KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 5 Water
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Stedenbouwkundige Visie
2.1 Locatie
2.2 Stedenbouwkundige Randvoorwaarden
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Andere Planologische Aspecten
4.1 Bedrijvigheid
4.2 Bodem
4.3 Geluid
4.4 Mer En/of M.e.r.-beoordeling
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Duurzaamheid
4.8 Archeologie
4.9 Ecologie/natuurbescherming
4.10 Waterparagraaf
4.11 Niet Gesprongen Explosieven
4.12 Parkeren
Hoofdstuk 5 Juridische En Bestuurlijke Aspecten
5.1 Algemeen
5.2 Verbeelding
5.3 Opbouw Van De Regels
5.4 Wijze Van Toetsen
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Exploitatieverplichting
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
7.2 Zienswijzen
Bijlagen
Bijlage 1 Historisch Vooronderzoek Bodem
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Stemgeluid En Brandweer
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 4 Qra Gastransportleiding
Bijlage 5 Advies Gastransportleiding 2017
Bijlage 6 Advies Gastransportleiding 2018
Bijlage 7 Archeologisch Vooronderzoek
Bijlage 8 Quick Scan Ecologie
Bijlage 9 Aerius Stikstofberekening
Bijlage 10 Notitie Niet Gesprongen Explosieven
Bijlage 11 Geanonimiseerde Zienswijzen
Bijlage 12 Nota Van Beantwoording Zienswijzen

Multifunctionele Accommodatie, Zwammerdam

Bestemmingsplan - Gemeente Alphen aan den Rijn

Vastgesteld op 07-07-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In dit plan wordt verstaan onder:

1.1 plan:

Het bestemmingsplan Multifunctionele Accommodatie, Zwammerdam met identificatienummer NL.IMRO.0484.ZDmfazwammerdam-VA02 van de gemeente Alphen aan den Rijn.

1.2 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan- en uitbouw:

Een bijbehorend bouwwerk dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Hieronder worden ook verstaan aangebouwde bijgebouwen.

1.4 aanduiding:

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 archeologisch onderzoek:

Onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingvergunning beschikt.

1.7 archeologische deskundige:

Een deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties.

1.8 archeologische waarde:

De aan een gebied toegekende waarde in verband met de (mogelijk) in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.9 bebouwing:

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.10 bedrijfsvloeroppervlak:

De totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.11 beperkt kwetsbaar object:

  1. a. woningen, kantoorgebouwen, hotels, restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen, voor zover deze objecten niet tot de categorie kwetsbare objecten behoren;
  2. b. sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet tot de categorie kwetsbare objecten behoren;
  3. c. sporthallen, zwembaden, speeltuinen.

1.12 bestaand gebruik:

Het op het tijdstip van het in werking treden van het plan aanwezige gebruik.

1.13 bestaande bebouwing:

Bouwwerken, die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan zijn of worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of Omgevingswet.

1.14 bestemmingsgrens:

De grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak:

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bevi inrichting:

Een inrichting zoals bedoeld in artikel 2 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.17 bijgebouw:

Een vrijstaand niet voor bewoning bestemd bijbehorend bouwwerk dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, zoals een garage, huishoudelijke bergruimte of hobbyruimte en niet direct toegankelijk is vanuit het hoofdgebouw.

1.18 bouwen:

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.19 bouwgrens:

De grens van een bouwvlak.

1.20 bouwlaag/woonlaag:

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kap.

1.21 bouwperceel:

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 bouwperceelgrens:

De grens van een bouwperceel.

1.23 bouwvlak:

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.24 bouwwerk:

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.25 clubgebouw:

Een niet voor bewoning bestemd gebouw bedoeld voor bijeenkomsten en opslagruimten in het kader van hobby en sport en daar aan ondergeschikte nevenactiviteiten.

1.26 cultuurhistorische waarde:

De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en gaafheid.

1.27 erf:

Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en de bestemming die inrichting niet verbiedt.

1.28 gebouw:

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.29 groepsrisico:

Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste, 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

1.30 hoofdgebouw:

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.31 horeca I:

Restaurant: een horecabedrijf waarin in dat bedrijf bereide volledige maaltijden, alsmede alcoholhoudende dranken (uitsluitend in combinatie met die maaltijden worden verstrekt voor gebruik ter plaatse. Een volwaardige keuken dient daarbij aanwezig te zijn.

1.32 horeca II:

Eetcafé: een horecabedrijf, waarin complete maaltijden worden bereid en verstrekt, al dan niet in combinatie met het verstrekken van alcoholhoudende dranken, al dan niet voor gebruik ter plaatse;

Café (I): een horecabedrijf waarin alcoholvrije en alcoholhoudende dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse en waar de ten gehore gebrachte muziek een geluidsniveau van 80dB(A) niet overschrijdt.

1.33 horeca III:

Café (II) : een horecabedrijf waarin alcoholvrije en alcoholhoudende dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse en waar de ten gehore gebrachte muziek een geluidsniveau van 80 dB(A) overschrijdt;

Dancing/discotheek: een horecabedrijf, waarin alcoholhoudende en alcoholvrije dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse, maar waarin het gelegenheid geven tot dansen voorop staat.

1.34 horeca:

Het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccomodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, waaronder bed&breakfast, discotheek, feestzaal en partyboerderij.

1.35 invloedsgebied:

Gebied waarin volgens door Onze Minister bij ministeriele regeling op grond van artikel 15, eerste lid, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen te stellen regels personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico.

1.36 kwetsbaar object:

a. woningen, voor zover zij niet als beperkt kwetsbaar object zijn aan te merken;

b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:

1°. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;

2°. scholen, of

3°. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;

c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:

1°. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object, of

2°. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en

d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.

1.37 maatschappelijke voorzieningen:

Voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, sport, onderwijs, openbare orde en veiligheid, brandweerkazerne en daarmee gelijk te stellen sectoren.

1.38 nevenactiviteit:

activiteiten die ruimtelijk in aard en omvang ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie, en die ten dienste staan van en/of onlosmakelijk verbonden zijn met de hoofdfunctie ter plekke

1.39 nutsvoorzieningen:

Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.

1.40 omgevingsvergunning:

Omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1. en 2.2. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.41 ondersteunende horeca:

van ondersteunende horeca wordt gesproken indien gasten in een inrichting die geen hoofdbestemming horeca heeft (kleine) etenswaren en/of dranken kunnen consumeren en zij daarvoor moeten betalen. De horeca wordt aangeboden ter ondersteuning van een andere activiteit op het bedrijf of van de agrarische activiteit als hoofdfunctie

1.42 oorspronkelijke bebouwing, oppervlakte, goothoogte, hoogte of inhoud:

De bebouwing, oppervlakte, goothoogte, hoogte en inhoud, zoals die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of rechtens mag bestaan.

1.43 openbaar toegankelijk gebied:

Weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.44 overig bouwwerk:

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.45 overkapping:

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand.

1.46 pand:

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.47 peil

  1. a. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. in overige gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte maaiveld.

1.48 plaatsgebonden risico:

Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

1.49 risicovolle activiteit:

Een activiteit die, in geval van een incident of calamiteit, een gevaar voor de omgeving kan zijn.

1.50 seksinrichting

Een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang als zij bedrijfsmatig is, seksuele handeling worden verricht, of vertoning van erotisch pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval wordt verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.51 staat van Bedrijfsactiviteiten:

De Staat van Bedrijfsactiviteiten behorende bij dit bestemmingsplan.

1.52 voldoende parkeergelegenheid

Parkeergelegenheid voor auto's en fietsen, waarvan het aantal parkeerplaatsen en de omvang daarvan voldoet aan de Beleidsregels over parkeren en laden en lossen, die zijn vastgesteld door het bevoegd gezag.

1.53 voorgevelrooilijn:

De lijn die samenloopt met de op de verbeelding ingetekende begrenzing van de zone hoofdgebouwen, voor zover deze begrenzing gelegen is aan de zijde waarop de bestaande ontsluiting van de woning naar het openbaar gebied plaatsvindt.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de breedte en diepte van een gebouw:

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidsmuren, op 1 meter boven peil;

2.7 ondergeschikte bouwdelen:

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, overstekende daken en toegangstrappetjes naar de appartementen buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1,5 meter wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Maatschappelijk

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. voorzieningen ten behoeve van voorzieningen ten behoeve van verenigingsleven, cultuur, volksgezondheid, opvoeding, onderwijs, religie, kinderopvang, ruimten ten behoeve van therapie, ontspanning, kantoren, educatie en werkplaatsen, brandweerkazerne;
  2. b. aan de bestemming ondergeschikte voorzieningen zoals, onder andere, (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraan- en afvoer, waterberging en sierwater,

een en ander met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4 van deze regels, met dien verstande dat zelfstandige kantoren niet zijn toegestaan.

3.2 Bouwregels

  1. a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    1. 1. gebouwen zijn slechts toegestaan binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak;
    2. 2. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' mag de goothoogte van de gebouwen niet meer bedragen dan is aangegeven;
    3. 3. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' mag de bouwhoogte van de gebouwen niet meer bedragen dan is aangegeven;
    4. 4. het aantal bouwlagen bedraagt maximaal het ter plaatse aangegeven 'maximum aantal bouwlagen'.
  2. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximale bouwhoogte van:
    1. 1. voor erf- en terreinafscheidingen: 2 meter;
    2. 2. voor vlaggenmasten: 10 meter;
    3. 3. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 meter.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verkeersvoorzieningen, waaronder rijbanen, kunstwerken, parkeervoorzieningen, geluidswerendevoorzieningen, in- en uitritten, voetpaden, sloten, bermen en andere groenvoorzieningen, beplantingen, water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater, fietspaden en straatmeubilair; een en ander gericht op de verblijfsfunctie;
  2. b. speelvoorzieningen;
  3. c. nutsvoorzieningen;

een en ander met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4 van de regels.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. a. op de gronden mag uitsluitend ten behoeve van de bestemming worden gebouwd;
    1. 1. gebouwen, zoals (bewaakte) fietsenstallingen, abri's, telefooncellen en nutsgebouwen;
    2. 2. bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals lichtmasten, verkeerstekens, duikers, geluidwerendevoorzieningen, bruggen, straatmeubilair en speelvoorzieningen;
  2. b. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  3. c. de oppervlakte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 15 m² per gebouw;
  4. d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
    1. 1. voor lichtmasten, verkeerstekens, andere palen en masten: 10 meter;
    2. 2. voor bruggen: 3,5 meter;
    3. 3. voor speelvoorzieningen: 5 meter;
    4. 4. voor plastieken: 5 meter;
    5. 5. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 meter.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de uiterlijke verschijningsvorm en inrichting van verkeersvoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, verharding en bijbehorende andere voorzieningen, waaronder nutsvoorzieningen ten behoeve van:

  1. a. de verkeersveiligheid;
  2. b. de sociale veiligheid;
  3. c. de beeldkwaliteit;
  4. d. het behoud en de versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische waarde.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water;
  2. b. ontvangst, berging en/of afvoer van water;
  3. c. kunstwerken;

een en ander met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 van deze regels.

