KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Natuur
Artikel 5 Tuin
Artikel 6 Water
Artikel 7 Wonen
Artikel 8 Leiding - Brandstof
Artikel 9 Leiding - Gas
Artikel 10 Waarde - Archeologie 2
Artikel 11 Waarde - Archeologie 3
Artikel 12 Waarde - Archeologie 4
Artikel 13 Waarde - Archeologie 5
Artikel 14 Waarde - Archeologie 6
Artikel 15 Waarde - Cultuurhistorie - Bouwwerken - Monumentaal
Artikel 16 Waarde - Cultuurhistorie - Ensembles
Artikel 17 Waarde - Cultuurhistorie - Uitvoeren Werk(zaamheden)
Artikel 18 Waterstaat - Waterkering
3 Algemene Regels
Artikel 19 Anti-dubbeltelregel
Artikel 20 Algemene Bouwregels
Artikel 21 Algemene Gebruiksregels
Artikel 22 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 23 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 24 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 25 Algemene Procedureregels
Artikel 26 Overige Regels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 27 Overgangsrecht
Artikel 28 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Algemeen
1.2 Ligging
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
3 Beleidskader
3.1 Nationaal Beleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
4 Omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
4.3 Bodem
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Ecologie
4.6 Water
4.7 Geluid
4.8 Externe Veiligheid
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Verbeelding
5.3 Planregels
5.4 Wijze Van Bestemmen
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
7.2 Zienswijzen

Herbestemmen Sierteelt 2023

Bestemmingsplan - Gemeente Alphen aan den Rijn

Vastgesteld op 30-05-2024 - geheel onherroepelijk in werking

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het wijzigingsplan 'Herbestemmen Sierteelt 2023' met identificatienummer NL.IMRO.0484.hrbsierteelt2023-VA01 van de Gemeente Alphen aan den Rijn;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in GML-bestand NL.IMRO.0484.hrbsierteelt2023-VA01 met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:
a. akker- en vollegrondstuinbouw:
de teelt van gewassen op open grond, met uitzondering van ruwvoederteelt, fruit-, sier- en bollenteelt en bosbouw;
b. grondgebonden veehouderij:
het houden van melk- en ander vee geheel of nagenoeg geheel op open grond, alsmede paardenfokkerij;
c. paardenfokkerij:
het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij waarbij het africhten van en de handel in paarden in ondergeschikte mate plaatsvindt; onder paardenfokkerij wordt niet verstaan paardrijdactiviteiten, paardrijschool en manege;
d. intensieve veehouderij:
het houden van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en geheel of nagenoeg geheel zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
e. glastuinbouw:
de teelt van tuinbouwgewassen geheel of nagenoeg geheel met behulp van kassen;
f. fruitteelt:
de teelt van fruit op open grond;
g. sierteelt:
de teelt van siergewassen al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten alsmede pot- en containerteelt;
h. bosbouw:
de teelt van bomen vanwege de houtproductie;
i. intensieve kwekerij:
de teelt van gewassen of de kweek van vissen, zonder of nagenoeg zonder gebruik te maken van daglicht.

1.8 argarisch hulp- en nevenbedrijf

een bedrijf, gericht op het verlenen van diensten en het leveren van dieren of goederen aan agrarische bedrijven, dan wel op het verwerken, opslaan en verhandelen van dieren of producten, die afkomstig zijn van agrarische bedrijven.

1.9 agrarisch deskundige

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van land- en tuinbouw.

1.10 ambachtelijk bedrijf

een bedrijf waarbij het accent ligt op het in handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsmede het verkopen en leveren van goederen, die verband houden met het ambacht als niet-zelfstandig onderdeel van de onderneming.

1.11 archeologische deskundige

een nader aan te wijzen onafhankelijke provinciaal archeologische deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

1.12 archeologisch onderzoek

Onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingvergunning beschikt.

1.13 bed and breakfast

Voorzieningen gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt als ondergeschikte toeristische recreatieve activiteit aan maximaal 8 personen; onder bed & breakfast voorzieningen wordt niet verstaan een overnachting noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en of arbeid.

1.14 Archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.15 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.16 bedrijf

Een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.17 bedrijfsmatige exploitatie van verblijfsrecreatie

het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon exploiteren en beheren van een verblijfsrecreatief complex, gericht op het als onderneming jaarlijks aanbieden van recreatief verblijf aan meerdere, steeds wisselende personen.

1.18 bedrijfs- of dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, behorende bij het ter plaatse gevestigde bedrijf, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon.

1.19 bedrijfsvloeroppervlak

bij een bedrijf in eigendom zijnde bouw- en teeltgronden die binnen het plangebied gelegen zijn.

1.20 Besluit externe veiligheid inrichtingen

Besluit externe veiligheid inrichtingen zoals gepubliceerd in Stb. 2004, 250.

1.21 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.

1.22 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.23 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.24 Bevi inrichting

bedrijven zoals bedoeld in lid 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.25 bijgebouw

een vrijstaand, afzonderlijk van het hoofdgebouw in functioneel en bouwkundig te onderscheiden gebouw.

1.26 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.27 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.28 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.29 bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

1.30 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.31 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.32 bouwwerk, geen gebouw zijnde

elk bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde.

1.33 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.

1.34 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.35 duurzaam volwaardig agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf dat voldoet aan de geldende milieueisen en ook op lange termijn aan deze eisen kan blijven voldoen en waarvan redelijkerwijs is aan te nemen dat dit gedurende de planperiode een omvang zal hebben van:
  1. hetzij ten minste één volledige arbeidskracht met een daarbij passende bedrijfsomvang;
  2. hetzij ten minste een halve tot een volledige arbeidskracht indien sprake is van een reëel perspectief op continuïteit op langere termijn en waarbij het hoofdinkomen afkomstig is van het agrarisch bedrijf.

1.36 extensieve dagrecreatie

niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.

1.37 gastenverblijf

plaats waar de gasten onderdak kunnen verkrijgen.

1.38 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.39 geluidsgevoelige objecten

woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in lid 1 van de Wet geluidhinder.

1.40 geluidshinderlijke Wgh-inrichtingen

bedrijven, zoals bedoeld in lid 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.41 gevoelige functies ten opzichte van kassen

objecten categorie I:
  • aaneengesloten woonbebouwing, zijnde drie of meer woningen, die telkens op minder dan 5 m afstand van elkaar zijn gelegen;
  • gevoelige objecten, zijnde gebouwen of delen van gebouwen, bestemd voor het verblijf van personen of objecten, gebouwen of terreinen bestemd voor verblijfs- of dagrecreatie, niet zijnde een kleinschalig kampeerterrein met ten hoogste 15 kampeermiddelen;
objecten categorie II:
  • overige

1.42 gevoelige functies ten opzichte van landbouwbedrijven

objecten categorie I:
  • bebouwde kom met stedelijk karakter;
  • ziekenhuis, sanatorium, en internaat;
  • objecten voor verblijfsrecreatie;
objecten categorie II:
  • bebouwde kom of aaneengesloten woonbebouwing van beperkte omgeving in een
overigens agrarische omgeving;
  • objecten voor dagrecreatie;
objecten categorie III:
  • verspreid liggende niet-agrarische bebouwing die aan het betreffende buitengebied een
overwegende woon- of recreatiefunctie verleent;
objecten categorie IV:
  • woning behorend bij een agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij waar 50 of meer
mestvarkeneenheden op grond van een vergunning aanwezig mogen zijn;
objecten categorie V:
  • woning, behorend bij een veehouderij waar 50 of meer mestvarkeneenheden op grond
van een vergunning aanwezig mogen zijn.

1.43 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.44 hoveniersbedrijf

een bedrijf, gericht op de aanleg, de inrichting en het onderhoud van tuinen en groen, met gebruikmaking van de daarbij behorende materialen en gereedschappen, zonder dat detailhandel wordt uitgeoefend.

1.45 kampeerboerderij

een agrarisch gebouw dat aan zijn oorspronkelijke functie onttrokken is of een nieuw gebouw op een voormalig agrarisch bouwvlak dat geschikt is gemaakt voor recreatief nachtverblijf van groepen.

1.46 kampeermiddelen

niet als een bouwwerk aan te merken vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.47 kantoor

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.48 kassen

bouwwerken van glas of ander lichtdoorlatend materiaal (ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering) met een hoogte van 1,5 m of meer, trek-, tunnel-, schaduw-, boog- en gaaskassen daaronder begrepen.

1.49 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.50 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen

voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie.

1.51 landhoofd

het in water uitgebouwde stuk waarop de eigenlijke brug rust.

1.52 landschapswaarde

de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.

1.53 manege

een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, in combinatie met een of meer van de volgende hiermee samenhangende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en/of pony's, horeca (kantine, foyer en dergelijke), verenigingsaccommodatie en het houden van wedstrijden of andere evenementen.

1.54 mantelzorg

hulp die aanvullend, niet beroepshalve, aan bejaarden, zieken en andere hulpbehoevenden verleend wordt.

1.55 molenbiotoop

de omgeving waarmee een molen in relatie staat; in deze omgeving/zone gelden afwijkende regels die een bijdrage leveren aan het goed functioneren van de molen.

1.56 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.

1.57 NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.58 nevenfuncties

niet-agrarische functies die minder dan de helft van het inkomen van het betreffende bedrijf genereren.

1.59 niet-permanente verblijfsrecreatie

verblijfsrecreatie waarbij uitsluitend van seizoensgebonden standplaatsen kampeermiddelen gebruik wordt gemaakt.

1.60 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.61 oppervlaktelijst niet-agrarische bedrijven en overige voorzieningen

de 'Oppervlaktelijst niet-agrarische bedrijven en overige voorzieningen', die als bijlage onderdeel van deze regels uitmaakt.

1.62 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.63 paardenhouderij

een bedrijf dat uitsluitend is gericht op het houden, stallen of africhten van paarden, alsmede de handel in paarden.

1.64 paardenpension

een pensionstalling is een bedrijf dat is gericht op het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en pony's in pension te stallen en te weiden.

1.65 peil

  1. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst of minder dan 5 m daarvan: de hoogte van die weg (ter plaatse van de hoofdtoegang);
  2. de hoogte van het bestaande terrein ter plaatse van de bouw, zulks gezien in relatie met de hoogte van de bestaande omliggende terreinen (maaiveld).

1.66 permanente standplaats kampeermiddel

een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, gedurende het gehele jaar.

1.67 plattelandswoning

een (voormalige) agrarische bedrijfswoning die (tevens) door derden mag worden bewoond en die niet wordt beschermd tegen de milieugevolgen van het (voorheen) bijbehorende bedrijf;

1.68 platte afdekking

een horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw, dat meer dan tweederde van het grondoppervlak van het gebouw beslaat.

1.69 polderkade

een kunstmatige of een natuurlijke hoogte, onder welke benaming ook, die dient tot kering van zee-, rivier-, polder of boezemwater.

1.70 praktijkruimte

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.71 professioneel vuurwerk

vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk.

1.72 recreatiewoning

een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt.

1.73 resocialisatie

het voorbereiden van personen op de terugkeer in de maatschappij.

1.74 restaurant

een horecabedrijf, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.

1.75 risicovolle inrichtingen

inrichtingen als bedoeld in lid 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.76 rooilijn

de denkbeeldige lijn evenwijdig aan de weg en in het verlengde van de dichtst bij de weg gelegen gevel van het gebouw (niet zijnde een bijgebouw), dan wel (indien deze gevel niet evenwijdig is aan de weg) de denkbeeldige lijn evenwijdig aan de weg door het dichtst bij de weg gelegen hoekpunt van gevels van het gebouw (niet zijnde een bijgebouw) dat het dichtst bij de weg is gelegen.

1.77 ruwvoedergewassen

gewassen, zoals gras, maïs, voederbieten, luzerne, die in de volle grond worden geteeld en waarvan de opbrengst is bestemd als voer voor landbouwhuisdieren.

1.78 seizoensgebonden standplaats kampeermiddel

een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij het kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, uitsluitend gedurende het zomerseizoen.

1.79 seksinrichting

het bedrijfsmatig - of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt - gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen.

1.80 Staat van Bedrijfsactiviteiten

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt.

1.81 standplaats voor kampeermiddel

een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten.

1.82 stacaravan

een gebouw dat in zijn geheel kan worden verplaatst en is bestemd voor recreatief verblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.83 tuincentrum

een bedrijf, gericht op de teelt en de verhandeling van bomen, heesters, planten, bloemen en andere siergewassen en in samenhang daarmee op de verkoop van liden die met de tuinbewerking of de inrichting van tuinen verband houden, zoals tuingereedschap, tuinmeubilair en tuingrond.

1.84 verblijfsmiddelen

voor verblijf geschikte - al dan niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken - voer- en vaartuigen, arken, caravans, tenten en andere soortgelijke constructies, voor zover geen bouwwerken en geen kampeermiddelen zijnde.

1.85 verkoop streekeigen producten

het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van agrarische producten aan particulieren, bij wijze van neventak van een agrarisch bedrijf, voor zover deze agrarische producten op het eigen bedrijf/in de regio zijn geteeld en hooguit op ambachtelijke wijze op het eigen bedrijf/in de regio zijn verwerkt of bewerkt.

1.86 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.87 wonen

het houden van een verblijf of het gehuisvest zijn in een woning.

1.88 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.89 zomerseizoen

de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.

2.2 hoogte van een antenne-installatie

  1. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.5 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 vloeroppervlakte

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN2580, punt 4.2.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de uitoefening van een volwaardig grondgebonden veehouderijbedrijf;
  2. grasland en het exploiteren hiervan;
alsmede voor:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'sierteelt': het uitoefenen van een volwaardig sierteeltbedrijf;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'akkerbouw': het uitoefenen van een volwaardig akkerbouw en
    vollegrondstuinbouw bedrijf;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning': een plattelandswoning;
  4. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, ontsluitingswegen en voet- en fietspaden, bruggen, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het bergen van water.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
  2. per bouwvlak is slechts bebouwing ten dienste van één bedrijf toegestaan;
  3. per bouwvlak is één bedrijfswoning toegestaan, tenzij met de maatvoeringaanduiding 'maximum aantal wooneenheden' anders is aangeduid, met dien verstande dat indien de maatvoeringsaanduiding “0” aangeeft er geen bedrijfswoningen zijn toegestaan;
  4. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 5 m;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'sierteelt' dient ter compensatie 10% van het te realiseren oppervlak aan bebouwing of verharding aan extra oppervlaktewater te worden gegraven en dient de compenserende waterberging in verbinding te staan met het watersysteem ter plaatse;
  6. overigens geldt het volgende:
Max. oppervlak Max. inhoud Max. goothoogte Max. bouwhoogte
Bedrijfswoning en plattelandswoning (inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de woonfunctie) 750 m³ 6 m 10 m
vrijstaande bijbehorende bouwwerken behorende bij de bedrijfswoning
50 m² 3 m 6 m
Kassen ter plaatse van de aanduiding 'sierteelt'
300 m²
silo's 12 m
erf- en terreinafscheiding:
- voor de gevel
- elders
1 m
2 m
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

  1. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het meer dan 20% van de bij het bedrijf behorende gronden te gebruiken voor ruwvoederteelt;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' mag de (voormalige) agrarische bedrijfswoning tevens worden gebruikt voor bewoning door een huishouden zonder functionele binding met het desbetreffende agrarische bedrijf.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het behoud, herstel en ontwikkeling van actuele en potentiële landschappelijke en natuurlijke waarden;
  2. de bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, fiets en voetpaden, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'horeca': uitsluitend een horecavoorziening in de vorm van een restaurant met zaalverhuur, niet zijnde een disco, bar of dancing met daarbij een terras van maximaal 250 m².

