die op deze gronden van toepassing zijn;
  2. 2. Vervolgens in de regels onder de bestemmingsomschrijving van de geldende bestemming te worden nagegaan of de situatie in overeenstemming is met deze omschrijving;
  3. 3. Indien dit het geval is vervolgens met betrekking tot:
    1. a. bebouwing te kijken naar de bouwregels;
    2. b. werken en werkzaamheden te kijken naar de aanlegregels;
    3. c. gebruik te kijken naar de gebruiksbepalingen.
  4. 4. Indien strijdigheid aanwezig is, vervolgens in de respectievelijke afwijkingsbevoegdheden te worden nagegaan of in een uitzondering is voorzien. Bij het toepassen van deze bevoegdheden dient aan de daar opgenomen specifieke voorwaarden te worden voldaan.

Protocol werkwijze initiatieven buitengebied

De Structuurvisie Buitengebied gaat voorts uit van ontwikkelingsplanologie en er is dan ook een protocol ontwikkeld die wordt doorlopen bij nieuwe (grotere) initiatieven in het buitengebied die in eerste instantie niet passen binnen het bestemmingsplan.

Moment A: Aftrap

Moment A ziet voornamelijk op het verstrekken van informatie van de kant van de gemeente en uitleg omtrent de spelregels die gelden bij behandeling van nieuwe initiatieven. De structuurvisie wordt duidelijk uitgelegd evenals de doelen die gelden voor de polder waarin het initiatief is gelegen.

Moment B: Bedenken en bekendmaken

De initiatiefnemer heeft naar aanleiding van de eerste stap onder A gewerkt aan zijn initiatief en presenteert dat (bij voorkeur op de locatie zelf) aan de gemeente.

Moment C: Coachen en controleren

Het plan wordt afgerond tot een voldragen plan dat als initiatiefverzoek wordt voorgelegd aan de gemeente. Het plan wordt getoetst aan de diverse andere vakdisciplines.

Moment D: Doorleiden
Door en met initiatiefnemer wordt het plan gereed gemaakt als aanvraag om omgevingsvergunning inclusief ruimtelijke onderbouwing en worden eventueel benodigde overeenkomsten gesloten.

7.5 Verbeelding En Inventarisatiekaart

Vrijwel alle bestemmingsplannen hebben een verbeelding die bij de regels hoort. Ook dit bestemmingsplan heeft een verbeelding. Daarnaast bevat dit bestemmingsplan echter ook een inventarisatiekaart.

De verzamelbestemmingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen, gaan uit van het huidige gebruik. Omdat het huidige gebruik niet op de verbeelding is opgenomen, is een inventarisatiekaart aan het bestemmingsplan toegevoegd. Op deze inventarisatiekaart is de huidige bebouwing in beeld gebracht evenals de huidige functies.

7.6 Hoofdactiviteiten Versus Nevenactiviteiten

Voor een groot aantal agrariers is het opstarten van een tweede tak naast de landbouw interessant. Dit komt vooral door de veranderingen in de landbouw. Door onder andere schaalvergroting en specialisatie zijn de prijzen van agrarische producten onder druk komen te liggen. Vooral kleinere bedrijven kunnen door de lagere opbrengstprijzen geen gezinsinkomen meer halen uit de boerderij. Daardoor moeten veel agrarische ondernemers op zoek naar een neveninkomen. Dit wordt 'Verbrede landbouw' of 'Multifunctionele landbouw' genoemd.

De nevenactiviteiten kunnen genoemd worden onder een aantal categoriëen: dag- en verblijfsrecreatie, educatie, opvang in de zorg, kinderopvang, natuur- en landschapsbeheer, de verkoop van (streek)producten in boerderijwinkels, teelt van alternatieve gewassen of bio-energie. Door verbreding van de activiteiten kan de boer zijn inkomen vanuit het boerenbedrijf aanvullen. Ook is het mogelijk om van de neventak de hoofdinkomstenbron te maken.

De meerwaarde van deze nevenactiviteiten voor de maatschappij is divers. Zo dragen ze bij aan welzijn en zorg, het kweken van besef van de oorsprong van voedsel, natuurbegrip en regionale sociale versterking. En niet als laatste geven ze plezier en zingeving voor de ondernemers en hun gezinnen.

