Kop Assumburgweg
Bestemmingsplan - gemeente 's-Gravenhage
Vastgesteld op 16-12-2020 - deels onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg" met identificatienummer NL.IMRO.0518.BP0342BAssumburg-50VA van de gemeente 's-Gravenhage.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanbouw:
een toevoeging van een (afzonderlijke) ruimte aan het hoofdgebouw, welke vanuit het hoofdgebouw toegankelijk is en functioneel deel uitmaakt van het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aan-huis-gebonden bedrijf:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten dan wel het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid - daaronder niet begrepen prostitutie, een prostitutie-inrichting of seksclub - in tegenstelling tot beroepsmatige activiteiten geheel of overwegend door middel van handwerk, en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten door een bewoner in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend, mits niet meer dan 30% met een maximum van 40 m2 van het pand door het bedrijf wordt ingenomen.
1.7 aan-huis-gebonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, cosmetisch of hiermee gelijk te stellen gebied - daaronder niet begrepen prostitutie - dat door zijn beperkte omvang door een bewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend, mits niet meer dan 30% met een maximum van 40 m2 van het pand door het beroep/verlenen van diensten wordt ingenomen.
1.8 ambacht/ambachtelijk bedrijf:
het bedrijfsmatig geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die verband houden met het ambacht.
1.9 ambulante handel:
het met een verkoopinrichting voor een dag of voor een bepaalde periode te koop aanbieden en/of verkopen van goederen en/of ter plekke bereide etenswaren, waarbij ten minste één van de bij die verkoop betrokken partijen zich op of aan de weg bevindt.
1.10 archeologische waarde:
de waarde die een gebied bezit op grond van de aldaar aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.
1.11 automatenhal:
een voor het publiek toegankelijke ruimte waar meer dan twee speelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van de Wet op de kansspelen zijn opgesteld.
1.12 baliefunctie:
een (onderdeel van een) kantooractiviteit of dienstverlening, waarvoor kenmerkend is dat de (economische) activiteit is gericht op het structureel contact met publiek in een daarvoor bestemd en daartoe voor het publiek toegankelijk deel van een gebouw.
1.13 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.14 bed & breakfast
een voorziening gericht op het voor een kortdurend verblijf, binnen een woning door de eigenaar-bewoner, bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt aan maximaal vier bezoekers.
1.15 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van seksinrichtingen.
1.16 bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
1.17 belwinkel:
een (deel van een) gebouw, gericht op het daarin of van daaruit door derden tegen vergoeding elektronisch berichtenverkeer, zoals (internationaal) telefoonverkeer, dan wel aanverwante activiteiten te doen plaatsvinden, al dan niet gemengd of mede gebruikt ten behoeve van detailhandel of dienstverlening; onder belwinkel wordt mede begrepen een internetcafé/gelegenheid.
1.18 beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen, een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald waarmee rekening moet worden gehouden.
1.19 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.20 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.21 Bevi-inrichtingen:
bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.22 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
1.23 bijgebouw:
een niet voor bewoning bestemd gebouw dat functioneel ondergeschikt is aan, en ten dienste staat van een hoofdgebouw, en daarvan bouwkundig valt te onderscheiden.
1.24 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.25 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.26 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van een onderbouw, kap of kapverdieping.
1.27 bouwmarkt:
detailhandelsvestiging waar bouwmaterialen en aanverwante zaken, alsmede materialen welke voor het verrichten van bouw- en verbouwwerkzaamheden nodig zijn, te koop worden aangeboden.
1.28 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.29 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.30 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.31 bruto-vloeroppervlak (bvo) van een functie:
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel, bedrijf of andere gebouwde voorziening, met inbegrip van de eventueel daartoe behorende magazijnen, overige dienstruimten en technische ruimten, met uitzondering van de parkeergarages.
1.32 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden, dan wel een bouwkundige constructie van enige omvang die, hetzij direct, hetzij indirect, steun vindt in of op de grond.
1.33 culturele voorzieningen:
voorzieningen op het gebied van kunst en cultuur, zoals theaters, schouwburgen, concertzalen, ruimten voor het beoefenen van muziek of andere kunstuitingen, bioscopen, filmhuizen en musea met inbegrip van bijbehorende voorzieningen, alsmede tentoonstellingsruimten en werk- en presentatieruimten ten behoeve van kunstenaars. Binnen culturele voorzieningen is aan de hoofdfunctie gerelateerde horeca toegestaan, zoals omschreven in artikel 3
1.34 cultuurhistorische waarden (van het beschermd stadsgezicht):
de historisch-ruimtelijke structuur, dat wil zeggen het historisch patroon van straten, stegen, open ruimten, groen en waterlopen in samenhang met de schaal van de bebouwing ter plaatse, de aanleg, de historische bebouwing, alsmede de aanleg en de bebouwing die structuur- en karakterbepalend is met betrekking tot de openbare ruimte.
1.35 dak:
iedere uitwendige bovenbeëindiging van een gebouw.
1.36 dakterras
een bouwkundige voorziening op het platte dak van een gebouw dat bestaat uit een te betreden vlak, geheel of gedeeltelijk omgeven door een hekwerk zoals voorgeschreven in het Bouwbeslut.
1.37 daktuin
een bouwkundige voorziening op het platte dak van een gebouw dat bestaat uit een gedeeltelijk te betreden vlak en ingericht is als tuin, bestaande uit groenvoorziening, verharding ten dienste van de bewoners van het gebouw met een waterbergende functie.
1.38 dienstverlening:
het bedrijfsmatig en publieksgericht verlenen van diensten, al dan niet met baliefunctie, op onder meer medisch, juridisch, financieel, therapeutisch of cosmetisch gebied, fotostudio's, uitzendbureaus, reisbureaus, kapsalons, snelfoto-ontwikkel- en kopieerservicebedrijven, videotheken en andere verhuurbedrijven, autorijscholen; onder dienstverlening wordt niet begrepen: garagebedrijven, kantoren, belwinkels, internetcafé, seksinrichtingen, escortbedrijven. Binnen dienstverlening is ondergeschikte horeca toegestaan, zoals omschreven in artikel 3.
1.39 eerste bouwlaag:
de bouwlaag die zich direct boven de onderbouw bevindt en bij gebreke daarvan de bouwlaag welke zich als eerste geheel of in overwegende mate boven het peil bevindt.
1.40 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.
1.41 escortbedrijf:
een gebouw waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aangeboden wordt die op een andere plaats dan in het gebouw wordt uitgeoefend.
1.42 extensief dagrecreatief gebruik:
een recreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming, waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, vissen, picknicken of een naar aard daarmee gelijk te stellen gebruik.
1.43 garagebedrijf:
een inrichting, waarin of van waaruit op bedrijfsmatige wijze het vervaardigen, onderhouden, repareren, behandelen van oppervlakte, keuren, reinigen, verhandelen, verhuren, opslaan of proefdraaien van motorvoertuigen plaatsvindt.
1.44 garagebox:
een gebouw dat dient voor de stalling van motorvoertuigen en (brom)fietsen.
1.45 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.46 geluidgevoelige functies en gebouwen:
functies en gebouwen waaraan op grond van de Wet geluidhinder en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer bescherming tegen bij die regelingen gereguleerde geluidbelasting toekomt.
1.47 geluidszoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.
1.48 gemeentelijk beschermd stadsgezicht:
een gebied, zoals op een kaart aangegeven, dat bij besluit van de gemeenteraad van Den Haag is aangewezen als beschermd stadsgebied.
1.49 groothandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
1.50 hogere grenswaarde:
een bij besluit op grond van de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder 2012 vast te stellen wettelijke grenswaarde voor zoneringsplichtig wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai of industrielawaai, groter dan de voorkeursgrenswaarde maar lager dan de maximale ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidbelasting op grond van de Wet en het uitvoeringsbesluit.
1.51 hoofdgebouw:
een pand, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.52 horeca-inrichting, ondergeschikte horeca en aan de hoofdfunctie gerelateerde horeca
horeca-inrichting:
- a. een inrichting geheel of gedeeltelijk gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van bereide gerechten, of dranken, al dan niet ter plaatse te nuttigen en/of het aanvullend aanbieden van vermaak;
- b. een inrichting gericht op het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie, een (studenten)sociëteit, een automatenhal, een ontmoetingscentrum, een feestzaal/partycentrum en discotheek, een hotel of bed & breakfast, maken geen onderdeel uit van de bij deze definitie behorende categorie-indeling en de 'Staat van Horeca-categorieën', tenzij in de bestemmingsomschrijving van het betreffende artikel anders is bepaald. Dit geldt ook voor locaties waar horeca in ondergeschikte zin dan wel gerelateerd aan de hoofdfunctie plaatsvindt.
Binnen deze definitie worden, gebaseerd op de staat van horeca-categorieën opgenomen als bijlage 1 bij deze regels, de volgende categorieën horeca-inrichtingen onderscheiden:
categorie licht:
horeca-inrichtingen, waaraan volgens de bij deze regels behorende 'Staat van Horeca-categorieën' de categorie licht wordt toebedeeld. Over het algemeen betreft het horeca-inrichtingen, waarvan de exploitatie aansluit bij winkelvoorzieningen en voornamelijk gericht is op het winkelend publiek en omliggende kantoren. De openingstijden liggen van maandag tot en met zondag tussen 07.00 uur en 23.00 uur. Het aanbieden van vermaak maakt geen onderdeel uit van de exploitatie.
Het gaat om horeca-inrichtingen, waarbij de exploitatie onder andere gericht is op:
- verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide maaltijden en etenswaren. Alcoholische dranken worden slechts ondersteunend aan de maaltijd geschonken, of;
- het verstrekken van niet-alcoholische dranken;
Voor zover deze horeca categorie door middel van een functie aanduiding op de verbeelding is opgenomen wordt deze weergegeven met de functie aanduiding "horeca tot en met categorie 1" (h<1).
categorie middelzwaar:
horeca-inrichtingen, waaraan blijkens de bij deze regels behorende 'Staat van Horeca-categorieën' de categorie middelzwaar wordt toebedeeld. De openingstijden liggen van maandag tot en met woensdag en zondag tussen 07.00 en 02.00 uur en donderdag tot en met zaterdag tussen 07.00 en 02.30 uur.
Het betreft horeca-inrichtingen, waarbij de exploitatie onder andere gericht is op:
- het nuttigen van ter plaatse bereide etenswaren. Alcoholische dranken worden slechts ondersteunend aan de maaltijd geschonken, of;
- het verstrekken van niet-alcoholische dranken, of;
- het verstrekken van alcoholische dranken voor zover de openingstijden zijn beperkt tot 23.00 uur, of;
- het aanbieden van vermaak voor zover de openingstijden zijn beperkt tot 23.00 uur.
Voor zover deze horeca categorie door middel van een functie aanduiding op de verbeelding is opgenomen wordt deze weergegeven met de functie aanduiding "horeca tot en met categorie 2" (h<2).
categorie zwaar:
horeca-inrichtingen, waaraan blijkens de bij deze regels behorende 'Staat van Horeca-categorieën' de categorie zwaar wordt toebedeeld. De openingstijden liggen van maandag tot en met woensdag en zondag tussen 07.00 en 02.00 uur en donderdag tot en met zaterdag tussen 07.00 en 02.30 uur.
Het betreft horeca-inrichtingen, waarbij de exploitatie onder andere gericht is op:
- het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken, of;
- het aanbieden van vermaak.
Voor zover deze horeca categorie door middel van een functie aanduiding op de verbeelding is opgenomen wordt deze weergegeven met de functie aanduiding "horeca tot en met categorie 3" (h<3).
In aanvulling op deze horeca-categorieën conform de staat van horeca-categorieën kunnen nog twee vormen van horeca voorkomen: ondergeschikte horeca en een aan de hoofdfunctie gerelateerde horeca.
Ondergeschikte horeca:
Ondergeschikte horeca is toegestaan binnen het hoofdgebouw als onzelfstandige ruimte binnen de bestemmingen dan wel de functies "detailhandel" en "dienstverlening", mits wordt voldaan aan onderstaande voorwaarden:
- 1. voor maximaal 25% van het bruto vloeroppervlak of tot een voor de vestiging vastgesteld aantal m² Bvo;
- 2. de openingstijden van de horeca zijn gebonden aan de openingstijden van de hoofdfunctie;
- 3. het schenken van alcohol is niet toegestaan, tenzij uit de bestemmingsomschrijving blijkt dat dit wel is toegestaan;
- 4. de uitstraling van de hoofdfunctie dient behouden te blijven.
Aan de hoofdfunctie gerelateerde horeca:
Aan de hoofdfunctie gerelateerde horeca is toegestaan binnen het hoofdgebouw als onzelfstandige ruimte binnen de bestemmingen "cultuur en ontspanning" en "sport" dan wel de functies "culturele voorzieningen", "museum" en "sportvoorzieningen" alsmede in bestemmingen en functies indien dit nader is omschreven in de bestemmingsregels, mits voldaan wordt aan onderstaande voorwaarden:
- 1. de openingstijden van de horeca zijn gebonden aan de openingstijden van de hoofdfunctie;
- 2. in ruimtelijk opzicht de uitstraling van de hoofdfunctie dient te worden gehandhaafd.
1.53 hotel en/of pension:
elk gebouw dan wel een gedeelte van een gebouw, alsmede de daarbij behorende voorzieningen zoals horeca, terrassen, tuinen, zwembaden, tennisbanen, erven of terreinen of gedeelten daarvan, waar de bedrijfsvoering hoofdzakelijk is gericht op het bedrijfsmatig verlenen van tijdelijke huisvesting met gehele of gedeeltelijke verzorging.
1.54 installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie:
installaties ten behoeve van mobiele telefonie en/of datacommunicatie, bestaande uit een antennestaaf of antennespriet, al of niet met dwarssprieten en overige onderdelen, zoals schotels en kasten.
1.55 internetcafé / -gelegenheid:
een gelegenheid waar de hoofdactiviteit of één van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig gelegenheid bieden tot internetten (het raadplegen van websites, e-mailen en dergelijke).
1.56 kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan, dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde,
een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.57 kantoor:
een gebouw, dat in hoofdzaak dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het in administratieve zin doen functioneren van de instelling, waaronder vergaderaccommodatie.
1.58 kap:
een bouwkundige constructie, uitwendig bestaande uit twee of meer hellende dakschilden onder een hellingshoek van elk ten minste 15o en ten hoogste 75o ten opzichte van het horizontale vlak, bedoeld om een gebouw aan de bovenzijde af te dekken.
1.59 kapverdieping:
een in de kap van een gebouw gelegen ruimte, waarvan de vloer niet meer dan 1,20 m. onder de goothoogte ligt, tenzij in de regels anders is bepaald.
1.60 kiosk:
een solitair gebouw, geplaatst in de openbare ruimte, dat voor lichte horeca en/of detailhandel mag worden gebruikt.
1.61 kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden.
1.62 laag:
een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke hoogte of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.
1.63 luifel:
afdak of overkapping aan of bij een gebouw, al dan niet ondersteund en zonder tot de constructie behorende wanden.
1.64 maatvoeringsvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waarbij ingevolge de regels bepaalde afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn voorgeschreven.
1.65 medische en paramedische voorzieningen:
een instelling zoals een gezondheidscentrum en centrum voor dagbehandeling.
1.66 natuurgebied:
door het rijk aangewezen Natura 2000 gebieden, Natuurmonumenten en Habitatrichtlijngebieden waaraan ook het rijkscompensatiebeginsel is verbonden.
1.67 natuurlijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
1.68 natuurwetenschappelijke waarde:
botanische, faunistische en morfologische waarden.
1.69 nutsvoorziening:
een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit en de telecommunicatie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.
1.70 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven peil is gelegen.
1.71 ondergeschikte bouwdelen:
delen van bouwwerken zoals funderingen, pilasters, kozijnen, standleidingen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- of kroonlijsten, liftkokers en installatieruimten.
1.72 ontheffingsbesluit:
het besluit van het bevoegd gezag tot het vaststellen van hogere waarden als bedoeld in de Wet geluidhinder, behorende bij dit bestemmingsplan.
1.73 openbaar toegankelijk gebied
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.74 overbouwing/onderdoorgang:
een gebied binnen een bouwvlak, waar een doorgang mogelijk moet zijn, waarboven bebouwing mag worden opgericht.
1.75 overkragende bebouwing:
bebouwing, die niet direct op het maaiveld is gepositioneerd en tot stand wordt gebracht buiten de bestemmingsgrenzen van de hoofdbebouwing.
1.76 pand:
(deel van een) gebouw met een eigen toegang, welke door de wijze van gebruik als zelfstandige entiteit functioneert.
1.77 parkeerdruk:
Het aantal in openbaar gebied geparkeerde auto's op het maatgevende moment, afgezet tegen de beschikbare parkeercapaciteit langs de openbare weg, waarbij rekening wordt gehouden met de voor de betreffende functies en voor het gebied geldende loopafstanden, zoals opgenomen in de Nota parkeernormen, uitgedrukt in procenten.
1.78 parkeervoorziening:
voorziening bestemd voor het al dan niet tijdelijk en al dan niet tegen betaling parkeren van motorvoertuigen en/of motoren en (brom)fietsen, zoals een parkeerterrein, parkeergarage, parkeerkelder, parkeerdek of autobox.
1.79 peil:
- a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van de kruin van die weg;
- b. in de overige gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
- c. in de gevallen waarin de hoogte wordt uitgedrukt in meters NAP: 0 m NAP.
1.80 pergola:
een bouwwerk geen gebouw zijnde, bestaande uit een open constructie van twee of meer palen, die onderling met elkaar verbonden zijn.
1.81 perifere detailhandelsbedrijven:
- a. bouwmarkten;
- b. tuincentra;
- c. grootschalige meubelbedrijven (inclusief in ondergeschikte mate woninginrichting en stoffering) met een bruto vloeroppervlak van minimaal 1.000 m2;
- d. detailhandel in keukens, badkamers, vloerbedekking, parket, zonwering en jacuzzi's met daarbij passende nevenassortimenten;
- e. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen;
- f. detailhandel in volumineuze goederen.
1.82 plangrens:
de geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan.
1.83 plint:
het onderste gedeelte van een gebouw dat gezien vanaf maaiveldniveau, als bepalend kan worden aangemerkt voor de beleving in stedenbouwkundige, architectonische en functionele zin.
1.84 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling.
1.85 prostitutie-inrichting:
een bouwwerk geheel of gedeeltelijk bestemd of in gebruik voor het daarin uitoefenen van prostitutie.
1.86 restrictiegebied:
een gebied waar op grond van de openbare orde een bijzondere maatregel is genomen, zoals:
- hot spots: op basis van het door de raad vastgestelde Veiligheidsplan (tijdelijk als ”hot spot” aangewezen plekken in de stad waar de meeste overlast en criminaliteit is geconstateerd);
- verzamelverbod: op grond van de APV (in delen van de stad ingesteld tijdelijk verzamelverbod in verband met geconstateerde criminaliteit, heling en gebruik van drugs).
1.87 Rijksbeschermd stadsgezicht:
een gebied, dat bij besluit van de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is aangewezen als beschermd stadsgezicht als bedoeld in de Monumentenwet.
1.88 rijstrook:
een strook van de rijbaan van een weg, welke voldoende plaats biedt aan een enkele rij rijdende motorvoertuigen op meer dan drie wielen, of, indien door middel van markering een bredere strook als rijstrook is aangegeven, die strook.
1.89 seksclub:
een prostitutie-inrichting, waarin tevens andere vormen van vermaak en amusement worden geboden en/of in een daarvoor bestemde ruimte of gebruikte ruimte anders dan om niet drank wordt verstrekt.
1.90 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan een prostitutie-inrichting, een erotische massagesalon en een seksclub.
1.91 sekswinkel:
een inrichting, waarin of van waaruit uitsluitend of in hoofdzaak seksartikelen worden verkocht. Niet als seksartikelen in de zin van deze bepaling worden beschouwd gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, waarin erotische gedachten of gevoelens worden geopenbaard.
1.92 sportvoorziening:
een al of niet gebouwde voorziening, geheel of gedeeltelijk ingericht en in gebruik voor het beoefenen van sport. Binnen een sportvoorziening is aan de hoofdfunctie gerelateerde horeca toegestaan, zoals omschreven in artikel 3.
1.93 staat van bedrijfsactiviteiten op bedrijventerreinen:
de staat van bedrijfsactiviteiten op bedrijventerreinen behorende bij dit bestemmingsplan "Kop Assumburgweg".
1.94 staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging:
de staat van bedrijven bij functiemenging behorende bij dit bestemmingsplan "Kop Assumburgweg".
1.95 staat van horeca-categorieën:
de staat van horeca-categorieën, behorende bij dit bestemmingsplan "Kop Assumburgweg".
1.96 stedelijke groene hoofdstructuur:
(groene) gebieden die vanuit stedelijk opzicht zulke grote waarden en betekenissen hebben voor de kwaliteit, de beleving en de gebruiksmogelijkheden van de stad, dat deze duurzaam in stand moeten worden gehouden.
1.97 terrein:
een zichtbaar begrensd stuk grond, al dan niet bebouwd.
1.98 verbeelding
de volledige verzameling van geometrisch bepaalde vlakken, omgeven door een plangrens, behorende bij het bestemmingsplan"Kop Assumburgweg" (voorheen: plankaart).
1.99 verblijfsrecreatie:
bepaalde vorm van recreatief gebruik, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, dan wel in bouwwerken, die bestemd zijn voor het houden van recreatief nachtverblijf, niet zijnde een hotel, pension of woning, ten behoeve van personen die hun hoofdverblijf elders hebben.
1.100 voorgevelrooilijn:
de voorgevelrooilijn is:
- 1. voor bouwstroken, bouwvlakken en bouwblokken, welke reeds geheel of ten dele zijn bebouwd: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop overeenkomstig de richting van de weg geeft;
- 2. voor andere terreinen dan onder 1:
- a. voor zover gelegen binnen de bebouwde kom: de grens van de weg;
- b. voor zover gelegen buiten de bebouwde kom: de lijn gelegen op 20 meter uit de as van de weg.
1.101 waterkering:
natuurlijke of kunstmatige begrenzing of afscheiding die het water in zijn loop tegenhoudt en het achterliggende gebied beschermt tegen inundatie.
1.102 waterstaatkundige werken:
werken, waaronder begrepen kunstwerken, welke verband houden met de waterstaat, zoals dammen, dijken, sluizen, beschoeiingen en remmingswerken met uitzondering van steigers.
1.103 weg:
alle voor de auto-, fiets-, voetgangers- of ander verkeer openstaande wegen, geen spoorwegen zijnde, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, waterstaatkundige en civieltechnische (kunst)werken en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.
1.104 welzijnsvoorzieningen:
voorzieningen op het gebied van maatschappelijk welzijn, kunst en sociaal cultureel werk; onder welzijnsvoorzieningen worden niet begrepen algemene en categorale psychiatrische ziekenhuizen, zwakzinnigeninrichtingen, inrichtingen voor zintuiglijk gehandicapten, medische kindertehuizen, medische kleuterdagverblijven, sanatoria, gebruikersruimten ten behoeve van drugsvoorziening.
1.105 winkelvloeroppervlak (wvo):
de verkoopruimte, met uitsluiting van alle andere voor de bedrijfsvoering benodigde overdekte ruimte, binnen een detailhandelsvestiging.
1.106 woning:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één of meerdere personen, al dan niet in combinatie met een door bewoner(s) uitgeoefend aan-huis-gebonden bedrijf en/of beroep.
1.107 woonoppervlakte
het totaal van de oppervlakten van de vertrekken: woonkamer, keuken, badkamer/doucheruimte, slaapkamers(s), zolderkamer indien bereikbaar via vaste trap en met ruime mate van daglichtaanwezigheid. Overige ruimtes: kelder, bijkeuken, wasruimte, bergruimte/schuur, ingebouwde kasten groter dan 2 m², garage, zolder niet zijnde vertrek en verkeersruimten worden niet meegeteld.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand van een gebouw tot de (achter)perceelsgrens:
de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de (achter)perceelsgrens.
2.2 bebouwingspercentage:
een binnen een bij dit plan behorend geometrisch bepaald vlak of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van een deel van het bouwperceel, dan wel bouwvlak, bestemmingsvlak of maatvoeringsvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd; dit percentage heeft geen betrekking op ondergrondse parkeergarages.
2.3 bouwdiepte:
vanaf peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van de fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk.
2.4 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde met uitzondering van ondergeschikte bouw(onder)delen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouw(onder)delen.
2.5 dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.6 goothoogte van een gebouw:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.7 grondoppervlakte van bebouwing:
de oppervlakte van de grond, in beslag genomen door de horizontale projectie van een bouwwerk.
2.8 hoogte van een windturbine:
vanaf peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.9 inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.10 lengte, breedte en diepte van een gebouw:
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren).
2.11 oppervlakte en (bruto-)vloeroppervlakte van een gebouw:
de oppervlakte van een ruimte of een groep van ruimtes, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies die deze ruimte of groep van ruimtes omhullen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
op de begane grondlaag en eerste verdieping:
- a. bedrijfsmatige activiteiten ten behoeve van bedrijven in de categorie A en B van de bij dit bestemmingsplan behorende 'Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging' als opgenomen in bijlage 2 van de regels met uitzondering van garagebedrijven;
- b. dienstverlening;
- c. horeca in de categorie licht van de bij dit bestemmingsplan behorende 'Staat vanhoreca-categorieën' als opgenomen in bijlage 1 van de regels;
- d. kantoren uitsluitend op de eerste verdieping;
- e. onderwijs;
- f. sportvoorzieningen;
- g. zorg- en welzijnsvoorzieningen, waaronder gezondheidscentrum, bibliotheek;
en vanaf de tweede verdieping (derde bouwlaag) uitsluitend:
- h. wonen en met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals bergingen, (fietsen)bergingen, gebouwde parkeervoorzieningen, groen, water, erven één en ander zoals nader bepaald in artikel 3.3;
ter plaatse van de functieaanduiding:
- i. "terras" (tr) een terras.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
- a. de onder artikel 3.1 a genoemde bedrijven zijn uitsluitend toegestaan indien deze behoren tot de categorieën A tot en B uit de Staat van functiemenging als opgenomen in bijlage 2 van de regels, met dien verstande dat bedrijven in de categorieën B uit de Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging alleen zijn toegestaan indien deze bouwkundig afgescheiden zijn van de geluidsgevoelige functies binnen de bebouwing;
- b. een andere geluidsgevoelige functie als bedoeld in artikel 1 Wet geluidhinder is niet toegestaan;
- c. de onder artikel 3.1 a genoemde bedrijven zijn niet toegestaan voor zover het bedrijven in handel/reparatie van auto's, motorfietsen of vergelijkbare bedrijven betreft;
- d. horeca is toegestaan in de categorie licht van de bij dit bestemmingsplan behorende Staat van horeca-categorieën als opgenomen in bijlage 1 van de regels;
- e. het totale bruto-vloeroppervlak ten behoeve van horeca mag niet meer bedragen dan maximaal 500 m²;
- f. kantoren zijn toegestaan met een totaal bruto-vloeroppervlakte van maximaal 1.800 m² met een maximum per vestiging van 800 m².
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. artikel 3.1 en 3.3 onder b opdat niet in de Staat van bedrijven bij functiemenging voorkomende bedrijven eveneens kunnen worden toegelaten, voor zover deze bedrijven naar hun aard, omvang en milieuhygiënische invloed op de omgeving gelijk gesteld kunnen worden met wel in voornoemde Staat opgenomen bedrijven;
- b. artikel 3.1 en 3.3 onder b ten behoeve van bedrijven behorende tot categorie C uit de 'Staat vanbedrijfsactiviteiten bij functiemenging' voor zover deze bedrijven qua aard en omvang en invloed op het milieu gelijk te stellen zijn met bedrijven uit de toegelaten milieucategorie en indien deze bouwkundig afgescheiden zijn van de geluidsgevoelige functies binnen de bebouwing.
3.5 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van:
- a. de situering en/of vormgeving van gebouwen, met name ten aanzien van hierdoor optredende gevolgen voor wat betreft de bezonning en windhinder;
- b. het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en gebouwen;
- c. een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit;
- d. de verkeersveiligheid.
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen, zoals grasvelden, plantsoenen, gazons, plantvakken, bermen en bermsloten;
- b. speelvoorzieningen;
- c. fiets-, wandel- en ruiterpaden;
met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen, water en overige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor
- a. voet- en fietspaden;
- b. openbaar vervoerstroken en bijbehorende voorzieningen, waaronder mede begrepen een trambaan;
- c. laden en lossen en hulpdiensten;
- d. groenvoorzieningen;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. speelvoorzieningen;
en ter plaatse van de functieaanduiding:
- g. "terras" (tr) een terras;
met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, groen, water en overige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Verkeer - Verblijfsstraat
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsstraat' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. voet- en fietspaden;
- b. wegen;
- c. ongebouwde parkeervoorzieningen;
met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, groen, water en overige voorzieningen.
6.2 Bouwregels
Artikel 7 Water
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water;
- b. vaarweg;
- c. vijver;
- d. ecologische verbindingszones;
- e. waterberging;
- f. oever;
- g. steiger;
- h. bruggen voor fietsers en voetgangers.
met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, voet- en fietspaden, groen, kademuren, kunstwerken en overige voorzieningen.
7.2 Bouwregels
Artikel 8 Wonen
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen in gestapelde vorm;
- b. tuinen en erven;
- c. dakterrassen;
- d. daktuin;
- e. onderbouw;
- f. toegangsportalen, ontluchtingsmiddelen en daarmee vergelijkbare bouwwerken;
en ter plaatse van de functieaanduiding:
- g. "parkeergarage" (pg) een parkeergarage;
- h. "ontsluiting" (os) dient een ontsluiting ter breedte van de aanduiding in stand te worden gehouden en mag geen bebouwing worden opgericht tot de onderkant van de vloer van de eerste verdieping.
met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, groen, water en overige voorzieningen.
8.2 Bouwregels
8.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van:
- a. de situering en/of vormgeving van gebouwen, met name ten aanzien van hierdoor optredende gevolgen voor wat betreft de bezonning en windhinder;
- b. de situering van in- en/of uitritten van de parkeergarage(s) en de situering van de expeditie met het oog op verkeersveiligheid;
- c. het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en gebouwen;
- d. een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit;
- e. de verkeersveiligheid.
Artikel 9 Leiding - Water
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een drinkwaterleiding van 800 mm met de daarbij behorende bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen.
9.2 Bouwregels
Voor het bouwen binnen de bestemming 'Leiding - Water' als bedoeld in artikel 9.1 gelden de volgende regels:
- a. ten dienste van de bedoelde leiding(en) mogen op - of in - de in het eerste lid bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
- b. ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen zijn in afwijking van het bepaalde in de bouwregels van de samenvallende bestemmingen, geen bouwwerken toegestaan.
9.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. artikel 9.2 onder b voor het bouwen overeenkomstig de regels van de andere daar voorkomende bestemming(en), indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Algemene Bouwregels
- a. De in dit plan opgenomen regels zijn van toepassing op elk bouwwerk bedoeld om ter plaatse te functioneren;
- b. overschrijding van de in het plan aangegeven bebouwings- of bestemmingsgrenzen, respectievelijk bebouwingspercentages is - tenzij in de regels anders is bepaald - slechts toegestaan voor ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter , respectievelijk [10%] bedraagt. Voorwaarde daarbij is dat, indien sprake is van overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen, deze bouwdelen zich op een minimale hoogte van 2,40 meter boven het maaiveld bevinden, of, voor zover deze bouwdelen boven een rijstrook zijn gelegen, deze bouwdelen zich op een minimale hoogte van 4,20 meter boven maaiveld bevinden;
- c. een overschrijding van de in het plan opgenomen bouwhoogten is toegestaan voor zover het ondergeschikte bouwdelen betreft;
- d. tenzij in de regels anders is bepaald, mag binnen een bouwvlak in één laag beneden peil worden gebouwd;
- e. bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen - zoals transformatorhuisjes, elektriciteitsvoorzieningen, het openbaar vervoer en/ of het wegverkeer - met een maximale bouwhoogte van 3 meter en een maximaal bruto vloeroppervlak tot 15 m² , zijn toegestaan;
- f. bouwwerken - ondergronds en bovengronds - voor het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen, zijn toegestaan, mits niet hoger dan 2 meter en - indien bovengronds geplaatst - het oppervlak niet meer dan 4 m2 bedraagt;
- g. een speeltoestel, waarvan de hoogte, gemeten vanaf de voet, niet meer dan 4 meter bedraagt is toegestaan;
- h. installaties voor mobiele telecommunicatie zijn toegestaan op gebouwen met een kantoor- of bedrijfsbestemming, en daarnaast op overige gebouwen die niet als rijks-, provinciaal-, of gemeentelijk monument zijn aangewezen en niet in een rijksbeschermd stadsgezicht zijn gelegen;
- i. de plaatsing van installaties voor mobiele telecommunicatie op gebouwen die als gemeentelijk-, provinciaal- of rijksmonument zijn aangewezen en/of zijn gelegen in een rijksbeschermd stadsgezicht, voor zover daarvoor een afwijking is verleend;
- j. Indien de ligging, de omvang of de bestemming van een gebouw of functie daartoe aanleiding geeft, mag een gebouw of functie alleen worden bebouwd of gebruikt onder de voorwaarde dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid ten behoeve van het parkeren van voertuigen en (brom)fietsen, met dien verstande dat voldoende ruimte moet zijn aangebracht in, op of onder de bebouwing, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij de bebouwing of functie behoort;
- k. of sprake is van voldoende (fiets)parkeergelegenheid, zoals genoemd onder j wordt bepaald op basis van de (fiets)parkeernormen, (fiets)parkeereisen en berekeningsmethode, zoals opgenomen in:
- 1. voor motorvoertuigen: de Nota parkeernormen Den Haag, met dien verstande dat indien voornoemde nota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging;
- 2. voor fietsen: de beleidsregel Fietsparkeernormen Den Haag 2016, met dien verstande dat indien voornoemde nota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging;
- l. burgemeester en wethouders passen de Nota parkeernormen Den Haag en beleidsregel Fietsparkeernormen Den Haag 2016 toe, zoals deze geldt op het moment van indiening van de aanvraag om omgevingsvergunning;
- m. een ruimte voor het parkeren van een personenauto moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
- 1. indien de afmetingen van een voor een gehandicapte gereserveerde parkeerruimte, bij haaks parkeren ten minste 3,50 meter bij 5,00 meter bedraagt;
- 2. indien de afmetingen van een parkeerruimte uitgaande van langsparkeren, voor een personenauto ten minste 1,80 meter bij 5,50 meter en ten hoogste 3,25 meter bij 6,00 meter bedraagt, en in geval van haaks parkeren, ten minste 2,50 meter bij 5,00 meter bedraagt;
- n. het is verboden een woning bouwkundig te splitsen tot twee of meer zelfstandige woningen;
- o. burgemeester en wethouders zijn in verband het aspect externe veiligheid, ter beheersing van de uitpandige vluchtroutes, en de bereikbaarheid voor de brandweer, bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van vluchtwegen.
