KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf-1
Artikel 4 Bedrijf-2
Artikel 5 Bedrijf-3
Artikel 6 Maatschappelijk-1
Artikel 7 Maatschappelijk-2
Artikel 8 Maatschappelijk-3
Artikel 9 Maatschappelijk-4
Artikel 10 Maatschappelijk-5
Artikel 11 Natuur
Artikel 12 Verkeer (Verkeer-1, Verkeer-3)
Artikel 13 Wonen
Artikel 14 Leiding-gas
Artikel 15 Waarde
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 16 Anti-dubbeltelregel
Artikel 17 Algemene Bouwregels
Artikel 18 Algemene Gebruiksregels
Artikel 19 Algemene Ontheffingsregels
Artikel 20 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 21 Overgangsrecht
Artikel 22 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Doel
1.3 Ligging Plangebied
1.4 Vigerende Bestemmingsplannen
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plangebied
2.1 Inleiding
2.2 Ontstaansgeschiedenis
2.3 Bestaande Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Ruimtelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu
4.1 Tien Voor Milieu, Contourennota Voor Milieubeleid 2006-2010 En Handleiding Gebiedsgericht Milieubeleid
4.2 Bodem
4.3 Milieueffectrapportage En Strategische Milieubeoordeling
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Luchtkwaliteit
4.6 Geluid
4.7 Water
4.8 Provinciale Milieuverordening Zuid-holland
4.9 Flora En Fauna
4.10 Natuurbeschermingswet 1998
4.11 Boswet
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
5.1 Inleiding
5.2 Keuze Van Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Toelichting Op De Bestemmingen
6.1 Inleiding
6.2 Opzet Van Bestemmingen
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Overleg En Inspraak

Oostduinen

Bestemmingsplan - 's-Gravenhage

Vastgesteld op 11-06-2009 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Oostduinen van de gemeente Den Haag.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0518.-BP0072DOostduinen-50VA met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 aanbouw:

een toevoeging van een (afzonderlijke) ruimte aan het hoofdgebouw, welke vanuit het hoofdgebouw toegankelijk is en functioneel deel uitmaakt van het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan-huis-gebonden bedrijf:

het vanuit een woning - met behoud van de woonfunctie - bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, cosmetisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van ambachten.

1.7 aan-huis-gebonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, cosmetisch of hiermee gelijk te stellen gebied, daaronder niet begrepen prostitutie, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend, mits niet meer dan 30% van het pand door het beroep/verlenen van diensten wordt ingenomen.

1.8 archeologisch waardevol gebied

een gebied, waarin zich naar verwachting in de ondergrond zaken bevinden, die vóór tenmminste vijftig jaar vervaardigd zijn en die van algemeen belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde.

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.10 bebouwingsgrens:

een grens van een bouwperceel, welke niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.

1.11 bebouwingspercentage:

een binnen een bij dit plan behorend geometrisch bepaald vlak of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van een deel van het bouwperceel, dan wel bouwvlak of bestemmingsvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd met bebouwingen en overkappingen; dit percentage heeft geen betrekking op ondergrondse parkeergarages.

1.12 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van prostitutie-inrichtingen.

1.13 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.14 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bijgebouw:

een niet voor bewoning bestemd gebouw behorende bij een op het zelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat architectonisch en functioneel ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw.

1.17 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.18 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.21 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.22 bruto-vloeroppervlak (bvo):

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel, bedrijf of andere gebouwde voorziening, met inbegrip van de eventueel daartoe behorende magazijnen, overige dienstruimten en technische ruimten, met uitzondering van de parkeergarages.

1.23 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.24 dak:

iedere uitwendige bovenbeëindiging van een gebouw.

1.25 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.

1.26 escortbedrijf:

een gebouw waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aangeboden wordt die op een andere plaats dan in het gebouw wordt uitgeoefend.

1.27 extensief recreatief medegebruik:

wandelen, lopen, fietsen, verwijlen, vissen, bezoek aan de voormalige kustverdedigingswerken en activiteiten die naar aard en mate vergelijkbaar zijn.

1.28 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.29 grens verschillende hoogten:

een op de plankaart aangegeven begrenzing, die de contouren van de verschillende binnen een bouwvlak aangegeven maximum hoogteaanduidingen markeert;

1.30 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.31 hoofdverkeerswegen:

rijbanen voor het gemotoriseerde verkeer op doorgaande hoofdroutes in hoofdzaak ten behoeve van de algemene ontsluiting van wijken en grote delen van de stad en de verbinding met rijks- en andere invalswegen.

1.32 installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie:

installaties ten behoeve van mobiele telefonie en/of datacommunicatie, bestaande uit een antennestaaf of antennespriet, al of niet met dwarssprieten en overige onderdelen, zoals schotels en kasten.

1.33 kantoor:

een gebouw, dat in hoofdzaak dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het in administratieve zin doen functioneren van de instelling, waarbij aanvullend ook kinderopvang in een deel van het gebouw is toegestaan.

1.34 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet levende natuur.

1.35 natuurlijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.36 nutsvoorziening:

voorzieningen voor elektriciteit, gas, water, energie, telecommunicatie, mobiele communicatie, (gescheiden) inzamelen van (huishoudelijke) afvalstoffen, opslag en transport van afvalwater, openbare veiligheid, volksgezondheid en daarmee gelijk te stellen voorzieningen van algemeen nut.

1.37 ondergeschikte horeca

een inrichting, waarvan de bedrijfsvoering gericht is op de verstrekking van (alcoholhoudende) dranken, al dan niet in combinatie met kleine etenswaren. De openingstijden liggen maximaal tussen zonsopgang en zonsondergang ter plaatse.

1.38 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, met niet meer dan één wand omsloten ruimte vormt.

1.39 peil:

  1. a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van de kruin van die weg;
  2. b. voor bestaande bouwvlakken in de bestemming 'Bedrijf-2': de hoogte gemeten vanaf NAP
  3. c. in de overige gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  4. d. in de gevallen waarin de hoogte wordt uitgedrukt in meters NAP: 0 m NAP.

1.40 plangrens:

de geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan.

1.41 plankaart:

de volledige verzameling van geometrisch bepaalde vlakken, omgeven door een plangrens, behorende bij het bestemmingsplan (Oostduinen).

1.42 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling.

1.43 prostitutie-inrichting:

een bouwwerk, geheel of gedeeltelijk bestemd of in gebruik voor het daarin uitoefenen van prostitutie.

1.44 seksclub:

een prostitutie-inrichting, waarin tevens andere vormen van vermaak en amusement worden geboden en/of in een daarvoor bestemde ruimte of gebruikte ruimte anders dan om niet drank wordt verstrekt.

1.45 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan een prostitutie-inrichting en een seksclub.

1.46 sekswinkel:

een inrichting, waarin of van waaruit uitsluitend of in hoofdzaak seksartikelen worden verkocht. Niet als seksartikelen in de zin van deze bepaling worden beschouwd gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, waarin erotische gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

1.47 waterkering:

natuurlijke of kunstmatige begrenzing of afscheiding die het water in zijn loop tegenhoudt en het achterliggende gebied beschermt tegen inundatie.

1.48 weg:

alle voor het openbaar auto-, fiets-, voetgangers- of ander verkeer openstaande wegen of paden, geen spoorwegen zijnde, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen, taluds en zijkanten, waterstaatkundige en civieltechnische (kunst)werken, nutsvoorzieningen, alsmede de aan de wegen liggende parkeerplaatsen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.49 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één of meerdere personen, al dan niet in combinatie met een bedrijf en/of beroep aan huis.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand van een gebouw tot de (achter)perceelsgrens:

de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de (achter)perceelsgrens.

2.2 (bouw)hoogte/nokhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 goothoogte van een gebouw:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 lijnen op de plankaart

bij de meting vanaf de plankaart wordt gemeten vanuit het hart van de op de plankaart aangegeven lijnen.

2.5 oppervlakte en (bruto-)vloeroppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenste gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf-1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf-1' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijfsmatige activiteiten ten behoeve van:

  1. a. gasontvangststation, met uitzondering van inrichtingen als bedoeld in artikel 40 van de Wet Geluidhinder en als bedoeld in artikel 4 lid 5 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  2. b. waterwinning, met uitzondering van inrichtingen als bedoeld in artikel 40 van de Wet Geluidhinder en als bedoeld in artikel 4 lid 5 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, overeenkomstig de aanduiding op de plankaart;
  3. c. bescherming van het grondwater;
  4. d. bescherming van dit waardevol archeologisch gebied;

één en ander met de daarbij behorende bedrijfsgebouwen, niet zijnde bedrijfswoningen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, erfontsluitingswegen en groen.

3.2 Bouwregels

3.3 Aanlegvergunning

  1. a. Op de gronden, in deze bestemming geldt een verbod, als bedoeld in artikel 15.3 van de regels van dit plan.

Artikel 4 Bedrijf-2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf-2' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijfsmatige activiteiten ten behoeve van:

  1. a. de bereiding van drinkwater, met uitzondering van inrichtingen als bedoeld in artikel 40 van de Wet Geluidhinder en als bedoeld in artikel 4 lid 5 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  2. b. het beheer van de drinkwaterdistributie en het waterwingebied;
  3. c. waterwinning, met uitzondering van inrichtingen als bedoeld in artikel 40 van de Wet Geluidhinder en als bedoeld in artikel 4 lid 5 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, overeenkomstig de aanduiding op de plankaart;
  4. d. bescherming van het grondwater;
  5. e. bescherming van dit waardevol archeologisch gebied;

één en ander met de daarbij behorende bedrijfsgebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, parkeerplaatsen, erfontsluitingswegen, groen, en water.

4.2 Bouwregels

4.3 Aanlegvergunning

  1. a. Op de gronden, in deze bestemming geldt een verbod, als bedoeld in artikel 15.3 van de regels van dit plan.

Artikel 5 Bedrijf-3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf-3' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijfsmatige activiteiten ten behoeve van:

  1. a. de bereiding van drinkwater, met uitzondering van inrichtingen als bedoeld in artikel 40 van de Wet Geluidhinder en als bedoeld in artikel 4 lid 5 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
  2. b. waterwinning, met uitzondering van inrichtingen als bedoeld in artikel 40 van de Wet Geluidhinder en als bedoeld in artikel 4 lid 5 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, overeenkomstig de aanduiding op de plankaart;
  3. c. bescherming van het grondwater;
  4. d. het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden;
  5. e. bescherming van dit waardevol archeologisch gebied;

één en ander met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, erfontsluitingswegen, groen, en water.

5.2 Bouwregels

5.3 Aanlegvergunning

  1. a. Het is verboden op of in de op de plankaart aangeduide gronden behorende bij deze bestemming, met uitzondering van de natuurlijke waarden, zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de hieronder te noemen werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen, egaliseren, alsmede het scheuren van grasland;
    2. 2. het aanleggen of verharden van wegen, paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    3. 3. de aanleg van waterlopen of de vergraving, verruiming of demping van reeds bestaande waterlopen;
    4. 4. de aanleg van ondergrondse constructies, installaties of apparatuur, behoudens indien deze werken en werkzaamheden zijn aan te merken als een normaal bestanddeel van een doelmatige bedrijfsvoering;
  2. b. De onder a genoemde verboden gelden niet:
    1. 1. indien en voor zover de onder a genoemde werken en werkzaamheden noodzakelijk zijn in verband het normale beheer of onderhoud van de gronden;
    2. 2. indien en voor zover deze vorm van gebruik van de grond verenigbaar is met het doel waarvoor de betreffende grond volgens het plan is bestemd;
    3. 3. ten aanzien van werken en werkzaamheden die dienen ter instandhouding of voltooiing van werken die op het moment van de tervisielegging van het ontwerpplan reeds bestaan of in uitvoering zijn genomen.
  3. c. De werken en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover deze:
    1. 1. geen ingrijpende beletselen teweegbrengen voor een doelmatig gebruik overeenkomstig de bestemming;
    2. 2. geen neveneffecten teweegbrengen, die de doelmatigheid van de bestemming van de gronden elders in het plangebied ingrijpend verstoren.
  4. d. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend voor zover door de uitvoering van de werken en werkzaamheden geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de landschappelijke waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.
  5. e. Op de gronden, in deze bestemming geldt een verbod, als bedoeld in artikel 15.3 van de regels van dit plan.

5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig artikel 3.6 van de Wro het bestemmingsplan te wijzigen op een tijdstip na aanwijzing tot Natura2000-gebied op grond van artikel 10a van de Natuurbeschermingswet 1998, met dien verstande dat:

  1. a. voor de gronden in de bestemming, die niet in die aanwijzing betrokken zijn, een verbod als bedoeld in artikel 3.3 van de Wro voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in artikel 5.3 onder a, artikel 6.3 onder a, artikel 8.3 onder a en/of artikel 11.3 onder a zal gaan gelden, waardoor bij de vergunningverlening de uitvoering van deze werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden geen onevenredige aantasting van de natuurlijke waarden plaatsvindt en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

Artikel 6 Maatschappelijk-1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk-1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. militair oefenterrein;
  2. b. voormalige kustverdedigingswerken;
  3. c. het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van de natuurlijke en de landschappelijke waarden;
  4. d. waterwinning en bescherming van het grondwater, overeenkomstig de aanduiding op de plankaart;
  5. e. ontsluiting ten behoeve van bestemmingsverkeer van de in bestemming Maatschappelijk-4 gelegen gebouwen;
  6. f. bescherming van dit waardevol archeologisch gebied;

één en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, wegen, beplanting en water.

