Binnenstad 2012
Bestemmingsplan - Gemeente Delft
Vastgesteld op 27-06-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In dit plan wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan Binnenstad 2012 van de gemeente Delft;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0503.BP0014-2001 de bijbehorende regels (en bijlagen);
1.3 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw op de begane grond dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw;
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aan-huis-gebonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met een woonfunctie in overeenstemming is;
1.7 achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan;
1.8 archeologisch deskundige
een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake archeologie;
1.9 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt;
1.10 balkon
open buitenruimte met balustrade uitkragend aan een verdieping van het aangrenzend hoofdgebouw;
1.11 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.12 bebouwingspercentage
de oppervlakte van de bebouwing, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van het bouwvlak;
1.13 bedrijf
een bedrijf dat gericht is op het vervaardigen en/of opslaan van producten zoals genoemd in de LvB, niet zijnde detailhandel, kantoor, maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening, hotel en horeca;
1.14 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;
1.15 beschermd stadsgezicht
een gebied als bedoeld in artikel 35 van de Monumentenwet 1988;
1.16 bestaande situatie
- a. ten aanzien van bebouwing: bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of nog kunnen komen en met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- b. ten aanzien van gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
1.17 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.18 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.19 Bevi-inrichtingen
bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.20 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.21 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.22 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.23 bouwlaag
een tussen twee opeenvolgende vloeren gelegen, voor verblijf geschikt, deel van een gebouw met uitsluiting van een kap;
1.24 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.25 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.26 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.27 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, en bedoeld is om ter plaatse te functioneren;
1.28 bijbehorende voorzieningen
voorzieningen die ten dienste staan van en ondergeschikt zijn aan de hoofdbestemming zoals (fiets)parkeren, groen, water, ontsluitingswegen, bruggen, duikers, kades, taluds of beschoeiingen;
1.29 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
1.30 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel opzicht ten dienste staat van de in het bijbehorende hoofdgebouw toegelaten functies;
1.31 consumentenvuurwerk
vuurwerk voor particulier gebruik;
1.32 culturele voorzieningen
het uitoefenen van activiteiten op cultureel en kunstzinnig vlak, waaronder ateliers, galeries, muziekscholen en musea;
1.33 cultuurhistorische waarden
de aan een bouwwerk, gebied of element toegekende waarde in verband met ouderdom, gaafheid, zeldzaamheid of herkenbaarheid vanuit historisch oogpunt;
1.34 dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;
1.35 dakopbouw
een geheel of gedeeltelijk toegevoegde bouwlaag op een gebouw boven goothoogte;
1.36 dakterras
een buitenruimte, gelegen op een hoofdgebouw of op een aan- of uitbouw voorzien van een afscheiding;
1.37 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.38 dienstverlening
het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met rechtstreeks contact met het publiek, zoals kapsalons of reisbureaus;
1.39 discotheek
een bedrijf met als hoofddoel het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen in combinatie met het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse;
1.40 erker
een uitbouw aan de gevel van een hoofdgebouw;, waarbij de buitenzijde wordt begrensd door kozijnen;
1.41 evenement
gebeurtenis, gericht op een groot publiek, met betrekking tot kunst, sport, ontspanning en cultuur, zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, shows, tentoonstellingen, thematische markten, kermissen, circussen en andere vertoningen;
1.42 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.43 geluidsgevoelige objecten
woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;
1.44 geluidshinderlijke inrichtingen
bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken;
1.45 geluidzone industrieterrein Wet geluidhinder
de ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' bestaande geluidzone rond een industrieterrein, zoals bedoeld in artikel 53 van de Wet geluidhinder;
1.46 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.47 Hoogheemraadschap
het Hoogheemraadschap van Delfland;
1.48 hoofdrijbaan
een rijbaan die in belangrijke mate is bestemd voor doorgaand (auto)verkeer;
1.49 hoogtescheidingslijn
een op de verbeelding binnen een bouwvlak aangegeven lijn waarmee de scheiding tussen twee binnen dat bouwvlak aangegeven hoogteaanduidingen wordt weergegeven;
1.50 horeca
een bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van drank- en/of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden, waaronder in ieder geval worden verstaan cafés, restaurants, lunchrooms, snackbars en hiermee gelijk te stellen inrichtingen of bedrijven met uitsluiting van hotels;
1.51 hotel
een bedrijf dat in hoofdzaak gericht is op het bieden van overnachtingsgelegenheid waarbij het verstrekken van drank en etenswaren hoofdzakelijk functieondersteunend is;
1.52 kantoor
een bedrijf dat niet of slechts in ondergeschikte mate op het publiek gericht is en dat zich richt op administratieve, adviserende of daarmee gelijk te stellen werkzaamheden;
1.53 kap
een gesloten, voornamelijk hellende bovenbeëindiging van een gebouw bestaande uit tenminste twee niet-horizontale vlakken;
1.54 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of omgevingsvergunningplicht op grond van artikel 2.1, lid 3 van het Besluit omgevingsvergunning geldt, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.55 kunstwerken
voortbrengsels van de beeldende kunsten;
1.56 LvB
de Lijst van Bedrijfstypen die onderdeel uitmaakt van deze regels;
1.57 maatschappelijke voorzieningen
het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, waaronder gezondheidszorg, zorg en welzijn, jeugd/kinderopvang, onderwijs, religie, bibliotheken, openbare dienstverlening en verenigingsleven met uitsluiting van uitvaart/begraafplaatsen, gevangeniswezen en defensie/militaire zaken.
1.58 nieuwvestiging
het vestigen van een functie in een gebouw waar de betreffende functie in de 12 maanden daarvoor niet uitgeoefend is geweest.
1.59 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;
1.60 ondergeschikte detailhandel
niet zelfstandige detailhandel, uitsluitend zijnde detailhandel die aanwezig is binnen een andere hoofdfunctie en daar naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is;
1.61 ondergeschikte horeca
niet zelfstandige horeca uit ten hoogste categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten, uitsluitend zijnde horeca die aanwezig is binnen een andere hoofdfunctie en daar naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is;
1.62 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.63 openbaar toegankelijk gebied
weg als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;
1.64 parkeervoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het parkeren, zoals parkeerplaatsen en de daarbij behorende in- en uitritten;
1.65 peil
- voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouw zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.66 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden;
1.67 slootbodem
bodem watergang, zoals opgenomen in de legger van het Hoogheemraadschap Delfland;
1.68 Staat van Horeca-activiteiten
de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt;
1.69 vellen
kappen, rooien, alsmede het verrichten van handelingen welke de dood of ernstige beschadiging van bomen ten gevolge kunnen hebben;
1.70 woongebouw
een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
1.71 woonschip
elk vaartuig of drijvend voorwerp, dat uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt als woning of recreatieverblijf;
1.72 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstanden
afstanden worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw, of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de breedte van een dakvlak
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, ter plaatse van de bovenzijde van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.4 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.5 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.6 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.8 de hoogte van een woonschip
vanaf het waterpeil tot aan het hoogste punt van het woonschip, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antenne-installaties en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderdelen;
2.9 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijf;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening': tevens nutsvoorzieningen;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'beschermd stadsgezicht' zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van bouwhistorische waarden;
- d. bijbehorende voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Centrum - Aanloopgebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Centrum - Aanloopgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen en in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- b. detailhandel;
- c. horeca;
- d. dienstverlening;
- e. culturele voorzieningen;
- f. maatschappelijke voorzieningen;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor': tevens kantoor;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf': tevens bedrijf;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'beschermd stadsgezicht' zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van bouwhistorische waarden;
- j. bijbehorende voorzieningen;
- k. inpandige fietsenstallingen.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Centrum - Bijzonder Winkelgebied
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Centrum - Bijzonder winkelgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen en in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- b. detailhandel;
- c. horeca;
- d. dienstverlening;
- e. culturele voorzieningen;
- f. maatschappelijke voorzieningen;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor': tevens kantoor;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf': tevens bedrijf;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening': tevens nutsvoorzieningen;
- j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - hotel': tevens hotel;
- k. ter plaatse van de aanduiding 'beschermd stadsgezicht' zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van bouwhistorische waarden;
- l. bijbehorende voorzieningen;
- m. inpandige fietsenstallingen.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Centrum - Filiaalwinkelgebied
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Centrum - Filiaalwinkelgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen en in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- b. detailhandel;
- c. horeca;
- d. dienstverlening;
- e. culturele voorzieningen;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage': tevens een parkeergarage;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening': tevens nutsvoorzieningen;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'beschermd stadsgezicht' zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van bouwhistorische waarden;
- i. bijbehorende voorzieningen;
- j. inpandige fietsenstallingen.
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Centrum - Pleinen - 1
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Centrum - Pleinen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen en in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- b. detailhandel;
- c. horeca;
- d. culturele voorzieningen;
- e. maatschappelijke voorzieningen;
- f. dienstverlening;
- g. hotel;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor': tevens kantoor;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage': tevens een parkeergarage;
- j. ter plaatse van de aanduiding 'beschermd stadsgezicht' zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van bouwhistorische waarden;
- k. bijbehorende voorzieningen;
- l. inpandige fietsenstallingen.
7.2 Bouwregels
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.4 Specifieke gebruiksregels
7.5 Afwijken van de gebruiksregels
7.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Centrum - Pleinen - 2
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Centrum - Pleinen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. detailhandel;
- b. horeca;
- c. culturele voorzieningen;
- d. maatschappelijke voorzieningen;
- e. dienstverlening;
- f. hotel;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor': tevens kantoor;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'wonen': tevens wonen en in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening': tevens nutsvoorzieningen;
- j. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage': tevens een parkeergarage;
- k. ter plaatse van de aanduiding 'beschermd stadsgezicht' zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van bouwhistorische waarden;
- l. bijbehorende voorzieningen;
- m. inpandige fietsenstallingen.
8.2 Bouwregels
8.3 Afwijken van de bouwregels
8.4 Specifieke gebruiksregels
8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 9 Cultuur En Ontspanning
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. culturele voorzieningen;
- b. maatschappelijke voorzieningen
- c. ter plaatse van de aanduiding 'beschermd stadsgezicht' zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van bouwhistorische waarden;
- d. bijbehorende voorzieningen.
9.2 Bouwregels
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 10 Gemengd - Centrumrand
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - Centrumrand' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen en in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, met dien verstande dat het wonen ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' is uitgesloten;
- b. horeca;
- c. dienstverlening;
- d. kantoor;
- e. bedrijf;
- f. culturele voorzieningen;
- g. maatschappelijke voorzieningen;
- h. hotel;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel': tevens detailhandel;
- j. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage': tevens een parkeergarage;
- k. ter plaatse van de aanduiding 'beschermd stadsgezicht' zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van bouwhistorische waarden;
- l. bijbehorende voorzieningen;
- m. inpandige fietsenstallingen.
10.2 Bouwregels
10.3 Afwijken van de bouwregels
10.4 Specifieke gebruiksregels
10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 11 Gemengd - Creatief Grachtengebied
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - Creatief grachtengebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen en in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- b. dienstverlening;
- c. kantoor;
- d. bedrijf;
- e. culturele voorzieningen;
- f. maatschappelijke voorzieningen;
- g. ter plaatse van de aanduidingen 'horeca van categorie 1', 'horeca van categorie 2', 'specifieke vorm van horeca - sociëteit', 'specifieke vorm van horeca - cultuurhistorische sociëteit': tevens horeca;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel': tevens detailhandel;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - hotel': tevens hotel;
- j. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage': tevens een parkeergarage;
- k. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening': tevens nutsvoorzieningen;
- l. ondergeschikte horeca;
- m. ter plaatse van de aanduiding 'beschermd stadsgezicht' zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van bouwhistorische waarden;
- n. bijbehorende voorzieningen;
- o. inpandige fietsenstallingen.
11.2 Bouwregels
11.3 Afwijken van de bouwregels
11.4 Specifieke gebruiksregels
11.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 12 Groen
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. recreatieve voorzieningen;
- c. water;
- d. ecologische zones;
- e. langzaam verkeersroutes;
- f. civieltechnische kunstwerken;
- g. speeltoestellen;
- h. kunstwerken;
- i. nutsvoorzieningen;
- j. voorzieningen voor het stallen van fietsen;
- k. geluidswerende voorzieningen.
12.2 Bouwregels
Artikel 13 Maatschappelijk
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen;
- b. culturele voorzieningen;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'wonen': tevens wonen en in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'sport': tevens sportverenigingen;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening': tevens nutsvoorzieningen;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'beschermd stadsgezicht' zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van bouwhistorische waarden;
- g. bijbehorende voorzieningen.
13.2 Bouwregels
13.3 Specifieke gebruiksregels
13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 14 Tuin
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuin;
- b. activiteiten ten dienste van de bestemming van de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf': tevens bedrijf;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage': tevens een parkeergarage.
14.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de regels van Artikel 26 en de volgende bepalingen:
14.3 Specifieke gebruiksregels
14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 15 Verkeer
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. hoofdrijbanen;
- b. een bus- en trambaan met ten hoogste 2x1 rijstrook;
- c. verblijfs- en verkeersvoorzieningen;
- d. groenvoorzieningen;
- e. water;
- f. civieltechnische kunstwerken;
- g. kunstwerken;
- h. nutsvoorzieningen;
- i. evenementen
- j. geluidswerende voorzieningen;
- k. brugwachtershuisje;
- l. voorzieningen voor het stallen van fietsen.
15.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de regels van Artikel 26 en de volgende bepalingen:
- a. voorzieningen voor het stallen van fietsen zijn toegestaan indien:
- 1. de oppervlakte ten hoogste 5 m² bedraagt en de bouwhoogte ten hoogste 1,5 m bedraagt;
- 2. de voorzieningen voor het stallen van fietsen solitair staan dan wel maximaal eenmaal zijn geschakeld;
- 3. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden.
Artikel 16 Verkeer - Verblijfsgebied
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsvoorzieningen ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
- b. verkeersvoorzieningen;
- c. groenvoorzieningen;
- d. speelvoorzieningen;
- e. water;
- f. civieltechnische kunstwerken;
- g. kunstwerken;
- h. geluidswerende voorzieningen;
- i. evenementen;
- j. voorzieningen voor het stallen van fietsen;
- k. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening': tevens nutsvoorzieningen;
- l. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage': tevens een parkeergarage;
- m. ter plaatse van de straten als opgenomen in de 'Lijst van stoepen met cultuurhistorische waarden', tevens voor het behoud en herstel van actuele en het benutten van potentiële cultuurhistorische waarden;
- n. ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - bomenstructuur': tevens het behoud en herstel van de bomenstructuur.
16.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de regels van Artikel 26 en de volgende bepalingen:
- a. voorzieningen voor het stallen van fietsen zijn toegestaan indien:
- 1. de oppervlakte ten hoogste 5 m² bedraagt en de bouwhoogte ten hoogste 1,5 m bedraagt;
- 2. de voorzieningen voor het stallen van fietsen solitair staan dan wel maximaal eenmaal zijn geschakeld;
- 3. er geen onevenredige inbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden.
- b. Ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' zijn gebouwen ten behoeve van parkeervoorzieningen toegestaan, waarbij geldt dat de bouwhoogte maximaal 5 m bedraagt.
16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 17 Water
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de waterhuishouding in samenhang met waterrecreatie;
- b. wateraanvoer en -afvoer en waterberging alsmede voor de sport en de binnenscheepvaart;
- c. verblijfsvoorzieningen ten dienste van de aangrenzende of aan de begeleidende weg grenzende bestemmingen;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats': tevens woonschepen;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - terrasboten': tevens terrasboten;
- f. bijbehorende voorzieningen, zoals bruggen, duikers, kades, taluds en beschoeiingen;
- g. ecologische zones;
- h. civieltechnische kunstwerken;
- i. kunstwerken;
- j. minimaal 1,3 m onder de slootbodem gelegen leidingen ten behoeve van nutsvoorzieningen.
17.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de regels van Artikel 26 en de volgende bepalingen:
- a. steigers ten behoeve van de toegang tot naastgelegen gronden mogen een maximale bouwhoogte van 4 m en een minimale bouwhoogte van 0,2 m hebben;
- b. de bouwhoogte van een brug mag maximaal 7 m bedragen;
- c. de bouwhoogte van een woonschip mag ten hoogste de met de aanduiding 'maximum bouwhoogte' aangegeven bouwhoogte bedragen.
- d. bruggen mogen uitsluitend worden gebouwd op locaties waar op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan bruggen aanwezig zijn.
Artikel 18 Wonen
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen en in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel': tevens detailhandel;
- c. ter plaatse van de aanduidingen 'horeca van categorie 1', 'horeca van categorie 2', 'horeca van categorie 3' en 'specifieke vorm van horeca - sociëteit': tevens horeca;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor': tevens kantoor;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf': tevens bedrijf;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk': tevens maatschappelijke voorzieningen;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening': tevens dienstverlening;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'gemengd': tevens detailhandel, kantoor, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen ;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'cultuur en ontspanning': tevens culturele voorzieningen;
- j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - hotel': tevens hotel;
- k. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening': tevens nutsvoorzieningen;
- l. ter plaatse van de aanduiding 'beschermd stadsgezicht' zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van bouwhistorische waarden;
- m. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' zijn gebouwen ten behoeve van parkeervoorzieningen toegestaan, waarbij geldt dat de bouwhoogte maximaal 5 m bedraagt.
- n. bijbehorende voorzieningen.
18.2 Bouwregels
18.3 Afwijken van de bouwregels
18.4 Specifieke gebruiksregels
18.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 19 Leiding - Riool
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. rioolwaterpersleiding;
- b. bijbehorende voorzieningen.
19.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
- a. In afwijking van het bepaalde in de regels voor de andere daar voorkomende bestemming(en) geldt dat op of in deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming 'Leiding - Riool' mogen worden gebouwd.
- b. De hartlijn van de rioolwaterpersleiding wordt gerealiseerd ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding-riool'
19.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de rioolwaterpersleiding en mits vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.2 onder a en onder b en toestaan dat de door de regels van de andere daar voorkomende bestemming(en) toegelaten gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 20 Leiding - Water
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende
bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. een watertransportleiding;
- b. bijbehorende voorzieningen.
20.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
- a. In afwijking van het bepaalde in de regels voor de andere daar voorkomende bestemming(en), geldt dat op of in deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming 'Leiding-Water' mogen worden gebouwd.
- b. De hartlijn van de watertransportleiding wordt gerealiseerd ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding-water'.
20.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de watertransportleiding en mits vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.2 onder a en onder b en toestaan dat de door de regels van de andere daar voorkomende bestemming(en) toegelaten gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 21 Waarde - Archeologie
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.
21.2 Bouwregels
Aanvullend op het bepaalde in de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemming(en) gelden de volgende bouwregels:
- a. Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord.
- b. Indien uit het in lid 21.2 onder a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
- 3. de verplichting de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
- c. De verplichting als bedoeld in lid 21.2 onder a geldt niet voor:
- 1. projecten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde – 1' met een oppervlakte die kleiner is dan 50 m2 en/of die niet dieper rijken dan 30 cm onder maaiveld tenzij het een inpandige ontgraving betreft
- 2. projecten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde – 2' met een oppervlakte die kleiner is dan 50 m2 en/of die niet dieper rijken dan 100 cm onder maaiveld tenzij het een inpandige ontgraving betreft;
- 3. projecten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde – 3' met een oppervlakte die kleiner is dan 50 m2 en/of die niet dieper rijken dan 200 cm onder maaiveld tenzij het een inpandige ontgraving betreft;
- 4. projecten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde – 4' met een oppervlakte die kleiner is dan 100 m2 en/of die niet dieper rijken dan 40 cm onder maaiveld tenzij het een inpandige ontgraving betreft;
- 5. projecten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde – 5' met een oppervlakte die kleiner is dan 200 m2 en/of die niet dieper rijken dan 40 cm onder maaiveld tenzij het een inpandige ontgraving betreft.
21.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde -Archeologie' ter plaatse geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd indien op basis van archeologisch onderzoek door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden meer te verwachten zijn.
Artikel 22 Waarde - Cultuurhistorie
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en herstel van actuele en het benutten van potentiële cultuurhistorische waarden.
22.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken geldt dat vergroting en/of verandering van de bestaande bebouwing niet zijn toegestaan, indien de vergroting en/of verandering zichtbaar is vanaf openbaar toegankelijk gebied en betrekking heeft op:
- a. aan- en uitbouwen aan de voor- of zijgevel van het hoofdgebouw;
- b. dakterrassen;
- c. verandering van dakvorm, nokrichting, dakhelling, goothoogte of bouwhoogte van het hoofdgebouw.
22.3 Afwijken van de bouwregels
22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
22.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Artikel 23 Waterstaat - Waterkering
23.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- a. waterkering;
- b. kernzone van de waterkering;
- c. beschermingszone van de waterkering;
- d. bijbehorende voorzieningen.
23.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
- a. In afwijking van het bepaalde in de regels voor de andere daar voorkomende bestemming(en), geldt dat op of in deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' mogen worden gebouwd.
- b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 4 m.
23.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de waterkering en mits vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van het Hoogheemraadschap, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 23.2 onder a en onder b en toestaan dat de door de regels van de andere daar voorkomende bestemming(en) toegelaten gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 24 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 25 Algemene Aanduidingsregels
25.1 beschermd stadsgezicht
Het bevoegd gezag kan ter plaatse van de aanduiding 'beschermd stadsgezicht' als voorschrift aan de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen verbinden dat het bevoegd gezag in de gelegenheid dient te worden gesteld om bouwhistorisch onderzoek te doen.
25.2 vrijwaringszone - molenbiotoop
25.3 vrijwaringszone - bomenstructuur
Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - bomenstructuur' zijn de gronden, naast de hoofdbestemming, bestemd voor behoud en herstel van de bomenstructuur.
25.4 vrijwaringszone - monumentale boom
25.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
25.6 geluidzone - industrie
Op de gronden gelegen binnen de aanduiding 'geluidzone - industrie' mogen, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen geluidsgevoelige objecten worden opgericht, tenzij een hogere waarde is vastgesteld en gebouwd wordt met inachtneming van die hogere waarde.
25.7 vrijwaringszone - straalpad
Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - straalpad' mag de bouwhoogte van een bouwwerk in geen enkel opzicht meer dan 40 m bedragen.
Artikel 26 Algemene Bouwregels
26.1 Algemeen
Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de verbeelding en het bepaalde in hoofdstuk 2, 3 en 4 van deze regels met inachtneming van de volgende bepalingen:
- a. hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
- b. de goothoogte van hoofdgebouwen mag ten hoogste de met de ter plaatse opgenomen aanduiding 'maximale goothoogte (m)' aangegeven goothoogte bedragen;
- c. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag ten hoogste de met de ter plaatse opgenomen aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte bedragen en mag worden overschreden door hekwerken en afscheidingen ten behoeve van dakterrassen;
- d. de hellingshoek van dakvlakken bedraagt minimaal 45° en maximaal 75°, met dien verstande dat wanneer ter plaatse geen maximale bouwhoogte (m) is vastgelegd, de hoogte van een kap maximaal 4,5 m bedraagt;
- e. hoofdgebouwen die in de bestaande situatie voorzien zijn van een kap, blijven voorzien van een kap;
- f. de maximaal toelaatbare bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag -tenzij in hoofdstuk 2 of in de overige regels anders is bepaald - maximaal bedragen:
bouwhoogte | ||||||
van erf- en terreinafscheidingen grenzend aan openbaar toegankelijk gebied | 1 m | |||||
van erf- en terreinafscheidingen elders | 2 m | |||||
van lichtmasten | 9 m | |||||
van hekwerken en afscheidingen ten behoeve dakterrassen: | ||||||
- op aan- en uitbouwen aan de achterzijde van het hoofdgebouw, over een afstand van ten hoogste 2 m gemeten vanuit het hoofdgebouw en gemeten vanaf de voet van het hekwerk | 2 m | |||||
- elders, gemeten vanaf de voet van het hekwerk | 1,5 m | |||||
van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 3 m |
- g. binnen de bestemmingen Groen,Tuin, Verkeer, Verkeer - Verblijfsgebied en Water zijn ondergeschikte bouwdelen van gebouwen ten behoeve van de aangrenzende bestemmingen toegestaan, voor zover de gebruiksmogelijkheden van de betreffende bestemming niet onevenredig wordt aangetast.
26.2 Ondergronds bouwen
26.3 Bestaande maten
- a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming en van lid 26.1, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 en/of lid 26.1 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 en/of lid 26.1 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
- b. In geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
- c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is artikel 31.1 Overgangsrecht bouwwerken niet van toepassing.
Artikel 27 Algemene Gebruiksregels
27.1 Gebruiksverbod
27.2 Aan-huis-gebonden beroep en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
Voor zover aan-huis-gebonden beroep en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in hoofdstuk 2 zijn toegestaan, gelden hiervoor de volgende gebruiksregels:
- a. het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden-beroep en/of de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten niet groter is dan 40% van het vloeroppervlak van de woning inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
- b. de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer;
- c. het bepaalde in lid 27.1.2 c is niet van toepassing: ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca zijn niet toegestaan.
Artikel 28 Algemene Afwijkingsregels
28.1 Algemeen
- a. Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 terzake reeds een omgevingsvergunning kan worden verleend - bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan voor:
- 1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10% waarbij geldt dat de hoogtematen met maximaal 1 m mogen worden verhoogd;
- 2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
- 3. overschrijding van de bestemmingsgrenzen en/of bouwgrenzen, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft; de overschrijdingen mogen niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak en/of bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
- 4. aanpassing in geringe mate van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- 5. overschrijding van aangegeven grenzen van bestemmingen en/of bouwvlakken, door luifels, erkers, balkons, bordessen, pergola's en andere ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,20 m;
- 6. het bouwen en gebruiken van bouwwerken van openbaar nut, mits de inhoud niet meer bedraagt dan 60 m³;
- 7. het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals vlaggenmasten, reclame-uitingen, gedenktekens, beeldhouwwerken en andere kunstuitingen, waarbij geldt dat de hoogtematen van de bouwwerken, geen gebouw zijnde, maximaal 6 m mag bedragen;
- 8. overschrijding van de toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van sirenemasten, mits de hoogte niet meer bedraagt dan 40 m.
- 9. afwijken van de hoogtematen als gegeven in art. 26.1 sub f indien dat voor inpassing in de omgeving noodzakelijk is tot een maximum van de bouwhoogte van de begane grond van de bijbehorende hoofdbebouwing.
- b. Van deze afwijkingsbevoegdheid kan slechts gebruik worden gemaakt, indien onderbouwd wordt dat dit geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- 2. de stedenbouwkundige kwaliteit;
- 3. de cultuurhistorische waarden;
- 4. en de verkeersafwikkeling ter plaatse.
28.2 Afwijken van de LvB
- a. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de in hoofdstuk 2 toegestane categorieën uit de LvB ten behoeve van horecabedrijven in één categorie hoger dan in hoofdstuk 2 toegestaan of die in het geheel niet in de de LvB voorkomen.
- b. van deze afwijkingsbevoegdheid kan slechts gebruik worden gemaakt indien onderbouwd wordt dat de bedrijven naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kunnen worden te behoren tot de in hoofdstuk 2 toegestane categorie en indien de kwaliteit van de leefomgeving niet nadelig wordt beïnvloed.
28.3 Afwijken van de Staat van Horeca-activiteiten
- a. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de in hoofdstuk 2 toegestane categorieën uit de Staat van Horeca-activiteiten ten behoeve van horecabedrijven in één categorie hoger dan in hoofdstuk 2 toegestaan.
- b. van deze afwijkingsbevoegdheid kan slechts gebruik worden gemaakt indien onderbouwd wordt dat de horecabedrijven naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of de bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de in hoofdstuk 2 toegestane categorie en indien de kwaliteit van leefomgeving niet nadelig wordt beïnvloed.
28.4 Afwijken van de maximum oppervlakte voor niet-woonfuncties
- a. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de maximum bedrijfsvloeroppervlakte van 400 m2 voor functies anders dan wonen, zoals bepaald in hoofdstuk 2.
- b. van deze afwijkingsbevoegdheid kan slechts gebruik worden gemaakt indien:
- 1. onderbouwd wordt dat met het uitbreiden van de bedrijfsvloeroppervlakte geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bestaande woonkarakter;
- 2. de bedrijfsvloeroppervlakte per vestiging niet meer bedraagt dan 800 m2.
28.5 Afwijken van de maximumhoogte van een kap
- a. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de maximum hoogte van een kap, zoals bepaald in artikel 26.1 sub d indien:
- 1. dit een gevolg is van eisen die voortvloeien uit cultuurhistorische aspecten;
- 2. sprake is van een pand met een relatief grote grondoppervlakte;
met dien verstande dat toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid niet leidt tot het toevoegen van een extra bouwlaag in de kap.
Artikel 29 Algemene Wijzigingsregels
29.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
Artikel 30 Overige Regels
30.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 31 Overgangsrecht
31.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
31.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 32 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Binnenstad 2012.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel Planvorming
Het huidige bestemmingsplan voor de binnenstad van Delft is op 31 oktober 2002 vastgesteld en inmiddels meer dan tien jaar oud. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening dient het bestemmingsplan daarom te worden herzien. Met dit bestemmingsplan wordt aan die verplichting voldaan.
Het bestemmingsplan heeft als doel om een actueel planologisch-juridisch kader te bieden voor het plangebied. Grote ruimtelijke ontwikkelingen worden de komende tien jaar niet verwacht. Het bestemmingsplan gaat daarom hoofdzakelijk uit van de bestaande situatie en is consoliderend van aard.
Het karakter van de binnenstad wordt voor een groot deel bepaald door de mix van functies: historie, wonen, werken, winkelen en uitgaan. Het doel van het bestemmingsplan is om die functies goed op elkaar af te stemmen. Tegelijkertijd mag het bestemmingsplan niet onnodig beperkend zijn. Het bestemmingsplan moet een goede balans bieden tussen flexibiliteit en bescherming.
De binnenstad is - op een klein deel na - aangewezen als beschermd stadsgezicht. Een belangrijk uitgangspunt voor het bestemmingsplan is daarom dat het plan voldoende beschermend moet zijn.
1.2 Begrenzing Plangebied
De begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1. Hieruit valt af te lezen dat het plangebied aan de westzijde wordt begrensd door de Phoenixstraat en de Westvest. Het Rijn-Schiekanaal zorgt voor de begrenzing langs de zuid-, oost- en noordzijde. Twee gebieden zijn niet meegenomen in onderhavig bestemmingsplan, dit is de locatie aan Rietveld en de Sebastiaansbrug. Voor deze gebieden is een apart bestemmingsplan van toepassing. De gebieden zijn aangegeven als 'witte vlekken' op de analoge verbeelding.
Figuur 1.1: Ligging plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Het plangebied kent een aantal vigerende bestemmingsplannen. De bestemmingsplannen die het grootste deel van het plangebied omvatten zijn: Delft Binnenstad (vastgesteld31-10-2002) en Zuidpoort (vastgesteld 31-05-2001). Daarnaast kent het plangebied nog een aantal, in omvang, kleinere bestemmingsplannen.
Het vigerende plan Delft Binnenstad beslaat het grootste deel van het plangebied. Het gebied ten noorden van de lijn Zuidwal-Asvest-Zuiderstraat valt, met uitzondering van het blok rondom de Kruisstraat-Yperstraat, binnen dit vigerende bestemmingsplan. Het gebied ten zuiden hiervan valt binnen het bestemmingsplan Zuidpoort. Dit laatste bestemmingsplan is destijds opgesteld als ontwikkelingsgericht bestemmingsplan voor de inmiddels grotendeels voltooide ontwikkeling van dit deel van de binnenstad.
1.4 Opbouw Plan
Het bestemmingsplan bestaat uit de toelichting, de planregels en de verbeelding (plankaart). De toelichting gaat in hoofdstuk 2 als eerste in op de gebiedsvisie, waarin wordt toegelicht welke bescherming en mogelijkheden gewenst zijn voor de in het plangebied aanwezige functies, structuren en waarden.
Hoofdstuk 3, 4 en 5 geven een beschrijving van het plangebied, waarbij hoofdstuk 3 ingaat op het beleid, hoofdstuk 4 de ruimtelijke opzet beschrijft en hoofdstuk 5 een functionele beschrijving geeft.
In Hoofdstuk 6 is de juridische planbeschrijving opgenomen. In dat hoofdstuk is toegelicht hoe de uitgangspunten van het plan zijn vertaald in de planregels en op de verbeelding.
Hoofdstuk 7, 8 en 9 gaan achtereenvolgens in op de sectorale aspecten milieu, infrastructuur en cultuurhistorie.
Hoofdstuk 10 kent een toelichting op de taak van de gemeente om de regeling uit dit bestemmingsplan te handhaven.
Tot slot wordt in hoofdstuk 11 aandacht besteed aan de uitvoerbaarheid van het plan, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de financiële uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Onder de laatste noemer wordt beschreven hoe inwoners, belangenorganisaties, overheidsinstanties en andere belanghebbenden betrokken zijn bij de totstandkoming van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Algemeen
De binnenstad van Delft is het visitekaartje van de stad. De combinatie van historie, wonen en de dynamiek van aanwezige centrumfuncties zorgt voor een bijzonder woon- en leefmilieu.
Het bestemmingsplan legt de bebouwingsmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden van het gebied vast. Omdat het plangebied grotendeels beschermd stadsgezicht is, dient het bestemmingsplan ten aanzien van de bebouwing en de stedenbouwkundige structuur voldoende bescherming te bieden.
De aantrekkelijkheid van de binnenstad wordt in hoge mate bepaald door de afwisseling van functies. Om de functiediversiteit in stand te houden, is in het bestemmingsplan Binnenstad uit 2002 het 'functielimiteringssysteem' (FLS) opgenomen. Dit systeem is toegepast om een sterke uitgroei van één functie ten koste van andere functies te voorkomen. De doelstelling dat de functiediversiteit moet worden beschermd geldt ook voor het nieuwe plan. In het nieuwe bestemmingsplan is daarvoor echter een regeling opgenomen die eenvoudiger is dan het FLS. Een belangrijk uitgangspunt is dat het bestemmingsplan niet meer moet regelen dan nodig is en ruimte moet bieden voor marktontwikkelingen.
De binnenstad bestaat uit verschillende gebieden met een eigen karakter. Bij de regeling die in het bestemmingsplan voor het gebruik en de verschillende functies is opgenomen is van die sfeergebieden uitgegaan. In het ene gebied is wonen het belangrijkste gebruik, in andere gebieden is dat bijvoorbeeld detailhandel of horeca. Per sfeergebied is een bij het gebied passende functiemix toegestaan.
In de huidige tijd waar er landelijk een structurele daling van het aantal winkelpassanten in binnensteden aantoonbaar is, er sprake is van een economische crisis en internetverkoop aan een opmars bezig is, is het constateren van de kwaliteit van de Delftse binnenstad niet voldoende. De gemeente zal een verdere visie moeten ontwikkelen op die binnenstad, voortbordurend op de benoemde sfeergebieden. Met het vastleggen van de gebruiksmogelijkheden spreekt het bestemmingsplan zich in grote lijn uit over de mogelijkheden in de binnenstad. Het is echter niet het instrument waarmee visies op branchering van detailhandel, werving, regionale positionering, bereikbaarheidsconcepten en leefstijlen ten behoeve van woonmilieus opgesteld worden. Met andere woorden, met een bestemmingsplan werf je geen (regionale) bezoekers of investeerders. Om daar in te voorzien is naast het bestemmingsplan een integrale visie opgesteld, 'Binnenstad, vitaal en gastvrij; visie en agenda binnenstad 2020'.
Foto: Historische binnenstad visitekaartje (brug Kerkstraat)
2.2 Visie Op De Binnenstad
2.2.1 Context
In de historische binnenstad wonen zo'n 12.000 mensen, is een sterk ontwikkeld detailhandelgebied aanwezig en zijn de meeste horecavestigingen van Delft te vinden. Er zijn circa 1.000 bedrijven en kantoren gevestigd en er vinden evenementen plaats. Om de soms tegengestelde belangen te dienen, moeten de verschillende gebruiksmogelijkheden gereguleerd worden. Dat leidde bij het vorige bestemmingsplan uit 2002 tot een sterke functieregulering in de vorm van het functielimiteringssysteem, het FLS.
De landelijke terugloop van het winkelbezoek in binnensteden en het populairder worden van internetaankopen, maar ook de branchevervaging die zichtbaar is, heeft tot de constatering geleid dat de wijze van regelen uit het vorige bestemmingsplan te beperkend is of was om voldoende toekomstbestendig te zijn. Er is behoefte aan meer mogelijkheden om in te spelen op trends waar deze wenselijk zijn of om de markt meer flexibiliteit te bieden en toch op hoofdlijnen voldoende regulering te houden. Daarbij moeten wij ons realiseren dat trends weliswaar te onderkennen zijn, maar dat de toekomst zich niet laat voorspellen.
2.2.2 Ambitie
Overal in de binnenstad wordt gewoond, maar er zijn ook gebieden waar andere functies de boventoon voeren, in ieder geval op de begane grond. De gemeente Delft streeft naar een vitale, levendige en leefbare binnenstad. Een binnenstad voor iedereen, de huiskamer voor Delft, de binnenstad voor de regio. Het is de plek waar de kernwaarden van Delft, te weten technologie, innovatie, creativiteit en historie elkaar kunnen ontmoeten. Door ruimte te bieden aan deze ontmoetingen kunnen verbindingen worden gelegd tussen Delft Kennisstad en de toeristische kernwaarden: Delfts Blauw, Vermeer en Oranje. Deze ambitie is uitgewerkt in 'Binnenstad, vitaal en gastvrij; visie en agenda binnenstad 2020'.