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
- a. Het is verboden de gronden en de zich daarop bevindende opstallen binnen dit bestemmingsplan, te gebruiken, te doen of laten gebruiken, op een wijze of tot een doel, strijdig met de voorgeschreven bestemming of met de regels van het plan; tot verboden gebruik wordt - tenzij in de regels anders is bepaald - in ieder geval gerekend:
- 1. de aanleg of het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
- 2. het gebruik van gronden en gebouwen voor het uitoefenen van prostitutie en voor de exploitatie van een 'seksinrichting:', een 'sekswinkel:', een 'escortbedrijf:', een paddoshop, een 'garagebedrijf:' of een 'belwinkel:';
- b. tenzij in de regels anders is bepaald, is een webshop alleen toegestaan mits geen afhaalpunt wordt gerealiseerd en geen uitstalling van goederen plaatsvindt;
- c. ambulante handel is met inachtneming van het gestelde in de Verordening straathandel Den Haag 2017 toegestaan;
- d. Ingeval van een aan-huis-gebonden bedrijf of beroep mogen:
- 1. de activiteiten geen hinder voor de woonsituatie opleveren en niet op grond van de milieuwetgeving vergunning- dan wel meldingplichtig zijn;
- 2. de activiteiten naar de aard en uitstraling geen afbreuk doen aan en in overeenstemming zijn met het karakter van de woning waarbij de activiteiten uitsluitend inpandig mogen worden uitgeoefend en geen buitenopslag en (licht)reclame tot gevolg hebben;
- 3. de activiteiten geen detailhandel en/of horeca betreffen;
- 4. de activiteiten aan de woonfunctie geen onevenredige verkeer aantrekkende werking tot gevolg hebben waarbij de activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen parkeerproblemen in de omgeving veroorzaken;
- e. Indien de ligging, de omvang of de bestemming van een gebouw of functie daartoe aanleiding geeft, mag een gebouw of functie alleen worden bebouwd of gebruikt onder de voorwaarde dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid ten behoeve van het parkeren van voertuigen en (brom)fietsen, met dien verstande dat voldoende ruimte moet zijn aangebracht in, op of onder de bebouwing, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij de bebouwing of functie behoort;
- f. of sprake is van voldoende (fiets)parkeergelegenheid, zoals genoemd onder c wordt bepaald op basis van de (fiets)parkeernormen, (fiets)parkeereisen en berekeningsmethode, zoals opgenomen in:
- 1. voor motorvoertuigen: de Nota parkeernormen Den Haag, met dien verstande dat indien voornoemde nota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging;
- 2. voor fietsen: de beleidsregel Fietsparkeernormen Den Haag 2016, met dien verstande dat indien voornoemde nota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging;
- g. burgemeester en wethouders passen de Nota parkeernormen Den Haag en beleidsregel Fietsparkeernormen Den Haag 2016 toe zoals deze geldt op het moment van indiening van de aanvraag om omgevingsvergunning.
Artikel 13 Algemene Aanduidingsregels
13.1 Overige zone - ecologische verbindingszone
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Overige zone - ecologische verbindingszone' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het instandhouden van de stedelijke ecologische verbindingszone, één en andere met de bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en verharde en onverharde paden.
Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels
14.1 Afwijken van de in het plan opgenomen bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels van het plan ten behoeve van:
- a. het afwijken van voorgeschreven maten ten aanzien van goot- en/of bouwhoogten en perceelsgrensafstanden en bebouwingspercentages met maximaal 10% mits de overschrijding niet meer dan 2 meter bedraagt;
- b. geringe afwijkingen van bestemmingsgrenzen, bouwvlakken, functieaanduidingen en maatvoeringsvlakken tot een maximum van 3 meter;
- c. beneden peil gelegen ruimten ruimtes in één laag, voor zover gelegen buiten een bouwvlak;
- d. de plaatsing van installaties voor mobiele telecommunicatie op gebouwen die als gemeentelijk-, provinciaal- of rijksmonument zijn aangewezen en/of zijn gelegen in een rijksbeschermd stadsgezicht, mits het monumentale karakter van de bebouwing en/of het ensemble waar de bebouwing deel van uitmaakt niet in onevenredige mate wordt aangetast;
- e. bouwwerken ten dienste van nutsvoorzieningen, zoals transformatorhuisjes, elektriciteitsvoorzieningen, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer met een maximale bouwhoogte van 5 meter en een maximum oppervlakte van 30 m²;
- f. speeltoestellen met een hogere hoogte dan bepaald in artikel 11 onder g.
14.2 Afwijken van de in het plan opgenomen gebruiksregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels van het plan ten behoeve van:
- a. de vestiging van een horeca-inrichting in een andere categorie ter plaatse van de bestemming "Gemengd" waarbinnen dit gebruik is toegestaan. Daarbij kan advies worden ingewonnen van de toetsingscommissie horeca;
- b. de vestiging van een bed & breakfast binnen een woonfunctie, met dien verstande dat dit geen onevenredige aantasting van de leefomgeving met zich mee brengt;
- c. parkeernormen die gehanteerd worden voor het parkeren of stallen van auto's, fietsen, bromfietsen en voor het laden en lossen van goederen, indien:
- 1. op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien;
- 2. nadere besluitvorming ten aanzien van het parkeerbeleid en/of parkeernormen aanleiding geeft om af te wijken van de in de bijlage van de regels opgenomen parkeernormen;
- 3. het voldoen aan de parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, tot welke bijzondere omstandigheden in elk geval worden gerekend een te verwachten meer dan gemiddeld aantal gehandicapte gebruikers of bezoekers van het gebouw.
- d. het bepaalde in artikel 12 onder a, wanneer strikte toepassing daarvan leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
14.3 Afwijken overige regels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels van het plan ten behoeve van:
- a. bouwwerken voor de stalling van fietsen, motorfietsen, scooters, scootmobielen en soortgelijke vervoermiddelen. De afwijking kan voor een bepaalde termijn worden toegestaan. Ook kan een persoonsgebonden afwijking worden toegestaan;
- b. bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, kunst- en reclameobjecten, keermuren, geluidwerende voorzieningen, steigers, duikers en andere waterstaatkundige werken;
- c. bouwwerken ten behoeve van veiligheidsvoorzieningen of verkeersregulering, zoals anti-ramkraakpaaltjes, verhoogde trottoirs en/of pollers;
- d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van het wegverkeer zoals snellaadstations.
Artikel 15 Overige Regels
- a. Indien in de regels van dit bestemmingsplan wordt gerefereerd aan wetten, wetsbepalingen, algemene maatregelen van bestuur of verordeningen betreft het wetten, wetsbepalingen, algemene maatregelen van bestuur of verordeningen zoals deze luiden op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. en bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het gestelde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%;
- c. Het gestelde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het gestelde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het gestelde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Het gestelde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan;
Artikel 17 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg".
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan
De aanleiding voor het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg" is de herontwikkeling van een voormalige brandweerkazerne aan de Assumburgweg en van een daaraan grenzend woonblok uit de jaren 1960 in Moerwijk-Oost, op steenworpafstand van station Moerwijk.
Moerwijk-Oost is een gebied binnen de naoorlogse wijk Den Haag Zuidwest waar de effecten van het stilvallen van de herstructurering, de nieuwe Woningwet en de toegenomen druk op de goedkope woningvoorraad het meest voelbaar en zichtbaar zijn en waar de concentratie van bewoners met armoede- en achterstandsproblematiek steeds groter wordt.
De herontwikkeling van Moerwijk-Oost kent een lange voorgeschiedenis. Zo is in 2009 in het kader van de Structuurvisie Den Haag 2020 het Masterplan Knoop Moerwijk (RIS 168337) opgesteld, waarin verdichting rond openbaar vervoersknopen centraal staat. De locatie Assumburgweg is daarin een verdichtingslocatie met een hoogstedelijk en gemengd milieu voor bewonersgroepen voor wie mobiliteit en nabijheid van het centrum belangrijk is.
Op basis van beoogde herstructureringsplannen is in 2009 de voormalige brandweerkazerne anticiperend aangekocht door de gemeente, met als doel de locatie tot ontwikkeling te brengen in samenhang met de herstructurering van het aangrenzende Vestia-bezit. De gehele locatie is in (bloot) eigendom van de gemeente Den Haag. In verband met de economische crisis hebben de herstructureringsplannen lang stilgelegen. De voormalige brandweerkazerne is sindsdien in gebruik als tijdelijk bedrijfsverzamelgebouw.
In 2017 is de locatie van de brandweerkazerne in samenhang met de herstructurering van het aangrenzende Vestia-bezit bestuurlijk opgevoerd als locatie waar versneld een nieuw programma voor sociale huurwoningen gerealiseerd kan worden.
Voor de locatie heeft een particuliere initiatiefnemer samen met Vestia een integraal plan voor nieuwbouw van woningen, bedrijfsruimte en parkeren opgesteld.
De herontwikkeling beoogt de bouw van circa 540 woningen bestaande uit circa 140 sociale huurwoningen en circa 400 middel dure/vrije sector huurwoningen. Ongeveer 4.500 m² bruto vloeroppervlakte aan bedrijvigheid en/of commerciële ruimte, zoals horeca en/of ruimte ten behoeve van leerwerkplekken of een onderwijsfunctie en zorg, welzijn, kantoren en sportvoorziening (naast algemene ruimten en bergingen ten behoeve van de woonfunctie) worden daarin tevens opgenomen. Om deze ontwikkeling planologisch mogelijk te maken is het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg" noodzakelijk.
1.2 Doel Van Het Bestemmingsplan
Het doel van het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg"is het bieden van een juridisch-planologisch kader om de herontwikkeling van circa 540 woningen en ongeveer 4.500 m² bruto vloeroppervlakte aan bedrijvigheid of commerciële ruimte, zoals horeca en/of ruimte ten behoeve van onderwijsfuncties en zorg mogelijk te maken op het terrein van de voormalige brandweerkazerne en het aangrenzende woonblok aan de Assumburgweg in Moerwijk Oost.
Het huidige gebied maakt deel uit van het bestemmingsplan Moerwijk dat in 2015 is vastgesteld en overwegend conserverend van aard is. Na jaren van planvorming en onderzoek naar de ontwikkelingsmogelijkheden van dit gebied kan daadwerkelijk de herontwikkeling ter hand worden genomen. De ruimtelijke kaders hebben de bestaande ruimtelijke toestand min of meer bevroren, reden waarom voor deze ontwikkeling een nieuw bestemmingsplan vereist is. Het nieuwe plan zal flexibel genoeg zijn om de beschreven ontwikkeling mogelijk te maken, maar oog hebben voor bestaande ruimtelijke kwaliteiten.
1.3 Begrenzing Van Het Plangebied
Het 'plangebied' "Kop Assumburgweg" ligt in Moerwijk-Oost in het stadsdeel Escamp van gemeente Den Haag, direct naast station Moerwijk. Het plangebied is circa 1,1 hectare groot (inclusief openbare ruimte circa 1,8 hectare) en wordt begrensd door de (ventweg van de) Erasmusweg, de ecologische zone langs de Assumburgweg en Rechterenstraat (in een punt lopend gebied). In figuren 1.1 en 1.2 is het plangebied weergegeven:
Figuur 1.1: luchtfoto ligging plangebied 'Kop Assumburgweg'in Moerwijk-Oost
Figuur 1.2: luchtfoto plangebied "Kop Assumburgweg"
1.4 Geldende Planologische Regelingen
1.4.1 Vigerend bestemmingsplan
Het plangebied van het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg" vervangt alleen het betreffende plandeel binnen het bestemmingsplan:
bestemmingsplan | vastgesteld | onherroepelijk | |||
Moerwijk | 27-11-2014 | 20-02-2015 | |||
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan Moerwijk (2014)
1.4.2 Parapluherzieningen
Naast bestemmingsplannen die op een specifiek plangebied van toepassing zijn, kent de gemeente Den Haag een aantal parapluherzieningen die op heel het gemeentelijke grondgebied van toepassing zijn en die door dit bestemmingsplan voor wat betreft het plangebied worden vervangen. Voor het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg" is dat Parapluherziening (fiets)parkeren bestemmingsplan, onherroepelijk vastgesteld 20-09-2018. In deze parapluherziening is het parkeerbeleid opgenomen met een dynamische koppeling.
De wijze waarop bestemmingsplan "Kop Assumburgweg" het beleid in de parapluherziening vervangt, is beschreven in hoofdstuk 5 Planbeschrijving.
1.5 Leeswijzer
In hoofdstuk 1 is de aanleiding voor het opstellen van bestemmingsplan Kop Assumburgweg aangegeven. Ook zijn de globale doelen die met het bestemmingsplan worden beoogd, omschreven. In hoofdstuk 2 wordt de bestaande situatie beschreven. In hoofdstukken 3 de beleidskaders die van toepassing zijn op deze herontwikkeling en in hoofdstuk 4 de fysieke leefomgevingsaspecten. Bij de keuze van bestemmingen in hoofdstuk 5 Planbeschrijving, is aangeven welke bestemmingen en bestemmingsregelingen uit deze beleidsuitspraken zijn afgeleid voor de te ontwikkelen situatie. In dit hoofdstuk worden buiten de planbeschrijving, ook de gekozen bestemmingen en bestemmingsregelingen globaal beschreven. Op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt in hoofdstuk 6 ingegaan. In hoofdstuk 7 wordt verslag gedaan van het overleg en de inspraak.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van De Bestaande Situatie
2.1 Inleiding
Om te beschrijven op welke wijze rekening wordt gehouden met de verschillende waarden in het gebied en de verhoudingen van het plangebied tot het aangrenzende gebied, worden achtereenvolgens de ontstaansgeschiedenis, het cultureel erfgoed, de ruimtelijke structuren die in de loop van de tijd zijn ontstaan en de functionele opbouw van het plangebied beschreven.
2.2 Ontstaansgeschiedenis
2.2.1 De Haag Zuidwest en Moerwijk
Moerwijk is onderdeel van het stadsdeel Escamp dat het naoorlogse Den Haag Zuidwest en de Vinexwijk 'Wateringse Veld' omvat. Den Haag Zuidwest is het grootste, naoorlogse uitbreidingsgebied van Nederland met circa 30.000 woningen voor (toendertijd) 100.000 inwoners. In Zuidwest werd het stedenbouwkundige gedachtengoed van de 'wijkgedachte' in de praktijk gebracht: herkenbare woonwijken met een heldere hiërarchie in buurt-, wijk- en stadsdeelvoorzieningen. In elke buurt werd ruimte gemaakt voor dagelijkse voorzieningen zoals basisscholen, bescheiden winkel- en bedrijvenconcentraties, zoals in Moerwijk-Oost het Heeswijkplein. Elke wijk kreeg een concentratie van wijkvoorzieningen, in Moerwijk de Betje Wolffstraat. Als stadsdeelcentrum voor geheel Zuidwest functioneerde de winkelvoorzieningen aan de Leyweg. Het woningaanbod in deze wijken is weinig gedifferentieerd, het merendeel van de woningen bestaat uit portiek-etagewoningen in 3 of 4 lagen op een onderbouw, zonder lift.
Den Haag Zuidwest is opgezet als een stadswijk met 'licht, lucht en ruimte' voor de middenklasse. De nieuwe wijken moesten voldoen aan nieuwe inzichten op het gebied van stedenbouw en volkshuisvesting. De opzet van de woonwijken werd ruimer, opener en groener in vergelijking met vooroorlogse stadsuitbreidingen. Ook de kwaliteit van de woningen ging met grote sprongen vooruit. De woningen werden breder en minder diep, zodat in meer vertrekken daglicht kon toetreden. Moerwijk-Oost, waarin het bestemmingsplangebied gelegen is, is nog opgebouwd volgens de verkavelingsprincipes van het gesloten bouwblok. De woningbouwblokken vormen daarin de lange zijde van de bouwblokken. De korte zijden werden eenvoudig weggelaten of met bijzondere bebouwing, bergingen of korte blokken min of meer afgeschermd waarbij de hoeken niet langer bebouwd werden. De woningblokken zijn nog samengesteld uit de typische Haagse portiekwoningen die vanaf de straat toegankelijk zijn. Straten omzomen de bouwblokken. Bescheiden parkjes of pleinen vormen de open ruimten in het straten- en blokkenpatroon.
Na de bouw van Den Haag Zuidwest voltrekt zich een geleidelijke verandering in de wijken. De kinderen van de gezinnen verlaten het ouderlijke huis en daarmee komen de collectieve ruimten er wat verlaten bij te liggen. Door de komst van de auto en telefoon worden afstanden minder belangrijk en treedt schaalvergroting op. De buurt is niet langer de maat der dingen. In de laatste fase trekken ook de bewoners van het eerste uur langzaam weg, vaak naar groeikernen in de omgeving naar eengezinswoningen met tuin. In de goedkope huizen komen Hagenaars met lage inkomens, zoals bewoners uit de stadsvernieuwingswijken en arbeidsmigranten en vinden opnieuw kinderrijke gezinnen onderdak. Vandaag is Den Haag Zuidwest en met name Moerwijk een stadsdeel dat statistisch gezien slechte cijfers kent. Het aandeel mensen met een laag opleidings- en inkomensniveau, met een uitkering of zonder werk is hoog; het voorzieningenniveau is ondermaats en de reistijden van het openbaar vervoer naar concentraties van stedelijke en regionale werkgelegenheid zijn lang. Den Haag Zuidwest staat vandaag dan ook in de politieke belangstelling als een transformatiewijk.
Figuur 2.1: locatie plangebied
2.2.2 Locatie Kop Assumburgweg
De Assumburgweg loopt parallel aan de spoorbaan Den Haag-Rotterdam en vormt de oostelijke begrenzing van Moerwijk-Oost. De noordelijke grens van Moerwijk-Oost bestaat uit de Erasmusweg die uitkomt op de kruising Troelstrakade - Hildebrandstraat nabij station Moerwijk. De westelijke grens bestaat uit de Middachtenweg in het verlengde van de Rijswijkse Prinses Beatrixlaan, in het zuiden ligt de Rijswijkse landgoederenzone.
Moerwijk-Oost is vooral na de oorlog tot stand gebracht in de jaren 1950 en 1960 van de vorige eeuw. De spoorbaan vormt tegelijk de grens tussen de buurten Moerwijk en de Spoorwijk. In 1996 kregen de buurten hun eigen station, met de ingang naar de perrons onder het treinviaduct. Het aanvankelijk zeer sober aangelegde station kreeg in 2013 een facelift met twee oranje wachthuisjes op perronhoogte.
De locatie van de brandweerkazerne in Moerwijk-Oost ligt in het noordoostelijke puntje van de buurt, op steenworpafstand van station Moerwijk. Na ontwikkeling van de nieuwe brandweerkazerne annex ambulancepost aan de Waldorpstraat is de voormalige Brandweerkazerne in 2009 aangekocht door de gemeente met het voornemen het gebied nieuw leven in te blazen. Het plan was de locatie tot ontwikkeling te brengen in samenhang met de herstructurering van het aangrenzende Vestia-bezit. De gemeente heeft in die periode voor dit deel van Moerwijk een integrale gebiedsontwikkeling voorbereid. Vanwege de economische crisis op de woningmarkt is in 2010 besloten de herstructurering ter plaatse van de kazerne uit te stellen.
2.3 Cultureel Erfgoed
Cultureel erfgoed omvat 'sporen', objecten en patronen/structuren die, zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. Het omvat zowel het archeologisch, historisch-(steden)-bouwkundig als het historisch-landschappelijk erfgoed.
In deze paragraaf staat een beschrijving van de in het plangebied "Kop Assumburgweg" aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten.
2.3.1 Historische situatie
De Haag Zuidwest is gelegen aan de zuidwestkant van het historische centrum en de vooroorlogse stadsuitbreidingen. Het Zuiderpark, aangelegd in de jaren 30 van de vorige eeuw als een van de eerste volksparken van Nederland, vormt een ruimtelijke schakel tussen de vooroorlogse en de naoorlogse stad. Moerwijk, als de oudste wijk van het stadsdeel, is gelegen aan de oost- en zuidkant van het park.
Heel Zuidwest is opgebouwd op de geomorfologische ondergrond van Den Haag met lange ontginningslijnen parallel aan de kust en dwars daarop verbindingen loodrecht op de kust, die samen de voor Zuidwest kenmerkende gridstructuur vormen.
In Moerwijk bestaan de lange lijnen parallel aan de kust uit de Melis Stokelaan en de Erasmusweg met dwars daarop de Loevesteinlaan en de Moerweg/Middachtenweg als verbinding met Rijswijk en Delft. Deze lijnen verdelen Moerwijk in vier herkenbare buurten: Moerwijk-Noord, -Oost, -Zuid en -West. De Erasmusweg vormt ook vandaag nog samen met het voormalige veenriviertje Laak een belangrijke verbinding tussen het centrum van Den Haag en het Westland.
2.3.2 Cultuurhistorische waarden
Het bestemmingsplan vormt een belangrijk instrument om de cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Binnen het plangebied "Kop Assumburgweg" is onderzoek verricht naar de cultuur historische waarden en daarbij is het volgende aangetroffen:
- De stedenbouwkundige hoofdopzet van Moerwijk is gebaseerd op een rechthoekig patroon van brede wegen met het Erasmusplein als hart. Hier overheen ligt een grid van groenvoorzieningen met hier en daar singels. Deze groenstructuur verbindt de vier buurten ten zuiden van de Melis Stokelaan.
Figuur 2.2: Ruimtelijke structuur Moerwijk
- Het eerste stedenbouwkundig plan van de Dienst Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting voor Moerwijk dateert uit 1929 (plan Moerweg). Welbeschouwd is dat plan grotendeels gebaseerd op een stratenplan dat Berlage al in 1908 had gemaakt voor de zuidwestelijke uitbreidingen van Den Haag. De wijk kreeg een hoge buitenrand met portiekflats en lagere bebouwing erachter. De eerste bebouwing is in 1933 opgeleverd. Door de economische crisis in de jaren 30 van de vorige eeuw stagneerde de bouw, pas na de oorlogen werd de uitvoering weer opgepakt rond 1950 en ging de ontwikkeling verder op basis van de nieuwe plannen van architect en stedenbouwkundige W.M. Dudok.
Figuur 2.3: Uitbreidingsplan Moerwijk 1929
- Het plan van Dudok vertoont een veel opener structuur met een duidelijke singel- en groenstructuur. In plaats van gesloten bouwblokken kwam er een aanleg met open blokken en vrij toegankelijke tuinen. Op enkele plekken koos Dudok voor strokenbouw.
Figuur 2.4: uitsnede ontwerp-uitbreidingsplan Moerwijk-Oost, W.M. Dudok 1948
- Moerwijk telt een aantal kleine lintvormige winkelcentra en een winkelcentrum aan het Heeswijkplein. Dit plein dankt zijn omvang mede aan het feit dat rekening moest worden gehouden met de bouw van een Station Moerwijk. Het deel van Moerwijk waarop het bestemmingsplan Kop Assumburgweg betrekking heeft is van na 1948. Kenmerkend zijn hier de portiekflats met half verdiepte kelders voor bergingen. De bouwblokken hebben drie tot soms vier bouwlagen en zijn voorzien van een flauwe kap. De binnenterreinen zijn voor gemeenschappelijk gebruik en vaak afsluitbaar met hekken.
- Buiten het plangebied "Kop Assumburgweg" zijn lange lijnen ofwel wegenstructuren aanwezig, zoals de Melis Stokelaan en de Erasmusweg. Deze wegen kenmerken als brede hoofdverkeersaders de hoofdopzet van Den Haag Zuidwest. De Erasmusweg heeft een ruim profiel met aan de zuidoostzijde de waterloop van de Laak als een kenmerkend ruimtelijk element. In beide wegen zijn trambanen opgenomen. De lange lijnen worden in de dwarsrichting verbonden door de Moerweg met een nagenoeg even breed singelprofiel als de Erasmusweg. De Moerweg sluit aan op de Prinses Beatrixlaan in Rijswijk.
2.3.3 Archeologie
Gemeenten hebben de taak om bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden.
2.4 Ruimtelijke Structuur
2.4.1 Stedenbouwkundige structuur
Moerwijk neemt in het palet van wijken van Den Haag Zuidwest een bijzondere plaats in. De verdeling in vier buurten is relatief klassiek van opzet. De invullingen hebben echter een typisch naoorlogs idioom:
- (half-)open strokenverkavelingen domineren de opzet. Dit was het resultaat van het debat, dat op dat moment door architecten en stedenbouwkundigen werd gevoerd met als hoofdthema de 'Wijkgedachte", die als onmisbaar gegeven voor de uitbreiding van de stad werd gezien;
- een structurele opbouw van gezin tot buurt, van buurt tot wijk, van wijk tot stadsdeel en van stadsdeel tot stad. De wijk speelde in deze filosofie een cruciale rol. Deze moest dusdanig zijn opgebouwd dat een levendige volksgemeenschap mogelijk werd gemaakt.
De gekromde loop van de spoorlijn en de richting van de Erasmusweg hebben de driehoekige opzet van het plangebied van de Assumburgweg bepaald. In de meest noordelijke punt is de kazerne geplaatst zodat met een bijzonder gebouw een markante plaats in de wijk kon worden aangeduid. Vervolgens zijn woningblokken loodrecht op de Erasmusweg en Assumburgweg gelegd die halverwege een knik meekregen. Zo kreeg de Rechterenstraat aan één zijde een recht woningblok met een ruime groenvoorziening en aan de andere zijde een geknikt woningblok met een verandering in de richting van de straat.
De grenzen van het plangebied worden bepaald door groene elementen:
- de ecologische zone langs het spoor en de Assumburgweg, de Laak- resp. Erasmuszone en
- het groene speelterrein aan de Rechterenstraat.
Door de ligging in de punt van Moerwijk Oost en de zichtbaarheid vanaf het spoor vormt het plangebied een entree naar Moerwijk. Door het veelvuldig gebruik van steenachtige materialen in de inrichting van het openbaar gebied direct rond het station en de aanwezige infrastructuur heeft het plangebied in de huidige situatie een hard karakter ondanks het vele groen in de directe omgeving. De oriëntatie mogelijkheid is matig en de entree naar de wijk is enigszins onduidelijk
2.4.2 Bebouwingsstructuur
2.4.3 Verkeer en infrastructuur
2.4.4 Groen- en waterstructuur
Het plangebied wordt aan de noordkant begrensd door de Erasmusweg en de ecologische verbindingszone Erasmuszone; aan de oostkant wordt het plangebied begrensd door de ecologische verbindingszone langs het spoor. Beide ecologische zones komen bij elkaar aan de noordoostkant van het plangebied.
De Erasmuszone bestaat ter hoogte van het plangebied uit een groene singel langs de Erasmusweg. Vanaf de Assumburgweg is deze ecologische zone volledig verknipt door infrastructuur zoals spoorviaduct en Hildebrandstraat/Hildebrandplein. De waterlopen langs de Erasmusweg en de spoordijk worden uiteindelijk met ondergrondse en verspringende duikers aangesloten op het water aan op de ecologische zone in Laak. De 'groenstructuur' van de Erasmuszone is hier teruggebracht tot het gras tussen de tramsporen van lijn 16.
Figuur 2.8: ecologische verbindingszones
De ecologische zone langs het spoor bestaat uit water, deels royale groene bermen en bomen. Aan de noordkant van deze zone ligt bebouwing van een voormalige kinderboerderij/ horecagelegenheid.
Aan de zuidgrens van het plangebied ligt een speelterrein met deels beeldbepalende bomen en ook tussen het te bestaande woonblok en de voormalige brandweerkazerne ligt een (smalle) groene zone bestaand uit verschillende soorten bomen en struwelen. In en rond het plangebied zijn geen monumentale bomen aanwezig.
Figuur 2.9: huidige situatie bomen rond en binnen het plangebied
2.4.5 Bodem
Binnen het plangebied bestaat de bodem uit klei en veen, afgewisseld met zand. De kwaliteit van de bodem en eventueel aanwezige verontreiniging komt in hoofdstuk 4 aan de orde.
2.4.6 Kabels en leidingen
In de directe omgeving van het plangebied (Erasmusweg, Van Ruysbroekstraat) ligt een ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding die geen invloed heeft op het plangebied. Daarnaast ligt er onder de spoordijk en de ecologische zone een watertransportleiding van Dunea, die aansluit aan een te verleggen hoofdwatertransportleiding aan de oostkant van het plangebied (zie verbeelding). Hier ligt ook een kleinere waterleiding, die in de toekomst verplaatst wordt naar de Rechterenstraat.
2.5 Functionele Structuur
2.5.1 Voorkomende functies in het plangebied
In het plangebied is het gebouw van de voormalige brandweerkazerne aanwezig. Het complex is tegenwoordig in gebruik als tijdelijk bedrijfsverzamelgebouw. Direct ten zuiden daarvan bevindt zich een woningblok uit de jaren 1960 van de vorige eeuw met 48 woningen in de sociale sector aan de Rechterenstraat met daarvoor een speelvoorziening.
In de directe omgeving van het plangebied ligt het station Moerwijk. Dit sprinterstation is recent in verband met de opening van de Sportcampus Zuiderpark gemoderniseerd. In en rondom het station zijn een aantal (horeca)voorzieningen aanwezig die een functie vervullen voor bezoekers van het station en/of voor de wijk.
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Inleiding
Het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg" is mede gebaseerd op ruimtelijk beleid zoals dat in nota's en plannen van het rijk, provincie, metropoolregio en gemeente is vastgelegd. Dit hoofdstuk geeft het beleidskader weet dat op dit bestemmingsplan van toepassing is. De eerste paragraaf gaat in op het ruimtelijke beleid dat op rijks-, provinciaal-, regionaal-, gemeentelijk niveau geformuleerd is. Daarna wordt het specifieke beleid voor een aantal relevante thema's uiteen gezet. De 'ruimtelijke vertaling' van het beleid in de Regels en op de Verbeelding wordt beschreven in hoofdstuk 5 paragraaf 5.7.
3.2 Ruimtelijk Beleid
3.2.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Ministerie van Infrastructuur en Ruimte van kracht geworden. De visie schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk tot 2028 en de ambities tot 2040. Uitgangspunt is de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk over te laten aan gemeenten en provincies (decentraal, tenzij), minder nationale belangen te benoemen, en eenvoudigere regelgeving toe te passen. De nationale belangen die worden benoemd betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden. De structuurvisie raakt geen van de belangen die in het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg" worden afgewogen.
Nationale omgevingsvisie (NOVI)
Vanaf 1 januari 2022 treedt de nieuwe Omgevingswet in werking. Hierbij hoort een rijksbrede visie op de leefomgeving; de Nationale Omgevingvisie (NOVI), die de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zal vervangen. De ontwerp-NOVI heeft ter inzage gelegen van 20 augustus tot en met 30 september 2019. Vervolgens is in april 2020 de Kamerbrief 'Regie en keuzes in het nationale omgevingsbeleid (NOVI)' met aanvullende richtinggevende keuzes. Inmiddels is op 11 september 2020 de NOVI naar de Tweede kamer gestuurd. In de NOVI zijn 21 nationale belangen en opgaven benoemd, waarbij de volgende 4 prioriteiten worden onderscheiden:
- 1. Ruimte voor Klimaatadaptatie en energietransitie;
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
- 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
- 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Bij het kiezen tussen strijdige ruimtelijke belangen worden drie afwegingsprincipes gehanteerd: combinatie van functies gaat voor enkelvoudige functies; kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; afwentelen wordt voorkomen. Bij vaststelling zal de NOVI ook een uitvoeringsagenda bevatten. Samen met de regio's wil het rijk samenwerkingsafspraken opnemen in Gebiedsagenda's. De NOVI raakt geen van de belangen die in het bestemmingsplan"Kop Assumburgweg" worden afgewogen.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de beschikbare ruimte in stedelijke gebieden. Verantwoord dient te worden dat er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen, werken, detailhandel en voorzieningen. Deze behoefte moet blijken uit een regionaal afgestemd programma en de afspraken gemaakt in Haaglandse gemeenten in een Regionaal Structuurplan 2020. Het Bro bepaalt dat voor bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen.