Verschillende varianten zijn daarbij denkbaar:

  1. 1. Het volwaardige agrarische bedrijf dat een nevenactiviteit toevoegt en dat verbindt met de agrarische productie;

De nevenactiviteit kan sterk voortbouwen op de feitelijke agrarische productie. Er is 1 verhaal zoals logeren bij de boer of kaasmakerij met winkel en museum.

  1. 2. Het volwaardige agrarische bedrijf dat een nevenactiviteit facilitair toevoegt;

De nevenactiviteit kan ook als facilitaire voorziening worden ingebracht: het bedrijf verhuurt een deel van een gebouw. De ruimten worden door derden gebruikt, die al dan niet 'iets'doen met de aanwezigheid van landbouw en platteland (zoals verhuur aan groenadviseur, losstaande kinderopvang of kanoverhuurbedrijf). Deze vorm ontstaat vaak vanuit het beleid rond 'vrijkomende agrarische bebouwing'.

3. Het volwaardige agrarische bedrijf met meerdere hoofdtakken

Het bedrijf exploiteert de gronden als 1 van de inkomens en ontplooit daarnaast andere volwaardige bedrijfsactiviteit. De nevenactiviteit is uitgegroeid tot een tweede of derde hoofdtak.

4. het 'niet-volwaardige agrarische bedrijf', de stoppende boer of burger

Er zijn veel grondeigenaren die het erf, de gebouwen en gronden voor agrarische activitetien en nevenactiviteiten gebruiken vanuit bedrijfsmatig of hobbymatig uitgangspunt, of als ondersteuning van hun beroep.

Bij een nevenactiviteit is er een hoofdfunctie, veelal de agrarische productie. Voor de ruimtelijke ordening is de hoofdfunctie die functie, die de belangrijkste bedrijfsmatige gebruiksfunctie van de gebouwen en gronden is.

Het 'bedrijfsmatige' wordt getoetst met economische kengetallen voor de bedrijfsmatige opzet en, indien nodig, de volwaardige omvang. Het bepalen van hoofdactiviteit versus nevenactiviteit wordt vaak verward met inkomensverhouding van functies. Dit is niet relevant.

De nevenactiviteiten variëren sterk in omvang: in ruimte, tijdbeslag en kosten/baten. Voor het erf en gebouwen wordt vaak onderscheid gemaakt in activiteiten met een:

  • A. Ondergeschikte omvang

Veel agrarische bedrijven zijn graag gastvrij en vanuit die drijfveer ontvangen ze schoolklassen, de knotploeg of houden een open landbouwdag. Deze omvang van nevenactiviteiten is in feite een kenmerk van elk agrarisch bedrijfs verbrede of multifunctionele landbouw te typeren.

  • B. Nevengeschikte omvang

De nevenactiviteit biedt een kans en opstap voor een tweede inkomen. De activiteit kan wel of niet gerelateerd zijn aan de hoofdfunctie, of er kan sprake zijn van gemengde activiteiten. Van een nevengeschikte omvang is sprake als de activiteit uit zichzelf behoeften en effecten creëert. Dit type nevenactiviteit kan ontstaan vanuit een ondergeschikte activiteit.

  • C. Zelfstandige omvang

De nevenactiviteit kan de omvang krijgen van een tweede zelfstandige activiteit, alsof het een hoofdactiviteit is die aan een andere hoofdactiviteit is gekoppeld.

In dit bestemmingsplan wordt geanticipeerd op deze ontwikkeling, die in de Structuurvisie Buitengebied ook al aan de orde is geweest. Per polder is aangegeven in hoeverre verbreding of nevenactiviteiten zijn toegestaan.

Polder Nieuwkoop

In deze polder staan de agrarische activiteiten voorop en wordt de minste ruimte aan ontwikkelingen toegestaan. Dit betekent concreet dat naast de agrarische activiteiten slechts ruimte is voor verbrede landbouw en dan uitsluitend als ondergeschikte nevenactiviteit. Deze activiteiten mogen worden ontplooid in bestaande bebouwing. Nieuwbouw ten behoeve van deze activiteiten is dan ook niet toegestaan.