5.2 Bouwregels

  1. a. Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, zoals bruggen, oeverbeschoeiingen, bewegwijzeringen, staketsels, bruggen en duikers.
  2. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt een maximale bouwhoogte van:
    1. 1. voor aanlegsteigers: 1 meter boven het waterpeil;
    2. 2. voor bruggen: 3,5 meter;
    3. 3. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 meter.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Bouwen langs water

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Stijdig gebruik

  1. a. Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen ten behoeve van:
    1. 1. staan- of ligplaats van onderkomens;
    2. 2. staanplaats van voertuigen, waarin detailhandel plaatsvindt;
    3. 3. kampeer- of caravanterrein;
    4. 4. opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;
    5. 5. ten behoeve van lawaaisporten;

tenzij het gebruik dat verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik en beheer van de gronden.

  1. b. Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen ten behoeve van:
    1. 1. een seksinrichting;
    2. 2. horeca in de vorm van discotheken en bar-dancings;
    3. 3. bedrijfsmatige opslag van vuurwerk;
  2. c. Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval tevens het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning verstaan;

8.2 Parkeren

  1. a. Voor het parkeren van motorvoertuigen en/of fietsen, alsmede voor het laden of lossen van goederen dienen voldoende voorzieningen te worden getroffen op het betreffende bouwperceel, tenzij hierin op een andere wijze wordt voorzien.
  2. b. Bij de beoordeling van de benodigde voorzieningen wordt de gemeentelijke parkeernota gehanteerd en aanvullend, voor zowel maatvoering als normering, de ASVV van CROW (2012).

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Algemeen

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan ten aanzien van:

  1. a. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken met een hoogte van ten hoogste 3.50 meter en met een inhoud van ten hoogste 50 m3 ten dienste van het openbaar nut, zoals:
    1. 1. wachthuisjes, telefooncellen, muurtjes en standbeelden;
    2. 2. transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes en andere nutsgebouwtjes, zulks met uitzondering van gasdrukregel- en gasdrukmeetstations;
  2. b. het in geringe mate aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bebouwingsgrens of een weg nader te bepalen, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan redelijk, gewenst en/of noodzakelijk is;
  3. c. het veranderen van de voorgeschreven maatvoeringen voor bouwwerken met ten hoogste 15%, indien in verband met ingekomen bouwplannen deze veranderingen noodzakelijk zijn.

9.2 Voorwaarde

Een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bepaalde in artikel 9.1 wordt niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Nadere eisen gebouwen en andere bouwwerken

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, tenzij het bouwwerken betreft die bij wettelijk voorschrift zonder daartoe strekkende vergunning kunnen worden opgericht (vergunningvrije bouwwerken), nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de plaatsing van gebouwen , en
  2. b. de plaatsing en afmetingen van andere bouwwerken,

ter voorkoming van onevenredige aantasting van bouw- en gebruiksmogelijkheden, waaronder begrepen bezonning en belangen van verkeersafwikkeling en van verkeers- en sociale veiligheid, van aangrenzende gronden en bouwwerken.

10.2 Parkeren

Het bevoegd gezag kan pas een omgevingsvergunning verlenen voor de activiteiten bouwen en/of het gebruiken van gronden en/of de activiteiten handelen in strijd met de regels ruimtelijke ordening, met inachtneming van het volgende:

  1. a. in het geval van nieuwbouw, uitbreiding of functiewijziging van gebouwen en/of voorzieningen, dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen;
  2. b. er sprake is van voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen, indien:
    1. 1. voldaan wordt aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren en laden en lossen, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag om omgevingsvergunning;
    2. 2. de parkeerplaatsen voldoen aan de verdere eisen (maatvoering en ontwerp) die zijn neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag om omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

11.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan de gemeenteraad met het oog op beëindiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie, in het plan persoonsgebonden overgangsrecht opnemen.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Multifunctionele Accommodatie, Zwammerdam

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

In 2016 heeft de gemeenteraad financiële middelen beschikbaar gesteld voor de bouw van een Multifunctionele Accommodatie (hierna MFA) aan de Spoorlaan in Zwammerdam. De MFA bestaat uit een dorpshuis in combinatie met nieuwbouw van de Oranje Nassauschool, een gymzaal, kinderopvang en de brandweer naast het clubhuis van voetbalvereniging Zwammerdam. De genoemde activiteiten liggen nu verspreid over andere locaties binnen Zwammerdam en de beoogde nieuwe MFA is een bundeling naar een gezamenlijk punt.

De komst van een nieuwe MFA biedt veel kansen en mogelijkheden voor het hele dorp. Grenzen tussen gebruikers vervagen waardoor meer eenheid, samenwerking en betrokkenheid kan ontstaan. Een nieuw gebouw biedt verder de mogelijkheid om het gezamenlijk gebruik te optimaliseren en de kosten voor onderhoud en energie te beperken. De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan "Limes". Onderhavig bestemmingsplan maakt de MFA in planologisch-juridisch opzicht mogelijk.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied ligt aan de Spoorlaan nabij de bestaande voetbalvelden aan de rand van het dorp Zwammerdam. Het plangebied van circa 7.000 m² omvat de twee huidige kunstgrasvelden, het parkeerterrein en het bestaande clubhuis van de voetbalvereniging. Op afbeelding 1 is de globale ligging weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied wordt weergegeven op de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.ZDmfazwammerdam-VA02_0001.png"

Afbeelding 1: globale ligging plangebied

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Voor onderhavig plangebied is het bestemmingsplan "Limes" van kracht. Dit bestemmingsplan is op 23 april 2014 vastgesteld door de gemeenteraad.

De beoogde locatie heeft in het vigerende bestemmingsplan de enkelbestemmingen 'Water', 'Verkeer-Verblijfsgebied', 'Sport' en de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie'. De beoogde MFA past qua gebruik en bebouwing niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Derhalve is besloten om voor de MFA een bestemmingsplan in procedure te brengen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.ZDmfazwammerdam-VA02_0002.png"

Afbeelding 2: uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Limes"

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de stedenbouwkundige visie toegelicht. In hoofdstuk 3 worden de beleidskaders van Rijk, provincie en de gemeente beschreven. Milieu en andere planologische aspecten worden in hoofdstuk 4 toegelicht. De juridische en bestuurlijke aspecten worden in hoofdstuk 5 beschreven. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid worden toegelicht in de hoofdstukken 6 en 7.

Hoofdstuk 2 Stedenbouwkundige Visie

2.1 Locatie

Voor de te realiseren MFA Zwammerdam is gekozen voor de locatie bij voetbalvereniging Zwammerdam aan de Spoorlaan. Het plangebied van circa 7.000 m², omvat de twee huidige kunstgrasvelden, het parkeerterrein en het bestaande clubhuis van de voetbalvereniging. Ten westen grenst het plangebied aan een begraafplaats, ten oosten aan een woonbuurt met rijwoningen uit de jaren '80 en een voetbalveld. Ten zuiden van het plangebied, achter het clubhuis, ligt een kunstgrasveld.

De Spoorlaan is een smalle weg met aan weerszijden brede groenstroken en bermsloten. De weg heeft daardoor een erg landelijk karakter en krijgt de weggebruiker bij het inslaan van de Spoorlaan vanaf de rotonde richting het westen het gevoel het dorp te verlaten. In werkelijkheid is dit deel nog steeds onderdeel van het dorp, maar door de functies en inrichting doet dit gebied landelijker aan dan de rest van het dorp. Verstopt achter de groenstrook ligt één van de levendigste plekken van het dorp, de voetbalvereniging. De voetbalclub en de begraafplaats aan de rand van het dorp vormen beide als het ware een overgang van dorp naar landelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.ZDmfazwammerdam-VA02_0003.png"

Afbeelding 3: ligging plangebied in relatie tot omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.ZDmfazwammerdam-VA02_0004.jpg"

Afbeelding 4: huidig kunstgrasveld

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.ZDmfazwammerdam-VA02_0005.jpg"

Afbeelding 5: woningen aan de rand van plangebied

2.2 Stedenbouwkundige Randvoorwaarden

Orientatie en uitstraling

  • Open uitstraling, het gebouw mag gezien worden en heeft een voorkant functie aan de Spoorlaan.
  • Aparte entree's voor brandweer en school.
  • Brandweer op een strategische plek aan de Spoorlaan situeren.
  • Gebouw oriënteren op de Spoorlaan en de Dominee Benninck Bolstraat.
  • Dorps karakter qua schaal en materialisering.
  • Gebouwd programma zoveel mogelijk positioneren aan de zijde van de begraafplaats ter maximalisering van de openbare ruimte aan de oostzijde.
  • Scheiding tussen MFA en begraafplaats door groenstrook met laag groen waardoor de bomen rondom de begraafplaats duidelijk de rand van de begraafplaats blijven vormen.

Bouwmassa en hoogte

  • Gebouwd programma organiseren in de lengte van de kavel als verbindende schakel tussen de Spoorlaan en de voetbalvereniging.
  • Maximaal 2 lagen, bovenste laag maximaal 50% van onderste laag.
  • Aan de kant van de Spoorlaan deels twee lagen, of architectonische hoogte creëren.
  • Binnendoorloop van MFA naar de kantine.

Plein

  • Creëer een (school)plein op een centrale plek waardoor het voor de verschillende functies gemakkelijk bereikbaar en bruikbaar is.
  • Het plein kan tijdens schooluren worden gebruikt als schoolplein en in de avonden en weekenden door andere gebruikers.
  • Multifunctioneel gebruik stimuleren door middel van de inrichting. Een object kan door kinderen gebruikt worden als speeltoestel en door de voetbalclub als bank of tribune.
  • Eventueel realiseren van een kleine muziektent op het plein die gebruikt kan worden door de school, de toneelvereniging, de muziekvereniging en voor evenementen.

Groen en water

  • 15% van dakoppervlak en wegvlak watercompensatie.
  • Watercompensatie inzetten voor ruimtelijke kwaliteit.
  • Rommelig groen aan de voorzijde van de kavel vervangen door laag groen (gras).
  • Waardevolle bomen behouden.
  • Straatbomen aanpassen.