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten dienste van de bestemming (inclusief aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen en overkappingen) en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
verder geldt het volgende:
  1. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  2. overigens geldt het volgende:
max. aantal per bouwvlak max. inhoud max. oppervlak max. goothoogte max. bouwhoogte
bedrijfsgebouwen 100% van het bouwvlak 3 m 8 m
erf- en terreinafscheidingen op bouwvlakken 2 m
erf- en terreinafscheidingen buiten bouwvlakken 1 m
overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde 2m

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Tuin

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuinen;
  2. grasland;
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, verhardingen en water;
alsmede voor:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - bankje' uitsluitend een openbaar toegankelijk bankje;

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. verkeer te water;
  2. de wateraanvoer en -afvoer en de waterberging;
  3. water ten behoeve van de waterhuishouding;
  4. het behoud, herstel en de ontwikkeling van de landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden;
  5. met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen zoals kades, oevers en schouwpaden, nutsvoorzieningen, bruggen (mede ten behoeve van voet- en fietspaden), aanlegsteigers, dammen en duikers.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag ten dienste van de bestemming worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en zonnepanelen zijnde, worden gebouwd, alsmede bruggen, aanlegsteigers van maximaal 5 m² per woning, duikers en keerwanden met een maximale bouwhoogte van 3 m.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het wonen met bijbehorende erven;
  2. de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.

7.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen.

7.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan ten behoeve van:
  1. een goede landschappelijke inpassing
  2. een goede milieusituatie
  3. een goede woonsituatie,
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,
nadere eisen stellen aan de plaats, de situering en het gebruik van gebouwen.

7.4 Afwijken van de bouwregels

7.5 Specifieke gebruiksregels

Het is niet toegestaan om gronden/opstallen te gebruiken voor:
  1. aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, tenzij het vloeroppervlak ten behoeve van de laatstbedoelde activiteiten niet meer bedraagt dan 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen en in een omvang van ten hoogste 50 m², is niet toegestaan;
  2. het is verboden bijgebouwen te gebruiken of te laten gebruiken als zelfstandige woonruimte.

Artikel 8 Leiding - Brandstof

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Brandstof' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding van een brandstofleiding met een diameter van ten hoogste 12 inch en een druk van ten hoogste 80 bar met de daarbij behorende belemmeringenstrook.

8.2 Bouwregels

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding - Brandstof zonder of in afwijking van een door het bevoegd gezag afgegeven omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. het aanleggen of wijzigen van wegen, paden, parkeergelegenheid en oppervlakteverhardingen, uitgezonderd de uitvoering van normale beheers- en onderhoudswerkzaamheden;
    2. het veranderen van het maaiveldniveau door ontginnen, ontgronden, bodemverlagen, egaliseren, afgraven of ophogen, uitgezonderd normaal spit- en ploegwerk;
    3. het aanbrengen van diepwortelende en hoogopgaande beplantingen en/of bomen;
    4. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een andere wijze indrijven van voorwerpen;
    5. diepploegen;
    6. het aanleggen van kabels en (drainage)leidingen en daarmee verband houdende constructies;
    7. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
  2. Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
    1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
  3. De werken of werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien en voorzover het leidingbelang hierdoor niet wordt benadeeld.
  4. Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder(s) van de leiding(en) omtrent de vraag of door de uitvoering voorgenomen werken en werkzaamheden de veiligheid met betrekking tot de in de belemmeringenstrook gelegen buisleiding niet wordt geschaad.

Artikel 9 Leiding - Gas

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  1. hoge-druk-gastransportleidingen, zowel ondergrondse leidingen als bestaande bovengrondse leidingen, met de daarbij behorende belemmeringenstrook van 5 meter aan weerszijden van het hart van de leiding;
  2. de aanleg en instandhouding van afsluitvoorzieningen ten behoeve van aardgastransportleidingen;
  3. de bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals verharding, erf- en terreinafscheidingen en groenvoorzieningen.

9.2 Bouwregels

Voor het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. bouwwerken mogen uitsluitend ten dienste van de bestemming worden opgericht;
  2. de goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  3. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 5 meter;
  4. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.

9.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels, zoals bepaald in artikel 9 lid 2, voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

9.4 Specifieke gebruiksregels

Bovengrondse gastransportleidingen zijn uitsluitend toegestaan voor zover deze bestaand zijn.

9.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 10 Waarde - Archeologie 2

10.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden die zijn aangewezen met 'Waarde - Archeologie 2' zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 van de planregels.

10.2 Bouwregels

  1. Op deze gronden worden bouwwerken ten behoeve van de in artikel 10 lid 1 bedoelde bestemming gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek(opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 10 lid 3 vooraf in acht zijn genomen.
  2. Tevens worden op deze gronden bouwwerken gebouwd ten behoeve van de primaire bestemming(en) als bedoeld in dit bestemmingsplan, mits de bepalingen van artikel 10 lid 3 vooraf in acht zijn genomen.

10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    2. het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
    3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    4. het verlagen van het waterpeil;
    5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
    6. het heien van palen en slaan van damwanden.
  2. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, overlegt bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport waarin de archeologische waardevan het terrein, dat blijkens de aanvraag naar het oordeel van het bevoegd gezag wordt verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
  3. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn toelaatbaar, indien en voor zover deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.

Artikel 11 Waarde - Archeologie 3

11.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden die zijn aangewezen met 'Waarde - Archeologie 3' zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 van de planregels.

11.2 Bouwregels

  1. Op deze gronden worden bouwwerken ten behoeve van de in artikel 11 lid 1 bedoelde bestemming gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 11 lid 3 vooraf in acht zijn genomen.
  2. Tevens worden op deze gronden bouwwerken gebouwd ten behoeve van de primaire bestemming(en) als bedoeld in dit bestemmingsplan, mits de bepalingen van artikel 11 lid 3 vooraf in acht zijn genomen.

11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    2. het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
    3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    4. het verlagen van het waterpeil;
    5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
    6. het heien van palen en slaan van damwanden.
  2. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, overlegt bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag naar het oordeel van het bevoegd gezag wordt verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
  3. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn toelaatbaar, indien en voor zover deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.

Artikel 12 Waarde - Archeologie 4

12.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden die zijn aangewezen met 'Waarde - Archeologie 4' zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 van de planregels.

12.2 Bouwregels

  1. Op deze gronden worden bouwwerken ten behoeve van de in artikel 12 lid 1 bedoelde bestemming gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 12 lid 3 vooraf in acht zijn genomen.
  2. Tevens worden op deze gronden bouwwerken gebouwd ten behoeve van de primaire bestemming(en) als bedoeld in dit bestemmingsplan, mits de bepalingen van artikel 12 lid 3 vooraf in acht zijn genomen.

12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    2. het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
    3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    4. het verlagen van het waterpeil;
    5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
    6. het heien van palen en slaan van damwanden.
  2. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, overlegt bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag naar het oordeel van het bevoegd gezag wordt verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
  3. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn toelaatbaar, indien en voor zover deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.

Artikel 13 Waarde - Archeologie 5

13.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden die zijn aangewezen met 'Waarde - Archeologie 5' zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 van de planregels.

13.2 Bouwregels

  1. Op deze gronden worden bouwwerken ten behoeve van de in artikel 13 lid 1 bedoelde bestemming gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 13 lid 3 vooraf in acht zijn genomen.
  2. Tevens worden op deze gronden bouwwerken gebouwd ten behoeve van de primaire bestemming(en) als bedoeld in dit bestemmingsplan, mits de bepalingen van artikel 13 lid 3 vooraf in acht zijn genomen.

13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    2. het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
    3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    4. het verlagen van het waterpeil;
    5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
    6. het heien van palen en slaan van damwanden.
  2. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, overlegt bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag naar het oordeel van het bevoegd gezag wordt verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
  3. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn toelaatbaar, indien en voor zover deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.

Artikel 14 Waarde - Archeologie 6

14.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden die zijn aangewezen met 'Waarde - Archeologie 6' zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 van de planregels.

14.2 Bouwregels

  1. Op deze gronden worden bouwwerken ten behoeve van de in artikel 14 lid 1 bedoelde bestemming gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 14 lid 3 vooraf in acht zijn genomen.
  2. Tevens worden op deze gronden bouwwerken gebouwd ten behoeve van de primaire bestemming(en) als bedoeld in dit bestemmingsplan, mits de bepalingen van artikel 14 lid 3 vooraf in acht zijn genomen.

14.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    2. het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
    3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    4. het verlagen van het waterpeil;
    5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
    6. het heien van palen en slaan van damwanden.
  2. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, overlegt bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag naar het oordeel van het bevoegd gezag wordt verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
  3. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn toelaatbaar, indien en voor zover deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.

Artikel 15 Waarde - Cultuurhistorie - Bouwwerken - Monumentaal

15.1 Bestemmingsomschrijving

  1. De voor 'Waarde - Cultuurhistorie - Bouwwerken - Monumentaal' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behouden, versterken en beschermen van de specifieke waarden van de cultuurhistorische waardevolle bouwwerken met een hoge of gemiddelde cultuurhistorische waardering zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart zie bijlagen bij de regels bijlage 2,
  2. waaronder begrepen:
    1. het karakteristieke bouwtype;
    2. de bouwstijl, verschijningsvorm, gevelindeling of typerende architectuur van het bouwwerk;
    3. de externe hoofdvorm en massa-opbouw van het bouwwerk;
    4. de bijdrage van het bouwwerk aan het omringende cultuurlandschap;
    5. de aanwezigheid van authentieke constructies, technieken, details, materialen of kleuren van het bouwwerk;
    6. de herkenbaarheid van de oorspronkelijke functionaliteit;
    7. de beeldbepalende of beeldondersteunende waarde;
    8. de directe omgeving van het bouwwerk;
    9. de bijdrage van het bouwwerk aan de ensemblewaarde.
  3. waarbij geldt dat deze cultuurhistorische waardevolle bouwwerken de status hebben van gemeentelijk monument overeenkomstig het bepaalde in de gemeentelijke Erfgoedverordening, voor zover niet reeds aangewezen als Rijksmonument of gemeentelijk monument ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan,
met inachtneming van artikel 15 lid 3 en het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 van de planregels.

15.2 Bouwregels

15.3 Specifieke gebruiksregels

15.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Artikel 16 Waarde - Cultuurhistorie - Ensembles

16.1 Bestemmingsomschrijving

  1. De voor 'Waarde - Cultuurhistorie - Ensembles' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behouden, versterken en beschermen van de van de cultuurhistorische waardevolle objecten in het ensemble met een zeer hoge, hoge of gemiddelde cultuurhistorische waardering zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart zie bijlagen bij de regels bijlage 3,
  2. waaronder begrepen:
    1. de karakteristieke inrichting van het ensemble;
    2. de karakteristieke structuren, patronen en inrichting van het ensemble;
    3. de beeldbepalende waarde;
    4. de directe omgeving van het bouwwerk;
    5. de bijdrage van het bouwwerk aan de ensemblewaarde;
    6. de bijdrage van het bouwwerk aan het omringende cultuurlandschap;
    7. de herkenbaarheid van de oorspronkelijke functionaliteit;
    8. de situering van de bouwwerken;
    9. de karakteristieke hoofdvorm en massa-opbouw van het bouwwerk;
    10. de bouwstijl, verschijningsvorm, gevelindeling of typerende architectuur van het bouwwerk;
    11. de aanwezigheid van authentieke constructies, technieken, details, materialen of kleuren van het bouwwerk.
met inachtneming van het bepaalde artikel 16 lid 3 van de planregels.

16.2 Bouwregels

16.3 Specifieke gebruiksregels

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

16.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Artikel 17 Waarde - Cultuurhistorie - Uitvoeren Werk(zaamheden)

17.1 Bestemmingsomschrijving

  1. De voor 'Waarde - Cultuurhistorie - Uitvoeren werk(zaamheden)' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behouden, versterken en beschermen van de specifieke waarden van de cultuurhistorische waardevolle objecten met een zeer hoge, hoge of gemiddelde cultuurhistorische waardering zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart zie bijlagen bij de regels bijlage 4,
  2. waaronder begrepen:
    1. landschappelijke verkavelingen en patronen;
    2. waterstaatkundige structuren, elementen en objecten;
    3. infrastructurele elementen, patronen en objecten;
    4. opgaand groen;
    5. parken en landgoedvijvers;
    6. kleiputten;
    7. objecten en structuren van de Alphense tankval uit de Tweede Wereldoorlog,
met inachtneming van artikel 17 lid 2 en het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 van de planregels.

17.2 Specifieke gebruiksregels

17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 18 Waterstaat - Waterkering

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor dijken en kaden met een waterkerende functie naast de andere krachtens dit plan hieraan gegeven bestemmingen.

18.2 Bouwregels

In afwijking van het in deze regels bepaalde ten aanzien van het bouwen en gebruik krachtens de andere bestemmingen van deze gronden, zijn op en in de gronden als bedoeld in artikel 18 lid 1, ten dienste van en behorende bij de in dat lid bedoelde doeleinden toegestaan:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals bakens en lichten, tot een hoogte van 6 meter, en
  2. overige voorzieningen, geen bouwwerken zijnde, en gebruiksvormen.
  3. Het bouwen en gebruik krachtens andere bestemmingen van de gronden als bedoeld in artikel 4 lid 1, mag uitsluitend geschieden voor zover de belangen van de waterkering dat gedogen en vooraf advies ingewonnen is bij de desbetreffende dijkbeheerder.

18.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 18 lid 2 voor het bouwen ten behoeve van de overige aan deze gronden gegeven bestemmingen, mits daartegen uit hoofde van de bescherming van de waterstaat geen bezwaar bestaat; daartoe wordt vooraf advies ingewonnen bij de beheerder(s) van de boezem en de waterkering.

3 Algemene Regels

Artikel 19 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 20 Algemene Bouwregels

20.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

20.2 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten

  1. voor een bouwwerk, dat krachtens een bouwvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  2. ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  3. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing;
  4. het bepaalde onder a is niet van toepassing op de oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen op gronden met de bestemming 'Wonen'.

20.3 Rooilijn

  1. de rooilijn mag niet met gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden overschreden, tenzij het betreft:
    1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, funderingen, balkons, erkers en entreeportalen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;
    2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt;
    3. terreinafscheidingen;
  2. aan- en bijgebouwen bij hoofdgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd.

20.4 Oeververbindingen

Buiten bouwvlakken mogen - zo nodig in afwijking van hoofdstuk 2 - oeververbindingen uitsluitend worden gebouwd met een breedte van:
  1. ten behoeve van percelen met de bestemmingen Agrarisch - Sierteelt, Agrarisch - Grondgebonden Veehouderij, Agrarisch - Grondgebonden Landbouw en Bedrijf maximaal 4 m en ter plaatse van een landhoofd maximaal 8 m;
  2. ten behoeve van percelen met de bestemming Agrarisch - Sierteelt, Agrarisch - Grondgebonden Veehouderij en Agrarisch - Grondgebonden Landbouw en voorzien van een agrarisch bouwvlak, maximaal 5 m en ter plaatse van een landhoofd maximaal 10 m;
  3. overige maximaal 3 m en ter plaatse van een landhoofd maximaal 6 m; indien zulks plaatsvindt ten behoeve van:
    1. wegen op gronden met de bestemming Verkeer;
    2. een doelmatige agrarische bedrijfsvoering van duurzame volwaardige agrarische bedrijven;
    3. onderhoud/vervanging van reeds aanwezige oeververbindingen.

20.5 Afstand gevoelige objecten ten opzichte van kassen

Onverminderd hetgeen in hoofdstuk 2 is bepaald, dient ten minste de volgende afstand in acht genomen te worden tussen kassen en gevoelige objecten:
Soort objecten Aan te houden afstand
Indien kassen voor 1 mei 1996 zijn opgericht (met inbegrip van eventuele uitbreidingen) Indien kassen na 30 april 1996 zijn opgericht
Categorie I 25 m 50 m
Categorie II 10 m 25 m

20.6 Afstand van woningen tot wegen

  1. ingeval van nieuwe woningen ingevolge planwijziging of ontheffing of herbouw van een woning elders op een bouwvlak, mag de afstand van de woning (inclusief aan- en uitbouwen) tot de as van de weg - ter beperking van geluidshinder - in geen geval minder bedragen dan de in de tabel aangegeven afstand:
Wegvak Afstand 48 dB contour1 Afstand 53 dB contour1 Afstand 58 dB contour1
Voorweg 47 m 22 m 10 m
Middelweg 38 m 17 m 7 m
Burgemeester Smitsweg 26 m 11 m 4 m
Loeteweg 14 m 6 m - *
Roemer 36 m 16 m 7 m
1) Alle waarden met aftrek volgens artikel 110g Wgh
* Afstand is te klein om te berekenen
  1. nieuwe woningen ingevolge planwijziging of ontheffing mogen op een kleinere afstand worden gebouwd dan in artikel a en tabel 1 is aangegeven, indien:
    1. uit geluidsberekeningen blijkt dat op die afstand aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder wordt voldaan;
    2. de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico vanwege wegen niet wordt overschreden;
  2. burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel a en de tabel teneinde herbouw van woningen toe te staan op een kleinere afstand, indien:
    1. uit geluidsberekeningen blijkt dat op die afstand aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder wordt voldaan;
    2. de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico vanwege wegen niet wordt overschreden.