De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg". De verantwoording inzake de ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in paragraaf 5.6.1.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De Wet ruimtelijke ordening geeft aan de regering de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur (AmvB) regels te geven waarmee gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening moeten houden. Het gaat daarbij niet alleen om procedureregels maar ook om de inhoud van bestemmingsplannen.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden (Stb. 2011, 391). Bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) moeten gemeenten rekening houden met het Barro.
Op basis van het Barro zijn er in het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg" geen projecten van Rijksbelang aanwezig waarmee bij de vaststelling van dit plan rekening moet worden gehouden.
3.2.2 Provinciaal beleid
Omgevingsvisie Zuid-Holland
Met het oog op de invoering van de Omgevingswet heeft de provincie Zuid-Holland al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving gebundeld in een Omgevingsvisie, Omgevingsverordening en bijbehorende programma's.
De Omgevingsvisie is op 1 april 2019 in werking getreden en geldt als structuurvisie. Naast de beleidskeuzes bevat de visie een beschrijving van de ruimtelijke hoofdstructuur van de provincie Zuid-Holland en de omgevingskwaliteit. De Omgevingsvisie omvat de volgende wettelijk verplichte plannen:
- de provinciale ruimtelijke structuurvisie, artikel 2.2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
- het milieubeleidsplan, artikel 4.9 van de Wet milieubeheer (Wm);
- het regionale waterplan, artikel 4.4 van de Waterwet (Ww);
- het verkeers- en vervoersplan, artikel 5 van de Planwet verkeer en vervoer;
- de natuurvisie, artikel 1.7 van de Wet natuurbescherming (Wnb).
De provincie wil met haar omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze zijn:
- Naar een klimaatbestendige delta
- Naar een nieuwe economie: the next level
- Naar een levendige meerkernige metropool
- Energievernieuwing
- Best bereikbare provincie
- Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving
Verzamelherziening Omgevingsbeleid 2020
De Verzamelherziening Omgevingsbeleid 2020 is een bundeling van een aantal kleine aanpassingen van de Omgevingsvisie Zuid-Holland, de Omgevingsverordening Zuid-Holland en het Programma ruimte. Deze is vastgesteld op 1 juli 2020. De aanpassing betreft het beleid, de regels en de aanduiding van onder meer het Natuurnetwerk Nederland, de weidevogelgebieden, het Buitenland van Rhoon, detailhandel, luchtkwaliteit, bodem en ondergrond, recreatiewoningen. Ook zijn er enkele wijzigingen op de 3 hectare kaart (grote stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stads- en dorpsgebied) van het Programma ruimte.
Omgevingsverordening Zuid-Holland
De provinciale Omgevingsverordening als bedoeld in artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening is per 1 april 2019 in werking getreden en vertaalt het beleid uit de Omgevingsvisie in regels. Op 1 augustus 2020 is er een geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening Zuid- Holland vastgesteld door de Provinciale Staten. Dit is een herziening met een aantal tussentijdse besluiten (waaronder de Verzamelherziening Omgevingsbeleid 2020) die worden meegenomen. Deze regels zijn bindend voor gemeentelijke bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen. De verordening bevat onder andere regels omtrent de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking voor stedelijke ontwikkelingen, de aanwijzing van kantorenlocaties, het opnemen van bedrijfsbestemmingen en de bescherming van natuurgebieden.
Ontwerp Zuid-Hollandse Omgevingsverordening
De Zuid-Hollandse Omgevingsverordening bevat de provinciale regelgeving voor de fysieke leefomgeving. Het betreft grotendeels de regels die nu nog zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Zuid-Holland, die in werking is getreden op 1 april 2019. Met ingang van 11 mei tot en met 22 juni 2020 heeft het ontwerp Zuid-Hollandse Omgevingsverordening ter inzage gelegen. Momenteel worden de ingediende zienswijzen verwerkt. Naar verwachting zal in het eerste kwartaal van 2021 de definitieve vaststelling van de omgevingsverordening door Provinciale Staten plaatsvinden. Als Provinciale Staten een besluit heeft genomen over de nieuwe ZHOV, zal de huidige omgevingsverordening worden ingetrokken.
Met de ontwerp Zuid-Hollandse Omgevingsverordening zijn geen grote inhoudelijke veranderingen beoogd ten opzichte van de huidige situatie. Wel is zo veel mogelijk aangesloten bij de terminologie en structuur van de Omgevingswet. Daarnaast veranderen de juridische instrumenten in sommige gevallen. Dat dwingt dan tot aanpassing van de regels. Ook heeft het Rijk op een aantal onderwerpen veranderingen doorgevoerd, waardoor de noodzaak of mogelijkheid voor de provincie om regels te stellen veranderd is. Daardoor zijn ook aanpassingen doorgevoerd. Beoogd is zaken zo gelijkwaardig mogelijk om te zetten.
Het bestemmingsplan "Kop Assumbergweg" is geheel in lijn met het beleid van de provincie, zoals opgenomen in de omgevingsvisie en de omgevingsverordening ten aanzien van verdichten in bestaand stedelijk gebied en in de nabijheid van vervoersknooppunten.
3.2.3 Regionaal beleid
De metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) neemt taken over van het in 2015 opgeheven Stadsgewest Haaglanden. De MRDH is een samenwerkingsverband van 23 gemeenten die hun krachten bundelen om het gebied beter bereikbaar te maken en het economisch vestigingsklimaat te versterken.
De metropoolregio zet zich in voor:
- 1. Verbetering van de (internationale) bereikbaarheid van de metropoolregio;
- 2. Economische vernieuwing
- 3. Transitie naar toonaangevende duurzaamheid
- 4. Attractiviteit van de regio
Het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 (RSP) vastgesteld in 2008 door het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden blijft voor de overige beleidsterreinen vooralsnog van kracht; het is een integraalplan voor:
- de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden;
- het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie;
- lokale plannen, zoals bestemmingsplannen.
Het RSP kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen. Voor bestemmingsplan "Kop Assumburgweg" is vooral de regionale prioriteiten om een intensief ruimtegebruik van stedelijke wijken te bevorderen van belang.
Voor de verschillende beleidssectoren worden de gemeentelijke programma's gemonitord en periodiek binnen het samenwerkingsverband op elkaar afgestemd. Dit geldt men name voor kantoren, bedrijventerreinen, leisurevoorzieningen en detailhandel.
Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg" in overeenstemming is met het regionaal beleid, zoals verwoord in het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 en de beleidsvelden die zijn overgegaan naar de MRDH.
3.2.4 Gemeentelijk beleid
3.3 Cultureel Erfgoed
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2021 in werking treedt.
Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
Het betreft:
- bescherming van stads- en dorpsgezichten;
- vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten;
- verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie.
In het onderhavig plangebied komen geen monumentale gebouwen, beschermde stads- en dorpsgezichten voor.
3.3.1 Cultuurhistorische waarde
Het cultuur-historisch erfgoed binnen het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg" beperkt zich tot de hoofdopzet van dit deel binnen Moerwijk-Oost waarvan de belangrijkste richtingen zijn bepaald door de lange lijnen van Erasmusweg, Prinses Beatrixlaan en de Assumburgweg zelf die de boog van de spoorlijn volgt en waarlangs een brede groene zone is gelegd. Precies deze lijnen hebben de verkavelingsopzet binnen het plangebied bepaald. Het zijn ook deze lijnen die zijn uitgerust met waterlopen, groene taluds en forse bomenrijen die de stedelijke ruimten verder vormgeven. Voor het overige zijn er geen belangrijke cultuur historische waarden in het gebied.
3.3.2 Archeologie
Gemeenten hebben de taak om bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden (overgangsrecht Erfgoedwet). Voor het gehele grondgebied van Den Haag heeft de gemeente een Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart (AWVK) opgesteld. In de Beleidsnota Archeologie 2011-2020 'In het verleden ligt het heden' (RIS 180680) geeft de gemeente aan hoe ze zorg wil dragen voor de archeologische sporen en resten in de Haagse ondergrond.
Op de AWVK komen drie eenheden voor waaraan de gemeente beleid heeft gekoppeld:
- 1. Terreinen met een archeologische waarde, dat wil zeggen: waarvan is vastgesteld dat er zich belangrijke archeologische sporen en resten bevinden. In het kader van de archeologische monumentenzorg stelt de gemeente hier voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten dieper dan 50 cm onder maaiveld;
- 2. Gebieden waar archeologische resten en sporen kunnen worden verwacht (op basis van de bodemopbouw en/of historische kaarten). Bij activiteiten met een bodemverstoring groter dan 50 m² en dieper dan 50 cm onder maaiveld stelt de gemeente hier voorwaarden voor onderzoek en bescherming van mogelijk aanwezige sporen en resten;
- 3. Gebieden waar geen archeologische sporen/resten (meer) worden verwacht. Hier verbindt de gemeente op het gebied van de archeologie geen voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten.
Van initiatiefnemers van activiteiten met bodemverstoringen in zones met een archeologische verwachting wordt in het kader van vergunningverlening gevraagd om de archeologische waarde van het terrein dat door de bodemingreep verstoord wordt in voldoende mate vast te stellen. In gebieden waarvan de archeologische waarde al is vastgesteld wordt ook gekeken naar de mate van bedreiging van de archeologische waarden door het bouwplan. Als blijkt dat er sprake is van een bedreiging van behoudenswaardige archeologische resten, kunnen aan de uitvoering van de geplande bodemingreep voorwaarden worden verbonden, zoals:
- technische aanpassingen zodat archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- het laten verrichten van een opgraving teneinde behoudenswaardige resten die verstoord zullen worden, te documenteren en veilig te stellen; of
- de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, archeologisch te laten begeleiden.
In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van kracht (art. 5.10 en 5.11 Erfgoedwet). Dit houdt in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag. De meldingsplicht leidt niet tot een bepaling in het bestemmingsplan.
De afdeling Archeologie van de Dienst Stadsbeheer verricht namens het bevoegd gezag de taken en besluitvorming inzake de archeologische monumentenzorg.
De kosten van vooronderzoek en indien noodzakelijk opgraving of begeleiding zijn voor de initiatiefnemer. Alle archeologische werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd door een erkende, gecertificeerde archeologische partij.
Zie ook de 'Archeologische kaart Den Haag' (www.denhaag.nl/archeologie).
In het onderhavig plangebied is, behoudens het water langs en de ecologische groenstrook, geen archeologische waarde aanwezig. Voor nadere toelichting wordt verwezen naar hoofdstuk 4 paragraaf 4.9.
3.4 Groen
3.4.1 Agenda Groen voor de stad
In de Agenda Groen voor de Stad (vastgesteld 15 december 2016, RIS294705) wordt geconstateerd dat door de toenemende bevolking en het bijbehorende ruimtebeslag de leefkwaliteit in het algemeen en het groen in het bijzonder soms onder druk komt te staan. Daarnaast zijn er onzekerheden en ontwikkelingen die de stad in de toekomst sterk zullen kleuren zoals de klimaatopgave, veranderingen in mobiliteit en de toenemende impact van informatietechnologie.
Omdat Den Haag een aantrekkelijke stad wil blijven voor bewoners, bezoekers en bedrijven, moeten er strategische keuzes worden gemaakt op het gebied van verdichting, vergroening en verduurzaming. De ambitie is een verdere kwalitatieve ontwikkeling van het Haagse groen, waarbij ruimte bestaat voor verandering en initiatief en bij ontwikkelingen groen toekomstbestendig wordt vormgegeven. Kortom: Groen kapitaal als basis voor een goede leefkwaliteit.
In de reflectie op het vigerende beleid is geconstateerd dat vooral de nadruk is gelegd op het vastleggen van de zogenaamde Stedelijke Groene Hoofdstructuur (SGH), het groen in de stad dat op basis van de aanwezige waarden en de betekenis daarvan extra bescherming verdient.
Om de kwaliteit van het Haagse groen verder te verankeren, is de SGH herijkt. Hiervoor zijn de beschrijvingen van de Haagse groengebieden getoetst, aangepast en aangevuld en verbanden gelegd met nieuwe thema's zoals duurzaamheid, gezondheid en recreatie. Het uitgangspunt was het goede te behouden en van waarde te laten zijn voor de toekomst.
Bij anticipatie is gekeken naar de wenselijke ontwikkeling van het Haagse groen in een realistische context. Het doel is het Haagse groen kwalitatief te ontwikkelen. Daarom zijn in de nota per thema de kernkwaliteiten die moeten behouden, de uitdagingen die de komende jaren zijn voorzien, de ambities en het ontwikkelpad geschetst.
De stedelijke leefkwaliteit - en daarmee de waarde van het groen - is niet voor onze hele stad gelijk. Het is afhankelijk van gebiedskenmerken als bebouwingsgraad, aanwezigheid van infrastructuur en het gebruik van de ruimte (wonen, werken, recreatie, natuur). Voor het Haagse Groen kunnen de drie zones worden onderscheiden: de dichte stad, de halfopen stad en om de stad. Het Haagse Groen moet gezien worden als een vorm van kapitaal met de ecologische, de maatschappelijke en de economische waarde.
Mede op basis van de stadsgesprekken en het online platform zijn deze waarden uitgewerkt in zes thema's: klimaat, biodiversiteit, gezondheid, ontspanning imago en ontwikkeling.
De nota is nader uitgewerkt in een actualisatie van de Stedelijke Groene Hoofdstructuur, waarin ook de nieuwe groene gebieden zoals het Molenvlietpark zijn opgenomen. Ook het Haagse Bos en Sorghvliet maken nu deel uit van deze structuur.
Figuur 3.3: Stedelijke Groene Hoofdstructuur
Geconcludeerd kan worden dat de beoogde herontwikkeling die het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg" planologisch mogelijk maakt, niet leidt tot aantasting van de kernkwaliteiten van de Stedelijke Groene Hoofdstructuur.
In hoofdstuk 5 zal nader ingegaan worden op de wijze van bestemmen van de onderdelen van de Stedelijke Groene Hoofdstructuur.
3.4.2 Nota Stadsnatuur
De Nota Stadsnatuur (vaststelling 16 december 2020 RIS305824) is de opvolger van de Nota Ecologische Verbindingszones 2008-2018 (RIS 159450) waarvoor in 2014 een tussenbalans werd gemaakt (RIS 280306). De Nota Stadsnatuur is een nadere uitwerking van de Agenda Groen voor de Stad (RIS 294705) en heeft een stadsbrede scope. De Agenda Groen heeft ten aanzien van biodiversiteit de ambitie om de stad voor mensen, planten en dieren als ecosysteem te laten functioneren. De Agenda Groen beschouwt het netwerk van verbonden groengebieden – de Stedelijke Groene Hoofdstructuur – als basis voor natuur in de stad, zet in op het creëren van gunstige vestigingscondities voor planten en dieren en streeft naar biotopen met een zo groot mogelijke soortenrijkdom. In de Nota Stadsnatuur geven we hier uitwerking aan door in de in te zoomen op de inrichting en het beheer van het groenblauwe netwerk
Met deze nota wordt er ingezet op het in stand houden en verder ontwikkelen van een gezond stadsecosysteem. Dit wordt gedaan door:
- het groenblauwe netwerk natuurlijker in te richten en uit te breiden;
- met het beheer van groen en water nadrukkelijk rekening te houden met de leefomstandigheden van planten en dieren
- te werken aan plantenrijk, helder stadswater met voldoende schuilplekken voor waterdieren;
- het accent te leggen op een natuurinclusieve stad waarbij we kansen voor natuur zoveel mogelijk benutten;
- het beheersbaar houden van overlast veroorzakende planten en dieren;
- bewoners te betrekken bij stadsnatuur door middel van actieve communicatie en publieksacties;
- de vitaliteit van stadsnatuur te blijven volgen om tijdig te signaleren of bijsturing nodig is.
Figuur 3.4: ecologische verbindingszone Erasmusweg
Het plangebied grenst voor een deel aan van de Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur. De inrichting van de oevers aan de zijde van de Assumburgweg zal vanwege deze omstandigheid aan de ecologische richtlijnen moeten voldoen.
3.4.3 Bomen
In de nota Haagse bomen “Kiezen voor kwaliteit en diversiteit” (RIS 158380) is het beleid met betrekking tot bomen in Den Haag verwoord. Het beleid rust op drie pijlers: duurzame groeiomstandigheden, meer verschillende boomsoorten en een evenredige verdeling van straatbomen over de stad.
Op 22 september 2011 is het gewijzigde initiatiefvoorstel behoudens waardige Bomen aangenomen (RIS 166340). De uitwerking van het voorstel heet: “Planbeoordeling Haagse Bomen”. Doel is om gemeentelijke bomen beter te beschermen bij gebiedsontwikkeling door tijdig de waarden van de bestaande bomen op het betreffende object in te schatten en te betrekken bij de bestuurlijke besluitvorming van (beginsel- en) bouwplannen. Op 1 oktober 2013 is de lijst met behoudens waardige Bomen uitgebreid door het Vaststellen totaallijst vijfde tranche Monumentale Bomen in Den Haag (RIS 265314).
In de Algemene Plaatselijke Verordening is de bescherming van bomen vastgelegd. Volgens de Algemene plaatselijke verordening (APV) van Den Haag, artikel 2.80 e.v., is voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig (RIS 174540). Door deze bescherming kunnen belangen zorgvuldig worden afgewogen voordat een omgevingsvergunning wordt afgegeven dan wel geweigerd. Daarnaast is een mogelijkheid opgenomen om monumentale bomen aan te wijzen. Monumentale bomen hebben een hogere beschermingsstatus. Voor een volledig overzicht van de monumentale bomen in Den Haag is op de website van de gemeente Den Haag de meest actuele lijst en kaart terug te vinden.
In de huidige situatie zijn circa 65 bomen aanwezig op de projectlocatie. Deze bomen zullen verwijderd moeten worden omdat de nieuwe ontwikkeling op de locatie van deze bomen gesitueerd is. Binnen het plangebied bevinden zich geen monumentale bomen.
Onderzocht moet worden of de te verwijderen bomen verplant kunnen worden. Uitgangspunt is om de bomen minimaal te compenseren in het nieuwe ontwerp of in de nabije omgeving. Indien dit niet mogelijk blijkt, dan moet compensatie plaatsvinden middels storting in het bomenfonds.
3.4.4 Groen en tuinen
Grote delen van Den Haag hebben een verkaveling van gesloten bouwblokken. De binnenterreinen hebben van oorsprong een rustig en groen karakter, dat waar enigszins mogelijk en geïndiceerd, behouden dient te blijven. Daarnaast is het vanuit het gezichtspunt van duurzaamheid gewenst het percentage bebouwd oppervlak te matigen.
In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met een substantiële hoeveelheid groen ter plaatse van een nieuw aan te leggen binnentuin boven op een parkeergarage.
3.5 Water
3.5.1 Europees en Rijksbeleid
De 'Europese Kaderrichtlijn Water' (2000/60/EG) is december 2000 in werking getreden. De richtlijn heeft tot doel de chemische en ecologische kwaliteit van al het oppervlakte- en grondwater in Europa te verbeteren. De richtlijn stelt daartoe eisen aan het waterbeheer in alle lidstaten. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid (inrichting van watergangen en oevers).
Het nationaal waterbeleid is vastgelegd in het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2). Het NWP2 geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2.
Tegelijk met het NWP2 is het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021(Bprw) vastgesteld met daarin de operationele uitwerking van het NWP2 voor de rijkswateren:de rollen en taken van Rijkswaterstaat en de hoofdlijnen van het beheer en onderhoud.
Het NWP2 bevat de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 wordt een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het landelijke watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
3.5.2 Provincie
Het beleid van de provincie Zuid-Holland met betrekking tot water is vastgelegd in het provinciaal Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016-2021. Het gaat om waterveiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en een robuust en veerkrachtig watersysteem.
- Het waterbeleid is opgenomen in de volgende vastgestelde beleidsdocumenten:
het waterbeleid met een ruimtelijke component staat in de Visie Ruimte en Mobiliteit - het beleid voor waterkwaliteit staat in de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2016-2021. Voor een klein aantal onderdelen blijft het Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 ongewijzigd van kracht.
In dit provinciale waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
- Waarborgen van waterveiligheid;
- Zorgen voor mooi en schoon water;
- Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening;
- Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.
3.5.3 Hoogheemraadschap van Delfland
Het Waterbeheerplan 2016-2021 (ook wel WBP 5) is het strategisch werkplan van het Hoogheemraadschap van Delfland. Passend bij het verstedelijkte karakter van het beheergebied zet het hoogheemraadschap volop in op stedelijk waterbeheer en samen met de gemeenten op klimaatadaptatie. Het hoogheemraadschap draagt zorg voor het kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van het oppervlaktewater, het beheer van de waterkeringen en het kwantiteitsbeheer van het grondwater. Naast samenwerking in beheer en uitvoering van projecten, werkt het Hoogheemraadschap van Delfland ook op strategisch en bestuurlijk niveau samen met andere overheden. De bestuurlijke en ambtelijke Watertafel tussen het hoogheemraadschap en gemeenten zijn daar een voorbeeld van. In de steden is de nadruk steeds meer bij het beheer van de openbare ruimte gelegd. Delfland ziet daarin kansen voor de uitoefening van zijn taken.
Delfland werken samen aan een werkwijze om bij beheer- en onderhoudsprojecten systeemverbeteringen mee te nemen.
Voor de lange termijn moet de waterveiligheid en het optimaal functioneren van het watersysteem gewaarborgd blijven. De doelen in dit kader zijn:
- de bestaande waterkeringen op orde houden;
- het systeem in stand houden en optimaal laten functioneren, zowel vanuit het oogpunt van kwaliteit als van kwantiteit;
- zorgen voor water van de juiste kwaliteit op de juiste plek;
- de ecologische waarde van het watersysteem behouden en versterken.
Watertoets
Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Delfland heeft de Handreiking Watertoets voor gemeenten opgesteld. In de Handreiking Watertoets (www.hhdelfland.nl/watertoets) worden de randvoorwaarden en uitgangspunten voor een plan per thema toegelicht.
3.5.4 Toekomstbestendig Haags water!
In de visie 'Toekomstbestendig Haags water!' is aangeven hoe het watersysteem in Den Haag anno 2014 functioneert, welke knelpunten er zijn en hoe het systeem robuust te houden. Het Haagse watersysteem is op dit moment grotendeels op orde. Door kansen te benutten die zorgen voor een robuuster watersysteem en die ook bijdragen aan de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van de stad, wordt het stedelijke gebied bestand tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte. In het stedelijke gebied is beperkte ruimte voor de traditionele opvang van water. Daarom is inzetten op onderzoek naar meer creatieve en innovatieve maatregelen belangrijk. Samenwerking tussen gemeente Den Haag en Delfland is daarvoor essentieel.
De ambitie is: "Den Haag heeft een goed functionerend en toekomstbestendig watersysteem dat de gevolgen van klimaatverandering en verstedelijking kan opvangen en dat bijdraagt aan een aantrekkelijke stad." Samengevat zijn de drie belangrijkste strategische pijlers om te komen tot een toekomstbestendig Haags watersysteem:
- 1. De basis op orde: zorgen dat het systeem goed blijft functioneren. Eventuele negatieve effecten op de waterhuishouding moeten worden voorkomen of dienen te worden gecompenseerd.
- 2. Pak kansen door samen te werken en door slimme combinatie te zoeken: Als overheden het goede voorbeeld geven, tijdig kansrijke initiatieven en projecten herkennen en optrekken met partijen in de stad.
- 3. Kennis, onderzoek en innovatie: Kennisontwikkeling, onderzoek en innovatie is van belang om creatieve oplossingen te vinden in het voorkomen van wateroverlast en het leefbaar en aantrekkelijk houden van de stad.
3.5.5 Rioleringsplan
Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is “het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020 (RIS 289287). Opgave voor dit vijfde plan (2016-2020) is de behaalde winst vast te houden en gedegen voor bereid te zijn op uitdagingen in de toekomst. In de planperiode wordt extra nadruk gelegd op verdere verbetering van de service, op de communicatie en de samenwerking met de partners in de openbare ruimte. Daarnaast krijgt duurzaamheid extra aandacht. Als gevolg van de klimaatverandering nemen de jaarlijkse hoeveelheid neerslag en het aantal hevige regenbuien toe. Die lijn zal zich in de toekomst verder voortzetten. Den Haag kan klimaatverandering niet voorkomen. We kunnen wel maatregelen nemen die de gevolgen ervan beperken. Het vasthouden van regenwater is belangrijk en dat lukt het best in gebieden waar groen en water aanwezig is. Door aandacht bij plannen voor ontwikkeling en herstructurering van de openbare ruimte kan de stad geleidelijk meer klimaatbestendig worden gemaakt zonder dat dit extra geld kost. Vooral bij reconstructies, wegonderhoud en rioolvervangingen worden hele buurten aangepakt waar de gemeente vroeger de situatie per straat bekeek. Er zijn voorbeelden van rioolvervangingsprojecten, waarbij gemeenten klimaatadaptatiemaatregelen en vergroeningsambities hebben meegenomen.
De klimaatverandering zal er onder meer toe leiden dat het vaker en harder zal regenen. Tegelijkertijd worden ook langere periodes van droogte verwacht. Dit zal effect hebben op de grondwaterstand. Vooral gebieden met relatief weinig oppervlaktewater zijn kwetsbaar. Met behulp van metingen en scenariostudies zijn aandachtsgebieden bepaald voor grondwater. In deze gebieden komt de gemiddelde ontwateringsdiepte in 2050 in een natte periode op een niveau waarbij hinder en overlast zou kunnen optreden. In deze aandachtsgebieden wordt intensiever gemeten en vindt bij meldingen van overlast onderzoek plaats. Bij nieuwbouwprojecten wordt in samenwerking met het hoogheemraadschap Delfland de (verplichte) watertoets uitgevoerd waarbij nu ook het grondwatersysteem wordt beschouwd. Met de uitkomsten dient dan rekening te worden gehouden bij het bepalen van de bestemming van de gronden, bijvoorbeeld met het oog op het bebouwen en daarna beheren van de openbare ruimte.
Bewoners en ondernemers zijn belangrijke partners bij het realiseren van de doelstellingen die in het Gemeentelijk Rioleringsplan worden beschreven. Eigenaren kunnen naast hun wettelijke verantwoordelijkheid, op eigen initiatief maatregelen nemen om regenwater beter vast te houden en/of vertraagd af te voeren, zoals door het aanleggen van groene daken en door het verminderen van verharding in tuinen en op binnenterreinen. Het is belangrijk dat eigenaren en ondernemers goed op de hoogte zijn van de verdeling van verantwoordelijkheden, zodat zij weten wat zij zelf moeten doen en waarvoor zij bij de gemeente terecht kunnen. De komende periode spant de gemeente zich in om die groeiende bewustwording verder te faciliteren.
3.5.6 Betekenis van het waterbeleid voor het plangebied
Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur. Dat wil zeggen: er moet voldoende ruimte zijn voor waterberging, goede waterkwaliteit, waterkeringen en waterzuivering. Belangrijk uitgangspunt voor Delfland en gemeente is dat de waterhuishouding door ruimtelijke veranderingen niet mag verslechteren (standstillbeginsel) en waar mogelijk, kansen worden benut. Indien bij het realiseren van een ontwikkeling de waterhuishouding verslechtert, dient gezamenlijk te worden gezocht naar een oplossing. Dit kan door compensatie, bijvoorbeeld in de vorm van nieuw oppervlaktewater toevoegen in het plan, of nabij de locatie.
Waterkwantiteit
Het plangebied ligt binnen de Noordpolder, peilvlak I. Het waterpeil is -1,30 m NAP. De toelaatbare peilstijging is 0,40 m. De Noordpolder ligt in het grensgebied van Den Haag en Rijswijk. Binnen het plangebied Kop Assumburgweg zijn geen primaire boezem- en polderwatergangen aanwezig (wel een secundair boezemwater tussen het plangebied en het spoor).
De totale oppervlakte van de Noordpolder is ongeveer 460 hectare, waarvan 350 hectare binnen de gemeente Den Haag ligt. De Haagse deel bevat het stadsdeel Laak, met de wijken Spoorwijk, Laakkwartier en Molenwijk, aan de noordwestzijde van de Noordpolder liggen Moerwijk en Morgenstond, als onderdeel van het stadsdeel Escamp. De Noordpolder heeft 17 hectare oppervlaktewater (minder dan 4%). Dit oppervlaktewater is vooral te vinden in de Laakzone, Molensloot, Broeksloot en de Landgoederenzone in Rijkswijk. In de wijken zelf zijn geen grote waterpartijen. De in de afgelopen jaren aangelegde natuurvriendelijke oevers zorgen mede voor extra waterberging. Het overgrote deel van de Noordpolder is waterhuishoudkundig gezien één peilgebied, met zowel in de winter als in de zomer een streefpeil van NAP -1,30 meter. In de Landgoederenzone zijn meerdere hoger gelegen peilgebieden met een verschillend waterpeil. De Noordpolder wordt bemalen door twee gemalen. Aan de zuidzijde ligt gemaal Noordpolder (Julialaantje) met een capaciteit van 20 m3/min en in het noorden ligt gemaal Laakmolen met een capaciteit van 44 m3/min.
Figuur 3.5: Noordpolder (bron: Toekomstbestendig Haags water! Visie op het voorkomen van wateroverlast 2015-2020 Hoogheemraadschap Delfland
Een opgave bij herinrichtingen in de Noordpolder is om de afvoer van regenwater van verhard oppervlak te concentreren op bepaalde locaties die tijdelijk dienst doen als waterberging. Deze locaties kunnen het water vervolgens langzaam afvoeren op het watersysteem of de riolering. Verder zijn er ook andere kansen in de openbare ruimte om het watersysteem te verbeteren, bijvoorbeeld laaggelegen taluds naast watergangen die kunnen fungeren als overloopgebied, of de aanleg van een waterplein. Verdere mogelijkheden:
- meer water graven in de nabije omgeving en in hetzelfde peilvak;
- kratten onder verharding. De onderkant van de kratten moet boven de GHG liggen om infiltratie mogelijk te maken. Lukt dat niet dan is een 'geknepen afvoer' (een klein buisje waardoor de voorziening traag leeg loopt) naar de sloot wellicht een goede optie;
- de daken gebruiken voor waterberging in de vorm van een groen of groen-blauw dak. Dit is prima te combineren met zonne-energie. Door groene daken wordt de temperatuur van het dak minder hoog wat het rendement van de panelen verbetert.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Sinds het van kracht worden van de Wet Verontreiniging Oppervlaktewater in 1973 is de aanpak om de waterkwaliteit te verbeteren in ontwikkeling. Eerst lag het accent op het zuiveren van afvalwater en het verlenen van vergunningen voor lozingen. Sinds de implementatie van de Kaderrichtlijn water (KRW ) trekken gemeente en waterschap samen op in het streven om de waterkwaliteit te verbeteren. Delfland streeft naar schoon water voor een aantrekkelijke leefomgeving. Dit doet Delfland onder andere door het uitvoeren van de Kaderrichtlijn Water. De Kaderrichtlijn Water geeft een Europees kader voor de bescherming van het oppervlaktewater. De algemene doelen van de Kaderrichtlijn Water ten aanzien van oppervlaktewater zijn het:
- watersysteem voor verdere achteruitgang te behoeden en te beschermen;
- duurzaam gebruik van water te bevorderen;
- bereiken van een verhoogde bescherming en verbetering van de chemische - en ecologische kwaliteit.
Ecologische doelen ten aanzien van de kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen zijn gevat in een ecologisch streefbeeld, dat voor de Delflandse watertypen officieel een 'goed ecologisch potentieel' genoemd wordt. Het streefbeeld verschilt per waterlichaam. In 2009 stelde Delfland, samen met de provincie en gemeenten, voor de eerste keer een KRW-programma op. De uitvoering van dit programma werd gespreid over drie planperioden van elk zes jaar (2010-2015, 2016-2021, 2022-2027). In het plangebied bevinden zich geen KRW-waterlichamen (op basis van de KRW-programma Delfland 2016-2021) en ook geen achterliggende wateren op hetzelfde peilniveau. Het plangebied ligt aan een ecologische verbindingszone van de gemeente. Bij de inrichting van het gebied dient extra rekening gehouden te worden met ecologische factoren.
Afvalwater en riolering
Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is "De Leidraad Riolering" en de "Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken". Hierbij is het gebruik van voor het oppervlaktewater schadelijke stoffen zoals koper, zink en bitumineuze dakbedekking niet toegestaan. In het plangebied bevinden zich geen rioolpersleidingen (persleiding ligt aan de overkant van de spoorlijn).
Klimaatadaptatie
Beleidsdocument Toekomstbestendig Haags water formuleert de belangrijkste doelen, uitgangspunten en principes m.b.t. klimaatadaptatie. Hoogheemraadschap Delfland samen met de gemeente Den Haag wil zich vooral richten op het benutten van kansen die een bijdrage leveren aan zowel de versterking van het watersysteem als de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van de stad. Klimaatscenario's laten zien dat we naar verwachting in de toekomst te maken krijgen met een toegenomen kans op extreme weersomstandigheden. Daardoor wordt de belasting van het watersysteem groter en neemt de kans op wateroverlast toe als er niets wordt gedaan. Bovendien zijn door de beschikbaarheid van nieuwe technieken en rekenmodellen de afgelopen jaren nieuwe inzichten ontstaan in de werking van het Haagse watersysteem. Het is raadzaam om de effecten van extreme neerslag inzichtelijk te maken en te bepalen welke maatregelen nodig zijn om wateroverlast te voorkomen.
3.5.7 Vergunningverlening
Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning. De watervergunning dekt alle activiteiten in het watersysteem. Een vergunning is nodig als activiteiten worden ondernomen in, op, boven, over of onder een oppervlaktewaterlichaam (watergang, vijver, rivier, kanaal, meer of zee) of waterkering, of als grondwater wordt onttrokken of water geïnfiltreerd wordt in de bodem.
De watertoets en de vergunningverlening blijven wel twee afzonderlijk procedures. Dit betekent dat het Hoogheemraadschap bij het verlenen van een vergunning altijd aanvullende voorwaarden kan stellen. Hoogheemraadschap Delfland heeft in zijn advies in het kader van BRO vooroverleg aangegeven dat er mogelijk een watervergunning of melding nodig zal zijn voor de werkzaamheden om de aanpassingen aan het watersysteem te realiseren (bijv. aanpassen oever).
3.6 Verkeer En Infrastructuur Plangebied
3.6.1 Visie Ruimte en mobiliteit
Den Haag groeit, er komen meer inwoners, meer banen en ook meer bezoekers. Dit zorgt voor een toename van het verkeer van, naar en in de stad. Bovendien reizen mensen steeds meer en over langere afstanden. Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Den Haag voor de periode 2010 tot 2020 met een doorkijk tot 2030, is vervat in de “Haagse Nota Mobiliteit” (Rv 115 - 2011; RIS 180762). De visie in de nota is er op gericht van Den Haag een duurzaam bereikbare en een leefbare stad te maken door er voor te zorgen dat reizigers een bewuste keuze kunnen maken voor de vervoerwijze en de route die het beste bij hen past. Gerichte investeringen in het openbaar vervoer en de fiets, goede voorzieningen voor voetgangers, en bundeling en ordening van het autoverkeer moeten er voor zorgen dat reizigers de juiste keuzes kunnen maken.
In 2019 is door het college van burgemeester en wethouders de Mobiliteitstransitiebrief gepresenteerd als een vervolg op de Haagse Nota Mobiliteit. Den Haag groeit sneller dan ten tijde van de HNM werd verwacht. Het verkeer wordt drukker en er is steeds minder ruimte in de stad. Om Den Haag ook in de toekomst leefbaar, verkeersveilig en bereikbaar te houden moet er anders worden gekeken naar en omgegaan met mobiliteit. De mobiliteitstransitie is de noodzakelijke doorontwikkeling van het mobiliteitssysteem zodat de stad de komende decennia bereikbaar, leefbaar en verkeersveilig blijft. Bovendien moet het mobiliteitssysteem duurzaam zijn en een natuurlijk onderdeel vormen van een aantrekkelijke stad waar het fijn wonen, werken, winkelen, leren en recreëren is. In de Mobiliteitstransitiebrief heeft het college 6 uitgangspunten geformuleerd waaraan de mobiliteit in 2040 moet voldoen, te weten:
- 1. Veilig: met de ambitie van 0 verkeersslachtoffers per jaar
- 2. Efficiënt: in gebruik van ruimte en infrastructuur
- 3. Schoon: zodat het voldoet aan milieu- en klimaatambities
- 4. Op maat: waardoor iedereen zijn of haar bestemming kan bereiken
- 5. Betaalbaar: betaalbare mobiliteitsoplossingen voor zowel reiziger als overheid
- 6. Verbonden: met de regio en andere metropoolregio's in binnen- en buitenland
De mobiliteitstransitie gaat inzetten op een systeemverschuiving op drie niveaus:
- De ruimte voor infrastructuur in de stad wordt beter benut door voorrang te geven aan ruimte-efficiënte, schone, slimme en veilige mobiliteit;
- De verschillende mobiliteitsoplossingen worden meer integraal en van deur-tot-deur georganiseerd zodat, ondersteund door digitale technologie, reisgemak en –comfort worden verhoogd;
- Een verandering in reisgedrag wordt gestimuleerd, door de mobiliteitsbehoefte van reizigers centraal te stellen en hen vervolgens te verleiden tot veilige, efficiënte en schone keuzes.
3.7 Wonen
3.7.1 Regionale woonvisie
De negen gemeenten in de regio Haaglanden vormen al jaren een gezamenlijke woningmarktregio. Na het opheffen van het Stadsgewest Haaglanden in 2014 is de samenwerking voortgezet middels een bestuurlijke tafel Wonen. Om de woningmarktregio verder te versterken is in 2017 een nieuwe een regionale woonvisie opgesteld voor de periode 2017 – 2021 (RIS296460).
De regionale woonvisie kiest er voor om te streven naar een ongedeelde regionale woningmarkt. Dit wil zeggen een woningmarkt waar er voor alle inwoners voldoende betaalbare en gewenste woningen verspreid over de gemeenten in de regio beschikbaar zijn. De regionale woonvisie benoemt daarnaast meerdere gezamenlijke opgaven op het gebied van sociale woningbouw, woningbouwprogrammering, duurzaamheid, wonen en zorg en verbetering van het bestaande vastgoed. Dit is vertaald naar de volgende doelstellingen:
- Een regionaal afgestemd woningbouwprogramma, waarmee tot 2020 jaarlijks 5.000 woningen worden toegevoegd aan de woningmarktregio;
- Hierbij aandacht te hebben voor de opgave om meer stedelijke woonmilieus toe te voegen;
- Gezamenlijk de opgave voor nieuwe sociale woningen in de regio (circa 12.000 tot 2025) op te pakken, en gelijk ook oog te hebben voor de kwaliteit en betaalbaarheid van de huidige voorraad;
- Het aandeel middeldure huurwoningen verhogen binnen het totale nieuwbouwprogramma.
- Om in 2050 tot een CO2- neutrale of energie-neutrale regio te kunnen zetten de gemeenten in op een volledige energietransitie van de gebouwde omgeving;
- Regionaal de intentie om vanaf 2018 geen woningen meer te bouwen met een aardgasaansluiting;
- Intensievere samenwerking op het gebied van wonen en zorg. Dit middels een uniform registratiesysteem voor aangepaste woningen, en het gezamenlijk afspreken van het uitgangspunt dat wanneer een bewoner uit de regio wil verhuizen naar een andere gemeente in de regio, hun zorg- en/of begeleidingstoekenning moet kunnen meeverhuizen.
3.7.2 Woonvisie Den Haag 2017-2030
Het woonbeleid is vastgelegd in de Woonvisie Den Haag 2017-2030 (RIS296833, 29 juni 2017). Den Haag is een groeiende stad in een tijd waarin veranderingen steeds sneller gaan en die de maatschappelijke en economische verhoudingen blijvend veranderen. Het is een uitdaging om mensen, bedrijven en banen aan de stad te blijven binden. Om een fijne, leefbare en groene woonstad te blijven moeten we zorgen dat de sociaaleconomische verschillen niet te groot worden en moeten we overstappen op een nieuwe vorm van energievoorziening.
Den Haag heeft een gunstige uitgangspositie als aantrekkelijke woonstad. De unieke ligging aan zee, het levendige centrumgebied, prettige woonwijken en een sterk internationaal profiel. Om deze positie nog verder te versterken zet de woonvisie in op een 'stedelijke, attractieve en inclusieve stad in 2030'. Dit betekent dat Den Haag meer onderscheidende en aantrekkelijke stedelijke woonmilieus biedt, dat wonen in de stad betaalbaar is voor iedereen én wijken op de toekomst zijn voorbereid en meer gemengd zijn. Het (sloop-)nieuwbouw, transformatie- en verbeterprogramma geeft ruim baan aan deze ambitie en volgt de groei van de stad.
De gemeente Den Haag gaat voor de langere termijn uit van een jaarlijks netto bouwprogramma van 2000-2500 woningen. De ruimte om te groeien is beperkt. Den Haag zal zich voor groei moeten richten op binnenstedelijke locaties (de zogenaamde inbreidingslocaties), transformatie van bestaande gebouwen en gemengde woon-werkgebieden. Daarbij wordt ingezet op differentiatie in architectuur en woningtypen. Het is van belang om hierbij zorgvuldig om te gaan met bestaand groen en bestaande wijken. Een andere uitdaging is het verkleinen van de sociaaleconomische verschillen tussen wijken.
De woonvisie zet in op:
- 1. Een meer sociaal-inclusieve stad.
- 2. Het verder uitbouwen van Den Haag als aantrekkelijke en gastvrije woonstad.
- 3. Een meer toekomstbestendige woningvoorraad. Dit heeft zowel betrekking op de duurzaamheid van woningen als op de levensloopbestendigheid van woningen.
3.7.3 Woonagenda 2020-2023
Op 7 oktober 2020 heeft de raad de Woonagenda 2020-2023 vastgesteld (RIS305711). De Woonagenda 2020-2023 is een actualisatie van de vorige Woonagenda 2019-2023, aangevuld met maatregelen uit het coalitieakkoord 'Samen voor de stad'. Uitgangspunt is dat iedere inwoner van Den Haag fatsoenlijk en betaalbaar kan wonen. Betaalbaar wonen moet haalbaar zijn voor starters, ouderen, studenten én gezinnen. “Haags samen wonen, daar geloven we in”.
De Woonagenda vormt het actueel woonbeleid van Den Haag en is hiermee een concrete uitwerking van de Woonvisie. De woonagenda vervangt de uitvoeringsagenda bij de Woonvisie Den Haag. Belangrijke elementen van de woonagenda zijn:
- maatregelen om de realisatie en het behoud van goedkope en middeldure woningen te borgen;
- maatregelen om de sociale huurwoningen in Den Haag beter te verdelen;
- maatregelen om de leefbaarheid in wijken te beschermen door een rem op de bouw van kleine woningen (kleiner dan 40/50 m2) en het beperken van de mogelijkheid tot bouwkundig splitsen (zie paragraaf 3.8.7);
- maatregelen voor specifieke doelgroepen waaronder onmisbare beroepsgroepen, woonwagenbewoners, zorgdoelgroepen en studenten.
In de woonagenda zijn extra maatregelen beschreven. Den Haag kampt momenteel namelijk met een enorme woningnood. Den Haag groeit de komende jaren met 4 tot 5.000 inwoners per jaar. Om te zorgen dat iedereen in onze stad prettig kan wonen zijn dan ook flinke maatregelen nodig voor de Haagse woningmarkt. In het addendum zijn deze extra maatregelen beschreven en hieronder worden er aantal opgesomd:
- De jaarlijkse bouwambitie is verhoogd. De norm van 30% sociale woningbouw voor de hele stad groeit hierbij mee;
- Er wordt gestreefd naar 20% betaalbare koopwoningen in nieuwbouw;
- Op beperkte schaal voert de gemeente een actief grondbeleid als dat helpt om de bouw van sociale huur en starterswoningen te ondersteunen.
- Het verbouwen van een woning tot 2 of meer zelfstandige woningen (bouwkundig splitsen) kan alleen nog in een beperkt aantal gebieden en onder bepaalde voorwaarden. Ook de regels voor kamerbewoning en kamerverhuurders worden strenger. Dit voorkomt negatieve gevolgen voor het karakter en de leefbaarheid van buurten.
- Er is in Den Haag een groot tekort aan bepaalde beroepsgroepen zoals leraren, agenten en zorgpersoneel. Daarom experimenteert de gemeente met manieren om deze beroepsgroepen te helpen bij het vinden van huisvesting. Zo maken we het aantrekkelijker om deze beroepen uit te oefenen in Den Haag.
- Er komen extra maatregelen voor het huisvesten van specifieke groepen zoals studenten, zorgdoelgroepen, ouderen en arbeidsmigranten.
De Woonagenda 2020-2023 is van latere datum dan dat er afspraken zijn vastgelegd over het bouwplan Kop Assumburgweg. Hierdoor zijn delen van het Addendum Woonagenda die strijdig zijn aan eerder vastgelegde afspraken niet van toepassing op de planontwikkeling van onderhavige ontwikkeling.
3.7.4 Kadebeleid Woon- en Bedrijfsboten
Conform het Kadebeleid Woon- en bedrijfsboten (2000) telt Den Haag 17 locaties waar woonboten blijvend zijn afgemeerd. Om het vaak ongereguleerd gebruik van de kade in de gewenste richting te leiden, uitwassen een halt toe te roepen en om de kwaliteit van de openbare ruimte te verbeteren is een regeling voor het gebruik van de kades opgesteld. Voor het gebruik is een kadevergunning vereist waarin is opgenomen wat wel en niet mogelijk is. In beginsel is een berging en/of een terrasafscheiding mogelijk. De mogelijkheden zijn afhankelijk van de situatie ter plaatse. Zo zijn gebruik voor opslag en reclame-uitingen alleen toegestaan op die plaatsen die daarvoor zijn aangewezen.
Onderhavig plangebied maakt geen onderdeel uit van de 17 locaties waar woonboten afgemeerd zijn of kunnen worden.
3.7.5 Bouwkundig splitsen
Op 18 februari 2014 is door Burgemeester en Wethouders de beleidsregel vastgesteld (RIS 270113) die bepaalt dat in een periode van tien jaar na het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het vergroten van een woning door middel van een dakopbouw ten behoeve van het gebruik, zij geen medewerking verlenen aan een aanvraag tot bouwkundig splitsen van de betreffende woning met dakopbouw in meerdere zelfstandige woningen.
Op 19 april 2017 is de Woonvisie Den Haag 2017-2030 vastgesteld. In deze visie staat de redeneerlijn voor één stedelijke beleidslijn met betrekking tot bouwkundig splitsen. De regels zijn vastgelegd middels een algemeen verbod in de Algemene Bouwregels. Onder bepaalde criteria kan worden afgeweken van het verbod.
Op 14 maart 2019 heeft de raad in de Woonagenda 2019 – 2023 bepaald dat bouwkundig splitsen nog maar in een beperkt aantal buurten in Den Haag wordt toegestaan. Het nieuwe beleid is per 1 juli 2019 in de huisvestingsverordening opgenomen.
Conclusie Wonen
Het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg" is in overeenstemming met het provinciale, regionale en Haagse woonbeleid.
3.8 Economie
Economische Visie Den Haag+ 2030; brede economische groei in een stad zonder grenzen
De economische visie dient als Kadernota economisch beleid (juni 2020 RIS303550) en vervangt de beleidsnota “de Kracht van Kwaliteit” (RIS180414). De brede economische groei als algemene doel wordt via vier strategische doelen verwezenlijkt:
1. een attractieve stad voor bewoners, bezoekers en bedrijven;
2. een veerkrachtige economische structuur;
3. een excellent ondernemingsklimaat, waarin ondernemers kunnen groeien;
4. voldoende ruimte voor bedrijvigheid in aantrekkelijke werkmilieus.
Brede economische groei is een integrale opgave. Ruimte voor werk mee moet groeien met het inwoneraantal zodat elke inwoner van Den Haag mee kan doen: ondernemer en werknemer, onafhankelijk van opleidingsniveau. Er is dringend behoefte aan meer en kwalitatief diverse betaalbare, duurzame en bereikbare bedrijfsruimte. De Haagse agglomeratie moet meer ruimte bieden aan verschillende soorten bedrijvigheid: van internationale topmilieus tot bedrijventerreinen en kleinschalige bedrijfsruimte in de wijken met voldoende leer-werkmogelijkheden voor vakmensen.
Hoofdkantoren, innovatieve bedrijven en instellingen willen in gemengde locaties, dicht bij elkaar en bij het openbaar vervoer zijn gevestigd. Ook sfeer, imago en uitstraling worden steeds belangrijkere vestigingsvoorwaarden voor ondernemers, onder andere om talent aan te trekken. Ambitie van Den Haag is in 2030 het best scoren op woon- en leefklimaat van de vier grote Nederlandse steden en dé stad zijn voor kwaliteitstoerisme in Nederland. Er wordt ingespeeld op ontwikkelingen als digitalisering, technologische vernieuwing en verduurzaming en ingezet op schonere lucht en minder geluidhinder.
Het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg" is in overeenstemming de economische visie. In het plangebied wordt er plek gemaakt voor 4.500 m² bruto vloeroppervlakte aan bedrijvigheid of commerciële ruimte. Daarnaast is de voorliggende locatie dicht gelegen bij een openbaar vervoersknooppunt.
3.8.1 Bedrijven
3.8.2 Horeca
3.8.3 Kantoren
Het kantorenbeleid is vastgelegd in de nota 'Kantorenstrategie Den Haag 2018-2025, de gebruiker centraal 2.0' (RIS 300807). De oude kantorenstrategie uit 2010 (RIS 170032) had als doel om het overaanbod van kantoorruimte in Den Haag en de regio te verminderen, door transformatie van kantoren naar ander vastgoed te stimuleren.
Echter, de Haagse kantorenmarkt is in korte tijd sterk veranderd. De vraag naar kantoorruimte neemt toe, terwijl het aanbod (met name) door het succes van de kantorentransformatie afneemt. Er is nu al sprake van kwalitatieve tekorten en onvoldoende aanbod in bepaalde segmenten, bijvoorbeeld bij kantoorverzamelgebouwen.
Daarnaast verandert de aard van de vraag onder invloed van de 'nieuwe economie'. Het gaat nu steeds vaker om kleine bedrijven, start-ups en doorgroeiende bedrijven. Het Midden en Kleinbedrijf (MKB) is hierdoor een belangrijk onderdeel van de Haagse economie en is op zoek naar passende kantoorruimte op een locatie die goed bereikbaar is met het OV, centraal gelegen en dichtbij andere bedrijven en voorzieningen.
In de kantorenstrategie Den Haag zijn locaties aangewezen voor kantoren boven de 1.000 m² passend binnen het provinciale en MRDH-kader. Deze ontwikkeling valt daar niet onder. Wel kunnen op de locatie meerdere kantoren zich vestigen kleiner dan 1.000 m². Conform de verordening ruimte geldt er echter wel een maximum. De maximale omvang van kleine kantoren buiten de concentratielocaties voor kantoren bedraagt 1.000 m². De verordening ruimte sluit niet uit dat twee of meer kleine kantoren geschakeld worden gerealiseerd. Ook kunnen zich in een klein kantoor meerdere bedrijven of ZZP'ers vestigen. Het is echter niet de bedoeling dat teveel geschakelde bouweenheden leiden tot een fors volume dat concurrerend kan zijn met (leegstaande) kantoren op de concentratielocaties. Dit is ook niet wenselijk. Daarom wordt het metrage gemaximaliseerd tot 1.800 m² voor deze onderhavige locatie aan de Assumburgweg en het metrage per kantoorruimte op maximaal 800 m².
Aangezien deze kwestie voor de provincie Zuid-Holland (passend binnen de verordening ruimte voor kleine kantoren) niet om regionale afstemming vraagt, is kan er passend binnen de intentie van de MRDH strategie werklocaties worden ingestemd met deze ontwikkeling. Bij deze instemming speelt vanuit de MRDH strategie werklocaties mee dat het bestaande goed gevulde kantoorruimte zijn.
Voorts geldt voor kantoren dat de Ladder voor duurzame verstedelijking in het Bro In artikel 3.1.6 van het Bro van toepassing is. Dit betekent dat deze toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving bevat van de behoefte van deze kantoorontwikkeling. Deze is in paragraaf 5.6.1 opgenomen.
De kantorenprogrammering is per gebied voor de komende jaren gepresenteerd. Voor het betreffende plangebied "Kop Assumburgweg" worden kantoren toegelaten in de tweede bouwlaag van de plint tot 1.800 m² bruto vloeroppervlakte en maximum unit grootte van 800 m².
3.9 Onderwijs, Welzijn En Maatschappelijke Zorg
3.9.1 Onderwijs
Voor onderwijs worden in de “Haagse Educatieve Agenda 2018 – 2022, Ontwikkel kansen in Den Haag” (RIS298592) beleidsambities beschreven. Belangrijke ambities zijn het streven naar kansengelijkheid, het aantrekken en opleiden van voldoende, vakbekwame en innoverende onderwijsprofessionals, kinderen leren samenleven, het stimuleren op onderwijs dat bijdraagt aan de economie van de stad, het creëren van een brede leer- en ontwikkelomgeving, het bieden van een passende plek voor iedere leerling en het realiseren van voldoende toekomstbestendige schoolgebouwen.
Wat betreft onderwijshuisvesting voor primair, (voortgezet) speciaal- en voortgezet onderwijs biedt de nota “Onderwijshuisvesting in Den Haag, Op weg naar een stedelijk integraal huisvestingsplan” (RIS301793) een nader richtinggevend kader. Op het gebied van onderwijshuisvesting streeft de gemeente naar voldoende onderwijshuisvesting van goede kwaliteit (in gebruik, maar bijvoorbeeld ook qua duurzaamheidsprestaties), op toegankelijke plekken met een zo evenwichtig mogelijke spreiding van schoolgebouwen over de stad.
In het bestemmingsplan 'Kop Assumburgweg' worden onderwijsvoorzieningen mogelijk gemaakt.
3.9.2 Welzijn en zorg
De doelstellingen en uitgangspunten van het welzijnsbeleid zijn opgenomen in het meerjarenbeleidsplan maatschappelijke ondersteuning 'Zorg voor elkaar' 2011-2014 (Rv 66 - 2011; RIS 180162). Doel van het gemeentelijke welzijnsbeleid is dat Hagenaars actief deelnemen en voor elkaar klaarstaan, zich inzetten voor een ander, de buurt of een vereniging.
Het Meerjarenbeleidsplan heeft het karakter van een kadernota, waarin in grote lijnen de missie, hoofddoelen, centrale thema’s en het financiële raamwerk worden geschetst. Het vormt daarmee de paraplu voor verschillende (nog op te stellen) uitvoeringsprogramma’s, waarin de kaders per beleidsgebied worden vertaald in concrete doelen, activiteiten, tijdsfaseringen en financiële middelen.
De volgende hoofddoelen zijn geformuleerd:
1. Het bevorderen van de participatie van Hagenaars;
2. Het ondersteunen van de meest kwetsbare Hagenaars.
Bij participatie gaat het om het aanbieden van faciliteiten om deelname van Hagenaars in wijken
& buurten én in stedelijke netwerken te bevorderen. Bij ondersteuning gaat het om het bieden van
voorzieningen voor Hagenaars in kwetsbare posities, om zo zelfstandig mogelijk deel te kunnen nemen aan de samenleving.
In het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg" worden zorg- en welzijnsvoorzieningen toegelaten. Afhankelijk van de invulling van de plint zijn zorg- en welzijnsvoorzieningen mogelijk binnen de bestemming "Gemengd".
3.9.3 Maatschappelijke voorzieningen
3.10 Sport- En Speelvoorzieningen
3.10.1 Sportvoorzieningen
Het gemeentelijke sportbeleid (Rv 7 - 2011; RIS 177242) is gericht op het creëren van een optimaal sportklimaat, zodat zoveel mogelijk Hagenaars regelmatig, intensief, verantwoord, en op een prettige manier kunnen sporten. De voorkeur van de gemeente gaat daarbij uit naar sportbeoefening in georganiseerd verband. De gemeente wil de kwaliteit van het sportaanbod verhogen door:
- voldoende goede sportaccommodaties te realiseren die betaalbaar, toegankelijk, bereikbaar en voor sportdoeleinden geschikt zijn;
- een kwaliteitsimpuls te geven aan het sportaanbod door een sportief recreatieve inrichting van openbare ruimten;
- herkenbare topsport te faciliteren;
- maatschappelijk sterke sportverenigingen te ontwikkelen;
- sportverenigingen te ondersteunen;
- kinderopvang bij sportaccommodaties mogelijk maken.
De gemeente wil de bestaande sportvoorzieningen in de wijk behouden. Haar sportbeleid overlapt het groenbeleid daar waar sport buiten plaatsvindt. Het gaat dan niet alleen om sportvelden en buitensportaccommodaties maar ook om parken, pleinen en straten en grote groengebieden en water. Binnen het plangebied "Kop Assumburgweg" bevindt zich een tijdelijke sportvoorziening. Binnen de bestemming "Gemengd" zijn sportvoorzieningen toegelaten, gedacht kan worden aan een sportschool binnen de plint van het gebouw.
3.10.2 Speelvoorzieningen
De nota Spelen in de Stad (Cb 2008; RIS 155281) vertolkt de ambitie van de gemeente om in de stad een goed aanbod te bieden aan speellocaties voor kinderen en jongeren van verschillende leeftijden. Zowel kwantiteit als kwaliteit speelt daarbij een rol.
Landelijk is het gebruikelijk om bij speelbeleid uit te gaan van een driedeling: kinderen van 0 tot 6 jaar, jeugd van 7 tot 12 jaar, en jongeren van 13 tot 18 jaar. De actieradius van deze leeftijdscategorieën verschilt. Jongere kinderen worden geacht zich zelfstandig minder ver te kunnen verplaatsen dan oudere.
Onderstaande tabel geeft invulling aan de nieuwe richtlijn:
leeftijdscategorie | aantal kinderen per speelplek | actieradius | speeloppervlakte | ||
0 tot 6 jaar | 50 tot 75 kinderen | 100 - 150 meter | 200 m² | ||
7 tot 12 jaar | 75 tot 100 kinderen | 400 - 600 meter | 500 m² | ||
13 tot 18 jaar | 100 tot 125 kinderen | 1.000 meter | > 750 m² |
Bij nieuwe woningbouwlocaties dient in principe de richtlijn van 3% aan openbare speelruimte te worden gehanteerd in relatie tot het 'uitgeefbaar' gebied. Groenvoorzieningen die ook als informele speel- en/of recreatie ruimte kunnen fungeren, worden hierin meegeteld.
Uitgaande van de onderstaande tabel kunnen bij nieuwe woningbouwlocaties prognoses gemaakt worden wat de openbare buiten speelruimtebehoefte is. Bijvoorbeeld bij een nieuwbouwvariant Stadsrand. De gemiddelde bezetting is hier 2.996 personen per nieuwbouwwoning. Uitgaande van een tweeoudergezin betekent dit dat er 0.996 kind per woning is. Stel dat er 150 woningen worden gebouwd, dan is de prognose 149 inwonende kinderen. Afhankelijk van de verwachte leeftijdsopbouw en het huidige omgevingsaanbod kan bepaald worden hoe groot de behoefte is aan buiten speelruimte voor de komende jaren.
Woonmilieu | Gemiddelde woning bezetting in deze nieuwbouw |
Centrum stedelijk | 2,742 |
Stedelijk vooroorlogs | 2,260 |
Groen stedelijk | 1,779 |
Stedelijk naoorlogs | 2,160 |
Stadsrand 20e eeuw | 2,152 |
Stadsrand modern | 2,996 |
Werkgebieden | 2,245 |
Totaal | 2,702 |
Tabel Woonmilieu huidige situatie naar 7 milieus (incl. Werkgebieden)
Bron: Bevolkingsprognose Den Haag 2006-2022 blz.96
Daar waar in de richtlijn 3% niet haalbaar is, maar wel nodig is gezien de bevolkingsopbouw, dienen de volgende mogelijkheden te worden geïnventariseerd: het autoluw/vrij maken van een primair woongebied, samenwerken met scholen en sportverenigingen, om het potentieel aan speelruimte te vergroten.]
In het standaardonderwerp van een speelplek is een aantal uitgangspunten genoemd waaraan een speelplek bij ontwerp dient te voldoen:
- 1. een centrale, sociaalveilige plek in de buurt, dus geen 'overhoek';
- 2. woningen moeten gericht zijn op het spelen, sociale controle (belangrijk voor meisjes)
- 3. speelruimte combineren met een ontmoetingsplek of groen
- 4. verkeersveiligheid rondom een speelplek
- 5. speelplekken dienen bruikbaar en toegankelijk zijn voor kinderen met en zonder handicap.
In dit bestemmingsplan "Kop Assumburgweg" worden in de openbare ruimte langs de Rechterenstraat speelvoorzieningen mogelijk gemaakt.
3.11 Duurzaamheids- En Milieubeleid
3.11.1 Duurzaamheidsbeleid
Kadernota duurzaamheid - schone energie in een groene stad (5 maart 2019, RIS 301829)
Samen met alle inwoners van Den Haag werkt de gemeente aan een stad die schoner, groener en duurzamer wordt. Zo wordt duurzaam denken én doen een nog belangrijker onderdeel van de Haagse mores: duurzaam is de nieuwe norm. Om duurzame ontwikkeling hanteerbaar te maken richt de gemeente zich op vier thema's: de overgang naar schone energie, een aantrekkelijke leefomgeving, schone mobiliteit en het hergebruik van grondstoffen. Doel is om op de gestelde doelen concrete resultaten te boeken en deze resultaten via monitoring zichtbaar te maken. Dit gaat de gemeente doen in de vorm van een jaarlijkse Programmabrief Duurzaamheid en een jaarlijkse Voortgangsbrief Duurzaamheid. Per thema is een plan van aanpak en een werkagenda voor de periode 2019-2022 opgesteld. De laatste kan invloed hebben op bestemmingsplannen en concrete projecten.
Energie
Den Haag zet betekenisvolle en concrete stappen naar het doel van een klimaatneutrale stad in 2030. Hiermee sluit de gemeente aan op de besluiten van de rijksoverheid die op energieterrein zijn genomen. Dit betekent onder andere dat elk nieuw gebouw klimaatneutraal en dus zonder aardgas wordt opgeleverd. Bij grootschalige renovaties is aardgasvrij het uitgangspunt. Daarnaast is de ambitie om in de periode 2018-2022 25.000 tot 30.000 bestaande woningen van duurzame energie te voorzien of ze hierop voor te bereiden, zodat ze klaar zijn om aangesloten te worden op schone energie. Per wijk worden wijkenergieplannen opgesteld. In deze plannen zal worden beschreven welke toekomstige energievoorziening in de wijk beschikbaar is en hoe de overstap wordt gemaakt. Verder is de ambitie dat ieder geschikt dak in Den Haag zonnepanelen, zonneboilers heeft, groen is of anders wit.
Leefomgeving
Het opvangen van de groei van de stad dient met de ambitie van een gezonde, aangename leefomgeving gepaard gaan. Dit vraagt een maximale inzet op klimaatbestendigheid (omgaan met wateroverlast en hitte) en een sterk vooruitgang in milieukwaliteit. Klimaatbestendigheidsmaatregelen moeten zo mogelijk samenvallen met andere fysieke werkzaamheden in de stad, zoals gebiedsontwikkelingen, herinrichtingen en grootschalig onderhoud.
Groen in de stad wordt kwalitatief ontwikkeld, zodat groen toekomstbestendig wordt. In intensiveringsgebieden zal groen in, op, en aan gebouwen een belangrijk middel zijn om bij te dragen aan de verschillende functies van groen in de stad (natuurontwikkeling, bijdragen aan klimaatbestendigheid, bieden plekken voor rust en ontspanning).
Voorts wordt ingezet op schone lucht en bodem, aangename omgevingsgeluidsniveau en externe veiligheid. Halen van milieunormen is hierbij niet voldoende. Uitganspunt is dat ontwikkelingen in de stad op een verantwoorde wijze worden mogelijk gemaakt (zie nog gebiedsgericht milieubeleid). Een afgewogen gebruik en beheer van de boven- én ondergrond worden steeds belangrijker.
Mobiliteit
Den Haag kiest vooral voor vervoer dat weinig ruimte vraagt, duurzaam en gezond is: lopen, fietsen, lichte elektrische voertuigen (LEV's) en OV. Bij het inrichten van de buitenruimte krijgt dit prioriteit. Daarbij is extra aandacht voor de mensen met een beperking.
Den Haag zet in op schoon vervoer. Dat doet de gemeente onder meer door het stimuleren van elektrische voertuigen. Elektrische auto's kunnen bijdragen aan een evenwicht tussen vraag en aanbod van stroom en aan een efficiënt gebruik van het stroomnetwerk in de stad.
De groei van de stad vraagt om een andere organisatie van parkeren, rekening houdend met de omstandigheden en behoeften per wijk. Alternatieven worden gestimuleerd, zoals het gebruik van (elektrische-) deelauto's. De parkeernormen voor nieuw woongebouwen worden flexibeler en meer gebiedsgericht; binnen het invloedsgebied van de OV-corridors en rond OV-knopen kan een lagere parkeernorm gaan gelden.
Grondstoffen
Den Haag wil inzetten op hergebruik dat lokaal het meest kansrijk is en de meeste impact heeft. Met dat doel voor ogen zal Den Haag zich concentreren op zes sporen: gebruiksgoederen delen en hergebruiken, hergebruik uit huishoudelijk afval, hergebruik uit de bouw, plastic terugdringen, voedselverspilling tegengaan, ondernemers ondersteunen in grondstoffenmanagement.
De gemeente stelt eisen aan circulair gebruik van materialen en grondstoffen bij al haar opdrachten in zowel de bouw en sloop van gebouwen als de grond-, weg- en waterwerkzaamheden in de buitenruimte. Daarnaast zal de gemeente bij gebiedsontwikkeling en gronduitgifte het circulair gebruik van materialen en grondstoffen stimuleren middels gunningscriteria in ontwikkelcompetities. Grote winst is te behalen met slimme, modulaire ontwerpoplossingen in bouwprojecten.
Bij het uitwerken van bestemmingsplan "Kop Assumburgweg" zijn vooral thema's leefomgeving en mobiliteit leidend. Beleid rondom energie en grondstoffen wordt vooral in de bouwplannen meegenomen.
Uitvoeringsplan Duurzame Stedenbouw (2012; RIS 251776)
Het document beschrijft de belangrijkste principes van duurzame stedenbouw en gaat in op voor Den Haag relevante opgaven, zoals op het vlak van energieverbruik terugdringen, kust-klimaat-groen aanpassingen aan klimaatverandering, het stimuleren van loop en fiets bewegingen en bouwen en hergebruik van gebouwen. Duurzame stedelijke ontwikkeling betekent kiezen voor schone en gezonde systemen, rekening houdend met de eindgebruiker en met de mogelijkheid van geleidelijke vernieuwing. Stedenbouwkundige en planologische keuzes ten aanzien van de situering van functies, afstemming tussen functies en (ruimtelijke) inrichtingselementen, grondgebruik (dichtheden), structuren en maatvoering kunnen bijdragen aan een duurzame ontwikkeling. Het doel is een adaptieve stedelijke omgeving die met zorgvuldig gebruik van grondstoffen en zonder ingrijpende aanpassingen lang meegaat en mooi kan verouderen. Den Haag kiest voor stedelijkheid en efficiënt grondgebruik, met een lage milieubelasting, minder energieverbruik en een beperkte mobiliteitsbehoefte. Dit betekent in grote lijnen voor plangebied dat er ingezet wordt op hoge dichtheid bij een OV-knooppunt.
Dit is een belangrijke opgave voor de stedenbouwkundige planvorming in plangebied. Een duurzaam ingerichte stedelijke omgeving betekent een aantrekkelijke stad waar mensen graag wonen en werken. Duurzaamheid is dus is een belangrijke vestigingsconditie voor bewoners, bedrijven en instellingen.
Duurzaam bouwen in Den Haag
Nieuwbouw in het plangebied dient te voldoen aan de beleidskaders voor duurzaam bouwen uit het Bouwbesluit en de daaraan gekoppelde energieprestatiecoëfficiënt (EPC). Vanaf 2015 geldt dat voor woningbouw minimaal voldaan moet worden aan een EPC van 0,4. In 2020 wordt de EPC verder verlaagd tot het niveau van energieneutraal bouwen. Ook voor utiliteitsgebouwen geldt een vergelijkbare aanscherping. Bij nieuwbouwontwikkelingen dient tijdig rekening te worden gehouden met deze bijstelling van de EPC. Ook worden met ingang van 1 januari 2015 scherpere eisen gesteld aan de thermische schil van een gebouw, de zogeheten Rc waarde. Verder is sinds 2015 voor alle vastgoed een energielabel verplicht.
GPR beleid: GPR staat voor Gemeentelijke Praktijkrichtlijn Duurzaam Bouwen. De Gemeente Den Haag voert als algemeen beleid dat minimaal voldaan moet worden aan een GPR-waarde van 7 voor woningbouw en 8 voor utiliteitsbouw. Voor nieuwe kantoren en andere utiliteitsgebouwen wordt minimaal een GPR van 8 gevraagd (Kantorenstrategie 2010-2030, RIS 170032).
Een GPR-waarde van minimaal 7 of hoger kan opgenomen worden in de gronduitgifte.
Volgens het gemeentelijk beleid mogen initiatiefnemers ook andere instrumenten gebruiken, mits minimaal een vergelijkbare ambitie wordt geleverd (bijvoorbeeld BREEAM, LEED).
Voor hoogbouw voert de gemeente Den Haag aanvullend beleid. In de nota Haagse Hoogbouw: Eyeline & Skyline (RIS298448) is de ambitie opgenomen om volgens het meetinstrument 'GPR Gebouw' minimaal een 8 te scoren op de thema's milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Voor energie geldt bij de GPR een score van 9. In de BREEAM-NL methodiek dienen op gebouw- en gebiedsniveau minimaal 4 sterren te worden behaald.
Het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg" is in overeenstemming met het duurzaambouwenbeleid.
Hoofdstuk 4 Fysieke Leefomgevingsaspecten
4.1 Inleiding
De Wet milieubeheer schaart onder milieu het belang van de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen, van water, bodem en lucht en van landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden en van de beheersing van het klimaat. In de ruimtelijke context gaat het om het fysieke milieu, de fysieke ruimtelijke omgeving. Voor de inkadering van milieu gebruikt men dan vaak de begrippen:
- 'milieuhygiëne': gericht op het bestrijden van milieuhinder van geluid, lucht, geur, stank, bodemverontreiniging en veiligheidsrisico's;
- 'ecologische duurzaamheid': bestaat naast milieuhygiëne uit aspecten van aardkunde, hydrologie, cultuurhistorie, natuur en klimaat en energie, die bij aantasting niet of zeer moeilijk te herstellen zijn;
In dit hoofdstuk komen aan de orde: de milieueffectrapportage, externe veiligheid, geluid, lucht, natuurbescherming en bodem. Dit met het doel om de te bepalen of de voorgestane ontwikkeling milieu gevolgen geeft op de fysieke ruimtelijke omgeving.
4.2 Milieueffectrapportage
Wijzigingswet Wet milieubeheer
De wijzigingen van de m.e.r.-richtlijn zijn in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wijzigingswet Wet milieubeheer. In deze wet zijn alleen de noodzakelijke wijzigingen vastgelegd. Met name wordt géén gebruik gemaakt van de mogelijkheid om ondergrenzen voor de m.e.r.- beoordelingsplichtige activiteiten aan te geven.
De procedurele en inhoudsvereisten voor de m.e.r.-beoordeling waren al grotendeels vastgelegd in de wetgeving tot nu toe. Zo was al geregeld dat de m.e.r.-beoordelingsbeslissing binnen 6 weken moet plaatsvinden. Nu is in artikel 7.16 een uitgebreide lijst van te overleggen gegevens opgenomen voor initiatiefnemers. Maar deze verschillen niet heel veel van wat gebruikelijk is.
Aanpassing van het Besluit m.e.r.
Met de aanpassing van het Besluit m.e.r., zoals deze 7 juli 2017 in werking is getreden, gelden deze procedurele en inhoudsvereisten ook voor activiteiten onder de drempelwaarden, dus in het geval van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Het belangrijkste verschil met een m.e.r.-beoordeling voor gevallen boven de drempelwaarde is dat het bevoegd gezag geen mededeling hoeft te doen van zijn beslissing omtrent de vraag of een MER moet worden gemaakt door een kennisgeving en ter inzage legging niet nodig is. De beslissing dat er (g)een MER moet worden gemaakt, maakt uiteindelijk deel uit van het m.e.r.(beoordelings)-plichtige besluit (omgevingsvergunning of bestemmingsplan).
Gevolgen voor de bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor afwijking of milieu
Voor de formeel m.e.r.-beoordelingsplichtige projecten boven de drempelwaarden is er qua procedure niet zo heel veel veranderd. Hier moest altijd al een m.e.r.-beoordelingsbeslissing worden gepubliceerd. Nieuw is wel dat eventuele mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen bij de beoordeling, maar dat moet dan wel worden vastgelegd in het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning. Voor vormvrije m.e.r.-beoordelingsplichtige projecten geldt nu, net als bij formele m.e.r.- beoordelingsplichtige projecten, dat bij besluiten op aanvraag (aanmeldingsnotitie) er binnen 6 weken moet worden beslist of een MER moet worden gemaakt. Waar het bevoegd gezag zelf initiatiefnemer is moet nu (net als bij een formele m.e.r.-beoordeling) ook bij een vormvrije m.e.r.-beoordeling voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbesluit c.q. -plan een m.e.r.-beoordelingsbeslissing zijn genomen. Deze hoeft niet apart te worden gepubliceerd, maar zal in de praktijk wel meegaan bij de terinzagelegging van het ontwerpbesluit c.q. -plan.
Stedelijke ontwikkelingsprojecten
Dat een m.e.r-beoordelingsbeslissing moet worden gemaakt is een aandachtspunt voor een aantal activiteiten die in kolom 1 vallen. Een belangrijk voorbeeld is categorie D 11.2 uit de bijlage van het Besluit m.e.r., stedelijke ontwikkelingsprojecten: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Als de gevalsomschrijving (drempelwaarde) niet meer bepalend is voor de noodzaak van een m.e.r.- beoordelingsbeslissing valt hier opeens heel veel onder.
Samenvatting
Uit voorgaande blijkt dat bij veel (meer) plannen een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden, bestaand uit een apart besluit in een zo vroeg mogelijke planfase op basis van een zelfstandig document waarin expliciet wordt aangetoond of er sprake is van belangrijke nadelige milieueffecten nadat er een afweging heeft plaatsgevonden aangaande de volgende drie criteria:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
Omdat er geen drempelwaarden meer gelden en er geen duidelijke definitie van stedelijke ontwikkelingsprojecten is opgenomen, is het bij het mogelijk maken van een paar woningen al snel een discussiepunt 'wel of geen stedelijk ontwikkelingsproject'.
Door de omgevingsdienst wordt beoordeeld of voor de genoemde activiteiten welke in het Besluit milieueffectrapportage zijn opgenomen eerst een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden doorlopen. Daar is wel enige nuancering op zijn plaats. Uit uitspraken van de Raad van State volgt namelijk dat er wel sprake moet zijn van activiteiten met een zekere omvang. Er begint zich al wel een zekere lijn af te tekenen in de jurisprudentie, maar veel blijf afhankelijk van de aard en omvang van het concrete project en het gebied waarbinnen dit plaatsvindt.
De Afdeling heeft daarin bijvoorbeeld expliciet overwogen dat dat het geval is voor de ontwikkeling van volumineuze detailhandel met een oppervlakte van 17.000 m2 (ABRvS 24 december 2014,201307608/1/R1, r.o. 20.3) en 95 woningen (ABRvS 27 mei 2015, 201404713/1/R3, r.o. 13.2). Onduidelijk is of een nieuw muziekcentrum (ABRvS 28 november 2012, 201112213/1/R4, r.o. 5), 14 woningen (ABRvS 19 december 2012, 201201154/1/R4, r.o. 8.3 en 17 woningen (ABRvS 20 februari 2013, 201208192/1/R3, r.o. 5.3) als een stedelijk ontwikkelingsproject laat kwalificeren.
Natura 2000 gebieden
In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.
Onder het Westduinpark wordt “Westduinpark & Wapendal inclusief Bosjes van Poot” verstaan. In onderstaande kaart zijn de verschillende deelgebieden op kaart weergegeven. Westduinpark & Wapendal maken deel uit van een aaneenschakeling van Natura-2000 gebieden die in het duinlandschap langs de Noordzeekust zijn gelegen (de aaneenschakeling is hier en daar onderbroken door onder andere bebouwing, zoals steden als Den Haag of Katwijk). Ten noorden van het Westduinpark ligt het Natura 2000-gebied Meijendel & Berkheide en ten zuiden ligt het Natura 2000-gebied Solleveld & Kapittelduinen.
Figuur 4.1: Deelgebieden in het Natura 2000-gebied Westduinpark & Wapendal
Conclusie
Het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg" betreft een ontwikkelingsplan waarin een ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Er bevinden zich geen Natura-2000 gebieden in of nabij het plangebied, waardoor er geen effect is op de Natura 2000-gebieden door de voorgestane planologische ontwikkeling.
Voor een volledige beschrijving van de in het plan opgenomen ontwikkelingen wordt verwezen naar Hoofdstuk 5 Planbeschrijving. De fysieke leefomgevingsaspecten voor dit bestemmingsplan worden in de hierna volgende paragrafen beschreven. Er is een vormvrije - m.e.r. gemaakt, omdat de herontwikkeling van het plangebied "Kop Assumburgweg" naar woningbouw en commerciële functies valt te kwalificeren als een stedelijke ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r..
De conclusie is dat de activiteiten die mogelijk worden gemaakt met voorliggende ontwikkeling en planologisch worden vastgelegd met dit bestemingsplan zijn, gelet op de kenmerken, plaats van de activiteiten en de kenmerken van de potentiele effecten, niet zodanig van invloed op het milieu zijn dat een milieueffectrapportage doorlopen dient te worden. Bij besluit van 19 september 2019 met nummer ODH_2019-00103207 heeft de Omgevingsdienst Haaglanden de vormvrije -m.e.r. notitie vastgesteld. De aanmeldnotitie is in bijlage 1 bij de toelichting opgenomen.
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
Om ervoor te zorgen dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen is de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' in opdracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten opgesteld. Hierdoor wordt in een vroeg stadium bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden met de belangen van bedrijven e woningen. Zo wordt zoveel mogelijk voorkomen dat woningen hinder en gevaar ondervinden van bedrijven en dat bedrijven in hun milieugebruiksruimte worden beperkt door de komst van nieuwe woningen.
Milieuzonering is een hulpmiddel bij ruimtelijke planvorming. Het is een instrument dat helpt bij het afwegen en verantwoorden van keuzes aangaande nieuwe woningbouw- en bedrijvenlocaties. Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie. Het gaat hierbij om de milieuaspecten :geluid, geur, stof en gevaar, waarbij de belasting afneemt naarmate de afstand tot de bron toeneemt.
In de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' zijn afstanden opgenomen voor een scala aan milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties. Hierbij worden richtafstanden gegeven per milieutechnisch aspect (geur, stof, geluid en gevaar), waarbij de grootste afstand bepalend is voor de indeling in een milieucategorie.
De richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied. Zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat kan de richtafstand met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied. De reductie van de richtafstanden met één afstandstap is niet zonder meer mogelijk voor het milieuaspect gevaar. In een gemengd gebied is sprake van matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen bijvoorbeeld winkels, horeca en kleine bedrijven voor.
Binnen gemengde gebieden kan echter ook sprake zijn van functiemenging. Dit betekent dat op gebouwniveau meerdere functies gecombineerd zijn, zoals wonen boven voorzieningen. In de VNG handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' is voor gebieden met functiemenging een aparte lijst opgenomen. bij functiemengingsgebieden kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra en winkelgebieden. In tegenstelling tot rustige woonwijken zijn in dergelijke levendige gebieden desgewenst ook milieubelastende activiteiten op korte afstand van woningen mogelijk. Het kan gaan om gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemening wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen.
De activiteiten in de Staat van bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging bestaan uit categorieën A, B of C met de volgende betekenis voor de toelaatbaarheid:
- categorie A: activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan de woningen -in gebieden met functiemenging- kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit zijn daarbij toereikend;
- categorie B: activiteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden;
- categorie C: de activiteiten zoals opgenomen onder B, waarbij door de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.
Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:
- het gaat om kleinschalige, ambachtelijke bedrijvigheid;
- productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinen alleen in de dagperiode plaats;
- de activiteiten (inclusief opslag) vinden hoofdzakelijk inpandig plaats;
- activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.
Het plangebied "Kop Assumburgweg" kan getypeerd worden als een gemengd gebied, omdat het gelegen is naast drukke hoofdontsluitingswegen (Erasmusweg, Troelstrakade en Hildebrandplein) en NS station Moerwijk, waar vandaan sprinters naar Delft en Rotterdam en naar Den Haag HS rijden. Ter plaatse van het plangebied en directe omgeving wordt functiemenging nagestreefd, waarbij bedrijfsmatige activiteiten in de categorieën A en B zijn toegestaan. Categorie A activiteiten zijn activiteiten uit milieucategorie 1 en daarmee zodanig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.
Voor B activiteiten gaat het om activiteiten:
- in milieucategorie 1 voor het aspect gevaar;
- in maximaal milieucategorie voor de aspecten stof en geur;
- in maximaal milieucategorie 3.1 voor het aspect geluid;
- met maximaal een potentieel geringe verkeersaantrekkende werking voor goederevervoer en maximaal een potentieel aanzienlijke verkeersaantrekkende werking voor personenvervoer.
Dit betreffen activiteiten met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden. Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:
- het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
- productie en/of laad en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
- de activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig.
Bestaande woningen en bedrijvigheid
Binnen het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg" worden woningen en lichte bedrijvigheid beoogd. De nieuwe woningen mogen de milieugebruiksruimte van bestaande bedrijven niet beperken. Aangezien de beoogde woonbebouwing niet aanpandig aan bestaande bedrijvigheid wordt gerealiseerd wordt deze bedrijvigheid niet beperkt in haar milieugebruiksruimte.
Daarnaast dient de nieuwe bedrijvigheid geen hinder te veroorzaken bij de reeds aanwezige woningen. Aangezien de beoogde bedrijfsbebouwing niet aanpandig aan bestaande woningen wordt gerealiseerd en aan bovenstaande randvoorwaarden dient te voldoen zullen omliggende woningen geen hinder ondervinden van de beoogde bedrijfsunits en mogelijk ondersteunende horeca.
Nieuwe woningen en nieuwe bedrijvigheid
Binnen de beoogde bebouwing vindt functiemenging plaats. Dit betekent dat de functies wonen en bedrijven binnen één gebouw aanwezig zijn. De bedrijvigheid dient onder categorie A of B te vallen waardoor in het worstcase geval (categorie B) bouwkundige afscheiding van woningen en andere gevoelige functies noodzakelijk is.
Conclusie
Bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering en randvoorwaarden voor de realisatie van woningen binnen het plangebied "Kop Assumburgweg". Voor de beoogde bedrijfsunits gelden de volgende randvoorwaarden: het gaat om kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid, productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats en de activiteiten (inclusief opslag) vinden hoofdzakelijk inpandig plaats. Daarnaast dienen de beoogde bedrijfspanden bouwkundig afgescheiden te zijn van de beoogde woningen.
4.4 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.
In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Risicovolle inrichtingen
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.
Tot risicovolle inrichtingen behoren ook LNG- en waterstoftankstations en windturbines. Hierop is het Besluit externe veiligheid inrichtingen niet van toepassing. Voor dergelijke objecten zijn wel rekenmethoden vastgelegd om de veiligheidscontouren te bepalen. Hierbij worden vergelijkbare grenswaarden (PR 10-6) gehanteerd.
Voor de opslag van explosieven wordt geen risicobenadering maar een effectbenadering gehanteerd.
Op grond van artikel 2.6.6 (veiligheidszones munitieopslag civiele inrichting) van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening worden drie veiligheidszones aangewezen.
Voor zowel LPG- als LNG-tankstations heeft het Rijk aanvullend effectgericht beleid geformuleerd door middel van het vaststellen van circulaires. In de circulaires wordt onderscheid gemaakt tussen (beperkt) kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten (bijvoorbeeld een verzorgingstehuis en een kindercrèche). Mensen op hoge leeftijd en kleine kinderen zijn beperkt zelfredzaam. Daarom moet voor dergelijke verblijdsobjecten een grotere afstand tot het vulpunt van een LNG- of LPG-installatie aangehouden worden tenzij aanvullende maatregelen aan de gebouwen worden getroffen. Aan de effectbenadering wordt verder vormgegeven in het kader van de Omgevingswet.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.
De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In de gemeente Den Haag zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens met Leidschendam-Voorburg, en de A13 basisnetafstanden vastgelegd.
Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.
Aan het bouwen van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied zijn eisen gesteld op grond van artikel 2.3 eerste respectievelijk tweede lid van de Regeling Bouwbesluit 2012. Paragraaf 2.3 van deze regeling is eveneens op 1 april 2015 in
werking getreden (Stb. 2015, 92). In beide gevallen moet zijn voldaan aan de artikelen 2.5 t/m 2.9 van voornoemde regeling. Aanvullend moet het mechanisch ventilatiesysteem van een, als beperkt kwetsbare object aan te merken, bouwwerk binnen een veiligheidszone zijn uitgerust met een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 2.10 van de regeling).
Deze bepalingen gelden niet voor bouwwerken met een hoge infrastructurele waarde als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (bijvoorbeeld telefoon- of elektriciteitscentrale).
Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 m van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet in de toelichting het groepsrisico worden verantwoord.
Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevt situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Met een beperkte verantwoording kan worden volstaan wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.
In de toelichting moet worden ingegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg (bestrijdbaarheid). Deze verplichting geldt ongeacht of het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen het invloedsgebied van de betreffende transportroutes. Op het vraagstuk zelfredzaamheid moet worden ingegaan wanneer (beperkt) kwetsbare bestemmingen binnen het invloedsgebied van een dergelijke weg zijn geprojecteerd
Op 27 juni 2013 heeft de gemeenteraad een routeringsbesluit voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld (raadsvoorstel, RIS258608 en besluitenlijst, RIS260481 onder E.2). Dit routeringsbesluit is gewijzigd (RIS302166) en bij besluit van 16 mei 2019 door de gemeenteraad vastgesteld (besluiten-lijst RIS302538 onder G.10). De wijziging is op 1 oktober 2019 in werking getreden. Vanaf die datum zijn de venstertijden voor het vervoer van routeplichtige stoffen (zoals LPG en propaan) op de Utrechtsebaan en de Benoordenhoutseweg komen te vervallen. Doorgaand vervoer van routeplichtige stoffen is niet meer mogelijk behoudens voor het bevoorraden van de LPG-tankstations aan de Prof. B.M. Teldersweg en de Rijksstraat 447 (Wassenaar) door middel van een ontheffing.
Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.
De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.
Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan, kan worden met een beperkte verantwoording:
1. Indien het bestemmingsplan betrekking heeft op het gebied tussen de 100% letaliteitszone en de 1% letaliteitszone van de buisleiding, of
2. Wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.
Gemeentelijk beleid
De Nota externe veiligheid Den Haag is op 27 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld (raadsvoorstel, RIS259485 en besluitenlijst, RIS260481, onder E.1). De belangrijkste uitgangspunten zijn hieronder vermeld:
- 1. De gemeente richt zich op het vasthouden en bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor de bestaande bedrijvigheid en het ontwikkelen van nieuwe bedrijvigheid.
- 2. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op vier gebiedstypen: woongebieden, buitengebieden, gemengde gebieden, risicoarme bedrijventerreinen (inclusief buitengebieden) en bedrijventerreinen met risicovolle bedrijven/inrichtingen.
- 3. Bij nieuwe ontwikkelingen in woongebieden staat de veiligheid voorop. In woongebieden worden dan ook geen nieuwe risicobronnen van betekenis, zoals LPG-tankstations, toegelaten.
- 4. Op de bedrijventerreinen hanteert de gemeente een minder streng veiligheidsregime en is de komst van inrichtingen met enige risicobelasting (lichtere vorm van risicovolle bedrijven) onder voorwaarden mogelijk.
- 5. Bij externe veiligheidsknelpunten, besteedt de gemeente eerst aandacht aan bronmaatregelen om het risico te verkleinen. Pas daarna komen effectmaatregelen aan de orde.
In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen worden in de nota 3 niveaus onderscheiden met elk hun eigen ambitieniveau:
- Structuurvisieniveau: --> Veiligheidsgeïntegreerd ontwikkelen
- Bestemmingsplanniveau: --> Veiligheidsgeïntegreerd ordenen
- Bouwplanniveau: --> Veiligheid geïntegreerd ontwerpen
Wanneer beoogde ruimtelijke ontwikkelingen een overschrijding van het groepsrisico tot gevolg kunnen hebben, wordt het gemeentebestuur in een vroeg stadium actief bij het proces betrokken. Er is een expliciet collegebesluit ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico waarbij de kosteneffectiviteit van maatregelen in beschouwing wordt genomen.
Uit de gegevens die beschikbaar zijn via de provinciale risicokaart blijkt dat binnen het plangebied en in de omgeving daarvan geen bedrijven zijn gelegen die vanuit het oogpunt van externe veiligheid relevant zijn.
Er vindt binnen het plangebied of de omgeving daarvan geen vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats. Ook zijn er binnen het plangebied geen buisleidingen gelegen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Wel is er een aardgastransportleiding (W509-06-KR-015, diameter :324 mm, druk: 40 bar) op 68 meter afstand (afstand aardgadstransportleiding tot rand plangebied), aan de oostzijde van het plangebied gelegen. De leiding loopt grofweg langs de Fruitweg, De Troelstrakade, de Van Ruysbroekstraat, de Erasmusweg, de hoek om de Schaapweg in de richting gemeente Rijswijk.
De plaatsgebonden risicocontour 10-6 is op de leiding gelegen. Hiermee vormt het plaatsgebonden risico geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Het invloedsgebied van deze leiding is bedraagt 140 meter waardoor een groot deel van het plangebied binnen deze afstand is gelegen. De 100% legaliteitsafstand van de leiding bedraagt 66 meter en is buiten de 100% legaliteitsafstand gelegen. Hierdoor bestaat de mogelijkheid voor de personen binnen het plangebied om bij een calamiteit het plangebied te ontvluchten. Door zoals beoogd wordt een groot deel van de nieuwe woningen parallel aan de Erasmusweg te positioneren wordt de zelfredzaamheid van de personen binnen het plangebied verhoogd.
Het plangebied is daarnaast op circa 3 kilometer van de rijkswegen A4 en A12 gelegen. Deze wegen zijn in de regeling Basisnet opgenomen. Het invloedsgebied als gevolg van het transport van giftige vloeistoffen en -gassen bedraagt ter plaatse meer dan 4000 meter. Het plangebied ligt in zijn geheel in het invloedsgebied van giftige vloeistoffen en -gassen. Gezien de afstand van deze risicobron tot het plangebied zal het groepsrisico niet zichtbaar toenemen. Door te zorgen dat de mechanische ventilatie in de bebouwing handmatig uitgeschakeld kan worden is het voor de gebruikers van het gebied mogelijk om binnen de gebouwen te schuilen totdat een gifwolk is overgedreven.
Conclusie
Voor de verantwoording wordt verwezen naar het rapport (de versie van 24 maart 2020), hoofdstuk 4, dat onderdeel uit maakt van het bestemmingsplan “Kop Assumburgweg” (bijlage 12 van de toelichting) en waarin de verantwoording is opgenomen. De veiligheidsregio heeft hierop advies gegeven en wordt tevens opgenomen (bijlage van de toelichting 13).
Uit de berekeningen blijkt dat ter plaatse van het plangebied de oriëntatiewaarde van het groepsrisico in de huidige- en toekomstige situatie niet wordt overschreden. Het groepsrisico is ter plaatse van het plangebied wel hoger dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. In het aangrenzende gebied wordt de oriëntatiewaarde voor de hoge druk aardgastransportleiding wel overschreden. De overschrijding in het aangrenzende gebied heeft geen invloed op voorliggende ontwikkeling. Als gevolg hiervan dient een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico gedaan te worden. Hieronder worden een aantal maatregelen geadviseerd om de effecten van incidenten te beperken en de zelfredzaamheid van de aanwezigen te verbeteren.
Door tijdens de verdere planvorming rekening te houden met de ligging van de bebouwing ten opzichte van de naastgelegen buisleiding en te zorgen dat de mechanische ventilatie in de bebouwing handmatig uitgeschakeld kan worden, hebben personen binnen het plangebied een grote kans om bij calamiteiten te overleven. Wanneer aan deze voorwaarden wordt voldaan, kan geconcludeerd worden dat als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen ten aanzien van het aspect externe veiligheid.
Uit het oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor het vaststellen van het bestemmingsplan. Aangezien het plangebied wel binnen het invloedsgebied van enig risicobron ligt, maar de woningen zo te positioneren dat de zelfredzaamheid van de personen binnen het plangebied verhoogd wordt en handmatige mechanische ventilatie in de bebouwing te eisen is een nadere verantwoording van het groepsrisico niet vereist. Toetsing aan het gemeentelijk beleid kan daarom eveneens achterwege blijven.
4.5 Geluid
De 'Wet geluidhinder' (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten. Als geluidsgevoelige gebouwen dan wel terreinen zijn aangewezen:
- woningen
- onderwijsgebouwen m.u.v. gymnastieklokalen;
- ziekenhuizen en verpleeghuizen;
- verzorgingstehuizen;
- psychiatrische inrichtingen;
- medisch centra;
- poliklinieken;
- medische kleuterdagverblijven;
- kinderdagverblijven
- terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg;
- woonwagenstandplaatsen.
De Wgh onderscheidt drie verschillende geluidsbronnen: industrie, spoorwegverkeer en wegverkeer:
Wegverkeers- en spoorweglawaai
Op grond van de Wet geluidhinder hebben wegen en spoorwegen een geluidszone, waarbinnen bepaalde normen gelden voor de geluidsbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen, en waarbinnen bij het opstellen van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Die verplichting geldt niet indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan de (spoor)weg reeds aanwezig of in aanleg is, met betrekking tot de daarbij in het plan of in de zone van de betreffende weg opgenomen geluidsgevoelige gebouwen die op dat tijdstip reeds aanwezig of in aanbouw zijn. Daarnaast maakt de wet een uitzondering voor wegen waar de maximaal toegelaten snelheid 30 km/uur is. Deze wegen hoeven niet in het onderzoek te worden betrokken.
De Wet geluidhinder kent een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai. Voor nieuwe situaties kunnen hogere waarden worden vastgesteld. Deze bedraagt voor wegverkeerslawaai maximaal 63 dB. Een uitzondering wordt gemaakt als het gaat om vervangende nieuwbouw langs wegen. De gevelbelasting mag dan maximaal 68 dB bedragen.
De wet bepaalt hierbij dat de vervanging niet zal leiden tot:
- een ingrijpende wijziging van de bestaande stedenbouwkundige structuur of functie;
- een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden bij toetsing op bouwplanniveau voor ten hoogste 100 woningen.
In het plangebied of in de directe omgeving zijn spoorwegen aanwezig. Met lawaai van railverkeer dient dan ook rekening mee te worden gehouden.
Reconstructie van wegen
Binnen het plangebied worden twee straten gereconstrueerd, de Assumburgweg en de Parallelweg. De Assumburgweg wordt in relatie tot de beoogde planontwikkeling onttrokken voor al het verkeer, behalve voor voetgangers. De ventweg van de Erasmusweg wordt onttrokken voor autoverkeer met uitzondering van laden en lossen en hulpdiensten.
Industrielawaai
In en rond het plangebied zijn geen industrieterreinen aanwezig waarop aangewezen inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd.
Procedure hogere waarden
Doormiddel van een hogere waarde kan door het bevoegd gezag een hogere geluidsbelasting (hogere waarde) worden toegestaan. Deze verhoging is mogelijk tot een maximaal toelaatbare waarde. De hoogte van deze maximaal toelaatbare waarde is afhankelijk van verschillende factoren, zoals bijvoorbeeld de ligging van de geluidsgevoelige bestemming in binnenstedelijk gebied. Voor woningen in stedelijk gebied bedraagt de maximale ontheffingswaarde 63 dB ten aanzien van wegen en 68 dB ten aanzien van spoorwegen. Indien gevelbelastingen boven deze ontheffingswaarde optreden is een geluidsgevoelige bestemming alleen mogelijk indien deze gevels doof worden uitgevoerd. Een blinde gevel, een dove gevel, een geluidsscherm dat bouwkundig is verbonden met het gebouw en de geluidswalzijde van geluidswalwoningen worden in de Wet geluidhinder namelijk specifiek benoemd als zijde geen gevel. Op een gevel waarin geen te openen delen, zoals ramen, deuren en ventilatievoorzieningen zitten hoeft vanuit de Wet geluidhinder niet getoetst te worden.
Wanneer de voorkeursgrenswaarden worden overschreden, is parallel aan de bestemmingsplanprocedure een procedure ontheffing hogere waarden ingevolge de Wet geluidhinder noodzakelijk. De hogere waarde procedure moet zijn afgerond alvorens het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Het plangebied is gelegen binnen zones van omliggende wegen en de spoorlijn Den Haag-Delft. Op basis van de geluidsbelasting ter plaatse van het plangebied afkomstig van weg- en railwegverkeerslawaai.
Onderzoek
Op grond van de uitgevoerde berekeningen kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
- na aftrek van 5 dB conform artikel 110 Wet geluidhinder wordt de voorkeursgrenswaarde ter plaatse van de woningen overschreden ten gevolge van het wegverkeer op de Erasmusweg en het Hildebrandplein;
- de voorkeursgrenswaarde wordt ter plaatse van de woningen tevens overschreden ten gevolge van het railverkeer;
- ter plaatse van de onderwijsfunctie wordt de voorkeursgreswaarde na aftrek van 5 dB conform artikel 110 Wet geluidhinder overschreden ten gevolge van het wegverkeer op de Erasmusweg;
- de maximaal te ontheffen waarde en de plandrempel worden niet overschreden;
- de hoogst optredende gecumuleerde geluidsbelasting ten gevolge van alle geluidsbronnen (wegen en spoor) bedraagt 63 dB, exclusief aftrek volgens artikel 110 van de Wet geluidhinder.
Op grond van aanvullend uitgevoerd onderzoek, opgenomen in bijlage 2 van de toelichting is gebleken dat het treffen van maatregelen ter verlaging van de geluidsbelastingen niet doeltreffend is en stuit op bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige of financiële aard. Het bovenstaande in acht nemende, wordt aanbevolen om burgemeester en wethouders te verzoeken een hogere grenswaarde aan de gevels van de woningen en de onderwijsfunctie vast te stellen. In onderstaand overzicht in figuur 4.2 is aangegeven voor hoeveel woningen en onderwijsfuncties dit geldt.
Figuur 4.2 Overzicht hogere grenswaarden
Bij het verlenen van de hogere grenswaarde zal worden beoordeeld of de plattegronden van het bouwplan voldoen aan het Haagse ontheffingenbeleid. Om dit te kunnen beoordelen dient uit aanvullend akoestisch onderzoek het volgende te blijken:
- alle woningen en de onderwijsfuncties dienen een geluidluwe gevel te hebben;
- de karakteristieke geluidwering van de gevel voldoet aan de eisen gesteld in artikel 3.2 en 3.3 van het Bouwbesluit. Hierbij dient uitgegaan te worden van de gecumuleerde geluidsbelasting.
Voor het gebied "Kop Assumburgweg" is gelijktijdig met dit bestemmingsplan een besluit ontheffing hogere waarden ter inzage gelegd.
4.6 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de 'Wet milieubeheer' (Wm).
De luchtkwaliteit in een bepaald gebied wordt bepaald door de achtergrondconcentratie van fijn stof (PM10, deeltjes <10 µm) en stikstofdioxide (NO2) plus de bijdragen van lokale bronnen die bij de achtergrondconcentratie opgeteld worden.
Bij de besluitvorming over bouw- en bestemmingsplannen dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende' mate van invloed is op de luchtkwaliteit: in artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is aangeven dat een bestuursorgaan bevoegdheden kan uitoefenen of wettelijke voorschriften kan toepassen indien aannemelijk kan worden gemaakt dat de uitoefening of toepassing niet 'in betekenende mate' bijdraagt aan de concentraties in de buitenlucht.
De definitie van 'in betekenende mate' is vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur. Projecten die de concentratie NO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. In concentraties uitgedrukt betekent dit een verslechtering van 1,2 µg/m3 voor beide stoffen. De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009, de datum waarop het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht werd. De 3%-grens is voor een aantal categorieën van projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen. Zo gaat het bij woningbouw om de toevoeging van 1.500 woningen netto bij één ontsluitingsweg, of 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.
Het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg" maakt de volgende ontwikkelingen mogelijk:
De bouw van circa 540 woningen bestaande uit circa140 sociale huurwoningen en circa 400 middel dure/vrije sector huurwoningen. Ongeveer 4.500 m² bruto vloeroppervlakte aan bedrijvigheid en/of commerciële ruimte, zoals horeca en kantoren en/of ruimte ten behoeve van leerwerkplekken of een onderwijsfunctie en zorg (naast algemene ruimten en bergingen ten behoeve van de woonfunctie) worden daarin tevens opgenomen.
De voorgenomen ontwikkeling zal leiden tot een wijziging van de verkeersintensiteiten op de omliggende wegen (zie paragraaf 4.2) en daarmee tot wijzigingen in de concentraties luchtverontreinigende stoffen. De toename van verkeer wordt gezien als worst case. Cumulatie met andere projecten zoals het CID is niet aan de orde aangezien deze nog niet voldoende concreet zijn (vastgesteld of binnen een jaar vastgesteld bestemmingsplan of verleende omgevingsvergunning handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening).
Met de NIBM-tool kan op een eenvoudige en snelle manier bepaald worden in hoeverre een plan niet-in-betekenende-mate bijdraagt (NIBM). Het aantal extra motorvoertuigbewegingen per etmaal door het voorgenomen initiatief bedraagt 821. Aangezien enkel lichte bedrijvigheid wordt toegestaan zal het aandeel vrachtverkeer minimaal zijn, worst-case is uitgegaan van één procent.
De bijdrage van het plan aan stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) bedraagt respectievelijk 0,68 en 0,12 ìg/m3. Hiermee draagt het plan niet in betekenende mate bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Uit de analyse van de meetgegevens, uitgevoerd door het RIVM, blijkt dat de jaargemiddelde concentratie PM2,5 (ìg/m3) gemiddeld 37% lager ligt dan de jaargemiddelde concentratie PM10 (ìg/m3). Dit betekent dat de bijdrage van het plan aan fijnstof (PM2,5) uitkomt op ca. 0,08. Met behulp van de monitoringstool is op 25 oktober 2018 bepaald wat de huidige concentraties zijn ter plaatse van het plangebied (bron: https://www.nsl-monitoring.nl/viewer/##). Uit de resultaten van de monitoringstool (figuur 9) blijkt dat de concentratie voor zowel NO2 als PM10 ver onder de grenswaarde van 40 ìg/m3 (voor zowel NO2 als PM10) blijft. Daarnaast wordt eveneens de grenswaarde voor PM2,5 van 25 ìg/m3 niet overschreden. Indien de planbijdrage van aan stikstofdioxide en fijnstof hierbij op wordt geteld blijven deze concentraties nog steeds ver onder de grenswaarden.
De Wereldgezondheidsorganisatie (of WHO) adviseert strengere normen dan de Europese Unie. De maximale normen voor fijnstof volgens de Wereldgezondheidsorganisatie bedragen 20 ìg/m³ voor PM10 en 10 ìg/m³ voor PM2,5. Aan deze normen wordt ter plaatse van het plangebied in 2030 voldaan. De verwachte oplevering van het bouwplan zal halverwege 2023 plaatsvinden waarbij de fijnstofconcentraties al richting de adviesnormen van de Wereldgezondheidsorganisatie verschuiven.
Met betrekking tot fijn stof PM10 blijkt uit dit rapport dat de ontwikkeling ten gevolge van het bestemmingsplan ten opzicht van de autonome ontwikkeling op alle plaatsten in het gebied een niet in betekenende mate invloed op de luchtkwaliteit heeft. De planbijdrage is kleiner of gelijk aan [1,2] µg/m3. Een toetsing aan de grenswaarde kan daarom achterwege blijven.
Met betrekking tot stikstofdioxide NO2 blijkt dat de ontwikkeling die het bestemmingsplan voorstaat een niet in betekenende mate invloed heeft op de concentratie. De bijdrage is overal kleiner [1,2] µg/m3. De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, dragen niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer (zie ook bijlage 2van de Wet Milieubeheer) vormen geen beletsel voor de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling de toenames in stikstofdioxide en fijn stof zeer beperkt zijn en in 2030 voldoen aan de WHO normen. Er zijn geen belangrijke nadelige milieugevolgen ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit.
4.6.1 Aanvullend stikstofonderzoek door uitspraak Raad van State
Aanvullend is onderzoek uitgevoerd naar mogelijke stikstofuitstoot voor de herstructurering van het plan "Kop Assumburgweg" naar aanleiding van de stikstofuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019.
In Nederland zijn ongeveer 160 Natura 2000-gebieden aangewezen; gebieden met een Europese beschermingsstatus. Veel van die gebieden zijn gevoelig voor stikstofdepositie. Een toename van de stikstofdepositie kan leiden tot significante negatieve effecten op de beschermde natuurgebieden, wat alleen is toegestaan met een Wet natuurbescherming (Wnb) vergunning in combinatie met een passende beoordeling. Daarom dient voor nieuwe plannen en projecten onderzocht te worden in hoeverre er sprake is van een significant negatief effect op de relevante Natura 2000-gebieden.
De voorgenomen ontwikkeling "Kop Assumburgweg" wordt middels een bestemmingsplanprocedure mogelijk gemaakt. In het kader van deze planologische procedure dient in kaart te worden gebracht in hoeverre sprake is van een (toename van) stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige natuurgebieden als gevolg van het voorgenomen initiatief. In het kader van de Wet natuurbescherming moet uitgesloten worden dat significante negatieve effecten optreden in Natura 2000-gebieden. Stikstofdepositie kan verslechterende gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden. Deze gevolgen kunnen significant zijn wanneer een plan, project of handeling leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die overbelast zijn. Daartoe wordt een stikstofberekening gemaakt met behulp van de AERIUS Calculator.
De stikstofdepositieberekening heeft tot doel de NOx (stikstof) en NH3 (ammoniak) emissies door hetvoornemen inzichtelijk te maken en de toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of het dichtstbijzijnde leefgebieden te berekenen. De stikstofdepositieberekening wordt afgesloten met een conclusie waarbij duidelijk wordt in hoeverre significante negatieve effecten, in het kader van de Wet natuurbescherming, kunnen worden uitgesloten.
Op basis van de berekende NOx en NH3 emissies die een project, andere handeling of planologische mogelijkheden van een plan uitstoot wordt met een verspreidingsmodel de stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitats en leefgebieden in Natura2000-gebieden berekend. Er wordt gebruik gemaakt van Aerius voor wat betreft informatie over de actuele stikstofdepositie en kritische depositiewaarde (kdw) van stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden in de Natura 2000-gebieden. Significante effecten kunnen worden uitgesloten als door het project, andere handeling of planologische mogelijkheden van een plan een geen stikstofdepositie toename plaats vindt op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden in Natura2000-gebieden die al overbelast zijn. Hiervan is in ieder geval sprake als de berekende toename in stikstofdepositie niet groter is dan 0,00 mol/ha/jr.
Elke toename in stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol/ha/jaar op een overbelast stikstofgevoelig instandhoudingsdoel (habitattype of leefgebied) is in potentie een significant effect. Een dergelijke toename in stikstofdepositie betekent daardoor dat het project niet zonder meer vergunbaar is onder de Wet natuurbescherming. Als uit de berekening van de aanleg- en gebruiksfase voor de beoogde situatie blijkt dat sprake is van een toename van stikstofdepositie, kan een verschilberekening gemaakt worden. Een verschilberekening bestaat uit een berekening van de referentiesituatie en de nieuwe situatie. Als uit deze verschilberekening volgt dat sprake is van een afname van stikstofdepositie in de nieuwe situatie t.o.v. de referentiesituatie, kan geoordeeld worden dat geen sprake is van een toename van stikstofdepositie en kan (mogelijk) uit de vergunningplicht gebleven worden.
Indien significante effecten niet op voorhand zijn uitgesloten dient een passende beoordeling te worden gemaakt, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied. Wanneer uit de passende beoordeling de zekerheid wordt verkregen dat het project geen significante gevolgen heeft kan deze zonder vergunning worden uitgevoerd. Indien significante effecten niet zijn uit te sluiten dan zijn kunnen de volgende verstappen doorlopen worden:
- Beoordeling significantie
- Mitigatie
- Interne saldering
- Externe saldering
- ADC-toets
In het onderzoek naar de stikstofdepositieberekening (NOx en NH3 emissies) is zowel uitgevoerd voor de tijdelijke (bouwfase) als de permanente fase (gebruiksfase). De rapportage is opgenomen in bijlage 3. Met de AERIUS-calculator2019.2 zijn de emissiebronnen gemodelleerd.
De bouw van de woningen zal worden uitgevoerd door mobiele werktuigen ter plaatse. Deze worden waar mogelijk in elektrische uitvoering gebruikt. De aan- en afvoer van materiaal zal worden gedaan door vrachtwagens (zware verkeersbewegingen). Daarnaast is een berekening uitgevoerd voor de emissies gedurende de gebruiksfase van het voornemen.
Berekening tijdelijke bouwfase
Voor de tijdelijke bouwfase wordt uitgegaan van de volgende emissiebronnen:
- elektrische kranen;
- elektrische bouwliften;
- 5000 vrachtverkeer bewegingen minimaal euro 6 klasse.
- shovel;
- heistelling;
- gaafmachine;
- trilplaat;
- hoogwerker.
Emissies die vrijkomen bij de inzet van werktuigen en bijvoorbeeld verwarming van gebouwen is gemodelleerd als oppervlaktebron. Het wegverkeer is gemodelleerd als lijnbron. Het totaal aantal vrachtbewegingen (minimaal euroklasse-6) van 5000 zijn verdeeld over twee routes en allemaal worst case voor één jaar berekend in plaats van de totale bouwfase van 2 ½ jaar. Na berekening van de stikstofdepositie concludeert de AERIUS calculator dat er geen rekenresultaten zijn hoger dan 0,00 mol/ha/j voor de tijdelijke bouwfase.
Berekening gebruikersfase
In de gebruikersfase wordt uitgegaan van de volgende emissiebronnen:
- 540 appartementen (gasloos);
- 4.500 m² bvo (gasloos);
- Verkeersgeneratie van 812,79 vervoersbewegingen licht verkeer per etmaal;
- Verkeersgeneratie van 8,21 vervoersbewegingen zwaar verkeer per etmaal.
Het AERIUS-analysebestand van de uitgevoerde berekeningen met rekenresultaten heeft het kenmerk:
- AERIUS_gml_20191030 Assumburgweg Tijdelijke fase;
- AERIUS_gml_20191030 Assumburgweg Permanente fase (gebruiksfase).
Voor de ontsluiting in de gebruiksfase wordt uitgegaan van drietal routes. De verwachte verkeersgeneratie is evenredig over de drie routes verdeeld. Na berekening van de stikstofdepositie concludeert de AERIUS calculator dat er geen rekenresultaten zijn hoger dan 0,00 mol/ha/j voor de gebruikersfase.
Conclusie
De nieuwe Aerius-calculator2019.2 geeft als uitkomst van de berekening dat er geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/ja zijn. Het aspect stikstof vormt geen belemmering bij de realisatie van het voorgenomen initiatief en het aanvragen van een vergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming is dan ook niet noodzakelijk. Daarmee is aangetoond dat er geen toename van stikstofuitstoot zal plaatsvinden in de gebruikersfase en de bouwfase. Daarmee voldoet het onderhavige herontwikkelingsplan en het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg" aan de stikstofuitspraak van de Raad van State.
4.7 Natuurbescherming
4.6 Groene waarden
De wet- en regelgeving voor de groene waarden betreft de Wet natuurbescherming, de Wet milieubeheer, de Gemeentewet en de Wet ruimtelijke ordening.
De bescherming van de groene waarden kent in de wet- en regelgeving verschillende invalshoeken: gebiedsbescherming, soortenbescherming, bomenbescherming areaalbescherming en netwerkbescherming. Op elk wordt ingegaan.
4.7.1 Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming (Wnb) is de gebiedsbescherming van bijzondere natuurgebieden, de zogenoemde Natura2000-gebieden, overgenomen uit de Natuurbeschermingswet 1998. Hieraan voorafgaand is in januari 2006 de formele aanwijzingsprocedure van Natura 2000-gebieden gestart. Na deze aanwijzing is de gebiedsbescherming uit de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998 en sinds 1 januari 2017 in de Wet natuurbescherming. Daarmee vervalt de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn in Nederland.
In Den Haag dient rekening te worden gehouden met de Natura2000-gebieden: Meijendel & Berkheide (inclusief Harstenhoek, Oostduinen en Vlakte van Waalsdorp), Westduinpark & Wapendal (inclusief Bosjes van Poot) alsmede Solleveld & Kapittelduinen (inclusief landgoed Ockenburgh, Hyacintenbos, van Leydenhof en Westduinen). Dit betreft Habitatrichtlijngebieden. Er zijn geen Vogelrichtlijngebieden in de gemeente Den Haag.
Indien ontwikkelingen en activiteiten in het plangebied een significant negatief effect kunnen hebben op een Natura 2000-gebied, dient een habitattoets uitgevoerd te worden. Is er op grond van de Wet milieubeheer (Wm) sprake van een passende beoordeling dan is een MER nodig. Voor de andere gevallen kent de Wm de vormvrije mer-beoordeling. In het bestemmingsplan dient aangegeven te worden in hoeverre de uitvoering van het plan onder de verplichtingen vanuit deze wet valt, zie hiervoor hoofdstuk 4 paragraaf 4.2 van de toelichting.
De kortste afstand tussen het plangebied en het dichtsbijzijnde Natura2000-gebied betreft Westduinpark&Wapendal en is op ruim vier kilometer afstand ten opzichte van het plangebied gelegen. De Natura 2000-gebieden Meijendel&Berkheide en Solleveld&Kapittelduinen zijn op ruim vijf kilometer gesitueerd. Aangezien de woningen gasloos worden uitgevoerd is de stikstofdepositie in de gebruikersfase voornamelijk afkomstig van de uitstoot van (vracht)auto's die fossiele brandstoffen gebruiken. In de aanlegfase is de uitstoot afkomstig van verbruik van fossiele brandstoffen door de inzet van materieel. Stikstofdepositie-onderzoek is in de Mer-aanmeldnotitie beschreven. Er zijn geen belangrijke nadelige milieugevolgen te verwachten ten aanzien van het aspect Natura 2000.
Op grond van het onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken op gebiedsbescherming:
- Het plangebied ligt buiten de invloedssfeer van beschermde natuurgebieden. In de nabije omgeving zijn wel ecologische verbindingszones aanwezig. Vanwege de kleinschalige aard van de werkzaamheden, afstand, tussenliggende gebieden worden geen significante effecten op Natura 2000-gebieden of de NNN verwacht. Een nadere toetsing aan de Wet Natuurbescherming of het Natuurnetwerk Nederland is niet nodig.
- Negatieve effecten door de geplande ontwikkeling op de NNN worden door de afstand, tussenliggende infrastructuur en de ligging in stedelijke gebied niet verwacht.
4.7.2 Natuurnetwerk Nederland
Om het nationale ruimtelijke beleid te borgen in bestemmingsplannen is op grond van de Wet ruimtelijke ordening door het Rijk het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (BARRO) van kracht. Daarin wordt de mogelijkheid geboden om stelsels van natuurgebieden van internationaal of nationaal belang aan te wijzen dat strekt tot de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten - het natuurnetwerk Nederland. Deze gebieden moeten bij provinciale verordening worden aangewezen en hun ligging geometrisch vastgelegd. Ook de Wnb kent een gelijke bepaling voor dit netwerk. De door Provinciale Staten van Zuid-Holland vastgestelde Verordening Ruimte 2014 vervult deze functie. In artikel 2.3.2.1 van deze verordening wordt gesteld dat een bestemmingsplan voor gronden binnen dit netwerk, met bestaande natuur, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op Kaart 8 van de provinciale verordening en in dti bestemmingsplan opgenomen in figuur 4.3, geen bestemmingen aanwijst die de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden significant beperken, of leiden tot een significante vermindering van de oppervlakte, kwaliteit of samenhang van die gebieden.
Figuur 4.3: Plangebied ten opzichte van Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied is op ruim 900 meter gelegen van het dichtsbijzijnde Natuurnetwerk Nederland waardoor de ontwikkeling geen invloed heeft op het natuurnetwerk Nederland.
4.7.3 Soortenbescherming
Soortenbescherming vindt plaats via de Wet natuurbescherming. Deze wet beschermt planten- en diersoorten en komt voort uit de Flora- en faunawet. De Wet natuurbescherming gaat ervan uit dat zonder uitdrukkelijke toestemming geen schade mag worden toegebracht aan beschermde dieren of planten. Dit betekent dat het gaat om het effect van een handeling op beschermde soorten.
De wet kent een drie aparte beschermingsregimes voor:
- 1. soorten van de Vogelrichtlijn;
- 2. soorten van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn;
- 3. andere soorten' die vanuit nationaal oogpunt zijn beschermd.
Hierbij hebben enkele wijzigingen plaatsgevonden in de soorten die beschermd zijn. De wet legt een zorgplicht op voor alle dieren en planten in Nederland, bijvoorbeeld door eisen te stellen aan de wijze en het tijdstip van uitvoering van bouwplannen waarbij men rekening houdt met het voortplantingsseizoen en met winterverblijfplaatsen en waardoor dieren niet onnodig worden verontrust. Ook legt de wet een beschermingsplicht op voor een groot aantal met name genoemde soorten. De wet bevat verbodsbepalingen voor het verwijderen van beschermde plantensoorten van hun groeiplaats, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten en het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. Voor de algemene beschermde soorten geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een algemene vrijstelling, voor andere soorten die strenger zijn beschermd (vleermuizen, vogels, eekhoorns) kan onder voorwaarden een ontheffing worden aangevraagd.
4.7.4 Stedelijke ecologische verbindingen en natuurbescherming plangebied
De voorgenomen herinrichting van de locatie Assumburgweg leidt niet tot negatieve effecten op beschermde gebieden (Natura 2000). Het plangebied is geen onderdeel van deze gebieden en ligt ook niet in de nabijheid van een Natura 2000-gebied.
Vanwege het de afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied en het soort werkzaamheden met betrekking tot de nabij gelegen NNN, worden effecten op beschermde natuurgebieden door de ruimtelijke ingreep niet verwacht. Groenstructuren en bosschages die van belang zijn om de NNN met parken en andere groenstructuren te verbinden zijn binnen het plangebied niet aanwezig. Nader onderzoek naar effecten en externe werking van de geplande werkzaamheden op natuurgebieden is niet nodig.
Het plangebied locatie Assumburgweg is gelegen naast de Erasmuszone. De Erasmuszone is een langgerekte groene strook met een watergang langs de Erasmusweg, tussen de Lozerlaan en station Moerwijk. Deze groen /blauwe zone zorgt ervoor dat kleine zoogdieren, vogels en insecten kunnen migreren binnen het stedelijk gebied. De herontwikkeling van het plangebied Assumburgweg heeft invloed op de Erasmuszone, omdat deze zone beschouwd als essentieel foerageergebied en vaste vliegroute voor vleermuizen. Daarnaast wordt een deel van deze Erasmuszone meegenomen in de herontwikkelingen van het terrein van de oude brandweerkazerne en de portiekflat aan de Rechterenstraat.
In deze stedelijke ecologische verbindingszone komt de rooilijn van de nieuwbouw meer naar de ecologische zone te liggen waardoor er enige meters ecologische zone verdwijnt, maar door het opofferen van de Assumburgweg wordt ook weer groen toegevoegd en gecompenseerd aan de ecologische verbindingszone.
Figuur 4.4 Aanpassing ecozone (rood eraf, groen erbij)
Figuur 4.5 Aangepaste ecozone
Het gedeelte tussen de bebouwing en de huidige grens tussen weg en ecozone wordt in het kader van de bouwplanontwikkeling toegevoegd aan de ecologische zone. Daarnaast wordt de ecozone kwalitatief verbeterd door de huidige beschoeiing te wijzigen in natuurvriendelijke oevers. In dit deel van de ecozone komt een pad voor voetgangers. Met de verlichting dient daarbij rekening te worden gehouden dat deze niet uitstraalt naar de ecozone en deze geen overlast veroorzaakt voor diersoorten in de stedelijke ecologische verbindingszone, waaronder mogelijke vleermuizen. Per saldo levert het kwantitatief meer ecozone op of is het neutraal, zie figuren 4.4. en 4.5.
Onderzoek
In 2017 heeft Aqua-Terra Nova een verkennend natuuronderzoek uitgevoerd (217120/AQT301FF/MK d.d. 14 juli 2017) binnen het plangebied "Kop Assumburgweg" te Den Haag. Hieruit kwam naar voren dat onderzoek naar gierzwaluw en vleermuis noodzakelijk was. In de periode van september 2017 tot en met juli 2018 is onderzoek gedaan naar de beschermde leefgebieden van gierzwaluw en vleermuis (217120/AQT302FF/LvdS d.d. 27 augustus 2018). Het onderzoek is opgenomen in bijlage 4 van de toelichting. Uit het onderzoek is het volgende gebleken:
- Er zijn twee paarverblijfplaatsen van ruige dwergvleermuis in de portiekflat aan de Rechterenstraat aanwezig;
- Er is een paarverblijfplaats aanwezig in de portiekflat aan de Rechterenstraat van een gewone dwergvleermuis;
- Er zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig in de brandweerkazerne;
- Er zijn geen verblijfplaatsen van gierzwaluwen aanwezig in het plangebied.
De aangrenzende Erasmuszone wordt beschouwd als essentieel foerageergebied en vaste vliegroute voor vleermuizen. In bovengenoemde rapportage is ervan uitgegaan dat de ontwikkelingen in het plangebied de Erasmuszone niet zullen raken.
In bovengenoemde rapportage is ervan uitgegaan dat de ontwikkelingen in het plangebied de Erasmuszone niet zullen raken. Ondertussen is duidelijk dat een deel van deze Erasmuszone meegenomen wordt in de herontwikkelingen van het terrein van de oude brandweerkazerne en de portiekflat aan de Rechterenstraat. Op 9 juli 2019 is er een aanvullend onderzoek gedaan op het nader onderzoek van 27 augustus 2018 met betrekking tot de flora en fauna op de kwantitatieve en kwalitatieve inrichting van de openbareruimte waarin ook de stedelijke ecologische verbindingszone is meegenomen. Gemeente Den Haag wil het groen op een gelijk niveau houden binnen en rond het plangebied.
Figuur 4.6 Inrichting openbare ruimte plangebied "Kop Assumburgweg"
Kwantitatieve compensatie
Er wordt met het inrichtingsplan openbare ruimte in het plangebied Assumburgweg 1 m² wateroppervlak en 59 m² groene zone erbij gerealiseerd. Daarnaast moet naar een positieve bomenbalans gezocht worden voor mogelijkheden van de aanplant van kleine bomen op de daktuin en compensatie door aanplant van bomen in de wijk Moerwijk-Oost. Kwantitatief is er een positieve groenbalans door de inrichting van de openbare ruimte.
Kwalitatieve compensatie
Aan de hand van de herinrichtingsplannen wordt bekeken of de nieuwe beplanting het essentiële foerageergebied en de vliegroute van de Erasmuszone ondersteunen. Daarbij wordt een voorstel gedaan voor aan te planten soorten in de oeverzone, rond het wandelpad en een muurplantvriendelijke kademuur. Bij de inrichting zijn de volgende aspecten van belang voor de inrichting van de openbare ruimte:
- Gebruik inheems groen;
- Afwisseling in hoogtes (gradiënten);
- Verschillende bloeiers;
- Gebruik wintergroene beplanting;
- Voldoende schuilgelegenheid voor fauna.
Daarnaast heeft de gemeente Den Haag aangegeven de intentie te hebben om nieuw te bouwen panden natuurinclusief te willen bouwen. Aan de panden wordt gevelgroen aangebracht en er komen groene daken. In Den Haag komen verschillende gebouwbewonende, kwetsbare soorten voor als de huismus, gierzwaluw en vleermuizen. Voor al deze soorten zijn tal van voorzieningen als inbouwnestkasten en -stenen beschikbaar die in of aan de gevels van panden geplaatst kunnen worden. Gebouwbewonende vleermuizen als gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger maken gebruik van een netwerk van meerdere verblijven in onder andere spouwmuren, achter dakbeschot en betimmering en andere kleine holtes en spleten in bebouwing. Op basis van weersomstandigheden en temperatuur verhuizen ze regelmatig tussen hun vaste verblijfplaatsen. Vleermuizen jagen op insecten. In de nabijheid van hun verblijfplaatsen hebben ze dan ook (inheems) groen nodig als jachtterrein en beschutting. Om natuurinclusief te bouwen voor vleermuizen zijn er verschillende opties mogelijk. Bij voorkeur worden er vleermuisvriendelijk spouwmuren, ruimte achter gevelbetimmering, boeiboorden of sierlijsten gerealiseerd. Wanneer het niet mogelijk is om bovenstaande opties toe te passen, kan er ook voor gekozen worden om inbouwstenen te plaatsen.
Daarnaast worden opties voor vleermuisvriendelijke verlichting voorgesteld vanwege de aanwezige vliegroutes en foerageergebieden van vleermuizen in de Erasmuszone:
- Voorkom uitstraling van verlichting tijdens de bouwfase naar de beide foerageergebieden boven dewateren rond het plangebied;
- Voorkom in de gebruiksfase lichtuitstraling van de woontorens en appartementen op de foerageergebieden langs de Assumburgweg;
- Voorkom lichtuitstraling van de beoogde horeca op de punt van het plangebied naar de Erasmuszone. Hier ontstaat namelijk een relatief groot gat, waardoor verlichting een storende factor kan spelen;
- Maak gebruik van gerichte verlichtingsarmaturen en bij voorkeur lagere armaturen;
- Lampen in een groen/blauw spectrum zijn het meest verstorend voor vleermuizen. Er kan gewerkt worden met vleermuisvriendelijk warm wit LED-licht (max. 3000K, UV-vrij) of amberkleurige verlichting;
- Plaats lage verlichtingspaaltjes met gerichte LED-verlichting op de daktuin;
- Zorg ervoor dat verlichting van rijdend autoverkeer vanaf de Assumburgweg naar de Rechterenstraat de Erasmuszone niet verlicht;
- Plaats bij voorkeur geen verlichting langs het wandelpad door de Erasmuszone en maak anders gebruik van lage verlichtingspaaltjes met LED-verlichting.
Deze kwalitatieve aanbevelingen kunnen niet gewaarborgd worden in dit bestemmingsplan, maar zijn meer een aanbeveling voor de uitvoering van de openbare ruimte. Voor verdere advisering betreffende de inrichting groene stadsruimte wordt verwezen naar de aanvullende notitie, opgenomen in bijlage 5 van de toelichting.
4.8 Bodem
4.8.1 Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (hierna: Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
4.8.2 Wet Bodembescherming
Op 1 januari 2006 is de wijziging van de 'Wet bodembescherming' (Wbb) in werking getreden. Vertrekpunt van de nieuwe Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie.
De wettelijke doelstelling is voortaan functiegericht. Vroeger moesten alle functies van de bodem worden hersteld maar dit bleek in de praktijk lastig haalbaar. Hoge kosten en langdurige saneringen zorgden van stagnatie. De gewijzigde wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:
- a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
- b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
- c. het wegnemen van actuele risico's.
Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. De uitvoering van deze verplichte saneringen wordt een stuk flexibeler. Het is niet meer altijd nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak. Wanneer economische of maatschappelijke omstandigheden rond de vervuilde locatie uitstel vragen, kunnen tijdelijke maatregelen worden genomen, op voorwaarde dat risico's voldoende worden beheerst.
4.8.3 Situatie in het plangebied
Verkennend bodemonderzoek
In opdracht van gemeente Den Haag, Dienst Stedelijke Ontwikkeling, afdeling Grondzaken is door Buro S/L een verkennend bodemonderzoek en een historisch bodemonderzoek uitgevoerd voor de locatie Assumburgweg te Den Haag. De oppervlakte van de locatie is circa 10.280 m2. De aanleiding voor het onderzoek wordt gevormd door de voorgenomen herontwikkeling van de locatie. Doel van het onderzoek is het vaststellen of potentieel bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden en of gegevens over de bodemkwaliteit bekend zijn.
Op de onderzoekslocatie is van 1970 tot circa 2010 een brandweerkazerne actief geweest. In de huidige brandweerkazerne zijn sinds 2011 bedrijven aanwezig voor reparatie en onderhoud aan auto’s. Deze activiteiten vinden allen plaats boven (vloeistofdichte) betonvloeren en worden om die reden niet als bodembedreigend beschouwd. In het verleden hebben wel bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden op de onderzoekslocatie. Aan de noordoostzijde van de onderzoekslocatie hebben een ondergrondse benzinetank en een ondergrondse gasolietank (beide met een inhoud van 6.000 l) gelegen. De afleverpompen stonden ervoor. Deze tankinstallaties zijn vermoedelijk in 1989 verwijderd. Aan de zuidzijde van de brandweerkazerne is sprake geweest van stalling van autowrakken. Aan weerszijden (zijde Erasmusweg en zijde Assumburgweg) van de kazerne zijn verschillende olie-benzineafscheiders aanwezig. Verder zijn geen specifieke bodembedreigende activiteiten bekend.
Uit eerder op het noordelijke deel van de locatie (brandweerkazerne) uitgevoerd bodemonderzoek is wat betreft de algemene bodemkwaliteit gebleken dat zowel in de bovengrond als de ondergrond sprake is van lichte verontreinigingen met zware metalen, PAK en minerale olie. Het grondwater is licht verontreinigd met arseen. Het zuidelijke deel van de locatie (portiekwoningen met groenstroken en speelterreinen) is niet eerder onderzocht. Direct ten zuiden van de onderzoekslocatie is vastgesteld dat de grond licht verontreinigd is met lood, het grondwater is licht verontreinigd met barium. Er zijn binnen een afstand van 25 m geen gevallen van ernstige verontreiniging bekend. Gebleken is dat de locatie van de twee tanks (met 2 pompen) en de locaties van de olieafscheiders in het verleden nog in onvoldoende mate zijn onderzocht. Mogelijk is hier sprake van verontreiniging met minerale olie en/of vluchtige aromaten.
Met het oog op de beoogde planontwikkeling op de locatie dient er rekening mee gehouden te worden dat een (actualiserend) verkennend bodemonderzoek volgens de NEN 5740 voor de gehele locatie moet worden uitgevoerd, waarbij ook inpandig onderzoek moet worden verricht. Verder zal de bodem ter plaatse van de niet eerder onderzochte verdachte activiteiten (voormalige tankinstallaties en olieafscheiders) moeten worden onderzocht.
Het bodemonderzoek wordt als voldoende beoordeeld. Uit de resultaten blijkt dat er mogelijk sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging op de locatie. Het huidige bodemonderzoek geeft hierin onvoldoende inzicht. Er moet nader bodemonderzoek worden uitgevoerd om alsnog voldoende inzicht in de bodemkwaliteit te verschaffen.
Nader onderzoek
In opdracht van de Gemeente Den Haag, Dienst Stedelijke Ontwikkeling, afdeling Grondzaken is door Buro SL B.V. een aanvullend nader onderzoek uitgevoerd naar de ernst en omvang van de verontreiniging met PFOS en PFOA in de grond en het grondwater op en rond het terrein van de voormalige brandweerkazerne aan de Assumburgweg te Den Haag.