Ontsluiting en parkeren

  • Aparte ontsluiting voor brandweer.
  • Kiss and ride voor MFA.
  • circa 40 parkeerplaatsen voor MFA.
  • circa 100 fietsparkeerplaatsen.
  • 6 parkeerplaatsen voor de brandweer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.ZDmfazwammerdam-VA02_0006.png"

Afbeelding 6: Stedenbouwkundige randvoorwaarden MFA Zwammerdam

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk is het relevante rijks-, regionaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke structuur en de functionele structuur opgenomen.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Met deze structuurvisie zet het Rijk het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Verder wil het kabinet de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven brengen door hen centraal te stellen. Ook laat het kabinet meer over aan gemeenten en provincies.

Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Voor de drie rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

Versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland

  • Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • Efficiënt gebruik van de ondergrond.


Verbeteren bereikbaarheid: Slim Investeren, Innoveren en Instandhouden

  • Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen;
  • Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.


Waarborgen kwaliteit leefomgeving

  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water), bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling;
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Onderhavig plan valt conform de uitgangspunten van de SVIR onder de bevoegdheid en het belang van de gemeente en heeft geen relatie met het rijksbelang.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Met het vastgestelde Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (30 december 2011), ook wel Barro genoemd, geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen en wordt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen uit de voormalige Nota Ruimte gewaarborgd. Doel van dit besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken, dan wel te beschermen. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen:

  • rijksvaarwegen
  • hoofdwegen en hoofdspoorwegen
  • elektriciteitsvoorzieningen
  • buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
  • ecologische hoofdstructuur
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament, en
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

Gelet op de ligging van het plangebied, alsmede de aard en omvang van de beoogde planontwikkeling die in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, wordt er van uitgegaan dat deze niet strijdig is met het nationaal ruimtelijk belang, zoals neergelegd in het Barro. Voornoemde onderwerpen hebben geen betrekking op het plangebied.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe te borgen is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uit artikel 3.1.6 Bro volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. In de volgende paragraaf wordt een en ander onderbouwd.

3.1.4 Ladder duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt sinds 1 juli 2017 als volgt:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

De 'nieuwe ladder' vergt niet meer dat de 'actuele regionale behoefte' wordt beschreven, volstaan kan worden met de 'behoefte'.

Relevant is of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. Artikel 1.1.1, lid 1 Bro geeft de volgende definitie aan:

Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Formeel is er geen ondergrens opgenomen of een project al dan niet een stedelijke ontwikkeling is. De geldende Afdeling-jurisprudentie ten aanzien van dit aspect is erg casuïstisch.

De voorziene functies leiden tot nieuw ruimtebeslag binnen bestaand stedelijk gebied ten opzichte van het voorgaande planologische regime. Het bestemmingsplan voorziet derhalve in een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro.

De MFA voorziet in de lokale behoefte van het dorp Zwammerdam voor nieuwe en betaalbare huisvesting voor een basisschool, gymzaal, kinderopvang en brandweer. Het bestaande clubhuis van de voetbalvereniging wordt geïntegreerd in het ontwerp. Een nieuw mulfifunctioneel gebouw biedt verder de mogelijkheid om het gezamenlijk gebruik te optimaliseren en de kosten voor onderhoud en energie te beperken. Het gebruik is vooral gericht op het dorp Zwammerdam en heeft verder tot doel als een centrale ontmoetingsplek te fungeren voor de gebruikers. Een dergelijk vergelijkbaar gebouw is binnen Zwammerdam niet aanwezig. Op grond hiervan wordt geconcludeerd dat er sprake is van een behoefte aan de MFA in het dorp Zwammerdam.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Visie ruimte en mobiliteit

De Visie ruimte en mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt, en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven. Dat geeft houvast voor andere ruimtelijke plannen en voor investeringen in ruimte en netwerk. Het geeft ook duidelijkheid over de randvoorwaarden die de provincie daaraan stelt. Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:

  1. 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  2. 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  3. 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  4. 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

De huidige ruimtelijke situatie – gecombineerd met de vier rode draden - vormt het vertrekpunt voor de Visie ruimte en mobiliteit. Beter benutten en opwaarderen van wat er is, zowel de ruimte als het publieke investeringskapitaal is schaars. Daarnaast is de maatschappelijke en economische vraag naar woon- en werkmilieus veranderd. In zo’n situatie ligt het voor de hand om niet meteen de toevlucht te nemen tot nieuwe stedelijke uitbreidingen of nieuwe natuur- en recreatiegebieden, als zich in vervolg op bestaande investeringsprogramma’s nieuwe opgaven aandienen. Beter is om eerst te kijken naar wat er al is, en of dat beter benut of opgewaardeerd kan worden.

De bestaande steden, dorpen, landschappen en infrastructuurnetwerken bieden goede kansen om de capaciteit van de netwerken beter te benutten en, in samenhang daarmee, het ruimtegebruik te intensiveren. Vooral op knooppunten van verschillende vervoersmodaliteiten kan de koppeling van investeringen in het ruimtegebruik en het mobiliteitsnetwerk beide versterken. Technologische innovaties hebben invloed op de capaciteit, maar het is moeilijk om te voorspellen hoe die kansen zullen uitpakken. Geleidelijke verandering van stedelijke functies (via herstructurering, herbestemming of nieuwe programmering) kan bijdragen aan het benutten van nog ongebruikte capaciteit.

Beter benutten en opwaarderen leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik. Een effect daarvan is dat functies en activiteiten beter met elkaar in verband worden gebracht. Bestaande netwerken, gebieden of complexen kunnen door gerichte investeringen hun waarde houden of verhogen zonder in oppervlakte uit te breiden. Een goede milieukwaliteit (lucht, geluid, externe veiligheid) en voldoende groen en water in de stad blijven belangrijk om de leefomgevingskwaliteit en het vestigingsklimaat op niveau te houden of te brengen.

De ambitie van beter benutten en opwaarderen geldt niet alleen voor stedelijke functies maar ook voor het landelijk gebied. Leegstaande of vrijkomende bebouwing kan worden hergebruikt. De toekomstwaarde, gebruikswaarde en belevingswaarde van de groene ruimte kunnen worden verhoogd.

Op onderhavige locatie wordt een nieuw MFA gebouwd. Deze ontwikkeling past binnen voornoemd uitgangspunt van 'beter benutten en opwaarderen wat er is'. De ontwikkeling vindt plaats binnen een gebied dat is aangeduid als 'bestaande bebouwde ruimte' en er worden tal van functies die thans nog verspreid liggen in verschillende gebouwen in het dorp geconcentreerd op één locatie in één gebouw. Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan past binnen voornoemde provinciale uitgangspunten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.ZDmfazwammerdam-VA02_0007.png"

Afbeelding 7: Uitsnede kaart 'bebouwde ruimte' behorend bij de Visie Ruimte en Mobiliteit

3.2.2 Programma ruimte

Het Programma ruimte is parallel aan de Visie ruimte en mobiliteit, het Programma mobiliteit en de Verordening ruimte opgesteld. De Visie ruimte en mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma ruimte. Dit programma kent, net als de Visie ruimte en Mobiliteit, de status van structuurvisie. Beiden worden vastgesteld door Provinciale Staten. Gezamenlijk beschrijven ze het integrale ruimtelijk beleid. De vier rode draden die beschreven zijn in de Visie ruimte en mobiliteit en die richting geven aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie, komen ook terug in dit Programma ruimte. Het gaat om:

  1. 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  2. 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  3. 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  4. 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

De provincie zet onder meer in op het beter benutten van het bestaande stads- en dorpsgebied.

Op onderhavige locatie wordt een nieuw MFA gebouwd. Deze ontwikkeling past binnen voornoemd uitgangspunt van 'beter benutten en opwaarderen wat er is'. De ontwikkeling vindt plaats binnen een gebied dat is aangeduid als 'bestaande bebouwde ruimte' en er worden tal van functies die thans nog verspreid liggen in verschillende gebouwen in het dorp geconcentreerd op één locatie in één gebouw. Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan past binnen voornoemde provinciale uitgangspunten.

3.2.3 Verordening ruimte 2014

Tegelijk met de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland ook de Verordening Ruimte 2014 vastgesteld. Op 12 januari 2017 is een geactualiseerde versie van de verordening in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Verordening ruimte draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de VRM. De verordening omvat in aanvulling op de VRM toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.

Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.

In lid 1 staat dat: 'Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de volgende eisen:

  1. a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  2. b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  3. c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    I. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    II. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
    III. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

In 3.1.4 is de ladder doorlopen. Gelet op het voorgaande voldoet de voorgenomen ontwikkeling aan de Ladder voor duurzame ontwikkeling uit het Bro en aan de bepalingen van artikel 2.1.1 van de Verordening ruimte 2014.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Alphen aan den Rijn 2031

In de visie wordt het ruimtelijk beeld voor Alphen aan den Rijn in 2031 geschetst. Daarbij is niet alleen gekeken naar ruimtelijke ordening maar zijn ook componenten vanuit een sociale, maatschappelijke en economische invalshoek meegenomen.

In de toekomstvisie is onderscheid gemaakt tussen de Intense Stad, de Vitale Dorpen en het Waardevol Landschap. Deze drie elementen vormen een drie-eenheid waarbij sprake is van een contrastrijk samenspel. In de toekomstvisie wordt dit als volgt verwoordt:

In 2031 is Alphen aan den Rijn een gemeente die zich onderscheidt door het contrastrijke samenspel tussen de intense stedelijkheid van Alphen aan den Rijn, de bijzondere leefmilieus in haar vitale dorpse kernen en het grote economische en recreatieve potentieel van een waardevol landschap.

Door intensivering van de bebouwing in bestaand stedelijk gebied hebben meer mensen op korte afstand toegang tot dagelijkse voorzieningen die lopend of per fiets bereikbaar zijn. Ook neemt de bebouwingsdruk op het groene buitengebied af waardoor het beschikbaar blijft als natuurgebied, productie- of recreatielandschap.

De authentieke en vitale dorpen zijn bijzondere parels in de gemeente. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn met respect voor de cultuurhistorie, maat en schaal zorgvuldig ingepast in de verschijningsvorm van de dorpen. De sterke sociale binding van de bewoners, de aantrekkelijke en veilige woonomgeving en het bloeiende verenigingsleven vervolmaken de aantrekkelijkheid van het wonen en leven in de dorpen. Het wonen in de dorpen betekent wonen in een hechte gemeenschap, waarbij het ontmoeten - zowel virtueel als rechtstreeks - van groot belang is. Onderhavig bestemmingsplan maakt de realisatie van een MFA mogelijk met ruimte voor het plaatselijke verenigingsleven, draagt zo verder bij aan de sociale binding van de bewoners aan het dorp Zwammerdam en past derhalve binnen de uitgangspunten van de structuurvisie.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Andere Planologische Aspecten

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu-aspecten besproken.