6.2 Bouwregels

6.3 Aanlegvergunning

  1. a. Het is verboden op of in de op de plankaart aangeduide gronden behorende bij deze bestemming, zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de hieronder te noemen werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen, egaliseren, alsmede het scheuren van grasland;
    2. 2. het aanleggen of verharden van wegen, paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    3. 3. de aanleg van waterlopen of de vergraving, verruiming of demping van reeds bestaande waterlopen;
    4. 4. de aanleg van ondergrondse constructies, installaties of apparatuur, behoudens indien deze werken en werkzaamheden zijn aan te merken als een normaal bestanddeel van een doelmatige bedrijfsvoering;
  2. b. De onder a genoemde verboden gelden niet:
    1. 1. indien en voor zover de onder a genoemde werken en werkzaamheden noodzakelijk zijn in verband het normale beheer of onderhoud van de gronden;
    2. 2. indien en voor zover deze vorm van gebruik van de grond verenigbaar is met het doel waarvoor de betreffende grond volgens het plan is bestemd;
    3. 3. ten aanzien van werken en werkzaamheden die dienen ter instandhouding of voltooiing van werken die op het moment van de tervisielegging van het ontwerpplan reeds bestaan of in uitvoering zijn genomen.
  3. c. De werken en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover deze:
    1. 1. geen ingrijpende beletselen teweegbrengen voor een doelmatig gebruik overeenkomstig de bestemming;
    2. 2. geen neveneffecten teweegbrengen, die de doelmatigheid van de bestemming van de gronden elders in het plangebied ingrijpend verstoren.
  4. d. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend voor zover door de uitvoering van de werken en werkzaamheden geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de landschappelijke waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.
  5. e. Op de gronden, in deze bestemming geldt een verbod, als bedoeld in artikel 15.3 van de regels van dit plan.

6.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig artikel 3.6 van de Wro het bestemmingsplan te wijzigen op een tijdstip na aanwijzing tot Natura2000-gebied op grond van artikel 10a van de Natuurbeschermingswet 1998, met dien verstande dat:

  1. a. voor de gronden in de bestemming, die niet in die aanwijzing betrokken zijn, een verbod als bedoeld in artikel 3.3 van de Wro voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in artikel 5.3 onder a, artikel 6.3 onder a, artikel 8.3 onder a en/of artikel 11.3 onder a zal gaan gelden, waardoor bij de vergunningverlening de uitvoering van deze werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden geen onevenredige aantasting van de natuurlijke waarden plaatsvindt en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

Artikel 7 Maatschappelijk-2

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk-2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. militair oefenterrein voor veldsporten;
  2. b. voormalige kustverdedigingswerken;
  3. c. waterwinning en bescherming van het grondwater, overeenkomstig de aanduiding op de plankaart;
  4. d. ontsluiting ten behoeve van bestemmingsverkeer van de in bestemming Maatschappelijk-1 en Maatschappelijk-4 gelegen gebouwen;
  5. e. bescherming van dit waardevol archeologisch gebied

één en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, wegen, groen, en water

7.2 Bouwregels

7.3 Aanlegvergunning

  1. a. Op de gronden, in deze bestemming geldt een verbod, als bedoeld in artikel 15.3 van de regels van dit plan.

Artikel 8 Maatschappelijk-3

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk-3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. militair oefenterrein;
  2. b. het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van de natuurlijke en de landschappelijke waarden;
  3. c. waterwinning en bescherming van het grondwater, overeenkomstig de aanduiding op de plankaart;
  4. d. bescherming van dit waardevol archeologisch gebied;

één en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, wegen en groen.

8.2 Bouwregels

8.3 Aanlegvergunning

  1. a. Het is verboden op of in de op de plankaart aangeduide gronden behorende bij deze bestemming, zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de hieronder te noemen werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen, egaliseren, alsmede het scheuren van grasland;
    2. 2. het aanleggen of verharden van wegen, paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    3. 3. de aanleg van waterlopen of de vergraving, verruiming of demping van reeds bestaande waterlopen;
    4. 4. de aanleg van ondergrondse constructies, installaties of apparatuur, behoudens indien deze werken en werkzaamheden zijn aan te merken als een normaal bestanddeel van een doelmatige bedrijfsvoering;
  2. b. De onder a genoemde verboden gelden niet:
    1. 1. indien en voor zover de onder a genoemde werken en werkzaamheden noodzakelijk zijn in verband het normale beheer of onderhoud van de gronden;
    2. 2. indien en voor zover deze vorm van gebruik van de grond verenigbaar is met het doel waarvoor de betreffende grond volgens het plan is bestemd;
    3. 3. ten aanzien van werken en werkzaamheden die dienen ter instandhouding of voltooiing van werken die op het moment van de tervisielegging van het ontwerpplan reeds bestaan of in uitvoering zijn genomen.
  3. c. De werken en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover deze:
    1. 1. geen ingrijpende beletselen teweegbrengen voor een doelmatig gebruik overeenkomstig de bestemming;
    2. 2. geen neveneffecten teweegbrengen, die de doelmatigheid van de bestemming van de gronden elders in het plangebied ingrijpend verstoren.
  4. d. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend voor zover door de uitvoering van de werken en werkzaamheden geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de landschappelijke waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.
  5. e. Op de gronden, in deze bestemming geldt een verbod, als bedoeld in artikel 15.3 van de regels van dit plan.

8.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig artikel 3.6 van de Wro het bestemmingsplan te wijzigen op een tijdstip na aanwijzing tot Natura2000-gebied op grond van artikel 10a van de Natuurbeschermingswet 1998, met dien verstande dat:

  1. a. voor de gronden in de bestemming, die niet in die aanwijzing betrokken zijn, een verbod als bedoeld in artikel 3.3 van de Wro voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in artikel 5.3 onder a, artikel 6.3 onder a, artikel 8.3 onder a en/of artikel 11.3 onder a zal gaan gelden, waardoor bij de vergunningverlening de uitvoering van deze werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden geen onevenredige aantasting van de natuurlijke waarden plaatsvindt en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

Artikel 9 Maatschappelijk-4

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk-4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. militaire zaken;
  2. b. het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van de natuurlijke en de landschappelijke waarden;
  3. c. waterwinning en bescherming van het grondwater, overeenkomstig de aanduiding op de plankaart;
  4. d. bescherming van dit waardevol archeologisch gebied;

één en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, wegen en groen.

9.2 Bouwregels

9.3 Aanlergvergunning

  1. a. Op de gronden, in deze bestemming geldt een verbod, als bedoeld in artikel 15.3 van de regels van dit plan.

Artikel 10 Maatschappelijk-5

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk-5' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bezoekersinformatiecentrum;
  2. b. ondergeschikte horeca;
  3. c. het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van de natuurlijke en de landschappelijke waarden;
  4. d. waterwinning en bescherming van het grondwater, overeenkomstig de aanduiding op de plankaart;
  5. e. bescherming van dit waardevol archeologisch gebied;

één en ander met de daarbij behorende bedrijfsgebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, wegen, groen en water.

10.2 Bouwregels

10.3 Specifieke gebruiksregels

  1. a. de openingstijden van het bezoekerscentrum met ondergeschikte horeca mag maximaal tussen zonsopgang en zonsondergang liggen.

10.4 Aanlegvergunning

  1. a. Op de gronden, in deze bestemming geldt een verbod, als bedoeld in artikel 15.3 van de regels van dit plan.

Artikel 11 Natuur

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. voormalige kustverdedigingswerken;
  2. b. waterkering tot 300 meter vanuit de rijksstrandpalenlijn;
  3. c. het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van de natuurlijke en de landschappelijke waarden;
  4. d. waterwinning en bescherming van het grondwater, overeenkomstig de aanduiding op de plankaart;
  5. e. extensief recreatief medegebruik;
  6. f. ontsluiting ten behoeve van bestemmingsverkeer van de in bestemming Bedrijf-2, Bedrijf-3 en Maatschappelijk-5 gelegen gebouwen;
  7. g. ontsluiting ten behoeve van bestemmingsverkeer van het noordelijke strand;
  8. h. extensieve beweiding;
  9. i. bescherming van dit waardevol archeologisch gebied;

één en ander met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, fiets-, wandel- en ruiterpaden, groen, water en overige voorzieningen.

11.2 Bouwregels

11.3 Aanlegvergunning

  1. a. Het is verboden op of in de op de plankaart aangeduide gronden behorende bij deze bestemming, zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de hieronder te noemen werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen, egaliseren, alsmede het scheuren van grasland;
    2. 2. het aanleggen of verharden van wegen, paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    3. 3. de aanleg van waterlopen of de vergraving, verruiming of demping van reeds bestaande waterlopen;
    4. 4. de aanleg van ondergrondse constructies, installaties of apparatuur, behoudens indien deze werken en werkzaamheden zijn aan te merken als een normaal bestanddeel van een doelmatige bedrijfsvoering;
  2. b. De onder a genoemde verboden gelden niet:
    1. 1. indien en voor zover de onder a genoemde werken en werkzaamheden noodzakelijk zijn in verband het normale beheer of onderhoud van de gronden;
    2. 2. ten aanzien van werken en werkzaamheden die dienen ter instandhouding of voltooiing van werken die op het moment van de tervisielegging van het ontwerpplan reeds bestaan of in uitvoering zijn genomen.
  3. c. De werken en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover deze:
    1. 1. geen ingrijpende beletselen teweegbrengen voor een doelmatig gebruik overeenkomstig de bestemming;
    2. 2. geen neveneffecten teweegbrengen, die de doelmatigheid van de bestemming van de gronden elders in het plangebied ingrijpend verstoren.
  4. d. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend voor zover door de uitvoering van de werken en werkzaamheden geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de landschappelijke waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.
  1. a. Op de gronden, in deze bestemming geldt een verbod, als bedoeld in artikel 15.3 van de regels van dit plan.

11.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig artikel 3.6 van de Wro het bestemmingsplan te wijzigen op een tijdstip na aanwijzing tot Natura2000-gebied op grond van artikel 10a van de Natuurbeschermingswet 1998, met dien verstande dat:

  1. a. voor de gronden in de bestemming, die niet in die aanwijzing betrokken zijn, een verbod als bedoeld in artikel 3.3 van de Wro voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in artikel 5.3 onder a, artikel 6.3 onder a, artikel 8.3 onder a en/of artikel 11.3 onder a zal gaan gelden, waardoor bij de vergunningverlening de uitvoering van deze werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden geen onevenredige aantasting van de natuurlijke waarden plaatsvindt en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

Artikel 12 Verkeer (Verkeer-1, Verkeer-3)

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer-1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met een ontsluitingsfunctie voor de wijk en stad;
  2. b. rijbanen;
  3. c. geluidbeperkende voorzieningen;
  4. d. verkeersgeleidende voorzieningen;
  5. e. openbaar vervoerstroken;
  6. f. parkeerplaatsen;
  7. g. voet- en fietspaden
  8. h. waterwinning en de bescherming van het grondwater overeenkomstig de aanduiding op de plankaart;
  9. i. bescherming van dit waardevol archeologisch gebied;

één en ander met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, groen, water en overige voorzieningen.

12.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming Verkeer-1 gelden de volgende regels:

12.3 Aanlegvergunning

  1. a. Op de gronden, in deze bestemming geldt een verbod, als bedoeld in artikel 15.3 van de regels van dit plan.

12.4 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer-3 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen;
  2. b. groenvoorzieningen;
  3. c. parkeerplaatsen;
  4. d. rijbanen;
  5. e. speelvoorzieningen
  6. f. verkeersgeleidende voorzieningen;
  7. g. voet- en fietspaden;
  8. h. water;
  9. i. bescherming van dit waardevol archeologisch gebied;

één en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde en overige voorzieningen.

12.5 Bouwregels

12.6 Aanlegvergunning

  1. a. Op de gronden, in deze bestemming geldt een verbod, als bedoeld in artikel 15.3 van de regels van dit plan.

Artikel 13 Wonen

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. erven en tuinen;
  3. c. waterwinning en de bescherming van het grondwater overeenkomstig de aanduiding op de plankaart;
  4. d. bescherming van dit waardevol archeologisch gebied;

één en ander met de daarbij behorende hoofdgebouwen, aan- en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen.

13.2 Bouwregels

13.3 Aanlegvergunning

  1. a. Op de gronden, in deze bestemming geldt een verbod, als bedoeld in artikel 15.3 van de regels van dit plan.

Artikel 14 Leiding-gas

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding-gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor:

  1. a. gasleiding W514-16

één en ander met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.

14.2 Bouwregels

Voor het bouwen binnen de op de plankaart voor 'Leiding-gas' bestemde gronden als bedoeld in lid 14.1gelden de volgende regels:

  1. a. ten dienste van de primaire bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals meet- en regelkasten toegestaan.
  2. b. in afwijking van het bepaalde in de bouwregels van de onderliggende bestemming(en) is het niet toegestaan om ten behoeve van de onderliggende bestemming(en) gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op te richten ter plaatse van de samenvallende bestemming 'Leiding-gas'.

14.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van:

  1. a. het bepaalde in lid 14.2 onder b onder de voorwaarde dat:
    1. 1. het bouwen van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geen afbreuk doet aan het doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
    2. 2. hieromtrent vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betrokken leiding;
    3. 3. de bij de onderliggende bestemming(en) gegeven regels in acht worden genomen.