Drooggemaakte polder ten westen van Aarlanderveen en Noord- en Zuideinderpolder

In polder DANZ wordt meer ruimte geboden aan ontwikkelingen naast de agrarische activiteiten, hetgeen zich uit in een breder scala aan mogelijkheden, zoals zorg, gezondheid en kleinschalige recreatieve voorzieningen of ondersteunende horeca in nevengeschikte omvang. Tevens bestaan mogelijkheden om onder voorwaarden te vergroten ten behoeve van deze functies naar meer dan 100 m² in bestaande bebouwing.

Kortsteekterweg

Aan de Kortsteekterweg geldt het meest ruime regime. Naast agrarische functies zijn ook andere functies toegestaan in zelfstandige omvang. Uitgegaan wordt van de bestaande situatie, maar een wijziging in het gebruik naar andere functies binnen dezelfde bestemming is onder voorwaarden mogelijk.

7.7 Plattelandswoning

In de afgelopen decennia zijn - als gevolg van het teruglopen van het aantal agrarische bedrijven - deze bedrijfswoningen op grote schaal afgesplitst en aI dan niet in het kader van een bedrijfsbeëindiging afzonderlijk van het agrarisch bedrijf verkocht. In het bestemmingsplan zijn deze woningen veelal echter nog wel aangeduid als een agrarische bedrijfswoning. Wijziging van de bestemming in een woonbestemming kan tot beperkingen leiden voor direct in de omgeving gelegen agrarische bedrijven. Dat leidt tot de patstelling dat de gemeente niet kan/wil meewerken aan wijziging van het bestemmingsplan en bewoning van deze woningen aldus in feite niet mogelijk is. De oplossing wordt nu gezocht in de introductie van het begrip plattelandswoning, met de strekking dat een plattelandswoning dezelfde status heeft als een bedrijfswoning, waardoor de plattelandswoning geen beperkingen voor de agrarische bedrijfsvoering meer oplevert. Gemeenten hebben nu de bevoegdheid om in een bestemmingsplan een voormalige bedrijfswoning als plattelandswoning te bestemmen. Hiervan wordt gebruik gemaakt.

7.8 Rustende Boer

Ten behoeve van een 'rustende boer' (doorgaans de vader, waarvan de zoon het bedrijf overneemt) kan via een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bestemmingsplan. Hiermee kan de bestaande bedrijfswoning worden vergroot ter realisering van een bescheiden woonruimte. De uitbreiding dient beperkt te blijven tot een inhoud van 240 m3. Naast het aspect bedrijfsovername geldt deze regeling ook voor het bieden van ouderenzorg/mantelzorg en het huisvesten van ouders, anders dan voor mantelzorg of als rustende boer mits ouder dan 65 jaar, op een agrarische bedrijfswoning. Voor de rustende boer is een passende definitie in de regels van het bestemmingsplan opgenomen. Voor agrarische bedrijfswoningen wordt in de regels een zogenaamde dubbeltelbepaling opgenomen om te voorkomen dat deze woningen kunnen worden afgestoten als burgerwoning en nieuwe bedrijfswoningen nodig zijn. Een extra woning voor de rustende boer is niet toegestaan.

7.9 Aan-huis-gebonden Beroepen En Kleinschalige Bedrijfsmatige Activiteiten

Bij burgerwoningen is het uitoefenen van een beroep-aan-huis en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bij recht (mits voldaan wordt aan de specifieke gebruiksregels) toegestaan. Hierbij geldt onder meer als uitgangspunt dat de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft en dat maximaal 60 m² van het vloeroppervlak van de woning (inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen) wordt benut ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.

7.10 Inhoud (Bedrijfs)woningen

De inhoud van de (bedrijfs) woning is bepaald op 750 m3. Deze inhoudsmaat is inclusief aan- en uitbouwen en exclusief vrijstaande bijgebouwen en ondergrondse bebouwing. In het voorgaande bestemmingsplan bedroeg de inhoudsmaat 550 m3. Aanvankelijk stond een vergroting van 650 m3 voor ogen, echter naar aanleiding van gewijzigde inzichten is besloten de inhoud van de woning te vergroten.