4.1 Bedrijvigheid

4.1.1 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening in de zin van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) (en Wabo), is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen, ter plaatse van de woningen een aanvaardbaarheid woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en dat tevens rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en de milieuruimte van de betreffende milieuhyiënische functies.

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijven op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woonwijken. Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. Voor milieuzonering bestaat geen wettelijke normstelling.

Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt meestal gebruik gemaakt van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (uitgave 2009). Deze brochure is in beginsel alleen van toepassing op nieuwe situaties en niet op bestaande situaties. Ter vergelijking wordt de brochure ook wel toegepast op bestaande situaties. De brochure bevat onder meer lijsten met richtafstanden van diverse milieuhinderlijke activiteiten en stappenplannen voor concrete situaties. De richtafstanden uit de VNG-brochure zijn indicatief voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat van die richtafstanden - mits onderbouwd - kan worden afgeweken. De richtafstanden uit bijlage 1 van de VNG-brochure gaat uit van een rustige woonwijk. Indien er sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied' kan de richtafstand terug gebracht worden met één afstandsstap, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Het onderstaande geeft inzicht in het verband tussen de milieucategorie, kwalificatie van het gebied en de aanbevolen richtafstand.

milieucategorie rustige woonwijk gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m
4.1 200 m 100 m
4.2 300 m 200 m
5.1 500 m 300 m
5.2 700 m 500 m
5.3 1.000 m 700 m
6 1.500 m 1.000 m

De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden uitgeoefend, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).

Omdat de MFA op onderdelen gevoelige functies herbergt, zoals een school, gymzaal en kinderopvang is onderhavig onderzoek gedaan naar bedrijvigheid in de omgeving. Tevens is getoetst of de MFA niet leidt tot beperkingen in het woon- en leefklimaat van omwonenden of tot beperking van bestaande bedrijven.

4.2 Bodem

4.2.1 Algemeen

In het kader van een ruimtelijk besluit dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.

4.2.2 Beoordeling bodemkwaliteit

Op de bodemkwaliteitskaart van de ODMH valt de locatie in de ontgravingsklasse en bodemfunctieklasse: 'landbouw/natuur'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.ZDmfazwammerdam-VA02_0010.png"

Afbeelding 10: uitsnede bodemkwaliteitskaart (bron: ODMH.nl)

Op 3 september 2018 is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd door Antea. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 1 van de toelichting. De conclusie luidt samengevat als volgt:

Naar aanleiding van het vooronderzoek is de algemene bodemkwaliteit niet verdacht op ernstige bodemverontreinigingen. De locatie van de gedempte sloot is echter mogelijk verdacht op het voorkomen van verontreinigd dempingsmateriaal. Wanneer deze locatie een nieuwe bestemming krijgt wordt geadviseerd de slootdemping te onderzoeken op basis van de ‘Handreiking Bouwen’ van de ODMH. Daarnaast wordt geadviseerd te kijken naar de mogelijke puinverharding bij het toegangshek ten noordwesten van de locatie. Wanneer dit een puinverharding blijkt te zijn dient hier een asbestonderzoek plaats te vinden.

Als men het depot van grond wil hergebruiken dient hier een partijkeuring voor plaats te vinden. Onder het kunstgrasveld is een fundatielaag aanwezig. Het is onduidelijk welke materialen hierin verwerkt zijn. Bij hergebruik dient rekening gehouden te worden met het volledig verwijderen van het kunstgrasveld en de bijbehorende fundering. Vooralsnog wordt er vanuit gegaan dat de gebruikte materialen geen bodembedreigende stoffen bevatten die de onderliggende bodem zouden kunnen hebben verontreinigen.

Geconcludeerd wordt dat het aspect bodem op voorhand geen belemmering vormt voor onderhavige ontwikkeling.

4.3 Geluid

4.3.1 Wettelijk kader

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet inzichtelijk worden gemaakt welke geluidsbronnen in het plangebied aanwezig zijn en wat de geluidsbelasting is voor woningen en andere geluidgevoelige gebouwen. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden:

  • wegverkeerslawaai
  • spoorweglawaai
  • industrielawaai
  • overige geluidsbelasting.

De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
  • verzorgingstehuizen;
  • psychiatrische inrichtingen;
  • medisch centra;
  • poliklinieken;
  • medische kleuterdagverblijven.

Onderhavig plan omvat diverse functies, waaronder een basisschool. Een gebouw met een dergelijke functie is te beschouwen als een 'ander geluidsgevoelig gebouw' in de zin van de Wgh. Er dient derhalve akoestisch onderzoek plaats te vinden.

4.3.2 Wegverkeerslawaai

De Wgh bepaalt dat langs wegen zich geluidszones bevinden, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of de weg moet worden aangemerkt als stedelijk of buitenstedelijke weg. Het plangebied ligt binnen de geluidszone van de N11 (400 meter) en de Spoorlaan buiten de bebouwde kom (250 meter). Omdat de Spoorlaan binnen de bebouwde kom een weg is met een maximum snelheid van 30 km/uur geldt er op grond van de Wgh geen zone en is er op grond van deze wet geen akoestisch onderzoek nodig naar de geluidbelasting van deze weg. Wel is deze weg in het kader van een goede ruimtelijke ordening meegenomen.

Samengevat blijkt uit de berekeningen in het uitgevoerde akoestisch onderzoek dat in juni 2019 door de ODMH is uitgevoerd (zie bijlage 3) van de toelichting, dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van het verkeer op de N11 wordt overschreden, maar de maximale grenswaarde van 53 dB niet. De overschrijding (maximaal 52 dB) komt voor aan de westkant van het gebouw.

Uit de berekeningen blijkt verder dat de maximale geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op het gezoneerde deel van de Spoorlaan 36 dB bedraagt. Hierbij wordt de voorkeursgrenswaarde niet overschreden.

Ten gevolge van het verkeer op de 30 km/h weg Spoorlaan blijkt dat de maximale geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op het niet gezoneerde deel van de Spoorlaan 42 dB bedraagt. Hierbij wordt de voorkeurswaarde van 48 dB evenmin overschreden.

Voor de voorbereiding van het besluit tot het vaststellen van de hogere waarde wordt, op grond van artikel 110c lid 1 Wgh, de procedure gevolgd zoals bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpbesluit ligt zes weken ter inzage en wordt tegelijkertijd met het ontwerp van het bestemmingsplan ter inzage gelegd. Voor de details van het akoestisch onderzoek wordt verwezen naar bijlage 3 van de toelichting.

4.3.3 Railverkeerslawaai

Ten westen van het plangebied, op een afstand van ongeveer 140 meter, ligt de spoorlijn tussen Woerden en Leiden. Het plangebied is gelegen binnen de geluidszone van deze spoorlijn.

Uit het hiervoor genoemde akoestisch onderzoek blijkt uit de berekeningen dat de voorkeursgrenswaarde van 53 dB ten gevolge van de spoorlijn wordt overschreden, maar de maximale grenswaarde van 68 dB niet. De maximale geluidsbelasting bedraagt 54 dB. Deze geluidsbelasting komt voor op de westgevel op de bovenste bouwlaag. Op de overige punten wordt de voorkeursgrenswaarde niet overschreden. Op de plek van de overschrijding zal de gymzaal gevestigd worden. Dit is geen geluidsgevoelige functie. Er hoeft dan ook geen hogere waarde voor de spoorlijn verleend te worden.

4.3.4 Industrielawaai

In of nabij het plangebied zijn geen inrichtingen aanwezig dan wel toegestaan die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken. Evenmin liggen er nabij het plangebied grote lawaaimakers. Dit aspect vormt derhalve geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.3.5 Vliegtuiglawaai

Het plangebied ligt buiten de zones en/of gebieden die vanwege het Luchthavenindelingbesluit Schiphol aan beperkingen onderhevig zijn dan wel belast zijn met vliegtuiglawaai. Het aspect vliegtuiglawaai vormt derhalve geen belemmering voor het plan.

4.3.6 Overige geluidbelasting

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is bekeken of er tevens kans is op geluidsbelasting van overige bronnen. Ten oosten van het plangebied liggen woningen.

Onderzocht is wat de optredende geluidniveaus zullen zijn bij de omliggende woningen ten gevolge van de basisschool, het kinderdagverblijf/BSO en de brandweerkazerne. Het gaat dan met name om het stemgeluid afkomstig van de twee speelplaatsen van de school en het optredende geluid van het uitrukken van de brandweer. Beide geluidbronnen zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer uitgesloten van beoordeling. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dienen deze aspecten echter wel onderzocht te worden. Uit het onderzoek blijkt samengevat dat het geluid afkomstig van stemmen voldoet aan het langtijdsgemiddelde toetsingsniveau. De piekbelasting is 1 dB(A) hoger op de zijgevel van de dichtstbijzijnde woning. Deze zijgevel van de woning heeft echter geen te openen delen en de tuin heeft een dichte erfafscheiding. Voor de brandweer geldt dat bij het uitrukken de pieken flink zijn. Daar staat tegenover dat het aantal keren dat de brandweer uitrukt in een dorp als Zwammerdam beperkt zal zijn. Voor details van het onderzoek wordt verwezen naar bijlage 2 van de toelichting.

Andere geluidsbelasting is in of nabij het plangebied echter niet aanwezig. Op grond van het vorengaande wordt geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de planontwikkeling en dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

4.4 Mer En/of M.e.r.-beoordeling

4.4.1 Algemeen

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang een volwaardige plaats in bepaalde plan- en besluitvormingsprocessen te geven. In het milieueffectrapport (MER) worden de effecten van een ontwikkeling voor alle relevante milieuaspecten systematisch in beeld gebracht. Tevens wordt nagegaan of er alternatieven of maatregelen zijn waarmee eventuele negatieve effecten kunnen worden verminderd of voorkomen. Enerzijds maakt het opstellen van een milieueffectrapport (MER) de initiatiefnemer bewust van de milieugevolgen en anderzijds kan de overheid diverse milieugevolgen in samenhang met elkaar en op een voor de burger transparante wijze bij de besluitvorming betrekken.


De verplichting een MER op te stellen is van kracht sinds 1 september 1987 en is verankerd in de Wet milieubeheer. Voor sommige plannen of activiteiten geldt direct de verplichting om een MER op te stellen, maar er zijn ook plannen waarvoor het bevoegd gezag moet beoordelen of zij het nodig vindt om ter voorbereiding van een besluit een MER te laten maken. In het Besluit m.e.r., in het bijzonder in de zogenoemde C- en D-lijsten, is opgenomen voor welke activiteiten de m.e.r.-(beoordelings)plicht bestaat. Het gaat dan met name om activiteiten die aanzienlijke nadelige effecten op het milieu kunnen hebben.


Het Besluit m.e.r. maakt onderscheid in m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een m.e.r. moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen.