2.2.3 Sfeergebieden
Met de sfeergebieden wordt de visie van de gemeente op het gebruik van de binnenstad weergegeven. De indeling in sfeergebieden is gebaseerd op aanwezige functies die als een samenhangend geheel gezien kunnen worden maar er wordt ook een aantal keuzes gemaakt. De belangrijkste worden hieronder weergegeven:
In het sfeergebied waar voornamelijk gewoond wordt zullen geen nieuwe horeca- en bedrijfsvestigingen gefaciliteerd worden. Daartegenover wordt op de horeca concentratiegebieden – beter is te spreken van cultuur en horeca – meer toegestaan. Het doel daarbij is niet primair een toename van horecavestigingen, maar om explicieter te kiezen voor de verschillende sferen.
De Markt maakt deel uit van het kernwinkelgebied. Dit lijkt niet meer te kloppen met de feitelijke situatie. Daarom wordt de Markt als cultuur en horecaplein beschreven, niet meer als winkelgebied.
Het noordelijk en zuidelijk winkelgebied, samen van oudsher het 'kernwinkelgebied', hebben een zodanig ander karakter dat gekozen is ze niet meer gelijk te beschrijven en bestemmen. Daarmee ontstaat de mogelijkheid de eigen kwaliteit beter tot zijn recht te laten komen.
De indeling in sfeergebieden is besproken op en beïnvloed door de door de gemeente georganiseerde Stadslab bijeenkomsten, waarin de gemeente burgers en belangenorganisaties uitgenodigd heeft om met elkaar over de visie op de binnenstad te discussiëren.
De sfeergebieden beschrijven de gewenste sfeer in de (nabije) toekomst. Zij zijn het vertrekpunt geweest voor de bestemmingsregels, zij zijn echter niet één op één vertaald naar planregels. Daarvoor is bestemmen te technisch.
Dit bestemmingsplan staat per sfeergebied een toegesneden mix van functies toe. Daarbij is per sfeergebied ook afgewogen welke functies uitsluitend op de verdiepingen dan wel op de begane grond zijn toegestaan, om aansluiting te vinden bij het huidige karakter. Met deze functiemix per sfeergebied wordt bereikt dat de onderscheiden sfeergebieden zichzelf kunnen versterken; daar waar nu kleine, gezellige winkelstraatjes het sfeerbeeld bepalen kan dit worden uitgebreid en daar waar pleinen met horeca beeldbepalend zijn kan dit eveneens worden uitgebreid. Op die manier kunnen functies die passen binnen de diverse sfeergebieden zich verder ontplooien, terwijl over de gehele binnenstad genomen een compleet aanbod behouden blijft van alle bij de binnenstad behorende functies. Tegelijkertijd wordt met deze aanpak een duidelijke focus aangebracht en voorkomen dat de binnenstad één groot gebied wordt waarin alle functies elkaar om ruimte bestrijden. Ook wordt hiermee voorkomen dat functies zich vestigen op locaties waar ze niet passen. In die zin kan er geen sprake zijn van structurele verschuivingen waarbij winkelstraten veranderen in bijvoorbeeld kantoorgebied of waar woongebieden verschuiven naar horecastraten. Met de sfeergebieden en bijbehorende regeling wordt een nieuwe vorm van functieregulering geïntroduceerd die het 'functielimiteringsysteem' (FLS) uit het 'oude' plan vervangt.
Het overzicht van de te onderscheiden sfeergebieden is weergegeven in figuur 2.1. Zoals uit de figuur valt op te maken zijn er uiteindelijk 7 gebieden onderscheiden, waarvan de functiemix voor een eigen sfeerbeeld van het gebied zorgt. De sfeergebieden worden hieronder apart beschreven.
Figuur 2.1: Sfeergebieden binnenstad Delft
Filiaal winkelgebied
Het filiaalwinkelgebied rondom de Zuidpoort en de Veste, wordt in deze visie gezien als de meer grootschalige winkelconcentratie van de Delftse binnenstad. In dit kernwinkelgebied wordt door de grote bouwmassa's en het achterwege laten van maximum maten voor winkeloppervlakten, optimale ruimte geboden voor ketens met grote filialen. Ook op de verdiepingen wordt zodoende ruimte geboden voor deze functie. Overigens zijn ook kleinere winkels hier toegestaan, maar door het sfeergebied in dit bestemmingsplan zo compact mogelijk te houden, wordt beoogd dat de winkelketens hier de boventoon zullen voeren. Gezonde concurrentie moet daarbij zorgen voor een kwaliteitsverbetering. Naast winkelruimte, wordt in dit gebied ook ruimte geboden voor andere publieke functies, te weten horeca, publieksgerichte dienstverlening en culturele voorzieningen. De functies op straatniveau blijven zodoende publiekgericht. Wonen is in de regel alleen op de verdiepingen toegestaan binnen dit sfeergebied. Het toekomstbeeld voor dit sfeergebied is een consumptiegebied waarbij winkels de boventoon voeren. Het uitgangspunt is dat de markt de functiemix bepaalt, er worden geen regulerende regels in het bestemmingsplan opgenomen.
Foto: Sfeergebied Filiaalwinkelgebied; luchtfoto van Zuidpoort
Bijzonder winkelgebied
Het noordelijk winkelgebied rondom de Klis, de Choorstraat en de Hippolytusbuurt wordt aangemerkt als bijzonder winkelgebied. In tegenstelling tot het filiaal winkelgebied met de grote winkelketens, kenmerkt dit sfeergebied zich door haar speciaalzaken, boetiekjes en galeries. Het funshoppen heeft hier de overhand, her en der afgewisseld met gezellige eetgelegenheden. Dit maakt dat men hier niet uitsluitend komt om te winkelen, maar ook om gezellig rond te lopen. Dit bijzondere en kleinschalige karakter wat typisch is voor dit sfeergebied, wordt beschermd door in beginsel een maximum oppervlaktemaat van 400 m² op te nemen voor winkels en andere publieke functies. Het koppelen van panden voor een verdere uitbreidende vestiging wordt daarmee beperkt terwijl er voldoende flexibiliteit blijft. Bij het karakter en de schaal van het gebied past het dat de publieke functies in beginsel niet op de verdiepingen worden toegestaan. Het wonen op haar beurt wordt in de regel alleen op de verdiepingen toegestaan. Zodoende worden op straatniveau uitsluitend publieke functies gefaciliteerd om op die manier het gebied levendig te houden. Om te voorkomen dat de winkelfunctie daarbij te sterk naar de achtergrond wordt gedrongen in bepaalde (delen van) straten, wordt de nieuwvestiging van horeca en publieksgerichte dienstverlening aan regels gebonden. Als toekomstbeeld geldt voor dit sfeergebied een gezellige en kleinschalige mix van speciaalzaken, boetiekjes, galeries en hier en daar horeca om een bezoek aan het gebied meer dan waard te maken, waarbij de winkelfunctie de overhand heeft.
Foto: Sfeergebied 'Bijzonder winkelgebied'; hoek Choorstraat - Hippolytusbuurt
Aanloopgebieden
De aanloopgebieden betreffen de Nieuwe Langendijk aan de oostzijde en de Binnenwatersloot en de Peperstraat aan de westzijde. Ook de Breestraat wordt als aanloopgebied gezien. Het zijn de routes van de belangrijkste 'poorten' van de binnenstad naar het centrumgebied. In de aanloopstraten wordt een aangename mix aan functies mogelijk gemaakt voor de begane grond. De verdiepingen zijn weggelegd voor de woonfunctie, wat niet wil zeggen dat op de begane grond niet gewoond kan worden. In de bestaande situatie wordt al in zekere mate op de begane grond gewoond, dit wordt specifiek vastgelegd. Door dit specifiek vast te leggen, wordt voorkomen dat de woonfunctie zonder meer verder uitbreidt op de begane grond en ten koste gaat van de overige functies. Nieuwe woonfuncties op de begane grond zijn slechts mogelijk na toepassen van een afwijkingsbevoegdheid. De overige functies zijn in dit geval detailhandel, publieksgerichte dienstverlening en horeca. Voor horeca en dienstverlening wordt nieuwvestiging aan regels gebonden, overeenkomstig de regels in het bijzonder winkelgebied. Daarmee wordt voorkomen dat deze functies in de overgangsgebieden detailhandel volledig verdringen. Een zekere 'verkleuring' is wel mogelijk. Voor de winkels en andere publieke functies geldt, evenals in het bijzondere winkelgebied, in beginsel een maximum oppervlakte van 400 m².
Voor het westelijke aanloopgebied geldt dat dit gedurende de werkzaamheden aan de spoorzone een aandachtsgebied is.
Pleinen 1 & 2
Het sfeergebied pleinen is toegekend aan een selectie van pleinen en straten waar horeca en/of culturele voorzieningen de boventoon voeren hoewel ook detailhandel hier algemeen is toegestaan. Het betreft de Markt, de Beestenmarkt, het Vesteplein, het Doelenplein en een gedeelte van de Kromstraat.
Omdat het karakter van bijvoorbeeld het Doelenplein en de Beestenmarkt behoorlijk verschillend is, worden twee soorten pleinen getypeerd, 'pleinen 1' en 'pleinen 2'. Het eerste type betreft de rustiger cultuur- en horecagebieden zoals Doelenplein en Markt. Uitgangspunt is dat de functie alleen op de begane grond aanwezig is, boven wordt veelal gewoond. Voor het tweede type, de Beestenmarkt, de Markt achter het Stadhuis maar ook het Vesteplein, zijn de functies ook op de verdiepingen toegestaan of soms reeds aanwezig. Met name met 'pleinen 2' wordt een toename van de functies horeca en cultuur mogelijk gemaakt. Dag- en avondhoreca maar ook theaters en bioscopen zijn direct toegestaan. Samen met de al aanwezige horeca en culturele voorzieningen, moet dit leiden tot een verdere concentratie van deze functies en daarmee tot levendige uitgaansgebieden. De concentratie behelst tevens dat in de vooral op wonen gerichte gebieden (sfeergebieden wonen en creatief grachtengebied) geen toename van horeca is toegestaan. Of dit in die gebieden tot een afname zal leiden zal moeten blijken. Een toename van het totaal aan horecavestigingen is geen doel op zich.
Creatief grachtengebied
Het historisch grachtengebied rond de Oude en Nieuwe Delft, het oudste gedeelte van de stad, is een gemengd gebied met statige woningen. Het heeft als ondertitel de naam creatief grachtengebied mee gekregen. 'Grachtengebied' heeft betrekking op de statige grachtenpanden, 'creatief' is van toepassing op de vele aanwezige creatieve bureaus op het gebied van architectuur, vormgeving en stedenbouw. Gebaseerd op deze aanwezige functies wordt binnen dit gebied naast wonen, kantoren, dienstverlening en bedrijven mogelijk gemaakt. Omdat het niet wenselijk is dat aan de mooiste grachten van Delft een bedrijfsmatige begane grondlaag ontstaat, maar ook omdat de aanwezige panden veelal groot zijn en er achterhuizen voorkomen, is gekozen om de genoemde functies daarom geheel vrij toe te staan. Een ontwerpbureau op de verdieping of juist aan de straat, een bedrijf in het achterhuis of juist een woning. Een belangrijke voorwaarde is dat in panden waarin nu gewoond wordt, de woonfunctie niet geheel onttrokken mag worden. Het wonen zorgt in dit gebied namelijk voor een zekere mate van levendigheid en voor de juiste balans. Op termijn wordt voor dit gebied een link gezien met de historische panden van DSM Gist. Dit is logischerwijs volledig afhankelijk van het vrijkomen van deze locatie en in dit stadium daarom niet meer dan een wensbeeld.
Foto: Sfeergebied Creatief grachtengebied; Oude Delft met Oude Kerk
Centrumrand
De centrumrand is de meest westelijke zone, grenzend aan de spoorzone. Met de nieuwe spoorzone zal, doorlopend in dit gebied, een nieuwe, grootschalige openbare ruimte ontstaan. Deze zal ook binnen dit sfeergebied en met name in de plinten tot functieverschuiving leiden, zo is de verwachting. Welke kansen die biedt is momenteel nog onderwerp van onderzoek, met dit bestemmingsplan wordt daarom aangesloten op de huidige functiestructuur van het gebied. Als eerste bebouwingslijn vanuit de spoorzone vormt dit gebied een stevige stedelijke rand met veelal grote appartementencomplexen en commerciële functies in de plint. Detailhandel wordt daarbij in de regel uitgesloten om concurrentie met de winkelgebieden tegen te gaan. Voor het overige wordt binnen de Centrumrand de bestaande functiemix toegestaan. Ook treft men hier, meer dan in de andere gemengde gebieden, complexen aan die door hun ontwerp of inrichting volledig op één functie gericht zijn.
Wonen
Het woongebied strekt zich langs de oostzijde van het plangebied over de gehele lengte uit. Bij uitzondering treft men in dit gebied ook wel andere functies aan, maar het wonen heeft in zeer sterke mate de overhand. Om die reden worden de afwijkende functies strak vastgelegd op hun huidige locaties. Daarbij wordt voorzien in een regeling dat deze locaties omgevormd kunnen worden naar wonen, maar dat woningen niet kunnen wijken voor andere functies. Per saldo kan het woonkarakter van dit gebied daardoor alleen maar verder versterkt worden. Overigens zijn er wel flexibeler regels voor beroep- of bedrijf-aan-huis, waarbij de bewoners zelf aan huis hun beroep of bedrijf kunnen uitoefenen, zoals dat in alle woonbestemmingen in Delft is opgenomen. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan een architect met een eigen kantoorruimte, een schilder met een atelier of een therapeut met een behandelkamer. Door het wonen de ruimte te geven en incidenteel andere functies toe te staan, blijft het historisch binnenstedelijk karakter van dit gebied optimaal behouden.
2.2.4 Kansenlocaties
Behalve de verschillende sfeergebieden zijn er in de binnenstad ook kansen voor ontwikkeling. Het 'oude' bestemmingsplan Binnenstad uit 2002 kent ruim 40 zogenoemde transformatielocaties. Dit zijn de locaties die destijds als kansrijk voor transformatie werden gezien. Voor 23 van die locaties voorzag het bestemmingsplan in een planologische regeling, een wijzigingsbevoegdheid. De overige waren direct mogelijk binnen de bestemming. In de periode sinds 2002 is een kleine 10 van deze locaties herontwikkeld, waarbij de regeling in het vigerende bestemmingsplan echter niet altijd bruikbaar was. In deze toelichting spreekt de gemeente daarom wel een visie uit op de belangrijkste locaties die kansrijk zijn voor (her)ontwikkeling, maar legt hiervoor geen juridische mogelijkheden tot (her)ontwikkeling vast. De locaties worden besproken in paragraaf 4.4.1.
2.3 Stedenbouw En Cultuurhistorie
2.3.1 Stedenbouwkundige consolidatie
Waar het bestemmingsplan op functioneel niveau juist meer vrijheid wenst te bieden, daar wordt de bestaande bebouwingskarakteristiek gedetailleerd vastgelegd. Het meest bepalend hierin zijn de straten, stegen en grachten en daaraan grenzend de positie van de hoofdgebouwen. Al deze elementen worden daarom conform de feitelijke situatie vastgelegd in dit bestemmingsplan. Voor de woningen wordt ook de goothoogte en het al dan niet hebben van een kap als beeldbepalend element aangemerkt, wat om die reden ook in dit bestemmingsplan wordt vastgelegd.
Op het niveau van de private percelen staat de gemeente daarentegen een grotere mate van flexibiliteit toe die aansluit op de in 2010 nieuw ingevoerde regeling voor vergunningvrij bouwen. Deze landelijke regeling is vanaf 2012 grotendeels ook voor beschermde stadsgezichten gaan gelden. Deze regeling houdt in dat landelijk voor eenieder dezelfde mogelijkheden bestaan om bepaalde type bouwwerken, zoals erfbebouwing, zonder vergunning te mogen bouwen. Het is in dat licht ook niet mogelijk om hierover in dit bestemmingsplan striktere regelgeving vast te leggen. Op perceelsniveau kan het daarom goed zijn dat er, wanneer het hoofdgebouw buiten beschouwing wordt gelaten, ruimere mogelijkheden ontstaan. Door hun omvang en locatie zijn deze mogelijkheden in veel gevallen echter niet van invloed op het straatbeeld en waar dit het geval is, is dat in geringe mate.
2.3.2 Beschermde stadsgezichten
De historische binnenstad van Delft is sinds 1978 aangewezen als beschermd stadsgezicht. Het van rijkswege beschermde gebied is in 2011 uitgebreid. Het beschermde stadsgezicht Nieuwe Plantage is op 2 februari 2011 aangewezen. De procedure voor aanwijzing van het beschermde stadsgezicht TU-Noord loopt nog. Het nieuwe bestemmingsplan dient voldoende beschermend te zijn voor de status van beschermd stadsgezicht. Om die reden zijn, naast de consolidatie van de stedenbouwkundige situatie zoals hierboven beschreven, aanvullende regelingen opgenomen ter bescherming van deze cultuurhistorische waarden op zich.
Beschermd rijksstadsgezicht Binnenstad, waardering (uit toelichting aanwijzing 1978)
- Historische, vrijwel geheel gave structuur van een 'Hollandse' grachtenstad: noord-zuid lopende hoofdgrachten met haaks erop staande Markt en oost-west lopende nevengrachten, waardoor het oorspronkelijk stramien van de polderverkaveling herkenbaar is.
- Gaaf, historisch stadsbeeld van samenhangende stedenbouwkundige structuur, bebouwing en inrichting van de openbare ruimte; met name aan de grachten met kades, bruggen en beplanting.
- Perceelsgewijze bebouwing, met continue hoogte- en breedtevariaties binnen bepaalde samenbindende ordegroottes.
- Karakterverschillen tussen, en tegelijk een fundamentele samenhang van diverse historische stadsdelen; de 'jongere' oostelijke delen versus de oudste van hoofdgrachten en Markt.
Beschermd rijksstadsgezicht Nieuwe Plantage, waardering (uit toelichting aanwijzing 2011)
Gave, goed herkenbare hoofdstructuur van (laat) 19e/ vroeg 20e eeuwse bebouwing bij de voormalige noordelijke stadsomwalling; nauwe relatie tussen beeldbepalende bebouwing en openbare ruimte, met name de groenaanleg van de Nieuwe Plantage.
Beschermd rijksstadsgezicht TU Noord
De procedure voor aanwijzing van het beschermde stadsgezicht TU-Noord loopt nog. Vooruitlopend op deze aanwijzing is dit gebied toegevoegd aan de contour van beschermde gebieden in het bestemmingsplan. Het TU-Noordgebied vormt een voor Nederland uniek conglomeraat van laat- negentiende- en vroeg twintigste-eeuwse gebouwen voor onderwijs- en onderzoeksdoeleinden. Het grootste deel van dit gebied ligt buiten de contour van het bestemmingsplan. Het gebied dat binnen de grenzen ligt vormt de overgang tussen de kleinschalige binnenstad met weinig groen en het ruim opgezette stedenbouwkundig plan van het TU-Noordgebied met een invulling van grootschalige gebouwen en groene zones.
Bescherming in het bestemmingsplan:
In bestemmingsplan | Ander beleid, status | |
(Hoofd)structuur | ||
Orthogonale (hoofd)structuur | de (hoofd)structuur ligt vast met bestemmings- en bouwvlakken | |
Grachten | de grachtenstructuur ligt vast met bestemmingsvlakken | |
Pleinen | de pleinen liggen vast met bestemmings- en bouwvlakken | |
Straten en stegen | idem | |
Openbaar groen | - cultuurhistorisch waardevol groen is beschermd met de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'; - openbaar groen is consoliderend bestemd | |
Restanten stadsomwalling | Restanten structuur als geheel en op onderdelen (water, vergroende wallen) zijn consoliderend bestemd | Waltorens en Oostpoort zijn Rijksmonument |
Rooilijnen | Voorzijde: bestaande (historische) rooilijn is grens bouwvlak, geen overbouwing over straatruimte toegestaan. Achterzijde: bouwvlak perceelsgewijze verspringend (hoofd- en nevenbebouwing) | Aanzienlijk deel panden is rijk- of gemeentelijk monument |
Bouwhoogte | - de bestaande bouwhoogte is het uitgangspunt - de goothoogte is consoliderend bestemd (gegroepeerd); - voor Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' | Aanzienlijk deel panden is rijk- of gemeentelijk monument |
Hoofdvorm (kaplandschap) | Verplichting tot (en specificatie van) kap(vormen) (o.a. algemene regelgeving art. 27); - voor Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' - dakterrassen zijn beperkt toegestaan | Aanzienlijk deel panden is rijk- of gemeentelijk monument |
Privé-binnentuinen | - consoliderend bestemd; - bouwmogelijkheden sluiten aan bij de vergunningvrije bouwmogelijkheden (Bijlage II Besluit omgevingsrecht) | |
Structuur grote complexen (binnenhoven) | Max. toegelaten bebouwing 50% en/of 30 m2 conform vergunningvrije bouwmogelijkheden (Bijlage II Besluit omgevingsrecht) | Armamentarium, Prinsenhof, complex Paardenmarkt en Raam/ Oostsingel zijn rijksmonument |
(Historische) onderdelen en inrichtingselementen | ||
Water | Conform bestaand, ondergeschikte bouwdelen van gebouwen ten behoeve van de aangrenzende bestemming toegestaan, voor zover de gebruiksmogelijkheden van de bestemming niet worden aangetast (art. 27.1) | |
Bruggen | Conform bestaand | Meeste bruggen zijn monument; eigendom gemeente |
Kades | (Historische) kadelijn aangegeven op verbeelding, consoliderend bestemd | |
Beplanting | Bomen langs de grachten en monumentale bomen op de verbeelding opgenomen | Bomenbeleid, aanduiding 'vrijwaringszone - monumentale boom' en 'vrijwaringszone - bomenstructuur' |
Stoepen (privé) | Aparte lijst in bijlage bij regels, beschermd met planregel art. 17.3 (aanlegvergunning) | Meeste stoepen horen bij rijks- of gemeentelijk monument |
Beeldbepalende panden | Beeldbepalende of cultuurhistorisch waardevolle panden zijn beschermd via de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie (art. 23). Bij afwijking positief advies commissie voor Welstand en Monumenten noodzakelijk | In de Welstandsnota zijn aanvullende eisen opgenomen t.a.v. cultuurhistorisch waardevolle panden, te weten herstel en behoud van cultuurhistorische waarde en indien mogelijk materiaalgebruik overeenkomstig bestaand |
2.4 Conclusie
De dynamiek die bij de Delftse binnenstad hoort, krijgt met de visie op het plangebied meer bewegingsvrijheid. Daarbij gaat het specifiek om de bewegingsvrijheid van functies. In stedenbouwkundige zin wordt de bestaande structuur en bebouwing juist gedetailleerd vastgelegd, om zodoende de kenmerkende structuur te beschermen en grootschalige (her)ontwikkelingen uit te sluiten.
De functionele bewegingsruimte die dit bestemmingsplan biedt, wordt toegesneden op de bestaande functionele structuur. Deze structuur is uitgewerkt in de uiteenlopende beschreven sfeergebieden. Doordat binnen ieder sfeergebied een eigen toegesneden functiemix wordt toegestaan, kunnen deze gebieden zich ieder voor zich versterken en zodoende ook de binnenstad als geheel versterken. Gezamenlijk vormen de uiteenlopende sfeergebieden namelijk een compleet aanbod van binnenstedelijke functies met een prettig klimaat voor zowel bewoners, bezoekers als ondernemers. Binnen dit gebied zijn er diverse locaties aan te merken waar om ruimtelijke en functionele redenen een herontwikkeling gewenst is. Deze plannen zijn echter nog niet concreet en daarbij bovendien afhankelijk van onder andere marktontwikkelingen en huidige eigenaren. Voor de gewenste ontwikkelingen op die locaties worden daarom afzonderlijke bestemmingsplannen opgesteld of andere planologische besluiten genomen op het moment dat de ontwikkelingen concreter worden.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Nationaal Beleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De Minister van Infrastructuur & Milieu heeft op 13 maart 2012 de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft het Rijk haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Het Rijk richt zich in de SVIR met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. Het Rijk investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio's rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen. De SVIR heeft geen gevolgen voor de binnenstad van Delft.
3.1.2 AMvB Ruimte (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt nationale ruimtelijke belangen uit onder meer de SVIR in regelgeving. Het bestemmingsplan is met dit besluit in overeenstemming.
3.2 Provinciaal Beleid
Verordening Ruimte
De Verordening Ruimte stelt regels voor bestemmingsplannen. Het belangrijkste onderscheid dat daarbij gemaakt wordt, is tussen bestaand stedelijk gebied en de gebieden daarbuiten. Grofweg wordt over bestaand stedelijk gebied gesteld dat het gemeentelijk beleid hier bepalend is. Keuzes over ontwikkeling, verdichting en herontwikkeling worden hier op gemeentelijk bestuursniveau gemaakt.
Buiten dit gebied zijn de provinciale belangen in grotere mate in het geding. Voor die gebieden kent de verordening zodoende meer regels.
De binnenstad van Delft is logischerwijs aangemerkt als bestaand stedelijk gebied, wat ook blijkt uit figuur 3.1. Het witte gebied met rode omlijning geldt hierbij als 'bestaand stedelijk gebied'.
Figuur 3.1: Uitsnede bebouwingscontourenkaart (bron: Verordening Ruimte, provincie Zuid-Holland)
3.2.1 Structuurvisie Detailhandel Zuid-Holland
Het provinciale beleid ten aanzien van de detailhandel is verwoord in de 'Structuurvisie Detailhandel Zuid Holland' en verankerd in de Verordening Ruimte. Het beleid heeft als doelstelling de detailhandelsstructuur te versterken en de dynamiek in de sector te bevorderen. Uitgangspunt is dat nieuwe detailhandel gevestigd moet worden in de bestaande winkelgebieden in de centra van steden, dorpen en wijken of nieuwe wijkgebonden winkelcentra. Detailhandel op bedrijventerreinen wordt zoveel mogelijk geweerd. Uitzonderingen hierop zijn mogelijk voor enkele branches (zogenaamde 'perifere detailhandel') die niet of niet goed inpasbaar zijn in de winkelcentra en niet essentieel zijn voor de kwaliteit van deze centra. Voor nieuwe ontwikkelingen in de centra van steden die groter zijn dan 2.000 m2 bvo is een advies van het REO vereist.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Regionaal Structuurplan Haaglanden (2008)
Het Regionaal Structuurplan Haaglanden is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden tot 2020 (en soms 2030) en het kader voor de regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals de bestemmingsplannen. De negen gemeenten van Haaglanden spreken hiermee de ambitie uit om door te groeien als internationaal concurrerende regio, als goed functionerend stedelijk netwerk en als regio die kwaliteit van leven biedt. Het bestuur van het Stadsgewest Haaglanden heeft het RSP samengevat in tien regionale investeringsprioriteiten.
In economische zin kiest het RSP voor het uitbouwen van de vier sterke peilers van de regio te weten recht, vrede en veiligheid, kennis, innovatie en technologie, Greenport Westland-Oostland en toerisme. De doorgroei van het Technologisch Innovatief Complex Delft speelt daarin voor de Delftse economie een belangrijke rol. Het bieden van voldoende (kwalitatieve) ruimte, het verbeteren van de bereikbaarheid, beschikbaar hebben van voldoende geschikte woningen, een gevarieerd aanbod culturele- en vrijetijdsvoorzieningen en het investeren in samenwerking tussen overheden, onderwijs en bedrijven zijn randvoorwaarden waaronder de ambities vervuld kunnen worden.
Daarnaast zet het RSP in op behoud, versterking en verbetering van de kwaliteit van toeristische trekkers (kust, historische binnensteden, cultuurhistorie, parken en landgoederen, waterwegen, leisurevoorzieningen). De binnenstad van Delft is aangemerkt als een historische en cultuurrijke stad met een intensieve relatie met het koningshuis. Met deze specifieke waarden onderscheidt Delft zich van de andere steden in de regio.
Als doel voor 2020 wordt voor de Delftse binnenstad ingezet op:
- Positie handhaven als historische studentenstad met een accent op kennis en technologie;
- Bekendheid van Delft als historische binnenstad tot ver over de landsgrenzen.
Figuur 3.2: Uitsnede Regionaal Structuurplan Haaglanden
3.3.2 Regionale Structuurvisie Detailhandel Haaglanden
In de regionale structuurvisie detailhandel Haaglanden wordt onderscheid gemaakt tussen bovenregionaal verzorgende centra, regionaal verzorgende centra, lokaal verzorgende centra, voorzieningen in kleine kernen en perifere detailhandel. Het stadscentrum van Delft wordt gerekend tot een regionaal verzorgend centrum. Voor deze centra is optimalisatie in de vorm van kwaliteitsverbetering mogelijk. Substantiële uitbreidingen die leiden tot ontwrichting van de bestaande detailhandelsstructuur zijn echter uitgesloten. Planvorming voor de centra zal beoordeeld worden aan de hand van het in de structuurvisie opgenomen toetsingskader, waarbij als standaardregel geldt dat plannen van 1.000 m² of meer gemeld en getoetst worden in de werkgroep detailhandel van het stadsgewest. Regionale instemming met deze plannen is dus vereist. Criteria waaraan getoetst wordt zijn de gewenste detailhandelsstructuur, meerwaarde voor de structuur, marktruimte en effecten op de structuur. Een herziening van de regionale structuurvisie is in voorbereiding. De verwachting is dat deze herziening voor de positie van de binnenstad geen betekenis heeft.
3.3.3 Kantorenstrategie Haaglanden (2007)
Het regionaal beleid voor kantoren is vastgelegd in een kantorenstrategie, die periodiek wordt geëvalueerd en opnieuw wordt geformuleerd. De strategie is erop gericht vraag naar en aanbod van ruimte voor kantoorhoudende ondernemingen en instellingen de komende decennia met elkaar in evenwicht te houden op onderscheiden kwaliteitsniveaus en per deelperiode. De kantorenstrategie 2007 borduurt voort op de kantorenstrategie Haaglanden uit 2004.
Inmiddels is de situatie op de kantorenmarkt drastisch veranderd. In de regio is sprake van een overaanbod aan kantoorruimte. Demografische ontwikkelingen en ontwikkelingen ten aanzien van 'het nieuwe werken' lijken structurele wijzigingen met zich mee te brengen ten aanzien van de behoefte aan kantoorruimte. Een terughoudende opstelling ten aanzien van de toevoeging van aantal m2 kantoorvloeroppervlak lijkt daarmee op zijn plaats. Een nieuwe regionale kantorenstrategie is in voorbereiding.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Ruimtelijke Structuurvisie - Ontmoetingen met Delft 2030
De ruimtelijke structuurvisie schetst een toekomstbeeld voor de stad en daarmee ook voor de binnenstad. Daarbij zijn de kernpunten van deze visie weergegeven in figuur 3.3.
Figuur 3.3: Schematische weergave kernpunten structuurvisie
Figuur 3.4: Ruimtelijke Structuurvisie: Aantrekkelijke woon- en leefmilieus
Op hoofdlijnen koestert de structuurvisie de compactheid van de stad en die van de binnenstad. Binnen deze compacte stad wordt gericht op het beter verbinden van de uiteenlopende gebieden, onder andere door lange, doorlopende routes en herkenbare, blauwgroene structuren tot in de binnenstad. Van belang hierbij zijn de ingrepen aan diverse infrastructurele barrières, zoals het spoor. Ook de Schie, die als structuur al aanwezig is, kan beter benut worden als verbindend element.
Vanuit de binnenstad vormen deze structuren het verbindende element met de diverse woonwijken, die zich onderling sterk mogen profileren en onderscheiden, gericht op de diverse woonmilieus.
Niet alleen binnen de stad wordt naar verbindingen gezocht. Ook de verbindingen met het omliggende gebied worden als belangrijke waarde gezien. Enerzijds om buiten de stad in de uitgestrekte groengebieden te kunnen recreëren, anderzijds om de regionaal verzorgende functie van Delft te versterken.
3.4.2 Actieprogramma binnenstad 2009 - 2014
In 2008 is voor de binnenstad een actieprogramma vastgesteld (collegevergadering 19 mei 2009, besproken in de raadscommissie d.d. 4 juni 2009).
Het was op dat moment niet wenselijk om een lange termijn binnenstadsvisie op te stellen, mede omdat in dezelfde periode en ruimtelijke structuurvisie ('Ontmoetingen met Delft 2030') én een stadsvisie ('Delft maakt geschiedenis') het licht zagen. Hoewel er zeker rekening wordt gehouden met een visie op de langere termijn is er wat de binnenstad betreft gekozen voor het formuleren van een zo concreet mogelijk actieprogramma. Dit actieprogramma geldt als leidraad voor zowel de gemeente als ondernemers en bewoners.
Het doel van het actieprogramma is in gezamenlijkheid en op gelijkwaardige voet met partners te werken aan de versterking van zowel het economisch functioneren als de belevingswaarde van de binnenstad.
- 1. het creëren van een levendige en leefbare binnenstad waar de eigen bevolking trots op is;
- 2. de eventuele bedreigingen rond het spoorzone project om te zetten in “kansen”;
- 3. op actieve wijze de eigen kernkwaliteiten en kracht van de binnenstad optimaal benutten;
- 4. een keuze te maken in de hoeveelheid mogelijke projecten, omdat het beter is om gezamenlijk 9 projecten goed te doen dan 50 projecten maar half. Daartoe zijn 9 sleutelprojecten voor de komende jaren geformuleerd, door de gemeenteraad aangevuld met een 10e project. Niet alle sleutelprojecten zijn ruimtelijk relevant en relevant voor het bestemmingsplan.
Voorliggend bestemmingsplan benoemt de sfeergebieden als visie op het gebruik van de binnenstad. Met de op de sfeergebieden geënte planregels worden voornoemde 'sleutelprojecten' niet onmogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan is voorts consoliderend van aard, zodat voor concrete fysieke projecten een aparte planologische procedure zal worden doorlopen.
3.4.3 Woonvisie 2008-2020
Het overkoepelende thema van de 'Woonvisie Delft 2008-2020' is Delft als kennisstad, kwaliteitsstad en kansenstad; een stad waar plaats is voor jong en oud, arm en rijk, kwetsbaar of niet. De visie beschrijft hoe iedereen in Delft in 2020 zou willen wonen en welke opgaven er op het gebied van wonen liggen om dit te bereiken. Er wordt ingezet op:
- Onderscheidende woonmilieus met een eigen identiteit, dit zijn met name centrumstedelijke en groenstedelijke woonmilieus;
- ‘Nieuw stedelijk wonen’ met een grote variatie aan woonvormen en bouwconcepten passend bij verschillende leefstijlen;
- Integrale aanpak (fysiek en sociaal) in buurten waar de sociaal-economische positie van de bevolking benedengemiddeld is en de woningvoorraad relatief eenzijdig is;
- Een woonomgeving waarmee bewoners in de buurten zich positief kunnen identificeren.
Voor de binnenstad van Delft liggen er vooral kansen om bij eventuele (her)ontwikkeling in te zetten op:
- Centrumstedelijk-functiegemengde woonmilieus rondom verkeersassen en vervoersknooppunten;
- Het 'nieuw stedelijk wonen' met een grote variatie aan grondgebonden en gestapelde woningen met slimme woningplattegronden en vernieuwende woonconcepten, die aansluiten bij de verschillende doelgroepen en leefstijlen;
- Werken aan een veilige en vertrouwde woonomgeving door slim ontwerpen, (her)inrichten en zorgvuldig beheren van het openbaar gebied.
3.4.4 Visie openbare ruimte
In 2009 is de Visie openbare ruimte Delft vastgesteld als beleidskader. Daarin worden de consequenties, de kaders en de randvoorwaarden bepaald om te kunnen komen tot de gestelde kwaliteit. De Visie openbare ruimte Delft is de actuele, integrale grondlegger voor vigerende en toekomstige sectorale beleidskaders. De visie benoemt opgaven en ambities en vormt de onderlegger en het toetsingskader voor projecten, programma's en toekomstig beleid in de openbare ruimte. Het ambitieniveau kent een drietal pijlers: een duurzame inrichting van de openbare ruimte, een herkenbare leesbare structuur van Delft en het uitnodigen tot ontmoeten en verblijven. De leidende principes voor de binnenstad zijn:
- Herkenbare eenheid als gebied door stedenbouwkundige structuur, bebouwing en openbare ruimte.
- Verblijfsgebied: zo veel mogelijk toegankelijke ruimte voor voetgangers en menging van voetgangers en fietsers.
- Autoverkeer verminderen door parkeervoorzieningen rond de binnenstad.
- Openbare ruimte historiserend ingericht met dezelfde herkenbare uitstraling tot en met de straten aan de oevers rond de omringende waterlijn.
- Elementenverharding.
- Binnenstad ook als woongebied aantrekkelijk houden (verblijfsgebied, speelvoorzieningen, ruimte aan voetganger).
- Verbinding historie met technologie beleefbaar maken.
Voor de openbare ruimte is op 'klinkerniveau' een handboek opgesteld. Dit geeft paletten materialen en meubilair en borgt zo bovenstaande leidende principes. Het Handboek Openbare Ruimte is in 2012 volledig herzien.