Uit de resultaten van het aanvullend nader onderzoek 2019013/RAP01, 25 maart 2019 (en voorgaand onderzoek) en opgenomen in bijlage 6 van de toelichting is gebleken dat de grond en het grondwater op het achterterrein, op de grens met de Assumburgweg, sterk verontreinigd is (gehalten groter dan de bovengrens) met PFOS. PFOA is niet in sterk verhoogde mate aangetroffen in de grond en het grondwater. Met de uitvoering van onderhavig aanvullend nader onderzoek is de sterke verontreiniging met PFOS in zowel de grond als het grondwater afgeperkt. De ernst en de omvang van de verontreiniging is vastgesteld. De sterke verontreiniging in de grond is aangetroffen in het bodemtraject van 1,0 tot 5,0 m-mv, waarbij de hoogste (niet gecorrigeerde) gehalten worden aangetroffen in de veenlaag (tussen 2,0 en 3,0 m-mv). In de bovengrond zijn geen sterk verhoogde gehalten aan PFOS aangetroffen. De omvang van de sterke verontreiniging in de grond is vastgesteld en wordt geschat op 1.850 m3. Ook de sterke verontreiniging in het grondwater reikt tot circa 5 m-mv. De omvang van de sterke verontreiniging in het grondwater is vastgesteld en wordt geschat op 1.350 m3 (325 m2 x 4 m1). Er is sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging op de locatie, maar omdat er geen onaanvaardbare risico’s voor de mens en het milieu zijn vastgesteld, is een spoedige sanering niet noodzakelijk.
De resultaten van het aanvullend nader onderzoek bevestigen het conceptueel model. De sterke verontreiniging bevindt zich op het achterterrein, op de grens met de Assumburgweg. De sterke verontreiniging in grond en grondwater reikt tot circa 5 m-mv. De bovengrond (tot circa 1 m-mv) is slechts licht verontreinigd. Verondersteld wordt dat de verontreinigingen in de bovengrond in de loop der tijd zijn uitgespoeld naar de diepere grond- en grondwaterlagen.
Conclusie
Uit nader bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt te maken is voor de functies die met de herontwikkeling worden beoogd. Dit kan door isolatie en/of verwijdering van de op de locatie aanwezige sterke verontreinigingen. Hiermee is aangetoond dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de beoogde herontwikkeling in het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg".
4.9 Archeologie
4.9.1 Archeologische waarden na onderzoek
Op grond van de archeologische verwachting (zie paragraaf 2.3.3.2) zijn in het kader van de ontwikkelingsplannen in het bestemmingsplangebied "Kop Assumburgweg" diverse archeologische onderzoeken uitgevoerd. In het zuidelijke deel is in 2017 een booronderzoek (Haagse Archeologische Rapportage 1736) uitgevoerd. Strandwallen of zandkopjes zijn hierbij niet aangetroffen en ook indicatoren (bijvoorbeeld aardewerk) voor de aanwezigheid van archeologische resten ontbraken. Het landschap is onder natte omstandigheden tot stand gekomen en was onaantrekkelijk voor bewoning. De archeologische verwachting is naar laag bijgesteld.
Al in 2008 is booronderzoek (afdeling Archeologie rapport 0921) uitgevoerd op het perceel van de brandweerkazerne. Bij dit onderzoek zijn evenmin strandwallen, zandkopjes of archeologische indicatoren aangetoond. Ook voor dit deel van het plangebied is destijds de archeologische verwachting naar laag bijgesteld.
Op basis van genoemde onderzoeken, de hoogteligging en de aanwezigheid van diepe leidingen is de archeologische verwachting voor de Assumburgweg, de groenstrook en het aangrenzende water binnen het bestemmingsplangebied eveneens laag.
Naar aanleiding van bovenstaande is geen dubbelbestemming waarde-archeologie opgenomen in het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg".
4.10 Windhinder En Bezonning
Als onderdeel van de toetsing voor stedenbouwkundige plannen, bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen worden de door de gemeenteraad vastgestelde normen voor windhinder en bezonning gehanteerd (RIS 170509).
4.10.1 Algemeen
Indien het project niet voldoet aan de normen dan kan het project worden geweigerd dan wel desalniettemin worden besloten dat onder voorwaarden met de planontwikkeling wordt ingestemd. Naast bezonning en wind weegt de gemeente immers nog vele andere aspecten af zoals architectonische vormgeving, functies, verkeer, parkeren, financiën, volkshuisvesting, sociale veiligheid etcetera.
Onderdeel van de afweging is ook dat er voorwaarden (financieel en materieel) kunnen worden opgelegd aan de initiatiefnemer om maatregelen te nemen aan de vormgeving van het project en/of in de openbare ruimte met het oog op de reductie van windhinder. Overeenkomstig de nieuwe Wet ruimtelijke ordening kunnen deze eisen worden vastgelegd in een grondexploitatieplan of in een overeenkomst met de initiatiefnemer. De gemeente heeft als taak om al deze aspecten op een evenwichtige wijze tot gelding te laten komen. Het spreekt voor zich dat het aspect veiligheid/gevaar en een slecht klimaat bij wind een hard punt moet zijn. Indien hiervan toch wordt afgeweken dan moeten daarvoor zwaarwegende redenen zijn. De overige aspecten t.a.v. wind en bezonning maken deel uit van de genoemde bredere afweging. Afwijking van die normen is in concrete gevallen mogelijk als de totale belangenafweging daartoe noopt.
4.10.2 Windhinder
Van windhinder is sprake als gedurende een te groot aantal uren per jaar een bepaalde windsnelheid wordt overschreden. Dit treedt op rond hoge gebouwen wanneer er sprake is verhoogde windsnelheden, die het verblijf in de directe omgeving van deze gebouwen onaangenaam of zelfs gevaarlijk maken. In Nederland bestaat tot op heden geen wetgeving ter voorkoming van windhinder. Over het algemeen wordt gesteld dat voor gebouwen hoger dan 30 meter windonderzoek noodzakelijk is. De gemeente Den Haag sluit zich wat betreft beleid ten aanzien van windhinder aan op de NEN 8100. Hierin wordt aangegeven wanneer onderzoek naar wind bij bouwwerken nodig is, hoe het onderzoek moet worden uitgevoerd, aan welke eisen moet worden getoetst en hoe rapportage moet plaatsvinden. De gemeente Den Haag hanteert als ondergrens een 'matig' windklimaat. Een 'slecht' windklimaat wordt slechts bij hoge uitzondering en onder nadere voorwaarden toegestaan
Windhinderonderzoek
Uit het windhinderonderzoek (opgenomen in bijlage 7 van de toelichting) wordt geconcludeerd en samengevat wat het te verwachten windklimaat zal zijn op en met name rondom het nieuwe bouwplan. Over het algemeen is in de omgeving van het bouwplan op loopniveau geen gevaarlijk windklimaat te verwachten. Ook op de verdiepingen van het bouwplan wordt geen gevaarlijk windklimaat verwacht. In het onderzoek worden vijf gebieden onderscheiden:
- 1. Maaiveld: Rondom het bouwplan wordt grotendeels een goed windklimaat verwacht voor de activiteit‘ doorlopen’. Er zijn echter enkele plekken waar dit niet het geval is en waar deze activiteit als matig zal worden ervaren. Dit geldt met name ter plaatse van de commerciële ruimte onder de hoogste toren waar een horeca terras gepland staat. Gezien de functie is het aan te raden het windklimaat rondom de toren te verbeteren. Dit is bijvoorbeeld mogelijk door het plaatsen van bloembakken van ca. 1 meter hoog waarin een verdichte beplanting wordt aangebracht. Om een nog aangenamer windklimaat te realiseren, zullen aanvullende maatregelen getroffen dienen te worden. Hierbij kan worden gedacht aan het plaatsen van windschermen;
- 2. Entreegebieden: Door de ligging en het terugspringen in de gevel is voor de entreegebieden van het bouwplan een redelijk tot goed windklimaat te verwachten;
- 3. Galerijen: Ter plaatse van de galerijen wordt een goed windklimaat verwacht voor de activiteit ‘doorlopen;.
- 4. Balkons: Het windklimaat op de balkons is door het besloten karakter over het algemeen redelijk tot goed;
- 5. Daktuin: Op de daktuin van de garage valt het windklimaat in klasse D. Zonder aanvullende maatregelen, zal de activiteit ‘zitten’ over het algemeen als matig worden ervaren.
4.10.3 Bezonning
De realisatie van de herontwikkeling Kop Assumburgweg kan gevolgen hebben voor de schaduwwerking in de omgeving. Binnen Nederland worden er geen formele eisen gesteld aan de bezonning van woningen of andere bouwwerken. Gemeenten zijn dus vrij om hun eigen eisen te stellen aan de bezonning. Gemeente Den Haag sluit grotendeels aan op de 'lichte TNO-norm'. De Haagse bezonningsnorm gaat er vanuit dat de ondergrens op tenminste twee mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari tot 21 oktober, uitgaande van een zonhoogte die op meer dan 10 graden moet liggen. In afwijking van de lichte TNO-norm is in de Haagse norm de bezonning van gevels maatgevend, onafhankelijk van de plaats van de ramen. De Haagse bezonningsnorm is van toepassing op de omgeving van de te realiseren nieuwbouw en geldt voor bouwwerken vanaf een hoogte van 25 meter of indien de nieuwbouw ten minste 1,5 maal hoger is dan de gemiddelde hoogte van de omgeving.
In het bezonningsonderzoek (opgenomen in bijlage 8 van de toelichting) is inbeeld gebracht in hoeverre de realisatie van het bouwplan van invloed is op de bezonning van de omliggende bebouwing. Bij het onderzoek zijn betrokken:
- tekeningen van het bouwplan van de architect d.d. 25-03-2019;
- Actueel Hoogtebestand Nederland;
- foto’s van de directe omgeving van het bouwplan.
Op basis hiervan is een 3D-model van het te realiseren project en de omliggende bebouwing gemaakt. Met behulp van dit 3D-model is de schaduwwerking van het bouwplan in kaart gebracht. In het onderzoek zijn de bestaande situatie en de nieuwe situatie met elkaar vergeleken.
Er zijn geen wettelijk vastgelegde eisen voor de bezonning van openbare ruimten, woningen en dergelijke. In het Bouwbesluit zijn wel eisen opgenomen ten aanzien van het benodigde equivalente daglichtoppervlak voor woonfuncties. Hierbij wordt echter beoogd de toetreding van daglicht (en niet van direct zonlicht) te reguleren. Daarbij wordt echter geen rekening gehouden met de oriëntatie en de invloed van belemmeringen en dergelijke, welke zijn gelegen op andere percelen.
In de gemeente Den Haag wordt bij de beoordeling van bestemmings- en bouwplannen gebruik gemaakt van de Haagse bezonningsnorm. De in deze norm gestelde eisen zijn als volgt:
- woningen dienen ten minste twee mogelijke bezonningsuren per dag te hebben in de periode van 19 februari tot 21 oktober;
- in het onderzoek dient uitgegaan te worden van de maatgevende datum (19 februari). Hierbij dient op het midden van de gevels het aantal mogelijke bezonningsuren op 0,75 m boven de vloer van de woonfunctie bepaald te worden;
- de uren dat de zon minder dan 10° boven de horizon staat, mogen niet meegerekend worden;
- de mogelijke bezonningsuren ter plaatse van verschillende gevels mogen bij elkaar worden opgeteld (hierbij worden zonuren waarbij meerdere gevels zon ontvangen niet dubbel gerekend);
- indien in de bestaande situatie minder dan twee bezonningsuren mogelijk zijn, is het niet toegestaan dat de mogelijke bezonningsduur in de nieuwe situatie afneemt;
- het onderzoeksgebied wordt beperkt tot maximaal driemaal de hoogte van het te realiseren project.
Deze eisen gelden uitsluitend voor de bestaande omgeving van het te realiseren bouwplan en niet voor het bouwplan zelf. Tevens wordt de invloed van niet-bouwkundige elementen, zoals bomen, niet meegenomen in een bezonningsonderzoek.
Conclusie
Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan worden geconcludeerd dat het realiseren van het bouwplan aan de Assumburgweg, Rechterenstraat en parallelweg Erasmusweg op de maatgevende datum (19 februari) bij enkele onderzochte maatgevende woningen een afname van de bezonning veroorzaakt. Deze afname ligt binnen de maximaal toegestane afname conform de eisen van de Haagse bezonningsnorm. Hiermee wordt aan de eisen uit de Haagse bezonningsnorm voldaan.
4.10.4 Trillingshinder onderzoek met reactie van de Omgevingsdienst Haaglanden
Door ProRail is geadviseerd om gezien de afstand van de nieuwbouw tot het spoor de eventuele trillingshinder als gevolg van het treinverkeer nader te beschouwen. Conform de "Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen"van het ministerie van Ifrastructuur en Waterstaat, d.d. mei 2019, is in dit stadium van het project een quick-scan van de trillingshinder uitgevoerd. De doelstelling van de quick-scan trillingshinder is het verkrijgen van een indruk van de mate waarin trillingshinder als gevolg van treinverkeer kan optreden in de toekomstige nieuwebouw. Uit de quick-scan volgt of nader onderzoek nodig is, waarbij blijkt of maatregelen getroffen moeten worden om hinder te voorkomen. De conclusie uit de quick-scan is:
De combinatie van de massa van de nieuwbouw, de paalfundering, de aanwezigheid van ondiepe dempende lagen in de ondergrond en de aanwezige (en te behouden) waterpartij, is reden genoeg om te kunnen veronderstellen dat de nieuwbouw geen hinder van trillingen door treinverkeer zal ondervinden.
De beoordeling op de quick-scan van de Omgevingsdienst
Het bouwplan bevindt zich op een afstand van minder dan 100 meter tot het spoor, waardoor een trillinghinder onderzoek in het kader van goede ruimtelijke ordening noodzakelijk is. Er zijn voldoende redenen om te concluderen dat er in de nieuwbouw geen hinder zal worden ondervonden van spoortrillingen. Trillinghinder is echter een subjectieve beleving; in plaats hiervan zou het duidelijker zijn geweest als er uitspraak zou zijn gedaan of aan de streefwaarden voor nieuw- of bestaande bouw uit de SBR-richtlijn B kan worden voldaan. Aanpassing is wenselijk, doch niet noodzakelijk. De onderzochte bodemopbouw en het treinbeeld geven geen aanleiding voor nader onderzoek. In het ontwerp-bestemmingsplan "Kop Assumburgweg" zijn geen bepalingen opgenomen met betrekking tot trillinghinder. De nieuwbouw is niet trilling gevoelig vanwege de massa en stijfheid van de fundering. De uitkomsten van de quick-scan maken aannemelijk dat het realistisch is dat de streefwaarden uit de SBR-richtlijnen B niet worden overschreden. Daardoor is de Omgevingsdienst akkoord met het quick-scan trillinghinder onderzoek.
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
5.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken zijn de bestaande situatie (hoofdstuk 2), het beleidskader (hoofdstuk 3) en de milieukwaliteitseisen (hoofdstuk 4) uiteengezet. Dit diende ertoe om de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen voor het bestemmingsplan. In paragraaf 5.2 tot en met 5.5 wordt het herontwikkelingsplan beschreven. Aan de hand hiervan wordt in paragraaf 5.7 een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen gemaakt. Met deze keuze kan de opzet van het bestemmingsplan in paragraaf 5.8 en de bestemmingen globaal beschreven worden.
5.2 Beschrijving Van Het Plan
Ontstaansgeschiedenis en uitgangspunten:
Het plan houdt in dat de voormalige brandweerkazerne en een woonblok met 48 woningen uit de jaren 1960 worden gesloopt en deze locatie wordt herontwikkeld. Door samenwerking met een particuliere initiatiefnemer en een woningbouwcorporatie ontstond in 2017 de mogelijkheid om bij het station Moerwijk een intensief stedelijk programma te realiseren. Dit past ook in de doelstelling van gemeente Den Haag om bij dergelijke herontwikkelingen in te zetten op verdichting en meerdere doelstellingen uit de Agenda Ruimte voor de Stad en de nota Eyeline en Skyline, namelijk:
- verdichting met een gemengd woon-, werk- en voorzieningenprogramma op een knooppunt van openbaar vervoer, gecombineerd met een hoge gebruikswaarde en verblijfskwaliteit van de stationsomgeving en met vernieuwende en duurzame vervoersconcepten met de nadruk op openbaar vervoer, voetganger en fietsers.
- creëren van een herkenbaar en uitnodigende stadsentree naar Den Haag en Den Haag Zuidwest
- het ontwikkelen van betaalbare woonruimte door een aandeel van circa 30% sociale woningbouw
- het creëren van werkgelegenheid en economische ontwikkelmogelijkheden voor de (ruime) omgeving.
Stedenbouwkundig plan:
Het plan moet een herkenbaar en uitnodigende stadsentree worden voor Den Haag vanuit de wijk Moerwijk in Zuidwest met en stedelijke wand, bestaande uit een plint en twee torens aan de Erasmusweg. De twee torens lopen in hoogte op van circa 75 naar maximaal 110 meter richting het stationsplein. De bebouwing aan de Erasmusweg kent een stedelijk karakter, met publieksgerichte functies in de plint. De bebouwing aan de Rechterenstraat sluit qua schaal en sfeer aan bij de bestaande woonbebouwing van Moerwijk-Oost. De bestaande speeltuin aan de Rechterenstraat wordt met de herontwikkeling van de openbare ruimte weer terug gebracht en ingepast. De parkeergarage aan de kant van het spoor wordt zodanig ingepast dat er geen 'achterkant' uitstraling aan de kant van de ecologische verbinding langs het spoor ontstaat, maar juist het groene karakter van Moerwijk benadrukt wordt.
In verband met de versterkte doorstroomfunctie van de Erasmusweg wordt de bestaande aansluiting van de Assumburgweg aan de Erasmusweg opgeheven. Ter hoogte van dit deel van de Assumburgweg is de rooilijn van het nieuwbouwproject opgeschoven in de richting van de stedelijke ecologische zone. Dit deel van de Assumburgweg waar de nieuwbouw komt wordt daarmee onttrokken voor verkeer en krijgt alleen een wandelpad. Tevens wordt de ecologische zone bij de nieuwbouw tot aan de bebouwing uitgebreid.
Figuur 5.1: Schetsontwerp stedenbouwkundigplan
Programma:
Het programma krijgt een intensief en gemengd karakter, waarbij wonen wordt gecombineerd met diverse werk- en andere voorzieningen.
De plint bestaat uit 2 bouwlagen met circa 4.500 m² bvo aan wijkgebonden bedriiven, leer-werkplekken, commerciële ruimte, horeca, zorg en welzijn en kantoren.
Wonen
Het woonprogramma bestaat uit circa 540 woningen, waarvan circa 140 in de sociale woningbouw (circa 30%). De woningen worden in de twee torens gerealiseerd en gestapelde woonbebouwing aan de Rechterenstraat.
Parkeervoorziening
In het bouwplan is tevens een gebouwde parkeervoorziening opgenomen in twee bouwlagen. Op de parkeergarage komt een daktuin, die (deels) toegankelijk is voor de bewoners van het complex.
Bedrijvigheid
In Den Haag Zuidwest is sprake van een concentratie van zzp'ers en kleine ondernemers in ambachtelijke sectoren (timmerlieden, aannemers, loodgieters, warmtepompmonteurs, zonnepaneleninstallateurs) die behoefte hebben aan kleinschalige (tot 500 m2) bedrijfshuisvesting. Het aanbod van dit soort bedrijfshuisvesting is in Den Haag Zuidwest minimaal, daarom wordt voor dit bouwplan ingezet op kleinschalige bedrijfsruimte (wijkgerichte) bedrijvigheid die schakelbare en betaalbare is. Daarnaast komen er leerwerkvoorzieningen, met de kans voor koppeling van de leerwerkplekken en (een deel van) de bedrijvigheid aan een thema zoals zorg of energie.
Horeca
De horecavoorziening zal ondergebracht worden in de plint van het gebouw met circa 500 m², onder meer gericht op de bewoners en gebruikers van het pand, passanten en bewoners uit de wijk. Qua programma dient het te passen binnen de stedelijke beleidskaders in de vorm van lichte horeca (categorie 1, open tot 23 uur).
Kantoor
Naast bedrijfsruimte en horeca wordt de mogelijkheid geboden voor kantoorfuncties in de tweede bouwlaag van de plint. Het maximaal aantal vierkante meters voor kantoorfuncties bedraagt 1800 m².
5.3 Openbare Ruimte
Rondom de met het bestemmingsplan mogelijk gemaakte bouwplan wordt ook aanpassing van de openbare ruimte voorzien. In de Rechterenstraat is de entree van de parkeergarage voorzien. Tussen de Rechterenstraat en de geplande nieuwbouw is een speelvoorziening aanwezig. In de herontwikkeling van de openbare ruimte behorende bij het nieuwe bouwplan blijft deze een locatie voor een speelvoorziening ook worden aangepakt en heringericht in overleg met de bewoners.
De rooilijn van de nieuwbouw valt gedeeltelijk in de huidige Assumburgweg. De huidige functie van de Assumburgweg zal in het kader van het bouwplan vervallen behalve voor voetgangers. Het gedeelte tussen de bebouwing en de huidige grens tussen weg en ecozone wordt in het kader van de bouwplanontwikkeling toegevoegd aan de ecologische zone. Daarnaast wordt de ecozone kwalitatief verbeterd door de huidige beschoeiing te wijzigen in natuurvriendelijke oevers. In dit toegevoegde deel van de ecozone komt een pad voor voetgangers die de Assumburgweg vanaf de Rechterenstraat verbindt met station Moerwijk. Met de verlichting langs het pad zal daarbij rekening worden gehouden dat deze niet uitstraalt naar de ecozone en deze geen overlast veroorzaakt voor vleermuizen en andere diersoorten in de ecozone.
Figuur 5.2: Schetsontwerp openbare ruimte
Figuur 5.3: Impressie Assumburgweg
5.4 Water
5.4.1 Waterhuishouding
Deze waterparagraaf bevat een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, mag geen verslechtering geven op de waterhuishouding in het plangebied en directe omgeving. Uitgangspunt van het plan is het gezamenlijk geformuleerde beleid van Hoogheemraadschap Delfland en gemeente Den Haag: ontwikkelingen worden zo ingepast dat de waterhuishouding - dus in brede zin ook waterkwaliteit, waterveiligheid, gezuiverd afvalwater en beheer en onderhoud -, minimaal even goed blijft functioneren. Kansen voor verbetering worden zo mogelijk benut. Hierbij wordt ook gekeken naar de mogelijkheden grenzend aan of buiten de ontwikkeling.
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is in het kader van de watertoets overleg gevoerd over deze waterparagraaf en het gehele bestemmingsplan. Berekeningen en voorgestelde oplossingen komen overeen met voorschriften en richtlijnen van Hoogheemraadschap Delfland en zijn gebaseerd op het overleg met Delfland.
Watersleutel
Bij het berekenen van de behoefte aan extra hemelwaterbergingscapaciteit is uitgegaan:
- van gebiedstype (stedelijk bebouwd);
- van de bemalingscapaciteit van de Noordpolder;
- van een aantal parameters, kenmerken van het plangebied, zoals gemiddeld maaiveld, maatgevend peilhoogte van grondwater en toelaatbare peilstijging;
- verandering van oppervlakteverdeling (verhouding verhard/bebouwd oppervlak, onverhard, huidig aanwezig water) als gevolg van het project.
Bij het berekenen van verandering oppervlakteverdeling wordt uitgegaan van de volgende voorwaarden (zie onderstaande tekeningen):
- doorlatend verharding wordt als 50% verharding meegenomen, want de verharding zal afwateren op het aangrenzende groen (en dus niet op de riolering worden aangesloten).
- de strook die voor laden en lossen is bedoeld wordt ook volledig als verharding meegerekend (om het plan flexibel te houden);
- de geplande speelplaats wordt in de groenbestemming opgenomen. Bij de berekening is er van uitgegaan dat de speelvoorziening volledig onverhard is;
- compenserende maatregelen worden niet meegerekend.
Op basis van de bovenstaande gegevens en voorwaarden is berekend dat de toename van verhard gebied als gevolg van het bouwplan tot een behoefte aan 208 m3 extra waterbergingscapaciteit leidt, waarin in het kader van het project voorzien moet worden. Zie hiervoor figuren 5.4 en 5.5.
Figuur 5.4: Watersleutel
Figuur 5.5 Verhard oppervlak (links bestaande situatie, rechts nieuwe situatie)
Compensatie waterberging
De behoefte aan extra waterbergingscapaciteit als gevolg van toename van het verharde oppervlak kan zowel met het vergroten van oppervlakte water en/of met extra bergruimte met vertraagde afvoer opgevangen worden. Delfland heeft de voorkeur voor waterberging door de aanleg van extra oppervlaktewater. Door toepassing van een natuurvriendelijke oever aan bestaande watergang wordt een deel van deze behoefte in de openbare ruimte opgelost.
De hoeveelheid daarvan wordt op basis van het herinrichtingsplan van de openbare ruimte bepaald en volgens de afspraken in de anterieure overeenkomst gerealiseerd. Verdere verbreding van de waterpartij is niet mogelijk vanwege een drinkwaterleiding langs de oever.
Figuur 5.5 Voorlopig ontwerp herinrichtingsplan openbare ruimte
Voor de berekening van de waterbergingscapaciteit van de oppervlaktewater werd van een hoogtelijn van -0,90 NAP uitgegaan. In figuur 5.6 is het oppervlak paars ingetekend vanaf de waterlijn tot aan de -0.90 lijn (zie plattegrond onder). Het oppervlak komt uit op 965 m2. Hiervan kan berekend worden van een extra waterbergingscapaciteit van 193m3 (965 oppervlakte x 0.4 stijgpeil x 0,5) zie figuur 5.6. Dit is dan het totale oppervlak (965 m2) dat in de openbare ruimte kan onderlopen en geeft een compensatie van 193 m3.
Figuur 5.6 Waterbergingscapaciteit natuur vriendelijke oever in herontwikkelingsplan openbare ruimte.
Figuur 5.7. Waterbergingscapaciteit oppervlaktewater natuur vriendelijke oever in herontwikkelingsplan
De overige behoefte (15 m3) aan watercompensatie wordt binnen het bouwplan opgelost. Zou het uit het herinrichtingsplan blijken dat het vergroten van het wateroppervlak door een natuurlijke oever niet haalbaar is, wordt de hele behoefte (dus 208 m3) aan compensatie in het bouwplan opgevangen. Hiervoor is in de planregels een voorwaardelijke bepaling opgenomen. De bergcapaciteit moet zodanig vormgegeven worden dat die in ca, 48 uren vertraagd leegloopt, zodat de berging weer beschikbaar is voor een volgende regenbui.
Daarnaast is de ambitie om binnen het plangebied mogelijkheden voor klimaatadaptatie te benutten. In dat kader zal gekeken worden om in de openbare ruimte waar mogelijk maatregelen voor klimaatadaptatie mee te nemen (bijvoorbeeld extra bergingscapaciteit met vertraagde afvoer onder de geplande speelplaats). Plantvakken iets verlaagd aan te leggen t.o.v. het omringende maaiveld, ook langs de gevel. Het gebouw en het maaiveld zo in te richten dat bij extreme regenval water-op-straat geen schade veroorzaakt (voldoende hoogte, plaatselijke verlagingen, etc).
5.4.2 Watertransportleiding
In het plangebied Kop Assumburgweg ligt een hoofdtransportleiding voor water (rond 800/rond 1000 mm) van Dunea. Deze leiding zal gedeeltelijk worden verplaatst ten behoeve van de ontwikkelingen. Met Dunea is de nieuwe ligging en de bijbehorende belemmeringenzone bepaald zoals weergegeven in figuur 5.8.
Figuur 5.8: Waterleidingtrace
Voor het verlegde deel van deze transportleiding geldt aan beide zijden van de leiding een veiligheidszone van 5 meter, met uitzondering van de locaties waar reeds op 2 meter van de leiding een damwand wordt aangebracht voor de bouw van de nieuwbouw. Daar is de veiligheidzone met Dunea vastgesteld dat de veiligheidszone op maximaal 2,5 meter (inclusief damwand) mag zijn aan de zijde van de damwand en tot aan de damwand.
5.4.3 Beheer en onderhoud waterpartij en oever
De instandhouding, het beheer en onderhoud van de waterbering op eigen terrein zal nader worden afgestemd met betrokken partijen.
5.5 Verkeer En Parkeren
5.5.1 Parkeren
De parkeervoorziening (parkeergarage) behorende bij het bouwplan is voorzien in circa 204 parkeerplaatsen voor de woningen en overige functies. Dit aantal parkeerplaatsen is lager dan volgens het parkeerbeleid gerealiseerd zou moeten worden. Daarmee wordt een voorschot genomen om bij de aanvraag omgevingsvergunning af te wijken van de geldende parkeernormering uit het vigerend parkeerbeleid. Dit heeft te maken dat de ontwikkeling dicht bij het NS-station Moerwijk ligt. Daarmee is de locatie ideaal gelegen om optimaal gebruik te maken van verschillende vervoersmodaliteiten. Tevens is het plan voorzien in dubbelgebruik van parkeerplaatsen in de parkeergarage waardoor parkeerplaatsen optimaal benut worden. Met het realiseren van 204 parkeerplaatsen wordt voorzien dat er geen parkeerproblematiek zal optreden in de directe omgeving wanneer er vanuitgegaan wordt dat de parkeergarage voldoende benut zal worden. Met de raadsmededeling d.d. 12 november 2019 heeft het college haar voornemen reeds uitgesproken om gemotiveerd af te wijken van het parkeerbeleid bij een aanvraag omgevingsvergunning en met 204 parkeerplaatsen in te stemmen.
Fietsparkeren voor bewoners en gebruikers wordt opgelost in het pand en bezoekers parkeren de fiets in de openbareruimte.
5.5.2 Parkeergarage
De parkeergarage wordt ontsloten via de Rechterenstraat en de ventweg van de Erasmusweg naar de Erasmusweg (via de kruising bij de Medlerstraat). De Parkeergarage wordt voorzien van een ontsluiting op maaiveldniveau door middel van één centrale toegang voor zien van een in- en uitrit, voorzien van toegang met poortjes/ slagbomen met daarbij voldoende opstelruimte, conform Nederlandse norm NEN 2443. Hiermee wordt een verkeersveilige in- en uitrit en de toegankelijkheid in de parkeergarage gewaarborgd. De verkeersafhandeling van het toekomstige bouwplan zal aangaande het in- en uitgaande verkeer van de parkeergarage geen knelpunten veroorzaken.
5.5.3 Openbaar vervoer
In de nabijheid van het bouwplan is treinstation Moerwijk gevestigd. Daarnaast rijden er de bus 26 en tram 16. Er zijn binnen een acceptabele loopafstand voldoende openbaar vervoersvoorzieningen.
5.5.4 Autoverkeer
Autoverkeer kan het te realiseren pand bereiken via de Rechterenstraat. Het bezoekersparkeren wordt opgelost. In de Rechterenstraat is de entree van de parkeergarage voorzien. Tussen de Ventweg en de inrit van de parkeergarage blijft tweerichtingverkeer aanwezig, het overige deel van de Rechterenstraat wordt eenrichtingsverkeer.
De ventweg van de Erasmusweg zal in het kader van het bouwplan tussen de Rechterenstraat en de aansluiting op de Erasmusweg worden heringericht als een langzaamverkeerroute richting station Moerwijk. Daarbij wordt de Erasmusweg met uitzondering voor laden en lossen en hulpdiensten autovrij.
5.5.5 Langzaam verkeer
Voor zowel voetgangers als fietsers zal er zorg worden gedragen voor voldoende toegankelijkheid in de omgeving van de Assumburgerweg. Aandacht zal worden besteed aan voldoende fiets- en looproutes.
5.6 Duurzaamheid
5.6.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de beschikbare ruimte in stedelijke gebieden. Verantwoord dient te worden dat er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen, werken, detailhandel en voorzieningen. Deze behoefte moet blijken uit een regionaal afgestemd programma en de afspraken gemaakt in Haaglandse gemeenten in een Regionaal Structuurplan 2020. Het Bro bepaalt dat voor bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen.
Volgens de Verordening Ruimte van de Provincie Zuid-Holland bevat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een nieuwe ontwikkeling met wonen, bedrijven, zelfstandige kantoren, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen een verantwoording van de locatiekeuze. Hiervoor is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk geïntroduceerd.
Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling mogelijk van circa 540 woningen en circa 4.500 m² bruto vloeroppervlakte ten behoeve van bedrijvingheid en voorzieningen, waarbij de locatie wordt benut door het plangebied te herstructureren en te intensiveren binnen bestaand stedelijk gebied. Daarbij wordt ingespeeld op de vraag naar sociale huurwoningen. De woningmarkt van Den Haag staat sterk onder druk, met name huishoudens met een midden- of laag inkomen hebben veel moeite om een geschikte woning te vinden. Het bestemmmingsplan "Kop Assumburgweg" maakt planologisch deze woningen mogelijk en voldoet daarmee aan de behoefte vraag aan het soort woningen. Ten aanzien van de bedrijvigheid is er veel behoefte in Den Haag aan kleinschalige bedrijfsruimte. Het bestemmmingsplan "Kop Assumburgweg" voorziet hierin.
Uit onderzoek van Bureau Buiten (Ladderonderbouwing kleinschalige kantoren Binckhorst Den Haag, 2018) blijkt dat er een toenemende behoefte is aan kleinschalige kantoren van ca 25.000 tot 30.000 m2 de komende 10 jaar op de Binckhorst en dat het aandeel kleine bedrijven toeneemt. In het verlengde hiervan uit de conclusies van dit rapport is ook een additionele behoefte voor station Moerwijk te voorzien. Op dit moment is er thans buiten de New Farm(gespecialiseerde markt), en het AOC Laakhaven kantoor bij elkaar 1000 m² op de markt. Daarmee is de inschatting dat er een markt is van ca 5.000 kantoren voor station Moerwijk. Daarnaast zijn in het plangebied "Kop Assumburgweg" tijdelijk 30 kantoren aanwezig die na herontwikkeling ook nieuwe kantoorruimte wensen. Dit zijn 1.800 m² kantoren. Een aanzienlijk deel van deze markt kan goed worden geaccomodeerd op knooppunt Rijswijk waar nog voldoende ruimte beschikbaar is. Station Moerwijk heeft lokaal een gunstige ligging voor specifiek lokale ondernemers. Daarom is er ruimte in de markt voor de beoogde 1800 m² kantoren.