In onderdeel D van de bijlage is vermeld welke activiteiten beoordelingspichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.- procedure noodzakelijk is. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij'-principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

4.4.2 Planspecifiek

De beoogde activiteiten worden niet genoemd in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Er is dan ook geen sprake van een m.e.r.-plichtige activiteit. In categorie 11.2 in onderdeel D wordt het volgende project genoemd: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. In dit geval is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject in voornoemde zin. Gelet op de omvang (één gebouw), de locatie en ruimtelijke inpasbaarheid (binnen gemengd gebied op reeds bebouwde grond) valt het niet onder de reikwijdte valt van het Besluit-m.e.r.

Er is evenmin reden voor het bevoegd gezag om rekening te houden met andere factoren of selectiecriteria die zijn genoemd in bijlage III bij de Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB 1985 L 175). Verwezen wordt naar het arrest van het Hof van Justitie van 15 oktober 2009, C 255/08. Dit arrest heeft geen betrekking op activiteiten die niet in het Besluit milieueffectrapportage of in Richtlijn 85/337/EEG zijn genoemd (zie ABRvS 26 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:18). Er is sprake van een relatief kleinschalige activiteit met niet of nauwelijks effecten op het milieu. Op grond van het vorenstaande wordt dan ook geconcludeerd dat voor het project geen m.e.r.-beoordelingsplicht geldt.

4.5 Externe Veiligheid

4.5.1 Kader

4.5.2 Onderzoek

Ter voorbereiding van het plan 'MFA Zwammerdam' is onderzocht of er risicobronnen binnen of nabij het plangebied zijn gelegen die hierop van invloed zijn. Mogelijke risicobronnen zijn bedrijven (inrichtingen), waar activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden of transportmodaliteiten bestemd voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals (spoor)wegen en buisleidingen.

4.5.3 Resultaten

Inrichtingen

In en nabij het plangebied zijn geen inrichtingen gelegen die EV relevant zijn.

Transport over de weg

Op ruim 350 meter ten zuidwesten van het plangebied is de snelweg N11 gelegen. Over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Gezien de afstand tot de N11 is voor EV alleen het toxisch scenario relevant (vrijkomen van giftige (rook)gassen). In de beleidsvisie EV van Alphen is voor deze situatie aangegeven dat nieuwe gebouwen waar mensen verblijven, voorzien moeten worden van ventilatie die uitgeschakeld kan worden. Hiermee wordt voorkomen dat bij een toxisch incident giftige (rook)gassen naar binnen worden gezogen.

Transport over het water

In de nabijheid van het plangebied is geen vaarwater gelegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Transport over het spoor

Ten zuidwesten van het plangebied is het spoor Alphen aan den Rijn – Bodegraven gelegen. Over dit spoor worden geen relevante hoeveelheden gevaarlijke stoffen vervoerd en dit traject maakt dan ook geen deel uit van het landelijke basisnet spoor.

Transport per buisleiding

Ten zuidwesten van het plangebied is de hogedruk aardgasleiding A515 gelegen. Deze gasleiding heeft een bijzondere ligging. Ter hoogte van het plangebied is de leiding niet ondergronds gelegen, maar in een zogenaamde 'half-half constructie'. Dit houdt dat de bovenkant van de leiding hoger ligt dan het omringende maaiveld en is afgedekt met een kleilaag (terp). De externe veiligheid van de leiding kan worden beoordeeld als een ondergrondse leiding maar vanwege deze bijzondere ligging kan een horizontale uitstroom van het gas niet worden uitgesloten. Bij een horizontale uitstroom zijn de effectafstanden groter dan bij een meer verticale uitstroom (zoals gebruikelijk bij gasleidingen die geheel onder de grond zijn gelegen). De effectafstanden bij horizontale uitstroom zijn weergegeven op afbeelding 11 (405 en 600 meter).

Voor het plan MFA Zwammerdam is een risicoanalyse opgesteld om inzichtelijk te maken of het plan MFA Zwammerdam bijdraagt aan het groepsrisico. Uit deze risicoanalyse blijkt dat het plaatsgebonden risico van de leiding op de plek van de voorgenomen MFA kleiner is dan de grenswaarde 10-6 per jaar. Het groepsrisico is ruim onder de oriëntatiewaarde gelegen en bedraagt 0,01 maal de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico verandert nauwelijks door de komst van het MFA. Wel moet het groepsrisico conform het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' worden verantwoord.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.ZDmfazwammerdam-VA02_0011.png"

Afbeelding 11: ligging plangebied ten opzichte van de hogedruk aardgasleiding A515

4.5.4 Overwegingen en verantwoording groepsrisico

De risico's in verband met het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, water en het spoor zijn niet relevant voor het plangebied. Ook zijn er geen risicovolle inrichtingen nabij het plangebied. Wel is het plangebied binnen het invloedsgebied van de hogedruk aardgasleiding A515 gelegen.

Het groepsrisico ter hoogte van het plangebied is opnieuw berekend en komt (inclusief de plannen van het MFA) uit op 0,01 maal de oriëntatiewaarde in verband met de hogedruk aardgasleiding A515.

Verantwoording groepsrisico hogedruk aardgasleidingen

In de 'Beleidsvisie EV Alphen aan den Rijn' is een planologisch kader opgenomen voor ruimtelijke ontwikkelingen nabij hogedruk aardgasleidingen. Op afbeelding 12 is het planologische kader weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.ZDmfazwammerdam-VA02_0012.png"

Afbeelding 12: planologisch kader hogedruk aardgasleidingen uit de Beleidsvisie EV Alphen aan den Rijn

Daarnaast heeft de Veiligheidsregio Hollands-Midden in verband met het voorgenomen plan een advies uitgebracht (UIT-2017-072832, 22 december 2017, dat respectievelijk als bijlagen4 en 6 zijn opgenomen in de toelichting. De Veiligheidsregio adviseert:

  • Voor de groepen van niet of verminderd zelfredzame personen een locatie te zoeken buiten de 100% letaalzone van de hogedruk aardgasleiding;
  • Een projecttekening brandkranen van het waterleidingbedrijf voor advies aan te bieden aan de brandweer;
  • Voor de MFA ontruimingsplannen op te stellen en dit regelmatig te oefenen, waarbij duidelijk moet zijn richting de aanwezige personen om welk scenario het gaat.

Hieronder volgen de afwegingen van de gemeente Alphen aan den Rijn ten aanzien van het MFA, waarbij de 'Beleidsvisie EV' en het advies van de Veiligheidsregio zijn meegenomen:

  • Binnen het MFA gaat het onder andere om groepen die als verminderd zelfredzaam aangeduid kunnen worden (bassischool, kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang). De Veiligheidsregio adviseert om een locatie te zoeken buiten de 100% letaalzone van de hogedruk aardgasleiding voor verminderd zelfredzame personen.
    De reden voor dit grote effectgebied is ingegeven door het feit dat het gaat om een gasleiding die niet geheel ondergronds is gelegen waardoor een horizontale uitstroom van gas niet kan worden uitgesloten. De afstand van 400 meter is conservatief, omdat:
    1. 1. er wordt aangenomen dat uitstroom geheel in horizontale richting is, wat in de praktijk ergens tussen de 0 en 90 graden ten opzichte van maaiveld zal zijn;
    2. 2. er wordt uitgegaan van de uitstroomrichting in het horizontale vlak loodrecht op de leiding . Maar de uitstroom is van twee kanten uit de breuk, en waar de stromen botsen zal de uitstroom naar alle mogelijke richtingen gaan (dus niet alleen loodrecht van de leiding af).

Het vorenstaande gaat uit van een breuk (volledige breuk is een feit, en dan….), waarbij er dus niet wordt gekeken naar de kans daarop. Ook over de kans valt het één en ander op te merken. De kans dat een leiding wordt geraakt (kapot wordt getrokken) door een derde (het enige scenario waar bij EV van wordt uitgegaan) is zeer klein. De gasleiding is in gronden gelegen die in eigendom zijn van de Gasunie en zijn met hekken en signalering gemarkeerd. Het groepsrisico (inclusief de plannen voor het MFA) is zeer laag (een factor 100 kleiner dan de oriëntatiewaarde).

  • De keuze voor deze locatie hangt samen met heel veel verschillende overwegingen: niet alleen met externe veiligheid. Deze overwegingen zijn in hoofdstuk 1 van de toelichting duidelijk uiteengezet.
  • Bouwkundige maatregelen tegen, in dit geval, warmtestraling worden gezien de kleine kans en de behoorlijke afstand tot de gasleiding, niet als reële optie beschouwd.
  • Er zijn voldoende vluchtwegen van de risicobron af (op afbeelding 13 zijn deze vluchtwegen aangegeven).
  • De bereikbaarheid van het plangebied voldoet, er wordt nog wel werk gemaakt van een 'upgrade' van de Spoorlaan.
  • De aanrijtijd voor de hulpdiensten valt binnen de wettelijke normen. Het is niet uitgesloten dat bij een incident de brandweerkazerne niet bereikbaar is en brandweer niet kan uitrukken. In dat geval moet de brandweerzorg komen vanuit de posten in Alphen aan den Rijn en Bodegraven, dit zal een langere aanrijtijd tot gevolg hebben.
  • In overleg met de brandweer zullen bluswatervoorzieningen worden aangebracht. Hiervoor zullen vooraf projecttekeningen van brandkranen worden aangeleverd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.ZDmfazwammerdam-VA02_0013.png"

Afbeelding 13: verschillende vluchtwegen vanuit het plangebied

  • Er wordt een 'ontruimingsplan plus' opgesteld rekening houdend verschillende scenario's, waaronder een incident bij de gasleiding. Waarbij voor alle scenario's duidelijk is wat wordt verwacht van de aanwezige personen. Dit 'ontruimingsplan plus' wordt gekoppeld aan de gebruiksvergunning/- melding. Dus voordat pand in gebruik wordt genomen moet dit plan aan de brandweer zijn voorgelegd.
  • De mechanische ventilatie van het gebouw wordt uitgevoerd met de mogelijkheid om deze met één druk op de knop uit te schakelen. Hiermee wordt voorkomen dat bij een incident in de omgeving, bijvoorbeeld een ongeval op de N11 (niet bij de gasleiding, in dat kader is alleen warmtestraling relevant), giftige (rook)gassen naar binnen worden gezogen.

Het uitgangspunt van de Beleidsvisie EV van Alphen aan den Rijn is om nieuwe functies voor verminderd zelfredzame personen niet te situeren in de 100% letaalzone van gasleidingen. Ook in de advisering van de Veiligheidsregio is dit punt opgenomen.