3.4.5 De economie van Delft: op weg naar 2015
Het gemeentelijk ruimtelijk economisch beleid is verwoord in de nota 'De economie van Delft: op weg naar 2015'. Deze nota geeft prognoses inzake de ruimtevraag van bedrijven en instellingen en de groeimogelijkheden van de Delftse economie. De hoofddoelstellingen van het gemeentelijk economisch beleid zijn: de groei van de werkgelegenheid minimaal gelijk op te laten gaan met de groei van de beroepsbevolking; kwaliteit en kwantiteit van werk in Delft te laten aansluiten op de samenstelling en opleidingsniveaus van de beroepsbevolking.
Liet de nota "De economie van Delft: op weg naar 2015" nog zien dat voor de periode tot 2015 te weinig bedrijventerreinen en kantoorvolumes waren geprogrammeerd om aan de verwachte vraag te voldoen, inmiddels zijn de economische omstandigheden - zowel conjunctureel als naar het zich laat aanzien misschien zelfs structureel - zodanig gewijzigd dat er in ieder geval in de regio voldoende aanbod aan bedrijventerrein beschikbaar is om de Delftse vraag op te vangen. Ten aanzien van de kantorenvoorraad kan worden geconstateerd dat inmiddels sprake is van een leegstandspercentage van circa 14% wat aanzienlijk boven de frictieleegstand van 5 à 6% ligt. Voor de binnenstad betekent dit dat gelet op de overmaat aan kantoren in Delft en in de regio, behoudend wordt omgegaan met kantoorruimte en grootschalige kantoorontwikkelingen uitgesloten zijn.
3.4.6 Nota detailhandel Delft 2012 - 2020
De Nota detailhandel schetst een beeld van drie 'parels' die de structuur van het Delftse detailhandelsapparaat definiëren. Binnenstad, In de Hoven en de PDV-locatie Leeuw & Stein zijn essentiële winkelgebieden die de kwaliteit van het aanbod aan voorzieningen en daarmee mede de woonaantrekkelijkheid van Delft bepalen. Deze hoofdstructuur wordt ondersteund door een fijnmazig netwerk van buurtwinkelcentra.
De binnenstad is aangemerkt als belangrijkste parel van Delft; de 'place to be'. Er is gekozen om in te zetten op het versterken van overige publieks- (horeca, cultuur en evenementen) en economische functies. Dit in combinatie met een gedoceerde uitbreiding van het winkelareaal van maximaal 3.000 m² - 5.000 m². Het gaat daarbij om uitbreiding van detailhandel op geschikte inbreidingslocaties, maar ook uitbreiding van bestaande winkels op alle denkbare wijzen: optimalisatie binnen de winkelmuren, winkels boven winkels, het bijtrekken van ruimten etc.
3.4.7 Terrassen en terrasboten
Per januari 2012 is de Horeca Exploitatievergunning (HEV) grotendeels buiten werking gesteld. De geldende beleidsuitgangspunten zijn overgenomen in een APV, een Algemene Plaatselijke Verordening. Voor terrassen blijft een vergunning nodig. Omdat terrassen, maar ook terrasboten een ruimtelijke impact hebben dienen de beleidsuitgangspunten aan te sluiten op dit bestemmingsplan. Daarom is voorzien in een 2e fase, waarbij de APV aangepast kan worden en het terrassen- en terrasbotenbeleid verder aangescherpt kan worden. Deze fase vindt plaats in de loop van 2012.
Ten aanzien van terrassen is een Uitvoeringsbeleid Terrassen opgesteld, in eerste instantie op basis van bestaand beleid. In de 2e fase wordt een nieuw uitvoeringsbeleid en een nieuwe terrassenkaart opgesteld, zodat goed aangesloten kan worden op het bestemmingsplan. Het proces loopt op het moment parallel aan het bestemmingsplan. Bij het proces wordt gecommuniceerd en afgestemd met een brede groep bewoners, horecaondernemers en winkeliers.
De terrassenkaart is opgenomen als bijlage in de toelichting van het bestemmingsplan. In de planregels voor de openbare ruimte; de bestemming Verkeer – Verblijfsgebied, is het gebruik ten behoeve van horecaterrassen wel mogelijk gemaakt.
Het gebruik van het water in het algemeen en door terrasboten, wordt geregeld in de Verordening Openbaar Gemeentewater Delft (VOGD). Deze zal de komende tijd nog worden aangepast. De uitgangspunten veranderen daarbij in principe niet. Voor de terrasboten is de gemeente voornemens een Uitvoeringsbeleid Terrasboten op te stellen. Daarin kunnen nadere eisen, bijvoorbeeld over het uiterlijk, worden opgenomen. Ook bij dit proces wordt gecommuniceerd en afgestemd met een brede groep bewoners, horecaondernemers en winkeliers.
Hoofdstuk 4 Ruimtelijke Opzet
4.1 Historische Ontwikkeling
Dit bestemmingsplan omvat drie in ouderdom en karakter verschillende gebieden, namelijk de van oorsprong middeleeuwse binnenstad en twee laat-19e eeuwse uitbreidingen.
Allereerst wordt de eeuwenlange ontwikkeling van de oude stad tot 1800 beschreven. Dan volgen de veranderingen in de periode 1800-1940, en komen er twee 19e eeuwse gebieden bij: de Nieuwe Plantage en omgeving, en het gebied ten zuiden van de Zuiderstraat. Tot slot wordt de periode na 1945 behandeld, gekenmerkt door de min of meer ingrijpende transformaties, met name in wat nu het Zuidpoortgebied is.
Foto: Entree Oude Kerk
4.1.1 Ontwikkeling van Middeleeuwen tot 1800
Delft is in de Middeleeuwen ontstaan. In de 12e eeuw werd de Schie gegraven, met in het verlengde daarvan de Oude Delft. In opdracht van de graaf van Holland werd een gebied ontgonnen waarin hij een hof stichtte. Rond de daarbij behorende handelsplaats, een marktveld, ontstond de nederzetting Delft. Deze kreeg in 1246 stadsrechten en werd daarna nog enige malen vergroot. Reeds in de 13e en 14e eeuw ontstond de stedenbouwkundige structuur met grachten, straten en het centrale marktplein. In 1355 bereikte de stad de omvang die tot ver in de 19e eeuw zou blijven bestaan, geheel omgeven door wallen met stadspoorten, en door een stadsbuitengracht.
Opmerkelijk van deze structuur is het regelmatige patroon met een strakke hiërarchie. Vrijwel haaks op de evenwijdig in noord-zuidrichting lopende hoofdgrachten Oude Delft-Noordeinde en Koornmarkt-Voorstraat, staan dwarsstraten en -stegen, meerdere dwarsgrachten zoals de Voldersgracht en de Oude- en Nieuwe Langendijk, en de langwerpige, geheel door water omgeven Markt. Het is als het ware een verstedelijking van de structuur van een polderverkaveling met zijn ongeveer haaks op de hoofdontginningsas staande, min of meer parallel lopende sloten en kavels. Enkele waterlopen zijn in de definitieve stadsuitbreiding van 1355 opgenomen als de haaks op de hoofdgrachten in oost-westrichting verlopende nevengrachten, met nog aan hun landelijke oorsprong herinnerende namen zoals Molslaan, Gasthuislaan en Rietveld.
Deze op het eerste gezicht totaal geplande structuur bezit echter enkele opvallende afwijkingen. Die zijn te begrijpen als restanten van het natuurlijke landschap. Het ten opzichte van het min of meer orthogonale 'stelsel' schuine verloop van het Oosteinde volgt een oude, onregelmatig verlopende natuurlijke kreek ter plekke. Dit is indicatie dat de ontstane structuur van Delft toch meer gevolg is van een pragmatische aanpak, dan van een uitzonderlijk geval van middeleeuwse 'ideaalplanning'. Die indruk wordt bevestigd door de sterk gerende perceelindeling aan Achterom en Oosteinde: deze gaan terug op de vroegere landschapsverkaveling die door de grachten schuin zijn doorsneden. Hoe dan ook, feit blijft dat de middeleeuwse Delftse stadsplattegrond een zeldzame regelmaat vertoond. Deze structuur heeft sindsdien maar relatief kleine veranderingen ondergaan. Zelfs de middeleeuwse perceelindeling, met individuele percelen die in grafelijke erfhuur werden uitgegeven voor huizenbouw, is voor een belangrijk deel intact gebleven.
Figuur 4.1: Delft 1557, Jacob van Deventer
Delft ontwikkelde zich tot een bloeiende welvarende stad, in rangorde na Haarlem en Dordrecht de derde stad van het middeleeuwse Holland. Geleidelijk nam het aantal inwoners, en daarmee ook het aantal huizen toe, waarvoor nog voldoende ruimte was binnen de omwalling. Aan de oostzijde van de Markt was ruimte voor een tweede parochiekerk, de Nieuwe Kerk, als aanvulling op de eerder aan de Oude Delft gestichte Oude Kerk. Hun beider torens beheersen sindsdien ononderbroken het silhouet van de stad.
Aan de westzijde van de Markt waar ooit een grafelijke hof had gelegen bevond zich het bestuurlijke en economische centrum. Hier stonden behalve het stadhuis ook gebouwen als lakenhal, vleeshal en waaggebouw. Deze functies hielden verband met de economische relatie van Delft met het omliggende platteland: de stad had een marktfunctie voor agrarische producten, hoofdzakelijk veeteelt en zuivelproducten.
Foto: Stadhuis
De eigen specifieke bedrijvigheden bestonden uit textielnijverheid (laken) en bierproductie. De stad telde met name in de 15e en 16e eeuw een groot aantal bierbrouwerijen. Het Delftse bier werd niet alleen naar andere Hollandse steden, maar ook internationaal geëxporteerd.
Een toegankelijke buitenhaven was voor deze handel van levensbelang. Delft bouwde haar eigen versterkte buitenhaven Delfshaven, bij de Merwe aan een in 1389-1391 nieuw vanaf de Schie gegraven kanaal.
Binnen Delft ontstond enige functiedifferentiatie, waarbij de vuile bedrijvigheid, met name voor de lakennijverheid, tot de oostelijke stadsdelen werd beperkt. Hun afvalwater mocht niet de bierproductie benadelen; de bierbrouwerijen waren vanwege hun behoefte aan vers water juist aan de westelijker gelegen hoofdgrachten gevestigd. In het noordoosten van de stad werd eind 14e eeuw een groot terrein ingericht voor lakenramen, waarop in de 16e eeuw ook schuttersdoelen werden geplaatst.
Aan de Koornmarkt werd kort voor 1250 een gasthuis gesticht, het Oude Gasthuis. Vanaf circa 1400 vestigden zich kloosters in de stad, overwegend in de randzones waar toen nog ruimte was. Rond deze tijd kwamen er ook voorzieningen als Oude Mannenhuis en Oude Vrouwenhuis, en een tweede gasthuis. Enkele van deze complexen, die alle van een kapel waren voorzien, bestaan nog steeds, zij het met een andere bestemming. Dit zijn onder andere het St. Agathaklooster, nu Prinsenhof; en het St. Barbaraklooster, nu studentenvereniging. Van enkele verdwenen complexen is de ligging nog herkenbaar in de huidige stedenbouwkundige structuur. Gezamenlijk namen deze kloosterterreinen een relatief groot oppervlak van het stadsgebied in.
Een grote stadsbrand verwoestte of beschadigde in 1536 ongeveer driekwart van de stad; alleen de zuidoostelijke stadsdelen bleven gespaard, evenals een aansluitende noordoostelijke rand. Relatief zwaar geconstrueerde gebouwen zoals kerken en kloosters konden in oude vorm worden hersteld. De overige bebouwing werd op de bestaande percelen opnieuw opgetrokken, waar mogelijk met gebruik van gespaarde bouwsubstantie zoals kelders en muurwerk van zijgevels. Voor de stedelijke structuur had de brand geen gevolg, het patroon van grachten, straten en stegen bleef ongewijzigd.
In 1572 sloot Delft zich aan bij de opstandelingen onder aanvoering van Willem van Oranje en vond in de stad de Hervorming plaats. De middeleeuwse omwalling werd uit voorzorg versterkt door de bouw van een aantal bolwerken. De typische gepunte contouren van deze bolwerken zijn van een aantal nog steeds herkenbaar: bij de huidige Zuidkolk, het Bolwerk bij begin Buitenwatersloot, en het Kalverbos.
De parochiekerken gingen als gevolg van de hervorming in 1572 eenvoudigweg over naar de 'nieuwe religie', maar de kloosters verloren hun religieuze functie. Een aantal werd geheel of gedeeltelijk gesloopt. Hun gronden werden verkaveld voor woningbouw, of in het geval van het voormalige Minderbroedersklooster voor een openbaar plein: de huidige Beestenmarkt.
Rond 1600 was de inmiddels na de brand van 1536 volledig herbouwde stad weer dicht bevolkt geraakt, onder andere door de instroom van uit de zuidelijke Nederlanden gevluchte protestanten. Een nieuwe economische impuls kwam door de immigratie van Vlaamse wevers na ca. 1580. Zij vestigden zich in de op de gronden van vroegere kloosters gebouwde Vlaamse wijk tussen Molslaan en Gasthuislaan. Maar van een echt economisch hoogtij is pas in de 17e eeuw sprake, samenvallend met de grootschalige productie van aardewerk, het Delfts Blauw. Van een bescheiden begin groeide deze uit tot tientallen aardewerkfabrieken op haar hoogtepunt rond 1660. Delft werd verder vestigingsplaats van de VOC, met een eigen handelskamer, het pand Oude Delft 39, en een bijbehorende handelsvloot gelegen in Delfshaven. Voor de toenemende behoefte aan bouwterrein werd in 1644 een 'inbreidingsplan' ter plaatse van de oude lakenramen ontworpen. Die werden verplaatst buiten de stad op de plek van de huidige Raamstraat.
Figuur 4.2: Delft 1649, Blaeu
Daarnaast werden vanaf het laatste kwart van de 16e eeuw in Delft een aantal belangrijke militaire functies ondergebracht. Het betrof wapenopslag en -productie voor zowel de Staten van Holland als de gehele Verenigde Republiek. Het grootste nieuwbouwproject hiervoor was de bouw van het Armamentarium in de 17e eeuw, de wapenopslagplaats van de Staten van Holland. Op het bouwblok tussen Oude Delft en Lange Geer vond in diverse etappes, uitgaande vanaf de kop aan de zuidkant, een forse schaalvergroting plaats met ingrijpende verandering van de perceelstructuur.
De rampzalige ontploffing van het in het noordoosten van de stad gelegen kruithuis van Holland in 1654 was aanleiding om alle kruitopslag te verplaatsen naar ver buiten de stad. Zo werd in 1660 het nog bestaande Kruithuis aan de Schie gebouwd. Op de plaats van het ontplofte kruithuis veranderde de stedelijke structuur ingrijpend door de aanleg van de Paardenmarkt.
Tegen het eind van de 17e eeuw is de bloeiperiode over haar hoogtepunt heen; vanaf dat moment is er sprake van economische teruggang. De bierproductie was al vanaf het begin van de 17e eeuw sterk teruggelopen, vooral door concurrentie van Rotterdam. Dit economische verlies was lange tijd ruimschoots gecompenseerd door de aardewerkproductie. Maar in de 18e eeuw ging deze op haar beurt sterk achteruit door buitenlandse concurrentie en het achterblijven van innovatie. Met name het volgens nieuwere methoden geproduceerde Engelse porselein drukte het Delftse aardewerk uit de markt. Hierdoor nam het aantal inwoners na circa 1675 tot het einde van de 18e eeuw voortdurend af. Pas rond 1800 zou deze daling stagneren.
Binnen de omwalling is er al die eeuwen een verschil in dichtheid. De dichtste bebouwing bevond zich meer in het westelijk deel, langs de noord-zuid gerichte hoofdgrachten en rondom de Markt. Daarentegen had vooral het noordoostelijk deel rond de Paardenmarkt en het Doelenterrein een lage dichtheid, met tussen en achter de bebouwing allerlei divers gebruikte open terreinen. In het westelijke gedeelte stonden de meer aanzienlijke stadshuizen, met name langs de hoofdgrachten zoals het kort na 1500 gebouwde Huyterhuis (sinds 1645 Gemeenlandshuis van Delfland) en Oude Delft 95 uit 1732. Meer oostelijk overheersten kleinere huizen voor de arbeidende bevolking.
Buiten de omwalling was vanouds weinig bebouwing. Die beperkte zich lange tijd tot de Houttuinen, de Buitenwatersloot, het Zuideinde en de Scheepmakerij. Daar waren onder meer bedrijven gesitueerd die men wegens hun overlast niet in de stad wenste, of waarvoor geen geschikte ruimte was. Het grootse deel van het omliggende gebied, dat overigens in juridische zin niet tot de stad Delft behoorde, bleef nog tot ver in de 19e eeuw landelijk. Hier lagen onder andere bleekvelden, moes- en siertuinen.
4.1.2 Ontwikkelingen tussen 1800 en 1940
Historische binnenstad
Figuur 4.3: Stadsplattegrond 1898
Vanaf 1813, na de Franse tijd, vond de nationale vorming van gemeenten plaats. Rondom de stad Delft ontstonden ten oosten de gemeente Vrijenban en ten westen Hof van Delft. Na 1813 bepaalde het Rijk dat allerlei steden, waaronder ook Delft, als vesting geen rol meer in de nationale verdediging hadden. Tussen 1829 en de jaren zestig van de 19e eeuw werd de vesting ontmanteld en de bijna volledige ommuring gesloopt op een paar onderdelen na, te weten de Oostpoort en enkele waltorens. De tuinarchitect J.D. Zocher maakte in 1837 een groots ontwerp voor de aanleg van een groengordel op de oude stadswallen, dat echter niet tot uitvoering kwam. In plaats daarvan werd alleen aan de oostzijde een veel eenvoudiger groenstrook aangelegd, de huidige Oranjeplantage en Oostplantsoen.
In 1847 werd de spoorlijn Den Haag-Rotterdam aangelegd, die cruciaal bleek voor de opleving van Delft. Aan de periode van economische stilstand kwam na 1850 een einde door een snelle opbloei. Er vond industrialisatie plaats door de oprichting van internationaal opererende bedrijven, met als belangrijkste de in 1869 opgerichte Gist- en Spiritusfabriek. Een andere belangrijke werkgever was de ingenieursopleiding aan de in 1842 hier gevestigde Koninklijke Academie, in 1864 Polytechnische school genoemd: de basis van de huidige TU. De benodigde huisvesting werd gevonden in bestaande panden in de oude stad. De behoefte aan grote onderwijsgebouwen leidde in enkele gevallen ook tot schaalvergroting van de bebouwing, zoals het samentrekken van meerdere percelen tot één groot pand aan de Oude Delft 87-91.
De industriële bedrijvigheid leidde tot een sterke toename van de arbeidersbevolking. Die werd aanvankelijk gehuisvest door verdichting binnen de omwalling. Zo ontstonden de Annaboogerd en omgeving in de noordelijke binnenstad, en elders hofjes en 'gangen' op allerlei binnenterreinen. Overigens waren grote delen in het (noord)oosten van de stad in 1832 blijkens de toen verschenen Kadastrale kaart nog steeds nauwelijks bebouwd: tussen het Oosteinde en de huidige Oranjeplantage, delen van het Rietveld, en de omgeving van het Raam. De meeste bebouwing en enkele straten hier zijn laat-19e eeuws van karakter. Een aanzienlijk deel van de bevolkingsgroei kon zo opgevangen worden.
In het noordoostelijk deel was begin 20e eeuw nog ruimte voor grootschalige bijzondere bebouwing. Op en bij het voormalige exercitieterrein tussen Raam en Oostsingel werden tussen 1910 en 1930 enkele grote universiteitsgebouwen opgetrokken.
In de historische stedenbouwkundige structuur van de binnenstad vonden vanaf midden 19e eeuw slechts beperkt veranderingen plaats. Meest ingrijpend was de demping van enkele grachten. De Burgwal en het aansluitende deel van de Brabantse Turfmarkt werden in 1860 gedempt vanuit hygiëne-overwegingen. De Nieuwe Langendijk en aansluitend een deel van de Oude Langendijk volgden in 1899, als onderdeel van een niet uitgevoerde oost-west doorbraak. In 1936 werd de oude oostelijke stadsentree via de nieuwe Koepoortbrug verplaatst van de Vlamingstraat naar de Nieuwe Langendijk. Het oude idee van de oost-west doorbraak werd in 1939 bescheiden uitgewerkt, toen een grote brand de verbreding van de oude Pepersteeg tot de huidige Peperstraat mogelijk maakte.
4.1.3 Ontwikkelingen na 1945
De naoorlogse ontwikkelingen worden beheerst door het Komplan 1956 en de diverse daaropvolgende plannen. Het Komplan was door de stedenbouwkundigen Froger en Van Embden voor de binnenstad en haar directe omgeving opgesteld. Het werd sterk gedicteerd door de wens de bestaande winkelfunctie uit te breiden en te moderniseren, en om een oplossing te vinden voor het snel toenemende verkeer. Als saneringsgebieden waren bestemd: de noordelijke binnenstad tussen Geerweg en Koningsplein, de zuidelijke binnenstad rond Molslaan en Gasthuislaan, en het daarop aansluitende 19e eeuwse gebied. De opeenvolgende plannen hebben er toe geleid dat de zuidelijke middeleeuwse binnenstad en de 19e eeuwse uitbreiding uiteindelijk qua structuur en bebouwing zijn samengesmolten.
4.2 Bestaande Situatie
De binnenstad van Delft wordt aan de noord-, oost- en zuidzijde begrensd door de Schie. Aan de westzijde is de oude veste verdwenen ten gunste van 20e eeuwse infrastructuur: het brede profiel van de Westvest en het – nu nog! – prominent aanwezige spoorviaduct. Het historisch centrum is duidelijk te onderscheiden van haar omgeving.
Hoofdstructuur
De grachten Oude en Nieuwe Delft, de Brabantse Turfmarkt en de naar het oosten afbuigende Verwersdijk - Oosteinde zijn de belangrijkste structuurdragers van de binnenstad. De Oude en de Nieuwe Delft lopen volledig van noord naar zuid, aan beide uiteinden verbonden door een kolk. Kenmerkend is dat in de andere richting, van oost naar west, de kleinere grachten, straten en stegen niet doorlopen. Op geen enkele plek is het mogelijk de binnenstad in één lijn van oost naar west te doorkruisen. Toch is het oostelijk gedeelte van de binnenstad oost-west georiënteerd, het onderliggend poldersysteem heeft de verkaveling destijds bepaald. Binnen de oorspronkelijke stad zijn enkele open pleinen, als eerste de Markt, daarnaast de Beestenmarkt, de Paardenmarkt en van een andere orde de Doelentuin.
Het hoofdsysteem van de binnenstad is goed intact en herkenbaar, hoewel er wel stukken in de loop van de tijd zijn herbouwd. Meest opvallende grootschaliger ingrepen of stadsvernieuwingen zijn het winkelgebied In de Veste in het zuiden en het Geerweg woongebied in het noorden.
Een opvallende element in de historische binnenstad van Delft is de fraaie Nieuwe Plantage, die de oorspronkelijke loop van het Rijn-Schiekanaal verraad. Het Zuidpoortgebied is het meest recent aan de binnenstad toegevoegd. Tot in de jaren '60 van de vorige eeuw was dit een perifere rand waar de wegen in bochten om de aanwezige gashouder en energiecentrale slingerden. In de jaren daarna was er lange tijd een open vlakte met parkeerterreinen en een busstation. Het huidige Zuidpoort gebied is van deze eeuw en heeft dan ook een andere korrelgrootte, grotere bouwmassa's, dan de overige delen van de binnenstad.
Gebieden
Het oudste gedeelte van Delft stad is bebouwd met statige patriciër huizen. De huizen kennen een gemengd gebruik, mede door de grootte van sommige panden. De westelijke stadsrand heeft de nodige nieuwe invullingen gekregen die qua maat en schaal afwijken van de historische bebouwing. We vinden hier meerdere appartementenblokken van vijf bouwlagen met een commerciële begane grond.
Het historisch winkelgebied loopt grofweg van de Molslaan tot en met de Choorstraat en van de Koornmarkt/Voorstraat tot en met Vrouw Jutteland/Oosteinde. De Markt maakt hier deel van uit.
De Markt is met de Nieuwe Kerk en het Stadhuis – de stadhuistoren is het oudste nog bestaande gebouw in Delft – een beeldmerk van de historische binnenstad. Op de Markt zijn niet veel winkels meer te vinden en het merendeel van de winkels richt zich vooral op toeristen. Behalve op dagen dat er warenmarkt wordt gehouden is de Markt meer een toeristisch uitgaansgebied dan een kernwinkelgebied.
Ten noorden van de Markt ligt het winkelgebied De Klis. In wat kleinere panden zijn hier minder grote filialen en ketens te vinden. De Klis lijkt wat ver van de grote ketens om in één loop aan te doen. Dat wordt nog versterkt doordat de Markt met het toegenomen horeca aanbod als meest noordelijk einddoel gezien, althans in de beleving van winkeliers. Maar met de antiekmarkt en boekenmarkt in de zomermaanden en het aanbod van speciaalzaakjes is De Klis een winkelgebied met een eigen karakter en publiek.
Zuidelijk in het plangebied is het winkelgebied In de Veste te vinden. Het dateert uit het begin van de jaren '70 van de vorige eeuw. De filiaalwinkels en winkelketens met daarboven appartementen tonen veelal een gedateerde architectuur en uitstraling. Hier en daar zijn verbeteringen doorgevoerd, maar de grootschalige vernieuwingen zijn tot nu toe uitgebleven. Het gebied is in de bestaande structuur van grachten opgenomen. Opvallend zijn de achterstraten, zoals de Pieterstraat, die de sfeer van expeditie uitstralen. In het vorige bestemmingsplan was hier aangegeven dat er transformatie mogelijk dan wel gewenst was.
De oorspronkelijk zuidelijke rand van dit winkelgebied, de Yperstraat, omvat bedrijven (Kwikfit, Köhler). De voormalige bibliotheek, oorspronkelijk een drukkerij, is gesloopt en tijdelijk ingevuld met een beweegtuin.
Nog verder naar het zuiden ligt de meest recent ontwikkelde wijk van de binnenstad, Zuidpoort. Dit gebied kent een grootschalige opzet met veel ruimte voor openbaar gebied en grote bouwmassa's. Het gebied functioneert samen met In de Veste als het kernwinkelgebied met de grote ketens en filialen. Er is ook een grote bioscoop en het Vestetheater. Met de Zuidpoort parkeergarage is het hét bronpunt voor winkelbezoek. Naar het oosten is een woongebied waar de voormalige grote TU-gebouwen zijn omgebouwd tot appartementen en aangevuld met nieuwe appartementengebouwen in dezelfde maat en schaal, het Dock van Delft.
De gehele oost- en noordschil van de historische stad is een overwegend woongebied. Er komen verspreid andere functies voor, zoals winkels en horeca. Maar er is ook menig etalage waar nu gewoon een woning achter zit.
Op verschillende plaatsen zijn in de binnengebieden de voor historische steden kenmerkende bedrijven en oude werkplaatsen te vinden. De oude zeepfabriek Bousquet heeft reeds een verbouwing naar appartementen ondergaan. De sigarenfabriek wacht nog op een invulling.
4.3 Beschermd Stadsgezicht
Het plangebied is - op een klein deel aan de zuidkant na - aangewezen als beschermd stadsgezicht. Het gaat om de stadsgezichten Binnenstad (1978), Nieuwe Plantage (2011) en TU Noord. De aanwijzingsprocedure voor het laatste gebied is nog niet afgerond. De gebieden zijn aangegeven op afbeelding 4.6.
Figuur 4.6: Grenzen beschermde stadsgezichten
Het bestemmingsplan moet voor die gebieden voldoende beschermend zijn. Dat betekent niet dat de bestaande situatie moet worden bevroren. Beoordeeld is welke maatregelen noodzakelijk zijn om de beschermde stadsgezichten voldoende te beschermen. Dat heeft geleid tot de volgende regeling:
- Voor de bebouwing is een gedetailleerde regeling opgenomen. De (hoofd)bebouwing is strak bestemd. Binnen het bouwvlak (hoofdbebouwing) wordt geen uitbreidingsruimte geboden in diepte en hoogte. Verder is in het bestemmingsplan een regeling opgenomen voor kappen.
- Voor de stedenbouwkundige structuur is ook een gedetailleerde regeling opgenomen. In het bestemmingsplan is de hoofdstructuur van bebouwing, straten, pleinen, open ruimten, bruggen en grachten vastgelegd door middel van bestemmingsvlakken en rooilijnen.
Met deze regeling is niet alleen de bebouwing beschermd maar ook de stedenbouwkundige structuur en het grachtenprofiel. De regeling in het bestemmingsplan sluit aan bij andere wettelijke en gemeentelijke regelingen. Samen zorgen deze regelingen ervoor dat de historische binnenstad wordt beschermd. In het volgende schema zijn de beschermingseisen die gelden voor de binnenstad aangegeven.
Gebied/object | Maatregel | |
Gehele beschermd stadsgezicht | Wettelijk: - omgevingsvergunning verplicht voor slopen van bouwwerken; - vergunningvrij bouwen zeer beperkt. Bestemmingsplan: - gedetailleerd vastgelegde stedenbouwkundige structuur (straten, stegen, grachten, groenstructuren, situering hoofdgebouwen, goothoogte, kapvormen). | |
Cultuurhistorisch waardevolle panden en bouwdelen | Bestemmingsplan: - gedetailleerde bouwregeling (bouwvlak, goothoogte, kapvorm); - dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie; - omgevingsvergunning met cultuurhistorische toets (binnenplanse afwijking) verplicht voor vergroting en/of verandering zichtbaar vanaf openbaar gebied en betrekking hebbend op aan- en uitbouwen aan de voor- of zijgevel en veranderingen van de hoofdvorm van de kap. - omgevingsvergunning voor het slopen (binnenplanse afwijking) met cultuurhistorisch onderzoek. | |
Cultuurhistorisch waardevol groen | Bestemmingsplan: - dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie; - omgevingsvergunning met cultuurhistorische toets (aanleggen) verplicht voor uitvoeren van werken. | |
Gemeentelijke en rijksmonumenten | Wettelijk/gemeentelijke verordening: - omgevingsvergunning voor monumenten nodig voor slopen, verstoren, wijzigen van het monument; - vergunningvrij bouwen zeer beperkt. Bestemmingsplan: - gedetailleerde bouwregeling (bouwvlak, goothoogte, kapvorm). |
Met de hierboven beschreven maatregelen is het bestemmingsplan voldoende beschermend voor de beschermde stadsgezichten. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) heeft dat inmiddels bevestigd. De Rijksdienst heeft het bestemmingsplan beoordeeld en is van oordeel dat het bestemmingsplan voldoende bescherming biedt.
4.4 Gewenste Ontwikkeling
Voor de komende tien jaar zijn op moment van vaststelling van dit bestemmingsplan geen grote nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in voorbereiding. Dat wil niet zeggen dat er helemaal geen ontwikkelingen zullen zijn. Potentieel kanrijke locaties worden hierna beschreven.
4.4.1 Kansenlocaties
In de binnenstad bevindt zich een groot aantal potentiële herontwikkel-locaties. In het vorige bestemmingsplan was daarvoor een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Per locatie waren daarvoor wijzigingsregels opgenomen. In het nieuwe bestemmingsplan is daarvan afgezien. Gebleken is dat ontwikkelplannen meestal afwijken van de ontwikkelmogelijkheden. De oorzaak daarvan is dat de in het bestemmingsplan opgenomen ontwikkelmogelijkheden uitgaan van één mogelijke ontwikkeling. Andere varianten zijn daardoor uitgesloten. Het vastleggen van – willekeurige – ontwikkelmogelijkheden heeft geen meerwaarde en geeft schijnzekerheid. Daarom is ervoor gekozen om in dit bestemmingsplan uit te gaan van de bestaande locatie en bij een concrete ontwikkeling een aparte procedure te doorlopen. De belangen van belanghebbenden worden daarbij zorgvuldig afgewogen. In deze paragraaf spreekt de gemeente wel een visie uit op de belangrijkste locaties die kansrijk zijn voor (her)ontwikkeling, maar legt hiervoor geen juridische mogelijkheden tot (her)ontwikkeling vast. Deze zogenoemde kansenlocaties komen overigens deels overeen met de voormalige transformatielocaties.
Figuur 4.7: Kansenlocaties
Yperstraat
De Yperstraat met de voormalige bibliotheeklocatie, de bedrijvigheid (Köhler, Kwikfit) en de parkeervoorziening (Yperdek) is kansrijk voor herontwikkeling. De voormalige bibliotheek en het Yperdek zijn gemeentelijk eigendom, de bedrijfspanden niet. Een integrale herontwikkeling is in de huidige tijd niet waarschijnlijk, en voor een integrale visie is nog te veel onduidelijk.
De voormalige bibliotheek is tijdelijk ingevuld met de beweegtuin. Hoewel passend in de beleidsdoelstelling om beweging van bewoners te stimuleren, ook in de binnenstad, is dit vanaf het begin bedoeld als een tijdelijke invulling. Gekozen is om de planologische bebouwingsmogelijkheden zoals in bestemmingsplan Zuidpoort aan de locatie toegewezen gestand te doen. Bij de stedenbouwkundige uitgangspunten van Zuidpoort is aangegeven dat op de locatie wandwerking wenselijk is.
De locatie ligt niet direct aan het winkelcircuit. Een invulling met 100% detailhandel ligt minder voor de hand. Het is niet de bedoeling dat een fundamenteel vloeroppervlak detailhandel aan de binnenstad wordt toegevoegd. Omdat in de bestemming Centrum – Filiaalwinkelgebied naast detailhandel ook horeca, dienstverlening en culturele voorzieningen zijn toegestaan, is dit een passende bestemming. Boven is wonen mogelijk. Bij de invulling dient de parkeeropgave op de locatie te worden opgelost.
Het Yperdek is een parkeergebouw dat qua uitstraling en tijdsbeeld op deze plek in de binnenstad niet (meer) op zijn plaats is. Het voorziet echter wel in een behoefte en levert een niet onaanzienlijke bijdrage aan de parkeerbalans in de binnenstad. Het zonder meer verwijderen (demonteren!) en de plek voor een mooie ontwikkeling geschikt maken kan niet zondermeer. Bij eventuele planontwikkeling zal een parkeervoorziening daar deel van moeten uitmaken. Daarbij kan gekozen worden om die parkeervoorziening tevens ten gunste van ontwikkelingen verder langs de Yperstraat in te zetten. Dat kan overigens ook bij het behouden van het parkeerdek. Er zou langs de Kruisstraat voorlangs gebouwd kunnen worden, zodat het dek in ieder geval niet meer vanaf alle zijden het verstorende beeld oproept. Kleinschaliger (deel) invullingen zijn op dit moment wellicht kansrijker.
Zuidwal-Asvest
De Asvest is na aanleg van de Zuidwal als achterkant prominent in beeld. Door een voorkant te creëren zou de situatie aanzienlijk kunnen verbeteren. Een belangrijke wens is een doorgaande voorgevelrooilijn waarin voor zover mogelijk een doorgaande bebouwing wordt opgericht, ondanks dat op dit moment sprake is van verschillend particulier eigendom. De geringe maat tussen de achterkanten van de bestaande bebouwing aan het Achterom zal een hogere bebouwing dan één tot drie, op enkele plekken vier bouwlagen niet toelaten. Ook is het mogelijk panden aan het Achterom te verlengen en aldus een gevelfront aan de Zuidwal en Asvest te creëren. Qua functionele invulling ligt een gemengde bestemming met wonen, werken en een enkele horeca het meest voor de hand. Het gebied is in de sfeergebieden als creatief grachtengebied ingezet, maar grenst aan één van de (culturele) pleinen.
Korte Geer, museumcomplex inclusief entreegebouw
Met de verhuizing van het legermuseum naar Soesterberg is het zeer karakteristieke Armamentarium vrij voor een nieuwe invulling. De gemeente zal daarbij haar publiekrechtelijke verantwoordelijkheden hebben, maar de gemeente is geen eigenaar. Het Rijk als eigenaar kiest vooralsnog voor vervreemding van de gebouwen.
Het complex, een rijksmonument, zal in grote lijnen gehandhaafd moeten blijven. Als zuidelijke beëindiging van het sfeergebied 'Creatief Grachtengebied' is een aan de kernwaarden van Delft gerelateerde invulling wenselijk.
Winkelgebied In de Veste, Pieterstraat/ Pieterstraat achter Paradijspoort, Achtersack
De expeditiezijde van winkelgebied In de Veste is een gebied dat kansen biedt voor integrale verbetering. Een upgrading van het in de jaren '70 gebouwde winkelgebied is op zijn plaats. Het is op dit moment niet zinvol om los van planvorming door eigenaren reeds een omschrijving te maken. Wel kan geconstateerd worden dat gevelvernieuwingen, het verkleinen van gaten, toevoegen van programma – zowel commercieel als woningen – en het verbeteren van de openbare ruimte de ingrediënten zijn voor verbetering. In het verlengde kan de andere voormalige 'transformatielocatie' worden genoemd aan de Pieterstraat. Een integrale verbetering ter plaatse van de opslagruimte in de Pieterstraat, waarbij de sociale veiligheid van het bestaande speelterrein een aandachtspunt is.
Voormalige sigarenfabriek
De grotendeels leegstaande sigarenfabriek kan getransformeerd worden met behoud van de cultuurhistorische kwaliteiten. Binnen het sfeergebied 'Creatief Grachtengebied' zijn verschillende functies en functiemixen denkbaar. Verbetering van de openbare ruimte, met een verbinding naar de voormalige sigarenfabriek, met routes langs de bestaande voorgevel van de school en naar de Molstraat passen in de mogelijkheden. De bereikbaarheid van het complex vanaf de Brabantse Turfmarkt moet nader worden bezien. Privacy van de omgeving is een aandachtspunt. Een complexe opgave is de met herbestemming opkomende parkeerbehoefte.