De volumevergroting van het hoofdgebouw heeft als belangrijk voordeel, dat hierdoor meer architectonische vrijheid ontstaat ten aanzien van het hoofdgebouw. Zo worden bijvoorbeeld de mogelijkheden voor een integraal ontwerp mét inpandige bergruimte of garage binnen het hoofdgebouw vergroot, zonder dat dit ten koste hoeft te gaan van de ruimte t.b.v. het woongedeelte. En dit sluit aan bij de agrarische bouwstijl, waarin vanouds woon- en bedrijf/opslagfuncties geïntegreerd waren in één pand. Het kan een middel zijn om verrommeling van de kavel met diverse bijgebouwen in te perken. Niettemin wordt een maximale maat (van 100m2 ten behoeve van vrijstaande bijgebouwen gehanteerd, in de veronderstelling dat wonen in het buitengebied, op een gemiddeld genomen relatief grote kavel, ook relatief veel berg- en stallingsruimte vergt.

7.11 Woningsplitsing

De laatste jaren komen er steeds meer verzoeken van mensen die hun woning willen splitsen in twee of meer woningen. Zij willen graag met familieleden onder één dak wonen, zorg bieden aan familieleden of het huis is zo groot dat er nog een woning in gerealiseerd kan worden. In het buitengebied zijn meerdere burgerwoningen potentieel geschikt voor woningsplitsing.

Voor woningsplitsing kunnen één of meerdere van de volgende argumenten pleiten:

  • Sociaal: één van de middelen om de leefbaarheid van het buitengebied te vergroten, is om de mogelijkheid voor aan huis gebonden mantelzorg te faciliteren. Woningsplitsing maakt het mogelijk dat ouderen of hulpbehoevenden langer zelfstandig kunnen blijven wonen, omdat er enerzijds een kleinere te onderhouden woning overblijft , en anderzijds de optie wordt geboden dat bijvoorbeeld de naaste familie in de directe nabijheid kan wonen. Het verlenen van mantelzorg wordt hierdoor vergemakkelijkt. Door de mogelijkheid, om grotere woningen op te splitsen, krijgen ook de minder kapitaalkrachtigen, jongeren of starters op de woningmarkt, een kans zich te vestigen in het buitengebied. Voor de diversiteit en verjonging van de bevolkingssamenstelling (en daarmee voor de leefbaarheid) is dit een wenselijke ontwikkeling. Hierbij wordt nadrukkelijk niet gedacht aan studio's of kamerverhuur.
  • Landschappelijk: door splitsing van woningen is het nieuw bouwen van woningen minder noodzakelijk (minder verstening). De karakteristieke dorpsrand van met name de kleine kernen kan zo behouden blijven.
  • Cultuurhistorisch/architectonisch: door functieverandering kunnen waardevolle gebouwen behouden blijven. Bestaande hoofdgebouwen kunnen op deze wijze efficiënt worden benut.
  • Naast bovenstaande argumenten zijn bij een concreet verzoek om woningsplitsing andere aspecten van belang. Er moet sprake zijn van een gezond woonklimaat in en rond de woningen, waarbij gedacht moet worden aan overlast door verkeer, geluid, hinder van andere bedrijven en dergelijke.

Maatgevend is uiteindelijk het uiterlijk van het gebouw/de woning. In het bestemmingsplan is ervoor gekozen deze kwantitatief vast te leggen in kubieke meters, danwel in een begrensd bouwvlak, zodat de ruimtelijke weerslag hiervan niet wezenlijk verandert.

7.12 Artikelsgewijze Behandeling

Artikel 1 Begrippen

In artikel 1 is een aantal begrippen nader gedefinieerd teneinde onduidelijkheid te voorkomen. Aangesloten is bij de landelijke standaard begripsbepalingen, die zijn voorgeschreven danwel die voortvloeien uit de jurisprudentie. Voor het overige is aangesloten bij de in de gemeente gebruikelijke definities danwel zijn toegesneden op de specifieke situatie.

Artikel 2 Wijze van meten

In artikel 2 wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden bij het beoordelen of de maatvoering in de overeenstemming is met de regels.