Het risico van de buisleiding A515 in relatie tot de voorgenomen MFA-ontwikkelingen kan als volgt worden samengevat en geduid:

  • Het plaatsgebonden risico van de buisleiding valt niet over het plangebied en vormt derhalve geen belemmering voor het plangebied.
  • Het groepsrisico bedraagt 0,01 x de oriëntatiewaarde en neemt, na de realisatie van de MFA, nauwelijks toe. Uit dit oogpunt zijn er geen wettelijke beperkingen.
  • De kans op een incident is zeer klein. Kleiner dan 1 op 1.000.000 per jaar en er zijn reeds veel maatregelen getroffen om de kans op een incident zo klein mogelijk te maken.
  • Het type scenario (ontsteking van een vrije gaswolk) maakt geen verschil in effecten op zelfredzaamheid en niet-zelfredzamen. Het niet huisvesten van niet-zelfredzamen, terwijl zelfredzamen wel gehuisvest mogen worden, dient in dit verband dus geen enkel nut.
  • De mogelijkheden om het risico weg te nemen door de leiding dieper te leggen heeft geen effect. Het verplaatsen van de buisleiding zou effect hebben en dat is nagenoeg niet uitvoerbaar en daarmee niet realistisch.
  • Een deel van de huisvesting, die in de MFA wordt gerealiseerd, is een verplaatsing binnen de letaalzone.

Gezien bovenstaande overwegingen zijn er voor de gemeente voldoende waarborgen voor de veiligheid om toch in te stemmen met het MFA op deze locatie, in afwijking van het gemeentelijk beleid ten aanzien van externe veiligheid. Het college van burgemeesters en wethouders en de gemeenteraad van de gemeente Alphen aan den Rijn achten het groepsrisico, na het nemen van de voorgestelde maatregelen, aanvaardbaar. Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Wettelijk kader

Op 15 november 2007 is de Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. Hierbij zijn tevens op 15 november 2007 het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (hierna: het Besluit) en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (hierna: de Regeling) in werking getreden. Uit artikel 2, eerste lid van het Besluit volgt dat een project na de vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof of stikstofdioxide, indien deze maximaal 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van zwevende deeltjes of stikstofdioxide bedraagt. Als aangetoond wordt dat een project niet meer bijdraagt dan 3% aan de jaargemiddelde concentratie, behoeft het project niet te worden getoetst aan de grenswaarden en is het inpasbaar vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit. De grens van de bouw van woningen ligt bij 500 woningen. Omdat het bestemmingsplan geen woningen mogelijk maakt, wordt op grond van het voornoemde geconcludeerd dat het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven. Aan de hand van voornoemde conclusie is het bestemmingsplan evenmin in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Ook voor het overige is er geen aanleiding om ten aanzien van luchtkwaliteit nader onderzoek te verrichten.

4.6.2 Beoordeling ontwikkeling

De MFA voorziet in nieuwe voor luchtkwaliteit gevoelige bestemmingen. In het plan is rekening gehouden met 49 parkeerplaatsen. Voor het bepalen van de extra voertuigbewegingen is uitgegaan van het worstcase scenario: er is vanuit gegaan dat deze parkeerplaatsen vier keer per dag bezet zijn. Hiervan uitgaande is er sprake van (heen en terug) 392 verkeersbewegingen, afgerond 400 verkeersbewegingen.

Om te bepalen of een nader onderzoek naar de luchtkwaliteit noodzakelijk is, is gebruik gemaakt van de NIBM-tool. Bij het invullen van deze tool is uitgegaan van 10% vrachtverkeer. Dit is eveneens een worstcase scenario. Uit de NIBM-tool blijkt dat de bijdrage van het verkeer niet in betekenende mate is en geen nader onderzoek nodig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.ZDmfazwammerdam-VA02_0014.png"

Afbeelding 14: resultaten NIBM-tool

Op grond van het voorgaande wordt dan ook geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor onderhavig plan.

Besluit gevoelige bestemmingen

Het 'Besluit gevoelige bestemmingen' beperkt de vestiging van “gevoelige bestemmingen” (scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen) in de nabijheid van provinciale en rijkswegen. Dit besluit richt zich op bescherming van mensen die verhoogd gevoelig zijn voor stikstofdioxide en fijn stof. Het plangebied is niet binnen de 300 meter brede onderzoekszone gelegen, toch zijn onderstaand de concentraties bekeken.

Het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' mag niet toenemen als de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden.

De luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied is aan hand van de NSL-monitoringstool 2019 (www.nsl-monitoring.nl), die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort, inzichtelijk gemaakt. De figuren geven een indruk van de luchtkwaliteit langs de N11, voor het jaar 2018.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.ZDmfazwammerdam-VA02_0015.png"

Afbeelding 15: stikstofdioxide (NO2)

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.ZDmfazwammerdam-VA02_0016.png"

Afbeelding 16: fijnstof (PM10)

Uit de afbeeldingen blijkt dat in 2018 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (Pm10) direct langs de maatgevende wegen onder de 35 ìg/m³ liggen en daarmee ruimschoots onder de wettelijke grenswaarde van 40 ìg/m³. Uit nadere bestudering van de concentraties blijkt dat de concentraties voor NO2 rond de 23 ìg/m³ liggen en de concentraties PM10 rond de 20 ìg/m³. Omdat in de huidige situatie aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook in de toekomstige situatie het geval zijn. De concentraties zullen de komende jaren namelijk afnemen. In de nabijheid van het plangebied is dus geen sprake van een dreigende overschrijding van de grenswaarden zodat het aspect luchtkwaliteit de bouw van een school/kinderdagverblijf niet in de weg staat.

4.7 Duurzaamheid

4.7.1 Beleid

De gemeente Alphen aan den Rijn heeft de ambitie duurzaamheidshoofdstad van het Groene Hart te zijn. Concreet wordt dit vertaald in de ambitie om in 2050 fossiele brandstofvrij en energie- en CO2-neutraal te zijn. In het Actieprogramma Duurzaamheid 2017-2020 geeft de gemeente haar duurzaamheidsplannen aan, onderverdeeld in zeven thema's. In het coalitieakkoord van april 2018 geeft het college aan door te gaan met het actieprogramma. De thema's energie, wonen en klimaatadaptie & Green City uit het actieprogramma duurzaamheid zijn belangrijk in het kader van het nieuwbouwproject. De gemeente zet onder andere in op:

  • 14% duurzame energie in 2020;
  • 50% meer aansluitingen op zonne-energie ten opzichte van 2016 en stimuleren;
  • zonnepanelen;
  • toename van groene daken, groene gevels en vergroening van tuinen en afname verhard oppervlak;
  • energieneutrale nieuwbouw vanaf 2018;
  • aardgasloze nieuwbouw vanaf 2018 (wettelijk verplicht vanaf 1 juli 2018).

4.7.2 Mogelijkheden

Nieuwbouw biedt een goede kans om duurzaam te bouwen. Dit geldt met name voor de afkoppeling van het gasnet. Na 1 juli 2018 wordt nieuwbouw in principe niet meer aangesloten op het aardgasnet (wet VET).

Verwarming zonder aardgas kan bijvoorbeeld met een warmtepomp. Dit is een efficiënte wijze van verwarmen. In combinatie met een lage temperatuurverwarming (bijv. vloerverwarming) en bodemwarmte kan deze ook op duurzame wijze voorzien in koeling, waardoor geen airco meer nodig is. Het is mogelijk om te kiezen voor individuele waterpompen of een collectieve waterpomp, met een open of gesloten bodemwarmtesysteeem. In appartementencomplexen worden vooral collectieve open bronnen toegepast. Voor warmtepompen is subsidie beschikbaar (ISDE).

Voor een fossiele brandstofvrije en energie- en CO2-neutrale gemeente is het van belang alle potentie voor duurzame energieopwekking te gebruiken. Dit kan in de vorm van zonne-energie. De gemeente Alphen aan den Rijn zet ook in op deze energiebron. Zonne-energie is een belangrijke en breed geaccepteerde optie voor duurzame energie. Het is daarom zinvol om het gebouw te voorzien van zonnepanelen.

Klimaatverandering zal in de toekomst leiden tot heviger neerslag. Er zijn verschillende manieren om het watervasthoudend vermogen van het gebouw te vergroten om zo in de toekomst wateroverlast te beperken. In het plan blijft het terrein (bijna) volledig verhard, met weinig ruimte voor groen. Het is aan te bevelen zoveel mogelijk groen en open bestrating toe te passen. Ook kan gedacht worden aan groene gevels. Verder kunnen groene daken worden toegepast. Deze kunnen gecombineerd worden met zonnepanelen.

4.7.3 Toepassing nieuwbouw MFA Zwammerdam

Bij de realisatie van het nieuwbouwplan wordt op verschillende manieren rekening gehouden met duurzaamheid:

  • er wordt voldaan aan de BENG-norm (Bijna Energie Neutraal Gebouw);
  • de MFA wordt zonder gasaansluiting uitgevoerd;
  • de kantine van VVZ gaat van het gas en wordt voorzien van een elektrisch gestookte CV-ketel met een lage temperatuur verwarming;
  • onderzocht wordt of de installatie via een warmtepomp verwarmd kan worden, waardoor de elektrische ketel kan vervallen;
  • de isolatie op het dak krijgt een hoogwaardige isolatie en de kleedruimten worden voorzien van mechanische ventilatie met warmte terugwinning;
  • de nieuwbouw heeft een 30% betere EPC dan het Bouwbesluit voorschrijft. Deze betere EPC wordt gerealiseerd door een gesloten warmte-, koude bron, welke wordt aangesloten op een warmtepomp;
  • het gehele gebouw wordt voorzien van LED-verlichting. Het gebouw wordt gedeeltelijk voorzien van zonnepanelen;
  • onderzocht wordt om op het gehele gebouw zonnepanelen te plaatsen.

Op grond van het voornoemde wordt geconcludeerd dat met dit nieuwbouwplan wordt aangesloten bij de duurzaamheidsambities van de gemeente Alphen aan den Rijn.

4.8 Archeologie

4.8.1 Bevindingen onderzoek

Door onderzoeksbureau Vestigia is in november 2018 een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd voor de locatie. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 7 van deze toelichting. Uit het onderzoek blijkt samengevat het volgende.

Doel van het archeologisch vooronderzoek was vast te stellen of er in het plangebied sprake is (of kan
zijn) van archeologische resten die door de bouwwerkzaamheden verstoord dreigen te worden en, indien
mogelijk, uitspraken te doen over de waarde hiervan in termen van fysieke en inhoudelijke kwaliteit
zoals zeldzaamheid en gaafheid. Hiertoe is eerst een bureauonderzoek verricht, waarbij voor het
plangebied een specifiek archeologisch verwachtingsmodel is opgesteld. In aanvulling op het
bureauonderzoek is een karterend archeologisch booronderzoek verricht waarbij de geo(morfo)logische
en bodemkundige kenmerken van het plangebied zijn getoetst. Op basis van deze bevindingen is
vervolgens een advies geformuleerd in het kader van de cyclus van de Archeologische Monumentenzorg
(AMZ).

Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek werd de kans op het aantreffen van Romeinse
bewoningssporen klein geacht omdat het plangebied ten noordoosten van de zuidoever van de Romeinse
Rijnloop ligt. De ondergrond zou moeten bestaan uit beddingafzettingen van de Romeinse Rijn met
daarop mogelijk nog dunne oeverafzettingen uit de post-Romeinse tijd. Tegen de voormalige Romeinse
oever heeft ter hoogte van de Hooge Burch een kleiig opgevulde restbedding gelegen. Er bestaat een zeer
kleine kans op het aantreffen van scheepsresten en verloren lading in deze restbedding. Daarnaast
bestond er een kans op het aantreffen van sporen van bewoning of landgebruik uit de Late
Middeleeuwen of Nieuwe tijd. Deze sporen kunnen in principe aan of vlak onder het maaiveld worden
verwacht.

Bij het inventariserend veldonderzoek door middel van boringen is vastgesteld dat het bovenste deel van
de bodemopbouw binnen het plangebied aanzienlijk verstoord is tot in de oeverafzettingen. De
oorspronkelijke top van de oeverafzettingen is waarschijnlijk in het verleden al afgevlet voor de
productie van bakstenen. Van de oeverafzettingen is 20-40 centimeter overgebleven. Daaronder gaat het
lithologisch over in restgeulafzettingen en beddingzand. Bij het afvletten in de Nieuwe Tijd zullen
eventuele (Romeinse en) Middeleeuwse archeologische waarden in of op de oeverafzettingen grotendeels
verloren zijn gegaan. Voor Romeinse vondsten in de restbedding zijn geen aanwijzingen gevonden. In de
boringen zijn geen stilstandfasen in het opvullingsproces van de bedding, noch zijn er archeologische
indicatoren aangetroffen. De archeologische verwachting kan daarom worden bijgesteld naar laag.

4.8.2 Conclusie

Gezien de aangetroffen verstoringen binnen het plangebied, het ontbreken van archeologische indicatoren in de boringen, en de aangetroffen landschappelijke situatie kan worden gesteld dat de kans op het aantreffen van een (intacte) archeologische vindplaats klein is. Op basis van de resultaten van onderhavig onderzoek is de archeologische verwachting voor het plangebied daarom bijgesteld naar ‘laag’ en adviseert Vestigia Archeologie & Cultuurhistorie dan ook geen vervolgstappen in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ). Aangezien het nooit volledig is uit te sluiten dat tijdens eventueel grondverzet een archeologische ‘toevalsvondst’ wordt gedaan, is het wenselijk de uitvoerder van dit grondwerk te wijzen op de plicht om hiervan zo spoedig mogelijk melding te doen bij het bevoegd gezag, de gemeente Alphen aan den Rijn en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

Op grond van het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect archeologie geen belemmering is voor de ontwikkeling.

4.9 Ecologie/natuurbescherming

Ten behoeve van de gewenste ontwikkeling is een quickscan uitgevoerd door de Omgevingsdienst Midden-Holland (ODMH) naar de aanwezigheid van flora en fauna, zie bijage 8 van de toelichting. Uit de uitgevoerde quick scan blijkt samenvattend het volgende. Voor details wordt verwezen naar de bijlage.

4.9.1 Samenvatting quick scan ecologie

Samenvattend dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen van algemene broedvogels en de mogelijke aanwezigheid van verblijfplaatsen in de kantine/kleedkamervoorziening, die behouden blijft. Aanvullend onderzoek naar vleermuizen is niet nodig, als bij de werkzaamheden rekening wordt gehouden met de kwetsbare periode van de winterslaap. Als de planning juist wel uitgaat van heien in de winter, dan zal alsnog jaarrond onderzoek en mogelijk een ontheffingaanvraag voor het verstoren van vleermuisverblijven dienen te worden aangevraagd. Verder dienen eventuele aan te brengen bouwlampen op de bouwplaats van de sportkantinegevels te worden afgericht en er kan niet voor zonsopgang en na zonsondergang worden gewerkt. Ook dient dus buiten de winterslaapperiode van vleermuizen (grofweg 1 november tot en met 1 maart afhankelijk of de dagtemperatuur oploopt tot zo'n 12 graden Celsius gedurende enkele dagen achter elkaar, wanneer de dieren weer ontwaken), vooropgesteld dat de werkzaamheden de dieren niet kunnen wekken uit de winterslaap. Heiwerkzaamheden en graafwerkzaamheden met groot materiaal kunnen de vleermuizen wekken en op de vlucht doen slaan.

Overige strikt beschermde soorten worden niet verwacht of kunnen met mitigerende maatregelen worden beschermd. Ringslang, platte schijfhoren en minder strikt beschermde zoogdieren en amfibieen kunnen tijdig worden geweerd of verplaatst van de plek waar de bouw/graafactiviteiten plaatsvinden.

Bij de bouwwerkzaamheden dient rekening te worden houden met foeragerende en mogelijk verblijvende
vleermuizen. Verstoring overdag en ’s avonds dient te worden voorkomen. Er kan niet gewerkt worden
met bouwlampen op het bouwterrein die ook de gevels van de sportkantine verlichten. Er kan bij
langdurig heien ook sprake zijn van verstoring van vleermuizen in de nabije spouw. Daarom wordt bij
dit bouwproject in het belang van de vleermuizen gesteld dat in eerst instantie niet geheid wordt, maar
de palen in de ondergrond moeten worden gedraaid. Mocht dit niet mogelijk zijn bouwfysisch gezien
kan een jaarrond onderzoek naar het voorkomen van vleermuizen alsnog nodig blijken. De enige
manier om trilling en geluidhinder op de vleermuizen te voorkomen is te heien na zonsondergang,
terwijl de dieren uitvliegen om te foerageren. Maar dit is ook bezwaarlijk voor de omwonenden. Het
heien tijdens de winterslaapperiode van grofweg 1 november tot 1 maart kan niet, of alleen na een
ontheffingaanvraag bij bevoegd gezag. Het onderzoek kan worden uitgevoerd, terwijl de bestemmingsplanprocedure loopt, maar dient te zijn afgerond om bij definitieve vaststelling van het
plan te kunnen concluderen of het bestemmingsplan haalbaar is voor de Wet natuurbescherming.

Gebiedsbescherming is niet aan de orde bij dit plan. De voorgenomen activiteiten zijn kleinschalig en kennen geen externe werking op natuurgebieden. Er liggen geen beschermde natuurgebieden binnen het plangebied van MFA Zwammerdam, inclusief de locatie voor de watercompensatie.

Een aantal maatregelen is nodig om overtredingen te voorkomen. Zo kan niet worden gesloopt/gekapt in broedseizoen. Verlichting van bouwterreinen kan niet 's nachts worden toegepast, om verstoring van vleermuizen te voorkomen. Verder dient zorgvuldig in en om de te verbreden watergang te worden gewerkt. Het nieuw te graven deel dient eerst geheel te worden uitgegraven voordat er water in wordt gelaten, zodat vissen niet door de graafwerkzaamheden kunnen worden geschaad. De zorgplicht is ook van toepassing voor overige zoogdieren en niet strikt beschermde amfibieen. In de diverse goedgekeurde gedragscodes (bijvoorbeeld die van Stadswerk en de Unie van Waterschappen) zijn maatregelen opgenomen die kunnen worden toegepast om aan de zorgplicht te voldoen. De eigen gedragscode van de voormalige gemeente Rijnwoude kan mogelijk ook nog worden gebruikt, mits deze opnieuw ter goedkeuring van het bevoegd gezag wordt voorgedragen.

4.9.2 Conclusie ecologie

Op grond van het voornoemde wordt geconcludeerd dat het aspect ecologie geen belemmering vormt voor onderhavig plan, mits rekening wordt gehouden met de winterslaapperiode van vleermuizen (1 november - 1 maart) en het broedseizoen van vogels (15 maart - 15 juli). Indien het noodzakelijk is om de bouw- en sloopwerkzaamheden in voornoemde periodes plaats te laten vinden, is een ontheffing nodig.

4.9.3 Natuurbescherming

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient de raad rekening te houden met de gevolgen voor Natura 2000-gebieden. Op zo'n 1,5 km van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied 'De Nieuwkoopse Plassen en De Haeck'. Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend worden vastgesteld als op grond van een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied niet zal aantasten.

Effecten op het Natura 2000-gebied 'De Nieuwkoopse Plassen en De Haeck' zijn op voorhand niet uitgesloten. Daar is door de Omgevingsdienst Midden-Holland aanvullend onderzoek naar gedaan. Uit de Aeriusberekening die de Omgevingsdienst Midden-Holland heeft uitgevoerd blijkt dat in de nieuwe situatie, met het MFA, de stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied “Nieuwkoopse Plassen en de Haeck' lager is dan in de huidige situatie. Dit omdat de activiteiten van de MFA op andere locaties al aanwezig zijn binnen Zwammerdam, en het nu een gunstige bundeling is naar een gezamenlijk punt. De AERIUS-stikstofberekening MFA Zwammerdam is als bijlage 9 opgenomen.

4.10 Waterparagraaf

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.

Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting afzonderlijk te worden aangegeven welke de gevolgen voor het plan zijn voor de waterhuishouding.

4.10.1 Waterbeheerplan 5 (2016-2021)

Het algemeen bestuur van Hoogheemraadschap van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan (WBP5) vastgesteld. Daarmee beoogt het hoogheemraadschap dat het gebied nu en in de toekomst goed beschermd wordt tegen overstromingen en wateroverlast, er een goede waterkwaliteit ontstaat, het afvalwater op duurzame wijze wordt gezuiverd en de grondstoffen worden hergebruikt. In het WBP5 staat samen werken aan water centraal. Hoogheemraadschap van Rijnland wil samen met de omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

Waterbeleid

Hoogheemraadschap van Rijnland zet zich in voor:

  • Een veilig watersysteem met betrouwbare waterkeringen.
  • Het voorkomen van de afwenteling van waterproblemen naar andere watersystemen.
  • Het voorkomen van overlast door water of een tekort aan water, zowel binnen als buiten het stedelijk gebied.
  • Het tegengaan van versnippering van het watersysteem.
  • Het realiseren van een biologisch gezond watersysteem.
  • Het realiseren van een ecologische infrastructuur (onder andere door een natuurvriendelijke inrichting), zowel binnen als buiten het stedelijk gebied.
  • Het benutten van het zelfreinigend vermogen van het watersysteem.
  • Het vasthouden van gebiedseigen water (waterconservering) en het beperken van de inlaat van gebiedsvreemd water.
  • Het benutten en bufferen van schoon water.
  • Het toepassen van het ordeningsprincipe 'water stroomt van schoon naar vuil': verontreinigende activiteiten moeten benedenstrooms van kwetsbare functies/gebieden worden geplaatst.
  • Het aanpakken van vervuiling bij de bron.
  • Het voorkomen van verspreiding van verontreinigingen.
  • Optimalisatie van beheer en onderhoud, binnen zowel het watersysteem als de afvalwaterketen.