20.7 Minimale afstanden landbouwbedrijven

Onverminderd hetgeen in hoofdstuk 2 is bepaald, dient ten minste de volgende afstand in acht genomen te worden tussen landbouwbedrijven en gevoelige objecten:
inrichting waar landbouwhuisdieren worden gehouden inrichting waar geen landbouwhuisdieren worden gehouden
minimumafstand tot objecten categorie I en II 100 m 50 m
minimumafstand tot objecten categorie III, IV en V 50 m 25 m

Artikel 21 Algemene Gebruiksregels

21.1 Strijdig gebruik

  1. Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen ten behoeve van:
    1. staan- of ligplaats van onderkomens;
    2. staanplaats van voertuigen, waarin detailhandel plaatsvindt;
    3. kampeer- of caravanterrein;
    4. opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;
    5. ten behoeve van lawaaisporten;
tenzij het gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik en beheer van de gronden.
  1. Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen ten behoeve van:
    1. een seksinrichting;
    2. horeca in de vorm van discotheken en bar-dancings;
    3. bedrijfsmatige opslag van vuurwerk;
  2. Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval tevens het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning verstaan;
  3. Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval het gebruik van recreatiewoningen, bed & breakfast kamers, kampeerboerderijen of kampeermiddelen voor permanente bewoning verstaan;
  4. Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval eveneens het gebruik van gronden (bouwvlak en/of bijbehorend erf) binnen de functies niet-agrarische bedrijven en woningen ten behoeve van een paardenbak, longeercirkel of stap-/trainingsmolen verstaan.

21.2 Aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, hierna aangeduid als activiteiten, gelden de volgende specifieke gebruiksregels:
  1. de vloeroppervlakte van de activiteiten bedraagt ten hoogste 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning en de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen, en niet meer dan 60 m²;
  2. de activiteiten leveren geen milieuhygiënische belemmeringen op voor de belendende percelen;
  3. de activiteiten zijn aanvaardbaar gelet op de verkeerskundige situatie ter plaatse en op de aan- en afvoerroutes naar het perceel;
  4. ten behoeve van de activiteiten zijn voldoende parkeerplaatsen binnen het eigen bouwvlak aanwezig;
  5. de activiteiten tasten door hun aard en visuele aspecten, zoals reclame-uitingen, het karakter van de omgeving niet onevenredig aan;
  6. de activiteiten betreffen geen horeca of detailhandel; en
  7. de activiteiten doen geen afbreuk aan de woonfunctie in die zin dat de relatie tussen de bewoner(s) van de woning en de uitoefening daarin van de activiteiten wordt verbroken.

Artikel 22 Algemene Aanduidingsregels

22.1 Milieuzone - stiltegebied

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - stiltegebied':
  1. dient het gebied beschermt te worden tegen activiteiten die het stiltegebied verstoren;
  2. zijn in afwijking van het gestelde in artikel 22 lid 3 de volgende neven- en vervolgfuncties niet toegestaan:
    1. dierenpension / hondenfokkerij.

22.2 Vrijwaringszone - dijk

  1. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk' zijn de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens aangeduid voor de bescherming, onderhoud en instandhouding van de primaire waterkering.
  2. Ter plaatse van gronden met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk' mag niet worden gebouwd.
  3. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van sub b met inachtneming van de volgende regels:
    1. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels worden in acht genomen;
    2. het belang van de waterkering wordt niet onevenredig geschaad en vooraf wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder(s).

22.3 Overige zone - zuidelijk veenweidegebied

22.4 Overige zone - droogmakerij

22.5 Overige zone - ruwvoeder 20%

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'ruwvoeder 20%' is de teelt van ruwvoeder toegestaan tot maximaal 20% van het bedrijfsoppervlak.

22.6 Overige zone - ruwvoeder toegestaan

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'ruwvoeder toegestaan' is de teelt van ruwvoeder onbeperkt toegestaan.

Artikel 23 Algemene Afwijkingsregels

23.1 Afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van geringe afwijkingen

Burgemeester en wethouders kunnen - tenzij op grond van regels hoofdstuk 2 al afgeweken kan worden- afwijking verlenen van de regels voor:
  1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Een afwijking wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

23.2 Afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van aantal woningen: herstel/behoud monumenten/objecten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd afwijking te verlenen van het bepaalde in regels hoofdstuk 2 ten behoeve van het onderbrengen van één extra woning in monumenten, indien hierdoor daadwerkelijk wordt bijgedragen aan herstel en/of behoud van deze panden.

23.3 Afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van het aantal woningen in voormalig karakteristiek agrarische bebouwing

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd afwijking te verlenen van het bepaalde in regels hoofdstuk 2 ten behoeve van het onderbrengen van één extra woning in voormalig agrarische bebouwing indien hierdoor daadwerkelijk wordt bijgedragen aan herstel en/of behoud van deze panden, met dien verstande dat de extra woning in het hoofdgebouw wordt gerealiseerd.

23.4 Afwijkingsbevoegdheid mantelzorg

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd afwijking te verlenen ten behoeve van het gebruik van het bestaande hoofdgebouw of de bestaande bijgebouwen als tijdelijke woonruimte bij de woning ten behoeve van mantelzorg met dien verstande dat:
  1. het maximaal aantal woningen op het bouwvlak niet mag toenemen;
  2. de maximale inhoudsmaat van de woning inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet meer dan 750 m³ mag bedragen;
  3. in afwijking op het bepaalde in lid b geldt ter plaatse van de bestemming Agrarisch - Grondgebonden Veehouderij en Wonen met de specifieke aanduiding-1 dat de maximale inhoudsmaat van de woning inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet meer dan 650 m³ mag bedragen;
  4. het oppervlak van het bijgebouw dat wordt gebruikt als tijdelijke woonruimte niet meer dan 80 m² mag bedragen;
  5. de woning bij gebruik door twee huishoudens een duidelijke uitstraling dient te hebben van één woning met eventueel bijgebouwen;
  6. er geen extra inritten of bruggen mogen worden aangelegd;
  7. de woning maximaal één toegang mag hebben;
  8. de zorgbehoefte moet zijn aangetoond via een indicatiebesluit of een verklaring van de huisarts;
  9. bij beëindiging van de mantelzorg het gebruik van het bijgebouw als woonruimte wordt beëindigd.

23.5 Afwijkingsbevoegdheid gastenverblijf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd afwijking te verlenen ten behoeve van het gebruik van het bestaande hoofdgebouw of de bestaande bijgebouwen als tijdelijke woonruimte bij de woning ten behoeve van een gastenverblijf met dien verstande dat:
  1. het maximaal aantal woningen op het bouwvlak niet mag toenemen;
  2. de maximale inhoudsmaat van de woning inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet meer dan 750 m³ mag bedragen;
  3. in afwijking op het bepaalde in lid b geldt ter plaatse van de bestemming Agrarisch
    - Grondgebonden Veehouderij en Wonen met de specifieke aanduiding-1 dat de maximale inhoudsmaat van de woning inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet meer dan 650 m³ mag bedragen;
  4. het oppervlak van het bijgebouw dat wordt gebruikt als tijdelijke woonruimte niet meer dan 80 m² mag bedragen;
  5. er geen extra inritten of bruggen mogen worden aangelegd;
  6. de woning maximaal één toegang mag hebben;
  7. de gebruiker een reëel hoofdverblijf elders dient te hebben;
  8. de woning bij gebruik door twee huishoudens een duidelijke uitstraling dient te hebben van één woning met eventueel bijgebouwen.

23.6 Verlening afwijking

Ontheffing zoals bedoeld in artikel 23 lid 1 t/m artikel 23 lid 5 worden verleend, indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bestemming(en) van de betrokken en de aangrenzende gronden en de waarden.

Artikel 24 Algemene Wijzigingsregels

24.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

24.2 Wijzigingsbevoegdheid

  1. Burgemeester en wethouders kunnen één of meer bestemmingsvlakken van de bestemming Waarde - Archeologie, -2, -3, -4, -5 en -6 geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:
  2. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  3. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 25 Algemene Procedureregels

Bij toepassing van een afwijkingsbevoegdheid, zoals deze onderdeel uitmaakt van dit plan, dienen de navolgende procedureregels in acht te worden genomen:
  1. het ontwerpbesluit tot afwijking ligt met bijbehorende stukken gedurende 4 weken ter inzage;
  2. de burgemeester maakt deze terinzagelegging tevoren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen die in de gemeente worden verspreid, alsmede op de gebruikelijke wijze bekend;
  3. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen;
  4. gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders zienswijzen naar voren brengen tegen het ontwerpbesluit.

Artikel 26 Overige Regels

26.1 Parkeren

Het bevoegd gezag kan pas een omgevingsvergunning verlenen voor de activiteiten bouwen en/of het gebruiken van gronden en/of de activiteit handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening, met in achtneming van het volgende:
  1. in het geval van nieuwbouw, uitbreiding of functiewijziging van gebouwen en/of voorzieningen, dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen;
  2. er is sprake van voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen, indien:
    1. voldaan wordt aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren en laden en lossen, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning;
    2. de parkeerplaatsen voldoen aan de verdere eisen (maatvoering en ontwerp) die zijn neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning.

26.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 26 lid 1, indien:
  1. aanpassing van het bouwplan om alsnog te kunnen voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein redelijkerwijs niet kan worden verlangd;
  2. op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen.

26.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van het bepaalde in artikel 26 lid 1 , indien dit noodzakelijk is om een goede verkeersstructuur en/of bereikbaarheid voor een pand, perceel, straat (of deel daarvan) dan wel een andere ruimtelijke functionele structuur te waarborgen.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 27 Overgangsrecht

27.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

27.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

Artikel 28 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Herbestemmen Sierteelt 2023'.

1 Inleiding

1.1 Algemeen

Met de Intergemeentelijke structuurvisie Greenport Boskoop (ISV) wordt er door de Greenport regio ingezet op versterking van het sierteeltconcentratiegebied en verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het omliggende veenweidegebied. De verbetering van de ruimtelijke kwaliteit kan worden bereikt door de zogenaamde Ruimte-voor-ruimte regeling toe te passen. Tevens hebben de sierteeltbedrijven buiten het sierteeltconcentratiegebied geringe mogelijkheden om uit te breiden dan sierteeltgebieden binnen het sierteeltconcentratiegebied.
In dat kader heeft de Stichting Belangenbehartiging Greenport Boskoop, die de belangen voor de sierteeltsector behartigt, in samenwerking met gemeenten en andere partners onderzocht welke sierteeltbedrijven, die buiten het sierteeltconcentratiegebied liggen, hun bedrijfsvoering willen wijzigen en daarmee een bijdrage kunnen leveren aan de ambitie in de ISV. In verschillende fases melden deelnemers zich aan, waarna een gezamenlijk bestemmingsplan wordt opgesteld voor de diverse ontwikkelingen. Dit bestemmingsplan betreft 7 ontwikkelingen en 8 locaties. Vier ontwikkelingen zien toe op het omzetten van de (voormalige) bedrijfswoning naar een burgerwoning. Twee ontwikkelingen zien toe op het positief bestemmen van sierteelt en waar nodig het toevoegen van een agrarisch bouwvlak (herstellen omissie uit het geldende plan). Daarnaast wordt voor twee locaties sierteelt, al dan niet met kassen, wegbestemd. Een locatie wordt bestemd als 'Agrarisch' en de andere locatie wordt bestemd als 'Natuur'.
Voor het beoordelen van de ruimtelijke kwaliteit worden de ontwikkelingen getoetst aan diverse uitgangspunten en voorwaarden. Dit wordt gedaan aan de hand van een rapport van het bureau Terra Incognita, dat in opdracht van de provincie in samenwerking met de gemeenten in de Greenport regio is opgesteld. In dit rapport zijn algemene uitgangspunten voor de toepassing van de Ruimte-voor-ruimte-regeling geformuleerd en is dit voor een aantal casussen doorvertaald naar concrete voorwaarden. Dit rapport is bij eerdere bestemmingsplannen voor het herbestemmen van sierteelt reeds toegepast ('herbestemmen sierteelt binnen de contour' 2019 en 2021).
De geldende bestemmingsplannen bieden geen mogelijkheden om de voorliggende ontwikkelingen mogelijk te maken. Om deze ontwikkelingen wel mogelijk te maken is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging

Het plangebied van het voorliggende wijzigingsplan bestaat uit meerdere percelen die verspreid ligging in het buitengebied van Boskoop & Hazerswoude-Dorp. Het betreft (delen) van de volgende percelen:
Nr. Perceel Ontwikkeling
1 Burgemeester Ten Heuvelhofweg 93, Hazerswoude-Dorp Positief bestemmen sierteelt
2 Laag Boskoop 14, Boskoop Bedrijfswoning omzetten naar burgerwoning
3 Middelburgseweg, Boskoop Sierteelt omzetten naar 'Natuur'
4 Middelweg 1a, Hazerswoude-Dorp Agrarisch-Sierteelt omzetten naar Agrarisch-Akkerbouw & Bedrijfswoning omzetten naar burgerwoning
5 Ringdijk 1, Hazerswoude-Dorp Agrarisch-Sierteelt omzetten naar Agrarisch & Bedrijfswoning omzetten naar burgerwoning
6 Voorweg 34, Hazerswoude-Dorp Bedrijfsbestemming omzetten naar wonen
7 Westeinde 32, Hazerswoude-Dorp Positief bestemmen sierteelt en bouwvlakken
8 Bentweg, Hazerswoude-Dorp Sierteelt omzetten naar 'Agrarisch'
Het betreft percelen waar binnen de agrarische bestemming agrarische bedrijven en/of bedrijfswoningen zijn toegestaan. De locaties zijn op de onderstaande afbeelding weergegeven. In toelichting hoofdstuk 2 worden de locaties nader beschreven.
afbeelding
Ligging plangebieden