14.4 Aanlegvergunning

  1. a. Het is verboden op of in de op de plankaart voor 'Leiding-gas' bestemde gronden zonder of in afwijking van een vergunning van Burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de hieronder te noemen werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen, egaliseren, alsmede het scheuren van grasland;
    2. 2. het aanleggen of verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    3. 3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
    4. 4. de aanleg van waterlopen of de vergraving, verruiming of demping van reeds bestaande waterlopen;
    5. 5. de aanleg van ondergrondse constructies, installaties of apparatuur, behoudens indien deze werken en werkzaamheden zijn aan te merken als een normaal bestanddeel van een doelmatige bedrijfsvoering;
    6. 6. het indrijven van voorwerpen in de bodem.
  2. b. De onder a genoemde verboden gelden niet:
    1. 1. indien en voor zover de in het eerste lid genoemde werken en werkzaamheden noodzakelijk zijn in verband het normale beheer of onderhoud van de gronden;
    2. 2. indien en voor zover deze vorm van gebruik van de grond verenigbaar is met het doel waarvoor de betreffende grond volgens het plan is bestemd;
    3. 3. ten aanzien van werken en werkzaamheden die dienen ter instandhouding of voltooiing van werken die op het moment van de tervisielegging van het ontwerpplan reeds bestaan of in uitvoering zijn genomen.
  3. c. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover deze:
    1. 1. geen afbreuk doen aan het doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
    2. 2. hieromtrent vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betrokken leiding;
    3. 3. geen neveneffecten teweegbrengen, die de doelmatigheid van de bestemming van de gronden elders in het plangebied ingrijpend verstoren.

Artikel 15 Waarde

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde' aangewezen gronden zijn behalve voor de aldaar voorkomende onderliggende bestemmingen primair bestemd voor het behoud en bescherming van de hieronder aangegeven waarden:

  1. a. archeologische waarden;

één en ander met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen.

15.2 Bouwregels

Voor het bouwen binnen de bestemming Waarde als bedoeld in lid 15.1 gelden de volgende regels:

  1. a. bij de aanvraag van een bouwvergunning als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet waarbij het terrein verstoord wordt, dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, in voldoende mate is vastgesteld.
  2. b. aan de vergunning, als bedoeld onder a, kunnen in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het doen van boringen;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, zoals het graven van proefsleuven;
    3. 3. de verplichting de activiteit, die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties;
    4. 4. de verplichting het definitief opgraven;
    5. 5. de verplichting het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten kunnen worden behouden.

15.3 Aanlegvergunning

  1. a. Het is verboden op of in de op de plankaart voor 'Waarde' bestemde gronden zonder of in afwijking van een vergunning van Burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de hieronder te noemen werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het wijzigen van maaiveldniveau door middel van het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen, egaliseren, alsmede het scheuren van grasland;
    2. 2. het aanleggen of verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    3. 3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
    4. 4. de aanleg van waterlopen of de vergraving, verruiming of demping van reeds bestaande waterlopen voor zover dieper gaande dan 0,5 meter onder maaiveld;
    5. 5. de aanleg van ondergrondse constructies, installaties of apparatuur, behoudens indien deze werken en werkzaamheden zijn aan te merken als een normaal bestanddeel van een doelmatige bedrijfsvoering;
  2. b. De onder a genoemde verboden gelden niet:
    1. 1. indien en voor zover de in het eerste lid genoemde werken en werkzaamheden noodzakelijk zijn in verband het normale beheer of onderhoud van de gronden;
    2. 2. indien en voor zover deze vorm van gebruik van de grond verenigbaar is met het doel waarvoor de betreffende grond volgens het plan is bestemd;
    3. 3. ten aanzien van werken en werkzaamheden die dienen ter instandhouding of voltooiing van werken die op het moment van de tervisielegging van het ontwerpplan reeds bestaan of in uitvoering zijn genomen.
    4. 4. indien de werkzaamheden worden uitgevoerd in bestaande weg- en leidingcunetten.
  3. c. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover deze:
    1. 1. geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de waarde(n);
    2. 2. hieromtrent vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij een deskundige op het terrein van de;
    3. 3. geen neveneffecten teweegbrengen, die de doelmatigheid van de bestemming van de gronden elders in het plangebied ingrijpend verstoren.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 16 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 17 Algemene Bouwregels

  1. a. Het bouwen mag niet plaatsvinden met overschrijding van de op de plankaart aangegeven bebouwings- of bestemmingsgrenzen, tenzij in de regels anders is bepaald.
  2. b. Het verbod als bedoeld onder a geldt niet ingeval van stoepen, stoeptreden, funderingen, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen e.d.; evenmin geldt bedoeld verbod ingeval van gevel- of kroonlijsten, overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt en zich op een minimale hoogte van 2,40 m of, voor zover deze bebouwing boven een rijstrook is gelegen, zich op een minimale hoogte van 4,20 m bevindt.
  3. c. Het is, tenzij in de regels anders is bepaald, verboden beneden peil te bouwen, met dien verstande dat voor zover er binnen het tot het plan behorende geometrisch bepaalde vlak, behorende bij de bestemming een bouwvlak is aangegeven, er daar binnen in één laag beneden peil mag worden gebouwd.
  4. d. Binnen de geometrisch bepaalde vlakken, welke onderdeel uitmaken van dit plan zijn bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen, zoals transformatorhuisjes, elektriciteitsvoorzieningen, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer, met een maximale bouwhoogte van 3 m en een maximum bruto-vloeroppervlak tot 15 m2 toegestaan.
  5. e. Ten behoeve van de bestemmingen, waarbij binnen een van dit plan deel uitmakend geometrisch bepaalde vlak een bouwperceel met een bouwvlak is opgenomen, zijn bouwwerken ten behoeve van de inzameling van afval toegestaan.
  6. f. Bouwwerken, geen gebouw zijnde welke op, over, onder of bij een weg worden gebouwd zijn toegestaan, voor zover het betreft:
    1. 1. bouwwerken ten behoeve van de verkeersregeling, verkeersgeleiding, wegaanduiding en/of verlichting;
  7. g. Binnen de geometrisch bepaalde vlakken welke onderdeel uitmaken van dit plan is straatmeubilair toegestaan.

Artikel 18 Algemene Gebruiksregels

  1. a. Behoudens het bepaalde in artikel 21 is het verboden de zich binnen de bij de geometrisch bepaalde vlakken, welke onderdeel uitmaken van dit bestemmingsplan, begrepen gronden en zich daarop bevindende opstallen te gebruiken, te doen of laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de voorgeschreven bestemming of met de regels van het plan.
  2. b. Het gestelde onder a ten aanzien van het gebruik van gronden heeft geen betrekking op bouwen.
  3. c. Het gestelde onder a omvat in ieder geval de aanleg of het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden en voorts geldt bedoeld verbod voor het gebruik van gronden en gebouwen voor het uitoefenen van prostitutie en voor de exploitatie van een prostitutie-inrichting of een seksclub, een kamerverhuurbedrijf of een garagebedrijf, tenzij in de regels van dit plan anders is bepaald.

Artikel 19 Algemene Ontheffingsregels

19.1 Ontheffing algemene bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in de artikel 17 onder a ten behoeve van:

  1. a. erkers, balkons, galerijen, buitentrappen, luifels en soortgelijke bouwwerken;
  2. b. beneden peil gelegen ruimten ruimtes in één laag, voor zover gelegen buiten een bouwvlak;
  3. c. geringe afwijkingen van bestemmingsgrenzen, die in het belang zijn voor een meer verantwoorde ruimtelijke of technische plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein tot een maximum van 3 m;
  4. d. glas-, papier- en kledingcontainers, al dan niet beneden peil gelegen;
  5. e. kunst- en reclameobjecten;

19.2 Ontheffing algemene gebruiksregels

Burgemeester en wethouders verlenen ontheffing van het bepaalde in artikel 18 onder a, wanneer strikte toepassing daarvan leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

19.3 Ontheffing overige regels

Burgemeester en wethouders kunnen voorts ontheffing verlenen van het bepaalde in de regels ten behoeve van:

  1. a. een speeltoestel, waarvan de hoogte, gemeten vanaf de voet, niet meer dan 3 m bedraagt;
  2. b. voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van mobiele communicatie;
  3. c. een elektronische sirene ten behoeve van het waarschuwen van de bevolking bij calamiteiten of dreiging daarvan, alsmede de daarbij behorende bevestigingsconstructie;
  4. d. bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals gedenktekens, plastieken, keermuren, geluidwerende voorzieningen, steigers, duikers en andere waterstaatkundige werken;
  5. e. het afwijken van voorgeschreven maten ten aanzien van dakhellingen, goothoogten, bouwhoogten, perceelgrensafstanden, en bebouwde oppervlakten met maximaal 15%;
  6. f. het in geringe mate, doch niet meer dan 3 m afwijken van het profiel van een straat, alsmede van de vorm van bouwvlakken en van door hoogtegrenzen omkaderde vlakken, voor zover dat wenselijk is voor de goede uitvoering van het plan;
  7. g. bouwwerken ten dienste van nutsvoorzieningen, zoals transformatorhuisjes, elektriciteitsvoorzieningen, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer, welke niet voldoen aan het gestelde in artikel 17 onder d met een maximale bouwhoogte van 5 m en een maximum bruto-vloeroppervlak tot 30 m2;
  8. h. het verhogen van de maximum bouwhoogte, dan wel het toegestane aantal bouwlagen met 3,5 m, respectievelijk een extra bouwlaag, ingeval de stedenbouwkundige situatie een meer intensieve bebouwing toelaat.

19.4 Voorwaarde

Burgemeester en wethouders verlenen uitsluitend ontheffing indien:

  1. a. de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende opstallen niet onevenredig worden geschaad;
  2. b. op andere gronden dan die waarop de aanvraag betrekking heeft niet een situatie ontstaat die in strijd is met bij of krachtens de wet voorgeschreven bepalingen en/of met de regels van dit plan.

Artikel 20 Algemene Procedureregels

20.1 Algemene ontheffingsregels

20.2 Algemene wijzigingsregels

  1. a. Het ontwerp van het plan tot wijziging ligt gedurende zes weken voor een ieder ter inzage.
  2. b. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in een nieuwsblad dat in de gemeente wordt uitgegeven en voorts op de gebruikelijke wijze.
  3. c. De bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden om gedurende de onder a genoemde termijn mondeling of schriftelijk bij burgemeester en wethouders zienswijzen kenbaar te maken tegen het ontwerp.
  4. d. Indien zienswijzen kenbaar zijn gemaakt, wordt de beslissing van burgemeester en wethouders met redenen omkleed en aan reclamanten schriftelijk medegedeeld.
  5. e. Burgemeester en wethouders beslissen binnen acht weken na afloop van de termijn van de terinzagelegging omtrent de vaststelling van het wijzigingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 21 Overgangsrecht

21.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Eenmalig kan ontheffing worden verleend van het gestelde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk, als bedoeld onder a, met maximaal 10%.
  3. c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar die zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

21.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, als bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, als bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
  5. e. Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht ontheffing verlenen.

Artikel 22 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Oostduinen.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Er zijn meerdere redenen aan te wijzen voor het opstellen van het bestemmingsplan Oostduinen. In deze paragraaf wordt daarop ingegaan.

1.1.1 Verouderde bestemmingsplannen

De nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden en de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) vervangt, bepaalt dat bestemmingsplannen niet ouder mogen zijn dan 10 jaar, wil er sprake zijn van een actueel bestemmingsplan. Om bestemmingsplannen ouder dan 10 jaar te actualiseren, is in de Wro een overgangsperiode van 5 jaar opgenomen. Dit betekent dat alle bestemmingsplannen ouder dan 10 jaar op 1 juli 2013 geactualiseerd dienen te zijn. In een deel van het plangebied gelden bestemmingsplannen. Deze zijn voor een groot deel ouder dan 10 jaar. In de nota “Bestemmingsplannen in relatie tot het actualiseringprogramma en tot de Structuurvisie Den Haag 2020' – vastgesteld op 16 december 2006 door de gemeenteraad – is aan dit gebied vanwege het gebrekkig juridisch-planologische kader derhalve prioriteit toegekend.

1.1.2 Het Voorbereidingsbesluit inzake de 'Witte Vlekken'

Met de term 'Witte vlek' worden delen van het Haagse grondgebied aangeduid waarvoor geen bestemmingsplan van kracht is. Het gebied kent twee witte vlekken: het gebied tussen het strand en de Pompstationsweg, evenals de van Alkemadelaan tussen de Frederikkazerne en de Pompstationsweg. Voor deze gebieden gelden alleen de stedenbouwkundige bepalingen van de bouwverordening. De nieuwe Wet ruimtelijke ordening stelt de verplichting dat voor het gehele gemeentelijke grondgebied één of meerdere actuele bestemmingsplannen van kracht dienen te zijn. Daarom heeft de gemeenteraad in de raadsvergadering van 14 december besloten om voor deze witte vlekken een bestemmingsplan op te stellen. Daartoe is op 29 maart 2007 door de gemeenteraad een voorbereidingsbesluit genomen.

1.1.3 De aanwijzing tot Habitatrichtlijn- en Natura2000-gebied

Om de biologische diversiteit te behouden en daarom maatregelen te treffen ten behoeve van bedreigde habitats en soorten, heeft de Raad van Europese Gemeenschappen op 21 mei 1992 de richtlijn 92/43/EEG vastgesteld. In juli 2003 heeft zij het duingebied Meijendel, waartoe een groot deel van dit plangebied behoort, op de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio, geplaatst. Daarmee werd deze richtlijn op dit gebied van toepassing verklaard. Het werd een beschermd duinlandschap.

De implementatie van deze richtlijn in de Natuurbeschermingswet 1998 zal worden voltooid als dit gebied door de regering wordt aangewezen tot Natura2000-gebied. Begin januari 2007 is deze procedure door de publicatie van de ontwerp-beschikking 'Meijendel & Berkheide' gestart. In dit ontwerp zijn naast het gebied waarop de habitatrichtlijn van toepassing is ook het aan de Van Alkemadelaan grenzende Nettenboetstersveld en het gebied ten oosten van de Hoornse Hop opgenomen als Natura2000-gebied. De planologisch-juridische regeling in een groot deel van het plangebied is niet op deze komende aanwijzing afgestemd.