Voormalig postkantoor Hippolytusbuurt en achterterrein
In het voormalig postkantoor aan de Hippolytusbuurt 14 is recent een horecagelegenheid met de naam 't Postkantoor gevestigd, een ontwikkeling passend binnen het 'bijzonder winkelgebied. Verdere ontwikkeingen, zoals mogelijke bebouwings aan de Papenstraat is binnen de planperiode niet te verwachten.
Wateringsevest en Noordeinde, (binnen)terreinen Renaud / Naaborg's
De bedrijfsruimten in het tuingebied, het verhard binnenterrein en de oudere bedrijfsgebouwen behoorden in het bestemmingsplan Binnenstad uit 2002 tot één van de grootste 'transformatielocaties' waarvan lang gevonden werd dat het een noordelijke parkeergarage zou kunnen opnemen. Het ligt voor de hand om uit te gaan van ontwikkeling na afronding van het spoorzone project. Het sluiten van de gevelwand aan de Wateringsevest is, samen met ontwikkelingen op het binnenterrein in een beperkte bouwhoogte, één van de mogelijkheden. De mogelijkheden op de binnenterreinen maar ook de mogelijk her te ontwikkelen bestaande historische bebouwing verdienen een zorgvuldig planproces. Het is een kansrijke locatie die door de tijdshorizon van project spoorzone pas later volledig tot zijn recht kan komen. Aandachtspunten zijn de milieucontouren van DSM-Gist (geluid en externe veiligheid – groepsrisico) en, voor een integrale ontwikkeling, de verschillende eigendommen.
Paardenmarkt-Oostplantsoen, artilleriekazerne
De voormalige kazerne heeft lange tijd dienst gedaan als opslag voor het legermuseum. Met het vertrek van het legermuseum is ook die functie verdwenen. Het complex is beschikbaar voor herontwikkeling. Daarbij kiest het Rijks Vastgoed OntwikkelingsBedrijf (RVOB) als eigenaar voor verkoop. Binnen het gedefinieerde sfeergebied 'Wonen' is het complex als grotere locatie meer gebaat bij de sfeer als bedoeld onder 'Creatief Grachtengebied'. Met het handhaven van de gemengde bestemming in de vorm van 'Gemengd – Creatief Grachtengebied' zijn er voldoende mogelijkheden voor herontwikkeling. De bestaande bebouwing met binnenterrein is Rijksmonument.
Gasthuisplaats
De Gasthuisplaats blijft een kansrijke locatie voor ontwikkeling. De Gasthuisplaats bevindt zich in het sfeergebied 'Creatief grachtengebied'. De locatie leent zich voor een invulling met 25 tot 50 woningen, waarbij woon-werkcombinaties mogelijk zijn. Ook andere functies kunnen in het plan worden opgenomen, detailhandel en horeca liggen echter niet voor de hand. Daarnaast is het één van de laatste locaties in de binnenstad waar ruimte aanwezig is om een parkeervoorziening van enige omvang te realiseren. Het realiseren van 45 tot 90 parkeerplaatsen 'voor de markt' zou, indien dat op moment van planvorming nog wenselijk blijkt, een rol kunnen spelen bij de ontwikkeling van andere gebieden in de binnenstad (Sigarenfabriek, Pieterstraat). In het plan kan een openbaar verblijfsgebied of groene ruimte opgenomen worden, toegankelijk vanaf de omliggende grachten en/of stegen.
De historische binnenstad is perceelsgewijs ontwikkeld. Een nieuwe ontwikkeling dient zich hiertoe te verhouden, het ligt niet voor de hand om met één gebouw de gehele Gasthuisplaats in te vullen. Langs de grachten en de Gasthuissteeg is aaneengesloten bouwen in een rooilijn gewenst. Daarbij kan aan de Gasthuissteeg de rooilijn zo gepositioneerd worden dat een voor de steeg optimaal profiel ontstaat. Op de Gasthuisplaats zijn geen vastgelegde rooilijnen noodzakelijk.
Het voormalige zusterhuis (Koornmarkt 10) is onlangs voor een periode van 5 tot 10 jaar in gebruik genomen als bedrijvenverzamelgebouw onder de naam De Zuster. De start van dit initiatief is succesvol.
Phoenixstraat - Oude Delft (Hoogheemraadschap)
Op binnenterrein tussen sociëteit Phoenix en de gebouwen van Hoogheemraadschap Delfland aan de Oude Delft is het Hoogheemraadschap van plan uit te breiden. De uitbreidingswens heeft in 2002 geleid tot het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan, transformatielocatie 42.
Voor de uitbreiding moet gedacht worden aan bebouwing die qua bouwhoogte past in het bouwblok. Het oppervlak van de nieuwe kantoorvloeren zal zeker niet meer dan 1.000 m2 kunnen zijn. De beschreven bebouwingsmogelijkheid is uitsluitend bedoeld om de eventuele uitbreiding van de kantoren van het Hoogheemraadschap van Delfland mogelijk te maken. Zou de locatie in andere handen geraken dan ontstaat er een nieuwe situatie.
Hoofdstuk 5 Functies
5.1 Algemeen
5.1.1 Inleiding
De binnenstad kenmerkt zich door een hoge mate van functiemenging. Dat bepaalt voor een belangrijk deel het karakter van de binnenstad. In het bestemmingsplan Binnenstad 2002 was een strikt regime opgenomen om de functiemenging te regelen. Landelijke trends hebben tot de constatering geleid dat het regime te strikt is om voldoende toekomstbestendig te zijn. Er is behoefte aan meer mogelijkheden om in te spelen op trends waar deze wenselijk zijn of om de markt meer flexibiliteit te bieden en toch op hoofdlijnen voldoende regulering te houden. Het systeem in het nieuwe bestemmingsplan is minder streng.
5.1.2 Functielimiteringssysteem (FLS)
Om de functiediversiteit als belangrijk element voor een aantrekkelijke binnenstad in stand te houden, is in het bestemmingsplan Binnenstad uit 2002 het 'functielimiteringssysteem' (FLS) geïntroduceerd. Dit systeem is toegepast om een sterke uitgroei van één functie ten koste van andere functies te voorkomen. Per 'FLS-strook' (een deel van een straat of gracht) is het bestaande gebruik in percentages vastgelegd en daarnaast het percentage dat maximaal voor een bepaalde functie wenselijk werd geacht. Functieverandering is alleen mogelijk met een (binnenplanse) afwijkingsprocedure zolang het maximale percentage niet is bereikt. De gelimiteerde functies betreffen vooral horeca en dienstverlening in winkelstraten maar ook detailhandel in gemengde straten als de Oude Delft.
In het nieuwe bestemmingsplan is het FLS losgelaten. In de praktijk is gebleken dat het systeem star en complex is en onvoldoende ruimte biedt voor ontwikkelingen. Om die reden wordt met het nieuwe bestemmingsplan een meer eenvoudige regeling ingevoerd. De doelstelling uit het oude bestemmingsplan dat de functiediversiteit moet worden beschermd geldt ook voor het nieuwe plan. De regeling mag echter niet onnodig belemmerend zijn en moet ruimte bieden voor marktontwikkelingen. In een veranderend tijdsbeeld is meer flexibiliteit en een meer efficiënte uitvoeringspraktijk gewenst.
De nieuwe regeling is minder gedetailleerd en gaat - anders dan het FLS - uit van gebieden in plaats van delen van straten en grachten. De binnenstad bestaat uit verschillende gebieden met een eigen karakter ('sfeergebieden'). In het ene gebied is wonen het dominante gebruik, in andere gebieden is dat bijvoorbeeld detailhandel of horeca. Door uit te gaan van het systeem van sfeergebieden waarin meer flexibiliteit en marktwerking ligt besloten worden de doelstellingen die met het FLS werden nagestreefd op hoofdlijnen nog steeds gediend. De toepassing van sfeergebieden, vertaald naar bestemmingen, met daaraan gekoppelde criteria ten aanzien van verschillende functies, biedt echter meer mogelijkheden voor het voorkomen van leegstand of de invulling van leegstaande panden en is in praktische zin eenvoudiger toepasbaar. Met de toepassing van het systeem van sfeergebieden kan het FLS komen te vervallen.
In het bestemmingsplan wordt een aantal sfeergebieden onderscheiden. Een sfeergebied wordt gekenmerkt door een in overwegende mate aanwezige (of toegestane) functie. Zo is in het sfeergebied 'filiaalwinkelgebied' de in overwegende mate aanwezige functie de detailhandelsfunctie en neemt in het sfeergebied 'pleinen' de horeca- en culturele functie een nadrukkelijke plaats in. Buiten de hoofdfunctie zijn er ook andere functies toegestaan. De mate waarin dat in een sfeergebied aan de orde is, varieert per sfeergebied. Zo is in het 'filiaalwinkelgebied' ook vrijwel elke andere functie toegestaan. Het argument om deze mate van flexibiliteit voor dit gebied te hanteren komt voort uit het vertrouwen dat, uit een oogpunt van marktwerking, de detailhandelsfunctie hier de sterkste functie is. Daarmee is het onnodig om functiebeperkingen voor dit gebied vast te stellen en wordt een maximale mate van flexibiliteit mogelijk gemaakt.
Voor andere sfeergebieden bestaat wel de behoefte om beperkingen aan het gebruik van de panden te stellen. Met name daar waar het gaat om de functies als horeca en dienstverlening.
Zo is voor het 'Bijzonder winkelgebied' en het 'Aanloopgebied' bepaald dat nieuwe horeca en/of dienstverlening slechts toegestaan is via een binnenplanse afwijking. Het toepassen van een vergelijkbare flexibiliteit als in het Filiaalwinkelgebied zou – vanwege de minder sterke positie die de functie detailhandel als 'marktpartij' in deze gebieden inneemt – ertoe kunnen leiden dat er een overmaat aan dergelijke functies zou ontstaan en het karakter van het gebied zou veranderen. Aan het verlenen van de binnenplanse afwijking zijn objectieve criteria verbonden: in de betreffende gebieden mogen maximaal drie horeca- en/of twee dienstverleningsvestigingen naast elkaar zijn gesitueerd. Samen mogen de niet detailhandelsvestigingen maximaal drie bedragen, waarbij een detailhandelsvestiging niet solitair in het gevelbeeld mag komen te staan (feitelijk dus minimaal twee vestigingen).
De keuze voor het limiteren van horeca- en/of dienstverleningsvestigingen moet een gevelbeeld verzekeren waarbij het karakter van het sfeergebied behouden blijft, zonder dat een gebrek aan flexibiliteit in het gebied ontstaat, waardoor eventueel leegstand zou kunnen ontstaan. De verwachting is dat met het hanteren van dergelijke voorwaarden het wezen van het karakter van de sfeergebieden 'aanloopgebied' en 'bijzonder winkelgebied' behouden blijft. Bovendien wordt een lichte verkleuring naar een 'place to be' mogelijk gemaakt, een op verblijf gericht gebied met een mix van speciaalzaakjes, galeries en eethuisjes. De 'place to be' is uitgewerkt in 'Binnenstad, vitaal en gastvrij; visie en agenda binnenstad 2020'.
Al met al levert de gekozen wijze van bestemmen voor de sfeergebieden een nieuwe balans tussen gewenste flexibiliteit, het vertrouwen en de noodzaak om meer dan in het verleden ruimte te geven aan ontwikkelingen in de markt enerzijds, en het 'bewaken' van de gewenste karakters en het beoogde gebruik van de sfeergebieden.
Hoewel deze benadering (van het zogenaamde functielimiteringssysteem naar meer flexibiliteit) voor de Delftse binnenstad nieuw is, zijn er voorbeelden te vinden waarin ook sprake is van een hoge mate van flexibiliteit zonder dat dit ten koste is gegaan van het verdringen van de functie detailhandel. Zo leidt de gekozen wijze van bestemmen in de Amsterdamse binnenstad ertoe dat in straten als de Utrechtsestraat of de Haarlemmerdijk de functie dienstverlening volledig bezit van deze straten zou kunnen nemen. Dit is echter niet gebeurd, het winkelaanbod in deze straten is in stand en gevarieerd gebleven. Ook in de Utrechtse binnenstad kan dienstverlening en (detailhandel ondersteunende) horeca zich onbegrensd mengen met detailhandel. Ook hier heeft deze mate van flexibiliteit niet tot uitwassen geleid.
Tegen de achtergrond van het bovenstaande bestaat derhalve het vertrouwen dat het bieden van meer flexibiliteit in de wijze van bestemmen niet ten koste zal gaan van de aantrekkelijkheid van de verschillende deelgebieden van de stad. Daar waar verondersteld wordt dat enige regulering op zijn plaats is wordt deze regulering toegepast, daar waar een maximale flexibiliteit mogelijk wordt geacht is hier sprake van.
De sfeergebieden en de daarbij horende functieregeling zijn uitgebreid toegelicht in paragraaf 2.2.3.
5.2 Wonen
5.2.1 Bestaande situatie
De binnenstad is vanzelfsprekend het oudste deel van de stad waar wordt gewoond. Voor wat betreft het wonen in de binnenstad verdeelt de lijn Verwersdijk-Oosteinde de binnenstad in twee duidelijk te onderscheiden delen. Ten oosten van deze lijn liggen de buurten Centrum-Noord (bekend als Geerweg), Centrum-Oost en Centrum-Zuidoost. Van noord naar zuid neemt de bevolkingsdichtheid toe. Deze buurten zijn wat oudere autochtone gezinsbuurten. Er wonen relatief veel kinderen en weinig twintigers en dertigers. Ruim driekwart van de bewoners is autochtoon, een kleine minderheid is van niet-westerse afkomst. Qua woningvoorraad hebben deze buurten twee gezichten: een deel dateert van voor 1900 en een deel is na 1980 gebouwd. Van noord naar zuid neemt de ouderdom van de woningen toe. Ook het aandeel eengezinswoningen en het aandeel koopwoningen neemt van noord naar zuid toe. Ten westen van de lijn Verwersdijk-Oosteinde liggen de buurten die gezamenlijk het historisch centrum van de Binnenstad vormen, met uitzondering van Zuidpoort. In dit gedeelte van de binnenstad wonen relatief weinig kinderen en ouderen. Een aanzienlijk deel van de bevolking bestaat uit mannelijke studenten. De bevolking is in meerderheid autochtoon, maar er wonen veel verschillende etniciteiten in deze buurten. Het woningbestand dateert overwegend van vóór 1900, alleen in Centrum-Zuidwest en Zuidpoort staan veel nieuwe woningen.
Figuur 5.1: Wijkindeling plangebied
5.2.2 Beleid en onderzoek
In de Woonvisie Delft 2008-2020 is vastgelegd dat Delft een aantrekkelijke woonstad is, klein en overzichtelijk met een mooie mix van bevolkingsgroepen. Delft is een stad van buurten met verschillende woonmilieus met eigen kwaliteiten en op hoofdlijnen te kenmerken als groen-stedelijk en centrum-stedelijk.
Door een veelheid en diversiteit aan diensten en activiteiten, wijkt het wonen in de binnenstad af van het wonen in de overige reguliere woonwijken. Daarnaast is ook de stedenbouwkundige opbouw en samenstelling van de binnenstad anders dan elders in de stad. Het centrum-stedelijke woonmilieu in de binnenstad is onder bepaalde groepen 'in trek'. Dit betreffen met name studenten, jonge mensen (20ers en 30ers), alleenstaanden, koopkrachtige 50+ers (empty nesters) en kenniswerkers.
Daarnaast is wonen in de binnenstad een belangrijk instrument dat wordt ingezet voor leefbaarheid en veiligheid op stille plekken en in winkelgebieden buiten de winkeltijden. Om wonen in winkelgebieden te stimuleren is de 'wonen boven winkels'- subsidieregeling in het leven geroepen.
5.2.3 Gewenste ontwikkeling
De gewenste ontwikkeling - onder meer verwoord in de Woonvisie Delft 2008-2020 - waar het wonen in de binnenstad betreft, spitst zich toe op drie kernpunten:
- Voor nieuwe ontwikkelingen in de binnenstad zijn de zogenaamde kansenlocaties in beeld. Daar waar mogelijk dient op deze locaties ook wonen te kunnen worden gerealiseerd.
- Wonen boven winkels dient blijvend te worden gestimuleerd en gefaciliteerd.
- Wonen is en blijft een belangrijk instrument om leefbaarheid en veiligheid op stille plekken in de binnenstad te stimuleren en zal als zodanig worden gestimuleerd en gefaciliteerd.
5.2.4 Conclusie
Wonen in de binnenstad is onder bepaalde groepen in trek en zorgt mede voor een veilige en leefbare binnenstad. Het bestemmingsplan zal ruimte bieden aan het wonen conform de bestaande karakteristiek van het gebied. Het oostelijk deel van de binnenstad is bestemd als Wonen, omdat wonen daar reeds de boventoon voert. Daar waar gewenst zal wonen als instrument om leefbaarheid en veiligheid te bevorderen worden gestimuleerd en zonodig gefaciliteerd en dient wonen daar waar mogelijk ook op de zogenaamde kansenlocaties te kunnen worden gerealiseerd.
5.3 Horeca, Detailhandel En Dienstverlening
5.3.1 Bestaande situatie
De binnenstad biedt plaats aan circa 48.000 m² winkelvloeroppervlak (wvo) detailhandel (exclusief leegstand) en telt circa 315 verkooppunten. Het winkelaanbod kan als redelijk compleet worden aangemerkt en wordt gekenmerkt door een hoge mate van zelfstandig ondernemerschap en speciaalzaken. In de detailhandel zijn netto (12 uur of meer per week) bijna 1.200 personen werkzaam.
De horeca is ook goed vertegenwoordigd in de binnenstad. In de circa 185 horecagelegenheden die de Delftse binnenstad herbergt, zijn in totaal netto ruim 700 personen werkzaam. Als Delft wordt vergeleken met de 50 grootste steden van Nederland, dan eindigt Delft qua restaurantdichtheid zelfs op de 4e plaats.
Detailhandel en horeca tezamen nemen in totaal circa 30% van de werkgelegenheid in de binnenstad voor hun rekening.
5.3.2 Beleid en onderzoek
Detailhandel
Voor de detailhandel vormen de Provinciale Structuurvisie en de daarop gebaseerde Verordening Ruimte op provinciaal niveau en de Regionale Structuurvisie Detailhandel Haaglanden op regionaal niveau kaderstellende beleidsdocumenten. Daarnaast geldt op lokaal niveau de Nota Detailhandel Delft 2012-2020, die in juni 2012 door burgemeester en wethouders is vastgesteld.
Provinciaal
In de Verordening Ruimte heeft de provincie een toetsingsinstrument voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen. Voor wat betreft de detailhandel geeft de verordening als belangrijkste beleidslijn aan dat nieuwe detailhandel in principe niet buiten de bestaande winkelconcentraties gesitueerd kan worden. Er zijn verschillende uitzonderingsmogelijkheden die echter voor de binnenstad geen betekenis hebben. Wel van betekenis is de bepaling in de verordening dat uitbreidingen van detailhandel die in de bestaande winkelconcentraties plaatsvinden en groter zijn dan 2.000 m² bvo vergezeld gaan van een distributieplanologisch onderzoek. Dit onderzoek moet duidelijk maken dat er geen sprake is van ontwrichting van de detailhandelsstructuur.
Inmiddels (juli 2012) heeft de provincie de notitie detailhandel Zuid Holland opgesteld. De aanpak die hierin wordt voorgesteld kan leiden tot aanpassingen in de Verordening Ruimte.
Regionaal
In de regionale structuurvisie detailhandel Haaglanden wordt onderscheid gemaakt tussen bovenregionaal verzorgende centra, regionaal verzorgende centra, lokaal verzorgende centra, voorzieningen in kleine kernen en perifere detailhandel. Het stadscentrum van Delft wordt gerekend tot een regionaal verzorgend centrum. Voor deze centra is optimalisatie in de vorm van kwaliteitsverbetering mogelijk. Substantiële uitbreidingen die leiden tot ontwrichting van de bestaande detailhandelsstructuur zijn echter uitgesloten. Planvorming voor de centra zal beoordeeld worden aan de hand van het in de structuurvisie opgenomen toetsingskader, waarbij als standaardregel geldt dat plannen van 1.000 m² of meer gemeld en getoetst worden in de werkgroep detailhandel van het stadsgewest. Regionale instemming met deze plannen is dus vereist. Criteria waaraan getoetst wordt zijn de gewenste detailhandelsstructuur, meerwaarde voor de structuur, marktruimte en effecten op de structuur. Een herziening van de regionale structuurvisie is in voorbereiding. De verwachting is dat deze herziening voor de positie van de binnenstad geen betekenis heeft.
Lokaal
Ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan is de Nota Detailhandel Delft 2012-2020 vastgesteld. Sinds de laatste detailhandelsnota van 1996 is er veel in de wereld van de detailhandel veranderd. Schaalvergroting is een proces dat zich voortdurend voortgezet heeft. Tegelijkertijd is er mede als gevolg van de economische crisis en teruglopende detailhandelsbestedingen sprake van leegstand. Vergrijzing van de consument en een nieuw aankoopkanaal als internet zijn ook ontwikkelingen die mogelijk tot structurele wijzigingen in de detailhandelsmarkt leiden.
Horeca
Noch op provinciaal noch op regionaal niveau zijn er beleidskaders ten aanzien van de ruimtelijke spreiding van horecavestigingen. Ook op rijksniveau is geen sprake van ruimtelijk horecabeleid, wel stelt de drank- en horecawet uiteraard kaders ten aanzien van het functioneren van horecavestigingen.
5.3.3 Gewenste ontwikkeling
De Delftse binnenstad wordt opgedeeld in verschillende sfeergebieden die allen een onderscheidend karakter kennen. Met name in de bestemming 'Filiaalwinkelgebied' krijgt de functie detailhandel veel ruimte.
In algemene zin geldt dat het bestemmingsplan een hoge mate van flexibiliteit kent. Voor de functie invulling betekent dit, dat meer dan in het verleden, de marktwerking bepalend zal zijn voor het straatbeeld dat zal ontstaan. Om met name in het 'Bijzonder winkelgebied' en 'Aanloopgebied' te voorkomen dat het winkelkarakter teveel zou worden verdrongen door andere functies, worden wel beperkingen opgenomen ten aanzien van het aantal niet-winkelfuncties dat zich naast elkaar vestigt.
Voor horeca bestaat de meeste ruimte in de bestemming Pleinen. Ook in dit geval geldt dat meer dan in het verleden de marktwerking bepalend zal zijn voor het straatbeeld dat zal ontstaan. Naar gelang de functie horeca minder past bij een bepaald sfeergebied, worden de mogelijkheden voor deze functie verder ingeperkt door onder andere de categorie te verlagen of horeca alleen op bestaande locaties toe te staan.
Ten tijde van het opstellen van onderhavig bestemmingsplan was het Uitvoeringsbeleid Terrassen 2013 in voorbereiding. Bij dit beleid hoort een terraszonekaart. Dit is de kaart waar zones in de binnenstad op zijn aangegeven waar terrassen mogelijk zijn. Het uitvoeringsbeleid en de daaraan gekoppelde terraszonekaart geeft weer welke terrassen waar mogelijk zijn, wanneer een vergunning is vereist of een melding volstaat en wat wel en wat niet is toegestaan. In het handhavingscenario staat aangegeven welke maatregelen worden genomen indien de regels worden overtreden. Ter illustratie is in bijlage 9 van de toelichting de terraszonekaart opgenomen.
Detailhandel
In de Nota Detailhandel Delft 2012-2020 wordt vanuit een schets van verschillende scenario's voor de binnenstad als geheel gekozen voor het inzetten op het versterken van overige publieks- (horeca, cultuur en evenementen) en economische functies. Dit in combinatie met een gedoceerde uitbreiding van het winkelareaal van maximaal 3.000 m² - 5.000 m². Het gaat daarbij om uitbreiding van detailhandel op geschikte inbreidingslocaties, maar ook uitbreiding van bestaande winkels op alle denkbare wijzen: optimalisatie binnen de winkelmuren, winkels boven winkels, het bijtrekken van ruimten etc.
Horeca
Net zoals voor de detailhandel waar deelgebieden zijn aangewezen waar deze functie het accent krijgt, geldt dit ook voor de horeca. Met name aan verschillende pleinen in de binnenstad kan de horecafunctie uitbreiden. In de aanloopgebieden en het bijzonder winkelgebied is uitbreiding van horeca wel mogelijk, maar dient uitbreiding van de horecafunctie gebonden te worden aan nadere voorwaarden, zodat het karakter van het sfeergebied beschermd blijft. In de overige gebieden wordt horeca ofwel specifiek vastgelegd of tot een dusdanig lage categorie toegestaan zodat op die manier de horeca per definitie geen bepalend karakter krijgt. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 7.5.
Hotels
Medio 2010 heeft onderzoek plaatsgevonden naar de mogelijkheden van het realiseren van een congreshotel in Delft. In dit onderzoek is een beeld geschetst van de hotelmarkt in Delft en omgeving. Geconcludeerd is dat met de realisatie van een aantal nieuwe hotels in de voorafgaande jaren de hotelcapaciteit in Delft zodanig is toegenomen dat bij verdergaande groei van het aantal bedden, zonder dat sprake zou zijn van een toenemende vraag, de bezettingsgraad onder druk zou komen te staan. Door het organiseren van meer congressen in Delft zou deze toenemende vraag gegenereerd kunnen worden en ontstaat daarmee voor een congreshotel. Als vestigingsplaats voor een dergelijk hotel is een aantal voorkeurlocaties aangewezen. De binnenstad maakt onderdeel uit van de genoemde voorkeurslocaties. Nieuwe initiatieven voor de ontwikkeling van hotels in de binnenstad zullen tegen de achtergrond van het bovenstaande kunnen worden beoordeeld. Hotels zijn zonder meer toegestaan binnen de bestemming Pleinen en Centrumrand.
5.3.4 Conclusie
De sfeergebieden als uitgangspunt voor de bestemmingen zorgen voor het bijzonder woon- en leefmilieu. De combinatie van historie, wonen en de dynamiek van centrumfuncties kunnen zo goed mogelijk tot hun recht komen, terwijl er door bijvoorbeeld het concentreren van cultuur en horeca ook bescherming wordt geboden aan wonen.
5.4 Bedrijven En Kantoren
5.4.1 Bestaande situatie
In het plangebied zijn circa 1.500 bedrijven en instellingen gevestigd met in totaal ruim 6.000 netto (12 uur per week of meer) werkzame personen. Exclusief horeca en detailhandel betreft het circa 1.000 bedrijven en ruim 4.200 werkzame personen.
Een belangrijk deel van de bedrijven en kantoren bevindt zich in de sector advisering, onderzoek en zakelijke dienstverlening (circa 350 vestigingen met in totaal bijna 1.200 werkzame personen). Ook de sector cultuur, sport, recreatie maakt met circa 120 vestigingen en ruim 400 werkzame personen een belangrijk deel uit van de in de binnenstad aanwezige bedrijven en instellingen.
5.4.2 Beleid en onderzoek
Nationaal beleid
Bedrijfslevenbeleid (Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie EL&I (2011)
Op rijksniveau zet het economisch beleid in op het investeren in een 9-tal topsectoren. De beleidsinitiatieven zijn gericht op het wegnemen van knelpunten die de ontwikkeling binnen deze topsectoren belemmeren. Knelpunten als de verbetering van het vakonderwijs, het wegnemen van handelsbelemmeringen, versterking van de infrastructuur, het afschaffen van onnodige regels en een soepeler instroom van kenniswerkers zullen vanuit het rijksbeleid worden geadresseerd. Daarnaast wordt over de gehele breedte van de rijksbegroting, inclusief bestaande middelen van het TNO en het NWO, € 1,5 miljard gericht op de 9 topsectoren (water, agrofood, tuinbouw, hightech, life sciences, chemie, energie, logistiek en creatieve industrie).
Door de keuze van een beperkt aantal sectoren, moeten er meer krachtige onderzoeksinstellingen ontstaan, die aantrekkelijker zijn voor wetenschappers en bedrijven uit binnen- en buitenland. De € 1,5 miljard wordt in samenspraak met ondernemers en onderzoekers uit de topsectoren geïnvesteerd.
Anders dan voorheen, is er derhalve geen sprake meer van direct gericht regionaal economisch beleid vanuit de Rijksoverheid. Door de geografische concentratie van de verschillende topsectoren kan het rijksbeleid wel regionale werking krijgen.
Kansen voor kwaliteit en convenant bedrijventerreinen (2009)
In het rapport van de commissie Noordanus 'Kansen voor Kwaliteit' wordt een ontwikkelingsstrategie voor bedrijventerreinen beschreven. Op basis van dit rapport hebben de toenmalige ministeries van VROM, Binnenlandse Zaken en de provincies en gemeenten het convenant bedrijventerreinen 2010-2020 ondertekend.
Omdat in het bestemmingsplangebied 'Binnenstad' geen bedrijventerreinen zijn gesitueerd, wordt het rijksbeleid terzake hier niet verder uitgewerkt.
Provinciaal economisch beleid
Economische agenda voor de Zuidvleugel
De Zuidvleugel wordt gekenschetst als een unieke regio met een rijke historie aan sterke sectoren als Transport & Logistiek, Maritiem, Greenports, Chemie & Energie en Vrede, Recht & Veiligheid. De Zuidvleugel beschikt daarnaast over een groot aantal internationaal gerenommeerde kennisinstellingen die de basis hebben gelegd voor nieuwe innovatieve sectoren als Life Sciences & Health en Cleantech. Daarnaast kent de Zuidvleugel een aantal structurele sterktes als de grootste haven van Europa en de strategische ligging als toegangspoort voor Europa. De komende jaren staat de Zuidvleugel voor grote maatschappelijke uitdagingen (duurzaamheid, innovatievermogen, onderscheidend internationaal profiel). Een sterke, economische structuur is onontbeerlijk om die uitdagingen aan te gaan. In dat kader wenst de Zuidvleugel zich voor haar economische ontwikkeling vooral te focussen op de volgende 9 kansrijke stuwende sectoren: (1) Transport & Logistiek, (2) Chemie & Energie, (3) Greenports, (4) Vrede, Recht & Veiligheid, (5) Cleantech (6) Life Sciences & Health, (7) Pensioenen & Verzekeringen, (8) Maritiem en (9) ICT & Telecom.
Verordening Ruimte
In de Verordening Ruimte heeft de provincie een toetsingsinstrument voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen. Ten aanzien van de functie bedrijven richt de verordening zich met name op de bedrijventerreinen. Omdat hier in het plangebied geen sprake van is, wordt hierop niet nader ingegaan. Voor wat betreft de functie kantoren wordt in de verordening bepaald dat in bestemmingsplangebieden die buiten de invloedsfeer liggen van bestaande (nader aangeduide) haltes van het Zuidvleugelnetwerk, geen bestemmingen worden opgenomen die nieuwe kantoorbebouwing mogelijk maken. Omdat het overgrote deel van het bestemmingsplangebied deel uitmaakt van de invloedssfeer van NS-station Delft is deze beperking nauwelijks aan de orde voor de binnenstad. Wel bepaalt de verordening dat ten aanzien van de functie kantoren afstemming met het regionale kantorenprogramma moet plaatsvinden. Voorts bepaalt de verordening dat bij nieuwe kantorenlocaties met een omvang van minimaal 1 ha aan aaneengesloten percelen in de toelichting een verantwoording moet worden opgenomen die de behoefte als gevolg van vervangings- en uitbreidingsvraag duidelijk onderbouwt. Kantoorontwikkelingen van deze omvang zijn in het bestemmingsplangebied echter niet aan de orde.
Regionaal economisch beleid
Het Stadsgewest Haaglanden heeft onder andere als taak een locatiebeleid te voeren voor bedrijven, kantoren, detailhandel en toerisme/recreatie/leisure. Dit beleid wordt opgesteld in samenwerking met de gemeenten in de regio Haaglanden. De uitwerking van dit beleid is terug te vinden in het Regionaal Structuurplan (RSP) Haaglanden.
Kantorenstrategie Haaglanden (2007)
Het regionaal beleid voor kantoren is vastgelegd in een kantorenstrategie, die periodiek wordt geëvalueerd. De strategie is erop gericht vraag naar en aanbod van ruimte voor kantoorhoudende ondernemingen en instellingen de komende decennia met elkaar in evenwicht te houden op onderscheiden kwaliteitsniveaus en per deelperiode. De Kantorenstrategie 2007 borduurt voort op de Kantorenstrategie Haaglanden uit 2004. Het beleid zet in op realisatie van de resterende programmaopgave.
Inmiddels is de situatie op de kantorenmarkt drastisch veranderd. In de regio is sprake van een overaanbod aan kantoorruimte. Demografische ontwikkelingen en ontwikkelingen ten aanzien van 'het nieuwe werken' lijken structurele wijzigingen met zich mee te brengen ten aanzien van de behoefte aan kantoorruimte. Een terughoudende opstelling ten aanzien van de toevoeging van aantal vierkante meters kantoorvloeroppervlak lijkt daarmee op zijn plaats. Een nieuwe regionale kantorenstrategie is in voorbereiding, waarbij de inzet zal zijn gericht op het terugdringen van leegstand en het in evenwicht brengen van vraag en aanbod.
Gemeentelijk beleid
Het gemeentelijk ruimtelijk economisch beleid is verwoord in de nota 'De economie van Delft: op weg naar 2015'. Deze nota geeft prognoses inzake de ruimtevraag van bedrijven en instellingen en de groeimogelijkheden van de Delftse economie. De hoofddoelstellingen van het gemeentelijk economisch beleid zijn: de groei van de werkgelegenheid minimaal gelijk op te laten gaan met de groei van de beroepsbevolking; kwaliteit en kwantiteit van werk in Delft te laten aansluiten op de samenstelling en opleidingsniveaus van de beroepsbevolking.
Liet de nota 'De economie van Delft: op weg naar 2015' nog zien dat voor de periode tot 2015 te weinig bedrijventerreinen en kantoorvolumes waren geprogrammeerd om aan de verwachte vraag te voldoen, inmiddels zijn de economische omstandigheden – zowel conjunctureel als naar het zich laat aanzien misschien zelfs structureel – zodanig gewijzigd dat er in ieder geval in de regio voldoende aanbod aan bedrijventerrein beschikbaar is om de Delftse vraag op te vangen. Ten aanzien van de kantorenvoorraad kan worden geconstateerd dat inmiddels sprake is van een leegstandpercentage van circa 14% wat aanzienlijk boven de frictieleegstand van 5 à 6% ligt.
Grote ontwikkelingen op het vlak van de functie kantoren worden in het bestemmingsplangebied niet voorzien. Wel kan er in incidentele situaties sprake zijn van de omzetting van het gebruik van een pand naar kantoorgebruik. Zolang de omvang van deze omzetting zich beperkt tot maximaal 1.000 m², past dit binnen de kaders die hierover regionaal en provinciaal zijn vastgelegd.
5.4.3 Gewenste ontwikkeling
Met het bestemmingsplan wordt beoogd meer flexibiliteit mogelijk te maken en globaler te bestemmen. Deze wijze van bestemmen maakt het mogelijk dat in beperkte mate wijzigingen in het gebruik optreden. De verschillende te onderscheiden deelgebieden in de binnenstad zijn daarbij mede bepalend voor de mate waarin bedrijven en kantoren als functie een plaats in het gebied kunnen krijgen. Het accent zal daarbij liggen op de deelgebieden Creatief Grachtengebied en Centrumrand. Met name het gebied Creatief Grachtengebied biedt goede randvoorwaarden voor kleinschalig kantoor- en/of bedrijfsgebruik vanuit de creatieve sector. De toevoeging van een substantiële hoeveelheid vierkante meters kantoorvolume ligt echter niet voor de hand.
5.4.4 Conclusie
Bedrijven en kantoren kunnen in beperkte mate een plek vinden in de binnenstad. De dynamiek die het gebied kenmerkt vereist een flexibele en globale wijze van bestemmen, waarbij er een uitwisseling tussen functies kan plaatsvinden. De binnenstad kent daarbij wel deelgebieden met verschillende accenten. Met name in de delen Creatief Grachtengebied en Centrumrand zijn er voor de bedrijven en kantorenfunctie meer mogelijkheden.
5.5 Maatschappelijke Voorzieningen
5.5.1 Bestaande situatie
Het plangebied kent diverse maatschappelijke functies, zoals bijvoorbeeld scholen, musea, gezondheidscentra en het stadhuis.
De binnenstad huisvest vier basisscholen te weten:
- R.K. Jenaplanschool De Oostpoort, Oosteinde 6;
- P.C. school Max Havelaar, Voorstraat 30;
- Montessorischool Jan Vermeer, Raam 20;
- Delftsche Schoolvereeniging, Koningsplein 83.
De Max Havelaarschool heeft uitbreidingsplannen op eigen terrein. De Oostpoortschool kampt met een te kleine speelplaats, en maakt voor het spelen gebruik van binnenterrein 't Carto. Er wordt gezocht naar een herhuisvestingsmogelijkheid op een andere plek op termijn.
Er bevinden zich twee maatschappelijke accommodaties in de binnenstad: een bewaakte speeltuin met een speeltuingebouw aan de Geerweg en een wijkcentrum aan de Molslaan. Het speeltuingebouw biedt naast ruimte voor speelactiviteiten voor kinderen, ook ruimte voor buurtactiviteiten. Het wijkcentrum aan de Molslaan organiseert activiteiten voor de buurt. Hierdoor is het aanbod in welzijnscentra aan beide kanten van de binnenstad vertegenwoordigd.
De voormalige bibliotheek aan de Kruisstraat is gesloopt. Op de fundering is een tijdelijke beweegtuin gerealiseerd. De beweegtuin is verdeeld over drie zones. Een voor senioren (outdoor fitness), een voor jeugd (pannakooi en natuurlijke speelvoorzieningen) en een voor peuters (zandbak). Met daarbij zitgelegenheid (bijvoorbeeld voor ouders). Behalve vrij spelen en bewegen, worden er ook activiteiten met begeleiding georganiseerd. Dat past bij de gewenste ontwikkeling om inwoners te stimuleren structureel te bewegen, het liefst in georganiseerd verband.
5.5.2 Beleid en onderzoek
Het accommodatiebeleid dat in november 2011 is vastgesteld, maakt dat het aantal maatschappelijke accommodaties vermindert en meer wijkfuncties worden geclusterd in multifunctionele accommodaties. Onder andere schoolgebouwen zullen hiertoe geschikt gemaakt worden. Tevens zal in het 2e kwartaal van 2013 het Integraal HuisvestingsPlan Primair Onderwijs verschijnen waarin de toekomstplannen voor de huisvesting van het primair onderwijs wordt vastgelegd.
Het sportbeleid dat is opgenomen in de nota Bewegen, Spelen en Sporten 2009-2012 'De Rode draad' (kortweg nota BSS). Bewegen, spelen, sporten wordt als middel ingezet om de gezondheid van Delftenaren (fysiek, mentaal en sociaal) te verbeteren. Een actiepunt uit de nota Ruimte voor spelen (2007) is dat elke wijk een grootschalige voorziening voor bewegen, spelen, sporten zou moeten hebben/krijgen. In de nota Bewegen, spelen, sporten (2009) wordt dat bevestigd met het motto 'sport terug de wijk in'. Onderzoek heeft uitgewezen dat in de binnenstad weinig gelegenheid tot bewegen, spelen en sporten is. Ander onderzoek leert dat veel Delftenaren nog niet aan landelijke streefgetallen ten aanzien van de norm Gezond Bewegen voldoen (jeugd tot 18 jaar: 42% i.p.v. 50%, inwoners boven 18 jaar: 61% i.p.v. 70%). Uit leerlingprognoses is bovendien gebleken dat in de binnenstad in de toekomst een capaciteitsprobleem ontstaat voor het bewegingsonderwijs.
5.5.3 Gewenste ontwikkeling
Bij toekomstige ontwikkelingen is het van belang om verbindingen tussen BSS-voorzieningen te versterken zodat meer, meer divers en effectiever gebruik gemaakt kan worden van de beschikbare ruimten. Er zijn voorzieningen gewenst waar verschillende leeftijdsgroepen in de openbare ruimte kunnen bewegen, spelen en sporten. Het beschikbaar houden van de Markt voor (sport)evenementen is hiervan een voorbeeld. Ook de beweegtuin is een ontwikkeling die doelstellingen vanuit verschillende beleidsterreinen helpt realiseren. Daarmee is het een goed voorbeeld dat in de toekomst wellicht navolging verdient op andere locaties.
Het is gewenst dat in het bestemmingsplan voldoende ruimte en mogelijkheid wordt geboden voor de bestaande maatschappelijke functies zoals schoolgebouwen, waar veelvuldig voorkomende aanpassingen/uitbreidingen plaatsvinden, en maatschappelijk medegebruik mogelijk is.
5.5.4 Conclusie
Schoolgebouwen van het primair onderwijs hebben te maken met nieuwe beleidsontwikkelingen. Daarnaast zal het aantal welzijnsaccommodaties ten gevolge van nieuw beleid in kwantiteit afnemen. De bestaande maatschappelijke functies zijn daarom zo flexibel mogelijk bestemd, zodat deze voldoende mogelijkheden hebben en flexibiliteit bieden, ook voor de langere termijn.
5.6 Musea (Erfgoed)
5.6.1 Bestaande situatie
Delft is museumrijk. Naast de gemeentelijke musea Het Prinsenhof en Lambert Van Meerten is in Delft het huiskamermuseum Tetar van Elven (Stichting) en zijn er enkele kleinere veelal particuliere initiatieven zoals het tabaksmuseum.
De gebouwen en de locaties bieden onderdak aan verschillende activiteiten. Daarmee wordt bedoeld dat het niet alleen de traditionele publieksactiviteiten zijn, maar ook dat er publieksactiviteiten in de vorm van activiteiten en evenementen in en rondom de gebouwen worden georganiseerd. In de gebouwen zelf zijn naast de toonzalen veelal depotruimtes, kantoorruimtes, winkelruimtes, horecaruimtes en/of werkplaatsen gehuisvest.
5.6.2 Beleid en onderzoek
In tegenstelling tot archieven en archeologie, is er voor musea niet of nauwelijks beschermende regelgeving aanwezig. Of dit er moet zijn is al langer onderwerp van gesprek. De Nederlandse Museum Vereniging pleit op termijn voor een gereguleerd museumbestel. De musea zelf maken ondertussen keuzes. In een traditioneel museum zijn collecties, kennis van deze collecties en een gebouw uitgangspunten die verlaten worden. Een collectie kan ontkoppeld van het gebouw in stand worden gehouden, en via verschillende fysieke en virtuele kanalen worden gepresenteerd. Voor de gebouwen betekend dit dat deze multifunctioneler worden, dat het gebruik nog veelzijdiger wordt. De musea zelf reageren op deze ontwikkelingen door meer samen te werken, en meer de activiteiten te concentreren. Het Legermuseum heeft Delft verlaten, om op te gaan in een Nationaal Defensiemuseum. De Delftse Musea zullen intensiever gaan samenwerken, zoals met het Nationaal Keramiekmuseum Het Princessehof.
5.6.3 Gewenste ontwikkeling
De gebouwen zijn 'slechts' middelen om het doel te bereiken. De doelen zijn divers. Het gaat om behoud van collecties, het bieden van backoffice faciliteiten, maar zeker ook het presenteren van collecties en kennis. De gebouwen dienen zich daarbij te ontwikkelen als natuurlijke plaatsen waarbij uitwisseling en participatie plaatsvindt met een publiek. De traditionele museumfunctie is daarbij een vertrekpunt.
5.6.4 Conclusie
De Delftse musea zijn in beweging. Er is een transitie gaande waarbij nog niet duidelijk is welk effect dit heeft op de gebouwen en de omgeving. Vast staat dat de bestaande museale functies gehandhaafd blijven, maar dat de invulling veelzijdiger kan gaan worden.
5.7 Openbare Ruimte
5.7.1 Bestaande situatie
De openbare ruimte is de drager van de historische binnenstad en kent grachten, straten, pleinen, stegen enzovoort. De grachten en hun kenmerkende bruggen zijn geliefde foto onderwerpen voor toeristen. De grachtenstructuur - lange doorgaande grachten van noord naar zuid, kortere grachten van oost naar west - is karakteristiek voor Delft en laat de historische opbouw leven. Een uitvoerige beschrijving van de ontstaansgeschiedenis is te vinden in hoofdstuk 4, de Ruimtelijke opzet.
In de binnenstad zijn slechts enkele grotere aaneengesloten groengebieden te vinden, allen aan de noordzijde: het Kalverbos, Koningsplein - Nieuwe Plantage, de (partculiere) Wallertuin en wat minder prominent het Oostplantsoen. Ook de Doelentuin kan niet onvermeld blijven. Niet onverwacht is de binnenstad behoorlijk versteend. De boomstructuren langs de grachten spelen een belangrijke rol bij de groenbeleving.
Delft is een grachtenstad, met de Oude Delft als oudste gegraven water. De harde kades met voornoemde boomstructuren, de dwarsgrachten (o.a. Rietveld, Vlamingstraat) met kades slechts iets boven het waterpeil maar ook de gedempte grachten als Burgwal en Nieuwe Langendijk, samen bepalen zij de beeldkwaliteit van de openbare ruimte. De inrichting van de openbare ruimte is met name in het coalitieakkoord van het voorgaande gemeentebestuur hoog op de agenda gezet. Dit heeft geleid tot het opstellen van de 'Visie openbare ruimte'.
5.7.2 Beleid en onderzoek
Het beleid voor de kwaliteit, inrichting en het beheer van de openbare ruimte is vastgelegd in het gemeentelijk beleidsstuk 'Visie openbare ruimte' uit 2009. De visie ziet het openbaar gebied en met name het openbaar gebied in de binnenstad als visitekaartje van de stad. Het is de ruimte waarin een ieder zich vrij kan verplaatsen en de stad kan beleven. Tegelijkertijd is het de ruimte waarin ontmoetingen en culturele evenementen plaatsvinden. Meer nog dan de binnenstad als geheel is de openbare ruimte in de binnenstad 'de huiskamer' van de stad. Deze ruimte is van iedereen, maar tegelijkertijd van niemand, wat een spanningsveld vormt voor de kwaliteit ervan. Als beheerder heeft de gemeente haar visie op de openbare ruimte vastgelegd in dit document, waarin zij duidelijke keuzes maakt. De visie heeft betrekking op alle vrij toegankelijke buitenruimte van de gemeente Delft: stegen, straten, singels, grachten, wegen, plantsoenen, pleinen, parken, (sport)velden en watergangen.
De visie kent enerzijds een uitvoeringsstrategie om de kwaliteit van de openbare ruimte actief te verbeteren. Tegelijkertijd vormt de visie een toetsingskader bij ontwikkelingen in de openbare ruimte.
5.7.3 Gewenste ontwikkeling
De uiteindelijke doelstelling van het bovengenoemde beleid is een kwalitatief hoogwaardig en samenhangende inrichting van de openbare ruimte. In het verlengde van de ruimtelijke structuurvisie zijn hoofdopgaven uitgesproken binnen de thema's duurzaam, verbonden en dynamisch. Op het gebied van duurzaamheid zijn enkele voorbeelden het integraal ontwerpen, een hoge mate van toegankelijkheid, een veilige inrichting en ruimte voor ecologische netwerken. Als uitwerking van het thema 'verbonden' wordt gericht op een duidelijke hiërarchie van routes, het slechten van fysieke barrières en het voorkomen van een overvloed aan obstakels in het straatbeeld. Op het gebied van dynamiek zijn enkele voorbeelden het bieden van ruimte voor spelen en recreëren, het adopteren en participeren bij de inrichting en het beheer en het bieden van centrale plekken voor culturele evenementen. Bij grootschalige ontwikkelingen zoals de Spoorzone, kunnen dit soort opgaven direct worden opgepakt. Voor het overige zullen de opgaven aan de hand van het reguliere beheer moeten worden uitgevoerd.
Deze opgaven en de andere opgaven uit de Visie openbare ruimte worden met het bestemmingsplan niet direct verwezenlijkt, maar door een globale bestemmingslegging voor het openbaar gebied, biedt het plan wel de ruimte om de visie en het bijbehorende uitvoeringsprogramma ten uitvoer te brengen. In beginsel wordt daarom een algemene verkeersbestemming voorgestaan, waarbij een onderscheid gemaakt kan worden in het gebied voor doorstromend verkeer en het verblijfsgebied. Om bepaalde waarden uit de Visie openbare ruimte direct te verankeren worden beeldbepalende en structurerende groenpartijen en de karakteristieke watergangen als zodanig bestemd. Voor cultuurhistorisch waardevolle elementen van de openbare ruimte, zoals bepaalde groenpartijen of straatinrichtingen, wordt een beschermde regeling opgenomen.
In een stadscentrum wordt de openbare ruimte intensiever dan in andere stadsdelen benut voor ontmoetingen en culturele evenementen. De horecagelegenheden hebben hier hun terrassen en, in het water, hun terrasboten. Voor dit - gewenste! - gebruik gelden regels. Deze passen niet in een bestemmingsplan maar worden in specifieke verordeningen vastgelegd. Op dit moment zijn die verordeningen in ontwikkeling. Het streven is naar eenvoudige en eenduidige regels die handhaven mogelijk maken. Indien gereed zal de op te stellen terrassenkaart in deze toelichting worden opgenomen.
De gemeente werkt aan het verbeteren van de kwaliteitsketen en kwaliteitsborging. Daartoe wordt een kwaliteitskamer in het leven geroepen die eerder dan de Commissie Welstand en Monumenten plannen op kwaliteit kan toetsen. Anders dan bij de commissie zullen ook ingrepen in de openbare ruimte aan de kwaliteitskamer worden voorgelegd. Op deze manier wordt vanuit de gemeente antwoord gegeven op de veel gehoorde klacht over verrommeling van de openbare ruimte.
5.7.4 Conclusie
Het bestemmingsplan voegt inhoudelijk geen nieuwe elementen aan toe aan de visie op de openbare ruimte. Het biedt door een globale bestemmingslegging wel de ruimte om de bestaande visie ten uitvoer te brengen en het legt bepalende structuren en cultuurhistorische waarden in de openbare ruimte specifiek vast.
5.8 Recreatie
5.8.1 Bestaande situatie
In de binnenstad is er ruimte voor groen, recreatie, speel- en ontmoetingsruimte. Verspreid door de hele stad zijn er meer dan 200 speel- en sportlocaties voor de jeugd tot 18 jaar. Groene ruimtes zijn ook in de binnenstad, bijvoorbeeld de Phoenixtuin en de Doelentuin. Daarnaast zijn er diverse fiets-, wandel- en vaarroutes door de binnenstad en naar het groen om de stad. Verder zijn er diverse activiteiten in de openlucht op de pleinen en markten.
Ontwikkelingen in Delft (zoals het project Spoorzone) zorgen er voor een langere periode voor dat de bereikbaarheid vanuit de stad is verslechterd. Dit heeft ook gevolgen voor recreatie dicht bij huis.
5.8.2 Beleid en onderzoek
In het coalitieakkoord 2010-1014 'Aan het werk!' is aangegeven dat de aanwezigheid van voldoende groene, recreatie-, speel- en ontmoetingsruimte belangrijk is voor de leefbaarheid in de stad.
In de gebiedsvisie Delftse Hout uit 2008 wordt voor de binnenstad uitgesproken dat de assen in de binnenstad beter benut kunnen worden door recreatieve routes. Hierdoor kunnen onder andere betere verbindingen ontstaan met de Delftse Hout, maar ook voor de binnenstad zelf vormt dit een kwalitatieve aanvulling.
De ruimtelijke visie Hof van Delfland zet ook in op het verbeteren van de relatie tussen de binnenstad en het groen om de stad, door het realiseren van aantrekkelijke routes.
Daarnaast hebben er diverse ontwikkelingen plaatsgevonden zoals het fietsknooppuntennetwerk en toeristische overstappunten (TOP). Deze hebben invloed op de wijze waarop zowel bewoners als bezoekers zich door de binnenstad bewegen.
5.8.3 Gewenste ontwikkeling
De recreatiewensen zijn anders dan vroeger. Ook verschillen de recreatiebehoeften in Delft tussen bevolkingsgroepen: allochtone stedelingen hebben andere voorkeuren voor recreatie dan bijvoorbeeld studenten. Ontwikkelingen als groei van de bevolking, toename van niet-westerse bevolking en ouderen die langer blijven meedoen, geven nieuwe recreatiewensen op andere plaatsen. Zoals bijvoorbeeld toenemend gebruik van wandelen en fietsen. Dergelijke maatschappelijke ontwikkelingen zijn van invloed op de behoefte aan recreatieve voorzieningen in de binnenstad. Bij nieuwe planontwikkeling wordt daarom gericht rekening gehouden met behoeften van specifieke doelgroepen. Bij het inrichten van terreinen in de binnenstad (bijvoorbeeld parken, markten, pleinen) kan worden ingespeeld op de recreatieve behoefte van Delftenaren en kan recreatieve ontsluiting en beleving (ook langs het water) worden versterkt.
5.8.4 Conclusie
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, waardoor er een beperkte mogelijkheid is om in te spelen op gewenste ontwikkelingen op het gebied van recreatie. Door de mogelijkheden van bestemmingen in de openbare ruimte (groen, water, verkeer) flexibel te houden, wordt zoveel mogelijk de ruimte geboden voor recreatieve voorzieningen en verbindingen.
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Verantwoording Planvorm
Binnen de planperiode van tien jaar worden geen grote nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen verwacht. Het bestemmingsplan gaat daarom hoofdzakelijk uit van de bestaande situatie. Het plan heeft een consoliderend karakter.
Het plangebied bestaat grotendeels uit gebieden die zijn aangewezen als beschermd stadsgezicht. Het plan moet daarvoor voldoende bescherming bieden. In het plan is daarom een gedetailleerde bouwregeling opgenomen.
De gebruiksmogelijkheden zijn verruimd ten opzichte van het vorige bestemmingsplan. In het bestemmingsplan Binnenstad uit 2002 was een gedetailleerde regeling opgenomen ten aanzien van de diverse functies in de binnenstad. In het nieuwe bestemmingsplan is een regeling opgenomen die flexibeler is dan de regeling uit het oude bestemmingsplan.
6.2 Erfbebouwing
Om de openheid van de binnentuinen te beschermen is het oppervlakte van aan- en bijgebouwen in het bestemmingsplan Binnenstad uit 2002 beperkt tot 40 m² per hoofdgebouw en 20% van de voor “erf” bestemde gronden. Als ondergrens is opgenomen dat altijd 20 m2 is toegestaan. Het nieuwe bestemmingsplan sluit hier zoveel mogelijk bij aan. Ook voor het nieuwe bestemmingsplan geldt dat de openheid van de binnentuinen moet worden beschermd. Het is niet mogelijk om daarvoor precies dezelfde regeling op te nemen als in het oude bestemmingsplan omdat erfbebouwing voor een groot deel vergunningvrij is geworden. Bij de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt is rekening gehouden met de bouwmogelijkheden waarvoor geen vergunning nodig is. Dat is van belang omdat de vergunningvrije bouwmogelijkheden moeten worden opgeteld bij de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt (cumulatie). Zonder vergunning kan 30 m2 aan bijgebouwen gebouwd worden. Als het bestemmingsplan 40 m2 toestaat, kan dat betekenen dat in totaal 70 m2 bebouwd kan worden. De opstapeling van bouwmogelijkheden is een ongewenst effect van het vervallen van de vergunningplicht. In het bestemmingsplan is daarmee rekening gehouden. Het bestemmingsplan staat daarom minder toe dan het oude bestemmingsplan. De vergunningvrije bouwmogelijkheden en de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt zijn bij elkaar opgeteld vergelijkbaar met de oude bouwmogelijkheden. De regeling bestaat uit het volgende.
Zonder vergunning kan achter het hoofdgebouw het volgende worden gebouwd:
Binnen 2,5 m vanaf het hoofdgebouw | 100% bebouwing | In totaal mag (met en zonder vergunning) 50% van het achtererf bebouwd worden |
Vanaf 2,5 m vanaf het hoofdgebouw | 30 m2 |
Deze bouwmogelijkheden zijn landelijk hetzelfde. De gemeente kan de bouwmogelijkheden waarvoor geen vergunning nodig is niet veranderen.
Aanvullend op de vergunningvrije mogelijkheden staat het bestemmingsplan achter het hoofdgebouw het volgende toe:
Binnen 3,5 m vanaf het hoofdgebouw | 100% bebouwing | |
Vanaf 3,5 m vanaf het hoofdgebouw | 0 m2 |
In totaal kan met deze regeling achter het hoofdgebouw een aanbouw worden gerealiseerd met een diepte van 3,5 meter en één of meer bijgebouwen met een maximaal oppervlak van 30 m2. Het totale oppervlak (de aanbouw en de bijgebouwen samen) mag niet meer zijn dan 50% van het achtererf.
Bij monumenten zijn aan- en bijgebouwen niet vergunningvrij. Daarom is voor bouwwerken bij monumenten wel een regeling in het bestemmingsplan opgenomen. Daarbij is aangesloten bij de vergunningvrije bouwmogelijkheden bij niet-monumenten. Daardoor is bij monumenten hetzelfde mogelijk als bij niet-monumenten (bij niet-monumenten zonder vergunning, bij monumenten met een vergunning).
6.3 Systematiek Bestemmingen
6.3.1 Bestemmingsvlak en bouwvlak
Vrijwel elke bestemming bestaat doorgaans uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak geeft aan waar de bij deze functie behorende hoofdgebouwen zijn toegestaan. In dit plan zijn de bouwvlakken strak om de bestaande hoofdgebouwen gelegd, zodat geen grootschalige uitbreidingen kunnen plaatsvinden. Wel zijn er in diverse bestemmingen mogelijkheden om buiten het bouwvlak zogenaamde erfbebouwing op te richten, zoals aan- en uitbouwen en bijgebouwen. Deze mogelijkheden zijn in de regels vastgelegd.
6.3.2 Inleidende regels
Begrippen
In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
In de begrippen is 'bevoegd gezag' opgenomen (als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 2.4 van de Wabo en hoofdstuk 3 van het Besluit omgevingsrecht). Als hoofdregel geldt dat het college van burgemeester en wethouders het bevoegd gezag is, tenzij een ander orgaan op grond van de Wabo als zodanig is aangewezen.
Een aantal van de definities - bijvoorbeeld de definities van 'bouwperceel' en 'bouwvlak' - zijn landelijk voorgeschreven in de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP).
Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten, die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten moeten worden.
6.3.3 Bestemmingsregels
Bedrijf
De meeste bedrijven vallen binnen de diverse centrumbestemmingen of gemengde bestemmingen. Een aantal bedrijven is echter specifiek als Bedrijf bestemd, het gaat dan om bedrijven op zelfstandige locaties. Binnen de bestemming Bedrijf worden buiten het bouwvlak geen gebouwen toegestaan.
Bedrijven worden in de regel toegestaan tot en met categorie 2 uit de Lijst van Bedrijfsactiviteiten. Deze categorie is zonder belemmeringen vanuit het milieuspoor mogelijk nabij woningen. Bedrijven die op dit moment uit een hogere categorie afkomstig zijn, worden specifiek toegestaan. Daarbij wordt, naast de algemeen toelaatbare bedrijven, alleen het bestaande type bedrijf specifiek toegestaan.
De bestemming voorziet in een afwijkingsbevoegdheid om bedrijven toe te staan uit 1 categorie hoger dan algemeen toelaatbaar. Dit kan uitsluitend wanneer blijkt dat het betreffende bedrijf vergelijkbaar is met een bedrijf uit categorie 2 door bijvoorbeeld een zeer beperkte omvang of door aanvullende maatregelen om milieuhinder te voorkomen.
Tot slot is ook een aantal grotere nutsvoorzieningen als Bedrijf bestemd, aangezien deze door hun omvang niet omgevingsvergunningvrij zijn. Ter plaatse wordt uitsluitend een nutsvoorziening toegestaan, zodat hier op termijn geen actief bedrijf gevestigd kan worden.
Centrum en Gemengde bestemmingen
De vier centrumbestemmingen en de twee gemengde bestemmingen kennen ieder een functiemix die specifiek is afgestemd op het bijbehorende sfeergebied. Qua opzet van de bestemmingsregels zijn ze echter grotendeels vergelijkbaar. Om die reden wordt de systematiek daarvan voor deze bestemmingen gezamenlijk beschreven.
Toegestane functies
Zoals aangegeven kennen de zeven bestemmingen ieder een functiemix die is toegesneden op het bijbehorende sfeergebied, zoals beschreven in paragraaf 2.2.3. Deze functies worden per bestemming in algemene zin toegestaan, wat inhoudt dat de betreffende functies niet aan specifieke adressen gekoppeld zijn. Functies die in de bestaande situatie aanwezig zijn en afwijken van deze algemeen toegestane functies worden door middel van een aanduiding op de verbeelding vastgelegd. Deze functies zijn zodoende uitsluitend op hun huidige locatie toegestaan.
Bouwregels
De bouwregels gaan in alle zes de gevallen uit van een strak bouwvlak waarbinnen het hoofdgebouw wordt toegestaan. Dit bouwvlak is in de meeste gevallen voorzien van een maximum goothoogte op de kaart, tenzij het een plat afgedekt gebouw betreft waarbij de hoogte van de platte afdekking niet verder overschreden mag worden. In dat geval is een maximum bouwhoogte opgenomen. Wanneer een goothoogte is vastgelegd, mag deze worden overschreden door dakopbouwen en dakvlakken voor zover die binnen een voorgeschreven profiel passen. Dit profiel is vastgelegd in de algemene bouwregels in hoofdstuk 3 van de regels.
De bebouwingsregeling voor het achtererf is hierboven in paragraaf 6.2 toegelicht. Bij de regeling is rekening gehouden met de vergunningvrije bouwmogelijkheden. Achter het hoofdgebouw is een aan- of uitbouw mogelijk tot een diepte van 3,5 meter. Daarachter mag zonder vergunning maximaal 30m2 worden gebouwd (mits het achtererfgebied niet voor meer dan 50% bebouwd is). Om cumulatie van vergunningvrije bouwmogelijkheden en de mogelijkheden uit het bestemmingsplan te voorkomen, staat het bestemmingsplan op het achtererf (afgezien van de aanbouw van 3,5 meter) geen bebouwing toe. Omdat de vergunningvrije mogelijkheden bij monumenten beperkter zijn - onder 3 van artikel 2 van Bijlage II bij het Bor is niet van toepassing - is voor bijgebouwen bij monumenten wel een regeling opgenomen. De regeling komt erop neer dat de bouwmogelijkheden bij monumenten gelijk zijn aan de bouwmogelijkheden bij niet-monumenten.
Een uitzondering op deze regeling vormt de bestemming Centrum - Bijzonder winkelgebied, waarbij het volledige zij- en achtererf met erfbebouwing bebouwd mag worden.
Tot slot zijn bestaande onderdoorgangen vastgelegd, om te voorkomen dat deze dichtgebouwd kunnen worden.
Functies en bouwlagen
De centrumbestemmingen kennen een verdeling welke functie op welke bouwlaag is toegestaan. Het meest voorkomende onderscheid dat daarbij wordt gemaakt is tussen functies die toegestaan zijn op de begane grond en functies die toegestaan zijn op de verdiepingen. Een uitzondering hierop vormen de gemengde bestemmingen; binnen Gemengd - Centrumrand is in het geheel geen verdeling vastgelegd terwijl binnen Gemengd - Creatief grachtengebied het vasthouden van de woonfunctie is verankerd. Voor zover de functie wonen nu aanwezig is, mag deze niet geheel door een andere functie uit een gebouw worden verdreven.
Milieucategorie
Voor bedrijven en voor beroep-aan-huis en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten aan huis wordt gewerkt met milieucategorieën. Waar bedrijven worden toegestaan op basis van bovengenoemde functiemixen, is dit in beginsel tot en met categorie 2 van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten die bij de regels is opgenomen. Deze categorie 2 bestaat uit bedrijven die direct naast woningen acceptabel zijn.
Daar waar in de huidige situatie bedrijven aanwezig zijn uit een hogere categorie, geldt dat deze specifiek worden vastgelegd op de verbeelding. Hiervoor wordt in de regels bepaald dat ter plaatse, in aanvulling op de algemeen toegestane categorie, ook het bestaande type bedrijf is toegestaan. Bij bedrijfsbeëindiging of -verplaatsing kan zodoende óf een zelfde soort bedrijf terugkomen óf een bedrijf uit categorie 1 of 2.
Voor horeca wordt met eenzelfde principe gewerkt, waarbij per sfeergebied een milieucategorie is vastgelegd. Horecabedrijven uit een hogere categorie worden specifiek op hun huidige locatie vastgelegd.
Maximum oppervlakte niet-woonfuncties
Deze regeling komt uitsluitend voor binnen de bestemmingen Centrum - Aanloopgebied en Centrum - Bijzonder winkelgebied. De regeling voorziet in een maximum oppervlaktemaat van 400 m² voor niet-woonfuncties om zodoende grote winkels richting het filiaalwinkelgebied te bewegen.
Aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
Aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten maken onderdeel uit van de functie wonen. In de bestemmingen waar de functie wonen wordt toegestaan, wordt zodoende ook voorzien in een regeling voor aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. De regeling biedt flexibiliteit aan bewoners om aan huis hun beroep of bedrijf uit te kunnen oefenen. Om ervoor te zorgen dat het wonen als primaire functie blijft behouden, zijn hier wel voorwaarden aan verbonden, waarbij de maximum oppervlakte de voornaamste is.
Webwinkels vallen - mits voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden - onder het begrip 'kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten'. Dat is niet het geval als de winkel ter plaatse door klanten kan worden bezocht. Een winkel waar producten kunnen worden uitgeprobeerd, afgehaald en betaald door klanten is niet mogelijk. Het kan dus alleen gaan om bijvoorbeeld handel via internet, onderhoud van de website, het verwerken van verkooporders, verzending en opslag.
Verbod op nieuwvestiging
Afhankelijk van het sfeergebied kan er een verbod gelden op nieuwvestiging van horeca en dienstverlening. Deze regel moet een overaanbod van deze functies (in bepaalde deelgebieden) voorkomen. Zodoende mogen deze functies in beginsel niet op andere locaties worden gevestigd dan waar ze nu al aanwezig zijn.
Gebruiksverbod
Vanuit beleid en regelgeving is er een aantal specifieke functies die in het geheel niet worden toegestaan binnen het gebied. Omdat het vormen van bedrijf en detailhandel betreft en deze twee functies in veel deelgebieden wel worden toegestaan, moeten de bedoelde vormen daarvan specifiek worden uitgesloten. Het gaat om Bevi-inrichtingen, geluidshinderlijke inrichtingen, de opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk en seksinrichtingen.
Afwijkingsbevoegdheden
De diverse centrumbestemmingen en gemengde bestemmingen kennen de nodige afwijkingsbevoegdheden. Met een afwijkingsbevoegdheid kunnen ontwikkelingen worden toegestaan die in beginsel uitgesloten zijn. Het gaat daarbij overigens om ontwikkelingen die tot op zekere hoogte aansluiten bij de direct toegestane bouw- en gebruiksmogelijkheden die de bestemming biedt. Een geheel afwijkende functie hoort zodoende niet tot de mogelijkheden.
Het voordeel van het mogelijk maken van bepaalde ontwikkelingen via een afwijkingsbevoegdheid is, dat voorwaarden kunnen worden opgenomen om af te wijken van het bestemmingsplan. Op die manier kan sturing worden gegeven aan de ontwikkelingen die het betreft. Binnen de diverse centrumbestemmingen en gemengde bestemmingen worden afwijkingsbevoegdheden geboden om af te wijken van:
- het profiel voor dakopbouwen;
- de hoogte van aan- en uitbouwen;
- het geheel onttrekken van de woonfunctie aan panden;
- het verbod op wonen op de begane grond;
- het verbod op niet-woonfuncties op de verdiepingen;
- de direct toegestane categorie voor bedrijven;
- de direct toegestane categorie voor horeca;
- de maximum oppervlaktemaat voor niet-woonfuncties;
- het verbod op nieuwvestiging van horeca en dienstverlening.
Zoals gezegd zal hiervoor altijd een nadere afweging moeten plaatsvinden, waarbij het belangrijkste uitgangspunt is dat de mogelijk te maken ontwikkeling past binnen haar omgeving.
Cultuur en ontspanning
De bestaande musea en culturele voorzieningen zijn bestemd als 'Cultuur en ontspanning'.
Groen
Voor structurele groenelementen binnen het plangebied is de bestemming 'Groen' opgenomen. Aanverwante voorzieningen zoals paden, civieltechnische kunstwerken of watergangen worden binnendeze bestemming ook toegestaan. Het bouwen van gebouwen is hierbij uitgesloten.
Maatschappelijk
Specifieke panden voor maatschappelijke voorzieningen, die door hun ontwerp of ligging logischerwijs niet eenvoudig voor andere functies te gebruiken zijn of waarvan het niet wenselijk is dat die door andere functies gebruikt worden, zijn als Maatschappelijk bestemd. Binnen deze bestemming worden buiten het bouwvlak geen gebouwen toegestaan. Een bijzondere regeling is in dat licht opgenomen voor ondergrondse gebouwen (kelders) bij de Nieuwe Kerk. Met een specifieke aanduiding worden buiten het bouwvlak van deze kerk ondergrondse bouwwerken toegestaan.
Daarnaast komt binnen de bestemming ook de functie wonen voor, deze is met een aanduiding opgenomen op de verbeelding. In verband met deze functie zijn in de regels voorwaarden opgenomen voor het uitoefenen van beroep-aan-huis of van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
Tuin
De tuinbestemming is in de eerste plaats toegekend aan voortuinen, waarbij moet worden opgemerkt dat het plangebied zeer weinig voortuinen kent. De bestemming is daarnaast toegekend aan hofjes en binnentuinen die grotendeels onbebouwd zijn. Met deze bestemming wordt vastgelegd dat slechts in zeer beperkte mate bebouwing is toegestaan. De bestemming staat geen gebouwen toe, anders dan erkers en fietsenbergingen en bestaande parkeervoorzieningen van beperkte omvang. Hiermee wordt een zekere mate van openheid gewaarborgd.
Verkeer en Verkeer - Verblijfsgebied
Het openbaar gebied is, met uitzondering van groenstructuren en watergangen, bestemd als Verkeer of als Verkeer - Verblijfsgebied. Daarbij heeft de bestemming Verkeer betrekking op stroomwegen van en naar het centrum, zoals de Zuidwal en de Wateringsevest. De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied heeft betrekking op de erftoegangswegen, pleinen en verblijfsgebieden in het plangebied.
Overigens behoort de aanleg van groen binnen deze bestemmingen ook tot de mogelijkheden. Er wordt echter een onderscheid gemaakt tussen de grotere en structurerende groenelementen die als Groen worden bestemd en de groene 'aankleding' van de binnenstad die in algemene zin binnen het openbaar gebied wordt toegepast. Voor deze laatste vorm van groen bieden de beide verkeersbestemmingen mogelijkheden, zonder de inrichting daarbij op detailniveau vast te leggen. Los van fietsenstallingen van beperkte omvang en brugwachtershuisjes, zijn binnen deze bestemmingen overigens geen gebouwen toegestaan, anders dan vergunningvrije gebouwen zoals nutsvoorzieningen.
Binnen de bestemming valt verder nog een aantal stoepen met een cultuurhistorische waarde. Voor deze stoepen, die zijn opgenomen in een lijst in bijlage 3 bij de regels, is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen voor (grond)werkzaamheden die deze waarde kunnen aantasten.
Water
Het Rijn-Schiekanaal langs de buitenrand van het plangebied en de vele grachten in de binnenstad zijn bestemd als Water. Los van het water, worden binnen deze bestemming ook voorzieningen als bruggen, duikers en kades toegestaan.
Met uitzondering van een aantal bestaande woonboten, worden binnen deze bestemming geen gebouwen toegestaan. Voor de betreffende woonboten is een regeling opgenomen waarmee de zone waarin ze liggen wordt vastgelegd, alsmede het aantal woonboten en de hoogte ervan.
Voor terrasboten zijn zones aangegeven waarbinnen de boten zijn toegestaan.
Wonen
Het woongebied dat zich uitstrekt langs de oostkant van de binnenstad is vrijwel geheel bestemd als Wonen. Ook specifieke woongebouwen en woonstraten binnen de overige delen van de binnenstad zijn als zodanig bestemd. Bestaande, afwijkende functies binnen deze bestemming worden specifiek toegestaan in aanvulling op de woonfunctie, zodat in de toekomst omvorming naar wonen altijd tot de mogelijkheden behoort. Omdat zich onder deze functies ook horeca en bedrijven bevinden, wordt in deze bestemming de milieucategorie voor deze functies vastgelegd.
In hoofdopzet gaat de woonbestemming echter uit van het wonen, waarbij het hoofdgebouw binnen het bouwvlak wordt gebouwd en op het zij- en achtererf erfbebouwing wordt toegestaan. De erfbebouwing kan bestaan uit aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen. Gezamenlijk mogen zij ten hoogste 50% van het buiten het bouwvlak gelegen zij- en achtererf beslaan met een maximum oppervlakte van 40 m².
Onder het wonen wordt ook verstaan het uitoefenen van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Te denken valt aan een behandel- of kantoorruimte, een webwinkel of een bed-and-breakfast. Aan deze vormen van gebruik zijn echter wel voorwaarden verbonden, waarbij het voornaamste uitgangspunt is dat de woonfunctie de primaire functie blijft.
6.3.4 Overige bestemmingen
Leiding - Riool en Leiding - Water
In het plangebied ligt een aantal planologisch relevante leidingen (een rioolwaterleiding en een waterleiding). De belangen, verbonden aan deze leidingen, zijn in de regels beschermd via de bestemmingen 'Leiding - Riool' en 'Leiding - Water'. Op grond van deze bestemmingen is voor activiteiten waarbij gegraven wordt, zoals bouwen en een aantal specifiek genoemde werken en werkzaamheden, een omgevingsvergunning nodig. Het verlenen van de omgevingsvergunning is slechts mogelijk indien de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad.
Waarde - Archeologie
De bestemming 'Waarde - Archeologie' is gehanteerd voor een groot deel van het plangebied. Deze gebieden hebben op basis van de archeologische verwachtingenkaart mogelijk archeologische waarde, waarbij vijf categorieën onderscheiden worden. Bij ieder van deze categorieën geldt de archeologische verwachtingswaarde vanaf een andere diepte en/of oppervlak. De categorie-indeling is toegelicht in paragraaf 9.1. Voor werkzaamheden geldt dat een omgevingsvergunning kan worden afgegeven wanneer uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of deze door de werkzaamheden niet worden verstoord. Naast bouwactiviteiten zijn ook bodemverstorende activiteiten omgevingsvergunningplichtig wanneer deze dieper reiken dan bovengenoemde dieptes. De zonering die hiervoor is toegepast is afgestemd op het gemeentelijk archeologiebeleid.