Artikel 3 Agrarisch met waarden-landschap 1 (polder Nieuwkoop)

  • De verzamelbestemming is akkerbouw , weidebouw en vollegrondstuinbouw. Karakteristieken zijn bestaande sloten- en verkavelingspatroon, openheid van het landschap, zichtlijnen vanuit het lint op het achterland.
  • Medebestemming: onder meer wonen en water. Voorts maximaal 100 m² per bouwvlak binnen bestaande gebouwen is toegestaan voor verbrede landbouw, mits dit een ondergeschikte nevenactiviteit is.
  • Ter plaatse van cultuurhistorische waarde is de bebouwing tevens bestemd voor behoud van aan de bebouwing eigen zijnde cultuurhistorische waarde die karakteristiek is voor het gebied.
  • Op basis van de specifieke gebruiksbepaling is opgenomen dat het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan niet mag worden gewijzigd ten behoeve van ander gebruik binnen deze bestemming.
  • Er zijn geen afwijkingen voor gebruik toegestaan, wel onder voorwaarden afwijkingen van de bouwregels: voor het vergroten van het bouwvlak.Gezien de besproken wetswijziging van artikel 19kd van de Natuurbeschermingswet 1998 (zie hiervoor paragraaf 5.1 van deze toelichting) wordt de bestaande ruimte op de bouwvlakken van de geldende plannen nu ongewijzigd overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan. In het geldende bestemmingsplan Buitengebied is het mogelijk gemaakt om het bouwvlak voor agrarische bedrijven in de polders uit te breiden tot maximaal 1,5 hectare. Deze uitbreidingsmogelijkheid wordt in dit plan overgenomen.
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden is opgenomen.

Artikel 4 Agrarisch met waarden- landschap 2 (Drooggemaakte polder ten westen van Aarlanderveen en Noord- en Zuideinderpolder

  • De verzamelbestemming is weidebouw, melkveehouderij. Karakteristieken zijn bestaande sloten- en verkavelingspatroon, openheid van het landschap, zichtlijnen vanuit het lint op het achterland.
  • Medebestemming: onder meer wonen, water. Voorts is maximaal 100 m² per bouwvlak binnen bestaande gebouwen toegestaan voor gebruik verbrede landbouw, welzijn, zorg en gezondheid, kleinschalige recreatieve voorzieningen of ondersteunende horeca , mits dit van nevengeschikte omvang is.
  • Ter plaatse van cultuurhistorische waarde is de bebouwing tevens bestemd voor behoud van aan de bebouwing eigen zijnde cultuurhistorische waarde die karakteristiek is voor het gebied.
  • Op basis van de specifieke gebruiksbepaling is opgenomen dat het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan niet mag worden gewijzigd ten behoeve van ander gebruik binnen deze bestemming.
  • Er zijn onder voorwaarden afwijkingen ten behoeve van het gebruik toegestaan: medegebruik groter dan 100 m² en wonen.
  • Afwijkingen onder voorwaarden van de bouwregels zijn toegestaan: voor het vergroten van het bouwvlak.Gezien de besproken wetswijziging van artikel 19kd van de Natuurbeschermingswet 1998 (zie hiervoor paragraaf 5.1 van deze toelichting) wordt de bestaande ruimte op de bouwvlakken van de geldende plannen nu ongewijzigd overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan. In het geldende bestemmingsplan Buitengebied is het mogelijk gemaakt om het bouwvlak voor agrarische bedrijven in de polders uit te breiden tot maximaal 1,5 hectare. Deze uitbreidingsmogelijkheid wordt in dit plan overgenomen.
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden is opgenomen.

Artikel 5 Agrarisch met waarden- landschap 3 (Kortsteekterweg)