Keur en Uitvoeringsregels

De Keur is een juridisch document (verordening). Bij de Keur horen de Uitvoeringsregels. Hierin staan voorwaarden voor allerlei werkzaamheden bij water en dijken. De Uitvoeringsregels kunnen een zorgplicht, een Algemene regel en een Beleidsregel bevatten. De zorgplicht geldt voor eenvoudige werkzaamheden met weinig risico. In de Algemene regel staan voorwaarden voor activiteiten met een beperkt risico. In de Beleidsregel staan voorwaarden voor activiteiten met een groter risico, waarvoor een watervergunning nodig is. Het actuele beleid van Hoogheemraadschap van Rijnland staat op www.rijnland.net.

4.10.2 Watertoets

In de huidige situatie is er sprake van kunstgrasvelden van voetbalclub Zwammerdam. Met de voorgenomen ontwikkeling maakt het huidige kunstgrasveld plaats voor een gebouw, schoolplein en parkeerplaatsen. Er vindt een toename aan verharding plaats van meer dan 3500 m². Watercompensatie is derhalve noodzakelijk. Inclusief het te dempen wateroppervlak van ± 70 m2, moet er dan ± 595 m2 watercompensatie komen (= 15%).

Tussen de nieuwe MFA en de sloot naar de begraafplaats is erg weinig ruimte voor watercompensatie. En in verband met onderhoud van de sloot en van het gebouw, is het niet logisch hier water te graven. Als gevolg van deze keuze wordt de gehele 600 m2 water gecompenseerd in de nabij gelegen schapenwei. Door het Hoogheemraadschap van Rijnland is schriftelijk medegedeeld dat de hiervoor beschreven compensatie positief is beoordeeld en vergunning kan worden aangevraagd.

Op grond hiervan wordt geconcludeerd dat het aspect water geen belemmering vormt voor onderhavig plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.ZDmfazwammerdam-VA02_0017.png"

Afbeelding 17: overzicht toename verharding (geel), waterdemping (rood) en watercompensatie (blauw)

4.11 Niet Gesprongen Explosieven

Het plangebied ligt voor een klein gedeelte in een voor explosieven verdachte zone. Het soort munitie waar rekening mee moet worden gehouden is afwerpmunitie (vliegtuigbommen) tot maximaal 10 m diepte. Het betreft een lijnvormige zone langs het gehele spoor, waarvan de breedte is bepaald tot op 144 m uit het hart van het spoor.

Bij zowel ondiepe (graven waterpartij) als diepe (fundaties) grondroerende werkzaamheden kunnen in het plangebied niet gesprongen explosieven worden aangetroffen. Het Arbeidsomstandighedenbesluit regelt dat bij deze werkzaamheden een veilige werkplek gegarandeerd moet zijn. Dit vraagt om onderzoek naar de daadwerkelijke aanwezigheid van explosieven (detectie), mogelijk leidend tot maatregelen voor bescherming van mensen en materieel.

In een notitie van de ODMH d.d. 12 september 2018 (bijlage 10 van de toelichting) wordt geadviseerd om een Projectgebonden Risico Analyse (PRA) te laten uitvoeren, waarin de voorgenomen werkzaamheden worden beoordeeld en waarin wordt aangegeven welk onderzoek of beschermende maatregelen nodig geacht worden.

4.12 Parkeren

Op onderhavig plangebied is het parapluplan 'Parkeren' van toepassing. Hiermee kan de gemeente bij nieuwbouwplannen of wijzigingen van het gebruik eisen blijven stellen aan het aantal parkeerplaatsen en plannen toetsen aan de 'Nota parkeernormen en parkeervoorzieningen 2014', zoals door de raad op 28 mei 2015 is vastgesteld.

De parkeernorm geeft het aantal vereiste parkeerplaatsen voor een gebouw of voorziening per bijbehorende eenheid (aantal parkeerplaatsen per woning, per 100m2 bvo, per hectare sportveld, per behandelkamer, etc). Met de parkeernorm(en) wordt de parkeereis bepaald voor nieuwe gebouwen en voorzieningen waar een parkeervraag kan ontstaan. De parkeereis is het totaal aantal (minimaal) vereiste parkeerplaatsen voor auto’s en fietsen.

De locatie in Zwammerdam kan ingevolge de Nota aangemerkt worden als gesitueerd 'binnen de bebouwde kom' (rest, biko). Bij een flexibele bestemming (meerdere functies mogelijk) in een bestemmingsplan moet de parkeereis worden afgestemd op de functie die de meeste parkeerplaatsen vraagt.

De functies in de MFA die de meeste parkeerplaatsen vragen zijn:

  • voetbalvereniging: (norm: sportveld biko, per hectare netto: 20)
  • basisschool (norm: per lokaal biko: 0,9)
  • kinderdagverblijf: (norm: 1,4 parkeerplaats per 100 m², biko)

Er worden in het plan 74 parkeerplaatsen mogelijk gemaakt en 117 fietsparkeerplaatsen. De parkeerbehoefte is op afbeelding 18 ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.ZDmfazwammerdam-VA02_0018.png"

Afbeelding 18: overzicht parkeerplaatsen in nieuw plan

Hoofdstuk 5 Juridische En Bestuurlijke Aspecten

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels . Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.

5.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidigen, bouwvlakken enzovoorts. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaarten en/of kadastrale kaart).

5.3 Opbouw Van De Regels

De regels zijn opgedeeld in vier hoofdstukken met een of meer artikelen:

Hoofdstuk 1: 'Inleidende regels' bevat de begripsbepalingen (artikel 1) en een bepaling over de wijze van meten (artikel 2). De begripsbepalingen zijn in alfabetische volgorde opgesomd en dienen als referentiekader voor de overige regels.

Hoofdstuk 2: 'Bestemmingsregels' bevat de bestemmingen. Elk artikel heeft een vaste opbouw. Eerst wordt een bestemmingsomschrijving gegeven, vervolgens de bouwregels, eventuele nadere eisen en eventuele mogelijkheden voor ontheffing van de bouwregels danwel gebruiksregels.

Hoofdstuk 3: 'Algemene regels' bevat regels die algemeen gelden en die vanwege de algemeenheid gegroepeerd zijn.

Hoofdstuk 4: 'Overgangs- en slotregels' omvat de overgangsbepalingen van het bestemmingsplan. Deze zijn opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening 2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan.

Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' en de 'Overgangs- en slotregels'.

In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen in alfabetische volgorde. Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd (afhankelijk van het bestemmingsplan):

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.4 Wijze Van Toetsen

De regels en verbeelding zijn bedoeld als instrument om te bepalen of gebruik in ruime zin van de gronden en opstallen in overeenstemming is met het ruimtelijk beleid dat voor een gebied geldt. Wanneer bijvoorbeeld een aanvraag voor functiewijziging of het uitbreiden van de bestaande bebouwing wordt ingediend, moet deze getoetst worden aan het bestemmingsplan.

Indien een aanvraag binnenkomt dient:

  1. 1. In eerste instantie op de verbeelding te worden gekeken waar de betreffende locatie ligt. Hierbij zijn dus van belang de toegekende bestemmingen en de eventuele nadere aanduidingen die op deze gronden van toepassing zijn;
  2. 2. Vervolgens in de regels onder de doeleindenomschrijving van de geldende bestemming te worden nagegaan of de situatie in overeenstemming is met deze doeleindenomschrijving;
  3. 3. Indien dit het geval is vervolgens met betrekking tot:
    1. a. bebouwing te kijken naar de bebouwingsregels;
    2. b. werken en werkzaamheden te kijken naar de aanlegregels;
    3. c. gebruik te kijken naar de gebruiksbepalingen.
  4. 4. Indien strijdigheid aanwezig is, vervolgens in de respectievelijke afwijkingsbevoegdheden danwel in de wijzigingsbevoegdheden te worden nagegaan of in een uitzondering is voorzien. Bij het toepassen van deze bevoegdheden dient aan de daar opgenomen specifieke voorwaarden te worden voldaan.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

6.1 Exploitatieverplichting

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarbij een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro wordt mogelijk gemaakt en waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze kosten moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld. (artikel 6.12 Wro).

Het opstellen van een exploitatieplan is in het kader van dit bestemmingsplan thans niet aan de orde. Dit bestemmingsplan maakt wel rechtstreekse bouwplannen mogelijk in de zin van 6.2.1 Bro, de gemeente is echter zelf eigenaar van de gronden. De gemeente draagt de volledige kosten van de ontwikkeling, zij treft voor de kosten een voorziening binnen haar begroting. Het kostenverhaal is dus anderszins verzekerd. De gemeenteraad besluit daarom om geen exploitatieplan vast te stellen.

6.1.1 Conclusie

Gezien het voorgaande wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan opgestuurd naar verschillende overleginstanties. De bestuurlijke overlegpartners hebben de mogelijkheid gekregen om te reageren op het bestemmingsplan:

  • Provincie Zuid-Holland: heeft geen op- of aanmerkingen op het plan.
  • Hoogheemraadschap Rijnland: heeft geen op- of aanmerkingen op het plan
  • Regionale brandweer: heeft geen op- of aanmerkingen op het plan.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft in het kader van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 12 september 2019 t/m 23 oktober 2019 ter inzage gelegen met de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen. Er zijn op het bestemmingsplan zienswijzen ingediend, deze zijn geanonimiseerd weergegeven in bijlage 11. In de 'Nota van beantwoording zienswijzen' (bijlage 12) zijn de zienswijzen gemotiveerd beantwoord.

Bijlagen

Bijlage 1 Historisch Vooronderzoek Bodem

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Stemgeluid En Brandweer

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 4 Qra Gastransportleiding

Bijlage 5 Advies Gastransportleiding 2017

Bijlage 6 Advies Gastransportleiding 2018

Bijlage 7 Archeologisch Vooronderzoek

Bijlage 8 Quick Scan Ecologie

Bijlage 9 Aerius Stikstofberekening

Bijlage 10 Notitie Niet Gesprongen Explosieven

Bijlage 11 Geanonimiseerde Zienswijzen

Bijlage 12 Nota Van Beantwoording Zienswijzen