1.3 Geldend Bestemmingsplan

De locaties van de voorliggende ontwikkelingen liggen binnen verschillende planologische regimes van de gemeente Alphen aan de Rijn. Onderstaand worden de geldende planologische regimes behandeld
Voor de locaties: Bentweg, Burgemeester Ten Heuvelhofweg nabij 93, Middelweg 1a, Ringdijk 1, Westeinde 32, geldt de beheersverordening 'Buitengebied Rijnwoude 2015', zoals vastgesteld door de gemeente Alphen aan den Rijn. Voor alle percelen geldt de bestemming 'Agrarisch' waarbij voor een deel van de percelen de functieaanduiding 'sierteelt' en 'kas' zijn opgenomen. Tevens zijn voor enkele percelen de gebiedsaanduidingen 'Milieuzone - stiltegebied' en 'overige zone -zuidelijk veenweidegebied' opgenomen.
Voor de locaties, Laag Boskoop 14 en Middelburgseweg geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Boskoop', zoals vastgesteld door de voormalige gemeente Boskoop op 30 juni 2011, en alle opvolgende actualisaties van dit bestemmingsplan. De percelen hebben de bestemming 'Agrarisch' met een functieaanduiding 'bedrijfswoning' en de bestemming 'Bedrijf' met de functieaanduiding 'agrarisch loonbedrijf'. Ter plaatse van de agrarische bestemming zijn bedrijfswoningen toegestaan met een maximuminhoudsmaat van 750 m³, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen. Daarnaast is een oppervlak van 50 m² aan vrijstaande bijgebouwen toegestaan. Ter plaatse van de bedrijfsbestemming is een agrarisch loonbedrijf toegestaan, met bedrijfsgebouwen met een goot- en bouwhoogte van 6 m en 10 m en een bedrijfswoning met een maximuminhoudsmaat van 750 m³.
Voor de locatie aan de Voorweg 34 geldt het bestemmingsplan 'Sierteeltgebied', zoals vastgesteld door de voormalige gemeente Rijnwoude op 11 november 2010, en alle opvolgende actualisaties van dit bestemmingsplan. De percelen hebben de bestemming 'Bedrijf' met de functieaanduiding 'specifiek vorm van bedrijf - 3' en de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1'. Hier zijn bedrijven uit de categorieën 1 en 2 van de staat van bedrijfsactiviteiten toegestaan en tevens een aannemersbedrijf tot categorie 3.1. Ter plaatse zijn binnen het bouwvlak bedrijfswoningen toegestaan met een maximuminhoudsmaat van 650 m³, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen. Daarnaast is een oppervlak van 50 m² aan vrijstaande bijgebouwen toegestaan.
Voor de percelen gelden tevens de bestemmingsplannen 'Parapluplan parkeren', 'parapluplan Archeologie' en 'Parapluplan Cultuurhistorie'.
Het 'Parapluplan Parkeren' is vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Alphen aan den Rijn op 21 september 2017. Het doel van dit bestemmingsplan is om te komen tot uniforme bepalingen die verwijzen naar beleidsregels voor parkeernormen. Dat betreft thans de 'Nota parkeernormen en parkeervoorzieningen 2020 gemeente Alphen aan den Rijn', zoals door de gemeenteraad op 24 september 2020 is vastgesteld. Deze beleidsregels zijn niet beperkt tot auto-parkeren, maar hebben ook betrekking op fiets-parkeren.
Met het 'Parapluplan Archeologie' (vastgesteld op 28 maart 2019) zijn dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie’ 1 tot en met 6 toegevoegd aan het geldende planologische regime voor het plangebied. Hiermee zijn deze gronden mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.
In het 'Paraplubestemmingsplan Cultuurhistorie' (vastgesteld op 27 januari 2022) is de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en zijn onderdelen van het landschap beschermd. Daarnaast geldt op alle percelen binnen dit wijzigingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - Uitvoeren werk(zaamheden)'. Hiermee zijn percelen beschermd tegen ongewenste werkzaamheden in, aan of op de grond en wijziging van de waardevolle landschapsstructuren.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 volgt allereerst een planbeschrijving van de huidige situatie met vervolgens een beschrijving van de voorziene ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt het initiatief getoetst aan het geldend ruimtelijk beleid op verschillende schaalniveaus en wordt er getoetst aan de wijzigingsbevoegdheid. In hoofdstuk 4 wordt het initiatief getoetst op inpasbaarheid en uitvoerbaarheid aan de hand van de verschillende omgevingsaspecten. De juridische planopzet komt aan de orde in hoofdstuk 5, waarna de economische uitvoerbaarheid aan bod komt in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied betreft diverse percelen in Boskoop en Hazerswoude-Dorp. Hierbij betreft het bestaande bedrijfswoningen die reeds niet meer verbonden zijn aan de agrarische bedrijfsactiviteiten op aangrenzende gronden. Daarnaast zijn het agrarische bedrijfspercelen voor sierteelt of bedrijfspercelen gelieerd aan sierteelt. Deze agrarische bedrijven willen afscheid nemen van hun bedrijf of juist extra bedrijfsmogelijkheden bewerkstelligen door uit te breiden. Om ervoor te zorgen dat de partijen kunnen blijven wonen en werken zoals gewenst is het nodig om deze locaties te voorzien van een passende bestemming.

2.2 Toekomstige Situatie

De ontwikkelingen van het voorliggende plannen betreffen voor twee locaties het positief bestemmen van sierteelt voor de agrarische gronden en het toevoegen van agrarische bouwvlakken. Voor vier locaties gaat het om het omzetten van (agrarische) bedrijfswoningen naar burgerwoningen. Voor twee locaties wordt sierteelt 'wegbestemd' ten behoeve van de bestemming 'Agrarisch' of de bestemming 'Natuur'. Met deze planologische wijzigingen komt sierteelt op meerdere locaties te vervallen en komt er daarmee contigent vrij, dit wordt per locatie waar dit voor speelt benoemd.
Onderstaand wordt per perceel de huidige situatie kort beschreven, de voorgenomen ontwikkeling/omzetting behandeld en wat de ruimtelijke impact is van de wijzigingen.

2.2.1 Burgemeester Ten Heuvelhofweg 93, Hazerswoude-Dorp

Nabij de Burgemeester Ten Heuvelhofweg 93 in Hazerswoude-Dorp zijn gronden gelegen met een agrarische gebruik. In de beheersverordening 'Buitengebied Rijnwoude 2015' zijn deze gronden voorzien van een agrarische bestemming. Echter zijn de gronden daarbij niet voorzien van de aanduiding 'sierteelt'. Dit terwijl het perceel sinds 2006 wel als zodanig in gebruik is, met toestemming van de gemeente. Dit duidt er op dat het perceel abusievelijk is vergeten om mee te nemen als sierteelt in de beheersverordening.
Initiatiefnemer wenst het gebruik van deze gronden als zodanig voort te zetten voor de duurzame voortzetting van zijn bedrijf met een juiste bestemming. Dit houdt in dat de aanduiding 'sierteelt' toegevoegd dient te worden voor het perceel. Onderstaand is aangegeven hoe de huidige situatie is en wat de beoogde situatie is.
afbeelding
Huidige situatie en beoogde situatie, plangebied blauw omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het perceel grenst aan diverse percelen die ook voorzien zijn van de aanduiding 'sierteelt' en ook als zodanig in gebruik zijn. Ruimtelijk is het beoogde gebruik passend als gekeken wordt naar het gebruik van de omliggende percelen. Het perceel van de voorliggende ontwikkeling ligt tevens binnen het provinciaal aangewezen boom- en sierteeltgebied. Daarmee is de toewijzing van de sierteelt aanduiding ook provinciaal passend. Onderstaande afbeelding laat een uitsnede zien van de kaart 11: Greenports van de Omgevingsverordening Zuid-Holland.
afbeelding
Uitsnede omgevingsverordening plangebied blauw omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

2.2.2 Laag Boskoop 14, Boskoop

Aan het Laag Boskoop 14 in Boskoop is een perceel gelegen dat is bestemd als 'Bedrijf', hierop is een bedrijfswoning gelegen. Initiatiefnemer wenst de bedrijfsbestemming om te zetten naar een woonbestemming en daarmee de bestaande bedrijfswoning in gebruik te nemen als burgerwoning. Onderstaand is aangegeven hoe de huidige situatie is en wat de beoogde situatie is.
afbeelding
Huidige situatie en beoogde situatie, plangebied blauw omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De bedrijfswoning is niet langer meer verbonden aan een (agrarisch)bedrijf, derhalve is het passend om de bestemming ter plaatsen om te zetten naar een reguliere woonbestemming. Het lint van Laag Boskoop kent al diverse woonfuncties, waar deze wijziging bij aansluit. Tevens is de bebouwing aangemerkt als gemeentelijk monument en om te zorgen voor een duurzame instandhouding van dit bouwwerk is het toekennen van een reguliere woonbestemming passend.

2.2.3 Middelburgseweg, Boskoop

Aan de Middelburgseweg is een sierteeltbedrijf gevestigd, de gronden hebben de bestemming 'Agrarisch'. Binnen deze bestemming is sierteelt toegestaan alsmede bouwwerken die gebruikt worden voor de sierteelt. Het voornemen is om de agrarische bedrijfsactiviteiten te staken en de sierteeltgronden, bebouwing en (folie)kassen, ter plaatse te saneren. Onderstaande afbeelding toont de huidige situatie.
afbeelding
Huidige situatie, plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
In de beoogde situatie worden de sierteeltgronden, (folie)kassen en overige bedrijfsbebouwing gesaneerd. Vervolgens worden de gronden heringericht, wordt er een deel nieuwe water gegraven ten behoeve van natuur ontwikkeling in het plangebied. De bestemming wordt daarbij omgezet naar de bestemming 'Natuur'. Onderstaande afbeelding geeft een impressie van de beoogde situatie weer. Hierop is onder andere het nieuw te graven water weergegeven, hier staat ook een dwarssloot op, maar deze wordt naar alle waarschijnlijkheid niet gerealiseerd.
afbeelding
Beoogde situatie, plangebied zwart omkaderd (bron: Peter Verkade Landschapsarchitect)
Door de sanering van het sierteeltbedrijf en alle gronden en opstallen ontstaat in totaal 1,24 bouwcontingent, zie onderstaande tabel. Het bouwcontingent dat vrijkomt door deze sanering wordt gereserveerd voor andere projecten. Door sloop van alle bebouwing en sanering van de sierteeltgronden ontstaat een aanzienlijke kwaliteitswinst. Er ontstaat meer openheid en de initiatiefnemer wenst de percelen te herinrichten te behoeve van natuurontwikkeling. Dit draagt allemaal bij aan de kwaliteiten van het gebied.
Contingentberekening Middelburgseweg
afbeelding

2.2.4 Middelweg 1a, Hazerswoude-Dorp

Aan de middelweg 1a is een sierteelt bedrijf gevestigd, de gronden zijn voorzien van de bestemming 'Agrarisch' met de aanduiding 'sierteelt'. Het voornemen is om de sierteelt functie te laten vervallen en het perceel op te schonen, waarbij de sierteeltgronden worden gesaneerd en alle agrarische opstallen zullen worden verwijderd, met uitzondering van de bedrijfswoning. Vervolgens is het voornemen om het oostelijke deel van het plangebied in gebruik te nemen voor wonen en ook als zodanig te bestemmen. Onderstaande afbeelding toont de huidige situatie en wat de beoogde situatie is.
afbeelding
Huidige situatie en beoogde situatie, plangebied blauw omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
In de huidige situatie hoort het perceel bekend onder de kadastrale gemeente Hazerswoude, sectie E, nummer 2691 ten zuiden van het plangebied ook bij het sierteelt bedrijf, dit perceel is al meer dan 30 jaar ingebruik voor sierteelt. Dit perceel is daarom ook 'formeel' als sierteelt grond te beschouwen en kan het meegenomen worden in de contingentberekening. De reden waarom het nu niet mee wordt genomen en voorzien wordt van een andere bestemming is omdat dit perceel in de geldende beheersverordening 'Buitengebied Rijnwoude 2015', reeds is bestemd als 'Agrarisch' met de functieaanduiding 'Akkerbouw'. Dit duidt op een omissie uit dit plan, waarbij het perceel geen sierteelt aanduiding heeft gekregen.
Door de sanering van het sierteeltbedrijf en alle gronden en opstallen ontstaat in totaal 1,44 bouwcontingent, zie onderstaande tabel. Het bouwcontingent dat vrijkomt door deze sanering wordt gereserveerd voor andere projecten. Door sloop van alle agrarische bebouwing, met uitzondering van de bedrijfswoning en bijbehorende gebouwen, en sanering van de sierteeltgronden ontstaat een aanzienlijke kwaliteitswinst. Het westelijke deel van het plangebied krijgt de bestemming 'Agrarisch' zonder bouwvlak, maar met de functieaanduiding 'akkerbouw' en het noordoostelijke deel krijgt de bestemming 'Wonen'. Op deze manier ontstaat er meer openheid in het plangebied.
Contingentberekening Middelweg
afbeelding

2.2.5 Ringdijk 1, Hazerswoude-Dorp

Aan de Ringdijk 1 is een sierteelt bedrijf gevestigd, de gronden zijn voorzien van de bestemming 'Agrarisch' met de aanduiding 'sierteelt'. Het voornemen is om de sierteelt functie te laten vervallen en het perceel op te schonen. Daarbij is het voornemen om het oostelijke deel van het plangebied om te zetten naar een reguliere woonbestemming en de bestaande bedrijfswoning als zodanig in gebruik te nemen. De bestaande bijgebouwen blijven tevens behouden en worden in gebruik genomen als bijgebouw bij de nieuwe woning. Onderstaande afbeelding toont de huidige situatie en wat de beoogde situatie is.
afbeelding
Huidige situatie en beoogde situatie, plangebied blauw omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Door de sanering van het sierteeltbedrijf en alle sierteeltgronden ontstaat in totaal 0,75 bouwcontingent, zie onderstaande tabel. Het bouwcontingent dat vrijkomt door deze sanering wordt gereserveerd voor andere projecten. Door sanering van de sierteeltgronden ontstaat een aanzienlijke kwaliteitswinst. Het westelijke deel van het plangebied krijgt de bestemming 'Agrarisch' zonder bouwvlak en het oostelijke deel krijgt de bestemming 'Wonen' met een bouwvlak en een deel 'Tuin. Op deze manier ontstaat er meer openheid in het plangebied.
Contingentberekening Ringdijk 1
afbeelding

2.2.6 Voorweg 34, Hazerswoude-Dorp

Aan de Voorweg 34 is een bedrijf gevestigd, de gronden hebben de bestemming 'Bedrijf' met de aanduidingen 'Specifieke vorm van bedrijf - 3' en 'Specifieke bouwaanduiding - 1' zijn voorzien van een bouwvlak. Het bedrijf dat gevestigd was op dit perceel is al sinds 2012 gestopt met haar bedrijfsactiviteiten. De wens is om het gebruik van de bedrijfswoning als reguliere woning ook formeel te regelen doormiddel van een bestemmingswijziging. Daarbij wordt het voorste deel van het perceel bestemd als 'Tuin' en het achterste gedeelte wordt bestemd als 'Wonen'. Op deze manier blijft de voorzijde van het perceel vrij van bebouwing. Onderstaande afbeelding toont de huidige situatie en wat de beoogde situatie is.
afbeelding
Huidige situatie en beoogde situatie, plangebied blauw omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
In het plangebied is in de huidige situatie circa 350 m² aan bedrijfsbebouwing aanwezig, waar ook de bedrijfswoning toe behoort. De bedrijfswoning wordt omgezet naar reguliere woning en de overige bebouwing blijft behouden en zal gebruikt worden als bijgebouw bij de om te zetten woning. Met het voorliggende plan komt er een bedrijfsbestemming, met een relatief zware milieucategorie 3.1, te vervallen aan het lint van de Voorweg. Het gebruik van het voorliggende perceel komt daarmee meer in lijn met de naastgelegen percelen. Hier zijn al veel percelen gelegen met een woonbestemming. Dit kan gezien worden als een kwaliteitsverbetering van het lint.

2.2.7 Westeinde 32, Hazerswoude-Dorp

Aan het Westeinde 32 in Hazerswoude-Dorp zijn gronden gelegen met een agrarische bestemming. Deze gronden zijn echter grotendeels niet voorzien van de aanduiding 'sierteelt' en er ontbreekt voor delen een bouwvlak. Deze locatie was in het verleden wel voorzien van de juiste bestemming, maar dit is door een omissie bij de vorige planvaststelling komen te vervallen.
Initiatiefnemer wenst het gebruik van deze gronden voor sierteelt planologisch te herstellen voor de duurzame voortzetting van zijn bedrijf. Derhalve wenst de initiatiefnemer om de aanduiding 'sierteelt' voor de nader aangeduide gronden te herstellen en tevens voor enkele delen weer een bouwvlak op te nemen. Door het plangebied lopen tevens een tweetal buisleidingen, die ook zijn voorzien van een dubbelbestemming, binnen de zone van deze leidingen mag niet worden gebouwd. De dubbelbestemmingen worden weer overgenomen en de bouwvlakken worden buiten deze zone gelegd. In toelichting paragraaf 4.8 wordt nader ingegaan op de buisleidingen en de mogelijke implicaties. Onderstaand is aangegeven hoe de huidige planologische situatie is en wat de beoogde situatie is.
afbeelding
Huidige situatie en beoogde situatie, plangebied blauw omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Met het voorliggende initiatief wordt er een omissie uit het geldende plan hersteld, daarmee is de bedrijfsvoering in het plangebied niet langer in strijd met het geldende planologische regime. Omdat het om het herstellen van een omissie gaat is er derhalve ook geen sprake van uitbreiding van sierteelt 'buiten de contour' en is het voorliggende plan niet in strijd met de provinciale regels.