  • De verzamelbestemming is weidebouw, melkveehouderij. Karakteristieken zijn bestaande sloten- en verkavelingspatroon, openheid van het landschap, zichtlijnen vanuit het lint op het achterland.
  • Medebestemming:onder meer wonen en water. Voorts is gebruik voor verbrede landbouw, welzijn, zorg en gezondheid, recreatieve voorzieningen of ondersteunende horeca binnen bestaande gebouwen.
  • Ter plaatse van cultuurhistorische waarde is de bebouwing tevens bestemd voor behoud van aan de bebouwing eigen zijnde cultuurhistorische waarde die karakteristiek is voor het gebied.
  • Op basis van de specifieke gebruiksbepaling is opgenomen dat het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan niet mag worden gewijzigd ten behoeve van ander gebruik binnen deze bestemming.
  • Er zijn onder voorwaarden afwijkingen van het gebruik toegestaan: wijzigen gebruik en wonen.
  • Afwijkingen onder voorwaarden van de bouwregels zijn toegestaan: voor het vergroten van het bouwvlak.Gezien de besproken wetswijziging van artikel 19kd van de Natuurbeschermingswet 1998 (zie hiervoor paragraaf 5.1 van deze toelichting) wordt de bestaande ruimte op de bouwvlakken van de geldende plannen nu ongewijzigd overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan. In het geldende bestemmingsplan Buitengebied is het mogelijk gemaakt om het bouwvlak voor agrarische bedrijven in de polders uit te breiden tot maximaal 1,5 hectare. Deze uitbreidingsmogelijkheid wordt in dit plan overgenomen.
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden is opgenomen.

Artikel 6 Verkeer

De wegen met een overwegende stroomfunctie zijn bestemd tot “Verkeer”. Dit betreft onder andere de Nieuwkoopseweg (N231) en de Achtermiddenweg. Behalve de weg vallen binnen deze bestemming ook de bermen, trottoirs, fiets- en voetpaden en parkeerplaatsen.

Artikel 7 Verkeer-verblijfsgebied

De aansluitend aan de bestemming "Verkeer" gelegen gronden die geen onderdeel uitmaken van de stroomfunctie zijn bestemd als "Verkeer-verblijfsgebied".

Artikel 8 Water

Alle watergangen die door het plangebied stromen hebben een structurele functie voor waterberging en waterhuishouding en zijn daarom specifiek bestemd tot “Water”. Binnen de bestemming “Water” zijn tevens bruggen en dergelijke toegestaan.

Artikel 9 Water-Waterweg

De grote watergangen hebben de bestemming Water-Waterweg gekregen, te weten de Oude Rijn en het Aarkanaal.

Artikel 10-13 Waarde-Archeologie

Het gebied dat als archeologisch waardevol is aangemerkt is middels een dubbelbestemming op de verbeelding weergegeven. Er zijn 4 verschillende gebieden aangewezen met elk zijn eigen regels, gebaseerd op de resultaten uit het archeologisch onderzoek dat in het kader van het bestemmingsplan is uitgevoerd.

Artikel 14 Waterstaat-Waterkering

Enkele delen van het plangebied hebben tevens een waterkerende functie. Hieraan is de dubbelbestemming Waterkering gegeven. Voor deze gebieden gelden aanvullende op de bepalingen in dit bestemmingsplan, ook de regels van de Keur. Bij activiteiten die van invloed kunnen zijn op de waterkering of waterpeil (bijvoorbeeld bouwwerken, kabels en leidingen, verhardingen en beplanting), dient bij het Hoogheemraadschap van Rijnland een keurvergunning aangevraagd te worden.

Artikel 15 Anti-dubbeltelregel

Deze regel zorgt ervoor dat grond die reeds eerder bij een verleende bouwvergunning is meegenomen niet nog eens bij de verlening van een nieuwe bouwvergunning mag worden meegenomen. Deze anti-dubbeltelbepaling heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden onder het geldende bestemmingsplan. Het is dus niet zo dat gronden die zijn meegeteld bij het verlenen van een bouwvergunning onder een vorig bestemmingsplan, bij het verlenen van een bouwvergunning onder het nieuwe bestemmingsplan ook buiten beschouwing moeten worden gelaten.

Artikel 16 Algemene bouwregels

In dit artikel is onder meer bepaald dat het oprichten van geluidsgevoelige objecten uitsluitend is toegestaan indien wordt voldaan aan de bepalingen uit de Wet geluidhinder of de daarop gebaseerde overige regelingen. Daarnaast is een regeling opgenomen die ervoor zorg draagt dat bij het oprichten van bebouwing rekenig moet worden gehouden met de belangen van de waterbeheerder: bebouwing nabij de bestemming 'Water' is uitsluitend mogelijk na verlening van een afwijking.