De bestemming voorziet tenslotte in een wijzigingsbevoegdheid om (delen van) de bestemming te verwijderen wanneer dit uit archeologisch onderzoek niet bezwaarlijk is. Op basis van zulk onderzoek kunnen ook zoneringen van de bestemmingen worden aangepast.
Waarde - Cultuurhistorie
De bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' is gehanteerd voor monumentale en cultuurhistorisch waardevolle panden en voor cultuurhistorisch waardevol groen en dient ter bescherming van cultuurhistorisch waardevolle elementen. Deze dubbelbestemming voorziet in aanvullende regels die in acht moeten worden genomen, wanneer zich ontwikkelingen voordoen in de onderliggende bestemmingen.
Omdat vrijwel de gehele binnenstad is aangemerkt als beschermd stadsgezicht, is het slopen op voorhand al aan regels verbonden. Hierbij geldt als voorwaarde dat sloop pas is toegestaan wanneer er voor dezelfde plek een realiseerbaar bouwplan bestaat. Omdat dit bouwplan binnen het bestemmingsplan en de welstandseisen moet passen, is hiermee indirect geborgd dat ter plaatse een binnen het beschermd stadsgezicht passend bouwwerk wordt teruggebouwd.
Het artikel Waarde - Cultuurhistorie biedt een aanvulling op deze regeling door een omgevingsvergunning verplicht te stellen voor het vergroten of aanpassen van de betreffende panden, voor zover deze zichtbaar zijn vanaf de openbare weg. Het gaat daarbij om het bouwen van aan- en uitbouwen aan de voor- of zijgevel van het hoofdgebouw of verandering van dakvorm, nokrichting, dakhelling, goothoogte of bouwhoogte van het hoofdgebouw. De benodigde omgevingsvergunning hiervoor wordt pas verleend nadat is gebleken dat met de ingreep de cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden aangetast. Hiermee wordt de cultuurhistorische kwaliteit als zodanig beschermd.
Verder is ter bescherming van cultuurhistorische waarden een sloopstelsel opgenomen. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het sloopverbod, voor zover uit cultuurhistorisch onderzoek (quickscan) blijkt dat de cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden geschaad.
Overigens geldt deze verplichting niet voor rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten, aangezien hiervoor op basis van de Wabo al een omgevingsvergunning benodigd is voor de genoemde ingrepen. Het opnemen van de dubbelbestemming op deze panden en objecten is zodoende met name ter signalering.
De bescherming van cultuurhistorisch waardevol groen schuilt niet zozeer in bouwregels, aangezien binnen de bestemming Groen geen gebouwen worden toegestaan. Voor deze gronden is daarom een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen voor (grond)werkzaamheden die de cultuurhistorische waarde van de groenstructuren kunnen aantasten.
Waterstaat - Waterkering
De in het plangebied aanwezige waterkeringswerken zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. Bouwwerken ten behoeve van de andere voor die gronden geldende bestemmingen zijn slechts toelaatbaar met een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels. De omgevingsvergunning wordt verleend als de waterkeringsbelangen hierdoor niet onevenredig worden geschaad. Het bevoegd gezag wint advies in bij de beheerder van de waterkering, voordat zij beslist op het verzoek om een omgevingsvergunning.
6.3.5 Algemene regels
Antidubbeltelregel
Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. Dit zou bijvoorbeeld aan de orde kunnen zijn ingeval (onderdelen van) bebouwingsstroken van verschillende eigenaars zijn.
Algemene aanduidingsregels
beschermd stadsgezicht
Het beschermd stadsgezicht is op de verbeelding aangegeven met de aanduiding 'beschermd stadsgezicht'. In de regels bij de bestemmingen is vastgelegd dat de gronden met deze aanduiding tevens bestemd zijn ter bescherming van bouwhistorische waarden. Met het oog op dat belang kan aan de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen het voorschrift worden verbonden dat het bevoegd gezag in de gelegenheid dient te worden gesteld om bouwhistorisch onderzoek uit te voeren. In artikel 25.1 is dat vastgelegd.
vrijwaringszone - molenbiotoop
Vanaf de molen De Roos aan de Wateringsevest is een gebied met een straal van 400 m vanuit de molen aangeduid met een molenbiotoop. In deze algemene aanduidingsregel wordt hierover vastgelegd dat binnen dit gebied aanvullende hoogteregels gelden ter bescherming van een vrije windvang en een vrij zicht op de molen. Deze regeling is opgenomen conform de provinciale Verordening Ruimte.
vrijwaringszone - monumentale boom
Monumentale bomen hebben de aanduiding vrijwaringszone - monumentale boomgekregen. Binnen deze zone is het verboden bomen te vellen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning.
vrijwaringszone - bomenstructuur
Middels een aanduiding op de verbeelding worden bestaande bomenstructuren beschermd.
geluidzone - industrie
De geluidzone van DSM is met een aanduiding opgenomen op de verbeelding. Ter plaatse van deze geluidzone is de vestiging van geluidsgevoelige functies niet toegestaan, tenzij hiervoor een Besluit hogere waarden is genomen.
vrijwaringszone - straalpad
Het straalpad dat over de binnenstad loopt is weergegeven met een aanduiding. Ter plaatse geldt dat zich tussen een hoogte van 40 m en 45 m geen bouwwerken mogen bevinden.
Algemene bouwregels
In dit artikel zijn bouwregels opgenomen die gelden voor alle gebouwen binnen het plangebied. Deze regels gelden naast de overige regels in het plangebied. Zoals eerder aangegeven, geldt dat hoofdgebouwen uitsluitend binnen bouwvlakken gebouwd mogen worden. Daarnaast is vastgelegd dat de op de kaart opgenomen goot- en bouwhoogten worden gehanteerd als maximum goot- en bouwhoogten voor deze hoofdgebouwen. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden in dit artikel de bijbehorende maximum bouwhoogten genoemd.
Ook wordt de kappenstructuur in dit artikel beschermd. Om te beginnen wordt vastgelegd dat waar nu een kap aanwezig is, een kap aanwezig moet blijven. Daarnaast is de maximale hellingshoek en de hoogte van de kap vastgelegd.
In dit artikel is tevens opgenomen dat ondergronds bouwen niet is toegestaan. Van dit verbod kan worden afgeweken als met geohydrologisch onderzoek is aangetoond dat de waterhuishouding niet onevenredig wordt aangetast.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen. In lid 2 is aangegeven welk gebruik in ieder geval verboden is en in lid 3 welk gebruik hieronder niet wordt verstaan.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre en in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels ingeval van geringe afwijkingen van de bouwregels.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor een beperkte overschrijding van bestemmingsgrenzen.
6.3.6 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Dit artikel bevat de overgangsregels met betrekking tot het bouwen en het gebruik van gronden. In afwijking van de bouwregels, blijven enige bouwmogelijkheden bestaan voor die gebouwen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan afwijken van het plan en die zijn of worden gebouwd bij of krachtens de Woningwet of Wabo. Bestaande afwijkingen mogen in principe niet worden vergroot.
Het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken, dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat het in werking treedt, mag worden voortgezet. Het overgangsrecht is echter niet van toepassing op gebruik dat al in strijd was met het voorgaande plan. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan, indien de afwijking hierdoor in mindere mate strijdigheid met dit bestemmingsplan oplevert.
Slotregel
Hierin is de naam van het bestemmingsplan opgenomen.
Hoofdstuk 7 Milieu
7.1 Water
7.1.1 Bestaande situatie
Het plangebied betreft de binnenstad van Delft. Het plangebied bestaat grotendeels uit bebouwing, bestrating en grachten.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit klei. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt gemiddeld circa NAP +0,6 m. De grondwaterstand is in delen van de binnenstad hoog. Hiertoe is een drainagesysteem aangelegd bij onder andere Rietveld, Vlamingstraat en 't Raam om bij hoge grondwaterstanden sneller water af te kunnen voeren naar de grachten.
Waterkwantiteit
Nagenoeg alle grachten in het plangebied zijn primaire watergangen (zie figuur 7.1). Ook de primaire watergang Delftsche Schie ligt voor de helft in het plangebied. Alle watergangen in het plangebied zijn boezemwatergangen.
Figuur 7.1: Uitsnede leggerkaart Hoogheemraadschap van Delfland
Watersysteemkwaliteit en ecologie
De Delftsche Schie en de grachten langs de Oude Delft en Geerweg zijn onderdeel van het KRW-waterlichaam Oost Boezem. De watergangen zijn verbonden met de Schie en de kwaliteit wordt grotendeels beïnvloed door de waterkwaliteit van het boezemwater. De waterkwaliteit is matig.
Veiligheid en waterkeringen
Om het plangebied heen liggen boezemkades: de Phoenixstraat/Westvest en Oostplantsoen/Oosterstraat. Het plangebied ligt aan de noordwestkant binnen de beschermingszone van de regionale waterkering. De werkelijke waterveiligheid van de binnenstad van Delft wordt echter niet zozeer verzorgd door de omliggende boezemkades, maar door de verschillende afsluitwerken. Om overlast bij hevige regenval te voorkomen is het noodzakelijk dat de oostelijke binnenstad kan worden afgesloten van de Boezem. Daarvoor is een afsluitconstructie binnenstad aangelegd. Deze bestaat uit zes kantelstuwconstructies, een aanpassing van twee bestaande constructies (bij de Rietveld- en Vlaminggracht) en een gemaal geïntegreerd in de Duyvelgatsbrug. Het af te sluiten gedeelte, de afsluitlocaties en type afsluiting zijn weergegeven in onderstaand figuur.
Figuur 7.2: Afsluitwerken binnenstad
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is grotendeels aangesloten op een gemengd rioolsysteem. Een klein deel van het plangebied kent een gescheiden rioolsysteem. Daarnaast is in lage delen van het plangebied een drainagesysteem aangelegd om overtollig regen- en grondwater versneld af te voeren.
7.1.2 Beleid en onderzoek
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren wet- en regelgeving en beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW);
- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
- Waterwet.
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan;
- Provinciale Structuurvisie;
- Verordening Ruimte.
Water is het afgelopen decennium een steeds belangrijker item geworden in ruimtelijke plannen. Dit is terug te vinden in regelingen op Europees, landelijk en provinciaal niveau. Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheersplan '2010-2015'. Het beleid is formeel vastgelegd in de Keur en de legger. Het verbeteren van de waterkwaliteit en het vergroten van de bergingscapaciteit zijn belangrijke pijlers binnen dit beleid. In het kader van het project ABC-Delfland is de waterbergingseis voor stedelijk gebied vastgesteld op 325 m³/ha. De binnenstad valt onder het boezemgebied, de wateropgave voor dit gebied is op orde.
De gemeente Delft en het Hoogheemraadschap van Delfland hebben samen het Waterplan Delft, een blauw netwerk (2000) opgesteld. Na herijking is de uitvoeringsperiode verlengd tot 2015. Het plan richt zich op het realiseren van gezonde en veerkrachtige watersystemen. Daarmee worden systemen bedoeld waarvan de waterkwaliteit en de ecologische kwaliteit past bij de (natuurlijke) situatie ter plaatse en dat verstoringen in het systeem relatief makkelijk kunnen worden opgevangen.
In het Gemeentelijke Rioleringsplan 2012-2015 (GRP) is een uitwerking gegeven van de afvalwater, hemelwater- en grondwaterzorgplicht. In het GRP is het ambitieniveau 'midden' uitgewerkt. Daarmee wordt voldaan aan de wettelijke verplichting, wordt voorkomen dat riolen instorten en worden maatregelen getroffen om problemen met hoge grondwaterstanden te voorkomen. Voor overlastgevoelige locaties worden waar mogelijk maatregelen getroffen voor directe vermindering van de wateroverlast.
Sinds april 2012 is het nieuwe Bouwbesluit van kracht. De perceeleigenaar heeft de eerste verantwoordelijkheid voor de opvang van hemelwater en mag zelf bepalen welke voorziening hij gebruikt en welke berging in infiltratiecapaciteit. De gemeente geeft aan of de perceeleigenaar het hemelwater op het openbaar hemelwaterstelsel of openbaar vuilwaterriool mag lozen of niet. Alleen als de perceeleigenaar het niet op het eigen terrein kan verwerken heeft de gemeente een ontvangstplicht. De gemeente mag het hemelwater wel accepteren.
7.1.3 Gewenste ontwikkeling
In het waterplan Delft zijn ambitieniveaus voor de waterkwaliteit geformuleerd. Voor het boezemwater wordt als doelstelling water als cultuurgoed aangehouden. Bij dit ambitieniveau ligt het accent op het zichtbaar maken van de cultuurhistorische en stedelijke identiteit. Wat de waterkwaliteit betreft: de wateren zijn matig eutroof en zien er aantrekkelijk uit. Het water is visrijk, stinkt niet en is op enkele plaatsen opgesierd met waterplanten, oeverplanten en muurplanten op de kademuren. Economische functies worden bevorderd, maar de effecten op de waterkwaliteit worden zoveel mogelijk beperkt. Het risico op verontreiniging moet beperkt zijn, lozingen vanuit nooduitlaten worden wel toegestaan. Recreatie wordt toegestaan en bevorderd waar de waterkwaliteit dat toelaat.
Wateroverlast als gevolg van regenval wordt al beperkt door afsluitconstructies en door de aanleg drainagesystemen in gebieden met grondwateroverlast. Met het oog op de gewenste vermindering van de grondwateronttrekking in de toekomst (voorheen van DSM inmiddels overgenomen door de GR grondwaterontrekking Delft Noord) zijn maatregelen nodig om de grondwateroverlast te beperken en voorkomen, dit wordt meegenomen in het GRP.
Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn gepland. Binnen de vigerende bestemmingen bestaat wel de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet vergunningplichtig) of het aanleggen van paden. Door gewijzigde wetgeving, zie paragraaf 6.2, is een aantal bouwwerken vergunningvrij.
Vanwege de consoliderende aard biedt het bestemmingsplan weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren.
Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand.
Om de waterhuishoudkundige situatie niet verder te verslechteren is het niet toegestaan de binnentuinen en het bebouwingsvrije deel van de overige kavels verder te verharden. Deze tuinen hebben vaak een behoorlijk oppervlak waardoor het verharden van de tuinen werkelijk effect heeft op de waterhuishoudkundige situatie. Uitzonderingen hierop zijn bijvoorbeeld werkzaamheden die in het kader van de Wet bodembescherming noodzakelijk zijn. Ook het deel dat vergunningvrij gebouwd mag worden is daar wettelijk van uitgesloten.
Vanwege de plaatselijk hoge grondwaterstand kunnen ontwikkelingen effect hebben op de grondwaterstand in de directie omgeving. Om overlast te voorkomen is voor de bouw van kelders opgenomen dat deze niet zijn toegestaan behalve als door middel van onderzoek is aangetoond dat de ontwikkeling (eventueel door het nemen van maatregelen) geen grondwateroverlast veroorzaakt.
Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld gekregen.
7.1.4 Conclusie
Het bestemmingsplan heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Het watersysteem in het plangebied voldoet aan de wet- en regelgeving ten aanzien van water.
7.2 Ecologie En Groen
7.2.1 Bestaande situatie
Het plangebied wordt getypeerd als een compacte en historische stad. De grachten met haar bomen kenmerken het stedelijk groene weefsel, in combinatie met de particuliere tuinen, hofjes, groene pleinen, solitaire (monumentale) bomen en grotere groene plekken als de Wallertuin en het kalverbos. Bovengenoemd groen is onderdeel van de stedelijke ecologische hoofdstructuur zoals opgenomen in de Nota Groen Delft.
Deze onderdelen vormen samen met het groen in de andere wijken een robuust netwerk in Delft en staan in verbinding met het groen in de regio. Uitgangspunt is dat de bestaande groen- en waterstructuren in stand worden gehouden en waar mogelijk de structuur wordt versterkt. Het groen in de stad is van groot belang voor de verspreiding en als leefgebied van soorten binnen het plangebied. Deze omgeving is in principe geschikt voor natuur van de stenen ruimte zoals muurplanten, rots- en tuinvogels en kleine zoogdieren (vleermuizen).
De bebouwing in het gebied kenmerkt zich voornamelijk door vooroorlogse bakstenen woningen en gebouwen in een Historische Binnenstad. Deze bebouwing is in principe geschikt voor gebouwminnende soorten als vleermuizen, mussen en gierzwaluwen en planten voor de stenen stad en ruige stad (muurplanten, straatplanten en ruigtekruiden).
7.2.2 Beleid en onderzoek
Het Delftse groenbeleid is gebaseerd op tal van regelingen en richtlijnen op Europees, landelijk, provinciaal en gemeentelijk niveau, zoals:
- Natura 2000-gebieden;
- Vogel- en Habitatrichlijn;
- Natuurbeschermingswet 1998;
- SVIR (Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 2012;
- Flora- en faunawet;
- Nota 'natuur voor mensen, mensen voor natuur';
- Nota Groen Delft 2012-2020;
- Bomenverordening;
Het plangebied maakt geen deel uit van landelijke Vogel- Habitatrichtlijngebieden, Natura 2000-gebieden of de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS), en valt niet onder de Natuurbeschermingswet 1998.
Flora- en faunawet
Op grond van de Flora- en faunawet is het verboden zonder ontheffing activiteiten te verrichten die leiden tot aantasting van te beschermen soorten en van hun voortplantingsplaats, vaste rustplaats of vaste verblijfplaats. In een bestemmingsplan moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. In dit verband is het van belang dat in het bestemmingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat de gunstige staat van instandhouding van de beschermde soorten niet in geding zijn.
In principe zijn alle van nature in de Europese Unie voorkomende zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen beschermd. Tevens is een aantal vaatplanten, insecten, weekdieren en overige in- en uitheemse diersoorten die in Nederland voorkomen, beschermd.
In 2005 is een Algemene Maatregel van Bestuur in werking getreden die alle beschermde soorten indeelt in drie beschermingscategorieën:
- tabel 1-soorten: in Nederland algemeen voorkomende soorten waarbij bij ruimtelijke ontwikkeling en inrichting geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd;
- tabel 2 soorten: in Nederland zeldzame of bedreigde soorten, waarbij bij ruimtelijke ontwikkeling en inrichting een ontheffing moet worden aangevraagd bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) of gewerkt kan worden volgens een door het Ministerie van EL&I goedgekeurde gedragscode;
- tabel 3-soorten: soorten genoemd in de Habitatrichtlijn bijlage IV, en enkele bedreigde soorten. Voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting dient een ontheffing te worden aangevraagd.
Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor alle in het wild levende planten en dieren (algemene zorgplicht, artikel 2).
Nota Groen Delft 2012-2020
Het doel van de Nota Groen 2012-2012 is om een groene, attractieve en duurzaam woon- en leefmilieu te creëren waarin bewoners, ondernemers en bezoekers zich prettig voelen, elkaar kunnen ontmoeten en zichzelf kunnen ontplooien. Verder doel is dat flora en fauna kansen krijgen om tot volle wasdom te komen; waarin groen en water een positieve bijdrage leveren aan klimaatadaptie en omgevingskwaliteit, en waarin alle waarden van groen in de besluitvorming worden meegenomen.
Het groene raamwerk bestaat uit vlakken, lijnen en punten. Hierin worden de waarden van groen benaderd vanuit vijf perspectieven, die worden ingezet als instrument om alle waarden van groen in projecten, plannen en beheer tot hun recht te laten komen. De vijf perspectieven zijn:
- 1. Groen Delft in ruimtelijk perspectief gericht op de karakteristiek van de stad en cultuurhistorische waarden;
- 2. Groen Delft in sociaal perspectief, gericht op recreatie, cultuur, educatie, esthetiek, participatie, maatschappelijk draagvlak en educatie;
- 3. Groen Delft ecologisch perspectief, gericht op bomen, biodiversiteit, gebieden en verbindingen, duurzaamheid, maatschappelijk draagvlak en educatie;
- 4. Groen Delft in fysisch perspectief, gericht op luchtkwaliteit, waterhuishouding, windkanalen, geluidswering, klimaatadaptie en energie; en
- 5. Groen Delft in economisch perspectief, gericht op ecosysteemdiensten, gezondheid, veiligheid, gunstig vestigingsklimaat en baten van groen.
Bij de vertaling van de Nota Groen naar een bestemmingsplan wordt een integrale afweging gemaakt tussen de ruimteclaims. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is deze afweging gemaakt. De bestaande groene gebieden en hoofdstructuren zijn in het plangebied bestemd als 'Groen'. Verschillende gebieden hebben daarnaast de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie', wat inhoudt dat voor werkzaamheden in deze gebieden een omgevingsvergunning vereist is. Daarnaast zijn binnen de overige bestemmingen zoals Maatschappelijk, Wonen, Bedrijventerrein, Verkeer ook groenvoorzieningen en/of tuinen mogelijk.
Bomenverordening Delft 2013
De gemeente streeft naar een aantrekkelijke woon- en werkomgeving met voldoende kwalitatief openbaar groen, waaronder houtopstanden. De Bomenverordening Delft 2013 heeft als doel de houtopstand van Delft te beschermen. Delft wil het bomenbestand op een zodanig peil houden dat geen afbreuk wordt gedaan aan de groene belevingswaarde en de leefbaarheid. Daarbij is extra aandacht en bescherming voor bomen met natuur- en milieuwaarden, landschappelijke waarde, waarde voor stadsschoon, cultuur en monumentale waarde, en waarde voor recreatie en leefbaarheid.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dienen bomen en houtopstand zover als mogelijk ingepast te worden. Als uiteindelijk blijkt dat inpassen of verplanten niet mogelijk is, kan eventueel worden gekapt. Daarbij geldt een herplantplicht, indien ook herplanten niet mogelijk is geldt een financiële herplantplicht.
In dit bestemmingsplan zijn de monumentale bomen in het plangebied inclusief de daarbij behorende beschermingszone op de verbeelding weergegeven. Een overzicht van deze bomen is opgenomen in de tabel in paragraaf 5.5.2. Daarnaast zijn de bomenstucturen langs de grachten kenmerkend voor de binnenstad. Daarom zijn voor deze boomstructuren vrijwaringszones opgenomen op de verbeelding.
Cultuurhistorisch waardevol groen
Binnen het plangebied is een aantal objecten aangewezen als cultuurhistorisch waardevol groen (de groene parels van Delft), hiervoor wordt ook verwezen naar paragraaf 9.2:
- Prinsenhoftuin en Sint Agathaplein;
- Klaeuwshofje;
- Hofje van Gratie;
- Hofje van Pauw;
- Kalverbos;
- Nieuwe Plantage;
- Wallertuin.
Ecologisch onderzoek
In het plangebied zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd, gericht op de ecologische waarden in het gebied:
- Rapport vleermuizen onderzoek gemeente Delft 2013 door K. Mostert, Stichting Zoogdierenwerkgroep Zuid-Holland;
- Samenvattend rapport vleermuizen onderzoek gemeente Delft 2006 t/m 2008 door K. Mostert, Stichting Zoogdierenwerkgroep Zuid-Holland;
- Gierzwaluwen in de regio Delft in 2008, 2009, 2010 en 2011 door B. Vastenhouw, K. Mostert en E. Vasbinder;
- Gierzwaluwen in Delfland 1990-2010, KNNV afdeling Delfland;
- Huismussen in de regio Delft 2007, K. Mostert en B. Vastenhouw;
- Muurflora in Delft 2009; binnenstad en TU-wijk, KNNV afdeling Delfland;
- Muurvarens in Delft 2009, KNNV afdeling Delfland;
- Jaarlijkse rapportages Vogelwacht Delft e.o.;
- Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF).
Uit de onderzoeken komt naar voren dat in het bestemmingsplangebied soorten voor komen als beschermd door de Flora- en faunawet. Dit betreft zowel tabel 1, 2 en 3 soorten en vogels: flora als muurvarens en bloemplanten, broedvogels waaronder gierzwaluwen, amfibieën, vissen en zoogdieren waaronder vleermuizen. Voor broedvogels is het stadsgroen van groot belang. Het aanwezige stadsgroen zorgt voor veel geschikte nestlocaties voor broedvogels, zoals koolmees en merel, maar ook voor de grote bonte specht, waarvan de nestlocatie jaarrond beschermd is. Daarnaast biedt het stenige karakter van gebouwen een belangrijke broedplek voor onder meer gierzwaluwen.
Ook voor vleermuizen is het groen van belang, met name als foerageergebied. De gebouwen in de binnenstad zijn geschikt als verblijfplaats voor in de binnenstad voorkomende gebouwbewonende vleermuizen. Voor het bepalen van hun vliegroute, maken vleermuizen gebruik van lijnvormige structuren in het landschap. Deze worden onder andere gevormd door bomenrijen en watergangen. Dit betekent dat ook het stadswater een belangrijk onderdeel uitmaakt van het leefgebied van vleermuizen, zowel als onderdeel van een vliegroute als foerageergebied.
De kademuren van de stadswateren vormen een belangrijk onderdeel van het verspreidingsgebied van beschermde vaatplanten.
Het huidige gebruik van het gebied blijft in het nieuwe bestemmingsplan grotendeels ongewijzigd, de gunstige staat van de soorten is niet in het geding. Het plan voldoet aan de Flora- en faunawet. Toekomstige werkzaamheden voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting (als bouwen, slopen, kappen of aanleggen van (water)wegen) en werkzaamheden voor beheer en onderhoud moeten altijd getoetst worden aan de Flora- en faunawet.
Bij ontwikkelingen binnen de mogelijkheden van het bestemmingsplan dient getoetst te worden aan de Flora- en faunawet.
7.2.3 Gewenste ontwikkeling
Het is essentieel dat de natuur in de binnenstad wordt behouden, de biodiversiteit versterkt en dat belangrijke structuren en plekken blijven gehandhaafd. Door het consoliderende karakter van het bestemmingsplan blijven de bestaande structuren ongewijzigd. Tegelijkertijd biedt het consoliderende karakter van het bestemmingsplan weinig mogelijkheden voor structurele ontwikkeling.
Voor het behoud van groen en voorkomen van wateroverlast is het niet toegestaan het onbebouwde deel van tuinen en kavels volledig te verharden. Door gewijzigde wetgeving, zie paragraaf 6.2, is een aantal bouwwerken vergunningvrij. Deze zijn wettelijk uitgezonderd van het verbod. Uitgangspunt blijft om het groen in de binnenstad te behouden.
Binnen de diverse bestemmingen wordt groen toegestaan, waardoor op kleinere schaal mogelijkheden voor groen en ecologie ontstaan. Zo kan de kwaliteit van de binnenstad worden versterkt door groen en natuur toe te voegen. Bijvoorbeeld door nestvoorzieningen voor vogels (onder andere voor gierzwaluwen aan gebouwen en zangvogels door middel van lokale projecten) en kleine zoogdieren (vleermuizen) op te nemen in gebouwen en de realisatie van groene plekken, gevels en daken. ter versterking van de groene kwaliteit van de stad en het tegengaan van hittestress.
Daarnaast speelt de samenhang tussen groen en cultuurhistorie (bijvoorbeeld hofjes), natuur/ecologie en recreatie een belangrijke rol. De cultuurhistorische groengebieden in het plangebied hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' waardoor er niet zonder toestemming wijzigingen in mogen worden aangebracht.
Bij renovatie van oude muren, en met name de kademuren en brugconstructies, moet worden ingezet op het behoud van de unieke muurflora waarbij de richtlijnen als opgenomen in het Beschermingsplan Muurplanten leidend zijn. Ook de markante geleiding van de bomen langs de grachten dient behouden te blijven, deze zijn met een vrijwaringszone boomstructuur op de verbeelding opgenomen.
7.2.4 Conclusie
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard, waarbij geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien. De instandhouding en versterking van het ecologisch netwerk en de overige waarden van groen (ruimtelijk, fysisch, ecologisch en sociaal) staan centraal en blijft in het bestemmingsplan mogelijk. Het plan voldoet aan de Flora- en faunawet.
7.3 Bodem
7.3.1 Bestaande situatie
Op basis van historische informatie en in het verleden uitgevoerde bodemonderzoeken, is voor het gehele grondgebied van Delft een bodemkwaliteitskaart opgesteld. De kaart maakt deel uit van de Nota bodembeheer en is in december 2009 bestuurlijk vastgesteld. Het plangebied valt in deze bodemkwaliteitskaart in de zone Wonen ouder dan 1600. De bodem is hier meer dan 2 m opgehoogd en (mogelijk) puinhoudend. Uit de bodemkwaliteitskaart blijkt dat de algemene bodemkwaliteit van de gehele binnenstad is gekwalificeerd als matig verontreinigd. Uit oude bodemonderzoeken blijkt dat binnen het plangebied diverse (potentiële) gevallen van ernstige bodemverontreiniging aanwezig zijn.
7.3.2 Beleid en onderzoek
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet door bodemonderzoek worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. Indien uit onderzoek blijkt dat er sprake is van humane, ecologische of verspreidingsrisico's (saneringsnoodzaak), dienen deze te worden weggenomen. De locatie is geschikt voor de beoogde functie als blijkt dat er voor die functie geen risico's meer aanwezig zijn (functiegericht saneren).
In het algemeen dient de bodemkwaliteit te worden gehandhaafd en waar mogelijk op lokaal niveau te worden verbeterd. De bodemkwaliteit mag in geen geval verslechteren. De vigerende wetgeving (Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit), het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk bodembeleid moet in acht worden genomen.
7.3.3 Gewenste ontwikkeling
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard, waarbij geen nieuwe ontwikkelingen worden voorzien. Uitgangspunt is dat de bodem geschikt moet zijn voor de beoogde functie. De algemene bodemkwaliteit dient te voldoen aan de lokale maximale waarden in combinatie met de bodemfunctie die voor het betreffende gebied zijn vastgesteld. In de praktijk komt het erop neer dat de huidige bodemkwaliteit dient te worden verbeterd. Er dient bij voorkeur te worden gewerkt met een gesloten grondbalans (met uitzondering van mogelijk ernstig verontreinigde saneringslocaties). Alle vrijkomende grond dient zoveel mogelijk binnen het gebied te worden hergebruikt op basis van de Nota bodembeheer. Hierdoor wordt het gebruik van grondstoffen en vervoersbewegingen tot een minimum beperkt. Indien grond nodig is, dient dit zoveel mogelijk vanuit de regio te worden aangevoerd.
7.3.4 Conclusie
Omdat het bestemmingsplan consoliderend van aard is en er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, staat het aspect bodemkwaliteit de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.
7.4 Milieuzonering Bedrijven
7.4.1 Bestaande situatie
Het plangebied beslaat de binnenstad van Delft en omvat een veelheid aan centrumfuncties (detailhandel, horeca, wonen, maatschappelijke voorzieningen, kantoren, bedrijvigheid). Het is bij uitstek een gebied met functiemenging, juist om de ruimte zoveel mogelijk doelmatig te benutten. Binnen het plangebied worden daarom op de percelen die bestemd zijn voor bedrijvigheid bedrijven uit milieucategorie 1 en 2 algemeen toelaatbaar geacht. Dit zijn bedrijven die in een gemengd direct naast woningen aanwezig kunnen zijn zonder ruimtelijk relevante milieuhinder te veroorzaken.
7.4.2 Beleid en onderzoek
Voor het inpassen van milieuhinderlijke activiteiten heeft de VNG in 2007 de handreiking “Bedrijven en milieuzonering” opgesteld. In 2009 is hierop een herziening uitgekomen. In deze handreiking worden activiteiten op SBI-code ingedeeld in milieucategorieën met elk een eigen hinderafstand, deze staan in de Lijst van Bedrijfsactiviteiten (LvB), bijlage 1 bij de regels. De lijst gaat uit van een gemiddelde bedrijfsvoering. Aangezien elk bedrijf met eigen technieken en manieren kan werken, zijn de hinderafstanden indicatief en worden daarom richtafstanden genoemd. De handreiking is bedoeld voor nieuwe situaties en niet voor de beoordeling van bestaande situaties. De afstanden uit de handreiking geven echter wel een indicatie van de afstanden die ter voorkoming van hinder gewenst zijn. Hoewel de afstanden in de bestaande situatie kleiner zijn dan de in de VNG-handreiking aanbevolen afstanden, levert dat in de praktijk in Delft geen ernstige knelpunten op. Het gaat om een reeds lang bestaande en historisch gegroeide situatie.
7.4.3 Gewenste ontwikkeling
Omdat het bestemmingsplan consoliderend van aard is, worden er geen nieuwe bedrijfsbestemmingen of nieuwe gevoelige functies mogelijk gemaakt. De in het plangebied voorkomende bedrijfsactiviteiten zijn geïnventariseerd en ingeschaald op basis van de categorieën uit de Lijst van Bedrijfstypen.
Enkele reeds aanwezige bedrijven in het plangebied zijn zwaarder van aard dan in het algemeen aanvaardbaar wordt geacht. Deze bestaande bedrijven leveren geen onacceptabele hinder en worden in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt via een specifieke aanduiding (zie bijlage 2). Bij bedrijfsbeëindiging of -verplaatsing kan zich op die locatie alleen nog een gelijksoortig bedrijf vestigen, of een bedrijf dat past binnen de algemene toelaatbaarheid. Op deze manier wordt onaanvaardbare hinder uitgesloten.
7.4.4 Geurcontour DSM
Op grond van de geldende milieuvergunning ingevolge de Wet milieubeheer geldt een zogeheten 'geurzone' voor DSM. Nieuwe ontwikkelingen zijn in beginsel niet toegestaan binnen deze zone. Omdat er in onderhavig bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt levert de zone geen beperkingen op voor het bestemmingsplan. Ter illustratie is een kaartje opgenomen van de geurzone in bijlage 8.
7.4.5 Conclusie
In dit bestemmingsplan wordt door de milieuzonering, die in de bestemmingsplanregeling is opgenomen, zorg gedragen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de woningen en worden de bedrijven niet in hun functioneren belemmerd.
7.5 Milieuzonering Horeca
7.5.1 Bestaande situatie
Het plangebied beslaat de binnenstad van Delft en omvat een veelheid aan centrumfuncties (detailhandel, horeca, wonen, maatschappelijke voorzieningen, kantoren, bedrijvigheid). Horeca vormt een belangrijk onderdeel van deze centrumfuncties. Echter, niet in elk gebied is horeca gewenst en waar horeca wel gewenst is, geldt dat niet altijd dezelfde categorie gewenst is. Zo is horeca in het woongebied en in het gebied 'Creatief grachtengebied' in beginsel uitgesloten en is horeca uit categorie 2 en 3, niet gewenst in het aanloopgebied, bijzonder winkelgebied, filiaalwinkelgebied en de centrumrand. Uitzonderingen die al aanwezig zijn in het plangebied zijn met een aanduiding opgenomen. Ook sociëteiten en studentensociëteiten zijn met een aparte aanduiding opgenomen. De volgende algemene toelaatbaarheid is in dit bestemmingsplan gehanteerd:
gebied | horecacategorie |
Wonen (W) | - |
Creatief grachtengebied (GD-CG) | - |
Aanloopgebied (C-AG) | categorie 1 |
Bijzonder winkelgebied (C-BG) | categorie 1 |
Filiaalwinkelgebied (C-FG) | categorie 1 |
Centrumrand (GD-CR) | categorie 1 |
Pleinen 1 en 2 (C-PL) | categorie 1 en 2 |
alleen met een aanduiding | |
categorie 3 | |
Sociëteiten en studentensociëteiten | sociëteit |
Het Meisjeshuis | cultuurhistorische sociëteit |
7.5.2 Beleid en onderzoek
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van horecabedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- 1. ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- 2. rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende horecabedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen horeca-activiteiten als milieubelastende functie en gevoelige functies mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van een milieuzonering voor horeca-activiteiten. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van de Staat van Horeca-activiteiten. Hierin wordt met behulp van verschillende categorieën aangegeven of de milieubelasting van een horecagelegenheid toelaatbaar kan worden geacht. Voor een algemene toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten wordt verwezen naar bijlage 5.
7.5.3 Gewenste ontwikkeling
De bestaande horecavoorzieningen in het plangebied zijn geïnventariseerd en ingeschaald volgens de Staat van Horeca-activiteiten. Een aantal horecavoorzieningen past niet binnen de algemene toelaatbaarheid. Deze horecavoorzieningen moeten bij hun huidige activiteiten reeds rekening houden met de aanwezige gevoelige functies. Deze horecavoorzieningen worden via een maatbestemming mogelijk gemaakt (zie bijlage 3). Net als bij bedrijven, houdt een maatbestemming in dat bij beëindiging of verplaatsing zich op die locatie alleen nog een gelijksoortige horecavoorziening kan vestigen, of een horecavoorziening die past binnen de algemene toelaatbaarheid. Op deze manier wordt onaanvaardbare hinder uitgesloten.
Het Meisjeshuis'
Voor het Meisjeshuis is in de Staat van Horeca-activiteiten een aparte horeca-categorie opgenomen: 'Cultuurhistorische sociëteit'. Volgens de exploitant van het Meisjeshuis is het financieel noodzakelijk om naast de activiteiten voor leden ook activiteiten voor derden te ontplooien. Hierbij moet worden gedacht aan presentaties, bijeenkomsten en feesten en partijen. Bij deze activiteiten wordt gebruik gemaakt van versterkte muziek.
Een cultuurhistorische sociëteit betreft een horeca-inrichting die specifiek bedoeld is voor leden van een vereniging of organisatie. Ten behoeve van leden en derden mogen, in een semi-besloten karakter de volgende activiteiten plaatsvinden:
- Culturele, filosofische, maatschappelijke en historische activiteiten;
- Openbare en educatieve dienstverlening.