2.2.8 Bentweg, Hazerswoude-Dorp

Nabij de Bentweg 4/6 in Hazerswoude-Dorp zijn sierteelt gronden en kassen gelegen. Het voornemen is om de sierteelt activiteiten te stoppen en de sierteelt/glastuinbouw gronden en opstallen te saneren, het betreft de percelen bekend onder kadastrale gemeente Hazerswoude, sectie E, nummers 604, 686, 1978 & 1980. De percelen 1978 en 1980 zijn bebouwd met kassen. Met het voorliggende plan worden deze kassen gesloopt en worden de percelen ingericht als grasland. Dit heeft door het herstellen van de openheid een aanzienlijke kwaliteitswinst voor het gebied als gevolg. De percelen 604 en 686 worden ook weer ingericht als grasland, dit draagt ook bij aan de kwaliteit van het gebied. Onderstaande afbeelding toont de huidige situatie en de beoogde situatie.
afbeelding
Huidige situatie en beoogde situatie, plangebied blauw omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Een deel van de gronden van deze wijziging zijn door een omissie in het geldende plan niet meer als zodanig bestemd, het betreft perceel 686. De gronden zijn evenwel sinds lange tijd in gebruik voor sierteelt. Het voornemen is om sierteelt ter plaatse te staken en de vrijkomende hectare sierteelt als contingent aan te bieden. Om voor deze locatie aanspraak te kunnen maken op contingent dient aangetoond te worden dat de gronden voor een langere periode in gebruik zijn geweest voor sierteelt. Onderstaand is een reportage van luchtfoto's van 2006 tot en met 2022 weergegeven, waarop te zien is dat de gronden on afgebroken in gebruik zijn geweest voor sierteelt. Daarmee kan de sanering van deze sierteelt gronden worden meegenomen in de contingentberekening
afbeelding
Luchtfoto's, links 2006 en rechts 2012, plangebied rood omkaderd (bron: topotijdreis.nl)
afbeelding
Luchtfoto's, links 2018 en rechts 2022, plangebied rood omkaderd (bron: topotijdreis.nl)
Door de sanering van het sierteeltbedrijf en alle gronden en opstallen ontstaat in totaal 3,333 bouwcontingent, zie onderstaande tabel. Het bouwcontingent dat vrijkomt door deze sanering wordt gereserveerd voor andere projecten. Door sanering van de sierteeltgronden ontstaat een aanzienlijke kwaliteitswinst in het gebied, zeker ter plaatsen waar de kassen gesaneerd worden.
Contingentberekening Bentweg
afbeelding

3 Beleidskader

3.1 Nationaal Beleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI schrijft een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Planspecifiek
Voorliggende plannen zijn kleinschalig van aard, waardoor het geen nationale gevolgen heeft. Wel wordt rekening gehouden met de ambitie van het Rijk met betrekking tot een goede fysieke leefomgeving en het realiseren van woningen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014, 1 juli 2016 en 1 januari 2017 op onderdelen aangevuld.
Planspecifiek
Het Barro is niet van toepassing op het plangebied, omdat de rijksbelangen niet in het geding zijn.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 en 3 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de Wet ruimtelijke ordening kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt bij 12 nieuwe woningen. Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen nieuwe woningen mogelijk. Er worden enkel bedrijfswoningen omgezet naar burgerwoning of omissies uit geldende plannen hersteld ten behoeve van agrarische bedrijven. Derhalve wordt het plan niet gezien als stedelijke ontwikkeling en hoeft het plan niet getoetst te worden aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat het voorgenomen project voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

De geconsolideerde Omgevingsvisie is in werking getreden op 1 april 2023. De Omgevingsvisie bestaat uit 4 onderdelen:
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
  • het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
  • de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
  • het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur;
  • de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
  • de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
  • het bodem- en watersysteem;
  • energie.
In aanvulling hierop toont de ruimtelijke hoofdstructuur van de ondergrond indicatief de ruimtelijke situatie van de ondergrond.
  1. Ambities en sturing
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.
De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:
  • naar een klimaatbestendige delta;
  • naar een nieuwe economie: the next level;
  • naar een levendig meerkernige metropool;
  • energievernieuwing;
  • best bereikbare provincie;
  • gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
  1. Omgevingskwaliteit
Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:
  • een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken;
  • een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit;
  • een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.
  1. Beleidskeuzes
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes (zie Omgevingsvisie Zuid Holland).
Planspecifiek
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur is voor het beoogde initiatief niet specifiek van belang gezien de aard en omvang van het initiatief.
  1. Ambities en sturing
De ambities van de provincie zijn niet specifiek van toepassing voor het beoogde initiatief, maar vormen tevens geen belemmering voor de ontwikkeling.
  1. Omgevingskwaliteit
Voor de beoogde ontwikkeling is de omgevingskwaliteit wel van belang. Hiervoor zijn met name de kaartlagen van de kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten relevant.
Laag van de ondergrond
Op de kaart van de 'Laag van de ondergrond' staat aangegeven dat de plangebieden overwegend in een 'veencomplex - veen' en in een 'veencomplex - oude zeeklei' zijn gelegen. Een groot deel van Zuid-Holland bestaat uit veengronden met een hoge waterstand. Binnen het veengebied is een aantal plekken waar in de ondergrond nog grote veenpakketten aanwezig zijn. Niet alleen zijn deze veenpakketten van bijzondere waarde, ook zijn deze gebieden zeer gevoelig voor bodemdaling. Ontwikkelingen in het veenlandschap dienen zorg te dragen voor het behoud van het veen en bij de diepe veenpakketten zijn ontwikkelingen gericht op het beperken van bodemdaling. In de huidige situatie is er al bebouwing aanwezig ter plaatse van de plangebieden. Deze bebouwing blijft behouden en krijgt een andere functie. De ontwikkeling zal geen negatieve invloed hebben op het veencomplex en de diepe veenpakketten.
Daarnaast zijn er ook plangebieden gelegen in een 'veencomplex - oude zeeklei'. Zuid-Holland kent een aantal droogmakerijen waar (in de toekomst) verzilting optreedt en het waterbeheer steeds lastiger wordt. Bij grote diepte kan daarnaast een waterveiligheidsvraagstuk spelen. Zorgvuldige omgang met het watervraagstuk (kwalitatief en/ of kwantitatief) is in deze droogmakerijen van belang. Ter plaatse van droogmakerijen moeten ontwikkelingen een bijdrage leveren aan een duurzame waterhuishouding. In de huidige situatie is het plangebied voor een groot gedeelte verhard en is er bebouwing aanwezig. Doordat het plangebied in de huidige situatie verhard/bebouwd is, zal de ontwikkeling geen negatieve invloed hebben op het veencomplex en de diepe veenpakketten.
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
De plangebieden bevinden zich in de 'droogmakerijen (klei) & (veen)', 'linten' en 'veenlandschappen'. Droogmakerijen zijn ontstaan uit natuurlijke meren en uit verveningen. Ze hebben een duidelijke begrenzing door een ringdijk, ringvaart of oude hoge oeverlanden. Het landschap is visueel open (tenzij het is verstedelijkt), grootschalig en ligt gemiddeld enkele meters lager dan de omgeving. Nieuwe ontwikkelingen in de droogmakerij worden vormgegeven als eigentijdse objecten aan de ontginningslijnen, passend bij de schaal en het patroon van de rechthoekige verkaveling, met strakke groene omzoming en behoud van ruime doorzichten. Doordat de plangebieden in dit gebied reeds bebouwd zijn met bedrijfsbebouwing of een bedrijfswoning en er geen nieuwe bebouwing wordt gerealiseerd worden de kenmerken van de droogmakerij niet aangetast.
Daarnaast liggen verschillende plangebieden binnen de aanduiding van het lint. Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied. Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend. Daarnaast is het belangrijk dat de bebouwing direct contact maakt met het landschap en grenst aan de openbare weg of waterloop. Doordat de het bestaande bebouwing betreft die wordt omgezet vinden hier geen ruimtelijke veranderingen plaats, enkele het gebruik wijzigt. Daarmee vinden er geen verandering plaats aan de historische gaafheid van een lint.
Een locatie is gelegen in de veenlandschappen.
De structuur in de veengebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de (regelmatige) verkavelingspatronen. Het landschap is tussen deze structuren weids met lange zichtlijnen. Andere kenmerken zijn de smalle kavels, vele sloten met hoog waterpeil en overwegend grasland als bodemgebruik. Het agrarisch gebruik overheerst. Belangrijke kenmerken van het veenweidegebied zijn het contrast tussen (meer verdichte) hooggelegen boezems, linten en bovenlanden en het uitgestrekte, ingeklonken veen (open gebied). In het oosten van de provincie is het veengebied vermengd met oeverwallen en kommen van het rivierenlandschap. Ontwikkelingen dienen rekening te houden met het behoud van kenmerkende landschapselementen. In het voorliggende plan wordt dit gedaan door voor het westelijk deel van het plangebied de agrarische bestemming te behouden zonder bouwvlak zodat dit gebied een open karakter houdt.
Laag van stedelijke occupatie
Op de kaart van de 'Laag van stedelijke occupatie' staan enkele plangebieden aangeduid als gelegen in de 'Stads- en dorpsranden'. De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap). Tevens dragen ze bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
Het voorliggende plan transformeert een bedrijfslocatie naar een woon locatie. Met de omzetting wordt aangesloten op de identiteit van het dorp. De woningtypen en de uitstraling van de gebouwen blijven gelijk aan de huidige situatie en passen daarmee in het dorpse karakter.
Laag van de beleving
Op de kaart van de 'Laag van de beleving' zijn enkele van de plangebied aangeduid voor 'groene buffers' en 'stilte gebieden'. De groene buffer is een niet verstedelijkt landschap van relatief beperkte omvang tussen of grenzend aan de steden. De bufferende werking hiervan is van grote waarde. De kwaliteit “niet-verstedelijkt gebied" of luwte blijft behouden of wordt waar mogelijk versterkt. De voorliggende plannen in dit gebied zijn geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen, daarmee blijft de kwaliteit van niet-verstedelijkt gebied behouden.
De stiltegebieden zijn de (relatief) luwe gebieden met beperkte verstedelijking, waar het dagelijks geluid de 40 decibel niet overstijgt. Hier vindt men rust en stilte als contrast met het dynamisch stedelijk gebied. De ontwikkelingen veroorzaken geen toename van geluid die de 40 decibel zal overstijgen. De ontwikkeling zijn daarmee passend in deze gebieden.
  1. Beleidskeuzes
De ontwikkeling sluit aan bij de beleidskeuze 'behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit'. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid bestaat uit de voorgenoemde lagen van de kwaliteitskaart. Daarnaast zijn er gebiedsprofielen opgesteld, gezamenlijk met decentrale overheden en andere partijen in de regio. De gebiedsprofielen hebben de status van handreiking, maar nadrukkelijk niet de status van toetsingskader. In paragraaf toelichting paragraaf 3.2.3 wordt nader ingegaan op het gebiedsprofiel.
Conclusie
Met de beoogde ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit de Omgevingsvisie. De ruimtelijke kwaliteit verbetert en er wordt aangesloten bij de gebiedsprofielen. De beoogde herontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie en is in lijn met de provinciale ambities.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Tegelijk met de Omgevingsvisie is de geconsolideerde Omgevingsverordening op 1 april 2023 in werking getreden. De Omgevingsverordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 lid 5 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
  1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en houdt rekening met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, zodanig dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
  2. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
  3. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit is sprake van een vorm van inpassen (sub a). De ontwikkeling maakt de omzetting van diverse (voormalige) bedrijfswoningen mogelijk naar reguliere woningen. Daarnaast worden voor enkele bedrijven de bedrijfsmogelijkheden uitgebreid dan wel formeel geregeld. De plannen sluiten daarmee aan bij de aard en schaal van de gebieden waarin de plangebieden zijn gelegen. De relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en gebiedsprofielen zijn in toelichting paragraaf 3.2.1 toegelicht. Hieruit blijkt dat het beoogde plan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en gebiedsprofielen voldoet.
Ruimtelijke kwaliteit en beschermingscategoriën
Alle percelen liggen binnen een aanduiding van een beschermingscategorie van kaart 14 van de omgevingsverordening. Het gaat daarbij om beschermingscategoriën 2 'groene buffers' en 3 'buitengebied'. Aan deze aanduidingen zijn regels gekoppeld. Deze regels houden in dat een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit. Omdat de voorliggende plannen voornamelijk betrekking hebben op het omzetten van bestaande bebouwing, van bedrijfswoning naar reguliere woning, wordt er niet of slecht beperkt bebouwing toegevoegd. In alle gevallen zal er voldaan worden aan de voorwaarden die voor de betreffende beschermingscategoriën gelden.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de volgende eisen:
  1. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  2. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties zijn de locaties groter dan 3 hectare.
Bij het voorgenomen plan is in toelichting paragraaf 3.1.1 ingegaan op de ladder voor duurzame verstelijking. Hieruit is gebleken dat de beoogde ontwikkeling wordt aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zoals opgenomen in artikel 6.10 lid 2 is de laddertoets doorlopen en kan er worden geconcludeerd dat er behoefte is aan de ontwikkeling van nieuwe woningen. Er wordt daarmee voldaan aan artikel 6.10 van de Omgevingsverordening.
Boom- en sierteeltgebied
Enkele van de percelen van het voorliggende plan liggen binnen het gebied dat op de kaart 'Greenports' is aangeduid als '(maatwerkgebied) boom- en sierteeltgebied'. Voor deze gebieden geldt artikel 6.16 van de Omgevingsverordening. Hierin is bepaald dat een bestemmingsplan voor gronden binnen het boom- en sierteeltgebied alleen bedrijven toelaat die zich bezighouden met boom- en sierteelt en de daarbij behorende voorzieningen. Op basis van lid 6 kan in afwijking daarvan een bestemmingsplan bestaande bebouwing of functies toelaten, anders dan bedrijven als bedoeld in het eerste lid, alsmede beperkte uitbreiding daarvan of wijziging naar een andere functie, mits aangetoond is dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en de bruikbaarheid van het boom- en sierteeltgebied.
De locatie aan de Burgemeester Ten Heuvelhofweg 93 is gelegen binnen het gebied dat is aangeduid op kaart 11. De voorgenomen ontwikkeling op deze locatie om sierteelt positief te bestemmen en daarmee de omissie op deze locatie te herstellen past binnen dit artikel.
Voor de locatie aan het Laag Boskoop 14 wordt een bedrijfswoning omgezet naar een reguliere woning. Deze locatie is gelegen binnen het 'maatwerkgebied boom- en sierteelt' zoals aangeduid op kaart 11. Een bestemmingsplan kan ruimtelijke ontwikkelingen toelaten die niet behoren tot de boom- en sierteelt voor zover het gronden betreft met de aanduiding boom- en sierteelt - maatwerk. Dit is voor het voorliggende perceel het geval en is het toegestaan om deze woning als reguliere woning te bestemmen.
Gezien het voorgaande vindt er geen onevenredige aantasting plaats van de omvang en de bruikbaarheid van het boom- en sierteeltgebied.
Regionale waterkering
Over een deel van het plangebied van het Westeinde 32 bevinden zich regionale waterkeringen. Artikel 6.22 stelt dat voor de gronden waarop een regionale waterkering en de beschermingszone ligt als zodanig bestemd moet worden. In voorliggend bestemmingsplan wordt de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen conform de legger van hoogheemraadschap van Rijnland.
Risico's van klimaatverandering
In artikel 6.27a van de Omgevingsverordening is opgenomen dat rekening gehouden moet worden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering, tenminste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:
a. wateroverlast door overvloedige neerslag;
b. overstroming;
c. hitte;
d. droogte.
De voorliggende ontwikkelingen hebben vrijwel allemaal betrekking op bestaande situaties, waarbij er geen nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden, maar het betreft vrijwel uitsluitend omzettingen in planologische zin. Daarmee kan er nauwelijks aanvullend ingespeeld worden op klimaatverandering op de locaties. Daar waar wel gebouwen of aanpassingen aan de inrichting van het terrein worden gerealiseerd zal er aandacht worden geschonken aan de aspecten wateroverlast, overstromingen, hitte en droogte die eventueel een rol spelen ter plaatsen.
Conclusie
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan vanuit de Omgevingsverordening.

