KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden
Artikel 4 Natuur
Artikel 5 Recreatie
Artikel 6 Tuin
Artikel 7 Wonen
Artikel 8 Waarde-archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Artikel 10 Algemene Bouwregels
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Artikel 12 Algemene Aanduidingregels
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 14 Algemene Procedureregels
Artikel 15 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
Artikel 17 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Plangebied
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
1.4 Opzet Van Het Plan
Hoofdstuk 2 Europees En Nationaal Beleidskader
2.1 Europees Beleid
2.2 Rijksbeleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Toelichting Per Ontwikkeling
3.1 Hogedijk 11
3.2 Kortsteekterweg T.o. 11
3.3 Middelweg 11
3.4 Ridderbuurt 85
3.5 Rietveldsepad 4b
3.6 Zuideinde 20a
Hoofdstuk 4 Juridische En Bestuurlijke Aspecten
4.1 Systematiek
4.2 Opbouw Van De Regels
4.3 Wijze Van Toetsen
Hoofdstuk 5 Inspraak En Vooroverleg
5.1 Vooroverleg
5.2 Inspraak
Bijlage 1 Bodem Kortsteekterweg
Bijlage 2 Archeologie Kortsteekterweg
Bijlage 3 Flora&fauna Middelweg
Bijlage 4 Archeologie Rietveldsepad
Bijlage 5 Archeologie Zuideinde 20a

Herziening Buitengebied 2010

Bestemmingsplan - Gemeente Alphen aan den Rijn

Onherroepelijk op 20-09-2011 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In dit plan wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Herziening Buitengebied 2010', van de gemeente Alphen aan den Rijn;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in GML-bestand NL.IMRO.0484.B098herzbg2010-0004 met de bijbehorende regels.

1.3 aan- en uitbouw

bijbehorend bouwwerk, dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Hieronder worden ook verstaan aangebouwde bijgebouwen.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aan-huis-gebonden bedrijvigheid

kleinschalige bedrijvigheid die in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.6 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 achtererfgebied

erf aan de de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw.

1.8 antennedrager

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.9 antenne-installatie

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.10 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingvergunning beschikt.

1.11 archeologische deskundige

een deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties.

1.12 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de (mogelijk) in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.13 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.14 bebouwingspercentage

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel c.q. bestemmingsvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.15 bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.16 bedrijfswoning/dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.17 beperkt kwetsbaar object

  1. a. woningen, kantoorgebouwen, hotels, restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen, voor zover deze objecten niet tot de categorie kwetsbare objecten behoren;
  2. b. sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet tot de categorie kwetsbare objecten behoren;
  3. c. sporthallen, zwembaden, speeltuinen.

1.18 bestaand gebruik

het op het tijdstip van het in werking treden van het plan aanwezige gebruik.

1.19 bestaande bebouwing

bouwwerken, die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan zijn of worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.

1.20 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.21 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.22 bebouwingspercentage

een op de verbeelding of in de voorschriften aangegeven percentage dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel c.q. bestemmingsvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.23 bevi inrichting

een inrichting zoals bedoeld in artikel 2 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.24 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.25 bijgebouw

bijbehorend bouwwerk, vrijstaand en niet voor bewoning bestemd, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, zoals een garage, huishoudelijke bergruimte of hobbyruimte.

1.26 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.27 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.28 bouwlaag/woonlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kap.

1.29 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige , bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.30 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.31 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.32 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.33 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en gaafheid.

1.34 dagrecreatie

vorm van recreatie waarbij geen gelegenheid wordt geboden tot overnachten.

1.35 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak van het dak is geplaatst.

1.36 dakopbouw

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie deels boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.

1.37 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt.

1.38 dienstverlening

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafe

1.39 dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bedoeld voor de huisvesting daar, en die gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht.

1.40 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen buiten het bouwvlak bij een hoofdgebouw, dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en blijkens de bestemming voor deze inrichting in aanmerking komt.

1.41 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.42 gehinderde

alle binnen de rond een veehouderij gelegen stankzone aanwezige personen die niet op de veehouderij als bedoeld in de Wet milieubeheer werkzaam zijn of daarmee verbonden zijn.

1.43 geluidszone

een krachtens de Wet geluidhinder vastgesteld zone rondom het bedrijventerrein waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

1.44 groepsrisico

Het groepsrisico is de jaargemiddelde kans dat een groep van een bepaalde omvang dodelijk slachtoffer wordt van een ongeval. Het groepsrisico is afhankelijk van de bevolkingsdichtheidverdeling in de omgeving van de inrichting.

1.45 hoofdgebouw

een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, ligging, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.46 houtopstand

begroeiing die geheel of gedeeltelijk bestaat uit bomen en/of struiken, voor zover niet vallend onder de Boswet, behoudens laagstamfruitbomen met de bijbehorende windsingels.

1.47 invloedsgebied

een gebied behorend bij een inrichting, die valt onder de eisen gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), waarbinnen het groepsrisico verantwoord moet worden.

1.48 kampeerterrein

kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.

1.49 kampeermiddelen

tenten, tentwagens, kampeerauto's of caravans dan wel andere onderkomens of andere voertuigen, gewezen voertuigen of gedeelten daarvan, voor zover niet als bouwwerk aan te merken, die geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of ingericht, dan wel worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf dan wel voor nachtverblijf voor personeel, werkzaam op het kampeerterrein waar deze onderkomens zijn geplaatst.

1.50 kap

een geheel of gedeeltelijke niet-horizontale dakconstructie gevormd door tenminste twee schuin hellende dakschilden ter afdekking van een gebouw;

  1. a. waarvan de aaneengesloten vloeroppervlakte met een voor personen normale stahoogte van ten minste 2,1 m, wezenlijk kleiner is dan die van de direct eronder gelegen bouwlaag, en
  2. b. waarvan de afdekking bestaat uit een of meer niet-horizontale dak- en/of de gevelvlakken, aan de voorzijde van het gebouw, wezenlijk terugwijken ten opzichte van de voorgevel van het gebouw, dan wel de vorm van een puntgevel hebben;

1.51 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen meldings- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.52 kwetsbaar object

a. woningen, voor zover zij niet als beperkt kwetsbaar object zijn aan te merken;

b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:

1°. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;

2°. scholen, of

3°. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;

c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:

1°. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object, of

2°. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en

d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.

1.53 logeerboerderij

een gebouw waar de mogelijkheid tot overnachting, voorlichting, educatie op agrarisch terrein en recreatie op sportief gebied wordt geboden.

1.54 maatschappelijke voorzieningen

voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, sport, onderwijs, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren;

1.55 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstation, schakelhuisjes, duikers, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie

1.56 oorspronkelijke bebouwing, oppervlakte, goothoogte, hoogte of inhoud

de bebouwing, oppervlakte, goothoogte, hoogte en inhoud, zoals die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of rechtens mag bestaan;

1.57 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand;

1.58 peil

  1. a. voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.59 praktijkruimte

een niet voor bewoning bestemd vrijstaand of deel van een gebouw, dat uitsluitend dienstbaar is aan een de uitoefening van een beroep, zoals dat van accountant, advocaat, architect of arts

1.60 publieksgerichte dienstverlening

op het publiek gerichte dienstverlening met een baliefunctie, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, stomerijen, wasserettes, makelaarskantoren, bankfilialen en internet- en belwinkels.

1.61 recreatie/recreatieve doeleinden

alle vormen van vrije tijdsbesteding en ontspanning, ook in de vorm van overnachten. Activiteiten die overmatige hinder voor omwonenden veroorzaken zijn niet toegestaan. Permanente bewoning is niet toegestaan.

1.62 recreatiewoning

een op de verbeelding als woning aangegeven gebouw waarin voor recreatieve doeleinden overnacht mag worden, maar waar permanente bewoning niet is toegestaan.

1.63 risicovolle activiteit

een activiteit die, in geval van een incident of calamiteit, een gevaar voor de omgeving kan zijn.

1.64 risicovolle inrichting

een bedrijf dat, in geval van een incident of calamiteit, een gevaar voor de omgeving kan zijn. Het gaat om bedrijven die meer risico's veroorzaken dan andere bedrijven, omdat ze met veel gevaarlijke stoffen werken.

1.65 scheidingslijn maatvoering

een op de verbeelding als zodanig aangegeven lijn, die de scheiding vormt tussen de gedeelten van een bouwvlak of bestemmingsvlak, waarbinnen verschillende maatvoeringen zijn toegestaan

1.66 stankzone

Een zone vastgesteld op basis van de Wet milieubeheer en de Wet geurhinder, die gelegen is rondom een veehouderij en waarbinnen geen nieuwe gehinderden mogen ontstaan om geurhinder te vermijden en de bedrijfsvoering van de inrichting niet te belemmeren.

1.67 voorerfgebied

erf dat geen deel onderdeel is van het achtererf.

1.68 voorgevelrooilijn

de lijn die samenloopt met de op de verbeelding ingetekende begrenzing van de zone hoofdgebouwen, voor zover deze begrenzing gelegen is aan de zijde waarop de bestaande ontsluiting van de woning naar het openbaar gebied plaatsvindt.