Er mogen maximaal horeca categorie 1b activiteiten worden uitgeoefend, in een semi-besloten karakter.
Ten behoeve van het Meisjeshuis is een akoestisch onderzoek verricht, waarvan de resultaten zijn vervat in het op 5 oktober 2012 uitgebrachte rapport 'Geluid in de omgeving ten gevolge van de sociëteit Het Meisjeshuis te Delft'. In het akoestische rapport zijn metingen verricht om het impact van het geluid van versterkte muziek op de nabije woningen te bepalen. Voor de resultaten van het akoestisch onderzoek wordt verwezen naar de bijlage. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ten gevolge van de muziekpresentaties in het Meisjeshuis op de gevels van de nabijgelegen woningen ten hoogste 57 dB(A) bedraagt. Uitgangspunt hierbij is het niet gelijktijdig gebruiken van de zalen voor muziek, met een muziekgeluidniveau van 90 dB(A), en het gesloten houden van ramen en deuren. Hiermee wordt de grenswaarde uit het Activiteitenbesluit geldend in de nachtperiode met ten hoogste 17 dB(A) overschreden.
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ten gevolge van muziekpresentaties in het Meisjeshuis in de aanpandige woning bedraagt ten hoogste 43 dB(A) in de slaapkamer. Hiermee wordt de grenswaarde uit het Activiteitenbesluit geldend in de nachtperiode met ten hoogste 18 dB(A) overschreden. Indien sprake is van een incidentele bedrijfssituatie (wanneer toegestaan door het bevoegd gezag) zijn de hierboven genoemde overschrijdingen 15 dB(A) lager. Te denken valt aan de incidentele festiviteiten, zoals bedoeld in artikel 4:7 APV Delft. Bij dergelijke festiviteiten die maximaal 12 x per jaar plaats mogen vinden na kennisgeving aan het bevoegd gezag, zijn ruimere grenswaarden toegelaten. In artikel 4:7, lid 2 is bepaald dat gedurende de incidentele festiviteit de waarden genoemd in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit maximaal zijn verhoogd met 15 dB(A).
De locatie van het Meisjeshuis is gevestigd in de binnenstad van Delft. In het algemeen dienen bewoners in een dergelijke stedelijke omgeving meer geluid te dulden dan op een rustige locatie in een buitenwijk van de stad. Teneinde de geluidsoverlast voor de omwonenden zoveel mogelijk te beperken is in de Lijst van Horeca-activiteiten een aparte horeca-categorie opgenomen voor het Meisjeshuis: 'Cultuurhistorische sociëteit'. Verder is de specifieke aanduiding 'Cultuurhistorische sociëteit' beperkt tot het gebouw en geldt onderhavige aanduiding niet voor de tuin. Met in achtneming van het voornoemde kan er een aanvaardbare geluidssituatie worden gewaarborgd en is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor omwonenden.
7.5.4 Conclusie
In dit bestemmingsplan wordt door de milieuzonering, die in de bestemmingsplanregeling is opgenomen, zorg gedragen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de woningen en worden de horecabedrijven niet in hun functioneren belemmerd.
7.6 Weg- En Spoorweglawaai
7.6.1 Bestaande situatie
Het overgrote deel van de wegen in het plangebied zijn 30 km/h-wegen. Rondom deze wegen geldt geen geluidzone. Binnen het plangebied zijn alleen de Wateringsevest en de Vrijenbanselaan 50 km/h-wegen. Ook rondom het plangebied ligt een aantal 50 km/h-wegen. Voor dergelijke wegen geldt een geluidzone van 200 meter. Een deel van het plangebied ligt binnen deze geluidzone.
Ongeveer 30 meter ten westen van het plangebied ligt de spoorlijn Schiedam-Delft-Den Haag. Voor deze spoorweg geldt een geluidzone van 700 meter. Een groot deel van het plangebied ligt binnen deze geluidzone.
7.6.2 Beleid en onderzoek
Wegverkeerslawaai
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen, bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige functies, moet worden getoetst aan geluidshinder vanwege de weg. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij ontwikkelingen rondom 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Spoorwegen
Indien nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone van een spoorweg mogelijk worden gemaakt, moet onderzoek plaatsvinden naar de geluidsbelasting vanwege deze spoorweg. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 55 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. De uiterste grenswaarde mag daarbij niet worden overschreden. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
7.6.3 Gewenste ontwikkeling
Omdat het bestemmingsplan consoliderend van aard is, worden er geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidzone van gezoneerde wegen of de spoorweg Rotterdam-Delft-Den Haag mogelijk gemaakt.
7.6.4 Conclusie
Het aspect weg- en spoorweglawaai staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
7.7 Industrielawaai
7.7.1 Bestaande situatie
De begrenzing van het gezoneerde industrieterrein 'DSM Gist/Calvé' en de bijbehorende geluidzone zijn in figuur 7.5 opgenomen. Het gebied tussen het industrieterrein en de zonegrens is de geluidzone. Een deel van het plangebied, aan de noordzijde van de binnenstad, ligt binnen deze geluidzone. De geluidzone is bovendien op de verbeelding opgenomen.
Figuur 7.5: Gezoneerd industrieterrein DSM Gist/Calvé (gearceerd) met bijbehorende zonegrens (rood)
7.7.2 Beleid en onderzoek
Een geluidzone wordt vastgesteld rond industrieterreinen waar inrichtingen zijn gevestigd die 'in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken' zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Dergelijke bedrijven worden in de volksmond ook wel 'grote lawaaimakers' genoemd. In dat kader is in het verleden voor industrieterrein 'DSM Gist/Calvé' een geluidzone vastgesteld.
Op grond van de wet behoort tot de geluidzone het gebied tussen het industrieterrein zelf en de buitengrens van de zone. Buiten een geluidzone mag de cumulatieve geluidsbelasting als gevolg van alle bedrijven op het betreffende industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.
7.7.3 Gewenste ontwikkeling
Omdat het bestemmingsplan consoliderend van aard is, worden er geen nieuwe ontwikkelingen binnen de geluidzone van het gezoneerde industrieterrein 'DSM Gist/Calvé' mogelijk gemaakt.
7.7.4 Conclusie
Het aspect industrielawaai gezoneerd industrieterrein staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
7.8 Luchtkwaliteit
7.8.1 Bestaande situatie
Op basis van de Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) is de luchtkwaliteit in het plangebied en de omgeving in beeld gebracht. Deze Monitoringstool is in opdracht van de voormalige Ministeries van VROM en V&W ontwikkeld. Deze tool brengt de luchtkwaliteit langs onder andere autosnelwegen in beeld. Uit de monitoringstool blijkt het volgende:
- a. in 2011 ligt de concentratie stikstofdioxide langs de maatgevende wegen onder de grenswaarden uit de Wlk. Ook in 2015 is dit het geval. Er wordt daarmee voldaan aan de grenswaarde;
- b. in 2011 en 2015 is de concentratie fijn stof aanzienlijk minder dan de grenswaarden: de concentratie bedraagt minder dan 30 µg/m³.
7.8.2 Beleid en onderzoek
Toetsingskader
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van stikstofdioxide en fijn stof zijn in tabel 7.1 weergegeven1.
Tabel 7.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk
stof | toetsing van | grenswaarde | |||
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |||
jaargemiddelde concentratie | |||||
fijn stof (PM10)A) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ |
A) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
In het Besluit niet in betekenende mate (NIBM) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit is bijvoorbeeld het geval indien een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³), of indien een project in een specifiek aangeduide categorie valt (zoals woningbouw met 1 ontsluitingsweg en minder dan 1.500 woningen).
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Delft rapporteert ieder jaar over de luchtkwaliteit op haar grondgebied en stelt op basis daarvan een plan van aanpak op om de luchtkwaliteit te verbeteren. De meeste maatregelen zijn gericht op het verbeteren van de luchtkwaliteit op de knelpuntlocaties voor stikstofdioxide. De belangrijkste uitkomst uit de rapportages is dat veruit het grootste deel van Delft voldoet aan de luchtkwaliteitsnormen.
- 1. Dit betreffen de grenswaarden inclusief de door de Europese Commissie verleende derogatie (7 april 2009) aan Nederland voor uitstel om te voldoen aan de luchtkwaliteitsnormen.
7.8.3 Gewenste ontwikkeling
In het plangebied worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit. Er wordt dan ook voldaan aan de Wet luchtkwaliteit.
7.8.4 Conclusie
De Wet luchtkwaliteit staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitsnormen.
7.9 Externe Veiligheid
Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid rondom opslag en transport van grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen (zoals LPG en ammoniak).
7.9.1 Bestaande situatie
Risicovolle inrichtingen
In het plangebied bevinden zich geen risicovolle inrichtingen zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Ten noordwesten van het plangebied bevindt zich de risicovolle inrichting DSM. Op de bedrijfsactiviteiten van DSM is het Besluit risico's zware ongevallen (Brzo) van toepassing, het bedrijf valt daarmee onder de werking van het Bevi. Uit onderzoek (rapport 'Beschouwing risicobronnen en verantwoording groepsrisico Bedrijventerrein Delft Noord, Save, 5 september 2012 (hierna te noemen: EV-onderzoek DSM) blijkt dat de PR10-6-contour grotendeels op het terrein van DSM ligt. Het plaatsgebonden risico vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan. De hoogte van het groepsrisico ligt in de huidige situatie net boven de oriëntatiewaarde. Dit komt door een historisch gegroeide situatie met dichte en dichtbij gelegen bebouwing aan de Delftse zijde van het DSM-terrein. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied voor het groepsrisico van 1.500 meter.
Ten noorden van het plangebied bevindt zich de risicovolle inrichting Internationaal Transportbedrijf L. van der Lee en zonen BV. Het invloedsgebied van deze inrichting bedraagt 50 meter. Het plangebied valt hierbuiten.
Transport gevaarlijke stoffen over spoor
Over de spoorlijn door Delft vindt, conform de marktprognoses van ProRail uit 2007, nauwelijks transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dit is daarom niet relevant voor externe veiligheid.
Transport gevaarlijke stoffen over water
In het Basisnet Water is de Schie aangeduid als 'groene waterweg' (categorie scheepvaart zonder frequent vervoer) en is daarmee niet relevant voor externe veiligheid.
Transport gevaarlijke stoffen over de weg
In het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen wegen die zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen.
Op grote afstand van het plangebied ligt de Rijksweg A13 waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Uit het EV-onderzoek DSM blijkt dat, gezien de grote afstand tot het plangebied, personen binnen het plangebied geen invloed zullen hebben op de hoogte van het groepsrisico.
Transport gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In het plangebied bevinden zich geen risicorelevante buisleidingen waar transport van gevaarlijke stoffen door plaatsvindt.
Ten noordwesten van het plangebied loopt een hogedruk aardgastransportleiding naar DSM. Het invloedsgebied van deze leiding is 95 meter. Het plangebied valt hierbuiten. Voor informatie over niet-risicovolle leidingen wordt verwezen naar paragraaf 8.2.
7.9.2 Beleid en onderzoek
Wet- en regelgeving
Externe veiligheid is terug te vinden in beleidsdocumenten en regelgeving zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Op grond van deze besluiten moet bij het vaststellen van een bestemmingsplan als het onderhavige, worden getoetst op externe veiligheid.
Ten eerste moet worden getoetst aan de grenswaarde van het plaatsgebonden risico (PR 10-6) voor kwetsbare objecten. Dit zijn objecten met beperkt zelfredzame personen of met grote aantallen personen, zoals scholen, woningen, ziekenhuizen, grote kantoren, etc. Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon, die zich onbeschermd in de buurt van een risicobron bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met die risicobron. Het Bevi bepaalt dat het plaatsgebonden risico ter plaatse van een kwetsbaar object niet meer mag bedragen dan één op de miljoen per jaar. Het plaatsgebonden risico bepaalt de minimale afstand tussen een risicobron en een kwetsbaar object.
Ten tweede moet het zogenaamde groepsrisico worden beschouwd binnen het invloedsgebied van een risicobron. Het groepsrisico is de kans per jaar dat een groep van 10 of meer personen komt te overlijden ten gevolge van een incident met de risicobron. Anders dan bij het plaatsgebonden risico het geval is, geldt voor het groepsrisico geen grens- of richtwaarde. Wel is in het Bevi de zogenaamde oriëntatiewaarde bepaald, waarmee het berekende groepsrisico moet worden vergeleken. De oriëntatiewaarde geeft dus aan wanneer het groepsrisico een relevante waarde heeft, maar geldt niet als norm. Elke verandering van het groepsrisico dient verantwoord te worden door het bevoegd gezag.
Onderzoek
Risicovolle inrichtingen
Uit het EV-onderzoek DSM blijkt dat alleen ontwikkelingen binnen de 10-7 contour van DSM het groepsrisico zichtbaar doen toenemen. Dit bestemmingsplan is echter consoliderend van aard: er worden binnen deze contour geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt en dus zal dit bestemmingsplan niet leiden tot een verandering van het groepsrisico.
Transport gevaarlijke stoffen over wegen
Uit het EV-onderzoek DSM blijkt dat de A13 op dusdanig grote afstand van het plangebied ligt, dat er geen sprake is van relevante externe veiligheidsrisico's als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over deze weg. Dit bestemmingsplan is bovendien consoliderend van aard, en zal niet leiden tot een verandering van het groepsrisico.
Advies Veiligheidsregio Haaglanden
Per brief d.d. 2 februari 2012 heeft Veiligheidsregio Haaglanden een advies uitgebracht. De voorgestelde maatregelen ter bevordering van de veiligheid betreffen een advies voor technische voorzieningen bij ver- en nieuwbouw, en voor risicocommunicatie. Deze maatregelen hebben niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. Het advies is als separate bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd (bijlage 6).
7.9.3 Gewenste ontwikkeling
Dit bestemmingsplan is consoliderend van aard. De overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico is toe te rekenen aan DSM. Hierbij is geen reductie mogelijk via het ruimtelijk spoor. Dit aspect zal via het milieuspoor verzorgd moeten worden. De gemeente zal dit met de provincie Zuid-Holland, als bevoegd gezag voor de milieuvergunning voor DSM, bespreken.
Het bestemmingsplan maakt het niet mogelijk dat er zich risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven in het plangebied kunnen vestigen.
7.9.4 Conclusie
Het bestemmingsplan voldoet aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid.
7.10 Energie
7.10.1 Bestaande situatie
De historische binnenstad kent een traditionele energievoorziening gebaseerd op gas en elektriciteit. Uit zowel de energiegebruikcijfers als een thermografische opname blijkt dat de energetische kwaliteit van woningen en andere gebouwen in het plangebied laag is. De Delftse binnenstad is aangewezen als beschermd stadsgezicht en telt vele Rijks- en gemeentelijke monumenten.
7.10.2 Beleid en onderzoek
In nieuw of her te ontwikkelen delen gelden de doelstellingen uit het Delftse Klimaatbeleid. De basis hiervoor is het Klimaatplan. Uitgangspunt is dat in een nieuwe woon- of bedrijfsbestemming de ambitie ligt om een scherpere energieprestatie te realiseren dan de landelijke normen. Hiervoor hanteert Delft de Trias energeticia:
- 1. het verminderen van de vraag door energiebesparing bij eindgebruikers;
- 2. het toepassen van duurzame bronnen;
- 3. het (verder) optimaliseren van de toepassing van fossiele bronnen naar energie-efficiency en betrouwbaarheid.
Voor gebouwen in het beschermd stadsgezicht gelden aanvullende eisen als het gaat om bouw-, verbouw- of sloopwerkzaamheden. Voor het treffen van energiebesparende maatregelen of het toepassen van duurzame bronnen is in veel gevallen een omgevingsvergunning vereist.
De gemeente heeft de sneltoetscriteria opgesteld in overleg met de Commissie voor Welstand en monumenten en in overleg met de stadsbouwmeester om het aanbrengen van zonnepanelen te vergemakkelijken.
7.10.3 Gewenste ontwikkeling
In het plangebied wordt geen grootschalige herstructurering of nieuwbouw voorzien. Voor de kleinere nieuwbouwopgaven wordt gestreefd naar een EPC die voor de woningen minimaal 15% en voor de overige functies 12% lager ligt dan de wettelijke norm van het jaar van de bouwaanvraag. Dit wordt bereikt door een geïntegreerd pakket van bouwkundige, installatietechnische maatregelen en efficiënte energieopwekking. De gemeentelijke ambitie voor duurzaam bouwen kan op een kwantitatieve wijze uitgedrukt worden met behulp van de GPR-methode (Gemeentelijke Praktijkrichtlijn Duurzaam Bouwen). In het Klimaatplan wordt een GPR-score van ten minste 7,5 nagestreefd.
Voor kleinschalige renovatie of verbouw wordt gestreefd naar een labelsprong van minimaal 2 labels. Voor monumenten en historische gebouwen zal per geval worden beoordeeld wat de te behalen ambities zijn, omdat de huidige labelmethodiek hiervoor minder geschikt is.
Om de historische stad ook in de toekomst duurzaam te houden, streeft de gemeente Delft er naar de historische waarde van deze gebieden te behouden en de opwekking van duurzame energie te mogelijk te maken.
7.10.4 Conclusie
Voor de zowel nieuw te ontwikkelen delen als kleinschalige renovatie in het bestemmingsplangebied gelden de doelstellingen uit het gemeentelijk Klimaatplan.
Hoofdstuk 8 Infrastructuur
8.1 Bovengronds (Verkeer En Vervoer)
8.1.1 Bestaande situatie
Gemotoriseerd verkeer
Het plangebied wordt omsloten door de zogenaamde wijkontsluitingswegen: Westvest, Phoenixstraat, Wateringsevest, Vrijenbanselaan en de Zuidwal.
De binnenstad zelf is een autoluw verblijfsgebied (zie figuur 8.1). Bepaalde delen van de binnenstad zijn voetgangersgebied. Deze gebieden, die voor gemotoriseerd verkeer slechts bereikbaar zijn via pollers, hebben geen parkeervoorzieningen en zijn alleen toegankelijk voor beperkt bestemmingsverkeer (laden en lossen of voor bewoners die hun parkeervoorziening op eigen terrein willen bereiken). Dit wordt het autoluwplusgebied genoemd. Bewoners en bezoekers parkeren daarbij hun auto in het gebied direct buiten het voetgangersgebied. Het autoluwbeleid verbetert de leefbaarheid en vergroot de aantrekkelijkheid van de binnenstad.
Figuur 8.1: Autoluwgebied Binnenstad
De wegen in Delft zijn gecategoriseerd volgens de principes van Duurzaam Veilig. Bij elke categorie horen eigen vormgevingskenmerken. Delft onderscheidt de volgende wegtypen:
- stroomwegen;
- gebiedsontsluitingswegen;
- wijkontsluitingswegen;
- erftoegangswegen.
De gemeente Delft heeft zelf de categorie wijkontsluitingsweg toegevoegd: een weg met een gecombineerde verkeers- en verblijfsfunctie waarop verkeer van en naar (woon)gebieden wordt gebundeld. Er is gekozen voor een extra categorie omdat sommige wegen van groot belang zijn voor de bereikbaarheid van de stad en teveel verkeer hebben om ze te kunnen inrichten als verblijfsgebied. De verblijfsfunctie is echter dermate sterk, door bijvoorbeeld veel oversteekbewegingen of veel voetverkeer in de langsrichting, dat deze niet past bij de inrichting die hoort bij een gebiedsontsluitingsweg. In figuur 8.2 is de wegencategorisering weergegeven.
Figuur 8.2: Wegencategorisering uit het LVVP in en nabij de binnenstad
De wegen in en nabij het plangebied zijn als volgt gecategoriseerd:
- gebiedsontsluitingswegen: Westlandseweg en Oostpoortweg;
- wijkontsluitingswegen: Westvest, Phoenixstraat, Wateringsevest, Vrijenbanselaan, Insulindeweg, Bonairestraat, Sint Jorisweg, Stalpaert van de Wielenweg, Julianalaan, Mijnbouwstraat, Sint Sebastiaansburg en Zuidwal;
- erftoegangswegen: alle andere wegen zijn wegen met een verblijfsfunctie; een belangrijke consequentie van het aanwijzen van 'verblijfsgebieden' is dat deze gebieden in het kader van Duurzaam Veilig ingericht worden als 30 km/h-zone.
Binnen de verblijfsgebieden is echter een bijzondere inrichting noodzakelijk voor wegen die deel uitmaken van de busroutes of de routes van hulpdiensten.
Ingeval van calamiteiten is het van belang dat hulpdiensten snel ter plaatse kunnen zijn. Er zijn daarom speciale routes waarbij de doorgang voor hulpdiensten prioriteit heeft. De routes zijn opgedeeld in hoofdroutes en secundaire routes. De routes binnen het plangebied zijn weergegeven in figuur 8.3.
Figuur 8.3: Uitsnede uitrijroutekaart brandweer Delft-Rijswijk
Langzaam verkeer
Het Delftse hoofdfietsnetwerk is opgebouwd uit regionale en stedelijke routes. Het stedelijk net bestaat uit een raster van doorgaande fietsverbindingen, met een maaswijdte van ongeveer 300 à 400 m, die het gehele stedelijke gebied doorkruisen en aansluiten op de regionale fietsvoorzieningen. Via het stedelijk net zijn de belangrijkste gebieden te bereiken (centrum, middelbare scholen, station, recreatiegebieden, werkgelegenheid, woongebieden).
Door en nabij de binnenstad lopen de volgende hoofdfietsroutes:
- Zuidwal - Ezelsveldlaan;
- Binnenwatersloot - Oude Langendijk - Nieuwe Langendijk;
- Dirklangenstraat – Geerweg/Kantoorgracht – Plantagebrug;
- Verwersdijk - Dertienhuizen - Oosteinde - Ezelsveldlaan;
- Wateringseweg - Wateringsevest - Nieuwe Plantage - Plantagebrug.
Daarnaast is er nog een aantal belangrijke ontsluitingsroutes vanaf het station. Met name de route Barbarasteeg - Breestraat - Vesteplein - Ezelsveldlaan is een belangrijke. Ondanks dat de hierboven genoemde fietsroutes belangrijk zijn en qua orde een bepaalde inrichting behoeven, zoals bijvoorbeeld dat ze vrijliggend moeten zijn, is hier niet voor gekozen in het plangebied. De binnenstad heeft namelijk een historisch karakter, bovendien is de fysieke ruimte er vaak niet om te voldoen aan de inrichtingseisen voor zulke fietsroutes. Om die reden is het Handboek Inrichting Openbare Ruimte (2012) voor de binnenstad als leidraad aangehouden, zodat de inrichting daarom met inachtneming van de omgeving plaatsvindt.
Zoals eerder gesteld zijn delen van de binnenstad voetgangersgebied. De voetganger heeft hierbij het primaat op elke andere verkeersdeelnemer. In veel voetgangersgebieden is het voor fietsers wel toegestaan om door het gebied te rijden. De Delftse binnenstad is in de afgelopen jaren gefaseerd autoluw gemaakt. Dit heeft een positief effect op het voetgangersklimaat.
Openbaar vervoer
De binnenstad van Delft is bereikbaar door middel van diverse buslijnen welke langs en door het gebied voeren. Eveneens zijn in de nabijheid het treinstation Delft en twee tramlijnen gelegen. Het station Delft centrum is direct buiten het plangebied gelegen, op loopafstand van de binnenstad. Hier halteren de treinen in de richtingen Dordrecht, Den Haag, Rotterdam, Amsterdam, Venlo, Leiden, Breda en Roosendaal. Langs het plangebied, over de Westvest, Phoenixstraat en Wateringsevest, rijden de tramlijnen 1 en 19. Lijn 1 verbindt Tanthof, de Buitenhof, de Binnenstad en Delft noordoost met Rijswijk, Den Haag centrum en Scheveningen. Lijn 19 gaat van Tanthof langs de binnenstad naar Ypenburg, Leidschenveen en Leidschendam.
Door het plangebied loopt de busdienst tussen Delft Kuyperwijk en IKEA Delft via het station Delft. Er zijn halteplaatsen langs de Nieuwe Langendijk, de Oude Langendijk ter hoogte van de Burgwal en bij de Markt. Tevens is aan de zuidkant van het plangebied een bushalte gelegen langs de Zuidwal ter hoogte van Zuidpoort. Bij deze haltes halteren de openbaar vervoersdiensten in de richtingen Rotterdam Centraal, Zoetermeer, Nootdorp en richting de TU binnen de gemeente Delft.
De trein, tramlijnen en buslijnen zorgen voor een goede verbinding binnen de gemeente en in de regio.
Parkeren
Binnen het voetgangersgebied is parkeren in principe niet toegestaan. Bezoekers van de binnenstad kunnen buiten het voetgangersgebied parkeren in de parkeergarages, op parkeerterreinen of in parkeervakken. De parkeergarages, Zuidpoortgarage, Koepoortgarage en de Phoenixgarage, liggen in of zijn op loopafstand van de binnenstad gelegen.
Deze parkeergarages zijn met name bedoeld voor bezoekers. In een aantal gevallen zijn delen van parkeergarages gereserveerd voor vergunninghouders. Parkeerplaatsen zijn schaars in de binnenstad. Met name op straat is er over het algemeen meer vraag dan aanbod. De nachtelijke parkeerdruk in de gehele binnenstad ligt gemiddeld tussen de 90% en 100%.
Naast bezoekers- en vergunninghoudersparkeerplaatsen zijn er ook nog runshopparkeerplaatsen. Deze runshopparkeerplaatsen zijn op zeer korte afstand gelegen van bepaalde winkels. De maximale parkeerduur is beperkt op zulke parkeerplaatsen. Daarmee worden deze parkeerplaatsen nog efficiënter gebruikt.
Aangezien het niet is toegestaan te parkeren in het voetgangersgebied, zijn de gehandicaptenparkeerplaatsen direct aan de randen van het voetgangersgebied gelegen.
8.1.2 Beleid en onderzoek
Het algemene verkeersbeleid is het in juni 2005 vastgestelde LVVP en is nog steeds leidend. Hierin is het verkeersbeleid voor de middellange termijn vastgelegd, waarbij het accent is gelegd op:
- 1. maatregelen ter stimulering van fietsgebruik en openbaar vervoer;
- 2. maatregelen voor de doorgaande noordzuid- en oostwestroutes voor autoverkeer, zodat deze vooral worden gebruikt door in- en uitgaand verkeer, en zodat het doorgaande verkeer wordt ontmoedigd hier gebruik van te maken;
- 3. het opvangen van de mobiliteitseffecten van nieuwe stedelijke ontwikkelingen op de interne en externe bereikbaarheid van de stad.
Omdat de (gewenste) grootschalige ingrepen in de stad een lange looptijd hebben, bevat het LVVP een visie voor de langere termijn (2020) voor het verkeers- en vervoerbeleid en een visie op het toekomstige verkeersnetwerk in samenhang met de andere Delftse plannen.
De maatregelen uit het LVVP zijn gestoeld op drie pijlers. De eerste pijler wordt gevormd door de structuur van de stad, die de mogelijkheden bepaalt voor het verkeersnetwerk. De tweede pijler wordt gevormd door het nationaal en regionaal beleid, dat de kapstok vormt voor het Delftse beleid. De derde pijler wordt gevormd door de economie, leefomgeving en ecologie, die randvoorwaarden stellen aan het verkeersnetwerk. Op basis van de resulterende mogelijkheden, kaders en randvoorwaarden zijn de maatregelen per vervoerwijze bepaald.
Voor het langzaam verkeer en het parkeren gelden eigen beleidskaders. Voor langzaam verkeer speelt het Fietsactieplan II, vastgesteld in juni 2005, een voorname rol. Het Fietsactieplan II (Fap-II) is de opvolger van het Fietsactieplan I (1999) en is zowel een voortzetting als een uitbreiding van het eerste fietsactieplan. Er wordt gestreefd het fietsgebruik te stimuleren, de fiets een serieus alternatief te maken voor de auto en zo ook een bijdrage te leveren aan de bereikbaarheid van de stad, zodat Delft kan behoren tot de beste fietssteden van Nederland.
Figuur 8.4: Hoofdfietsnetwerk
Het Fap-II past binnen het bredere LVVP, zoals voorgaand beschreven. Het LVVP bevat verschillende maatregelen voor het langzaam verkeer die verband houden met de bestemmingen op de verbeelding:
- 1. de wegcategorisering in het LVVP leidt tot toename van erftoegangswegen, waar een grotere mate van veiligheid voor voetgangers mogelijk is;
- 2. binnen het project 'Kinderen veiliger door Delft' worden zogenaamde 'Kindlinten' gerealiseerd: routes waarlangs kinderen zelfstandig, veilig én prettig naar allerlei opvang-, onderwijs- en vrijetijdsvoorzieningen kunnen lopen en fietsen;
- 3. het project 'Voetgangersroute' beoogt de verkeersveiligheid van ouderen te bevorderen, waarbij bijvoorbeeld belangrijke looproutes voor de doelgroep aan bod komen.
Tot de gebruikte richtlijnen voor het ontwerpen van voorzieningen voor langzaam verkeer behoren onder andere de ontwerprichtlijnen voor de toegankelijkheid van gehandicapten en minder validen.
Inmiddels is er van LVVP en het FAP-II een update gemaakt, genaamd 'nota update LVVP en fietsactieplan' en vastgesteld in juni 2011. In deze nota is een herprioritering weergegeven van de uit te voeren projecten zoals weergegeven in het LVVP. Ook staat hierin weergegeven welke fietsprojecten gepland zijn vanaf 2011. Omdat hierin geen nieuw beleid staat weergegeven, blijft het beleid zoals omschreven in het LVVP en het FAP II, leidend.
Het parkeerbeleid is verankerd in de in 2003 vastgestelde Nota 'Parkeren en Stallen'. Deze is in 2006, 2009 (2 maal) en in 2010 gewijzigd. De essentie van het beleid is dat voor nieuwe ontwikkelingen (zoals nieuwbouw en herontwikkeling) voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden om parkeerproblemen in de omgeving te voorkomen.
De Nota Parkeren en Stallen legt vast hoeveel parkeerplaatsen noodzakelijk zijn afhankelijk van het type functie. De nota geeft hiervoor parkeernormen, welke zijn gedifferentieerd naar de binnenstad, schilgebied rond de binnenstad en overig gebied. Deze parkeernormen zijn gebaseerd op kencijfers van het kennisinstituut CROW. Deze kencijfers zijn opgesteld aan de hand van parkeeronderzoeken door het hele land en zijn landelijk en juridisch geaccepteerd als realistisch en betrouwbaar. Voor woningen heeft Delft eigen normen vastgesteld, afgeleid van de kencijfers van het instituut CROW. Deze kennen een differentiatie naar type woningen, zoals dat voor Delft gewenst is.
Ook voor het parkeren van fietsen zijn normen vastgesteld. Voor nieuwbouw van woningen is in de Nota Parkeren en Stallen de volgende stallingsnorm voor fietsen en scootmobielen gesteld:
- 1. per woning moet tenminste één, vanaf de straat toegankelijke afsluitbare bergruimte aanwezig zijn, waarvan de vloeroppervlakte ten minste 3,5 m² is en waarvan de breedte ten minste 1,5 m is. De hoogte boven het vloeroppervlak moet ten minste 2,1 m zijn. De drempelhoogte is maximaal 20 mm;
- 2. per woning moet ten minste één stallingsmogelijkheid voor 2 fietsen aanwezig zijn in een gemeenschappelijk overdekte stallingsvoorziening maximaal 50 m van de woning, die in ieder geval vanaf de straat bereikbaar is.
Parkeren is een essentiële schakel in de bereikbaarheid: de auto wordt van een parkeerplaats weggereden en aan het einde moet de auto weer op een parkeerplaats stilgezet worden. De parkeerplaats moet op een duidelijke en gemakkelijke manier te vinden zijn. Teveel zoeken geeft extra onwenselijk verkeer en overlast. De parkeerplaats moet idealiter zo dicht mogelijk bij de bestemming liggen. De auto moet op een aantrekkelijk en (sociaal) veilige plek geparkeerd kunnen worden. Daarnaast is een balans tussen parkeren en leefbaarheid, een goede prijs-/kwaliteitsverhouding en efficiënt dubbelgebruik voor verschillende doelgroepen van belang. In 2012-2013 wordt de Nota Parkeerbeleidskader opgesteld, waarbij het parkeerbeleid voor de gehele stad bepaald wordt voor 5 à 10 jaar, gebaseerd op bovenstaande uitgangspunten. In de nota komt een uitvoeringsprogramma met verder uit te werken onderwerpen/projecten. Dit kan invloed hebben op het parkeren in het plangebied.
8.1.3 Gewenste ontwikkeling
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Wat betreft de bovengrondse infrastructuur wordt bij de bestemmingslegging uitgegaan van de bestaande situatie.
8.1.4 Conclusie
Het aspect verkeer en vervoer staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
8.2 Ondergronds (Kabels En Leidingen)
8.2.1 Bestaande situatie
In het plangebied liggen een rioolwaterleiding en een waterleiding. De belemmeringenstroken van deze leidingen zijn opgenomen op de verbeelding. Tevens loopt door het plangebied een aardgasleiding. Het gaat hier echter om een leiding van beperkte omvang, waardoor deze in planologische zin geen risico's met zich meebrengt. In paragraaf 7.9 is ingegaan op de risicovolle leidingen in de omgeving van het plangebied. Over het plangebied loopt bovendien nog een straalpad met een hoogtebeperking van 40 tot 45 m boven maaiveld ten behoeve van de telecommunicatie.
8.2.2 Beleid en onderzoek
Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van leidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) relevant. Met deze AMvB wordt aangesloten bij de risiconormering uit het Bevi (PR). Ook geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en gelden belemmeringenstroken waarbinnen in principe geen bebouwing is toegestaan. Voor overige planologisch relevante leidingen (zoals regionale waterleidingen en rioolwaterpersleidingen) gelden alleen belemmeringenzones.
8.2.3 Gewenste ontwikkeling
Omdat het bestemmingsplan consoliderend van aard is, er geen bebouwing met een hoogte van meer dan 40 m is binnen het straalpad en er geen bebouwing binnen de belemmeringenstroken van de planologisch relevante leidingen aanwezig is, ontstaan er geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
8.2.4 Conclusie
Het aspect kabels en leidingen staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Hoofdstuk 9 Cultuurhistorie
9.1 Archeologie
9.1.1 Bestaande situatie
Aanvankelijk bestond de ondergrond van het plangebied uit veen (Hollandveen Laagpakket). Rond 300 v.Chr. werden er in dit veengebied geulen uitgeschuurd, waarin zandige sedimenten werden afgezet: de geulafzettingen van de Gantel Laag (Laagpakket van Walcheren). Dergelijke afzettingen bevinden zich in het noordelijke en centrale deel van het plangebied (figuur 9.1). Naast deze geulen werd een dik kleipakket afgezet: de dekafzettingen van de Gantel Laag. Volgens de geologische kaart van Delft bevindt zich in het plangebied een minstens 2 meter dikke laag van deze dekafzettingen.
Figuur 9.1: Het plangebied geprojecteerd op de geologische kaart van Delft
Als gevolg van oxidatie en klink is er in het verleden inversie opgetreden in het landschap. Hierdoor zijn de geulafzettingen als hogere ruggen in het landschap komen te liggen. Deze geulafzettingen vormden daardoor ideale vestigingsplaatsen in zowel de Romeinse tijd als de Late Middeleeuwen. Tijdens de Romeinse tijd werden de afzettingen intensief bewoond. In de gebieden tussen de nederzettingen werden uitgebreide verkavelingssystemen uitgezet. In de ondergrond van Delft worden sporen uit de Romeinse tijd bij diepe grondwerkzaamheden regelmatig aangetroffen.
De Middeleeuwse stad is later ontstaan langs het gegraven water de Delf (de huidige Oude Delft). Dit water vormt gedeeltelijk de kanalisatie van een van de getijdenkreken die zich vanaf circa 300 v.Chr. in het veengebied insleten. De precieze loop van deze kreek onder de binnenstad is nog onbekend, maar afgaande op het voorkomen van Romeinse sporen in de strook langs de Oude Delft en rond het stadhuis, kan worden herleid dat hier goed bewoonbare oeverwallen aanwezig waren.
In de Middeleeuwen werd opnieuw van deze oeverwallen gebruik gemaakt voor het bouwen van boerderijen. De oudste bewoning dateert vanaf het tweede kwart van de 12e eeuw. Deze bebouwing lag aan de westzijde van de Oude Delft en had een overwegend agrarisch karakter. De boerderijen werden op kleine huisterpen gebouwd, die in de eerste twee eeuwen drastisch werden opgehoogd. De ophoging van de tuinen ging tot in de 18e eeuw door. Al aan het einde van de 12e eeuw werden de agrarische percelen ten noorden ven de Buitenwatersloot verkaveld in bouwpercelen waarvan de standaardbreedte ongeveer 9,5 m bedroeg (= 2,5 Rijnlandse roeden) en verdichtte de bebouwing langs de Oude Delft zich.
Aan de oostzijde van het water is de bewoning een generatie jonger. De bebouwing had hier vanaf het begin af aan meer het karakter van een ambachtelijke nederzetting met handelsfunctie. Deze bewoning was georiënteerd op een nieuw gegraven gracht, de Nieuwe Delft, die dwars door de nederzetting heen liep, parallel aan de Oude Delft. De kern lag tussen het grafelijke hof op de Markt en de Oude Kerk, die in het derde kwartaal van de 12e eeuw aan het eind van de nederzetting werd gebouwd. Pas na 1200 breidde de bewoning zich uit ten noorden van deze kerk. Ten zuiden van de markt vond de uitbreiding al in het laatste kwart van de 12e eeuw plaats. Het is dit deel van Delft dat in 1246 als eerste stadsrechten kreeg.
Ook hier werden de huizen op verhoogde podia gebouwd die in enkele fasen binnen honderd jaar werden opgehoogd tot het huidige straatniveau. Deze huisterpen groeiden aaneen tot een langgerekte terp tussen de beide grachten en aan de oostzijde van de Hippolytusbuurt. Hierdoor ontstond een karakteristiek reliëf waaraan het oudste deel van de nederzetting nog steeds valt te herkennen: een bol verlopend profiel tussen de beide grachten, waarvan het hoogste punt bij de Heilige Geestkerkhof ligt. Dit reliëf is ontstaan doordat na de huizenbouw langs de rooilijn van de doorgaande wegen langs de grachten, het huisvuil tot in de 15e eeuw op het erf achter de huizen werd geworpen.
In de overige delen van de stad komen geen waarneembare terpophogingen meer voor. Hier lijkt de noodzakelijke ophoging die aan de huizenbouw vooraf ging voor grotere blokken van de stad collectief te zijn opgehoogd: eerst met flinke pakketten huisvuil en mest, later meer in dunnere lagen om bodemdaling, klink en oxidatie te compenseren. Dit geld zeker voor de gebieden aan de oostzijde van de middeleeuwse kern, die pas na 1355 stadsrecht kregen. Deze stadsdelen kennen nauwelijks reliëfverschillen en het maaiveld ligt het laagst van de gehele binnenstad.
9.1.2 Beleid en onderzoek
Wettelijk kader
In 1992 ondertekende Nederland mede het zogenaamde Verdrag van Valetta (Malta). Dit verdrag heeft als doel de bescherming van het archeologisch erfgoed van Europa te bevorderen. In Nederland heeft dit geleid tot een herziening van de Monumentenwet 1988, alsmede een aanvulling op of wijziging van bepaalde artikelen in enkele andere wetten. Deze wijzigingswet is beter bekend als de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ), die op 1 september 2007 van kracht werd.
De belangrijkste artikelen uit het Verdrag van Malta die in de Nederlandse wetgeving zijn overgenomen zijn dat het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke (in situ) dient te worden behouden (artikel 4), dat het archeologisch erfgoed deel uitmaakt van de belangenafweging in het kader van ruimtelijke ordening (artikel 5) en het 'veroorzakersprincipe' (artikel 6). Het veroorzakersprincipe betekent dat de verstoorder verantwoordelijk is voor het vroegtijdig (laten) uitvoeren van noodzakelijk archeologisch (voor)onderzoek en de financiering daarvan.
Het bestemmingsplan
In de Nederlandse wetgeving wordt aan artikel 5 uit het Verdrag van Malta invulling gegeven door middel van artikelen 38, 39 en 40 uit de Monumentenwet. In deze artikelen is bepaald dat het archeologisch erfgoed beschermd dient te worden middels het bestemmingsplan. Gemeentes moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening houden met de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden. Hieronder vallen zowel reeds bekende archeologisch waardevolle gebieden als gebieden waarvoor een (verhoogde) archeologische verwachting geldt. Deze waarden krijgen een archeologische (mede)bestemming, die wordt vermeld in de toelichting van het bestemmingsplan, wordt begrensd in de verbeelding en wordt voorzien van regels die gekoppeld zijn aan een vergunningstelsel.
In artikel 41a van de Monumentwet is bepaald dat artikelen 39, 40 en 41, 1e lid, niet van toepassing zijn op plangebieden met een oppervlakte kleiner dan 100 m2. Bij projecten die deze oppervlakte overschrijden dient het archeologisch belang altijd te worden meegewogen in de belangenafweging. Gemeenten kunnen van deze grens afwijken, mits de redenen hiervoor goed onderbouwd kunnen worden. De gemeente Delft maakt van deze mogelijkheid gebruik middels de archeologische beleidskaart (2012) die door Archeologie Delft wordt gebruikt als onderlegger voor de gemeentelijke bestemmingsplannen. Op basis van lokale expertise wordt op deze kaart zowel naar boven als beneden afgeweken van de gestelde grens van 100 m2.
Archeologiebeleid Delft
Op basis van de huidige wetgeving zijn de gemeentes in Nederland verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch bodemarchief. Omdat ruimtelijke ingrepen gevolgen kunnen hebben voor dit bodemarchief, moeten gemeenten bij de besluitvorming archeologie als volwaardige factor meenemen in de belangenafweging. Om dit op een verantwoorde en transparante wijze te kunnen doen is gemeentelijk archeologiebeleid wenselijk. Dergelijk beleid is in Delft nog niet vastgesteld. De gemeente beschikt echter al sinds 1991 over een eigen gemeentelijk archeologische dienst. Hier is uitgebreide lokale kennis aanwezig, waardoor een correcte omgang met de archeologische waarden binnen de gemeente wordt gewaarborgd.
Archeologie Delft hanteert sinds 2012 een archeologische beleidskaart voor de gehele gemeente. Deze kaart is gebaseerd op gedetailleerde kennis van de lokale landschapsontwikkeling, cultuurhistorie en het bodemarchief. Op de beleidskaart worden de verschillende archeologische verwachtingsgebieden binnen de gemeente gekoppeld aan vrijstellingsgrenzen. Bodemverstorende werkzaamheden die deze grenzen niet overschrijden worden op voorhand vrijgesteld van de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek.
Door middel van het hanteren van een gedifferentieerd vrijstellingenbeleid wordt binnen de gehele gemeente gezocht naar een goede balans tussen de verwachte aanwezigheid van archeologische resten en de voorwaarden die worden verbonden aan bodemverstorende activiteiten.
9.1.3 Gewenste ontwikkeling
De huidige bebouwing van het plangebied maakt het vrijwel onmogelijk om eventueel aanwezige archeologische waarden vooruitlopend op de wijziging van het bestemmingsplan in kaart te brengen. De waardering van het bodemarchief is gebaseerd op het archeologisch onderzoek dat de afgelopen 20 jaar in de binnenstad heeft plaatsgevonden.
Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Delft heeft het merendeel van het plangebied een hoge verwachting voor de aanwezigheid van archeologische resten toegekend gekregen (figuur 9.2). Deze verwachting heeft betrekking op de historische binnenstad en betreft vooral archeologische resten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd en (in mindere mate) de Romeinse tijd (omdat deze resten dieper liggen).
Voor het uiterst noordelijk en zuidelijk deel van het plangebied geldt een middelhoge verwachting, met name voor nederzettingen uit de Romeinse tijd en Late Middeleeuwen op de geulafzettingen van de Gantel Laag. In een klein gebied geldt een lage archeologische verwachting. Het betreft hier de dekafzettingen van de Gantel Laag, waar een lage archeologische verwachting geldt voor met name off-site structuren (zoals greppels, sloten, duikers en grafvelden) uit de Romeinse tijd en Late Middeleeuwen.
Aan deze verschillende verwachtingszones zijn vrijstellingsgrenzen gekoppeld. In de hoge verwachtingszone worden bodemverstorende ingrepen tot 50 m2 en 30 cm –maaiveld bij voorbaat vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Hier wordt afgeweken van de wettelijk gestelde grens van 100 m2 omdat in de historische binnenstad een hoge dichtheid van archeologische resten voorkomt. Kleine bodemingrepen kunnen hier dan ook al tot flinke schade aan het bodemarchief leiden en een klein onderzoeksgebied kan al waardevolle archeologische kennis opleveren.
In de middelhoge verwachtingszone wordt de wettelijk gestelde grens van 100 m2 aangehouden omdat deze hier als passend wordt beschouwd, gelet op de aard van en dichtheid aan archeologische resten die hier verwacht worden. In de lage verwachtingszone wordt de wettelijk gestelde grens van 100 m2 verhoogd naar 200 m2, omdat hier een lagere dichtheid aan archeologische resten wordt verwacht. Kleine bodemontsluitingen zullen hier vermoedelijk weinig schade aan het bodemarchief toebrengen. Bovendien zal het onderzoeken van kleine oppervlakten in deze zone in de meeste gevallen niet leiden tot kenniswinst.
Figuur 9.2: Het plangebied geprojecteerd op de archeologische beleidskaart van Delft
Omdat er binnen het plangebied in het verleden verstoring aan het bodemarchief is opgetreden als gevolg van ruimtelijke ingrepen (al dan niet voorafgegaan door archeologisch onderzoek) kan het kaartbeeld nader worden aangescherpt. Deze nadere invulling leidt tot het vrijgeven van enkele gebieden, omdat de ooit aanwezige archeologische waarden daar al geheel zijn verstoord of reeds door archeologisch onderzoek zijn veiliggesteld. Daarnaast kan binnen de hoge verwachtingszone een beperkte differentiatie in diepte (respectievelijk 30, 100 en 200 cm) tot waar bodemverstorende ingrepen vergunningvrij zijn worden aangegeven, omdat in bepaalde gebieden reeds verstoring van de bovengrond heeft plaatsgevonden.
9.1.4 Conclusie
Binnen het onderhavig plangebied bevinden zich behoudenswaardige archeologische resten. Om deze resten te beschermen wordt op het merendeel van het plangebied de medebestemming 'Waarde – Archeologie' gelegd (figuur 9.3). Binnen de gebieden met een medebestemming dient het uitvoeren van bodemverstorende werkzaamheden die de vrijstellingsgrenzen overschrijden te allen tijde zoveel mogelijk voorkomen te worden. Indien dit niet mogelijk is zijn de werkzaamheden gebonden aan een vergunningstelsel. In de afweging die ten grondslag ligt aan het verlenen van een omgevingsvergunning wordt het belang van het archeologisch erfgoed meegewogen conform het doel van het Verdrag van Malta en de Monumentenwet.
Deze belangenafweging kan ertoe leiden dat er eisen worden gesteld aan de uitvoering van werkzaamheden, of dat de voorgenomen ingreep alleen na een archeologisch onderzoek wordt toegestaan. Op deze manier wordt documentatie en berging van eventueel aanwezige archeologische resten gewaarborgd. Wanneer vindplaatsen geheel of gedeeltelijk kunnen worden gespaard en worden behouden in situ, zal het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk worden ingepakt en afgedekt.
Ondanks dat bepaalde (beperkte) bodemingrepen bij voorbaat worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek blijft hier wel de algemene meldingsplicht bij het aantreffen van oudheden van toepassing. Op basis van de Monumentenwet 1988 (artikel 53) moet een persoon die, anders dan bij het doen van archeologisch onderzoek, iets vindt waarvan hij/zij weet of moet vermoeden dat het een (on)roerend monument betreft dit binnen drie dagen melden bij de minister van OCW. In de praktijk betekent dit dat toevalsvondsten zo snel mogelijk gemeld moeten worden aan de gemeentelijk archeoloog van Delft. De gemeente (het bevoegd gezag) zal vervolgens bepalen of nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Indien dit het geval is, dient de ontwikkelaar hiervoor tijd en ruimte te bieden. Indien er geen melding wordt gedaan van het aantreffen van oudheden is er sprake van een strafbaar feit.
Figuur 9.3: Binnen het merendeel van plangebied is sprake van een medebestemming 'Waarde – Archeologie'. Er is sprake van vijf verschillende zones ('Waarde – Archeologie', 'specifieke vorm van waarde – 1 t/m 5') erbinnen dient archeologisch onderzoek plaats te vinden voorafgaand aan bodemingrepen die de verschillende vrijstellingsgrenzen overschrijden
9.2 Cultuurhistorie
9.2.1 Bestaande situatie
Deze paragraaf geeft een weergave van de typen cultuurhistorische waarden. Daarbij wordt stilgestaan bij de beschermde stadsgezichten, de monumentale panden en objecten en cultuurhistorisch waardevolle panden. De beschrijving van de ontstaansgeschiedenis en een gebiedsgerichte beschrijving van aanwezige waarden is terug te vinden in paragraaf 2.3 van de toelichting.
Beschermde stadsgezichten
Binnen de contour van het bestemmingsplan liggen twee van rijkswege beschermde stadsgezichten en een derde gebied waarvan de aanwijsprocedure nog loopt. Op grond van deze aanwijzingen is de gemeenteraad verplicht een bestemmingsplan vast te stellen dat de cultuurhistorische waarden van deze gebieden beschermt. De historische binnenstad van Delft is in 1978 door het Rijk aangewezen als beschermd stadsgezicht ex artikel 20 van de toen van kracht zijnde Monumentenwet 1961. De contour van het beschermde gebied is door het Rijk vastgesteld en viel in principe samen met de ligging van de middeleeuwse stadsomwalling, met inbegrip van het Kalverbos dat op de plaats van een zestiende-eeuws bastion aan de noordzijde van de stad ligt.
Figuur 9.4: Grenzen beschermde stadsgezichten
De binnenstad is beschermd vanwege zijn historische vrijwel geheel gave structuur van een Hollandse grachtenstad: noord-zuid lopende hoofdgrachten met haaks erop staande Markt en oost-west lopende nevengrachten. In deze structuur is de oorspronkelijke polderverkaveling nog herkenbaar. Bovendien kent het gebied een gaaf historisch stadsbeeld met een samenhangende stedenbouwkundige structuur, bebouwing en inrichting van de openbare ruimte, met name aan de grachten met kades, bruggen en beplanting. Kenmerkend voor de bebouwing is de perceelsgewijze ontwikkeling met continue hoogte- en breedtevariaties binnen de samenbindende ordegroottes van de gevelwanden. Binnen deze samenhangende structuur en bebouwing van het gebied is een kenmerkend verschil in karakter tussen de jongere oostelijke delen van de binnenstad en de oudere hoofdgrachten en de Markt.
Grenzend aan dit gebied zijn er in 2011 twee gebieden toegevoegd. Als uitvloeisel van het Monumenten Selectie Project zijn de gebieden Nieuwe Plantage en TU-Noord uit de periode 1850-1940 geselecteerd, respectievelijk ten noorden en ten zuiden van het beschermde stadsgezicht uit 1978. Het beschermde stadsgezicht Nieuwe Plantage is op 2 februari 2011 aangewezen. Dit gebied is beschermd vanwege zijn gave goed herkenbare hoofdstructuur van negentiende-eeuwse bebouwing ter plekke van de voormalige noordelijke stadsomwalling. Het gebied kenmerkt zich door een nauwe relatie tussen beeldbepalende bebouwing en openbare ruimte, met name de groenaanleg van de Nieuwe Plantage.
De procedure voor aanwijzing van het beschermde stadsgezicht TU-Noord loopt nog. Vooruitlopend op deze aanwijzing is dit gebied toegevoegd aan de contour van beschermde gebieden in het bestemmingsplan. Het TU-Noordgebied vormt een voor Nederland uniek conglomeraat van laat- negentiende- en vroeg twintigste-eeuwse gebouwen voor onderwijs- en onderzoeksdoeleinden. Het grootste deel van dit gebied ligt buiten de contour van het bestemmingsplan. Het gebied dat binnen de grenzen ligt vormt de overgang tussen de kleinschalige binnenstad met weinig groen en het ruim opgezette stedenbouwkundig plan van het TU-Noordgebied met een invulling van grootschalige gebouwen en groene zones. Na de aanwijzing van dit gebied zal het Rijk binnen Delft geen nieuwe stadsgezichten meer aanwijzen, de bestaande beschermde stadsgezichten kunnen nog wel uitgebreid worden.
Rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten
Naast de beschermde gebieden die door het bestemmingsplan worden beschermd, kent het gebied een groot aantal beschermde monumenten. Deze panden en objecten zijn door het Rijk en de gemeente ingeschreven in het monumentenregister en beschermd op grond van de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening.
Op grond van de Monumentenwet 1961 werden in Delft voor het eerst in 1967 rijksmonumenten aangewezen. Naar aanleiding van het Monumenten Selectie Project zijn in de binnenstad monumenten uit de periode 1850 tot 1940 geselecteerd waarvan de aanwijzingen als rijksmonument in 2002 zijn afgerond. Naar verwachting zullen er geen rijksmonumenten meer aangewezen worden in de binnenstad.
Het aanwijzen van gemeentelijke monumenten is in de binnenstad al in 1989 gestart. Parallel aan respectievelijk volgend uit het Monumenten Selectie Project is ook een Gemeentelijk Inventarisatie Project (GIP) gestart voor de selectie en aanwijzing van bouwkunst uit de periode 1850-1940. In totaal zijn 18 series aangewezen. In 2009 zijn de wederopbouwmonumenten uit de periode 1940-1970 geselecteerd en aangewezen. Twee daarvan liggen in het plangebied van dit bestemmingsplan. De genoemde onderzoeken zijn structureel afgerond. In deze beleidsperiode zullen in het plangebied geen aanwijzingen meer plaatsvinden. Alleen bijzondere vondsten zullen hierop een uitzondering vormen, wanneer die aan het licht komen bijvoorbeeld bij de voorbereiding van bouwwerkzaamheden.
Figuur 9.5: Rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten
Overige cultuurhistorisch waardevolle panden en objecten
Naast de beschermde monumenten liggen er in het plangebied cultuurhistorisch waardevolle panden die enkel door middel van het bestemmingsplan zijn beschermd. Deze panden zijn cultuurhistorisch waardevol vanwege hun architectonische, stedenbouwkundige, beeldondersteunende en/of bouwhistorische waarde. Stedenbouwkundige waarden zijn schaalgrootte en perceelstructuur, rooilijn en gevelwanden, en hoofdvorm met dakvorm. Architectonische waarden zijn individuele kwaliteit van de gevel en of bijdrage aan de totale gevelwand. Bouwhistorische waarden zijn bouwsporen en -onderdelen van een pand die kennis verschaffen over individuele panden en/of stedelijke structuren.
Bouwhistorische waarden
Binnen het plangebied liggen de oudste bouwstructuren in Delft. Uit de bouwsporen van deze gebouwen is de geschiedenis van het ontstaan van de stad af te leiden. Bouwhistorische waarden zijn bouwsporen en -onderdelen in een individueel pand. In de binnenstad is er een groot aantal panden waarvan deze geschiedenis nog niet onderzocht is. Van een groot aantal is alleen de voorgevels exact of bij benadering te dateren. Dat zegt nog weinig over de achterliggende bouwdelen. Een dergelijke pand bezit meestal een oudere kern. Die kan teruggaan tot in de tweede helft van de zestiende eeuw, ofwel de herbouw na de stadsbrand van 1536. In de bouwblokken die bij deze brand gespaard zijn gebleven (zoals de driehoek Achterom-Lange Geer-Clarenstraat) kunnen aanzienlijke delen van panden zelfs nog ouder zijn. Deze bouwsporen en -onderdelen hebben een essentiële informatiewaarde. Bij het ontbreken van bouwtekeningen zijn zij de enige kennisbron over: ontstaan en ontwikkeling van een individueel pand; ontstaan en ontwikkeling van stedelijke structuren en ontwikkeling van het bouwen en het bouwbedrijf in het algemeen.
Cultuurhistorisch waardevol groen
Het plangebied kent diverse groenstructuren die in cultuurhistorisch opzicht van waarde zijn, bijvoorbeeld door een bijzonder ontwerp of een bijzondere functie vanuit het verleden. Deze groenstructuren zijn vastgelegd in de 'Inventarisatie en waardestelling cultuurhistorisch groen tot 1940'. Deze groenstructuren zijn ook onderdeel van de beschermde stadsgezichten.
9.2.2 Beleid en onderzoek
Rijksbeleid en beschermde stadsgezichten
De aanwijzing tot beschermd gezicht en de bescherming door middel van het bestemmingsplan houdt niet in dat de bestaande toestand moet worden bevroren. Het doel van de bescherming is het behoud van de gaafheid, de structuur en het beeld van de stedenbouwkundige, architectonische, bouwhistorische en overige cultuurhistorische waarden van de Delftse binnenstad en ruimte te bieden aan toekomstige ontwikkelingen.
Het bestemmingsplan is een consoliderend plan. Het kent zeer gedetailleerde bouwvlakken, waarmee de omvang van de bestaande gebouwen wordt vastgelegd. Ook kappen zijn als beeldbepalend element vastgelegd. Evengoed zijn ruimtelijke structuren als wegen, stegen, pleinen, groen en water dusdanig bestemd dat deze als structurerende elementen van het beschermd stadsgezicht behouden blijven.
In het kader van de het beleid 'Modernisering Monumentenzorg' streeft het Rijk ernaar de cultuurhistorie te borgen in de ruimtelijke ordening. Het uitgangspunt is de cultuurhistorische waarde zo goed mogelijk in beeld te brengen en voorin het planproces mee te nemen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Bij de opstelling van het bestemmingsplan moet de gemeente rekening houden met historisch relevante structuren, objecten en sporen. In het bestemmingsplan moet zij deze waarde analyseren, afwegen en vastleggen. De wettelijke grondslag van dit beleid is de wijziging van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening per 1 januari 2012. Bovendien streeft het Rijk ernaar om herbestemming van cultuurhistorisch waardevolle objecten te stimuleren.
Om de mogelijkheden voor vergunningvrij bouwen te verruimen, zijn de mogelijkheden voor vergunningvrij bouwen van erfbebouwing in het beschermd stadsgezicht per 1 januari 2012 aan de achterkanten van panden die niet beschermd zijn als monument uitgebreid. Dit betekent dat de bebouwingsmogelijkheden tot 30 m² via de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) geregeld worden in plaats van enkel via het bestemmingsplan, zoals het daarvoor was. Ook voor bouwwerken in openbaar toegankelijk gebied, zoals straatmeubilair en nutsvoorzieningen, zijn per 1 januari 2012 nieuwe vergunningvrije mogelijkheden geboden.
Op perceelsniveau gelden daarnaast op basis van het aangewezen stadsgezicht al voorwaarden voor het slopen. Hierbij geldt als voorwaarde dat sloop pas is toegestaan wanneer er voor dezelfde plek een realiseerbaar bouwplan bestaat dat binnen het bestemmingsplan past en voldoet aan de welstandseisen. Op deze wijze is wettelijk al geborgd dat ter plaatse een passend bouwwerk wordt teruggebouwd en worden gaten in de bebouwingsstructuur van de binnenstad tegengegaan.
Het bestemmingsplan voorziet in aanvulling daarop in een regeling die de cultuurhistorische waarden beschermt bij andere ingrepen, zoals uitbreiding en aanpassing. Daarbij legt het bestemmingsplan in algemene zin vast dat werkzaamheden aan cultuurhistorisch waardevolle panden en waardevolle groenstructuren in het beschermd stadsgezicht, die zichtbaar zijn vanaf de openbare weg, pas vergund kunnen worden nadat is gebleken dat met de ingreep de cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden aangetast.
In het kader van de het beleid 'Modernisering Monumentenzorg' streeft het Rijk ernaar de cultuurhistorie te borgen in de ruimtelijke ordening. Bij de opstelling van het bestemmingsplan moet de gemeente rekening houden met historisch relevante structuren, objecten en sporen. In het bestemmingsplan moet zij deze waarde analyseren, afwegen en vastleggen. De wettelijke grondslag van dit beleid is de wijziging van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening per 1 januari 2012. Het Rijk streeft ernaar om herbestemming van cultuurhistorisch waardevolle objecten te stimuleren.
Gemeentelijk beleid cultuurhistorie en monumenten
Het algemene kader wordt gevormd door de begin 2007 vastgestelde nota 'Gezicht op gebouwd erfgoed Delft - monumentenbeleid 2007-2017' en door de Monumentenverordening 2009. De voor het bestemmingsplan Binnenstad relevante beleidsonderdelen zijn:
- a. sloop in beschermd stadsgezicht: als aanvulling op artikel 37 Monumentenwet standaardregels opnemen conform die voor cultuurhistorisch waardevolle bebouwing in het Handboek Bestemmingsplannen;
- b. het opnemen in het bestemmingsplan van cultuurhistorische waardevolle bebouwing;
- c. gebiedsgerichte monumentenzorg: bij planvorming rekening houden met cultuurhistorische waarden;
- d. onderzoek naar architectuur en stedenbouw uit de wederopbouwperiode 1940-1970;
- e. onderzoek naar waardevolle gebouwen buiten de binnenstad tot 1940 (GIP);
- f. selectie en aanwijzing uit beide perioden tezamen van maximaal 100 extra monumenten uit periodes;
- g. onderzoek naar cultuurhistorisch waardevol groen tot 1940;
- h. behoud daarvan door een vorm van bescherming;
- i. opstellen van een bouwhistorische waardenkaart.
Cultuurhistorisch waardevol groen
In 2009 is het onderzoeksrapport '16 groene parels - inventarisatie en waardestelling van cultuurhistorisch waardevol groen van voor 1940' verschenen. Van belang zijn aspecten zoals een kenmerkende stijl van aanleg, de verhouding tussen open en gesloten delen, het gebruik van zichtlijnen, en de specifieke beplanting. Zeven gebieden liggen in dit bestemmingsplangebied:
- Prinsenhoftuin en Sint Agathaplein;
- Klaeuwshofje;
- Hofje van Gratie;
- Hofje van Pauw;
- Kalverbos;
- Nieuwe Plantage;
- Wallertuin.
De bomen op het Sint Agathaplein, een verder stenig ingericht plein, zijn alle als 'monumentaal' aangemerkt. De Prinsenhoftuin en de drie hoftuinen maken onderdeel uit van een rijksmonument en zijn als zodanig beschermd. De overige gebieden zullen, aanvullend op de consoliderende hoofdbestemming als Groen, worden beschermd door de aanduiding Waarde - Cultuurhistorie. Behoud van karakteristieke padenstructuur en beplanting wordt geregeld via een aanlegvergunningstelsel en de bijhorende Beleidsregel cultuurhistorisch waardevolle groengebieden 2012 als toetsingskader.
Foto: Prinsenhoftuin, cultuurhistorisch waardevol groen
Gebiedsgerichte monumentenzorg
In het plangebied liggen enkele grote te bouwen locaties, waaronder de Gasthuisplaats en de Yperstraat en omgeving. De historische stedelijke structuur is hier beschadigd door schaalvergroting in het algemeen, grote sloopgaten, het verdwijnen van straatstructuren, en een qua schaal en vorm niet bij de karakteristiek van de binnenstad passende nieuwere bebouwing. Te hanteren basisuitgangspunten voor de herstructurering van dergelijke gebieden zijn het aansluiting op de historische karakteristiek van de binnenstad in het algemeen en rekenschap geven van het historisch specifieke van de individuele locatie. Voor de Yperstraat betekent dit dat de bebouwing qua schaal een overgang vormt tussen de kleinschalige bebouwing langs de Molslaan, Yperstraat en Gasthuislaan en de nieuwbouw aan de Kruisstraat. Ook qua karakteristiek moet de verbouwing een verbinding leggen met de traditionele architectuur van de binnenstad.
Met name de Gasthuisplaats is een historisch zeer belangrijke locatie als voormalig middeleeuws gasthuisterrein met een specifieke structuur. Voor deze locatie zal er te zijner tijd een afzonderlijk (postzegel)bestemmingsplan worden opgesteld of planologische procedure doorlopen worden die de beoogde ontwikkeling mogelijk moet maken. Verplicht onderdeel daarbij zal zijn dat onderzoek naar, en beschrijving van de cultuurhistorische waarden is vereist en dat deze zullen worden afgewogen tegen de beoogde herontwikkeling. Deze aanpak is conform de Modernisering Monumentenzorg, zoals voorgaand beschreven.
Cultuurhistorische waardevolle bebouwing en objecten
In het vorige bestemmingsplan binnenstad viel een groot aantal panden onder een antisloopbepaling om hergebruik en behoud van het pand te stimuleren.
Het uitgangspunt in dit bestemmingsplan is anders. In dit plan is de bescherming van karakteristieke panden beperkt tot panden met een stedenbouwkundige relevantie en enkele panden met een specifieke hoofdvorm die nauw met de architectuur samenhangt. De bescherming van de architectonische aspecten van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing (gevelindeling, venstervormen, materialen en kleuren) wordt niet in het bestemmingsplan geregeld, maar middels het Welstandsbeleid.
Voor de stedenbouwkundige relevantie is gekeken naar zowel individuele kwaliteiten als naar de bijdrage aan (delen van) gevelwanden. Een pand heeft de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie vanwege één of meerdere van de volgende eigenschappen:
- als (hoek)pand met een bijzondere, beeldbepalende hoofdvorm;
- als onderdeel van een karakteristieke groep van panden;
- vanwege samenhang met een ernaast gelegen monument, respectievelijk samenhang met of in een groep van monumenten.
Aan de selectie van panden die overgenomen is uit het vorige bestemmingsplan Binnenstad, zijn op grond van bovengenoemde eigenschappen de panden aan de Nieuwe Plantage toegevoegd. Verder zijn nog drie gebouwen c.q complexen toegevoegd uit het Gemeentelijk Inventarisatie Project en wederopbouwonderzoeken. Uit de preselectie (rapport uit 2009) van het GIP is één object dat deels in dit plangebied ligt, namelijk de Reineveldbrug met brugwachtershuisje. Uit het wederopbouwonderzoek volgen de complexen Peperstraat 16-36 en Doelenplein 8-10. Op deze panden zijn de regels van de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie van toepassing. Een volledig overzicht van de adressen van de betreffende panden is opgenomen in bijlage 5 van de toelichting.
Binnen het plangebied ligt een groot aantal historische stoepen. De gemeente streeft ernaar deze stoepen te behouden. Een overzicht van stoepen met cultuurhistorische waarden is bijgevoegd in bijlage 3 van de regels.
Bouwhistorische waardenkaart
Van de panden die zijn aangewezen als monument zijn ook de bouwhistorische waardevolle onderdelen beschermd. Inmiddels heeft de gemeente ook een verwachtingskaart opgesteld van de bouwhistorische waarden voor de panden die niet zijn beschermd als monument. Op grond van historische kaarten en eerdere opnamen ter plaatse zijn de panden in kaart gebracht waarin mogelijk nog oude bouwsporen en oorspronkelijke bouwstructuren aanwezig zijn. Wanneer er voor deze panden een sloopaanvraag komt, wil de gemeente eerst onderzoeken en inzichtelijk krijgen welke bouwhistorische waarden er in het pand nog aanwezig zijn. Het onderzoek naar en de inventarisatie van bouwhistorische waarden vormt een bijdrage aan het onderzoek naar het ontstaan van de stad Delft. Bij uitzonderlijk waardevolle vondsten kan de gemeente besluiten over te gaan tot het aanwijzen van het pand als beschermd monument.
9.2.3 Gewenste ontwikkeling
Zowel op rijksniveau als op gemeentelijk niveau is het uitgangspunt van het beleid om aanwezige cultuurhistorische waarden te beschermen. Hiertoe wordt met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed afgestemd of het plan in overeenstemming is met het beleid van de Rijksdienst.
Een eerste vorm van bescherming gaat uit van het vastleggen van het volume en het bouwvlak van de bestaande hoofdgebouwen en het in de regels vastleggen van bestaande kappen. Op die manier wordt tegengaan dat de structuur van de binnenstad wordt verstoord door niet passende bouwvolumes. In de openbare ruimte zijn straten, stegen, pleinen, water, kades, bomen en bruggen consoliderend bestemd met als doel deze structuren in stand te houden.
Om cultuurhistorisch waardevolle panden te beschermen hebben deze panden een dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie die vergroting en aanpassing van de betreffende panden in beginsel verbiedt en pas toestaat wanneer is aangetoond dat hiermee de aanwezige cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden geschaad. Voor het cultuurhistorisch groen, waarbinnen bebouwing in hoofdlijnen is uitgesloten, wordt een vergelijkbare regeling opgenomen voor (grond)werkzaamheden die van invloed kunnen zijn op de cultuurhistorische waarde ervan.
9.2.4 Conclusie
De aanwezige cultuurhistorische waarden worden door de bestaande wetgeving en de aanvullende regeling in dit bestemmingsplan voldoende beschermd. Hierover heeft tevens afstemming plaatsgevonden met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de Commissie voor Welstand en Monumenten.
Hoofdstuk 10 Handhaving
Conform de Sanctiestrategie Haaglanden hebben die regels, welke bij overtreding tot onwenselijke schade leiden op het gebied van milieu, ruimtelijke ordening en economie en waarbij tevens geldt dat de kans dat die overtredingen zich voordoen groot wordt geacht, prioriteit en voorrang. Om de schade en de kans op overtredingen te kunnen beoordelen wordt in de nota gewerkt met type plangebieden. Prioriteit wordt aangegeven met de cijfers 1 (intensieve handhaving), 2 (reguliere handhaving) en 3 (incidentele handhaving).
Uiteraard zal altijd worden gereageerd op klachten van omwonenden. Doordat illegale situaties die reeds in strijd waren met het voorgaande bestemmingsplan worden uitgezonderd van het overgangsrecht, bestaat op grond van de jurisprudentie ook na langere tijd in beginsel nog de mogelijkheid om handhavend op te treden. Per geval zal door het bevoegde bestuursorgaan een zorgvuldige belangenafweging worden gemaakt.
Hoofdstuk 11 Maatschappelijke En Financiële Uitvoerbaarheid
11.1 Participatie: Inspraak En Overleg
Voorafgaand en tijdens het opstellen van het voorontwerpbestemmingsplan, zijn in 2011 op 24 maart, 9 juni en 21 september drie zogenoemde 'Stadslab' bijeenkomsten georganiseerd om de visie van het gemeentebestuur op het bestemmingsplan Binnenstad toe te lichten en hierover te discussiëren met aanwezigen. Deze bijeenkomsten zijn mede bepalend geweest voor de visie zoals verwerkt in het bestemmingsplan. Besproken onderwerpen waren onder andere de sfeergebieden, de bescherming van cultuurhistorische waarden, mogelijkheden tot ontwikkeling, horeca en het openbaar gebied.
Het afgeronde voorontwerpbestemmingsplan heeft vervolgens op basis van de gemeentelijke inspraakverordening ter inzage gelegen van 8 december 2011 t/m 11 januari 2012. Gedurende deze periode bestond de mogelijkheid om inspraakreacties in te dienen. Parallel hieraan is het voorontwerpbestemmingsplan naar de diverse overlegpartners gestuurd die in het kader van artikel 3.1.1 Wro op het plan hebben kunnen reageren.
11.1.1 Inspraakreacties
De inspraakreacties zijn samengevat in de Nota Inspraak en Overleg Bestemmingsplan Binnenstad 2012 in bijlage 1 van de toelichting.
11.1.2 Overlegreacties
De overlegreacties zijn samengevat in de Nota Inspraak en Overleg Bestemmingsplan Binnenstad 2012 in bijlage 1 van de toelichting.
11.1.3 Zienswijzen
Voor het bestemmingsplan is de wettelijke procedure conform de Wet ruimtelijke ordening gevolgd. Het ontwerpbestemmingsplan is voor de duur van zes weken (6 december 2012 t/m 16 januari 2013) ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kon door een ieder een zienswijze worden ingediend. De zienswijzen die zijn ingebracht zijn samengevat en beantwoord in de nota zienswijzen. Naar aanleiding van de zienswijzen en ambtshalve worden aanpassingen aan het plan voorgesteld. Het plan zal vervolgens ter vaststelling aan de gemeenteraad worden aangeboden.
11.2 Financiële Uitvoerbaarheid
11.2.1 Inleiding
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de rollen van de gemeente en particuliere grondeigenaren binnen een bestemmingsplangebied verduidelijkt. Een grondeigenaar mag, indien het bestemmingsplan dat toelaat, in beginsel zijn eigen perceel ontwikkelen. De gemeente wil de ruimtelijke ontwikkeling sturen en streeft naar een goede ruimtelijke kwaliteit en een eerlijke verdeling van de kosten en baten van de integrale grondexploitatie voor het bestemmingsplangebied. Afdeling 6.4 van de Wro, in combinatie met het Bro, geeft gemeenten de verplichting om de kosten (en baten) van de grondexploitatie te verhalen op en te verdelen tussen alle grondeigenaren/ontwikkelaars in het plangebied. De noodzakelijk publiekrechtelijke basis hiervoor dient in een exploitatieplan te worden vastgesteld.
11.2.2 Wat zit er in het plan
Het onderhavige bestemmingsplan is een consoliderend bestemmingsplan, dat niet voorziet in bouwplannen als bepaald in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Om die reden is een exploitatieplan dan wel een anterieure overeenkomst niet benodigd bij vaststelling van het bestemmingsplan.
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfstypen
Bijlage 1 Lijst van bedrijfstypen
Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 2 Staat van horeca-activiteiten
Bijlage 3 Lijst Van Stoepen Met Cultuurhistorische Waarden
Bijlage 3 Lijst van stoepen met cultuurhistorische waarden
Bijlage 1 Nota Inspraak En Overleg Bestemmingsplan Binnenstad 2012
Bijlage 1 Nota Inspraak en Overleg Bestemmingsplan Binnenstad 2012
Bijlage 2 Nota Zienswijzen
Bijlage 3 Bedrijveninventarisatie
Bijlage 3 Bedrijveninventarisatie
Bijlage 4 Horeca-inventarisatie
Bijlage 4 Horeca-inventarisatie
Bijlage 5 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 5 Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten
Bijlage 6 Overzicht Panden En Objecten Met Cultuurhistorische Waarden
Bijlage 6 Overzicht panden en objecten met Cultuurhistorische waarden
Bijlage 7 Advies Veiligheidsregio
Bijlage 7 Advies Veiligheidsregio
Bijlage 8 Geurcontour Dsm
Bijlage 9 Terrassenzonekaart
Bijlage 10 Akoestisch Onderzoek Meisjeshuis
Bijlage 10 Akoestisch onderzoek Meisjeshuis