3.2.3 Gebiedsprofiel

Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland bestaat uit de in toelichting paragraaf 3.2.1 lagen van de kwaliteitskaart. Daarnaast zijn er ook gebiedsprofielen opgesteld, gezamenlijk met decentrale overheden en andere partijen in de regio. De gebiedsprofielen hebben de status van handreiking, maar nadrukkelijk niet de status van toetsingskader. De plangebieden liggen binnen de gebiedsprofielen 'Wijk en Wouden' en 'Boskoop'. Voor elk gebiedsprofiel zijn meerdere kaarten beschikbaar en zijn per thema ambities geformuleerd. Op hoofdlijnen zijn de ambities gericht op het behouden en waar mogelijk verder ontwikkelen van de (ruimtelijke) kwaliteiten. Hieronder worden alleen de voor het plangebied relevante kaarten besproken die een aanvulling vormen op de reeds genoemde aspecten van de kwaliteitskaart:
Sierteelt veenlandschap
Het gebied van de greenport kenmerkt zich door het netwerk van smalle, langgerekte percelen met een grote hoeveelheid sloten. Dit landschap is ontstaan tijdens de zogenaamde cope-ontginningen. Vanaf de ontginningsassen zijn kavels uitgezet met een breedte van circa 115 meter. Voor de ontwatering zijn later extra sloten gegraven, waardoor sommige kavels nu nog slechts 30 meter breed zijn. Het oude deel is bijna volledig ingevuld door de boom- en heesterkwekerijen. Dicht bij het dorp zijn de sierteelt bedrijven kleinschaliger, de kavels minder diep, de sloten breder en komen er veel houtakkers voor. Verder van het dorp is de structuur grootschaliger en heeft het gebied een minder besloten karakter. De percelen zijn er groter, de linten minder dicht bebouwd en er zijn bijna geen houtakkers. Door intensivering en herstructurering van de sierteelt worden percelen vergroot door sloten te dempen of te overkluizen. Daarnaast komt er meer bebouwing. De voorliggende plangebieden betreffen het omzetten van de bestaande bebouwing naar reguliere woonbestemmingen, daarbij worden er geen aanpassingen voorzien die dit gebied zullen aantasten.
Droogmakerij als herkenbare eenheid
Een aantal droogmakerijen zijn in het verleden getransformeerd, bijvoorbeeld tot recreatiebos. En er zijn ook nog grote transformaties gaande zoals de ontwikkeling van het Bentwoud en recreatie- en waterbergingsgebied Eendragtspolder. Hier is het oorspronkelijke droogmakerijenlandschap niet of nauwelijks meer herkenbaar en is een nieuw landschap ontstaan met nieuwe kwaliteiten (zie ook de betreffende legenda eenheden in de kaart vrijetijdslandschap). Transformaties vragen om een apart kwaliteitskader en integraal plan, waarbij de droogmakerij als eenheid in beschouwing wordt genomen. Onderhavige plannen zijn locaties van beperkte omvang, waar voornamelijk de omzetting van bestaande bebouwing wordt beoogd. Daarbij vinden er geen ontwikkelingen plaats die het droogmakerij landschap aantasten.
Linten blijven linten
De plangebieden liggen aan verschillende soorten linten, sierteeltlint oud en nieuw, droogmakerijlint. Door de voorliggende ontwikkeling worden er geen grootschalige ontwikkelingen gerealiseerd aan de linten en blijven de karakteristieken en bebouwing van deze linten in stand. Op deze manier wordt de relatie met het lint versterkt.
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat er wordt aangesloten bij de gebiedsprofielen. De beoogde herontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie en is in lijn met de provinciale ambities.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Alphen aan den Rijn

De gemeenteraad van Alphen aan den Rijn heeft op 27 januari 2022 de omgevingsvisie "Groene gemeente met Lef!" vastgesteld. In het kader van de Omgevingswet is in deze omgevingsvisie beschreven welke kwaliteiten (zoals het groene karakter) de gemeente wil borgen en aan welke ontwikkelingen ze (met lef) ruimte willen bieden, om zo de leefomgeving toekomstbestendig te maken.
In de omgevingsvisie worden 10 kernkwaliteiten beschreven en daarna 10 trends en ontwikkelingen. Vervolgens is aan de hand van vijf ontwikkelrichtingen de visie op de toekomst beschreven. In de ontwikkelrichtingen zijn de belangrijkste richtinggevende keuzes uiteengezet. Dit resulteert in 20 doelen en de daarbij horende belangrijkste opgaven en prioriteiten van de omgevingsvisie. Dit zijn de doelen waar men de komende jaren hard aan gaat werken. De 5 ontwikkelrichtingen luiden als volgt:
  1. Duurzaam ondernemen
  2. Landschappelijke verstedelijking
  3. Waardevol buitengebied
  4. Samen sterker
  5. Gezonde vergroening
De visiekaart staat centraal in de omgevingsvisie. Daarnaast is, omdat er gestreefd wordt naar zo inzichtelijk en voorspelbaar mogelijk beleid in de omgevingsvisie, voor diverse typen gebieden en kernen een nadere uitwerking gemaakt. De gebiedsgerichte vertaling biedt de benodigde detaillering voor doorwerking in onder andere het omgevingsplan en is essentieel voor de functionaliteit als afwegingskader.
Planspecifiek
De voorliggende ontwikkelingen maken diverse omzettingen van (agrarische)bedrijfswoningen naar reguliere woningen mogelijk. Een sierteeltbedrijf wordt 'wegbestemd' en de gronden worden omgezet naar de bestemming 'Natuur', waar de gronden ook worden heringericht ten behoeve van de natuurlijke- en landschappelijke waarden in het gebied. Daarnaast worden voor twee locaties de agrarische bedrijfsmogelijkheden planologische geregeld, daarbij gaat het om het herstellen van omissies die zijn ontstaan in de nu geldende bestemmingsplannen. In de omgevingsvisie wordt aangegeven dat in wordt gezet op kwaliteitsverbetering van bestaande wijken en dorpen. Het voorliggende plan zorgt voor een kwaliteitsverbetering op de verschillende locaties door de transformatie van (agrarische) bedrijfslocaties.
Daarmee kan geconcludeerd worden dat voorliggend plan in overeenstemming is met de Omgevingsvisie Alphen aan den Rijn.

3.3.2 Intergemeentelijke structuurvisie Greenport Boskoop

In 2011 is door de toenmalige gemeente Boskoop, mede namens de gemeenten Reeuwijk, Rijnwoude en Waddinxveen de 'Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport regio Boskoop' vastgesteld. Op 18 februari 2021 is de 'Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport regio Boskoop - partiële herziening 2020' opgesteld door de gemeente Alphen aan den Rijn, mede namens de gemeenten Bodegraven-Reeuwijk en Waddinxveen, en in samenwerking met het Hoogheemraadschap van Rijnland en de provincie Zuid-Holland.
De ambitie die in de ISV is verwoord, ligt in het ontwikkelen van een sterke, duurzame en beleefbare Greenport in een leefbare omgeving:
  • Een sterke Greenport wordt bereikt door de centrumfunctie te versterken, de eigen identiteit te versterken en door een betrouwbare bereikbaarheid te waarborgen. Kernbegrippen zijn compactheid, bereikbaarheid en duurzaamheid.
  • De duurzame Greenport ontstaat allereerst door efficiënt ruimtegebruik, bundelen, concentreren en herstructureren. Ook moet de wateropgave structureel geregeld worden, met duurzaam waterbeheer en voldoende zoet watervoorziening.
  • De beleefbare Greenport richt zich op het verkrijgen van meer uitstraling. Een Greenport die aantrekkelijk is voor inwoners en bezoekers van het Groene Hart. Op die manier vormt de Greenport een schakel tussen de stedelijke gebieden en het open veenweidegebied. Het gaat ook om een Greenport die herkenbaar is als economisch centrum van de boomsierteelt, zichtbaar vanaf de hoofdinfrastructuur.
  • De leefbaarheid van de omgeving wordt vergroot door verkeersoverlast te voorkomen, mede dankzij de voorgenomen infrastructurele verbeteringen. Ook de woonfunctie kan versterkt worden met de ontwikkeling van de Greenport.
Planspecifiek
Met het verplaatsen van verspreid liggende sierteeltbedrijven naar het sierteeltconcentratiegebied of sierteeltbedrijven te transformeren en de gronden in te richten als grasland wordt een bijdrage geleverd aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van het veenweidegebied. Door deze ontwikkeling komen de bedrijfswoningen die bij de sierteeltbedrijven hoorden los te staan van een bedrijf. Deze bedrijfswoningen moeten worden omgezet naar reguliere woningen. Deze woningen zijn reeds ingepast in de bestaande linten. De ontwikkelingen in dit bestemmingsplan passen binnen de ambities van de structuurvisie. Tevens wordt er door de voorliggende ontwikkelingen een bijdrage geleverd aan de ruimtelijke kwaliteit op verschillende percelen. Ook worden er aan een tweetal bedrijven extra bedrijfsmogelijkheden geboden door uitbreiding van sierteeltaanduidingen en/of het toekennen van bouwvlakken. Hiermee wordt de economische positie van deze bedrijven verbeterd.

3.3.3 Landschapsvisie Zuidwijk

In januari 2012 is de Landschapsvisie Zuidwijk vastgesteld door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Boskoop. De Landschapsvisie Zuidwijk is onderdeel van het proces om Zuidwijk naar een succesvol geherstructureerd sterk, duurzaam, leefbaar en beleefbaar sierteeltgebied te brengen. Deze zogenaamde Pilot Duurzaam Zuidwijk moet een voorbeeldproject worden voor de noodzakelijke herstructurering van de voor Boskoop zo belangrijke boomkwekerijsector. Het doel van deze visie is de herstructurering van het sierteeltgebied rondom het Zuidwijk in gang te zetten
Planspecifiek
Op de visiekaart zijn voor de gebieden in het Zuidwijk de beoogde ontwikkelrichtingen weergegeven. In het voorliggende plan is het de locatie achter de Middelburgseweg gelegen in het Zuidwijk. Voor deze locatie is op de visiekaart aangegeven dat hier landschaps/natuurontwikkeling is beoogd. Met het voorliggende plan wordt dit ook beoogd voor de locatie achter de Middelburgseweg. De sierteelt ter plaatse wordt gesaneerd, de gronden worden voorzien van de bestemming 'Natuur' en er is een landshcapsontwerp opgesteld voor de natuurontwikkeling op de locatie. Onderstaande afbeelding toont de visiekaart.
afbeelding
Visiekaart Landschapvisie Zuidwijk, plangebied middelburgseweg zwart omkaderd
Gezien het voorgaande wordt geconcludeerd dat het voorliggende initiatief passend is binnen deze visie en derhalve in overeenstemming is met de Landschapsvisie Zuidwijk.

4 Omgevingsaspecten

4.1 Milieueffectrapportage

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:2414, 18 juli 2018) blijkt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij mogen de bestaande planologische mogelijkheden worden meegewogen bij de vraag of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
Met het voorliggende plan worden er geen woningen toegevoegd, het betreft enkel de functiewijziging van bedrijfswoningen naar plattelandswoningen of reguliere woningen. De bebouwingsmogelijkheden nemen bij het voorgenomen plan vergeleken met de bestaande (planologische) situatie niet toe. Ook de gebruiksmogelijkheden nemen niet of nauwelijks toe. De ontwikkeling is in naar aard en omvang zeer beperkt. Er is daarmee geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Het besluit tot vaststelling van voorliggend ruimtelijk plan valt onder mogelijkheid d. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-plicht geldt.
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen.