Artikel 17 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is aangegeven wat wordt verstaan onder verboden gebruik, zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Om expliciet duidelijk te maken dat vestiging van een seksinrichting, in welke vorm dan ook, niet is toegestaan in dit plangebied, is bepaald dat gebruik als seksinrichting altijd als een strijdig gebruik wordt aangemerkt en als zodanig verboden is.

Artikel 18 Luchtvaartverkeerszone

In dit artikel zijn regels opgenomen ter bescherming van de zone van luchthaven Schiphol beschermt, de zogenaamde 20 Ke contour.

Artikel 19 Vrijwaringszone - molenbiotoop

In dit artikel zijn regels opgenomen ter bescherming van de molenbiotopen binnen het plangebied.

Artikel 20 Vrijwaringszone - straalpad

In dit artikel zijn regels opgenomen ter bescherming van de straalpaden binnen het plangebied.

Artikel 21 Milieuzone - stiltegebied

In dit artikel zijn regels opgenomen ter bescherming van het aanwezige stiltegebied.

Artikel 22 Algemene afwijkingsregels

Op basis van dit artikel zijn burgemeester en wethouders bevoegd om voor de gronden binnen het plangebied met een omgevingsvergunning af te wijken van de in de bestemmingen opgenomen bebouwingsregels. Het gaat hier om veranderingen van beperkte aard, zoals het bouwen van gebouwtjes van openbaar nut en het vergroten van de maatvoering van bouwwerken met 10%.

Artikel 23 Overige regels

Om een onevenredige aantasting van de bouw- en gebruiksmogelijkheden te voorkomen, is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid geboden om nadere eisen te stellen aan de plaatsing van gebouwen en de plaatsing en afmetingen van andere bouwwerken. Dit kan enkel geschieden in concrete, individuele gevallen.

Artikel 24 Overgangsrecht bouwwerken

In dit artikel is onder meer aangegeven dat bouwwerken die ten tijde van inwerkingtreding van dit plan aanwezig zijn, mogen blijven bestaan, ondanks dat zij afwijken van het plan.

Artikel 25 Overgangsrecht gebruik

Gebruik van gronden en opstallen zoals dat op het moment van inwerkingtreding van dit plan plaatsvindt mag -hoewel het afwijkt van het plan- worden gecontinueerd. Gebruik dat reeds onder het hiervoor geldende bestemmingsplan illegaal is aangevangen en ook volgens het nieuwe bestemmingsplan niet kan, blijft illegaal en mag dus niet worden voortgezet.

Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 Wro dient de gemeenteraad bij een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen. Het doel van een exploitatieplan is om bijkomende kosten te verhalen op ontwikkelaars in het plangebied. Op grond van artikel 16, tweede lid Wro kan de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is. Het is niet noodzakelijk gebleken een exploitatieplan op te stellen.

Hoofdstuk 9 Inspraak En Vooroverleg

De overleg- en inspraakprocedure geeft inhoud aan de bepalingen van de inspraakverordening en artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het plan heeft in de periode van 26 januari 2012 tot en met 7 maart 2012 ter inzage gelegen. Gedurende de periode dat het voorontwerp voor het publiek ter inzage heeft gelegen zijn 66 inspraakreacties en 2 vooroverlegreacties ontvangen. Voor de samenvatting van en de reactie op de ingediende reacties wordt verwezen naar de Inspraaknota Buitengebied Aarlanderveen.

Het ontwerp bestemmingsplan Buitengebied Aarlanderveen heeft in de periode van 14 februari tot en met 27 maart ter inzage gelegen. Omdat een van de kaarten behorend bij het bestemmingsplan per abuis niet ter inzage heeft gelegen, zijn de stukken opnieuw ter inzage gelegd in de periode van 11 april tot met 22 mei. Er zijn in totaal 50 zienswijzen ingediend.

De indieners van de zienswijzen zijn tijdens een hoorzitting voor de Raadscommissie op 20 juni 2013 in de gelegenheid gesteld hun zienswijze nader mondeling toe te lichten, waarna het bestemmingsplan Buitengebied Aarlanderveen in de raad van 11 juli 2013 is behandeld.

Bijlage 1 Kwaliteitsgids Polder Nieuwkoop

Bijlage 1 Kwaliteitsgids Polder Nieuwkoop

Bijlage 2 Kwaliteitsgids Polder Danz

Bijlage 2 Kwaliteitsgids Polder DANZ

Bijlage 3 Lijst Specifieke Bouwregels Voor Bestaande Bedrijven En Verenigingen Binnen Plangebied

Locatie Max. aantal bedrijfs-
woningen
huidige oppervlakte gebouwen (inclusief bedrijfswoningen) max. oppervlakte gebouwen (inclusief bedrijfswoningen) max. goothoogte gebouwen max. hoogte gebouwen
Transportbedrijf, Hogedijk 10 1 460 m² 550 m² 3 meter 8 meter
Opslag tbv aannemersbedrijf, Lindenhovestraat 6a 0 375 m² 375 m² 2 meter 4,5 meter
Agrarisch loonwerk- en verhuurbedrijf, Zuideinde 67a 1 1.565 m² 1.721 m2 4,5 meter 7 meter
Melktransport- bedrijf, Achtermiddenweg 2b 1 310 m² 310 m² 3 meter 8 meter
Handel in en bewerking van bijproducten van de voedings- en genotmiddelensindustrie, Kortsteekterweg 57a 0 600 m² 700 m² 9 meter 9 meter
Agrarisch loonwerkbedrijf, Kortsteekterweg 60 0 425 m² 425 m² 4,5 meter 7 meter
Caravanstalling, Kortsteekterweg 30a 1 900 m² 900 m² 2 meter 6,7 meter
Opslagterrein voor bouwgrondstoffen zoals grind en zand, Kortsteekterweg 0 0 m² - - -
Aannemingsbedrijf, Kortsteekterweg 5 1 300 m² 350 m² 3,5 meter 7 meter
Opslag tbv aannemersbedrijf, Ziendeweg 3 1 745 m² 745 m² 3 meter 7 meter
Dierenarts, Kortsteekterweg 22 1 270 m² 320 m² 4 meter 8 meter
Kledingopslag, Kortsteekterweg 30 2 2100 m² 1600 m² 4,5 meter 7 meter
Kanovereniging, Machineweg 2C 0 400 m2 470 m2 3 meter 4 meter
Roeivereniging, Machineweg 2B 0 752,5m2 752,5m2 3 meter 6 meter
Manege, Achtermiddenweg 8 1 1500 m2 2800 m2 4,5 meter 6 meter
Caravanstalling,
Achttienkavels 21
0 720 m² 720 m² 6 meter 10 meter
Caravanstalling, Lindenhovestraat 4 0 872 m2 885 m2 4,5 meter 7,5 meter
Caravanstalling, Oostkanaalweg 7 0 1420 m2 1420 m2 6 meter 10 meter
Opslag, Oostkanaalweg 9 0 2720 m2 2720 m2 6 meter 10 meter
Agrarisch loonwerkbedrijf,
Hogedijk 9
1 1215 m2 1215 m2 6 meter 10 meter
Opslag,
Kortsteekterweg 58
1 656 m2 656 m2 6 meter 10 meter
Opslag, Kortsteekterweg 26a 1 1621 m2 1621 m2 6 meter 10 meter

Bijlage 4 Inventarisatiekaart

Bijlage 4 Inventarisatiekaart

Bijlage 5 Verklaring Inventarisatiekaart

Bijlage 5 Verklaring inventarisatiekaart

Bijlage 6 Kwaliteitsplan Paardenhouderij

Bijlage 6 Kwaliteitsplan paardenhouderij

Bijlage 7 Rapportage Cultuurhistorische Elementen

Bijlage 7 Rapportage cultuurhistorische elementen

Bijlage 8 Cultuurhistorische Elementen Kaart 1

Bijlage 8 Cultuurhistorische elementen kaart 1

Bijlage 9 Cultuurhistorische Elementen Kaart 2

Bijlage 9 Cultuurhistorische elementen kaart 2

Bijlage 10 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 10 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Flora En Fauna Onderzoek

Bijlage 1 Flora en Fauna onderzoek

Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 2 Archeologisch onderzoek