1.1.4 De Provinciale Milieuverordening (PMV)

Het grootste deel van het plangebied is een waterwingebied, zoals bedoeld in de Provinciale Milieuverordening. Het plan is er op gericht om het toelaten van functies en de reikwijdte daarvan af te stemmen op de belangen van de winning van grondwater en de bescherming daarvan. De begrenzing van dit waterwingebied met de bebouwde kom van Scheveningen komt in grote mate overeen met de rode contour uit het provinciale streekplan.

1.1.5 De wijziging van de kwaliteitseisen voor drinkwaterlevering

Zowel ten aanzien van de naleving van van eisen aan leveringszekerheid en veiligheid en om te blijven voldoen aan de kwaliteitseisen die de Drinkwaterwet stelt, zijn voortdurend aanpassingen aan installaties en gebouwen noodzakelijk. Momenteel worden twee nieuwe pompstations gebouwd en wordt de begrenzing en de toegang van het pompstation aangepast. Steeds vaker worden in het rivier-water nieuwe stoffen aangetroffen die de kwaliteit van het drinkwater kunnen bedreigen. Voorbeelden hiervan zijn restanten van geneesmiddelen, farmaceutische producten, hormoon-verstorende stoffen en bestrijdingsmiddelen. Vooralsnog gaat het om lage concentraties. Wanneer in de toekomst de concentraties van deze stoffen toenemen, bestaat de kans dat ze door de bestaande zuivering niet adequaat worden verwijderd. Op dit moment wordt onderzoek uitgevoerd naar welke combinatie van zuiveringstechnieken afdoende resultaat biedt. Een ander – groot - deel van het pompstationsterrein is afgestoten en in het Natura2000-gebied betrokken. De herinrichting van de begrenzing en opzet van het pompstationterrein is niet voldoende in een bestemmingsplan bepaald. Ook daar is het plan op gericht.

1.2 Doel

Met het bestemmingsplan worden meerdere doelen nagestreefd:

  • De bestaande ruimtelijke structuur wordt juridisch-planologisch zodanig geregeld, dat deze wat betreft functie, bouwvorm, ligging en afmetingen in een goede ruimtelijke ordening wordt ondergebracht.
  • Het tweede doel van het bestemmingsplan blijkt uit haar begrenzing. Het buitengebied buiten de bebouwde kom van Scheveningen – met uitzondering van het strand - wordt van een bestemmingsplan voorzien.
  • Het derde doel betreft de onderlinge afstemming van de functies natuur, extensieve recreatie, zeewering, defensie en waterwinning met als uitgangspunt dat natuur, landschap en waterwinning de hoofdfuncties in het plangebied zijn.
  • Een groot deel van het plangebied is tevens archeologisch waardevol. Overeenkomstig artikel 3.1.6.c van het Besluit Ruimtelijke Ordening en artikel 38a van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) dient bij ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten.
  • De provinciale nota Regels voor Ruimte, een aantal wijzigingen van de WRO en de wijziging of voorgenomen wijziging van aanverwante wetten leiden of hebben geleid tot planologische randvoorwaarden wat betreft de waterhuishouding, gebiedsgericht milieubeleid, flora- en faunabeheer, ecologische verbindingszones en milieucomponenten in deze bestaande ruimtelijke structuur. Het bestemmingsplan is mede tegen de achtergrond van deze voorwaarden opgesteld.
  • Tot slot zijn in de loop der tijd omtrent de verschillende functies in het plangebied - maatschappelijke voorzieningen, bedrijven en waterhuishouding - beleidsuitspraken door het Rijk, de provincie Zuid-Holland, de gemeente en/of instanties gedaan. De afstemming van de toe te laten functies in het plangebied op deze uitspraken vormt eveneens een doel van dit plan.

1.3 Ligging Plangebied

De Oostduinen omvatten het duingebied aan de noordoostkant van Scheveningen gelegen op het grondgebied van de gemeenten Den Haag en Wassenaar. Het plangebied wordt aan de noordoostkant begrensd door de gemeentegrens Den Haag-Wassenaar en aan de zuidzijde door de terreinen van de Alexander kazerne. Aan de westzijde wordt de plangrens gevormd door de Van Alkemadelaan, de Zwolsestraat, de Harstenhoekweg, de Groningsestraat, de Hoornse Hop, de tramkeerlus 'Zwarte Pad'. In het noordwesten vormt het strand de plangrens. De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 275 hectare.

1.4 Vigerende Bestemmingsplannen

Op dit moment geldt voor het deel van het plangebied tussen de Harstenhoekweg en de Pompstationsweg een sterk verouderde planologische regeling. Het betreft het 'Uitbreidingsplan in hoofdzaak Pompstation', vastgesteld in 1953. In het deel tussen de Pompstationsweg en de Harstenhoekweg, waarop de Van Alkemadelaan en de Zwolsestraat gelegen zijn, geldt het bestemmingsplan 'Belgisch Park'. Bij de Hoornse Hop gelden de bestemmingsplannen 'Scheveningen Badplaats 2e herziening' en 'Scheveningen Badplaats 5e herziening'. Voor het deel van het bestemmingsplangebied ten noorden van de Harstenhoekweg en rondom de Van Alkemadelaan is op dit moment geen bestemmingsplan van kracht.

1.5 Leeswijzer

In dit hoofdstuk is de aanleiding voor het opstellen van het bestemmingsplan voor het gebied Oostduinen aangegeven. Verder werden de doeleinden, die met het bestemmingsplan worden nagestreefd, omschreven.

Om deze in een bestemmingsplan gestalte te geven is enerzijds de bestaande situatie beschreven in hoofdstuk 2, anderzijds is voor de verduidelijking van een deel van de doeleinden in hoofdstuk 3 een selectie gemaakt van de relevante beleidsnota's en regelingen, die op dit plangebied van toepassing zijn. Daaruit zijn beleidsuitspraken voor het plangebied afgeleid. In hoofdstuk 4 wordt een beeld gegeven van het op het milieu toegespitste beleid en de in regelgeving gestelde milieukwaliteitseisen. Bij de keuze van bestemmingen in hoofdstuk 5 is aangeven welke bestemmingen en bestemmingsregelingen uit deze beleidsuitspraken afgeleid zijn, dit mede tegen de achtergrond van de bestaande situatie en de nieuwe ontwikkelingen. De daarbij van toepassing zijnde milieukwaliteitseisen zijn bij het afwegingsproces betrokken. In hoofdstuk 6 wordt een toelichting op de bestemmingen en de opzet van de bestemmingsregels gegeven. Op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt in hoofdstuk 7 ingegaan. Tot slot wordt in hoofdstuk 8 het resultaat van overleg en inspraak weergegeven.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plangebied

2.1 Inleiding

Oostduinen is te typeren als een duingebied met een aantal duinmeren en twee complexen met bebouwing. Het gebied betreft een beschermd duinlandschap in het kader van het Europese ecologische netwerk (Natura 2000).

2.2 Ontstaansgeschiedenis

Het duingebied bestaat uit 'jonge duinen' waarvan de vorming na 1100 is begonnen. De grootste aanvoer en verstuiving van zand vond plaats van de 13e tot en met de 17e eeuw. Bovenop oude strandwallen, duin- en strandzanden ontstonden zo reliëfrijke duinen. In de 18e en 19e eeuw traden grote verstuivingen op na beschadiging van de vegetatie door menselijk handelen (vooral het agrarisch gebruik), konijnen en het klimaat. Sinds 1854 zijn deze verstuivingen geleidelijk tot stilstand gebracht door het inplanten van helm en het reglementeren van het menselijk gebruik.

Dit betekent niet dat daarna de Oostduinen ongemoeid bleven. De spoorverbinding Den Haag-Scheveningen (na de oorlog opgeheven), een buiten van de Koninklijke familie (Ruygenhoek; in 1983 afgebrand), het Nettenboetstersveld en van recentere datum de waterwinning (sprangen, infiltratieplassen, leidingen), defensiegebruik en de recreatie zijn daar voorbeelden van.

Tot in 1870 kwamen in het gebied natte tot vochtige valleien voor die grotendeels verdwenen zijn door de waterwinning. Voor aanvang van de waterwinning lag het grondwater op 3 tot 5 meter boven NAP. Nu varieert het van 2 tot 10 meter boven NAP, afhankelijk van de aanwezigheid van winningsmiddelen. Sinds 1955 zorgt de infiltratie van rivierwater voor de aanwezigheid van permanent open water in een groot deel van de valleien.

Harstenhoek

De Harstenhoek is een van oorsprong licht geaccidenteerde duinvallei. In 1778 is deze vallei in cultuur gebracht door Leendert van der Harst die hier een boerenbedrijf stichtte. Ten behoeve van akkerbouw en veeteelt is het gebied geëgaliseerd, waarbij het zand op 1 tot 2 meter hoge wallen is opgeworpen. Deze zandwallen, ook wel "schurvelingen" genoemd, deden dienst als begrenzing van percelen van verschillende omvang en gebruik. Bekend is dat een deel van het terrein, het huidige Nettenboetstersveld, tot circa 1936 dienst heeft gedaan als koeienwei. Na beëindiging hiervan is het gebied tot rond 1960 in gebruik geweest als veld voor het drogen en boeten van vissersnetten, waarbij een deel van de zandwallen is opgeruimd. In het oostelijk deel van het gebied is Hollandveen in de onderlaag aanwezig.

2.3 Bestaande Situatie

2.3.1 Ruimtelijke structuur

De structuur van Oostduinen is voornamelijk gebaseerd op de structuur van de oude en jonge duinen. De oude duinen zijn duizenden jaren geleden gevormd en vormen een stelsel van min of meer evenwijdige, langgerekte zandwallen, gescheiden door laagten, de strandvlakten.

De eerste, meest westelijke zone van duinen, is de zeereep met een gemiddelde hoogte van 15 tot 20 meter boven NAP. De breedte van de zeereep is circa 200 meter. De tweede zone, het grootste deel van het gebied en circa 2 kilometer breed, bestaat uit vlakke duinvalleien, afgewisseld met parabool(stuif)duinen waarvan de hoogste tot 30 meter reiken. Voor de waterwinning en defensiedoeleinden hebben soms zeer ingrijpende vergravingen plaatsgevonden. De derde zone is het meest landinwaarts gelegen en wordt gevormd door een smalle hoge doorlopende duinenrij met vaak zeer steile hellingen. Ter hoogte van Waalsdorp zijn de hoogten echter gering.

Het gebruik van de Oostduinen is in velerlei vormen sterk toegenomen. Dit heeft geleid tot een groot aantal gebruiksvormen en functies:

  • zeewering;
  • natuurgebied;
  • waterwinning (infiltratie, berging, zuivering en winning, transport);
  • recreatief medegebruik;
  • defensie ( o.a. stormbaan, schietterreinen, veldsporten);
  • voormalige defensiewerken;
  • verkeersdoeleinden (wegen en parkeren);
  • ondergronds aardgastransport en gasverdeling;
  • bewoning

In het verleden was er verder nog sprake van zandwinning, landbouw, het boeten van netten, kustverdediging en de exploitatie van een spoorlijn. Deze gebruiksvormen en functies hebben in de loop der tijd tot de aanwezigheid van archeologische, monumentale, cultuurhistorische en landschappelijke waarden geleid.

Het hele duingebied tussen Scheveningen en Wassenaarse Slag (Meijendel) is circa 2000 hectare groot. Daarvan is circa 1250 hectare eigendom van de Staat der Nederlanden, circa 600 hectare is eigendom van de gemeente Den Haag en de resterende 150 hectare is eigendom van derden, merendeels particulieren.

Het Duinwaterbedrijf Zuid Holland (DZH) is de grootste beheerder met circa 1700 hectare. Haar beheer betreft eigendomsgronden, erfpachtgronden (1465 hectare) en vergunningsgronden (225 hectare), welke samen het aaneengesloten beheersgebied vormen. Andere beheerders zijn onder andere Staatsbosbeheer, Defensie, de Hoogheemraadschappen Delfland en Rijnland en de Dienst Stadsbeheer (Zwarte Pad).

Er zijn verschillende locaties in het duingebied waarop zich een aantal gebouwen bevinden. De eerste locatie (18,9 hectare, waarvan 5,1 bebouwd) aan de Pompstationsweg bevat een aantal gebouwen van de NV Duinwaterbedrijf Zuid-Holland. De bebouwing is niet van bijzondere waarde met uitzondering van de watertoren en het pompgebouw. De tweede locatie bestaat uit een deel van het Defensiecomplex van de Alexanderkazerne. Daarop bevinden zich gebouwen ten behoeve van de uitoefening van veldsporten. Een derde locatie bestaat uit verspreid liggende deels ondergrondse gebouwen van de voormalige kustverdedigingswerken aan de westzijde van het plan.

Verder bevinden zich in het gebied een aantal verspreid staande objecten, zoals een radarpost, een gasreduceerstation en enkele woningen. Eén van de drie woningen is een voormalig seinwachtershuisje, de twee andere liggen in het voormalig haltegebouw Wittebrug-Pompstation van de ZHESM uit ca. 1907. Het is gebouwd in overgangsarchitectuur bestaande uit een bouwlaag onder een hoge met pannen gedekte samengestelde kap. Het haltegebouw is onderdeel van de infrastructurele werken behorend bij de voormalige spoorlijn van Rotterdam naar Scheveningen (de Hofpleinlijn). De halte bestaat in feite uit twee dienstwoningen met enkele faciliteiten (wachtkamer en plaatskaartenbureau) ten behoeve van de spoorwegdienst. Het karakter van deze architectuur past goed in de landelijke omgeving van de stadsrand.

2.3.2 Bodem

De bodem bestaat tot een diepte van circa 2 meter -NAP meestal uit kalkrijk, maar mineralogisch arm jong duin. Daaronder zijn tot een diepte van 7 meter -NAP strandzanden aangetroffen met tot een diepte van 6 meter fijnkorrelige zeebodem-afzettingen. Rond NAP bevinden zich slecht doorlatende veenlagen. Artefacten zijn het Nettenboetstersveld, een door afgraving ontstaan voormalig cultuurgebied en de voormalige spoordijk. De bodem van het eerste gebied is kalkarm door jarenlang agrarisch gebruik.

In het gebied zijn verschillende bodemonderzoeken uitgevoerd. Deze hebben voornamelijk betrekking op bouwactiviteiten op het terrein van het drinkwaterleidingbedrijf, de kazerne en op de terrein van de kleiduivenschietbaan. Uit de bodemonderzoeken op het terrein van het drinkwaterleidingbedrijf blijkt dat de bovengrond (0-0,5 m minus maaiveld) zeer licht verontreinigd is met zware metalen en PAK (teerachtige verbindingen). In de ondergrond worden geen verontreinigingen aangetroffen. Op het terrein van de kleiduivenschietbaan en in de wijde omgeving hiervan is de bovengrond (0-0,5 m-mv) sterk verontreinigd met lood en PAK ten gevolge van de schietactiviteiten. Ongeveer 10 ha. grond is verontreinigd met lood en ongeveer 7 ha grond is verontreinigd met PAK. De verontreiniging met lood wordt voornamelijk aangetroffen in de vorm van kleine loodkogeltjes afkomstig van het schieten met loodhagel. De verontreiniging met PAK wordt voornamelijk aangetroffen in de vorm van kleiduivenscherven. Deze scherven komen met name voor in de bovenste twintig centimeter van de bodem. Voor dit het geval van bodemverontreiniging is in 1996 een beschikking met betrekking tot de ernst en urgentie voor het saneren afgegeven. Het betreft een ernstig geval van bodemverontreininging waarvan de sanering urgent is (kenmerk EU 504-001, d.d. 18 september 1996).

Voor niet alle delen van het plangebied hebben bodemonderzoeken plaatsgevonden. Verder is een deel van de uitgevoerde bodemonderzoeken verouderd (ouder dan vijf jaar). Indien voor deze locaties bouwplannen/ herinrichtingsplannen zijn zullen de bodemonderzoeken geactualiseerd moeten worden.

Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Den Haag blijkt dat de grond (0-2,0 m-maaiveld) in het plangebied gemiddeld niet verontreinigd is.

2.3.3 Natuur en openbare ruimte

Binnen het Nederlandse duingebied nemen de Haagse en Wassenaarse duinen een bijzondere plaats in. Uit oogpunt van natuur- en landschapsbehoud is het gebied van nationale en internationale betekenis en maakt deel uit van de provinciale en landelijke ecologische hoofdstructuur. Bovendien zal het gebied onderdeel gaan uitmaken van het Natura2000-gebied Meijendel en Berkheide. Naast de betrekkelijke ongereptheid en de schaal en omvang van het gebied ligt de meerwaarde van Oostduinen in de volgende elementen:

  • de grote natuurlijke rijkdom, die is ontstaan als gevolg van de variatie in abiotische factoren (droog-vochtig, kalkarm-kalkrijk, voedselarm-voedselrijk); de grootste waarde is gelegen in de zogenaamde “witte duinen”, de zogenaamde “grijze duinen”, de droge duinbossen en de open vochtige duinvalleien;
  • de geologische opbouw en de geologische processen die nog steeds plaatsvinden (kustsedimentatie en -erosie, verstuiving);
  • de nog aanwezige cultuurhistorische elementen zoals onder andere het Nettenboetstersveld als component van het nationaal en internationaal waardevolle "Zeedorpenlandschap".

2.3.4 Verkeer en parkeren

In het plangebied is, met uitzondering van het Zwarte Pad, de weg van de Zwolsestraat naar het pompstation (Harstenhoekweg), op het pompstation zelf en op de weg naar de radarinstallatie, gemotoriseerd verkeer niet toegestaan. Het Zwarte Pad is een uitloper van de badplaats Scheveningen in de duinen aan het uiterste noordoosten van de badplaats en volgt de accidentaties van het duingebied. Het Zwarte Pad is voor auto's toegankelijk als parkeerterrein voor strandgangers, de zeezeilvereniging en als aanvoerweg voor strandtenten. Er zijn in totaal 353 parkeerplaatsen aanwezig. In het zomerseizoen, tussen half maart en half oktober, is parkeergeld verschuldigd. Langs de parkeerplaatsen aan de zeezijde ligt een smal voetpad. Aan het eind van het pad ligt een keerlus en een strandopgang. De overige wegen zijn voor bestemmingsverkeer ingericht.

Voor niet-gemotoriseerd verkeer is het gebied openbaar toegankelijk op de paden. In delen van het plangebied vindt vrij drukke recreatie plaats door wandelaars, fietsers en ruiters. Als gevolg van de vaststelling van de nota Integraal Duinbeheer is onlangs de padenstructuur in de omgeving van het Zwarte Pad aangepast.

2.3.5 Bedrijven

In het plangebied Oostduinen is een aantal bedrijven gevestigd.

2.3.6 Maatschappelijke voorzieningen

Een aanzienlijk deel van het plangebied is in gebruik voor defensiedoeleinden. De deelgebieden Uilenbosch en Musschenberg worden gebruikt als militair oefenterrein bedoeld als zogenoemd Overig Oefenterrein (OOT). Het terrein is niet toegankelijk voor recreanten met uitzondering van een deel ten noordwesten van het TNO-complex waar defensie een uitloopgebied voor honden heeft ingericht om het door defensie voor natuurontwikkeling heringerichte oefenterrein op de Waalsdorpervlakte te ontlasten.

Het gebied is in te delen in vier deelgebieden: het terreindeel ten noordwesten van het TNO-gebouw, duingebied Uilenbosch, het voormalig schietterrein van het CvP en het terrein ten noorden van TNO.

2.3.7 Water en waterhuishouding

2.3.8 Archeologie, cultuurhistorie en monumenten

2.3.9 Kabels, leidingen en straalpaden

Er lopen leidingen van DZH door het gebied, die een functie vervullen voor de drinkwaterwinning en transport.

Aan de zijde van de van Alkemadelaan ligt een gastransportleiding in de strook tussen de weg en het Nettenboetstersveld, naar het ontvangststation aan de Groningsestraat.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk schetst het beleidskader op rijks-, provinciaal, gemeentelijk en regionaal niveau, dat op het plangebied van toepassing is. Eerst wordt het relevante beleid kort samengevat, daarna wordt het in relatie gebracht tot het plangebied.

3.2 Ruimtelijk Beleid

3.2.1 Rijksbeleid

3.2.2 Provinciaal beleid

3.2.3 Regionaal beleid

3.2.4 Gemeentelijk beleid

Hoofdstuk 4 Milieu

4.1 Tien Voor Milieu, Contourennota Voor Milieubeleid 2006-2010 En Handleiding Gebiedsgericht Milieubeleid

Om de Haagse milieuvereisten en ambities ten uitvoering te brengen, is vroegtijdige samenwerking tussen ruimtelijke ordening en milieu van groot belang. In het Milieubeleidsplan Den Haag 2001-2006 is het gebiedsgericht milieubeleid geïntroduceerd en er zijn streefbeelden per gebiedstype opgenomen. Dit is nader uitgewerkt in de Handleiding Gebiedsgericht Milieubeleid die de gemeenteraad in september 2005 heeft vastgesteld.

Het Milieubeleidsplan Den Haag 2001-2006 is in februari 2006 opgevolgd door de nota 'Tien voor milieu; contouren voor milieubeleid 2006 - 2010'. In deze Contourennota zijn Haagse ambities vastgesteld voor de speerpunten lucht, klimaat, water en geluid en voor de aandachtspunten vergunningverlening en handhaving, externe veiligheid, afval, binnenmilieu en bodem. Als tiende thema is sturing op milieudoelen opgenomen.

De Contourennota onderstreept de ambitie om Den Haag te ontwikkelen tot een duurzame wereldstad aan zee. Bovendien legt de Contourennota verbanden met andere Haagse kaders, zoals de Structuurvisie 2020 en de Maatschappelijke visie 2020. De milieuambities in de Contourennota zijn opgesteld in het volle besef dat stedelijke ontwikkeling van groot belang is voor de positie van Den Haag in de regio en Europa. De Contourennota benadrukt dat dit gepaard moet gaan met fundamentele keuzes in de afweging tussen economische, ruimtelijke, sociale, gezondheidskundige en milieubelangen. Het gebiedsgericht milieubeleid is hét instrument om de milieubelangen in te brengen in de dynamiek van ruimtelijke ontwikkeling.

Gebieden hebben verschillende kenmerken. Niet elk gebied heeft dezelfde kwaliteiten en dezelfde kansen om kwaliteiten te verbeteren. Het gebiedsgerichte milieubeleid maakt het mogelijk om de milieuambities af te stemmen op de specifieke functies, kenmerken en mogelijkheden van een gebied, waardoor de kwaliteiten van dat gebied beter beschermd of verbeterd kunnen worden.

Op basis van het gebiedsgerichte milieubeleid is een indeling van Den Haag gemaakt met gebieden van eenzelfde functie. Gebieden met eenzelfde functie behoren tot hetzelfde gebiedstype. Er is een zestal gebiedstypen gedefinieerd: wonen, werken, gemengd wonen, gemengd werken, infrastructuur en tot slot groene hoofdstructuur en water.

De gebiedsspecifieke kenmerken en de mogelijkheden bepalen de toekenning van het ambitieniveau per milieuthema: bodem, lucht, water, externe veiligheid, mobiliteit, natuur, geluid, afval en klimaat. Per thema zijn drie oplopende ambitieniveaus geformuleerd:

  • Milieu Basis: de milieuambitie voor een thema die aansluit bij de bestaande wet- en regelgeving.
  • Milieu Extra.: de milieuambitie voor een thema die een stuk verder gaat dan het wettelijk minimum.
  • Milieu Maximaal: is de maximaal praktisch haalbare milieuambitie voor een thema.

Voor het onderhavige plangebied Oostduinen is het gebiedstype Groene hoofdstructuur en water van toepassing. De gebiedstypering wordt bepaald door de nieuwe voorstaande functie. Het ambitieniveau voor dit gebiedstype is hoog.

In het gebiedstype groene hoofdstructuur en water zijn natuur en recreatie de belangrijkste functies. Wonen, werken of infrastructuur komt in dit gebiedstype nauwelijks voor.

Voor het gebied Oostduinen gelden de milieuambities voor het gebiedstype Groene hoofdstructuur en water:

Bodem Extra
Externe Veiligheid Extra
Geluid Extra
Lucht Extra
Mobiliteit Maximaal
Schoon Extra
Water Water dat siert
Natuur Maximaal
Klimaat Maximaal

Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied zijn bovengenoemde milieuambities richtinggevend.

Dit bestemmingsplan bevat geen afweging ten aanzien van het gebiedsgericht milieubeleid aangezien het plan de bestaande ruimtelijke structuur juridisch-planologisch zodanig regelt, dat deze wat betreft functie, bouwvorm, ligging, afmetingen in een goede ruimtelijke ordening wordt ondergebracht.

4.2 Bodem

Op 1 januari 2006 is de wijziging van de Wet bodembescherming (Wbb) in werking getreden. Vertrekpunt van de nieuwe Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling danwel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie.

De wettelijke doelstelling is voortaan functiegericht. Vroeger moesten alle functies van de bodem worden hersteld maar dit bleek in de praktijk lastig haalbaar. Hoge kosten en langdurige saneringen zorgden voor stagnatie. De gewijzigde wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:

  1. a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
  2. b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
  3. c. het treffen van de beheersmaatregelen.

Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het toekomstige gebruik van de bodem. De uitvoering van deze verplichte saneringen wordt een stuk flexibeler. Het is niet meer altijd nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak. Wanneer economische of maatschappelijke omstandigheden rond de vervuilde locatie uitstel vragen, kunnen tijdelijke maatregelen worden genomen, op voorwaarde dat risico's voldoende worden beheerst.

Gelet op de het conserverend karakter van het bestemmingsplan vindt in het kader van dit plan geen bodemonderzoek plaats. Bodemonderzoek zal eerst worden uitgevoerd in geval van (substantiële) uitbreiding van bestaande gebouwen dan wel bij bouwplannen voor nieuwbouw die al dan niet met dit bestemmingsplan in overeenstemming zijn.

4.3 Milieueffectrapportage En Strategische Milieubeoordeling

Op grond van het Besluit m.e.r geldt voor dit plan geen m.e.r.(beoordelings) plicht en geen Strategische Milieubeoordelingsplicht.

4.4 Externe Veiligheid

De van Alkemadelaan vormt geen Route gevaarlijke stoffen.

Langs de Van Alkemadelaan bevindt zich een 16”, 40 bar aardgastransportleiding. Op grond van de Circulaire zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen, van 26 november 1984, geldt een toetsingsafstand van 40 m.

Volgens de Memorandum van de Gasunie (versie 3) moet een inventarisatieafstand van 170 m vanaf de leiding in acht worden genomen voor het beoordelen van het groepsrisico.

Er zijn uitbreidingsmogelijkheden voorzien op het pompstationterrein. Dit gebied bevindt zich op meer dan 170 m van de aardgastransportleiding. Het groepsrisico behoeft daarmee niet verder te worden onderzocht.

In het bestemmingsplan en in de directe nabijheid van dit plan bevinden zich geen inrichtingen waarvoor het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) of het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (BRZO) van toepassing is.

Bij ruimtelijke ontwikkeling, zoals de projectie van woningen rondom gasontvangststations dient een minimale bebouwingsafstand aangehouden te worden. In dit bestemmingsplan is daarvan geen sprake. Het motorbrandstoffenverkooppunt aan de Zwolsestraat verkoopt geen LPG. De van Alkemadelaan/Zwolsestraat vormt geen route gevaarlijke stoffen, als bedoeld in de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen.

4.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Daarmee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 komen te vervallen.

Artikel 5.16 van de Wet luchtkwaliteit vermeldt dat bevoegdheden, waarvan de uitoefening gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, uitgeoefend kunnen worden indien:

  • Er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een in bijlage 2 van titel 5.2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde (art. 5.16, lid 1, onder a)
  • Bij uitoefening de concentratie in de buitenlucht van de betreffende stof per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (art.5.16, lid 1, onder b, sub 1)

Het betreft hier een conserverend bestemmingsplan, waarin de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven. Deze regels betreffen in elk geval regels omtrent het gebruikt van de grond en van de zich daar bevindende bouwwerken. Het bestemmingsplan voegt geen nieuwe bestemmingen toe. Er zijn geen nieuwe ontwikkelingen wat inhoudt dat de luchtkwaliteit niet zal veranderen. Op grond van deze overwegingen kan reeds zonder luchtonderzoek worden vastgesteld dat het bestemmingsplan Oostduinen voldoet aan de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen).

4.6 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidbelasting van geluidsgevoelige gebouwen en terreinen door drie verschillende geluidsbronnen: wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie. Bij de wijziging of vaststelling van een bestemmingsplan moet nagegaan worden of onderzoek verricht moet worden naar de omvang van deze drie geluidsbronnen. Als het bestemmingsplan mogelijkheden biedt voor het realiseren van (andere) geluidsgevoelige gebouwen in de geluidzone van een weg of spoorweg, is een akoestisch onderzoek noodzakelijk in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh). Bij de reconstructie van wegen en/of spoorwegen wordt eveneens een akoestisch onderzoek ingesteld in het kader van de Wgh.

Het onderhavige bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen. De reconstructie van een weg en/of spoorweg is ook niet aan de orde. Derhalve is een geluidsonderzoek voor het bestemmingsplan Oostduinen niet noodzakelijk. De Wet geluidhinder is niet van toepassing op dit bestemmingsplan.

4.7 Water

Het Hoogheemraadschap van Delfland is verantwoordelijk voor het waterkwantiteitsbeheer. Het waterkwaliteitsbeheer in het plangebied is in handen van dit schap en de Provincie Zuid-Holland. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is in het kader van de watertoets overleg gevoerd over deze waterparagraaf, de plankaart en de voorschriften. In deze waterparagraaf zijn de hierbij gemaakt afspraken verwerkt. Ten aanzien van het thema water zijn diverse beleidsstukken op verschillende niveaus van belang. De belangrijkste worden hieronder behandeld.

4.7.1 EU Kaderrichtlijn Water

Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De Europese Kaderrichtlijn water beoogt de bescherming van aquatische ecosystemen en het duurzaam gebruik van water. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid. Op 2 juli 2003 is in het kader van de richtlijn door rijk, provincies, waterschappen en gemeenten het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) gesloten. De richtlijn, waarin is opgenomen de Grondwaterrichtlijn, gaat van richtwaarden voor de waterkwaliteit uit. Het doel is deze in de toekomst te realiseren. Zij koppelt dit doel aan de vaststelling en uitvoering van waterhuishoudingplannen. In deze plannen moet worden vormgegeven op welke wijze andere overheidsbesluiten – zoals de vaststelling van een bestemmingsplan – een rol kan gaan spelen in het bereiken van de doelen voor de waterkwaliteit. Voor het bestemmingsplan is het in dit kader van belang te kijken naar de doelen die deze plannen stellen en de wijze waarop zij maatregelen gewenst achten..

4.7.2 Nationaal beleid

De Vierde Nota Waterhuishouding geeft aan dat het waterbeheer in Nederland gericht moet zijn op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde duurzame watersystemen. Om de veerkracht van watersystemen te vergroten dient waterconservering en waterbuffering te worden bevorderd. Voor waterkwaliteit geldt als uitgangspunt dat verontreiniging van het water voorkomen dient te worden.

Vanuit het beleid van Waterbeheer 21e eeuw (WB21) worden voor zowel waterkwantiteit als waterkwaliteit twee drietrapsstrategieën gehanteerd, om afwenteling op gebieden benedenstrooms te voorkomen. Deze strategieën zijn voor waterkwantiteit: vasthouden, bergen, afvoeren en voor waterkwaliteit: schoonhouden, scheiden, zuiveren.

4.7.3 Provinciaal beleid

In aansluiting op het nationale beleid, richt ook de provincie Zuid-Holland met haar Beleidsplan Milieu en Water 2000-2004 (2000) zich op duurzaam stedelijk waterbeheer. Aandachtspunten hierbij zijn:

  • de relatie tussen stedelijk water en water in het omliggende gebied;
  • vergroting van het waterbergend vermogen in stedelijk gebied, met name in de stadsranden;
  • verbetering van de waterkwaliteit;
  • vergroten van de belevingswaarde van water;
  • kansen voor natuur en recreatie in en rondom stedelijk water.

Verder heeft de Provincie Zuid-Holland met de Zuid-Hollandse waterschappen een gezamenlijke visie over het waterbeheer in de toekomst opgesteld. Deze visie met de benaming 'Bruisend Water' behandelt een aantal thema's waarop geanticipeerd dient te worden bij beslissingen op het gebied van de ruimtelijke inrichting.

In het bestemmingsplan liggen gebieden welke door de Provincie Zuid-Holland zijn aangewezen als Milieubeschermingsgebieden. De milieubeschermingsgebieden voor grondwater zijn aangewezen ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning. Ruimtelijke ontwikkelingen mogen in beginsel niet leiden tot aantasting van de stiltegebieden en grondwaterbeschermingsgebieden en structurele verstoringen moeten worden voorkomen.

4.7.4 Hoogheemraadschap van Delfland

Recent heeft het Hoogheemraadschap van Delfland haar waterbeheersplan geactualiseerd: 'Waterbeheersplan 2006-2009, Realiseren en intensiveren' (2005). De komende jaren ligt het accent op het realiseren van de opgestelde plannen en het intensiveren van de uitvoering ervan. De thema's waarbinnen dit plaatsvindt zijn: veiligheid, leefbaarheid en duurzaamheid, bruikbaarheid, aanleggen en beheren, overleggen, samenwerken, reguleren en toezicht houden.

Delfland streeft naar water als sturend beginsel in de ruimtelijke ordening. Delfland hecht veel waarde aan een robuust watersysteem en verlangt daarom een waterbergend vermogen van 325 m³ per ha voor nieuw in te richten stedelijk gebied. Ten aanzien van de waterkwaliteit in de boezemwateren streeft Delfland naar concentraties die voldoen aan de MTR-waarden van de Vierde Nota waterhuishouding.Voor het plangebied geldt geen waterbergingsnorm; het ligt buiten het stedelijk gebied en bestaat voornamelijk uit duingebied; aangenomen wordt dat het regenwater direct in de duinen infiltreert.

Het ABC-Delfland is een studieprogramma van waaruit een maatregelenpakket wordt samengesteld voor het waterhuishoudkundig systeem van Delfland. Uiteindelijk doel is het realiseren van een duurzaam watersysteem, ook in bestaand stedelijk gebied.

4.7.5 Gemeentelijk beleid

4.8 Provinciale Milieuverordening Zuid-holland

In de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland, die sinds 1995 van kracht is, is uitvoering gegeven aan het bepaalde in artikel 1.2 van de Wet milieubeheer. Daarin is bepaald dat regels kunnen worden gesteld voor bepaalde gebieden, teneinde het milieu in deze gebieden te beschermen. Op kaart 2 Den Haag/Katwijk van deze verordening, gedateerd april 1998, is het gehele plangebied als milieubeschermingsgebied voor grondwater aangewezen. De kaart verdeelt dat gebied in een grondwaterbeschermingsgebied en een waterwingebied onder. Het eerste gebied dient ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning in het aangrenzende waterwingebied, het tweede strekt tot de winning van en tevens de bescherming van de kwaliteit van het grondwater.

Het plangebied maakt onderdeel uit van een milieubeschermingsgebied dat zich in noordelijke richting tot aan Katwijk uitstrekt.

De regels in de verordening betreffen globaal het stellen van aanvullende bepalingen in vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, het verbieden van bepaalde bedrijfssoorten en een selectie aan activiteiten en het bouwen van gebouwen op grond van de Woningwet. De regels zijn in artikel 5.4 en de bijlagen 9 en 10 bij de verordening vermeld. Een aantal regels komen voor ontheffing door Gedeputeerde Staten in aanmerking.

De begrenzing van het grondwaterbeschermingsgebied en het waterwingebied zijn op de plankaart aangeduid en in de betreffende bestemmingen als doeleinden opgenomen. Ten behoeve van de waterwinning dient de mogelijkheid tot het bouwen van peilbuizen, waarnemingsposten en signaalkasten in het plan mogelijk te zijn. Deze zijn in de voorschriften opgenomen. Verder zijn de bestaande hoofdgebouwen en gebouwen in het grondwaterbeschermingsgebied en de bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde met enig vloeroppervlak in het grondwaterbeschermingsgebied en waterwingebied door bouwvlakken begrensd op de plankaart.

De verordening vormt een medebewindsregeling, die voldoende waarborgen biedt voor de waterwinning en de bescherming van de kwaliteit van het grondwater, zodat van een verdere regeling in het bestemmingsplan wordt afgezien.

4.9 Flora En Fauna

De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van planten- en diersoorten. De Flora- en Faunawet legt een zorgplicht op voor alle dieren en planten in Nederland. Dit betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in Nederland voorkomende soorten. Die zorg bestaat bijvoorbeeld uit het niet onnodig verontrusten van dieren, onder meer door de wijze en het tijdstip van werken (rekening houden met het voortplantingsseizoen en met winterverblijfplaatsen). Daarnaast legt de Flora- en Faunawet een beschermingsplicht op voor een groot aantal met name genoemde soorten. De wet bevat verbodsbepalingen voor het verwijderen van beschermde plantensoorten van hun groeiplaats, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten en het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. Voor de algemene beschermde soorten geldt sinds februari 2005 bij ruimtelijke ontwikkelingen een algemene vrijstelling. Er blijven echter nog veel soorten over die strenger beschermd zijn en waarmee men bij een groot deel van de ruimtelijke ingrepen te maken krijgt (zoals vleermuizen, vogels, eekhoorn, rugstreeppad). Voor deze soorten dient onder bepaalde voorwaarden een ontheffing aangevraagd te worden.

4.10 Natuurbeschermingswet 1998

De gebiedsbescherming van bijzondere natuurgebieden (Natura2000-gebieden) is geregeld in de Herziene Natuurbeschermingswet 1998. In oktober 2005 is deze wet in werking getreden. In januari 2006 is de formele aanwijzingsprocedure van Natura 2000-gebieden gestart. Na deze aanwijzing is daarmee de gebiedsbescherming uit de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet. Daarmee vervalt de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn in Nederland.

In Den Haag hebben we te maken met de Natura2000-gebieden: Meijendel en Berkheide (incl. Hartsenhoek, Oostduinen en Vlakte van Waalsdorp), Westduinpark (incl. Bosjes van Poot) en Wapendal alsmede Solleveld (incl. landgoed Ockenburgh, Hyacintenbos, van Leydenhof en Westduinen). Dit betreft Habitatrichtlijngebieden. Er zijn geen Vogelrichtlijngebieden in de gemeente Den Haag.

Indien ontwikkelingen en activiteiten in het plangebied een significant negatief effect kunnen hebben op een Natura2000-gebied, dient een habitattoets uitgevoerd te worden. In het bestemmingsplan dient aangegeven te worden in hoeverre de uitvoering van het plan belemmerd wordt door de verplichtingen vanuit de Natuurbeschermingswet.

De Oostduinen maken deel uit van het Natura2000-gebied Meijendel en Berkheide. Dit gebied is aangewezen voor de volgende habitattypen:

  • wandelende duinen op de strandwal met Ammophila arenaria (witte duinen) [2120]
  • vastgelegde kustduinen met kruidvegetatie (grijze duinen) [2130]
  • duinen met Hippophae rhamnoides [2160]
  • beboste duinen van het Atlantische, continentale en boreale gebied [2180]
  • vochtige duinvalleien [2190]

En voor de volgende soorten:

  • nauwe korfslak
  • meervleermuis

Wanneer in het kader van dit bestemmingsplan projecten of andere handelingen plaatsvinden zoals de vervanging van de spoelplassen, dient getoetst te worden wat de gevolgen zijn voor het Natura2000-gebied. Als er zeker geen significant negatief effect is op de habitats of de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, is er geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet nodig. Als er mogelijk een significant negatief effect is, is een vergunning nodig en dient ofwel een verslechtering- en verstoringtoets, ofwel een passende beoordeling uitgevoerd te worden.

4.11 Boswet

In 1998 zijn de Haagse grote groengebieden buiten de zogenaamde “bebouwde kom Boswet” geplaatst. Daardoor vallen de grote groengebieden nu onder de werking van de Boswet. Dit betekent dat duurzame instandhouding van het bos is verzekerd en wat bos is ook bos moet blijven. Financiële tegemoetkomingen (subsidies) van Rijk en Provincie zijn mogelijk.

Bescherming vindt plaats door middel van een meldings- en herplantplicht. Voorafgaand aan een velling geldt de meldingsplicht. Het areaal bos per locatie mag niet afnemen. Gevelde opstanden moeten daarom binnen drie jaar worden herplant of natuurlijk verjongd, waardoor de duurzaamheid gehandhaafd blijft. Voor dunningen is de meldings- en herplantplicht niet van toepassing. Buiten de bebouwde kom Boswet zijn zowel de Boswet als de gemeentelijke Bomenverordening van toepassing. De grens bebouwde kom Boswet kent geen relatie met de bebouwde kom Wegenverkeerswet noch met de gemeentegrens. De Boswet is niet van toepassing als gronden, vastgelegd in een goedgekeurd bestemmingsplan, geen bosbestemming hebben.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken zijn de resultaten vermeld van gepleegd onderzoek naar de bestaande situatie alsmede de bepalende beleidskaders beschreven. Dit onderzoek diende ertoe om de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen voor het bestemmingsplan. Aan de hand van deze resultaten wordt in paragraaf 5.2 een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen gemaakt. Met deze keuze kan de opzet van het bestemmingsplan in paragraaf 6.1 en de bestemmingen in paragraaf 6.2 globaal beschreven worden.

5.2 Keuze Van Bestemmingen

Zoals al werd aangegeven heeft het bestemmingsplan als eerste doel om de bestaande ruimtelijke structuur juridisch-planologisch zodanig te regelen, dat deze wat betreft functie, bouwvorm, ligging, afmetingen in een goede ruimtelijke ordening worden ondergebracht.

Aan de hand van de in hoofdstuk 2 beschreven bestaande situatie worden de bestemmingen afgewogen. Daarin worden de in hoofdstuk 1 beschreven doelen van het bestemmingsplan en uit hoofdstuk 4voortvloeiende milieukwaliteitseisen als leidraad of als toetsingskader gehanteerd.

Beleidskader natuurlijke waarden Vertaling in het bestemmingsplan
Het grootste deel van het plangebied zal door het rijk worden aangewezen tot Natura2000-gebied. De planologisch-juridische regeling in een groot deel van het plangebied is niet op deze komende aanwijzing afgestemd.
Op de plankaart van het regionaal Structuurplan Haaglanden valt het gebied Oostduinen in de aanduiding natuurgebied, duin.
In de Stedelijke Groene Hoofdstructuur is Oostduinen één van de grote groengebieden. Voor de grote groengebieden is het beleid gericht op:
Behoud en versterking van de aanwezige waarden en betekenissen;
Gebruik van opstallen in overeenstemming met het karakter van het gebied;
Verhoging van de gebruiks- en belevingswaarde zonder de karakteristiek van het gebied aan te tasten.



Genoemde aanwijzing vormt een medebewindsregeling, die een specifiek doel dient en haar rechtskracht vindt buiten dit bestemmingsplan vindt. In het plan is ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening op de ruimtelijke aspecten van deze regeling ingespeeld.
Zo is de bescherming en ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden van het gebied in de daarvoor in aanmerking komende bestemmingen als doeleind opgenomen. Met het bestemmingsplan worden geen van de aanwijzing afwijkende nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De aanwezige afwijkende functies zijn zo specifiek mogelijk bestemd. Voor de toelating van gebouwen en overkappingen zijn bouwvlakken ingetekend. Wat betreft de regels zijn met name bouwregels gesteld.
De voorlopige begrenzing van het Natura2000–gebied toont dat het sportveldencomplex van defensie en het pompstation daar niet toe behoren. Echter, een deel van de duinen zal niet in de aanwijzing betrokken zijn. Ook deze duinen kennen natuurlijke en landschappelijke waarden. Na het van kracht worden van de definitieve aanwijzing zal het bestemmingsplan bij deze duinen de bescherming van genoemde waarden dienen te garanderen. Middels de bevoegdheid tot wijziging van het bestemmingsplan wordt voor deze gronden een aanlegvergunningenstelstel van kracht.
Het plangebied valt niet onder de Boswet.
In de Nota Ruimte wordt aangekondigd dat de bufferzone zal worden omgezet in 'grootschalig regionaal groengebied', waarin het accent ligt op de (dag)recreatieve functie voor het stedelijk netwerk waar het gebied deel van uitmaakt. Ontwikkelingen zijn alleen mogelijk wanneer de landschappelijke en recreatieve kwaliteiten worden behouden of versterkt.
Kwetsbare functies, zoals de drinkwatervoorziening, lopen risico's bij een vervuiling van bodem en water. Het beleid in deze nota draagt bij aan een goede positionering van de verschillende functies ten opzichte van het watersysteem.
De gemeentelijke Nota Integraal Duinbeheer is er eveneens op gericht om, daar waar de draagkracht van het gebied dit toelaat, de natuurgerichte recreatie te bevorderen.
Gelet op het belang van de waterwinning in het plangebied en de aankomende aanwijzing tot Natura2000-gebied, is de omzetting tot grootschalig regionaal groengebied met een (dag)recreatieve functie slechts beperkt mogelijk. Recreatieve kwaliteiten worden in het plangebied daarom in extensief recreatief medegebruik vertaald. De landschappelijke kwaliteiten verdienen bijzondere aandacht.
In de aanwijzing is sprake van een typische landschappelijke verschijningsvorm, die bescherming verdient. De aanwijzing richt zich alleen op de natuurlijke waarde. Om deze reden is een aanlegvergunningenstelsel voor het behoud en de ontwikkeling van de landschappelijke waarde in de regels opgenomen.
In de 'Nota Belvedère' is het hele plangebied aangewezen als Belvedèregebied. Het beleid is mede gericht op de instandhouding van de bestaande waarden, zoals de unieke opeenvolging van alle onderdelen van het strandwallenlandschap, waarbij het contrast tussen de beslotenheid van de strandwallen (met daarop landgoederen, buitenplaatsen, villaparken en bossen) en de openheid en ontwatering van de strandvlakten nog zeer herkenbaar zijn. Gelet op de landschappelijke waarde die gebaseerd is op de omschrijving van strandvlakte, is in de bestemmingen voor de open gebieden weinig tot geen bebouwing toegelaten. In de bestemmingen waarin bebouwing is toegelaten, is dit beperkt tot los van elkaar gelegen bouwvlakken.
De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van planten- en diersoorten. De Flora- en Faunawet legt een zorgplicht op voor alle dieren en planten in Nederland. Voor deze soorten dient onder bepaalde voorwaarden een ontheffing aangevraagd te worden. Het aanvragen van een ontheffing is niet nodig, omdat er geen ontwikkelingen in het plangebied te verwachten zijn.
Wanneer in het kader van dit bestemmingsplan projecten of andere handelingen plaatsvinden zoals de vervanging van de spoelplassen, dient getoetst te worden wat de gevolgen zijn voor het Natura2000-gebied. Als er zeker geen significant negatief effect is op de habitats of de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, is er geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet nodig. Als er mogelijk een significant negatief effect is, is een vergunning nodig en dient ofwel een verslechtering- en verstoringtoets, ofwel een passende beoordeling uitgevoerd te worden. Het uitvoeren van een habitattoetst is niet nodig, omdat er geen ontwikkelingen te verwachten zijn in het gebied.
In de Defensienota en in de Evaluatienota Structuurschema Militaire Terreinen is aangegeven dat het aanwezige terrein binnen het plangebied als militair terrein wordt gehandhaafd. Het beleid ten aanzien van inrichting en beheer is in eerste instantie gericht op het militaire gebruik. Daarnaast wordt waar mogelijk gestreefd naar behoud van natuur- en landschapswaarden en cultuurhistorische waarden. Waar militaire eisen en natuurwetenschappelijke waarden van het terrein dit toelaten, is recreatief medegebruik mogelijk.
In de gemeentelijke Nota Integraal Duinbeheer wordt het gebruik van deze banen niet in overeenstemming geacht met de doelstellingen voor het gebied. Daarnaast acht de nota een spoedige vermindering en op langere termijn beëindiging van het militaire gebruik wenselijk.
De bestaande ruimtelijke structuur wordt juridisch-planologisch zodanig geregeld, dat deze wat betreft functie, bouwvorm, ligging, afmetingen in een goede ruimtelijke ordening wordt ondergebracht.
Zowel een deel van het duingebied, het veldsportenterrein, de stormbaan als het radarterrein zijn in militair gebruik en als zodanig bestemd (de bestemmingen Maatschappelijk-1, Maatschappelijk-2, Maatschappelijk-3 en Maatschappelijk-4.
In de bestemmingen zijn overeenkomstig deze uitspraak naast het defensiedoeleind ook het doeleind van de bescherming van natuurlijke en landschappelijke waarden, van waterwinning en bescherming van het grondwater en bescherming van de archeologische waarde betrokken.
In de nota Kiezen voor Recreatie worden voor het duingebied meer extensieve vormen van recreatie voorgestaan. Voor het duingebied wordt uitgegaan van versterking van de 'groene' betekenis van dit gebied. Voor de aanwezige grootschalige parkeervoorziening op het Zwarte Pad wordt de nadruk gelegd op een betere natuurlijke inpassing. Om tot slot de bereikbaarheid te optimaliseren wordt ingezet op een verbinding tussen de strandopgang en het Zwarte Pad. In het bestemmingsplan is gekozen voor extensief recreatief medegebruik. Naast de komende aanwijzing, wordt de landschappelijke waarde in dit bestemmingsplan beschermd.
De aanwezige grootschalige parkeervoorziening op het Zwarte pad kan door zijn afwijkende aard niet betrokken worden in de overgangsbepalingen die het Habitat-gebied geldt. De ontsluiting van het strand vanuit deze weg wordt als erfontsluiting voor het strand omschreven.
Op de plankaart van het streekplan Zuid-Holland West valt het gebied Oostduinen in de aanduiding “Natuurgebied met (inter)nationale status”, Milieubeschermingsgebied voor stilte”. Milieubeschermingsgebied voor grondwater” en ter plaatse van het defensieterrein ”Militair (oefen)terrein”. Dit bestemmingsplan laat weinig kunstmatige geluidsbronnen toe, zodat daarmee het belang van het stiltegebied wordt gediend. De aanduiding “Natuurgebied met (inter)nationale status” is vertaald in de bestemming 'Natuur of 'Maatschappelijk-1. De aanduiding “Milieubeschermingsgebied voor grondwater” is middels het doeleind 'waterwinning of bescherming van grondwater' onderdeel van alle bestemmingen.
Militair (oefen)terrein” is vertaald in de bestemming 'Maatschappelijk-1, Maatschappelijk-2, Maatschappelijk-3 en Maatschappelijk-4.
De bebouwings- en groene contouren uit dit Streekplan. Het bestemmingsplangebied ligt deels in de kansenzone Internationale kustzone, zoals aangegeven in de Structuurvisie. De Bebouwingscontour en daaraan grenzend de groene contour tonen een scheiding tussen bebouwde kom en buitengebied. De contouren worden gevolgd, met dien verstande dat het duingebied bij Hoornse Hop en bij de stormbaan ook in dit bestemmingsplan betrokken zijn. Door deze contouren en de aanwijzing tot Natura 2000-gebied vervalt de betekenis als kansenzone.
Het provinciale Beleidsplan Natuur en Landschap volgt in hoofdlijnen het beleid zoals opgenomen in het Natuurbeleidsplan van het Rijk. De hoofddoelstelling van het Beleidsplan is landschapsbehoud; beheer is daarbij van groot belang. In het voorgaande is aangegeven dat landschapsbeheer wel een taak is die in dit bestemmingsplan gewaarborgd wordt.
In de Nota Regels voor Ruimte moeten in natuurontwikkelingsgebieden de ontwikkelingsmogelijkheden voor natuurwaarden worden veiliggesteld. Onomkeerbare en/of ongewenste ontwikkelingen moeten tegengegaan worden. De uitbreiding van de horeca samenhangend met de recreatiefunctie niet voorgestaan. De gemeentelijke Structuurvisie Horeca hanteert het uitgangspunt dat buiten de horecaconcentraties overgegaan wordt tot vermindering van het aantal horecabedrijven. Dit is in de bestemmingen voor het duingebied meegenomen. In het plangebied wordt de horecafunctie slechts als ondersteuning van het bezoekerscentrum toegelaten. Het betreft de bestemming Maatschappelijk-5. Andere horecavestigingen worden niet in het plan opgenomen.
Beleidskader verkeer Vertaling in het bestemmingsplan
In het "Verkeersplan, verkeersbeleid tot 2010" wordt gesteld dat een stelsel van verbindende en ontsluitende openbaar vervoerlijnen er voor dient te zorgen dat gebundelde vervoerstromen tussen woon- en werklocaties, verplaatsingen van en naar het centrum met de hoofdstations en andere belangrijke attractiepunten, op een goede, aantrekkelijke en snelle manier worden bediend.
Gelet op de aard van het gebied kan het niet doorkruist worden met voorzieningen voor openbaar vervoer. Het gebied is bereikbaar met buslijn 23 en vanuit de keerlus ten noorden van Scheveningen Badplaats met talrijke bus- en tramlijnen.
Het Verkeersplan stelt dat publieke voorzieningen voor de fiets integraal onderdeel uitmaken van de inrichting van de openbare ruimte.
Gelet op de aard van het gebied vormen publieke voorzieningen voor de fiets een zeer groot deel van het wegenstelsel. Uitbreiding van fiets- en wandelpaden is niet voorzien, behoudens de verbinding tussen Zwarte Pad en het fiets- en wandelpad direct langs de kust richting Wassenaar. Deze is in de bestemming Natuur opgenomen.
Voor het Zwarte Pad en omgeving wordt in het Masterplan Scheveningen de nadruk gelegd op een betere natuurlijke inpassing. Ideeën om het parkeren hier te hergroeperen in een andere vorm, bijvoorbeeld in een parkeergarage afgedekt door een duinlandschap, zullen onderzocht worden op haalbaarheid. Ook minder vergaande varianten, bijvoorbeeld door herinrichting en ander materiaalgebruik, worden daarbij bekeken. Gelet op de aard van het gebied is van een ingrijpende omvorming van de parkeerplaatsen afgezien. Het Masterplan Scheveningen heeft geen betrekking op dit buitengebied.
Aan de zijde van de van Alkemadelaan ligt een hoge druk aardgastransportleiding in de strook tussen de weg en het Nettenboetstersveld, naar het ontvangststation aan de Groningsestraat. Gelet op zijn omvang en betekenis wordt aan deze leiding een dubbelbestemming toegekend met een beschermingszone aan weerszijden van 4 meter In de leidingenstrook geldt een aanlegvergunningstelsel.
Beleidskader waterhuishouding Vertaling in het bestemmingsplan
In de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland is het plangebied als waterwingebied aangewezen. Daarin worden geen nieuwe ontwikkelingen toegelaten, die het huidige beschermingsniveau verslechteren.
In het waterwingebied zijn daarbij bepaalde bedrijfssoorten, een selectie aan activiteiten en het bouwen van gebouwen op grond van de Woningwet van belang.
In de Nota Regels voor Ruimte worden in waterwin- en grondwater- beschermingsgebieden geen nieuwe ontwikkelingen toegelaten, die het huidige beschermingsniveau verslechteren.
Daarnaast is nieuwbouw op de stranden van de Noordzeekust en in de Keurzone van primaire en regionale waterkeringen uitgesloten.
Genoemde verordening is een medebewindsregeling die een specifiek doel dient en haar rechtskracht vindt buiten dit bestemmingsplan. In het plan is ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening op de ruimtelijke aspecten van deze regeling ingespeeld.
Zo is het beschermen van het grondwater en/of de waterwinning als doeleind in de bestemmingen opgenomen die in de betreffende gebieden gelegen zijn.
Met het bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het bouwen van gebouwen en overkappingen in bestemmingen in het waterwingebied is beperkt tot de bouwvlakken.
De grens van het plangebied aan de zijde van de bebouwde kom is zodanig gekozen dat het gehele waterwingebied van Oostduinen er in gelegen is.
De productielocatie van het Duinwaterbedrijf Zuid-Holland is onlosmakelijk verbonden met het waterwingebied. Het duingebied kent natuurlijke en landschappelijke waarden, die een beperkende betekenis hebben voor daarvan afwijkende functies, zoals het pompstation.
Uitbreiding op geringe schaal is mogelijk; de door het bedrijf aangegeven aanpassingen aan de spoelwaterbekkens zal onderdeel gaan uitmaken van de locatie; er wordt gestreefd naar inperking buiten het Pompstation samenhangend met het meer toepassen van diepteinfiltraties in het duingebied. De spoelwaterbekkens zijn opgenomen in de bestemming 'Bedrijf-3. Zij kennen geen bouwvlak en kennen de doeleind 'bescherming van natuurlijke en landschappelijke waarde' ook.
De aanpassingen van het pompstation als gevolg van de wijziging van de kwaliteitseisen voor drinkwaterlevering, waarbij zij wat betreft haar omvang aan de oostzijde is uitgebreid en aan de noordzijde is ingekrompen, is in de bestemming 'Bedrijf-2 opgenomen.
De strook duingebied die zich van de zee af landinwaarts strekt tot 300 meter uit de Rijksstrandpalenlijn wordt in het kader van de Keur van het Hoogheemraadschap van Delfland zeewering genoemd. De functie zeewering wordt primair vervuld door de zeereep. De hoofddoelstelling voor deze zone is gericht op het in stand houden van de zeeweringfunctie door het vastleggen van het zand en het tegengaan van betreding. In de kernzone is geen bebouwing toegestaan. De Keur is een medebewindsregeling met een specifiek doel, waarvan de rechtskracht buiten het bestemmingsplan ligt. In dit bestemmingsplan is daar ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening op ingespeeld. Deze strook is de bestemming Natuur aangewezen en één van de doeleinden is waterkering. Deze bestemming laat weinig bebouwing toe.
Beleidskader archeologie Vertaling in het bestemmingsplan
Gronden in het plangebied op meer dan ca. 1,5 meter boven NAP hebben een hoge archeologische waarde. Het gaat daarbij om zeker tweederde van het plangebied. Het behoud van het bodemarchief is als doeleind in de bestemmingen opgenomen die op deze gronden betrekking hebben.
Op de gronden die deze hoogte kennen wordt het archeologisch waardevol gebied' door aanwijzing tot de dubbelbestemming Waarde beschermd.
Bestemmingsplannen dienen een juridische regeling te bevatten die in voldoende mate bescherming biedt tegen werkzaamheden, die tot een verstoring zouden kunnen leiden van het bodemarchief.
Met de inwerkingtreding van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) kan op deze gronden in dat gebied in het belang van de archeologische monumentenzorg in een bestemmingsplan voor:
werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, die de grond roeren, een aanlegvergunning verplicht gesteld en/of
bouwwerkzaamheden, die grond roeren aanvullende bouwvoorschriften gesteld worden.
Van beide mogelijkheden is in dit plan gebruik gemaakt. Initiatiefnemers dienen op grond van deze regels bij de aanvraag van bovengenoemde aanleg- en/of bouwvergunning een rapport te overleggen. De kosten zijn voor de initiatiefnemers. Daarin moet de daadwerkelijke archeologische waarde van het te verstoren terrein zijn vastgesteld.

Het vaststellen van de daadwerkelijke archeologische waarde vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen. Voor zover deze stappen gevolgd moeten worden, dienen deze in dat rapport opgenomen te worden met vermelding van de resultaten. Teneinde onnodige procedures te vermijden wordt initiatienemer verzocht vooraf contact op te nemen met de Afdeling Archeologie van de gemeente.

Uitvoering van archeologisch (voor)onderzoek is in Nederland voorbehouden aan daarvoor vergunninghoudende bedrijven of instanties. De Afdeling Archeologie van de gemeente den Haag is daar één van.

Hoofdstuk 6 Toelichting Op De Bestemmingen

6.1 Inleiding

In het belang van een goede ruimtelijke ordening wijst het bestemmingsplan voor een bepaald gebied bestemmingen aan. Het bestemmingsplan bestaat uit een plankaart, regels en een toelichting. De bestemmingen zijn op de plankaart ingetekend en omschrijven de functie. De aanduidingen op de plankaart hebben betrekking op een bepaald doel of doelen van bestemmingen, of op regels, die in een bestemming worden gesteld. In de regels van het bestemmingsplan Oostduinen wordt per bestemming het doel van de bestemming omschreven en worden de bouwvorm, ligging, afmetingen en gebruik binnen omschreven grenzen mogelijk gemaakt. De plankaart en regels zijn juridisch bindend, de toelichting is juridisch niet bindend maar helpt bij de interpretatie van de plankaart en de regels.

De regels zijn als volgt ingedeeld:

  • Inleidende regels. De inleidende regels (artikel 1 en 2) lichten de begrippen toe die in de regels voorkomen en ook de wijze van meten (hoogte, diepte et cetera) die moet worden gehanteerd.
  • Bestemmingsregels. De bestemmingsregels (artikel 3 tot en met 15) bevatten voor elke bestemming een omschrijving van de doeleinden en bouwregels. Als specifiek voor een bestemming een ontheffingsbevoegdheid geldt, is deze in de betreffende bestemmingsbepaling opgenomen.
  • Algemene regels. De algemene regels (artikel 16 tot en met 20) bevatten algemene – voor alle bestemmingen geldende – regels zoals de anti-dubbeltelbepaling, algemene regels ten aanzien van het bouwen, ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken en algemene ontheffingsregels.
  • Overgangs- en slotregels. De laatste twee regels (artikel 21 en 22) betreffen achtereenvolgens het overgangsrecht en de slotregel.

6.2 Opzet Van Bestemmingen

Artikel 3 Bedrijf-1:

Aan het gasregel- en meetstation aan de Groningsestraat is de bestemming ‘Bedrijf-1’ aangewezen. Alleen in het bouwvlak mogen bedrijfsgebouwen ten behoeve van deze bestemming gebouwd worden. Ook de bescherming en de winning van het grondwater vormen een doeleind van deze bestemming.

Artikel 4 Bedrijf-2:

Centraal in het plangebied ligt het pompstation. Dit station aan de Pompstationsweg is onder de bestemming 'Bedrijf-2' gebracht. Naast het winnen van grondwater en produceren van drinkwater bevindt zich hier ook het toezicht op dit waterwingebied en op de distributie van het drinkwater. De grotere bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend in de op de plankaart aangeduide bouwvlakken worden gebouwd. Voor de kleine verspreid liggende gebouwen is een speciale regeling opgenomen. De bestemming regelt geen natuurlijke en landschappelijke waarden.

Artikel 5 Bedrijf-3:

Dit terrein ligt op korte afstand van het bestemmingsvlak van de bestemming van ‘Bedrijf-3’. Het is gericht op één fase van de drinkwaterproductie, waarbij uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde aangewend worden. Waterwinning en de bescherming van het grondwater vormen een doeleind van de bestemming. Ook de natuurlijke en landschappelijke waarden vormen een doeleind van deze bestemming.

Artikel 6 Maatschappelijk-1:

Een tamelijk deel van het plangebied wordt benut voor defensiedoeleinden. Gelet op hun onbebouwde karakter zijn de duingronden in deze bestemming ondergebracht. Waterwinning en de bescherming van het grondwater vormen een ander doeleind van de bestemming, evenals de bescherming van de natuurlijke en landschappelijke waarden en enkele voormalige kustverdedigingswerken.

Artikel 7 Maatschappelijk-2:

Aansluitend aan het duinengebied in de vorige bestemming ligt aan de Oude Waalsdorperweg een complex met verschillende veldsporten van het ministerie van Defensie. Deze benutting is onder de bestemming ‘Maatschappelijk-2’ gebracht. Waterwinning en de -bescherming vormen een ander doeleind van deze bestemming. De bestemming regelt geen natuurlijke en landschappelijke waarden, wel het behoud van een aantal voormalige kustverdedigingswerken.

Artikel 8 Maatschappelijk-3:

De stormbaan aan de zijde van de van Alkemadelaan kent een variatie aan vooral kleine bebouwing. Zij is onder deze bestemming gebracht. De bestemming regelt verder de bescherming van natuurlijke en landschappelijke waarden, evenals winning en de bescherming van grondwater.

Artikel 9 Maatschappelijk-4:

De radartoren is gelet op de aard van deze bebouwing in een specifieke bestemming ondergebracht die een bouwvlak kent. De bestemming regelt verder de bescherming van natuurlijke en landschappelijke waarden, evenals winning en de bescherming van grondwater.

Artikel 10 Maatschappelijk-5:

Het bezoekerinformatiecentrum met daaraan ondergeschikte horeca net voor de ingang van het pompstation is bestemd als 'Maatschappelijk-5'. De bestemming regelt verder de bescherming van natuurlijke en landschappelijke waarden, evenals winning en de bescherming van grondwater.

Artikel 11 Natuur:

Het duingebied in het westelijk deel van het plangebied en rondom het pompstation is de bestemming ‘Natuur’ aangewezen. De bescherming van de natuurlijke en landschappelijke waarden vormt een doeleind in de bestemming. Waterwinning en -bescherming , evenals extensief recreatief medegebruik en de bescherming van enkele voormalige kustverdedigingswerken zijn andere doeleinden. De duinen aan de zijde van het strand kennen ook het doeleind waterkering. Om de landschappelijke waarden te beschermen kent deze bestemming voor werken, geen bouwwerken zijnde, een aanlegvergunningsstelsel.

Artikel 12 Verkeer (Verkeer-1, Verkeer-3):

Zowel de van Alkemadelaan als de Zwolsestraat is een hoofdverkeersweg, die de bestemming Verkeer-hoofdverkeersweg is aangewezen. De Groningsestraat is een verblijfsstraat, die de bestemming Verkeer- 3 (verblijfsstraat) is aangewezen.

Artikel 13 Wonen:

In het zuiden van het plangebied langs de Van Alkemadelaan zijn drie woningen gelegen. Twee woningen bevinden zich in het voormalige stationsgebouw en één woning in het voormalige seinhuis. De woningen hebben de bestemming 'Wonen' gekregen. Bij de woningen in deze bestemmingen mogen hoofdgebouwen, bijgebouwen en aan- uitbouwen gebouwd worden. De hoofdgebouwen dienen in de bouwvlakken gebouwd te worden.

Artikel 14 Leiding-gas:

Omdat het transport van gas via buizen in de ondergrond afwijkt van bestemming op het maaiveld erboven is hiervoor een dubbelbestemming gekozen met een beschermingszone.

Artikel 15 Waarde:

Ook vormt het plangebied een archeologisch waardevol gebied. Dit stelt een nadere bouwregel en een aanlegvergunningsstelsel verplicht in de bestemmingen waarin het gelegen is.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan vormt in hoofdzaak een nieuwe planologisch-juridische regeling voor een bestaande situatie. Deze regeling gaat in principe uit van consolidering van deze situatie. Er is geen sprake van een plan dat nog dient te worden verwezenlijkt, zodat het aspect van de economische uitvoerbaarheid in die zin niet van toepassing is.


Exeploitatieplan

Van het vaststellen van exploitatieplan wordt afgezien omdat de voorgenomen bebouwing te klein is om voor een exploitatieplan in aanmerking te komen.

Hoofdstuk 8 Overleg En Inspraak

Het overleg met overlegpartners als het Rijk en andere bij het plangebied betrokken instanties, zoals de wijkverenigingen in het kader van art. 3.1.1. Bro, wordt gevoerd gedurende de termijn van terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan.

Er is afgezien van het verlenen van inspraak voorafgaande aan het ontwerp-bestemmingsplan, omdat het een sterk conserverend karakter heeft en vrijwel onbewoond is. Gedurende de termijn van terinzagelegging kan een ieder een zienswijze indienen.