4.2 Bedrijven En Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals bijvoorbeeld: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Woningen worden gezien als een gevoelige bestemming. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden dat ter plaatse van gevoelige bestemmingen sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Burgemeester Ten Heuvelhofweg 93
Op de locatie wordt sierteelt formeel mogelijk gemaakt. Binnen een afstand van 50 m van het plangebied zijn geen reguliere woonbestemmingen gelegen, die niet worden afgeschermd door watergangen of bebouwing. Het toekennen van een sierteelt aanduiding voor de locatie levert daarmee geen hinder ten aanzien van gevoelige bestemmingen in de omgeving van het plangebied.
Laag Boskoop 14
Aan het Laag Boskoop 14 wordt de bestaande bedrijfswoning omgezet naar een reguliere woning. De omgeving van het plangebied kan worden getypeerd als gemengd gebied. Op het perceel ten westen zijn boomkwekerijen/sierteeltbedrijven gelegen. Op grond van de VNG handreiking Bedrijven en milieuzonering geldt een richtafstand van 10 m, gemeten vanaf de bedrijfsgebouwen tot de woning. Het betreft een bestaande bedrijfswoning die wordt omgezet naar een reguliere woning en de afstand tot de bedrijfsgebouwen is circa 7 m. Daarmee wordt formeel niet voldaan aan de richtafstand. Echter omdat het om een bestaande situatie gaat wordt er aangenomen dat er ter plaatse sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Op de percelen ten noorden en ten oosten van het plangebied zijn reguliere woningen gelegen, deze vormen geen belemmering voor de voorgenomen wijziging.
Middelburgseweg
Op de locatie achter de Middelburgseweg wordt een sierteeltbedrijf gesaneerd en worden de gronden getransformeerd ten behoeve van natuur. Er is daarmee geen bedrijvigheid meer aanwezig op deze locatie en zijn er geen belemmeringen op omliggende gevoelige bestemmingen. Tevens wordt er ook geen gevoelige bestemming mogelijk gemaakt die hinder kan ondervinden van bedrijvigheid in de omgeving.
Middelweg 1a
Aan de Middelweg 1a wordt het sierteeltbedrijf beëindigd en gesaneerd. De bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere woning. Op de aangrenzende percelen is akkerbouw toegestaan. De omgeving van het plangebied kan worden getypeerd als rustig buitengebied. Op grond van de VNG handreiking Bedrijven en milieuzonering geldt een richtafstand van 30 m, gemeten vanaf de bedrijfsgebouwen tot de woning. In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijfsgebouwen gelegen binnen 30 m afstand. Er kan worden aangenomen dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Ringdijk 1
Aan de Ringdijk 1 wordt het sierteeltbedrijf gesaneerd en wordt de bedrijfswoning omgezet naar een reguliere woning. De omgeving van het plangebied kan worden getypeerd als gemengd gebied. De direct aangrenzende percelen Bent 2 & 4 en de Ringdijk 3 hebben alleen een woonbestemming. De percelen aan de Bent 2 en Ringdijk 3 zijn hebben daarnaast voor een deel een agrarische bestemming. Hier zijn enkel grondgebonden agrarische bedrijven toegestaan. Op grond van de VNG handreiking Bedrijven en milieuzonering geldt een richtafstand van 10 m, gemeten vanaf de bedrijfsgebouwen tot de woning. Op deze percelen zijn geen bedrijfsgebouwen aanwezig en wordt er voldaan aan de richtafstand. Er kan worden aangenomen dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Voorweg 34
Aan de Voorweg 34 wordt het reeds gestopte bedrijf wegbestemd en krijgt het perceel een woonbestemming. De omgeving van het plangebied kan worden getypeerd als gemengd gebied. Het wegbestemmen van het bedrijf is positief voor de omgeving omdat de woonbestemming geen belemmerende functie is. De aangrenzende oost- en zuidzijde hebben een woonbestemming. Aan de westzijde is een agrarischebestemming gelegen, de afstand van de bedrijfsbebouwing tot de woning is circa 7 m. Echter omdat het om een bestaande situatie gaat wordt er aangenomen dat er ter plaatse sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Westeinde 32
Aan het Westeinde wordt een omissie in het geldende plan hersteld er worden agrarische bouwvlakken en de functieaanduiding 'sierteelt' weer toegevoegd aan de locatie. De huidige situatie wordt daarmee planologisch vastgelegd. De sierteelt gronden liggen daarnaast op minimaal 50 m afstand van de woonbestemmingen in de omgeving. Er wordt geen nieuw agrarisch bedrijf mogelijk gemaakt met het voorliggende plan. Er kan daarom worden aangenomen dat er voor de omliggende woningen, of gevoelige bestemmingen, sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Bentweg
Aan de Bentweg zijn een viertal percelen geregeld waar sierteelt gronden, dan wel kassen worden wegbestemd. De gronden worden opgeschoond en er zal geen sprake meer zijn van bedrijfsmatige activiteiten die een belemmering zijn voor omliggende gevoelige bestemming.
Spuitzones
Bij sier- en boomteelt kan gebruik worden gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen. Via verdamping en verwaaiing komt een groot deel van de gewasbeschermingsmiddelen in de lucht terecht. Dit is atmosferische verspreiding (‘drift’) van gewasbeschermingsmiddelen. Mensen die wonen in de omgeving van open teeltgronden lopen hierdoor mogelijk gezondheidsrisico’s. Om te zorgen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat dient voldoende afstand te worden aangehouden tot de sier- en boomteeltgronden. In het algemeen wordt een afstand van 50 meter voldoende geacht. Bij deze afstand wordt ervan uitgegaan dat enerzijds de bedrijfsvoering van de teler niet wordt belemmerd en anderzijds dat er geen nadelige effecten optreden voor de gezondheid van de bewoners van de woning.
De 50 meter afstand is echter een indicatieve afstand en hangt onder meer af van het soort teelt ter plaatse en de plaatselijke omstandigheden. Drift in bijvoorbeeld de fruitteelt is door de aard van de bespuiting, met name opwaarts gericht spuiten en spuitfrequentie intensiever dan bijv. bij bespuitingen in de bomenteelt. In dit plan is daarnaast sprake van bestaande woningen. Deze woningen horen nu nog bij de kwekerij/bedrijf. Het maakt daarbij geen verschil of sprake is van een bedrijfswoning of plattelandswoning.
Nr. Perceel Ontwikkeling Afstand tot open teelt Toelichting
1 Burgemeester Ten Heuvelhofweg 93, Hazerswoude-Dorp Positief bestemmen sierteelt Niet van toepassing Op de locatie wordt sierteelt mogelijk gemaakt. Binnen 50 m zijn geen reguliere woonbestemming gelegen, die niet worden afgeschermd door watergangen of bebouwing.
2 Laag Boskoop 14, Boskoop bedrijfswoning omzetten naar burgerwoning 20 m tot eigen teelt. 100 m tot nabij gelegen teelt. Woning wordt afgeschermd door beplanting aan de achterzijde voor eigen teelt. Voor nabijgelegen teelt door watergangen en bebouwing.
3 Middelburgseweg, Boskoop Sierteelt omzetten naar 'Natuur' Geen sierteelt meer, nieuwe bestemming 'Natuur'. 8 m tot nabijgelegen teelt De locatie wordt afgeschermd door watergangen en/of bebouwing.
4 Middelweg 1a, Hazerswoude-Dorp Bedrijfswoning omzetten naar burgerwoning Minimaal 50 m tot eigen teelt. 140 m tot nabijgelegen teelt. Afstand tot eigen teelt is groot genoeg. Woning wordt afgeschermd door dichte beplanting.
5 Ringdijk 1, Hazerswoude-Dorp Bedrijfswoning omzetten naar burgerwoning Geen eigen teelt meer. 150 m tot nabijgelegen teelt. Afstand tot teelt is groot genoeg, tevens afscherming door bebouwing, watergangen en beplanting.
6 Voorweg 34, Hazerswoude-Dorp Bedrijfsbetemming omzetten naar wonen Geen eigen teelt en geen nabijgelegen teelt. Omliggende gronden zijn voorzien van de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden Veehouderij', waar geen teelt mogelijk is.
7 Westeinde 32, Hazerswoude-Dorp Positief bestemmen sierteelt en bouwvlak Herbestemmen teeltgronden komen op minimaal 50 m afstand van bestaande woonbestemmingen. De nieuwe sierteelt gronden komen op minimaal 50 m van bestaande woonbestemmingen en worden tevens afgeschermd door eventuele nieuwe bedrijfsbebouwing.
8 Bentweg, Hazerswoude-Dorp
Sierteelt/glastuinbouw weg bestemmen
Nieuwe situatie reguliere agrarische gronden. Geen sierteelt meer aanwezig. Door het ontbreken van sierteelt zijn er geen belemmeringen.
In alle gevallen waar de afstand korter is dan 50 meter is sprake van afschermende bebouwing, hagen/groen of watergangen tussen de woning en de kwekerij(en).
Omdat het gaat om bestaande situaties worden in wet- en/of regelgeving geen beperkingen gesteld aan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen nabij gevoelige functies, zoals door de Afdeling is overwogen in de uitspraak van 2 maart 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:650). Omdat onderhavig plan betrekking heeft op bestaande situaties en een plattelandswoning dezelfde juridische status heeft als een bedrijfswoning wordt de naastgelegen teler door de beoogde omzetting naar plattelandswoning niet beperkt in de gebruiksmogelijkheden van zijn perceel. Daarmee is slechts een beoordeling van het woon- en leefklimaat aan de orde.
De vuistregel van 50 m is primair bepaald voor fruitteelt (boomgaarden) als maatgevende teeltvorm. Bij sierteelt of tuinbouw worden, in tegenstelling tot fruitteelt, relatief lage gewassen geteeld en een neerwaartse spuittechniek toegepast. Sierteelt en tuinbouw veroorzaakt door de neerwaartse spuittechniek minder drift van gewasbeschermingsmiddelen, waarmee tuinbouw minder hinder en gevaar voor gevoelige functies met zich meebrengt. Bovendien wordt er slechts gespoten gedurende het seizoen en het vroege voorjaar, wanneer het te behandelen gewas nog klein is en lage spuithoogten met minimaal risico op drift te verwachten zijn.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het beoogde plan.

4.3 Bodem

In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Bij de omzetting van bedrijfswoningen naar burgerwoningen is er geen sprake van een gevoeliger gebruik ten opzichte van de huidige situatie. Voor het opnemen van de bouwvlakken geldt dat de gronden al voor de sierteelt worden gebruikt en hier al kassen gebouwd mogen worden. Verschil is alleen dat op deze gronden nu ook een bedrijfsgebouw gebouwd kan worden.
Situatie plangebied
Uit raadpleging van de Bodematlas van de Omgevingsdienst Midden-Holland (ODMH) blijkt dat percelen als volgt zijn aangeduid:
Nr. Perceel Ontwikkeling aanduiding bodematlas, bodemfunctiekaart/ toepassingskaart
1 Burgemeester Ten Heuvelhofweg 93, Hazerswoude-Dorp Positief bestemmen sierteelt Landbouw/natuur.
2 Laag Boskoop 14, Boskoop bedrijfswoning omzetten naar burgerwoning Wonen, Tevens voor achterliggend perceel is er aangegeven dat de bodem voldoende is onderzocht.
3 Middelburgseweg, Boskoop Sierteelt omzetten naar 'Natuur' Wonen en landbouw/natuur.
4 Middelweg 1a, Hazerswoude-Dorp Bedrijfswoning omzetten naar burgerwoning Landbouw/natuur.
5 Ringdijk 1, Hazerswoude-Dorp Bedrijfswoning omzetten naar burgerwoning Wonen en landbouw/natuur. Tevens zijn de gronden van de toekomstige woonbestemming voldoende onderzocht.
6 Voorweg 34, Hazerswoude-Dorp Bedrijfsbestemming omzetten naar wonen Wonen.
7 Westeinde 32, Hazerswoude-Dorp Positief bestemmen sierteelt en bouwvlak Wonen en Landbouw/natuur. Het gebruik van de gronden wordt voortgezet.
8 Bentweg, Hazerswoude-Dorp
Sierteelt/glastuinbouw weg bestemmen
Landbouw/natuur.

Volgens de bodemkwaliteitskaart van Midden-Holland bevinden de locaties zich in een zone waarbij als gevolg van diffuse bodemverontreiniging humane risico’s bij het gebruik wonen met (moes)tuin niet zijn uit te sluiten. Geadviseerd wordt om bij de aanleg van een (moes)tuin meer onderzoek te doen naar lood in de bovengrond en/of deze bovengrond (bouwvoor) te vervangen door geschiktere grond om mogelijke risico’s uit te sluiten.
Voor de locatie aan de Voorweg 34 geldt tevens dat er geen bodembedreigende bedrijfsactiviteiten hebben plaatsgevonden, waarmee de bodem naar alle waarschijnlijkheid geschikt is voor het beoogde gebruik. Wat de locatie aan het Westeinde 32 betreft, worden er geen bedrijfsgebouwen mogelijk gemaakt waar personen langer dan 2 uur verblijven.
Aangezien de locaties onverdacht zijn is op dit moment geen bodemonderzoek nodig. Een bodemonderzoek voor de diverse locaties van het voorliggende plan wordt niet nodig geacht, daarmee vormt het aspect bodem geen belemmering voor het beoogde plan.

4.4 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 μg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 μg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de functiewijziging/bestemmingswijzing van (voormalige) bedrijfswoningen, naar reguliere woonbestemmingen of het mogelijk maken van extra agrarische bedrijfsmogelijkheden. Gezien de beperkt omvang kunnen deze ontwikkelingen aangemerkt worden als een project van dat 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de 'Atlas leefomgeving' gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom de plangebieden. De achtergrondconcentraties over 2022 van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) nabij de plangebieden bedragen ruim minder dan de wettelijke grenswaarden van 40 μg/m³ voor fijnstof PM10 en stikstofdioxide en 25 μg/m³ voor fijnstof PM2,5.
Gesteld wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken.
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.
Ten opzichte van de Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd.
Planspecifiek
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten getoetst worden aan de Wet natuurbescherming. Vanuit ecologie zijn soortenbescherming en gebiedsbescherming van belang. Verantwoord moet worden dat het plan geen schade aan beschermde soorten en gebieden oplevert.
Soortenbescherming
De beoogde ontwikkelingen breng geen grootschalige sloop- of bouwwerkzaamheden met zich mee, het betreft namelijk de functie- of bestemmingswijzigingen van verschillende bedrijfswoningen, waarbij er geen aanpassingen aan de gebouwen wordt voorzien. Bij het opnemen en/of aanpassen van de bouwvlakken vindt geen wijziging van het gebruik plaats. De percelen worden immers al voor de sierteelt gebruikt. Verder worden er geen bomen gekapt en wordt er geen groen verwijderd. Daarmee is uitgesloten dat het plan negatieve effecten heeft op beschermde soorten van de Wet natuurbescherming. Er dient wel te allen tijde aan de algemene zorgplicht uit de Wnb voldaan te worden. Onderdeel van de zorgplicht is dat er rekening gehouden zal worden met het broedseizoen.
Gebiedsbescherming
De plangebieden maken geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied, het Natuurnetwerk Nederland (NNN), belangrijk weidevogelgebied of strategische reservering natuur. Er zijn geen karakteristieke landschapselementen die verloren gaan als gevolg van het initiatief. Omdat het om het omzetten van bestaande bedrijfswoningen naar plattelandswoningen of reguliere woningen gaat is er ook geen toename van stikstofdepositie te verwachten. Tevens zullen de bedrijfsmogelijkheden slechts beperkt toenemen waarbij het niet te verwachten is dat dit gepaard gaat met een grote toename van verkeersbewegingen. Ook hiervoor is er geen toename van stikstofdepositie te verwachten. Daarbij gelet op de afstand van de plangebieden tot Natura 2000-gebieden in de omgeving, is uitgesloten dat het initiatief een negatief effect heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van het betreffende Natura 2000-gebied.
Conclusie
Gezien het voorgaande is het voorgenomen plan uitvoerbaar vanuit het aspect ecologie.

4.6 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
  • De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
Beleid Hoogheemraadschap van Rijnland
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn:
  • veiligheid tegen overstromingen;
  • voldoende water;
  • gezond water.
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstbestendig worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water.
Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.
Aan de hand van het Waterbeheersplan werkt Rijnland aan zijn ambities. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.
Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is het hoogheemraadschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden.
Maar ook aan:
  • Onttrekken en lozen van grondwater;
  • Het aanbrengen van verhard oppervlak.
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bijvoorbeeld op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
Indien de toename aan verharding minder bedraagt dan 500 m², dan geldt alleen de algemene zorgplicht. Indien de toename meer bedraagt (t/m 5.000 m²) is in de regels opgenomen dat het oppervlak van het ter compensatie aan te leggen water, minimaal 15 % moet bedragen van het oppervlak van de toename aan verharding. Indien nieuwe compensatie moet worden gerealiseerd, moet deze voorafgaand aan het aanbrengen van de verharding zijn gerealiseerd, of gelijktijdig met het aanbrengen van de verharding worden gerealiseerd.
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met het hoogheemraadschap afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat het hoogheemraadschap uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze volgorde houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
Planspecifiek
Watercompensatie
Met het voorliggende plan worden verschillende bestaande bedrijfswoningen omgezet naar reguliere woningen. Het betreft nadrukkelijk de functiewijziging van deze bedrijfswoningen waarbij er geen sloop- of bouwactiviteiten plaatsvinden en er dan ook geen verharding wordt toegevoegd. In landelijk gebied is conform de eisen van het hoogheemraadschap van Rijnland bij een toename aan verharding van meer dan 500 m² compensatie vereist in de vorm van nieuw open water. Er is geen sprake van een toename groter dan 500 m² van verharding, waarmee watercompensatie niet nodig is.
Bij het opnemen en aanpassen van de bouwvlakken worden in een enkel geval bouwmogelijkheden gecreëerd op delen van percelen die nu voor de opengrond teelt worden gebruikt. Bij het aanvragen van omgevingsvergunningen voor deze bebouwing zal de extra verharding gecompenseerd worden. Op dit moment zijn er nog geen concrete plannen.
Waterafvoer
De bebouwing dient te voldoen aan het beleid van het hoogheemraadschap van Rijnland over de afvoer van hemelwater en vuilwater. Dit houdt in dat het hemelwater gescheiden afgevoerd wordt en het vuilwater via het riool afgevoerd wordt. De voordelen van het gescheiden afvoeren van hemelwater zijn:
  • de riolering wordt ontlast waardoor minder overstorten van ongezuiverd rioolwater optreden;
  • de zuivering krijgt minder schoon water te verwerken waardoor het zuiveringsrendement verbetert;
  • schoon hemelwater wordt geloosd in het gebied waar het valt, zodat er in droge tijden geen gebiedsvreemd water ingelaten hoeft te worden.
Voor de woningen geldt dat de afvoer van het hemelwater als het huishoudelijk afvalwater niet wijzigt.
Waterkeringen
Uit het raadplegen van de legger van het hoogheemraadschap van Rijnland blijkt dat de locatie Westeinde 32 deels is gelegen binnen een regionale waterkering. Voor het bouwen en andere activiteiten binnen de regionale waterkering gelden regels, zowel in het bestemmingsplan als de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Tevens is voor deze locatie waar van toepassing de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. De overige locaties zijn niet gelegen binnen of in de nabijheid van een regionale waterkering ligt. Er zijn dan ook geen negatieve effecten van het voorliggende plan op waterkeringen.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect water vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.7 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • verzorgingstehuizen;
    • psychiatrische inrichtingen;
    • medisch centra;
    • poliklinieken;
    • medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Woningen zijn gevoelige bestemmingen voor de wet geluidhinder. De beoogde veranderingen van bestemmingen (de om te zetten bedrijfswoningen naar reguliere woningen) bevinden zich echter niet binnen de geluidszones van spoorweg- of industriële geluidshinder, zoals die veroorzaakt worden door treinlijnen of industrieterreinen. De diverse woningen liggen in gebieden nabij bestaande wegen. Niettemin is er op basis van artikel 76, lid 3 van de Wet geluidhinder geen verplichting om een geluidstoetsing uit te voeren volgens de Wet geluidhinder als de wijziging wordt gerealiseerd door middel van een bestemmingsplan. Hierdoor is het aspect van geluidshinder niet relevant en vormt het geen belemmering voor de beoogde wijzigingen in bestemming.