1.69 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.70 voorgevelrooilijn

de lijn die samenloopt met de op de verbeelding ingetekende begrenzing van de zone hoofdgebouwen, voor zover deze begrenzing gelegen is aan de zijde waarop de bestaande ontsluiting van de woning naar het openbaar gebied plaatsvindt.

1.71 woning

een (gedeelte van) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

1.72 zendmast

zendmast ten behoeve van mobiele communicatie voor politie, brandweer, ambulancediensten en de Koninklijke Marechaussee.

1.73 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen van het verlengde van de voor- en achtergevel.

1.74 zonegrens

de begrenzing van een zone.

1.75 20 Ke contour

een geluidcontour behorend bij luchthaven Schiphol, waarbinnen nieuwe woningbouw niet zondermeer is toegestaan.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken enn dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijkte stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de hoogte van een windturbine:

Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.7 de breedte en diepte van een gebouw:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidsmuren, op 1 meter boven peil;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. agrarische bedrijven, uitsluitend ten behoeve van:
    1. 1. grondgebonden veehouderij;
      en uitsluitend binnen bouwpercelen waar de agrarische hoofdtak is of wordt gevestigd, ten behoeve van:
    2. 2. paardenfokkerij, uitsluitend als ondergeschikte nevenactiviteit, en
    3. 3. kleinschalige verblijfs- en dagrecreatie binnen bestaande gebouwen, tot bij elk bedrijf een oppervlakte van 100 m2, uitsluitend als ondergeschikte nevenactiviteit;
    4. 4. intensieve veehouderij, uitsluitend als ondergeschikte nevenactiviteit;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'natuurwaarden' is de functie natuurwaarden toegestaan ter instandhouding en bescherming van de voorkomende natuurelementen;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische waarden' is de functie archeologische waarden toegestaan ter instandhouding van en onderzoek naar mogelijk aanwezige archeologische vindplaatsen;
  4. d. instandhouding van de ter plaatse voorkomende landschapswaarden, ter plaatse van de aanduiding “landschapswaarden”(lw);
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'natuur-en landschapswaarden' is de functie natuur- en landschapswaarden toegestaan ter instandhouding van de voorkomende natuur- en landschapswaarden;

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. a. binnen elk bouwperceel op de gronden als bedoeld in lid 3.1, mag uitsluitend worden gebouwd de bij één agrarisch bedrijf behorende bebouwing afgestemd op de aard en omvang van het bedrijf;
  2. b. onder die bebouwing zijn binnen elk bouwperceel begrepen ten hoogste één woning, zijnde de bedrijfswoning, en daarbij behorende bijgebouwen, tenzij het betreft een bouwperceel met de aanduiding "zonder bedrijfswoning";
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' is bebouwing ten behoeve van intensieve veehouderij toegestaan, mits de afstand van deze bebouwing tot gevoelige bestemmingen ten minste 70 meter bedraagt en voldaan wordt aan milieuregelgeving;
  4. d. buiten bouwpercelen mogen uitsluitend worden gebouwd:
    1. 1. als gebouwen, in totaal ten hoogste 1 gebouw bij eenzelfde agrarisch bedrijf met bouwperceel, zoals een melkstal of een veeschuur, waarvan de oppervlakte niet meer dan 50 m2, de goothoogte niet meer dan 3 m en de hoogte niet meer dan 5 m mag bedragen, en;
    2. 2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitgezonderd bouwwerken voor mestopslag en andere silo's, en uitgezonderd bouwwerken ten behoeve van een paardenbak.
  5. e. een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf, mits
    1. 1. de duurzame noodzaak daarvan voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond, en
    2. 2. vaststaat dat binnen hetzelfde bouwperceel een of meer andere gebouwen ten behoeve van het betreffende agrarisch bedrijf worden of zijn gebouwd;
    3. 3. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer dan 550 m3 bedragen.
  6. f. binnen het achtererfgebied zijn bijbehorende bouwwerken toegestaan, mits niet meer dan 40% van het erf wordt bebouwd met een maximum van 70 m2;
  7. g. indien de oppervlakte van het erf meer bedraagt dan 250 m2 mag de totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken niet meer bedragen dan 20%, met een maximum van 100 m2;
  8. h. de diepte van een bijbehorend bouwwerk vanuit de achtergevel mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  9. i. bedrijfswoningen en bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd met als afdekking een kap met een dakhelling van ten minste 35° en ten hoogste 65°, en overige bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd met als afdekking een kap met een dakhelling van tenminste 12° en ten hoogste 50°;
  10. j. aan- en uitbouwen mogen voorzien worden van een plat dak;
  11. k. de goothoogte en hoogte van gebouwen en de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen niet meer bedragen dan:
      • 6 meter (goot) en 10 meter (hoogte) voor bedrijfswoningen en overige bedrijfsgebouwen;
      • aansluitend op de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw (goot) voor aan- en uitbouwen;
      • 3 meter (goot) en 5 meter (hoogte) voor bijgebouwen;
      • 7 meter (hoogte) voor bouwwerken voor mestopslag;
      • 12 meter (hoogte) voor silo's;
      • 1 meter (hoogte) voor erf- of terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning;
      • 2 meter (hoogte) voor overige erf- of terreinafscheidingen;
      • 10 meter (hoogte) voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwperceel;
      • 2 meter (hoogte) voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwperceel.
  12. l. ter plaatse van de aanduiding "cultuurhistorisch waardevolle bebouwing", mag het veranderen van de uiterlijke verschijningsvorm van deze bebouwing slechts geschieden, nadat ter zake advies is ingewonnen van de gemeentelijke monumentencommissie;
  13. m. met betrekking tot het bouwen kan voordat een bouwvergunning wordt verleend, advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.

3.3 Afwijking van de bouwregels

3.4 Wijziging verschuiving en vergroting bouwpercelen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen dat voor gronden als bedoeld in lid 3.1 de aangegeven grens van een bouwperceel elders op die gronden wordt aangegeven, mits:

  1. a. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond, en
  2. b. de waarden als bedoeld in lid 3.1, niet onevenredig worden aangetast,
    en aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    1. 1. gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde hoger dan 2 m mogen door het wijzigen niet buiten het bouwperceel komen te liggen;
    2. 2. de oppervlakte van het bouwperceel mag door het wijzigen tot 1,5 ha worden vergroot, en;
    3. 3. de bebouwingsmogelijkheden dienen zoveel mogelijk achter en niet naast de hoofdgebouwen te worden gesitueerd, om bebouwingslinten niet onnodig verder te verdichten, en het zicht op de open polders te behouden.

Alvorens te beslissen omtrent wijziging, waarbij het bouwperceel wordt vergroot, winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

3.5 Vorm van verboden gebruik

Een vorm van verboden gebruik als bedoeld in 'Algemene gebruiksregels' is in ieder geval:

  1. a. het gebruik van gronden buiten bouwpercelen ten behoeve van een paardenbak;
  2. b. het gebruik van bij een agrarisch bedrijf behorende gronden voor het telen van ruwvoedergewassen over een oppervlakte van meer dan 20% van de totale oppervlakte van de gezamenlijke bij het betreffende bedrijf behorende gronden, als bedoeld in lid 3.1

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. bloemrijke graslanden, ruigten, struwelen en houtopstanden;
  3. c. insectentuin;
  4. d. water;
  5. e. recreatief medegebruik;
  6. f. voet- en fietspaden;
  7. g. behoud en ontwikkeling van de aanwezige landschaps- en natuurwaarden;
  8. h. extensieve openluchtrecreatie, voor zover de overige binnen deze bestemming aanwezige doeleinden hierdoor niet onevenredig worden aangetast;
  9. i. ter plaatse van de aanduiding 'hoofdwatergang' voor de aanleg en het onderhoud van een hoofdwatergang;
  10. j. een en ander met de bijbehorende bouwwerken en voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen, worden gebouwd;
  2. b. indien aangegeven op de planverbeelding mag van het gestelde onder a van dit artikel worden afgeweken ten behoeve van het bouwen van gebouwen; de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen mag in dat geval niet meer bedragen dan is aangegeven op de planverbeelding;
  3. c. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan:
    1. 1. 6 meter voor lichtmasten;
    2. 2. 3,5 meter voor bruggen;
    3. 3. 3 meter voor overige bouwwerken geen gebouwen zijnde.

Artikel 5 Recreatie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. dagrecreatie;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein' is de functie kampeerterrein inclusief verblijfsrecreatie toegestaan met de daarbij behorende voorzieningen;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'insectentuin' is de functie insectentuin toegestaan met de daarbij behorende voorzieningen;
  4. d. bij deze doeleinden behorende voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, parkeervoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van voorlichting, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, tuinen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater.

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. a. op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
  2. b. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het aangegeven bouwvlak en dienen met de voorgevel in de voorgevelrooilijn te worden opgericht, behoudens ondergeschikte bouwdelen in de vorm van een portiek of erker;
  3. c. indien aangegeven op de planverbeelding mag op gronden met de aanduiding 'kampeerterrein' van het gestelde onder a en b van dit artikel worden afgeweken in de zin dat hier gebouwen ten dienste van de functie kampeerterrein mogen worden gebouwd, zoals sanitairunits en ruimten ten behoeve van voorlichting en opslag;
  4. d. de totale oppervlakte van de gebouwen op gronden met aanduiding 'kampeerterrein' mag niet meer bedragen dan 575m²;
  5. e. gebouwen dienen zoveel mogelijk in het verlengde van elkaar te worden gesitueerd, zodat zichtlijnen behouden blijven;
  6. f. de goot- en/of bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 5 meter;
  7. g. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan:
    1. 1. 3 meter voor een terreinafscheiding;
    2. 2. 5 meter voor overdekte rustgelegenheden;
    3. 3. 10 meter voor speeltoestellen;
    4. 4. 5 meter voor informatieborden;
    5. 5. 5 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen omtrent:

  1. a. de situering en transparantie van het aanzicht van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, teneinde te waarborgen dat de op te richten bebouwing geen onevenredige aantasting van de omgeving oplevert;
  2. b. het streven om door concentratie en bundeling van bedoelde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, een evenwichtig landschapsbeeld te behouden en waar mogelijk te versterken.

Artikel 6 Tuin

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, verhardingen en parkeervoorzieningen behorende bij woningen.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van de in de artikelen 2 en 3 van Bijage II bij het Besluit omgevingsrecht genoemde bouwwerken.

6.3 Afwijking van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 ten behoeve van:

  1. a. het bouwen van aanbouwen aan de voorgevel van de woning, mits:
    1. 1. de diepte van de aanbouw vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1,5 meter bedraagt, met dien verstande dat de afstand tot de voorste perceelsgrens minimaal twee meter dient te bedragen;
    2. 2. de breedte van de aanbouw niet meer bedraagt dan 2/3 deel van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw en 1/3 van de zijgevelbreedte van het hoofdgebouw beslaat;
    3. 3. de bouwhoogte van de aanbouw niet meer bedraagt dan de bestaande eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw, met dien verstande dat een afwijking is toegestaan tot 25 centimeter boven de vloer van de eerste verdieping.

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, met bijbehorende voorzieningen, waaronder begrepen het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep, mits de woonfunctie duidelijk wordt gehandhaafd en het woonmilieu niet evenredig wordt verstoord;
  2. b. water.

7.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. a. Op de gronden zijn toegelaten:
    1. 1. hoofdgebouwen;
    2. 2. aan-/uitbouwen;
    3. 3. bijgebouwen;
    4. 4. overkappingen;
    5. 5. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zend-, ontvangst- en lichtmasten uitgezonderd, en
    6. 6. tuinen en erven.
  2. b. hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en dienen met de voorgevel in de voorgevelrooilijn te worden opgericht;
  3. c. de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 6 meter respectievelijk 10 meter;
  4. d. bij toepassing van een kap constructie bedraagt de dakhelling van hoofdgebouwen minstens 30º en maximaal 65º;
  5. e. binnen het achtererfgebied zijn bijbehorende bouwwerken toegestaan, mits niet meer dan 40% van het achtererfgebied wordt bebouwd met een maximum van 70 m2;
  6. f. indien de oppervlakte van het achtererfgebied meer bedraagt dan 250 m2 mag de totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken niet meer bedragen dan 20%, met een maximum van 100 m2;
  7. g. indien aangegeven op de planverbeelding mag van het gestelde onder e en f van dit artikel worden afgeweken; de gezamenlijke oppervlakte van de bij een zelfde woning bijbehorende bouwwerken mag in dat geval niet meer bedragen dan is aangegeven op de planverbeelding.
  8. h. de diepte van een bijbehorend bouwwerk vanuit de achtergevel mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  9. i. aan- en uitbouwen mogen voorzien worden van een plat dak;
  10. j. carports mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het erf, op ten minste 1 meter achter het verlengde van de voorgevelrooilijn. De bouwhoogte mag maximaal 3 meter bedragen en de oppervlakte van ten hoogste 18 m²;
  11. k. de goothoogte en hoogte van gebouwen en de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen niet meer bedragen dan:
      • aansluitend (goot) op de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw voor aan- en uitbouwen;
      • 3 meter (goot) en 5 meter (hoogte) voor bijgebouwen;
      • 1 meter (hoogte) voor erf- of terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning;
      • 2 meter (hoogte) voor overige erf- of terreinafscheidingen;
      • 10 meter (hoogte) voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
      • 2,50 meter voor pergola's en andere overdekte bouwwerken geen gebouwen zijnde, bij woningen;

7.3 Afwijking van de bouwregels

Artikel 8 Waarde-archeologie

8.1 Bestemmingsbeschrijving

De voor 'Waarde-Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende (dubbel)bestemmingen.

8.2 Aanlegvergunning

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Bouwregels

10.1 Bebouwingsgrenzen geluidsgevoelige objecten

Onverminderd het bepaalde in het plan mogen geluidgevoelige objecten slechts worden gebouwd indien voldaan kan worden aan de in de of krachtens de Wet geluidhinder gestelde grenswaarden.

10.2 Bouwen langs water

10.3 Bebouwingsregeling Leiding-Hoogspanningsverbinding

Ter plaatse van de aanduiding Leiding-Hoogspanningsverbinding mag de hoogte van bouwwerken niet meer bedragen dan is aangegeven. Deze hoogte mag eveneens niet worden overschreden door schoorstenen, dakkapellen, antennes, vlaggenmasten, reclameborden en verlichtingsinstallaties en gebouwen ten behoeve van lift- of luchtbehandelingsinstallaties.

Artikel 11 Algemene Gebruiksregels

11.1 Vormen van verboden gebruik

  1. a. Een verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1 lid onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, is in ieder geval het gebruik van onbebouwde gronden:
    1. 1. als staan- of ligplaats van onderkomens;
    2. 2. als staanplaats van voertuigen, waarin detailhandel plaatsvindt;
    3. 3. als kampeer- of caravanterrein;
    4. 4. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;
    5. 5. ten behoeve van lawaaisporten;

tenzij het gebruik dat verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik en beheer van de gronden.

  1. b. Een verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1 lid onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht , is in ieder geval ook het gebruik van gronden en opstallen voor:
    1. 1. een seksinrichting;
    2. 2. horeca in de vorm van discotheken en bar-dancings;
    3. 3. bedrijfsmatige opslag van vuurwerk;
  2. c. Een verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, is in ieder geval tevens het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning;
  3. d. Een verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1 lid onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht , is in ieder geval eveneens het gebruik van gronden en opstallen binnen de bestemming 'Wonen' ten behoeve van aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten, behoudens:
    1. 1. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' is de functie detailhandel toegestaan, uitsluitend op de begane grondbouwlaag, met dien verstande dat detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit ten behoeve van een aan-huis-gebonden beroep is toegestaan;
    2. 2. ter plaatse van de aanduiding 'zakelijke dienstverlening' is de functie zakelijke dienstverlening toegestaan, uitsluitend op de begane grondbouwlaag.

11.2 Afwijking bedrijfsactiviteiten aan huis

Burgemeester en Wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7, ten behoeve van het gebruiken van ruimten binnen een woning en bijbehorende bouwwerken voor de uitoefening van bedrijfsactiviteiten in of bij de woning, mits:

  1. a. de gezamenlijke vloeroppervlakte van die ruimten niet meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning en de bijbehorende bouwwerken, en niet meer dan 45 m2;
  2. b. in de woning en de bijbehorendebouwwerken een bergruimte voor (brom)fietsen met een oppervlakte van ten minste 4 m2 aanwezig is en blijft;
  3. c. op de bij de woning behorende gronden parkeergelegenheid voor ten minste één personenauto aanwezig is of vóór de aanvang van het bedrijfsmatig gebruik wordt aangelegd;
  4. d. de bedrijfsactiviteiten niet mogen betreffen milieuvergunningplichtige of meldingsplichtige activiteiten, in de zin van de Wet Milieubeheer en/of andere milieuwetgeving;
  5. e. de bedrijfsactiviteiten geen onevenredig nadelige gevolgen hebben voor het milieu van de woonomgeving door milieuhinder en verkeers- en parkeeroverlast;
  6. f. de bedrijfsactiviteiten door hun aard en visuele aspecten, zoals reclame-uitingen, het woonkarakter van de buurt niet onevenredig aantasten;
  7. g. de bedrijfsactiviteiten geen detailhandel betreffen; en
  8. h. de bedrijfsactiviteiten geen afbreuk doen aan de woonfunctie in die zin dat de relatie tussen de bewoner(s) van de woning en de uitoefening daarin van de bedrijfsactiviteiten wordt verbroken.

Artikel 12 Algemene Aanduidingregels

Met een gebiedsaanduiding kan een bestemming van bijzondere regels worden voorzien, hetzij ter beperking van de gebruiksmogelijkheden, hetzij ter verruiming daarvan. Met het oog hierop kunnen aan een gebiedsaanduiding specifieke bouw- of gebruiksregels worden gekoppeld. Om belangen nader te kunnen afwegen kan een gebiedsaanduiding ook vergezeld gaan van een aanlegvergunningenstelsel of een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid.

  1. a. Geluidzone
  2. b. Zone luchtvaartverkeer
  3. c. Vrijwaringzone
  4. d. Veiligheidszone
  5. e. Milieuzone
  6. f. Wro-zone
  7. g. Reconstructiewetzone
  8. h. Overig

12.1 Milieuzone-stiltegebied

De voor milieuzone-stiltegebied aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van doeleinden ter bescherming en veiligstelling van het stiltegebied.

Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende (dubbel)bestemmingen.

Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels

13.1 Algemeen

Burgemeester en Wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan ten aanzien van:

  1. a. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken met een hoogte van ten hoogste 3.50 meter en met een inhoud van ten hoogste 50 m3 ten dienste van het openbaar nut, zoals:
    1. 1. wachthuisjes, telefooncellen, muurtjes en standbeelden;
    2. 2. transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes en andere nutsgebouwtjes, zulks met uitzondering van gasdrukregel- en gasdrukmeetstations;
  2. b. het in geringe mate aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bebouwingsgrens of een weg nader te bepalen, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan redelijk, gewenst en/of noodzakelijk is;
  3. c. het veranderen van de voorgeschreven maatvoeringen voor bouwwerken met ten hoogste 15%, indien in verband met ingekomen bouwplannen deze veranderingen noodzakelijk zijn.

13.2 Voorwaarde

Afwijking van het bepaalde in artikel 13.1 wordt niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 14 Algemene Procedureregels

Bij het verlenen van afwijking als bedoeld in:

- artikel 3.3;

- artikel 6.3;

- artikel 7.3;

dan wel het meewerken aan wijzigingsbevoegdheden ingevolge artikel 3.4 van deze regels wordt de volgende procedure in acht genomen:

  1. a. het voornemen van Burgemeester en Wethouders om toepassing te geven aan hierboven omschreven bevoegdheden, ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken ter inzage;
  2. b. de Burgemeester maakt de ter-inzage-legging vooraf in één of meer dag- of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze bekend;
  3. c. de bekendmaking houdt in de bevoegdheid voor belanghebbenden tot mondeling of schriftelijk naar voren brengen van hun zienswijzen c.q. doen blijken van hun bedenkingen bij Burgemeester en Wethouders gedurende de onder a genoemde termijn;
  4. d. Burgemeester en Wethouders nemen een met redenen omkleed besluit;
  5. e. Burgemeester en Wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht c.q. van hen bedenkingen hebben doen blijken hun besluit omtrent de toepassing van de ontheffings- of wijzigingsbevoegdheid mede;

Artikel 15 Overige Regels

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd, tenzij het betreft bouwwerken als bedoeld in artikel 2 van bijlage II van het besluit omgevingsrecht (vergunningvrije bouwwerken), nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de plaatsing van gebouwen, en
  2. b. de plaatsing en afmetingen van andere bouwwerken,

ter voorkoming van onevenredige aantasting van bouw- en gebruiksmogelijkheden, waaronder begrepen bezonning en belangen van verkeersafwikkeling en van verkeers- en sociale veiligheid, van aangrenzende gronden en bouwwerken

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. b. Eenmalig kan afgeweken worden van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  2. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

16.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 16.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 16.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Lid 16.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan , daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

16.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht ontheffing verlenen

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Herziening Buitengebied 2010

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

In 2009 is een pilottraject gestart op het gebied van ruimtelijke ordening waarbij wenselijke, relatief eenvoudige planologische ontwikkelingen die niet passen binnen het bestemmingsplan, via een herziening van het bestemmingplan een plaats kunnen krijgen. Onderhavig plan ziet op ontwikkelingen op diverse locaties binnen het buitengebied van Alphen aan den Rijn.

1.2 Plangebied

De locaties met planologische ontwikkelingen zijn in onderstaand figuur verbeeld en betreffen:

Hogedijk 11

Kortsteekterweg t.o. 11

Middelweg 11

Ridderbuurt 85

Rietveldsepad 4b

Zuideinde 20a

1.3 Geldende Bestemmingsplannen

Het thans geldende bestemmingsplan waarin de locaties van de initiatieven zijn gelegen, is het bestemmingsplan 'Buitengebied' uit 2001. Voor een gedeelte van dit plangebied wordt inmiddels een algehele herziening voorbereid in de vorm van het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost'. De initiatieven van het onderhavige plan lopen vooruit op dit bestemmingsplan. Voor deze werkwijze is gekozen om vertraging voor de realisatie van de initiatieven te voorkomen.

1.4 Opzet Van Het Plan

In hoofstuk 2 wordt aandacht besteed aan de relevante Europese en nationale beleidskaders. Hoofdstuk 3 vormt het zwaartepunt van onderhavige toelichting. In dit hoofdstuk wordt per ontwikkeling een toelichting gegeven op de ontwikkeling zelf, de relevante milieuaspecten, en de van toepassing zijnde beleidsstukken. In hoofdstuk 4 wordt kort de opbouw van planregels en planverbeelding uiteengezet. In hoofdstuk 5 worden de inspraakreacties behandeld.

Hoofdstuk 2 Europees En Nationaal Beleidskader

In dit hoofdstuk is het relevante Europese en Rijksbeleid ten aanzien van de ruimtelijke en functionele structuur opgenomen.

2.1 Europees Beleid

EG-vogelrichtlijn

In deze regeling uit 1979 is voorgeschreven dat de lidstaten van de Europese Unie enkele beschermende maatregelen moeten nemen:

  • Voor alle vogelsoorten moet er een gevarieerd leefgebied van voldoende omvang worden behouden of gerealiseerd;
  • Voor sommige vogelsoorten moeten de daarvoor geschikte gebieden worden aangewezen als vogelbeschermingszone. Welke gebieden dit betreft, is aangegeven in de IBA-lijst (IBA= Inventory of Bird Areas);
  • Een verbod vogels te vangen en eieren te rapen (behoudens uitzonderingen).

EG-habitatrichtlijn

Deze regeling uit 1992 heeft de opzet dat de lidstaten van de Europese Unie lijsten opstellen van in hun land gelegen gebieden die bescherming verdienen vanwege de daarin aanwezige natuurwaarden. Binnen deze gebieden is alleen bebouwing mogelijk als er geen schade voor de te beschermen natuur te verwachten is evenals er dringende reden van groot openbaar belang bestaat om een bepaald bouwplan te realiseren. Hiervoor moeten dan wel compenserende maatregelen worden genomen.

Verdrag van Malta

Implementatie van het Verdrag van Valetta (Malta) in de Nederlande Monumentenwet 1988 verplicht bodemverstoorders tot archeologisch vooronderzoek, waarna gemeente, provincie of het Rijk een beslissing neemt over wat er moet gebeuren met de aangetoonde archeologische waarden.

Europese Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water (EKRW) is in oktober 2000 vastgesteld door het Europees Parlement en de Europese Raad. Artikel 1a geeft de betekenis van de richtlijn aan:

"Doel van deze richtlijn is de vaststelling van een kader voor de bescherming van land, oppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater in de Gemeenschap, waarmee aquatische ecosystemen en, wat de waterbehoefetn ervan betreft, terristische ecosystemen en wetlands die rechtstreeks afhankelijk zijn van aquatische ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed, en beschermd en verbeterd worden."

De richtlijn biedt dus kaders voor het beschermen van de waterkwaliteit. Daarbij wordt van de lidstaten vereist dat zij het waterkwaliteitsniveau organiseren per stroomgebied. Voor de Alphense situatie betekent dit een indeling bij het stroomgebied van de Rijn. Binnen negen jaar na het inwerkingtreden van de richtlijn moet voor ieder internationaal stroomgebied een beheersplan zijn opgesteld.

2.2 Rijksbeleid

Nota Ruimte

Op 23 april 2004 is de Nota Ruimte en de Agenda Vitaal Platteland vastgesteld. Hierin is het nationaal ruimtelijk beleid voor de periode 2004 tot 2020 met een doorkijk naar 2030 op hoofdlijnen vastgelegd.

De Nota Ruimte moet een terugkeer naar het uitgangspunt van de Ruimtelijke Ordening betekenen. Het is een strategische Planologische Kernbeslissing op hoofdlijnen, inclusief een uitvoeringsagenda, met een duidelijk onderscheid naar wat des Rijks en wat voor anderen is. De Nota is gericht op ontwikkeling in plaats van ordening (ontwikkelingsplanologie), waarbij de internationale concurrentiepositie bepalend is. Onderscheid wordt gemaakt tussen ontwikkelingen van nationaal belang (de ruimtelijke hoofdstructuur) waar het Rijk aan zet is, en de basisgebieden waar het Rijk basisregels stelt en de invulling overlaat aan provincie en gemeente.

Nationaal Verkeers- en vervoersplan (NVVP)

De hoofddoelstelling van het NVVP is het aan een ieder bieden van een doelmatig, veilig en duurzaam functionerend verkeers- en vervoerssysteem, waarbij de kwaliteit voor de individuele gebruiker in een goede verhouding staat tot de kwaliteit voor de samenleving als geheel. Het belangrijkste doel uit deze hoofddoelstelling ligt in het streven naar vermindering van nadelige effecten van de mobiliteitsgroei. Er worden echter geen eisen meer gesteld aan de vervoerswijzekeuze en ook wordt de groei van het gemotoriseerde verkeer niet meer aan een maximum gebonden.

Belangrijkste kernpunten van het NVVP zijn:

  • Infrastructuur moet een drager worden van ruimtelijk-economische ontwikkelingen;
  • De rol van de markt in de infrastructuur moet nadrukkelijker aanwezig zijn;
  • De gebruiker van de infrastructuur betaalt;
  • Regio's betalen en beslissen nadrukkelijk mee; regio's krijgen hiervoor de beschikking over een apart mobiliteitsfonds.

Nationaal Milieubeleidsplan (2001)

Het Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP4) signaleert een groot aantal knelpunten waar nog niet kan worden voldaan aan de minimale milieukwaliteitcondities. Daarom krijgt het stedelijk gebied in het NMP4 extra aandacht. Het gaat om gezondsheidsrisico's door luchtvervuiling (NO2 en fijn stof), geluidhinder of te grote risico's op calamiteiten. Volgens het NMP4 staat de kwaliteit van de leefomgeving onder druk door een opeenstapeling van milieuproblemen, die onder andere veroorzaakt worden door de intensiteit van het verkeer, de ouderdom van de bewoning, de bedrijvigheid en de beperkte aanwezigheid van groen. Om de milieukwaliteit van de stad te vergroten moeten lawaai, lucht, bodem- en (grond)waterverontreiniging worden aangepakt.

Vierde Nota Waterhuishouding (1998)

De landelijke hoofdlijnen van het beleid op het gebied van de waterhuishouding zijn hierin aangegeven, waarbij integraal waterbeheer en de watersysteembenadering belangrijke uitgangspunten vormen. Er wordt gestreefd naar een veilig en bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen. Relevant in dit kader is het streven naar duurzaam stedelijk waterbeheer, vergroting van de waterberging van watersystemen en een goede afstemming van het water en het ruimtelijk ordeningsbeleid.

Kabinetsstandpunt Anders omgaan met water, waterbeleid in de 21e eeuw (2000)

Dit kabinetsstrandpunt, grotendeels gebaseerd op het Advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw, beschrijft de nieuwe aanpak van het waterbeheer, vooral in de thema's als veiligheid en wateroverlast. Belangrijk is het anticiperen op klimaatveranderingen in plaats van reageren en het voorkomen van afwenteling van knelpunten. Dit geschiedt door toepassing van de drietrapsstrategie:

  • eerst vasthouden;
  • dan bergen en
  • dan pas aan- en/of afvoeren van water.

Bij het creeren van meer ruimte voor water is combineren met andere functies gewenst en moet zoveel mogelijk worden aangesloten bij ruimtelijke ontwikkelingen.

2.3 Gemeentelijk Beleid

Duurzaamheid

De gemeente hanteert als uitgangspunt bij bouwprojecten de Regionale DuBoPlus Richtlijn 2008 als duurzaam bouwen-maatlat. De nagestreefde kwaliteit en duurzaamheid van het project dienen op basis van een overeenkomst tussen de gemeente en de ontwikkelaar geborgd te worden. Voor kleine bouwprojecten als het onderhavige bouwproject informeert de gemeente initiatienemers over duurzaam bouwen via het Infoblad Milieuvriendelijk bouwen en verbouwen:

  1. a. als het woningbouw betreft: Infoblad Milieuvriendelijk bouwen en verbouwen voor particulieren: zie www.mdwh.nl/dubo/particulieren;
  2. b. als het bedrijvigheid betreft: Infoblad Milieuvriendelijk bouwen en verbouwen voor ondernemers zie www.mdwh.nl/dubo

Hoofdstuk 3 Toelichting Per Ontwikkeling

In dit hoofdstuk wordt ten behoeve van iedere ontwikkeling apart aandacht besteed aan de beoogde ontwikkeling, de huidige planologische situatie, de relevante provinciale, regionale en gemeentelijke beleidsstukken ten aanzien van de ruimtelijke en de functionele structuur en milieu-aspecten.

3.1 Hogedijk 11

3.1.1 Beschrijving ontwikkeling, ontwikkeling en planologische situatie

3.1.2 Beleid

3.1.3 Stedenbouw en Landschap

Een uitbreiding van de erven in de breedte ligt in de Nieuwkoopse Polder meestal gevoelig omdat het doorzicht richting de polder vermindert. Uitbreiding in de diepte heeft over het algemeen de voorkeur. De boerderij Hogedijk 11 ligt echter vlak naast het sportcomplex van Aarlanderveen met o.a. voetbalvelden en parkeerterrein. Dit terrein is omzoomd door hoge bomen. De uitbreiding vindt plaats aan de zijde van de sportvelden. De openheid aan de andere zijden van de boerderij blijft gewaarborgd.


Momenteel is hier al geen sprake van openheid of doorzicht. In dit specifieke geval is er daarom geen bezwaar tegen een uitbreiding van de stal in de breedte. De uitbreiding betreft een verlenging van der stal. De stal wordt niet hoger en verandert niet qua vormgeving.

3.1.4 Milieu

3.1.5 Flora en fauna

Voor wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige beschermde soorten. Als hiervan sprake is, moet ontheffing worden aangevraagd. Onderhavig plan ziet op toename van bebouwing, waardoor flora en fauna verloren kunnen gaan. Echter, de bebouwing wordt gerealiseerd op een locatie die grotendeels al verhard is. Bovendien betreft het een agrarisch perceel met de nodige bedrijvigheid. De kans dat op deze locatie beschermde diersoorten voorkomen is uiterst gering. Daarom kan geconcludeerd worden dat het plan geen nadelige gevolgen heeft voor flora en fauna.

3.1.6 Archeologie

Ingevolge de Provinciale archeologische kaart rust op het perceel een lage archeologische verwachtingswaarde. Dit houdt in dat de kans op het aantreffen van archeologische waarden ter plaatse minimaal is. Bij de uitvoering van bodemwerkzaamheden rust op de aanvrager in algemene zin wel de plicht om de archeologische (toevals)vondsten te melden bij het bevoegd gezag. In het kader van voorliggend project is het uitvoeren van een inventariserend veldonderzoek in niet noodzakelijk.

3.1.7 Waterparagraaf

Oppervlaktewater

De bestemmingswijziging heeft nauwelijks invloed op het totaal van het afvoerend verhard oppervlak, omdat de locatie al grotendeels verhard is. Bovendien betreft de uitbreiding minder dan 500 m2. Daarom is op 27 april 2010 door het hoogheemraadschap een positieve watertoets afgegeven.

Riolering

Ter plaatse is een gescheiden (druk)rioolstelsel aanwezig. Vrijkomend huishoudelijk afvalwater zal via dit stelsel worden afgevoerd. De bestemmingswijziging heeft dan ook geen consequenties voor de kwalitatieve aspecten van de waterhuishouding.

3.1.8 Overige ruimtelijke aspecten

3.1.9 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

Dit project betreft een particulier initiatief. Het bouwplan wordt in eigen beheer uitgevoerd. Het plan is geen bouwplan als bedoeld in de Wro. Daarom is een exploitatieplan niet nodig.

De bewoners van omringende percelen hebben middels schriftelijke verklaringen aangegeven dat zij kunnen instemmen met het bouwinitiatief.

3.2 Kortsteekterweg T.o. 11

3.2.1 Beschrijving ontwikkeling, omgeving en planologische situatie

3.2.2 Beleid

3.2.3 Stedenbouw en Landschap

Door verwezenlijking van de plannen ontstaat extra doorzicht op de achtergelegen polder hetgeen een belangrijk voordeel is. Landschappelijke openheid is een van de belangrijkste waarden van dit poldergebied. De doorzichten staan onder druk vanwege toenemende bebouwing. De nieuwe woning is daarentegen op een open kavel geprojecteerd waardoor een deel van het hier aanwezige doorzicht verloren gaat. Doordat de huidige schuren vrij diep de polder in liggen is het zicht momenteel flink ingeperkt. Per saldo is er dus meer winst aan doorzicht dan verlies.

De huidige schuur van golfplaten is een storend element in het lint langs de Kortsteekterweg. Deze schuur zal verdwijnen en plaats maken voor openheid. De huidige bedrijfsbebouwing heeft geen cultuurhistorische waarde.

Gekozen wordt voor een woning met een goothoogte van ca. 3 meter in traditionele bouwstijl (rode baksteen met evt. gestucte plint, eenvoudige symmetrische gevelindeling). Een steile kap met een pannendak, zonder onderbrekingen past hier het beste bij. De inhoud van de woning bedraagt maximaal 650 m3 inclusief opstallen. De bestande opstallen op het perceel worden daarbij niet meegeteld.

De woning komt op maximaal 30 meter uit de kant van de Kortsteekterweg en minimaal 10 meter van de slootkant. De woning volgt de lengterichting van het perceel, waarbij de nokrichting haaks op de weg is geprojecteerd, en de entree aan de zijkant. De woning moet een voorname uitstraling krijgen, passend binnen de omringende agrarische bebouwing. Een heldere en eenvoudige hoofdvorm is gewenst, geen samengesteld volume.

3.2.4 Milieu

3.2.5 Flora en fauna

Voor wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige beschermde soorten. Als hiervan sprake is, moet ontheffing worden aangevraagd.

De woning zal worden gebouwd op bestaand grasland, welke momenteel wordt benut voor beweiding met schapen en paarden. In ruil hiervoor wordt een aanzienlijk groter perceel welke nog bebouwd is met bedrijfsgebouwen gesloopt. Deze gronden zullen weer worden ingezaaid met gras en gebruikt worden ten behoeve van de beweiding met schapen. Per saldo is er dus geen sprake van aantasting van flora en fauna.

Daarnaast worden de overige percelen cultuurgrond deels benut ten behoeve van particulier natuurbeheer in de vorm van uitgestelde maaidata en het zoeken naar vogelnesten. Hiermee wordt beoogt een maximale inspanning te leveren voor zowel het agrarisch gebruik door beweiding met schapen als de realisatie van natuurdoelstellingen.

3.2.6 Archeologie

Ingevolge de Provinciale archeologische kaart rust op het perceel een hoge archeologische verwachtingswaarde. Daarom zijn door SOB Research onderzoeken uitgevoerd: een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek. Op basis van het verwachtingsmodel kan worden ingeschat dat binnen het onderzoeksgebied archeologische sporen uit de Bronstijd tot en met de Late Middeleeuwen B kunnen worden aangetroffen. De kans op sporen uit de Romeinse tijd wordt niet hoog ingeschat. Het onderzoeksgebied is in ieder geval vanaf het begin van de 18e eeuw onbebouwd geweest. Tijdens het booronderzoek zijn intacte profielen aangetroffen. Op basis van de planvorming kan echter worden aangenomen dat het te verstoren oppervlak klein is. Daarom is geen archeologisch vervolgonderzoek benodigd.

Bij de uitvoering van bodemwerkzaamheden rust op de aanvrager wel de plicht om de archeologische (toevals)vondsten te melden bij het bevoegd gezag.

3.2.7 Waterparagraaf

Oppervlaktewater

De bouw van de woning aan de Kortsteekterweg tegen over huisnummer 11 maakt deel uit van een regeling in het kader van 'ruimte voor ruimte'. Hierbij wordt voor een totaal van ca 900 m2aan opstallen en voorzieningen gesaneerd. Hiervoor in de plaats komt een woonhuis met bijgebouwen met een totaal oppervlak van maximaal 250 m2.

De hoeveelheid afvoerend verhard oppervlak neemt hierdoor af, wat een positief effect heeft op het kwantitatieve waterbeheer.

Riolering

Het vrijkomende huishoudelijke afvalwater zal worden afgevoerd via het ter plaatse aanwezige (druk)rioolstelsel zodat er geen vuilemissie op oppervlaktewater plaats vindt en de waterkwaliteit dus niet nadelig wordt beïnvloed.

3.2.8 Overige ruimtelijke aspecten

3.2.9 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

Dit project betreft een particulier initiatief. Het bouwplan wordt in eigen beheer uitgevoerd. Daarnaast wordt met de gemeente een anterieure overeenkomst gesloten om de kosten voor de bestemmingswijziging te kunnen dekken. Daarmee zijn de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd en is een exploitatieplan niet nodig.

De invloed van het plan voor de omwonenden is per saldo positief te noemen. Veel bezwaren zijn niet te verwachten. Slechts de woning gelegen aan de Kortsteekterweg 30 zal direct beïnvloed worden door het plan, omdat de bebouwing dichterbij komt dan de huidige bebouwing. Deze woning is echter wat uitzicht betreft niet gericht op deze zijde waardoor de invloed minimaal is.

Voor het overige is te verwachten dat de plannen positief zullen worden ervaren. De openheid van de polder wordt immers bevorderd, tevens zal de verkeersdruk op de Kortsteekterweg afnemen en ten slotte wordt er door het plaatsen van een bord een bijdrage geleverd een het cultuurhistorisch besef van deze omgeving.

3.3 Middelweg 11

3.3.1 Beschrijving ontwikkeling, omgeving en planologische situatie

3.3.2 Beleid

3.3.3 Stedenbouw en Landschap

Het gebiedje blijkt zeer rijk aan verschillende soorten insecten. Een insectentuin kan een unieke bijdrage leveren aan het werkveld van de KNNV. Het terrein wordt ook beperkt opengesteld voor de KNNV, waarmee men wil samenwerken. De Landelijke Insecten Werkgroep zal helpen bij het inventariseren van de verschillende soorten en en het leiden van excursie's door de tuin.

Verder worden er webcams geinstalleerd zodat een breder publiek van een afstand kan zien wat er allemaal gebeurt.

De groep insecten is groot en divers maar niet altijd even geliefd. Meer bekendheid over de functie van insecten laat zien dat er heel veel onbekende maar zeer nuttige beestjes leven in de tuin die heel belangrijk zijn voor het ecologisch evenwicht. Specifieke aandacht wordt gegeven aan o.a. bijensoorten en vlindersoorten.

Om het terrein aantrekkelijker te maken voor de verschillende soorten insecten is een hoofdopzet gemaakt met zowel eenvoudige als wat minder eenvoudige ingrepen. Het gaat o.a. om:

-Aanplant van planten en bomen met stuifmeel en nectar;

-Ontwikkeling van een ruig weide type met veldbloemen;

-Opstellen van een maai- en beheerplan;

-Inrichten van plekken om te schuilen door het stapelen van boomstammetjes;

-Maken van insectenkastjes;

-Graven van een vijver met moeraszone.

Het plan is om de tuin in te richten als voorbeeldtuin voor het aantrekken van insecten en de veldschuur aan te kleden als insectenhotel. De wanden van de nieuwe veldschuur zullen worden ingericht met winterverblijven voor vlinders aan de oostzijde, nestkasten voor vleermuizen aan de noordzijde en broedkastjes voor o.a. bijen aan de oost- en zuidzijde.

De nieuwe schuur is een prijswinnend ontwerp met een bijzondere vormgeving die goed in de omgeving past. Landschappelijk verandert er weinig. De bebouwing achter op het terrein wordt verwijderd en dichter bij de Middelweg teruggebracht. Dat is een gewenste ontwikkeling. Darnaast sluit de beoogde recreatieve natuurfunctie uitstekend aan bij de directe landschappelijke omgeving.

3.3.4 Milieu

3.3.5 Flora en fauna

Voor wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige beschermde soorten. Als hiervan sprake is, moet ontheffing worden aangevraagd.

Door het bureau E.C.O.logisch is in augustus/september 2010 een quickscan uitgevoerd. Uit de conclusie van deze quickscan blijkt dat het niet noodzakelijk is ontheffing aan te vragen voor middels Flora- en faunawet beschermde soorten. Ingeval er in de toekomst heiwerken plaatsvinden of er ingrepen gedaan worden aan aanwezige waterpartijen en hun oevers, wordt aanvullend onderzoek aanbevolen.

In de nieuwe bebouwing zijn verblijfplaatsen voor vleermuizen gepland. Het strekt tot de aanbevelingen op diverse locaties aan het pand verblijfplaatsen aan te bieden met verschillende grootte en functie.

3.3.6 Archeologie

Ingevolge de Provinciale archeologische kaart rust op het perceel een redelijk kans op archeologische sporen. Omdat het slechts om een zeer gering bouwoppervlak gaat is een verkennend bodemonderzoek niet noodzakelijk. Bij de uitvoering van bodemwerkzaamheden rust op de aanvrager in algemene zin wel de plicht om de archeologische (toevals)vondsten te melden bij het bevoegd gezag.

3.3.7 Waterparagraaf

Oppervlaktewater

Het plan voorziet in de sloop van een drietal schuren en in de plaats daarvan de bouw van één veldstal. Omdat hierdoor het totaal aan verhard afvoerend oppervlak licht afneemt heeft dit een positief effect op de waterkwantiteit.

Riolering

Het vrijkomende huishoudelijke afvalwater zal worden afgevoerd via het ter plaatse aanwezige (druk)rioolstelsel zodat er geen vuilemissie op oppervlaktewater plaats vindt en de waterkwaliteit dus niet nadelig wordt beïnvloed.

3.3.8 Overige ruimtelijke aspecten

3.3.9 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

Dit project betreft een particulier initiatief. Het bouwplan wordt in eigen beheer uitgevoerd. Er zijn geen gemeentelijke kosten mee gemoeid, anders dan de plankosten. De plankosten zijn ondervangen in de geheven leges. Daarmee zijn de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd en is een exploitatieplan niet nodig.

Verwacht kan worden dat het plan leidt tot kwaliteitswinst waardoor het plan met brede instemming zal worden ontvangen.

3.4 Ridderbuurt 85

3.4.1 Beschrijving ontwikkeling, omgeving en planologische situatie

3.4.2 Beleid

3.4.3 Stedenbouw en Landschap

Ridderbuurt 85 is een moderne rietgedekte woning, die qua bouwvorm weinig verwantschap heeft met de oorspronkelijke boerderij. Bij de woning hoort wel een schuur, maar de voormalige stallen bevinden zich op enige afstand van de woning.

De woning is reeds geruime tijd op deze locatie aanwezig. In die zin doet zij noch stedenbouwkundig noch landschappelijk afbreuk aan de omgeving.

3.4.4 Milieu

3.4.5 Flora en fauna

Voor wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige beschermde soorten. Als hiervan sprake is, moet ontheffing worden aangevraagd.

Door de nieuwe planologische situatie verandert er feitelijk niets. Het plan heeft dan ook geen gevolgen voor flora en fauna.

3.4.6 Archeologie

Ingevolge de Provinciale archeologische kaart rust op het perceel geen tot weinig kans op archeologische sporen. Afgezien daarvan verandert er door de nieuwe planologische situatie feitelijk niets. Het plan heeft dan ook geen gevolgen voor archeologie.

3.4.7 Waterparagraaf

Oppervlaktewater

De bestemmingswijziging heeft geen invloed op het totaal van het afvoerend verhard oppervlak. Ook heeft de wijziging geen invloed op de kwaliteit van afstromend hemelwater. De bestemmingswijziging heeft dan ook geen consequenties voor de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de waterhuishouding:

Riolering

Ter plaatse is een gescheiden (druk)rioolstelsel aanwezig. Vrijkomend huishoudelijk afvalwater zal via dit stelsel worden afgevoerd. De bestemmingswijziging heeft dan ook geen consequenties voor de kwalitatieve aspecten van de waterhuishouding.

3.4.8 Overige ruimtelijke aspecten

3.4.9 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

Dit project betreft een particulier initiatief. Het bouwplan wordt in eigen beheer uitgevoerd. Het plan is geen bouwplan als bedoeld in de Wro. Daarom is een exploitatieplan niet nodig.

De feitelijke situatie verandert niet door dit plan; het betrokken pand is reeds langer in gebruik als burgerwoning. Er zijn dan ook geen bezwaren uit de omgeving te verwachten.

3.5 Rietveldsepad 4b

3.5.1 Beschrijving ontwikkeling, omgeving en planologische situatie

3.5.2 Beleid

3.5.3 Stedenbouw en Landschap

De sanitaire unit wordt in het midden van het kampeerveld gesitueerd ter zijde van het pad. Op deze plek bevindt zich nu een verhard parkeerterreintje. De sanitaire unit wordt ingeplant met gebiedseigen beplanting en valt dus niet erg op. Overigens is de vormgeving van de unit passend en rustig.

De eigenaren willen graag een camping in een natuurlijke en waterrijke omgeving, passend bij het polderlandschap. Daarom hebben zij in 2008 een aantal vijvers met natuurlijke overs laten aanbrengen naast het kampeerveld. Dit heeft natuurwaarde en biedt een educatieve en natuurlijke mogeving voor de kampeerders. De camping past wat dit betreft uitstekend in het landschap.

In ruimtelijk opzicht past een natuurlijk ingebedde camping goed in het weidse polderlandschap. De landschappelijke inpassing geschiedt bewust met gebiedseigen beplanting en water.

3.5.4 Milieu

3.5.5 Flora en fauna

Voor wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige beschermde soorten. Als hiervan sprake is, moet ontheffing worden aangevraagd.

Op het campingterrein komen voor zover bekend geen beschermde flora en/of fauna voor. Afgezien daarvan is de locatie waar de toiletunit wordt gerealiseerd op dit moment in gebruik als parkeerterrein. Op deze locatie zijn dus geen mogelijkheden voor flora en fauna om zich te ontwikkelen.

3.5.6 Archeologie

Ingevolge de Provinciale archeologische kaart rust op het perceel een lage archeologische verwachtingswaarde. Dit houdt in dat de kans op het aantreffen van archeologische waarden ter plaatse minimaal is. Volgens de gemeentelijke archeologische inventarisatie, rust wel op een deel van het perceel archeologische waarde. Dit betreft echter een klein deel van het perceel.

In mei 2008 is een archeologisch onderzoek uitgevoerd op het terrein van de camping. Duidelijke aanwijzingen voor de aanwezigheid van crevasses zijn niet waargenomen. Aangezien er geen crevasse-afzetting aanwezig is, geldt een lage archeologische verwachting voor het hele plangebied. Tijdens het booronderzoek zijn geen indicatoren aangetroffen die wijzen op archeologische sporen in de bodem. Een aanvullend archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Wat betreft de archeologie is er geen belemmering om het terrein vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling.

Bij de uitvoering van bodemwerkzaamheden rust op de aanvrager in algemene zin wel de plicht om de archeologische (toevals)vondsten te melden bij het bevoegd gezag.

3.5.7 Waterparagraaf

Oppervlaktewater

Gezien het relatief kleine oppervlak (ca 50 m2) van de te bouwen sanitairunit is de kwantitatieve invloed op het oppervlaktewater verwaarloosbaar.

Riolering

Het vrijkomende huishoudelijke afvalwater zal worden afgevoerd via het ter plaatse aanwezige (druk)rioolstelsel zodat er geen vuilemissie op oppervlaktewater plaats vindt en de waterkwaliteit dus niet nadelig wordt beïnvloed.

3.5.8 Overige ruimtelijke aspecten

3.5.9 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

Dit project betreft een particulier initiatief. Het bouwplan wordt in eigen beheer uitgevoerd. Het plan is geen bouwplan als bedoeld in de Wro. Daarom is een exploitatieplan niet nodig.

Doordat het plan bijdraagt aan natuureducatie en mogelijkheden creert voor mensen met een beperking, bevordert het Alphen aan den Rijn en het Groene Hart. Er zijn dan ook geen bezwaren uit de omgeving te verwachten.

3.6 Zuideinde 20a

3.6.1 Beschrijving ontwikkeling, omgeving en planologische situatie

3.6.2 Beleid

3.6.3 Stedenbouw en Landschap

Op het perceel wordt bebouwing toegevoegd doordat er een woning wordt gebouwd. Daar staat echter tegenover dat er veel meer bedrijfsbebouwing verdwijnt, waardoor het doorzicht naar het achterland verbetert. Door de stallen tussen de (voormalige) bedrijfswoningen te slopen wordt de ruimtelijke kwaliteit rondom de beide burgerwoningen duidelijk vergroot. De nieuwe situatie sluit beter aan bij het karakter van dit deel van de lintbebouwing. Het maken van een breed doorzicht naar de polder is een verbetering voor de landschappelijke beleving op de overgang van dorp naar meer open lint. Anderzijds wordt een volledig open kavel bebouwd en bereikbaar gemaakt met een brug. Het dijkje wordt van een gedeelte bebouwing ontdaan wat ook een voordeel is.

De keuze om de nieuwe woning niet op dezelfde plaats terug te bouwen is gebaseerd op het landschappelijk beeld van het Zuideinde. Het beeld van de bebouwde kom wordt gevormd door de dichtheid van de bebouwing. Op ieder perceel is bebouwing aanwezig. Het beeld van het Zuideinde in het buitengebied bestaat uit verspreid voorkomende bebouwing. Verdichting vindt hier slechts plaats ter plaatse van de agrarische bebouwing. Door de ondiepe bouwpercelen staan de stallen veelal naast de (bedrijfs)woningen. Door de nieuwe woning niet op dezelfde plaats terug te bouwen blijft het beeld van verspreid voorkomende (woon) bebouwing in het buitengebied behouden. Bijkomend voordeel is dat de nieuwe burgerwoning en het nieuwe onderkomen geen hinder van elkaar ondervinden.

De aanvrager blijft eigenaar van circa 20 ha. grasland waarop schapen of jongvee grazen. Hiervoor is een onderkomen noodzakelijk. Onderhoud van het weidelandschap door begrazing is noodzakelijk en men ziet graag schapen en koeien in de weide lopen. De karaktersitieke voorgevel van de te handhaven veestal is passend in de huidige lintbebouwing. Nagenoeg alle bijgebouwen van de oude boerderij Zuideinde 20 vervallen dan en er ontstaat een zicht in zuidelijke richting, waarbij ook een van de molens van de molenviergang in de zichtlijn komt.

3.6.4 Milieu

3.6.5 Flora en Fauna

Voor wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige beschermde soorten. Als hiervan sprake is, moet ontheffing worden aangevraagd.

Ten behoeve van de planvorming van voorliggend bestemmingsplan is er in mei 2008 een quick scan in het kader van de Flora- en faunawet uitgevoerd door ecologisch onderzoeks- en adviesbureau Van der Goes en de Groot. Op grond van de bevindingen is vervolgonderzoek naar beschermde soorten noodzakelijk indien werkzaamheden aan waters en oevers worden verricht. Het plan voorziet niet in werkzaamheden aan waters en oevers.

3.6.6 Archeologie

Ingevolge de Provinciale archeologische kaart rust op het perceel een lage archeologische verwachtingswaarde. Dit houdt in dat de kans op het aantreffen van archeologische waarden ter plaatse minimaal is. Bij de uitvoering van bodemwerkzaamheden rust op de aanvrager in algemene zin wel de plicht om de archeologische (toevals)vondsten te melden bij het bevoegd gezag.

In het kader van voorliggend project is het uitvoeren van een inventariserend veldonderzoek in principe niet noodzakelijk. Omdat volgens de gemeentelijk archeologische inventarisatie wel archeologische waarden aanwezig kunnen zijn, heeft in juni 2008 een verkennend onderzoek plaats gevonden. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat er geen hoge archeologische waarden in het plangebied aanwezig zijn.

3.6.7 Waterparagraaf

Oppervlaktewater

De uitbreiding beslaat minder dan 500 m2. Bovendien verdwijnt er meer dan 1000m2 aan verharding. Daarom is door het hoogheemraadschap een positieve watertoets afgegeven.

Riolering

Ter plaatse is een gescheiden (druk)rioolstelsel aanwezig. Vrijkomend huishoudelijk afvalwater zal via dit stelsel worden afgevoerd. De bestemmingswijziging heeft dan ook geen consequenties voor de kwalitatieve aspecten van de waterhuishouding.

3.6.8 Overige ruimtelijke aspecten

3.6.9 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

Dit project betreft een particulier initiatief. Het bouwplan wordt in eigen beheer uitgevoerd. Een door de aanvrager op 9 juli 2008 ondertekend verhaalscontract planschadevergoeding is ontvangen. Er zijn geen gemeentelijke kosten mee gemoeid, anders dan de plankosten. De plankosten zijn ondervangen in de geheven leges. Daarmee zijn de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd en is een exploitatieplan niet nodig.

De bewoners van omringende percelen hebben aangegeven dat zij kunnen instemmen met het bouwinitiatief. De voormalige agrarische bebouwing zal worden gesloopt en hier van zal ongeveer 10% worden herbouwd, waardoor 90% weer groen gemaakt zal worden. De aanvrager verwacht dan ook dat dit zal leiden tot kwaliteitswinst waardoor het plan met brede instemming zal worden ontvangen.

Hoofdstuk 4 Juridische En Bestuurlijke Aspecten

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planvoorschriften. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.

4.1 Systematiek

Het is zaak om voor de bestaande en toekomstige bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen die zo veel mogelijk ruimte biedt voor de verandering en aanpassing aan veranderende behoeften en wensen. Het plan dient met andere woorden flexibel en doelmatig te zijn en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover, dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die mogelijk schadelijk zijn voor anderen danwel andere waarden die van belang zijn voor dit gebied . Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.

In het plan heeft een en ander geleid tot de volgende principe-opzet:

  • Aan de gebruiker van gronden en opstallen worden zo veel mogelijk vrijheden gegeven om het aangevraagde initiatief uit te voeren. Deze vrijheden worden zonder beperking als recht in het plan geformuleerd.
  • Indien in gevallen een mogelijke beschadiging van de belangen van andere gebruikers wordt verwacht, geeft het plan als recht iets beperktere mogelijkheden. Het plan biedt in zo'n geval wel verruimde mogelijkheden, maar deze zijn voorwaardelijk in het plan opgenomen, in de vorm van een ontheffingsbevoegdheid.
  • Voor zwaardere gevallen wordt gebruik gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid. In dit soort situaties is het niet goed mogelijk om vooraf te bepalen onder welke voorwaarden en in welke situatie deze extra mogelijkheid zal kunnen worden toegekend dan wel de extra beperking noodzakelijk zal zijn.

4.2 Opbouw Van De Regels

De regels zijn opgedeeld in vier hoofdstukken met een of meer artikelen:

Hoofdstuk 1: 'Inleidende regels' bevat de begripsbepalingen (artikel 1) en een beapling over de wijze van meten (artikel 2). De begripsbepalingen zijn in alfabetische volgorde opgesomd en dienen als referentiekader voor de overige regels.

Hoofdstuk 2: 'Bestemmingsregels' bevat de bestemmingen. Elk artikel heeft een vaste opbouw. Eerst wordt een bestemmingsomschrijving gegeven, vervolgens de bouwregels, eventuele nadere eisen en eventuele mogelijkheden voor ontheffing van de bouwregels danwel gebruiksregels.

Hoofdstuk 3: 'Algemene regels' bevat regels die algemeen gelden en die vanwege de algemeenheid gegroepeerd zijn.

Hoofdstuk vier: 'Overgangs- en slotregels' omvat de overgangsbepalingen van het bestemmingsplan. Deze zijn opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening 2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan.

4.3 Wijze Van Toetsen

De regels en verbeelding zijn bedoeld als instrument om te bepalen of gebruik in ruime zin van de gronden en opstallen in overeenstemming is met het ruimtelijk beleid dat voor een gebied geldt. Wanneer bijvoorbeeld een aanvraag voor functiewijziging of het uitbreiden van de bestaande bebouwing wordt ingediend, moet deze getoetst worden aan het bestemmingsplan.

Indien een aanvraag binnenkomt dient:

  1. 1. In eerste instantie op de verbeelding te worden gekeken waar de betreffende locatie ligt. Hierbij zijn dus van belang de toegekende bestemmingen de eventuele andere aanduidingen die op deze gronden van toepassing zijn;
  2. 2. Vervolgens in de regels onder de doeleindenomschrijving van de geldende bestemming te worden nagegaan of de situatie in overeenstemming is met deze doeleindenomschrijving;
  3. 3. Indien dit het geval is vervolgens met betrekking tot:
    1. a. bebouwing te kijken naar de bebouwingsregels;
    2. b. werken en werkzaamheden te kijken naar de aanlegregels;
    3. c. gebruik te kijken naar de gebruiksbepalingen.
  4. 4. Indien strijdigheid aanwezig is, vervolgens in de respectievelijke ontheffingsbevoegdheden danwel in de wijzigingsbevoegdheden te worden nagegaan of in een uitzondering is voorzien. Bij het toepassen van deze bevoegdheden dient aan de daar opgenomen specifieke voorwaarden te worden voldaan.

Hoofdstuk 5 Inspraak En Vooroverleg

Over het voorontwerp van dit plantype wordt, overeenkomst de gemeentelijke Inspraakverordening, gelegenheid tot inspraak geboden.

5.1 Vooroverleg

In het kader van artikel 3.1 van de Wro is het voorontwerpbestemmingsplan voor vooroverleg voorgelegd aan de volgende instanties:

- Provincie Zuid-Holland;

- Inspectie VROM;

- Rijkswaterstaat;

- Hoogheemraadschap van Rijnland.

Geen van genoemde instanties heeft aanleiding gezien tot het maken van opmerkingen naar aanleiding van het voorontwerp.

5.2 Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft in de periode van 23 september 2010 t/m 3 november 2010 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is eenieder in de gelegenheid geweest een inspraakreactie te geven. Van deze gelegenheid heeft een drietal mensen gebruik gemaakt.

1. Mevr. mr. C.J.A. Boere, namens de heer Kempen, wonende aan het Zuideinde 22

2. De heer N. Kempenaar, wonende aan het Zuideinde 20A

3. De heer C.J. Kempenaar, wonende aan het Zuideinde 20

De inspraakreacties zijn samengevat onder het kopje Inspraakreactie. De reactie van de gemeente op de zienswijzen is weergegeven onder het kopje Commentaar.

Inspraakreactie 1

Omdat de suggestie gewekt wordt dat de intensieve veehouderij aan Zuideinde 22 een nieuwe situatie betreft, terwijl het om legalisatie van een bestaande situatie gaat, worden enkele tekstvoorstellen met betrekking tot hoofdstukken 3.6 en 3.7 van de plantoelichting gedaan.

Commentaar

De tekstvoorstellen zijn alle, zij het niet in alle gevallen letterlijk, overgenomen. Over de redactie van de nieuwe teksten is mondeling overleg gevoerd met de opsteller van de inspraakreactie.

Inspraakreactie 2

Bestemming van het hele perceel Zuideinde 22 is vanuit milieutechnische aspecten niet mogelijk.

Commentaar

Erkend wordt dat niet op het hele perceel gebouwen ten dienste van intensieve veehouderij gebouwd kunnen worden, omdat dan strijdigheid met milieuwetgeving optreedt. Omdat door het bouwen van een gebouw de inrichting verandert, is te allen tijde een milieuvergunning benodigd. Deze zal niet verleend kunnen worden indien nieuwe gebouwen binnen een straal van 70m meter van gevoelige bestemmingen gebouwd worden.

Daarnaast is in de regels behorende bij dit bestemmingsplan in de artikelen 3.1 onder f en 3.2 onder c bepaald dat ten dienste van de bestemming intensieve veehouderij alleen gebouwd mag worden indien voldaan wordt aan milieuregelgeving en indien de afstand tot gevoelige bestemmingen minimaal 70 meter bedraagt.

Daarmee zijn belangen van omwonenden voldoende beschermd.

Inspraakreactie 3

Bestemming van het hele perceel Zuideinde 22 is vanuit milieutechnische aspecten niet mogelijk.

Commentaar

Zie commentaar onder inspraakreactie 2.

Bijlage 1 Bodem Kortsteekterweg

Bijlage 1 Bodem Kortsteekterweg

Bijlage 2 Archeologie Kortsteekterweg

Bijlage 2 Archeologie Kortsteekterweg

Bijlage 3 Flora&fauna Middelweg

Bijlage 3 Flora&Fauna Middelweg

Bijlage 4 Archeologie Rietveldsepad

Bijlage 4 Archeologie Rietveldsepad

Bijlage 5 Archeologie Zuideinde 20a

Bijlage 5 Archeologie Zuideinde 20A