Het onderhavige bestemmingsplan geeft met een stevige verdichting en een gemengd stedelijk programma optimaal invulling aan de hoofddoelstelling van de beslissingsladder door in bestaand stedelijk gebied het realiseren van nieuw programma mogelijk te maken en daarbij zelfs een verdere intensivering toe te staan.
Conclusie:
Uit het doorlopen van de treden van de ladder blijkt dat de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geen belemmering vormt voor dit bestemmingsplan "Kop Assumburgweg".
5.6.2 Gebiedsgericht milieubeleid
Een belangrijk instrument bij samenwerking tussen ruimtelijke ordening en milieu is het 'GebiedsgerichtMilieubeleid' (2005).
Het gebiedsgericht milieubeleid maakt onderscheid tussen drie verschillende ambitieniveaus:
- Milieu Basis: ambities die aansluiten bij de bestaande wet- en regelgeving en het bestaande gemeentelijk beleid.
- Milieu Extra: ambities die een stuk verder gaan dan het wettelijke minimum.
- Milieu Maximaal: de maximaal haalbare ambitie voor een thema.
Het plangebied "Kop Assumburgweg" behoort tot het gebiedstype "wonen". Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied zijn de bovengenoemde milieuambities richtinggevend.
Thema | Welk ambitietype? | Kwalitatieve uitwerking | |
Bodem | Basis | In opdracht van de Gemeente Den Haag, Dienst Stedelijke Ontwikkeling, afdeling Grondzaken is door Buro SL B.V. een aanvullend nader onderzoek uitgevoerd naar de ernst en omvang van de verontreiniging met PFOS en PFOA in de grond en het grondwater op en rond het terrein van de voormalige brandweerkazerne aan de Assumburgweg te Den Haag. Uit de resultaten van het aanvullend nader onderzoek 2019013/RAP01, 25 maart 2019 (en voorgaand onderzoek) is gebleken dat de grond en het grondwater op het achterterrein, op de grens met de Assumburgweg, sterk verontreinigd is (gehalten groter dan de bovengrens) met PFOS. PFOA is niet in sterk verhoogde mate aangetroffen in de grond en het grondwater. De bovengrond (tot circa 1 m-mv) is slechts licht verontreinigd. Verondersteld wordt dat de verontreinigingen in de bovengrond in de loop der tijd zijn uitgespoeld naar de diepere grond- en grondwaterlagen. Uit nader bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt te maken is voor de functies die met de herontwikkeling worden beoogd. Dit kan door isolatie en/of verwijdering van de op de locatie aanwezige sterke verontreinigingen. Hiermee is aangetoond dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de beoogde herontwikkeling in het bestemmingsplan Kop Assumburgweg. | |
Externe veiligheid | Basis | Veiligheidsregio Haaglanden geeft aan dat het plangebied ligt binnen het invloedsgebied het transport van giftige vloeistoffen en giftige gassen over het Knooppunt Ypenburg en de Rijksweg A13. De kans dat deze scenario's plaats vinden is zeer klein. Het bestemmingsplan ligt niet in een invloedsgebied van een LPG-tankstation. Bedrijven met een extern veiligheidsrisico mogen niet worden gevestigd. De opslag en verkoop van vuurwerk is niet via een afwijking mogelijk gemaakt. | |
Geluid | Basis | Het plangebied wordt omsloten door drukke doorgaande wegen zoals de Erasmusweg. Aan de Oostelijke zijde van het plangebied loopt de treinbaan Den Haag – Rotterdam. Bij een deel van de geprojecteerde woningen in het project Assumburgweg is sprake van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. Hiervoor moet een ontheffing van de voorkeurswaarde worden verleend, omdat stedenbouwkundige of bronmaatregelen niet of onvoldoende mogelijk zijn. | |
Lucht | Basis | De bijdrage van het plan aan stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) bedraagt respectievelijk 0,68 en 0,12 ìg/m3. Hiermee draagt het plan niet in betekenende mate bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. | |
Mobiliteit | Extra | Parkeernormen volgens de Nota parkeernormen. in paragraaf 5.5.1 wordt beschreven om bij een aanvraag omgevingsvergunning mogelijk te komen tot een andere invulling van de parkeernorm. | |
Schoon | Extra | In de Kadernota Openbare Ruimte (2004) zijn richtinggevende kwaliteitsniveaus voor de kwaliteit en onderhoud van de openbare ruimte gegeven: Residentiekwaliteit geldt voor de inrichting en onderhoud van de openbare ruimte van alle woon- en werkgebieden. Op basis hiervan heeft het gemeentebestuur bepaald dat de wijk rondom het plangebied Assumburgweg wordt schoongemaakt en schoongehouden op Residentiekwaliteit. | |
Water | Ambities per poldereenheid | Het plan heeft geen nadelige effecten op de waterkwaliteit. Voor de waterkwantiteit is een watertoets uitgevoerd ten behoeve van het bepalen van watercompensatie. Het toepassen van een natuurvriendelijke oever aan de oostzijde van het plan, sluit aan bij de ambities tot versterken van de ecologische zône. Er wordt een voorwaardelijkheidbepaling in het plan opgenomen om het oplossan van de wateropgave te borgen. Wateropgave moet binnen het gebouw opgelost worden. De hoeveelheid water dat in de openbare ruimte wordt opgeborgen kan daarvan afgetrokken worden | |
Natuur | Extra | In of op korte afstand van het plangebied is geen Natura-2000 gebied gelegen. De stedelijke ecologische verbindingszones zijn voor het grootste deel aanvullend beschermd door middel van de toepassing van een groenbestemming. | |
Klimaat | Maximaal | De rijksoverheid en de bouwpartijen in Nederland hebben afgesproken uiterlijk in 2020 alle nieuwbouw CO2-neutraal te bouwen, met een tussenstap van 50% CO2-reductie in 2015. |
5.7 Keuze En Verantwoording Van Bestemmingen
5.7.1 Het digitale bestemmingsplan
Een belangrijk onderdeel van Wet ruimtelijke ordening (Wro) vormt de digitaliseringsverplichting. De Wro bepaalt dat een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar moet zijn. Dit heeft onder meer geleid tot de introductie van twee nieuwe begrippen: 'digitale verbeelding' en de 'analoge verbeelding'.
Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (plankaart), regels en een toelichting en is digitaal raadpleegbaar. De eerste twee onderdelen zijn juridisch bindend, de toelichting is juridisch niet bindend maar helpt bij de interpretatie van de kaart en de regels.
De 'digitale verbeelding' is een interactieve raadpleegomgeving die o.a. via het internet (www.ruimtelijkeplannen.nl) die de gehele inhoud van het bestemmingsplan ontsluit overeenkomstig de SVBP2012: Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 'van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. . Door een muisklik op een bepaalde plek verschijnen de bijbehorende regels voor die locatie in een nieuw tabblad in beeld. Onder de term digitale verbeelding wordt dan ook niet alleen het ruimtelijk beeld, maar ook de daarbij behorende juridische informatie (regels) verstaan. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.
Onder analoge verbeelding wordt verstaan: alle te verbeelden informatie van een ruimtelijk plan op papier. De term analoge verbeelding is dus een synoniem voor de tot nu toe altijd gebruikte term plankaart.
Op de bij het onderhavige bestemmingsplan toelichting Bestemmingsplan Standaard Den Haag 2017 behorende verbeelding zijn alle noodzakelijke en op grond van het Besluit ruimtelijke ordening vereiste gegevens ingetekend. Er is daarbij onderscheid gemaakt in bestemmingen en aanduidingen op de verbeelding. De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. Elk stuk grond van het plangebied heeft een bestemming. Deze wordt zichtbaar gemaakt door middel van een kleur, op de digitale verbeelding wordt de informatie in een aparte deel van het scherm zichtbaar, op de analoge verbeelding al dan niet in combinatie met een letter, ter aanduiding van de bestemming en een getal dat de maximale toegestane (goot- en nok)hoogte en/of bebouwingspercentage aangeeft. Op deze wijze is het mogelijk om te zien welke bestemmingen zijn gegeven aan de gronden en opstallen binnen het plangebied. Elke op de verbeelding aangegeven bestemming is gekoppeld aan een bestemmingsartikel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze gronden binnen de desbetreffende bestemming gebruikt mogen worden. Daarbij wordt onder meer verwezen naar aanduidingen op de plankaart. Aanduidingen geven dientengevolge, in samenhang met de regels, duidelijkheid over wat binnen een bestemmingsvlak al dan niet is toegestaan.
Op de digitale en analoge verbeelding van de plankaart zijn bouwhoogten aangegeven. Gekoppeld aan bouwvlakken is een maatvoering voor (goot- en nok)hoogte, afgerond in meters en conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012, opgenomen. De waarde op de plankaart geeft de maximaal toegelaten (goot- en nok)hoogte van een gebouw aan. Daarnaast wordt ook in de bouwregels van het bestemmingsplan een en ander bepaald over bouwhoogten.
Bij het bepalen van de daadwerkelijke hoogte van gebouwen is gebruik gemaakt van stereokartering met behulp van luchtfoto's. De maximaal toegelaten bouwhoogte kan afwijken van de daadwerkelijke hoogte van een gebouw: aan het vaststellen van een maximale bouwhoogte liggen stedenbouwkundige overwegingen ten grondslag.
Voorts wordt de opzet van het bestemmingsplan ingegeven door de relevante beleidskaders en omgevingsfactoren. In onderstaande tabellen (beslissingstabel) is aangegeven op welke onderdelen de in dit bestemmingsplan beschreven beleidskaders en omgevingsfactoren hun vertaling hebben gevonden in het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze paragraaf vormt dan ook als het ware de schakel tussen de toelichting van het bestemmingsplan en de daarbij behorende regels en plankaart.
5.7.2 Keuze en verantwoording van de bestemmingen
Beleidskader | Vertaling in het bestemmingsplan | |||||||
Ruimtelijk beleid | ||||||||
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. De ladder voor duurzame verstedelijking is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden. | De ladder voor duurzame verstedelijking is beschreven in hoofdstuk 5 paragraaf 5.6.1. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan. | |||||||
De Provinciale Structuurvisie "Visie op Zuid-Holland" en de provinciale "Verordening Ruimte" zet in op een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk, goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur. | Het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg" is in overeenstemming met het provinciaal beleid. | |||||||
De Verordening Ruimte laat uitbreiding van detailhandel slechts toe op plekken die gelegen zijn binnen bestaande winkelconcentraties en kantoren binnen de bestaande haltes van het Zuidvleugelnet. | Het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg"maakt geen detailhandel mogelijk. Wel wordt kantoorruimte mogelijk gemaakt met een maximale oppervlakte van 1.800 m². | |||||||
Plangebied | ||||||||
projectdocument | Het stedenbouwkundig plan kenmerkt zich door een stedelijke wand aan (de ventweg van) de Erasmusweg met twee oplopende hoogteaccenten richting station Moerwijk en bouwmassa parallel lopend aan de Rechterenstraat met een hoogteaccent richting de Assumburgweg. De torens zijn bereikbaar en toegankelijk vanaf de Assumburgweg en zijn met hun achter- en zijkanten opgenomen in het verhoogde plein. Op de kop van de locatie wordt voorzien in een stedelijk plein dat aansluit aan de toegang tot station Moerwijk. Het stedenbouwkundigplan maakt een representatieve stadsentree mogelijk met een hoge dichtheid en een gemengd stedelijk programma. | |||||||
Cultureel erfgoed | ||||||||
De Erfgoedwet legt de verplichting op om in nieuwe bestemmingsplannen en bij wijziging van bestaande bestemmingsplannen met de archeologische waarden rekening te houden. Bestemmingsplannen moeten een juridische regeling bevatten die voldoende bescherming biedt tegen werkzaamheden die tot een verstoring van het bodemarchief zouden kunnen leiden. | Het cultuur-historisch erfgoed binnen het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg"beperkt zich tot de hoofdopzet van dit deel binnen Moerwijk-Oost waarvan de belangrijkste richtingen zijn bepaald door de lange lijnen van Erasmusweg, Prinses Beatrixlaan en de Assumburgweg zelf die de boog van de spoorlijn volgt en waarlangs een brede groene zone is gelegd. Precies deze lijnen hebben de verkavelingsopzet binnen het plangebied bepaald. Het zijn ook deze lijnen die zijn uitgerust met waterlopen, groene taluds en forse bomenrijen die de stedelijke ruimten verder vormgeven. Voor het overige zijn er geen belangrijke cultuur historische waarden in het gebied. Op basis van onderzoeken, de hoogteligging en de aanwezigheid van diepe leidingen is de archeologische verwachting voor de Assumburgweg, de groenstrook en het aangrenzende water binnen het bestemmingsplangebied laag, waardoor in het onderhavig plangebied geen archeologische waarde aanwezig is. | |||||||
Water | ||||||||
Bestaande secundaire boezemwater langs de spoorlijn is als water bestemd. Het heeft tevens waterberging en een ecologische verbindingsrol. Daardoor heeft de bestemming Water kwantitatieve en kwalitatieve beheeraspecten die voldoen aan de eisen van Delfland. Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor voor de 21ste eeuw vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishouwkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Delfland heeft de Handreiking Watertoets voor gemeenten opgesteld. In de Handreiking Watertoets (www.hhdelfland.nl/watertoets) worden de randvoorwaarden en uitgangspunten voor een plan per thema toegelicht. Om de oplossing van de Waterbergingsopgave te garanderen is een voorwaardelijke bepaling opgenomen i.v.m. bouwen in het gebied met bestemming wonen: de waterbergingsopgave moet binnen het gebouw opgelost worden excl. het deel van de opgave dat in de openbare ruimte wordt opgeborgen door de bergingscapaciteit van de water te vergroten (door lagere en langere helling van de talud met natuurlijke oever). | ||||||||
Groen | ||||||||
Inzet is de Stedelijke Groen Hoofdstructuur (paragraaf Natuurbescherming) duurzaam in stand te houden en waar mogelijk te versterken. | De Groenbestemming is gelegd op bestaand stedelijk groen en de stedelijke ecologische groenverbinding. Binnen stedelijk groen, is een speelvoorziening toegelaten aan de Rechterenstraat en fungeert ook als speel-, kijk-, en belevingsgroen. De stedelijke ecologische verbindingszone aan de Erasmusweg en langs het spoor s meer gericht op de ecologische kwaliteit en kwantiteit van het groen. In paragraaf 4.7.4 wordt daar nader op ingegaan. | |||||||
Verkeer en parkeren | ||||||||
De Haagse Nota Mobiliteit hanteert een rangorde in haar wegenstructuur. Naast de hoofdwegen voor het doorgaande verkeer zijn er de wegen van een lagere orde die het verkeer tussen wijken en het buurtgebonden verkeer moeten afwikkelen: buurtontsluitingswegen (straten) en erfontsluitingswegen (verblijfs- en woonstraten). Verblijfsgebied ten slotte is openbare ruimte waar geen autoverkeer is toegestaan en waar de verkeersfunctie ondergeschikt is aan de verblijfsfunctie. | De bestemming Verkeer-Hoofdverkeersweg is gericht op de hoofdverkeerswegen, maar die komen niet voor in dit plangebied. De bestemming Verkeer-Verblijfsstraat is toegekend aan de Rechterenstraat. De parallelweg van de Erasmusweg wordt bestemd als een Verkeer - Verblijfsgebied. De Assumburgweg komt als verkeersstraat te vervallen en wordt voor een groot deel betrokken bij de ecologische zone. Binnen de ecologische zone wordt een pad voor voetgangers aangelegd | |||||||
De nota “Parkeerkader Den Haag 2010-2020” gaat mede in op het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte | De parkeervoorziening (parkeergarage) behorende bij het bouwplan is voorzien in circa 204 parkeerplaatsen voor de woningen en overige functies. Hiermee is anticiperend op een afwijkingsbesluit van het college bij een aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen van dit plan al ingezet op een lagere parkeernorm dan volgens het vigerend beleid gerealiseerd zou moeten worden. | |||||||
Wonen | ||||||||
De kern van de Woonvisie 2009-2020 is als Den Haag zich meer op de kaart wil zetten als woonstad, moet de stad zich versterken door meer differentiatie in woonmilieus en woonsferen te creëren en de woonkwaliteit verhogen. | In het plan wordt ingezet op de stedelijk gewenste verdichting op een kooppunt van openbaar vervoer met een intensief en gemengd woon-, werk- en voorzieningenprogramma. Het plan behelst hoogbouw met circa 540 woningen, waarvan circa 140 in de sociale woningbouw (circa 30%) Mede vanwege de huidige samenstelling van de woningvoorraad in het stadsdeel en in Moerwijk ligt de focus daarbij op toevoeging van meer differentiatie aan de op dit moment grotendeels sociale woningvoorraad. | |||||||
Economie | ||||||||
Bedrijven, dienstverlening, horeca en kantoren | Tevens wordt er circa 4.500 m² bvo ruimte gecreëerd in de plint voor wijkgebonden bedriiven in catagorie A en B, leer-werkplekken, commerciële ruimte, horeca, zorg en kantoren. Daarbij mag maximaal 500 m² aan horeca en kantoorfuncties mogen alleen op de tweede bouwlaag in de plint van het gebouw met maximaal 1800 m². | |||||||
Milieuzonering (paragraaf 4.3) zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven worden gesitueerd. | Het projectgebied kan getypeerd worden als een gemengd gebied aangezien het is gelegen naast drukke hoofdontsluitingswegen (Erasmusweg, Troelstrakade en Hildebrandplein) en NS station Moerwijk, waar vandaan stoptreinen naar Delft en Rotterdam en naar Den Haag HS rijden. Ter plaatse van de projectlocatie en zijn omgeving wordt functiemenging nagestreefd, waarbij bedrijfsmatige activiteiten in de categorieën A en B zijn toegestaan. Bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmeringen en randvoorwaarden voor de realisatie van woningen binnen het projectgebied. Voor de beoogde bedrijfsunits gelden de volgende randvoorwaarden: het gaat om kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid, productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats en de activiteiten (inclusief opslag) vinden hoofdzakelijk inpandig plaats. Daarnaast dienen de beoogde bedrijfspanden bouwkundig afgescheiden te zijn van de beoogde woningen. | |||||||
Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg | ||||||||
Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg | In dit bestemmingsplan wordt met de bestemming "gemengd" dienstverlening, welzijnsvoorzieningen en onderwijs in de vorm van leerwerkvoorzieningen/ leerwerkplekken toegestaan. | |||||||
Sport en recreatie | ||||||||
Sport en Recreatie | Sportvoorzieningen zijn mogerlijk in de vorm van een fitnessvoorziening en ten behoeve van reacratie, de bestaande speelvoorziening komt in een andere vorm terug. |
5.8 Toelichting Op De Regels
De regels zijn als volgt ingedeeld:
- 1. Inleidende regels. De inleidende regels in artikel 1 lichten de begrippen toe die in de regels voorkomen en artikel 2 de wijze van meten (hoogte, diepte et cetera) die moet worden gehanteerd.
- 2. Bestemmingsregels. De bestemmingsregels (artikel 3 tot en met artikel 9) bevatten voor elke bestemming een omschrijving van de bestemming en bouwregels. Als specifiek voor een bestemming een afwijkingsbevoegdheid geldt, is deze in het betreffende artikel opgenomen.
- 3. Algemene regels. De algemene regels (artikel 10 tot en met 15) bevatten voor alle bestemmingen geldende regels: algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingssregels en algemene procedureregels.
- 4. Overgangs- en slotregels. Het overgangsrecht is opgenomen in artikel 16 , de slotregel in artikel 17.
5.8.1 Inleidende regels
In artikel 1 worden belangrijke begrippen die in het plan veel voorkomen, nader gedefinieerd.
Aandacht verdienen de begrippen aan-huis-gebonden bedrijf, en aan-huis-gebonden beroep. Wanneer in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan-huis-gebonden bedrijf en/of beroep toegestaan.
Op basis van jurisprudentie mogen deze activiteiten:
- geen hinder voor de woonsituatie opleveren;
- naar de aard en visueel geen afbreuk doen aan het karakter van de woning;
- geen detailhandel en/of horeca betreffen;
- geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen parkeerproblemen in de omgeving veroorzaken.
In artikel 2 is aangegeven hoe afstanden en maten die in de regels worden voorgeschreven, moeten worden gemeten. Het definiëren van begrippen en de aanwijzingen voor het meten, vergroten de duidelijkheid en de rechtszekerheid. De regeling voor bestaand gebruik dat afwijkt van de bestemming is onderdeel van de algemene gebruiksregels.
5.8.2 Bestemmingsregels
5.8.3 Algemene Regels
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Het voorliggende plan "Kop Assumburgweg" maakt planologisch de ontwikkeling van circa 540 woningen bestaande uit circa 140 sociale huurwoningen en circa 400 middel dure/vrije sector huurwoningen en ongeveer 4.500 m² bruto vloeroppervlakte aan bedrijvigheid en/of commerciële ruimte, waaronder bedrijven, horeca en/of ruimte ten behoeve van leerwerkplekken of een onderwijsfunctie en zorg mogelijk. De bouw van het plan "Kop Assumburgweg" is aan te merken als een bouwplan, zoals aangewezen in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening. Daarom is de gemeente op basis van artikel 6.12 Wro verplicht een exploitatieplan op te stellen, tenzij kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan via:
- een gemeentelijke grondexploitatie, waarbij sprake moet zijn van gemeentelijke gronduitgifte;
- meerwaardesuppletie via de erfpachtcanon;
- een anterieure overeenkomst met de eigenaar over de ontwikkeling.
Voor de locatie is een gemeentelijke grondexploitatie vastgesteld d.d. 25 januari 2018 (RIS298576).Tevens is een hoofdlijnenovereenkomst afgesloten tussen gemeente en betrokken externe partijen. Voor vaststelling van het bestemmingsplan wordt een Samenwerkingsovereenkomst gesloten. (pm)
Het kostenverhaal is daarmee anderszinds verzekerd. Via gemeentelijke gronduitgifte vindt kostenverhaal plaats. Het opstellen van een exploitatieplan is daarom niet nodig. De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is daarmee gewaarborgd.
Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak
7.1 Artikel 3.1.1 Bro-overleg
Het concept van het ontwerp-bestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening op 29 april 2019 aan de volgende instanties toegezonden:
- 1. Provincie Zuid-Holland
- 2. Rijkswaterstaat Zuid-Holland
- 3. Hoogheemraadschap van Delfland
- 4. Dunea
- 5. GGD Haaglanden
- 6. Politie Eenheid Den Haag
- 7. Veiligheidsregio Haaglanden
- 8. HTM Personenvervoer NV
- 9. Veolia Transport Haaglanden
- 10. Stedin B.V.
- 11. TenneT Regio West
- 12. N.V. Nederlandse Gasunie
- 13. Omgevingsdienst Haaglanden
- 14. Nederlandse Gasunie
- 15. Het bestuur van de Algemene Vereniging voor Natuurbescherming voor 's-Gravenhage e.o.
- 16. Fietsersbond Haagse regio
- 17. Wijkorganisatie Moerwijk
Van de volgende instanties is een reactie ontvangen:
1. Provincie Zuid-Holland
De provincie Zuid-Holland dankt voor het toesturen van het concept ontwerp-bestemmingsplan Kop Assumburgweg en geeft aan dat uit het ingevulde E-formulier blijkt dat de beoogde herontwikkeling niet in strijd is met het provinciaal beleid en het bestemmingsplan dus niet verder hoeft te worden beoordeeld.
Reactie gemeente:
De reactie van provincie Zuid-Holland wordt voor kennisgeving aangenomen.
3. Hoogheemraadschap van Delfland
In het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening heeft het Hoogheemraadschap van Delfland advies ten aanzien van de wateraspecten in het bestemmingsplan. Specifiek gaat het Hoogheemraadschap in op de thema's "Algemeen" en "Waterkwantiteit".
Algemeen:
De waterparagraaf ontbreekt nog. Deze wordt nog toegevoegd, waarbij de informatie uit de brief gebruikt kan worden. Naast het aspect "Waterkwantiteit" verzoekt het Hoogheemraadschap ook andere aspecten van de waterhuishouding te beschriijven. De standaardparagraaf die de gemeente Den Haag gebruikt is prima en zal angevuld moeten worden met klimaatadaptatie. Daarbij zal beschreven moeten worden hoe rekening met de gevolgen van klimaatverandering gehouden wordt, namelijk een grote kans op extreme buien, hitte en droogte.
Daarnaast dient inzichtelijk gemaakt te worden voor deze ontwikkeling wat de wateropgave is ter compensatie van toenemende verharding. Hierbij heeft Delfland de voorkeur voor compensatie door graven van extra oppervlaktewater, bij voorkeur in hetzelfde peilgebied binnen een straal van circa 2 km. Als dat aantoonbaar niet mogelijk is, dan in een peilvak benedenstrooms. Indien compensatie in oppervlaktewater aantoonbaar niet mogelijk is, kan als alternatie voor vasthoudmaatregelen gekozen worden. Vanwege het belang voor de waterhuishouding hanteert Delfland richtlijnen bij de beoordeling van vasthoudmaatregelen ter compensatie van verharding. Deze zijn te vinden op www.hhdelfland.nl/richtlijn-vasthoudmaatregelen.
Delfland verzoekt de waterparagraaf nader uit te werken, op welke manier de wateropgave wordt ingevuld en aan te tonen, dat aan de richtlijn voor vasthoudmaatregelen wordt voldaan. Ook dient beschreven te worden, hoe dit privaat-rechtelijk zal worden geborgd. Daarbij is het belangrijk, dat de gekozen maatregel goed functioneert, past binnen het gebied en ook op de lange termij betrouwbaar is. De eigenaar van het perceel is immers zelf volledig verantwoordelijk voor aanleg, het functioneren en het in standhouden van de voorziening.
Waterkwantiteit:
- Het plangebied ligt in het hoofdpeilvak (1) van de Noordpolder en het waterpeil daar is -1,30 meter NAP. De toelaatbare peilstijging bedraagt 0,40 meter. Deze berekening krijgt echter een andere uitkomst als bovenstaande waarden worden ingevuld. Er is meer watrbering als compensatie vereist dan nu in het plan berekend is.
- Er is in de berekening met de watersleutel doorlatende verharding ingevuld met een bergingscoëfficiënt van 50 %. Delfland vraagt in de berekening met de watersleutel dat oppervlak toe te voegen aan de verharding en de waterbergingsopgave opnieuw te berekenen. De opgave zal dan toenemen. Vervolgens kan de maatregel als oplossin worden opgevoerd, een zogenaamde vasthoudmaatregel. Delfland verzoekt de bergingscapaciteit daarvan te onderbouwen, graag in de vorm van een hydrologische berekening gerelateerd aan een maatgevende bui van 1/100 jaar en een leeglooptijd van ongeveer 48 uur.
Daarnaast geeft Delfland aan dat naast advisering in het kader van de watertoets over dit bestemmingsplan het kan zijn, dat een watervergunning of melding nodig is.
Reactie gemeente:
De opmerkingen zijn in afstemming met Hoogheemraadschap van Delfland overgenomen en verwerkt in het bestemmingsplan Kop Assumburgweg.
4. Dunea
Dunea gaat akkoord met een versmalling van de veiligheidzone van 2,5 meter (inclusief damwand) ter plaatse waar de te verleggen leiding dicht tegen de damwand aankomt te liggen. Daarbij heeft Dunea aangegeven dat de volgende tekst opgenomen kan worden met betrekking tot de verlegging van de hoofdtransportleiding voor water:
“In het plangebied ligt een hoofdtransportleiding voor water (rond 800/rond 1000 mm) van Dunea. Deze leiding zal gedeeltelijk worden verplaatst ten behoeve van de ontwikkelingen. Met Dunea is de nieuwe ligging en de bijbehorende belemmeringenzone bepaald.
Voor het verlegde deel van deze transportleiding geldt aan beide zijden van de leiding een veiligheidszone van 5 meter, met uitzondering van de locaties waar reeds op 2 meter van de leiding een damwand wordt aangebracht. Daar is de veiligheidzone met Dunea vastgesteld op 2,5 meter (inclusief damwand).”
Reactie gemeente:
De opmerkingen zijn overgenomen en verwerkt in het bestemmingsplan Kop Assumburgweg.
7. Veiligheidsregio Haaglanden
Veiligheidsregio Haaglanden geeft aan dat het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van een hoge druk aardgastransportleiding en het transport van giftige vloeistoffen en giftige gassen over het Knooppunt Ypenburg en de Rijksweg A13. Het ergst denkbare scenario voor deze risicobronnen is het volledig vrijkomen van de inhoud van een (tank)wagen met een giftige vloeistof of giftig gas of een fakkelbrand van een hoge druk aardgastransportleiding. Door de aanwezigheid van deze risicobronnen kunnen binnen het plangebied hitte- en/of giftige effecten optreden. De kans dat deze scenario’s plaats vinden is zeer klein. Zoals u weet zijn er meerdere woningbouw ontwikkelingen naast de hoge druk aardgastransportleiding en deze beïnvloeden elkaar. Zo is er sprake van herontwikkeling van het object aan de Fruitweg/televisiestraat (voorheen Urban Farmers). Een veelvoud aan ontwikkelen in de 100% en de 1% letaliteitszone van een gasleiding heeft gevolgen voor het groepsrisico meetbaar over een grote afstand van een hoge druk gasleiding.
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de hogedruk aardgastransportleiding. Op basis van artikel 12 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) dient het groepsrisico in het invloedsgebied van de buisleiding berekend en indien nodig verantwoord te worden. In de toelichting van het voorliggende bestemmingsplan is rekening gehouden met het plaatsgebonden risico, echter is het groepsrisico niet beschouwd. Geadviseerd wordt om het groepsrisico als gevolg van de hoge druk aardgastransportleiding te berekenen en indien nodig te verantwoorden.
Om de kans op incidenten te verkleinen, de effecten van incidenten te beperken en de zelfredzaamheid van de aanwezigen te verbeteren, worden de volgende maatregelen geadviseerd:
- vluchtweg van risicobron af (verhogen zelfredzaamheid)
- voorbereiding interne organisatie (verhogen zelfredzaamheid)
- risicocommunicatie (verhogen zelfredzaamheid)
- bereikbaarheid en bluswatervoorziening
Naast het aspect externe veiligheid is voor de objecten ook het aspect brandveiligheid van belang. Hiervoor kunnen aanvullende maatregelen benodigd zijn.
Reactie gemeente:
De opmerkingen zijn voor het merendeel verwerkt in het bestemmingsplan Kop Assumburgweg.
8. HTM Personenvervoer N.V.
In het kader van het vooroverleg ex art. 3.1.1 Bro betreffende het ontwerp-bestemmingsplan Kop Assumburgweg heeft de HTM het volgende opgemerkt:
- Het tramspoor van tram 16 loopt voor een klein deel door het plan, in de meest noordelijke hoek. Hier ligt de bestemming verkeer – verblijfsgebied. Op de kaart en in de bestemmingsomschrijving van art. 5 ontbreekt echter dat trams hier ook zijn toegestaan. Graag zien wij een aanpassing van art. 5, zodat railverkeer op deze plek is toegestaan;
- Daarnaast –ter informatie- enkele redactionele opmerkingen op de tekst van de toelichting, § 2.4.3.2 (openbaar vervoer), omdat de tekst enigszins is gedateerd. De belangrijkste punten:tram 9 rijdt inderdaad over de Fruitweg en Melis Stokelaan, maar níet door dit plangebied;bus 23 rijdt sinds een aantal jaren (2011) tussen Kijkduin en Scheveningen Noord v.v.;op de Moerweg en Middachtenweg is streekbus 130 is al een aantal jaren geleden (2014) vervangen door de lijnen 50 en 51.
Reactie gemeente:
De opmerkingen zijn verwerkt in het bestemmingsplan Kop Assumburgweg.
7.2 Inspraak- En Participatieverordening
Hier worden de zienswijzen behandeld, die tijdens de ter inzage legging van het ontwerp-bestemmingsplan Kop Assumburgweg mogelijk worden ingediend.
pm.
Bijlagen Bij Toelichting
Bijlage 1 Aanmeldnotitie In Het Kader Van Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 2 Geluidsonderzoek
Bijlage 3 Aanvullend Stikstofonderzoek
Bijlage 4 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 5 Aanvullende Notitie Kwaliteit Ecologie Openbare Ruimte
Bijlage 6 Bodemonderzoek
Bijlage 7 Windhinderonderzoek
Bijlage 8 Bezonningsonderzoek
Bijlage 9 Watersleutel
Bijlage 10 Kaartje Verhard Oppervlak
Bijlage 11 Trillingshinderonderzoek
Bijlage 1 Staat Van Horeca-categorieën
Bijlage 1 Staat van horeca-categorieën
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Bij Functiemenging
Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging
Bijlage 3 Nota Parkeernormen Den Haag
Bijlage 3 Nota Parkeernormen Den Haag
Bijlage 4 Inlegvel Met Parkeernormen
Bijlage 4 Inlegvel met parkeernormen