4.8 Externe Veiligheid

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisiebuisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
Voor 3 locaties zijn wijzigingen ten behoeve van de agrarische bedrijven beoogd, hiervoor is het aspect externe veiligheid niet van belang. Voor de overige 5 locaties betreft de ontwikkeling enkel een functiewijziging van de bedrijfswoning naar reguliere woning. Er dient voor deze gevoelige functies beoordeeld te worden of de wijziging mogelijk is in het kader van externe veiligheid. Om te bepalen of er risicobronnen in de omgeving van deze locaties aanwezig zijn is de risicokaart van de Atlas leefomgeving geraadpleegd.
Transportroute gevaarlijke stoffen via weg, rails of water
Er zijn geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig rondom het plangebied.
Risicovolle inrichtingen
Op de locatie aan de Middelburgseweg 43a in Boskoop is in de huidige situatie een propaanopslag tank aanwezig, deze wordt verwijderd. Daarmee komt er een risicovolle inrichting te vervallen. Op het achtergelegen perceel is tevens een propaanopslag tank gelegen, maar de nieuwe woonbestemming is buiten het explosie aandachtsgebied gelegen. Daarmee wordt geacht dat deze risicovolle inrichting geen belemmering vormt voor het beoogde plan. De overige plangebied liggen niet in de nabijheid van een risicovolle inrichting.
Bovengrondse hoogspanningslijnen
Er zijn geen bovengrondse hoogspanningslijnen aanwezig rondom het plangebied.
Leidingen gevaarlijke stoffen
Er zijn in de directe omgeving van het perceel Westeinde 34 enkele hogedruk aardgasleiding gelegen, het gaat om de aardgasleidingen A-518, A-553 en A-803 en Defensiepijpleiding 208, deels in het plangebied en deels ten oosten van de locatie. De PR10-6 contour van de leidingen liggen niet buiten de leiding. Het PR vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. Voor deze leidingen geldt dat de locatie zich binnen de 100% letaliteitsgrens bevindt. Hiervoor geldt het planologisch kader voor hogedruk aardgasleidingen.
Voor de buisleidingen die binnen het plangebied vallen geldt dat de richtlijnen van de Gasunie gehanteerd dienen te worden. Zo kan er niet gebouwd en geparkeerd worden binnen vijf meter van deze leidingen. Daarnaast geldt dat het bestemmingsplan niet mag zorgen voor een (significante) toename van het aantal aanwezige personen. Het voorliggende plan maakt niet direct het oprichten van nieuwe bedrijfsgebouwen mogelijk, omdat het om het herstellen van omissies in het huidige plan gaat. Daarmee zullen de bedrijfsactiviteiten ter plaatsen niet toenemen en is het ook niet de verwachting dat er een toename is van het aantal personen (personendichtheid) binnen het invloedsgebied van de leidingen. Het groepsrisico is verwaarloosbaar (<0,1* van de oriëntatiewaarde) en zal niet/nauwelijks wijzigen door het voorliggende plan. Er is hieronder wel een beknopte verantwoording van het risico gegeven.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen.
Het plangebied wordt ontsloten via het Westeinde. Deze weg sluit in oostelijke en westelijke richting aan op het verdere verkeersnetwerk van Alphen aan den Rijn. Dit verkeersnetwerk draagt bij aan de bestrijdbaarheid, er zijn meerdere aanvalswegen om een mogelijke brand te blussen. Daarnaast kan het Westeinde aangewend worden om van de bron af te vluchten.
Zelfredzaamheid
In de toekomstige situatie wordt er geen nieuwe bedrijfsbebouwing opgericht en ziet het voorliggende plan toe op het herstellen van de bestemming ter plaatsen. De aanwezigen worden als zelfredzame personen beschouwd. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Het maatgevende scenario voor de buisleidingen betreft een fakkelbrandscenario. Vanwege (graaf)werkzaamheden ontstaat een breuk in een hogedruk aardgasleiding. Het aardgas stroomt onder hoge druk uit. Het brandbare gas ontsteekt waardoor een fakkelbrand optreedt. De effecten van een fakkelbrand zijn hittestraling en rook. Het is daarbij belangrijk dat er mogelijkheden tot schuilen/vluchten zijn, toegang tot gebouwen die afgesloten kunnen worden voor (rook)gassen. Hiermee worden de aanwezigen beschermd tegen de blootstelling aan toxische gassen. Er zijn diverse gebouwen in het plangebied waar aanwezige veilig kunnen schuilen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen.
Conclusie
Gezien het voorgaan vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor het voorliggende plan.

4.9 Archeologie En Cultuurhistorie

Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Planspecifiek
De gemeenteraad van de gemeente Alphen aan den Rijn heeft op 28 maart 2019 het bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie' vastgesteld. Dit plan betreft de actualisatie en samenvoeging van de verschillende archeologische waardenkaarten van de gemeente Alphen aan den Rijn. Deze actualisatie moet gezien worden als een samenvoeging van de beschikbare waardenkaarten en bijbehorende toelichtingen tot een coherent beleid.
In het parapluplan zijn de locaties voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3', 'Waarde - Archeologie 4', 'Waarde - Archeologie 5' en 'Waarde - Archeologie 6'. Voor deze dubbelbestemmingen geldt dat er archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 0 m² en dieper dan 30 cm, 100 m² en dieper dan 30 cm, 1.000 m² en dieper dan 30 cm, 10.000 m² en dieper dan 30 cm of 1.000 m² en dieper dan 2,5 cm.
Voor de locaties is overwegend sprake van functiewijzigingen van bedrijfswoningen. Voor geen van deze locaties worden sloop- en bouwwerkzaamheden voorzien en worden de aangegeven oppervlakte niet overschreden. Er zijn daarmee voor deze locaties geen belemmeringen vanuit het aspect archeologie.
Bij het opnemen en aanpassen van de bouwvlakken worden in een enkel geval bouwmogelijkheden gecreëerd op delen van percelen die nu voor de opengrond teelt worden gebruikt. Bij het aanvragen van omgevingsvergunningen voor deze bebouwing zal getoetst moeten worden aan de van toepassing zijn de overschrijdingswaarde die volgen uit de dubbelbestemmingen en dient er eventueel archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden alvorens er gebouwd kan worden.
Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het Rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Planspecifiek
In het 'Paraplubestemmingsplan Cultuurhistorie' (vastgesteld op 27 januari 2022) is de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing beschermd en zijn onderdelen van het landschap beschermd. Daarnaast geldt op alle percelen binnen dit bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - Uitvoeren werk(zaamheden)'. Hiermee zijn percelen beschermd tegen ongewenste werkzaamheden in, aan of op de grond en wijziging van de waardevolle landschapsstructuren.
Met het voorliggende plan worden er geen werkzaamheden uitgevoerd die de cultuurhistorische waarden zoals beschermd in het parapluplan verwoord aantasten. Tevens zijn de dubbelbestemmingen overgenomen in het voorliggende plan. Het aspect cultuurhistorie vormt derhalve geen belemmering voor het voorliggende plan.

5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

5.3 Planregels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
  • bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).

5.4 Wijze Van Bestemmen

De regels zijn gebaseerd op de regels van de hiervoor geldende planologische regimes, te weten:
  1. Beheersverordening 'Buitengebied Rijnwoude'
  2. Bestemmingsplan 'Sierteeltgebied Hazerswoude-Dorp - eerste herziening'
  3. Bestemmingsplan 'Buitengebied Boskoop'
Inleidende regels
Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de planregels worden gehanteerd. Alleen de begrippen die in aanvulling op het dagelijks spraakgebruik nadere toelichting behoeven, zijn opgenomen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe de hoogtematen, inhoud en oppervlakte die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, bepaald moeten worden. Hieronder valt tevens de wijze van peilbepaling.
Bestemmingsregels
De volgende (dubbel)bestemmingen komen voor in dit bestemmingsplan.
Agrarisch
De voor agrarisch bestemde gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een volwaardig grondgebonden veehouderijbedrijf, grasland en het exploiteren hiervan. Tevens ter plaatse van de aanduiding 'sierteelt' is het uitoefenen van een volwaardig sierteeltbedrijf toegestaan.
Water
De betreffende watergangen zijn bestemd voor water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen (duikers, bruggen, kades en taluds) en ook voor groenvoorzieningen (zoals oevers).
Er zijn geen gebouwen toegelaten, terwijl de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde niet meer mag bedragen dan 3 meter.

Wonen
De beoogde woningen en de omliggende gronden zijn voorzien van de bestemming ‘Wonen’, welke tevens bestemd zijn voor tuinen en erven, (ontsluitings)paden, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen en water. Er worden ook de in de gemeente gebruikelijke mogelijkheden voor aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten geboden.
Er zijn bouwvlakken opgenomen waarbinnen woningen mogen worden gebouwd, met een goot- en bouwhoogte van 6 m en 10 m. Het maximaal aantal woningen per bouwvlak is één, tenzij anders aangeduid middels een maatvoeringsaanduiding. Tevens worden mogelijkheden geboden voor bijbehorende bouwwerken en erf- en terreinafscherming.
Leiding - Brandstof
Door het plangebied loopt een brandstofleiding van Defensie. Om deze leiding te beschermen is in het bestemmingsplan een dubbelbestemming opgenomen. Deze dubbelbestemming stelt voorwaarden aan activiteiten die in de bodem ingrijpen, zoals boren en afgraven.
Leiding - Gas
Binnen deze dubbelbestemming zijn de gasleidingen van de Nederlandse Gasunie gelegen. Op deze locaties gelden ook voorwaarden voor activiteiten die de bodem verstoren.
Waarde - Archeologie 2 t/m 6
De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' t/m 'Waarde - Archeologie 6' hebben betrekking op gebieden met aanwezige archeologische waarden of verwachtingswaarde. Alvorens hier grondbewerkingen volgens de onderliggende bestemmingen kunnen plaatsvinden, moet er eerst archeologisch onderzoek plaatsvinden om te bezien of er geen archeologische waarden aanwezig zijn. Als er geen archeologische waarden aanwezig zijn, kunnen de grondbewerkingen plaatsvinden. Als er wel archeologische waarden worden aangetroffen zal bekeken moeten worden hoe die het beste zeker gesteld kunnen worden. De regelingen zijn ontleend aan het 'Parapluplan Archeologie'.
Waarde - Cultuurhistorie - Bouwwerken
Conform het bestemmingsplan 'Cultuurhistorie' is ter bescherming van cultuurhistorisch waardevolle bouwwerken voor het bedrijfsgebouw van het garagebedrijf de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - Bouwwerken' opgenomen.
Waarde - Cultuurhistorie - Ensembles
De dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - Ensembles' heeft betrekking op gebieden met aanwezige cultuurhistorische waarden. De dubbelbestemming is gericht op het behouden, versterken en beschermen van de cultuurhistorische waardevolle objecten in het ensemble met een zeer hoge, hoge of gemiddelde cultuurhistorische waardering zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart. De regeling is ontleend aan het 'Parapluplan Cultuurhistorie'.
Waarde - Cultuurhistorie - Uitvoeren werk(zaamheden)
Conform het bestemmingsplan 'Cultuurhistorie' is ter bescherming van het cultuurhistorisch waardevolle elementen in het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - Uitvoeren werk(zaamheden)' opgenomen.
Waterstaat - Waterkering
Delen van het plangebied zijn onderdeel van een waterkering, dit deel met de omliggende gronden zijn middels een dubbelbestemming beschermd. Het is niet mogelijk om bouwkundige aanpassingen dan wel graafwerkzaamheden uit te voeren zonder toestemming van de beheerder.
Algemene regels
Antidubbelregel
Deze regel wordt in elk bestemmingsplan opgenomen om te voorkomen dat in feite meer kan worden gebouwd dan in het bestemmingsplan bedoeld is. Dit kan zich voordoen bij woningbouw wanneer (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaar wisselen. In een dergelijk geval worden de nieuw verworven gronden niet meegeteld bij de berekening van de bouwmogelijkheden als dat al voor een in het verleden verleende omgevingsvergunning gebeurd is.
Algemene bouwregels
In deze regel zijn de algemene bouwregels opgenomen voor de bebouwingsgrenzen voor geluidgevoelige objecten en voor ondergeschikte bouwdelen.
Algemene gebruiksregels
In dit bestemmingsplan is een algemene gebruiksregeling opgenomen die expliciet beschrijft welk gebruik strijdig is met het gestelde in het bestemmingsplan.
Algemene aanduidingsregels
In dit bestemmingspan zijn diverse algemene aanduidingsregels opgenomen, te weten: ‘milieuzone – stiltegebied’, ‘overige zone – droogmakerij’, ‘overige zone - ruwvoeder 20%’, ‘overige zone - ruwvoeder toegestaan’, ‘overige zone - zuidelijk veenweidegebied’ en ‘vrijwaringszone – dijk’.
Algemene afwijkingsregels
In dit bestemmingsplan is een algemene afwijkingsregeling opgenomen die voorziet in algemeen voorkomende bouwwerken en afwijkingen van het bestemmingsplan.
Overige regels
In de Overige regels is een bepaling opgenomen die er op toeziet dat voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid. De regeling is overgenomen uit het Parapluplan Parkeren (2019), met een verwijzing naar de vastgestelde beleidsregels, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning. Op dit moment is dat de 'Nota parkeernormen en parkeervoorzieningen 2020'.
Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Regels, die betrekking hebben op het overgangsrecht: bouwwerken die op het moment van tervisielegging van het plan bestaan, mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de in het nieuwe plan gegeven bebouwingsregels.
Slotregel
Deze regel geeft de exacte naam van het bestemmingsplan aan.

6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van een ruimtelijk plan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Tussen de gemeente en alle eigenaren, waarvoor dit van toepassing is, wordt een planschadeovereenkomst afgesloten. Voor het overige worden de kosten verhaald via de leges. Er is ook geen sprake van een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening.

7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp wijzigingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub c Wro overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Het ontwerp wijzigingsplan zal conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid van zienswijzen voor eenieder, ook voor overlegpartners. Na vaststelling door het college van burgemeester en wethouders zal het vaststellingsbesluit bekend gemaakt worden. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking dan 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid van beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Participatie
Voor de vier bedrijfswoningen die worden omgezet naar een reguliere woning wijzigt er ruimtelijke niks voor de omwonenden. Voor de locaties waar sierteelt gesaneerd wordt ten behoeve van een reguliere agrarische bestemming of de natuur bestemming wordt een ruimtelijke kwaliteitswinst beoogd. De twee locaties waar omissies worden hersteld ten behoeve van de sierteelt activiteiten verandert er ruimtelijke gezien ook niks. Toch zullen de omwonenden geïnformeerd worden over de voorgenomen bestemmingswijzigingen.

7.1 Vooroverleg

Het ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het wettelijke vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening naar verschillende overleg partners gestuurd. Vanuit het Hoogheemraadschap van Rijnland is er een reactie binnen gekomen. Hieronder is deze reactie samengevat en van een gemeentelijk reactie (in cursief) voorzien.
1. Hoogheemraadschap van Rijnland (28-12-2023)
Het hoogheemraadschap heeft geen bezwaar tegen het plan. De waterhuishoudkundige belangen zijn niet in het geding. Daarom wordt er een positief wateradvies gegeven. Tevens geeft het hoogheemraadschap aan dat er geen watergunning nodig is.
Het hoogheemraadschap plaatst wel de opmerking dat ten onrechten in de toelichting is opgenomen dat er bij een toename aan verharding van meer dan 1.000 m² ter compensatie water gegraven moet worden. Terwijl dat dit 500 m² moet zijn.
Reactie:
De te hanteren watercompensatie eis wordt in toelichting paragraaf 4.6 aangepast naar 500 m².

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 7 december 2023 tot en met 17 januari 2024 ter inzage gelegen. Het ontwerpbestemmingsplan – met overige relevante stukken - is in deze periode tevens digitaal raadpleegbaar geweest via www.ruimtelijkeplannen.nl. Een ieder is daarbij in de gelegenheid gesteld om naar aanleiding van het ontwerpbestemmingsplan een zienswijze in te dienen.
Op het ontwerpbestemmingsplan is 1 zienswijze ontvangen. Deze zienswijze is samengevat en beantwoord in de Nota van zienswijzen. Deze nota is als bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd.