KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Artikel 3 Relatie Met Het Geldende Bestemmingsplan
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Tuin
Artikel 6 Verkeer
Artikel 7 Water
Artikel 8 Wonen
Artikel 9 Woongebied
Artikel 10 Waterstaat
Artikel 11 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
Artikel 13 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 15 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 16 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
Artikel 18 Slotregel
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging
Bijlage 2 Dorpenpaspoort De Laantjes
Bijlage 3 Dorpenpaspoort De Straatjes
Bijlage 4 Dwarsprofielen A-d
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Juridisch Kader
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Procedure
1.4 Opzet Van Het Uitwerkings- En Wijzigingsplan
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Vigerende Planologische Situatie
2.2 Huidig Gebruik En Voorgenomen Bouwplan
Hoofdstuk 3 Haalbaarheid
3.1 Beleidskader
3.2 Milieuaspecten
Hoofdstuk 4 Juridische Planopzet
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
5.2 Maatschappelijke Aanvaardbaarheid
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 3 Aerius Berekening
Bijlage 4 Aanvullend Onderzoek Vleermuizen
Bijlage 5 Archeologisch Advies

De Volgerlanden-Oost, uitwerkings- en wijzigingsplan gebied C1-C2

Uitwerkingsplan - Gemeente Hendrik-Ido-Ambacht

Vastgesteld op 19-06-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'De Volgerlanden-Oost, uitwerkings- en wijzigingsplan gebied C1-C2' van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht;

1.2 moederplan

het bestemmingsplan 'De Volgerlanden-Oost' van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht, vastgesteld door de gemeenteraad op 7 november 2011, waarvan het plan een uitwerking is;

1.3 uitwerkings- en wijzigingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0531.bp06VolgerlOstUP02-3001 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.4 verbeelding:

de kaart met bijbehorende verklaring waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangewezen.

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw, door zijn constructie of afmetingen ondergeschikt aan het hoofdgebouw, al dan niet direct bereikbaar vanuit het hoofdgebouw;

1.6 aangebouwd bijgebouw

een indirect met het hoofdgebouw verbonden gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw dan wel in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie en afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.7 aan huis verbonden beroep

de uitoefening aan huis van bedrijvigheid op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen terrein, alsmede niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten;

1.8 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.9 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.10 achtererf

erf achter de lijn die het hoofdgebouw (bijvoorbeeld de woning) doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.11 achtergevel

de gevel achter de voorgevel, meestal evenwijdig daaraan, zoals deze oorspronkelijk bij de bouw is gerealiseerd;

1.12 achtergevellijn

een lijn, welke zoveel mogelijk aansluit bij de ligging van de oorspronkelijke achtergevels van de hoofdgebouwen;

1.13 afvalinzamelsysteem

geheel of gedeeltelijk onder peil gelegen bouwwerken/ voorzieningen ten behoeve van de verzameling van huishoudelijk afval, glas en dergelijke, niet zijnde straatmeubilair;

1.14 ander bouwwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.15 archeologische waarde

de aan een gebied toegerekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;

1.16 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.17 bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen in de vorm van groothandel, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.18 bestaand bouwwerk

een gebouw, dat op de eerste dag van de inwerkingtreding van het plan bestaat, dan wel in uitvoering is of mag worden opgericht krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen die voor dat tijdstip is aangevraagd;

1.19 bestaand gebruik

het gebruik van gronden of gebouwen dat op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan bestaat;

1.20 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.21 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.22 bijgebouw

een op zich zelf staand, vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat door zijn constructie of afmetingen ondergeschikt is aan een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw, niet direct bereikbaar vanuit het hoofdgebouw en waarin geen zelfstandige wooneenheid is toegestaan;

1.23 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.24 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.25 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door - op gelijke hoogte of bij benadering op gelijke hoogte liggende - vloeren of balklagen wordt begrensd zulks met uitzondering van een zolder of vliering. Een dakterras wordt aangemerkt als zijnde bouwlaag;

1.26 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.27 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.28 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.29 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.30 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;

1.31 dakkapel

een beperkte doorbreking van het dakvlak door een uit de helling van het dakvlak stekend dakvenster;

1.32 dakopbouw

een toevoeging aan de bouwmassa door het verhogen van de nok van het dak of een toevoeging op een plat dak, al dan niet in de vorm van een kap;

1.33 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht gen dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.34 erfbebouwing

gebouwen en overkappingen gesitueerd op het erf buiten het bouwvlak of hoofdbebouwing, ten dienste van een groter genot van het gebruik van het hoofdgebouw;

1.35 erker

een ondergeschikte uitbouw op de begane grond van de woning, die strekt ter vergroting van het woongenot. Een erker is gelegen aan de verblijfsruimte (woonkamer of keuken) en zorgt voor een verbijzondering van de voor- of zijgevel zonder de architectuur wezenlijk aan te tasten. Een erker heeft een beperkte diepte en is aan drie zijden geheel of gedeeltelijk voorzien van glas;

1.36 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.37 geluidsgevoelig object

woningen, alsmede gebouwen en terreinen als bedoeld in artikel 4, lid 2 en artikel 7, lid 3 van het "Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen" zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;

1.38 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwvlak door zijn constructie, functie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken, exclusief aan- en uitbouwen. Aan- en uitbouwen die tot de hoofdfunctie behoren, worden niet meegerekend tot het hoofdgebouw;

1.39 kap

een gesloten en (gedeeltelijk) hellende bovenbeëindiging van een gebouw;

1.40 luifel

een beperkte overkapping op de begane grond van de woning, gedeeltelijk gelegen boven de voordeur;

1.41 milieugevoelig object / functie

  1. 1. objecten/functies die, gelet op hun aard en omvang, hinder ondervinden van inrichtingen, (spoor)wegen en bedrijven(bedrijfsactiviteiten), voor wat betreft aspecten als geluid, luchtkwaliteit, geur, stof, veiligheid en trillingen. De volgende objecten/functies zijn als milieugevoelig aan te merken:
    1. a. woonfuncties, tenzij bij of krachtens enig wettelijk voorschrift anders is bepaald;
    2. b. gebouwen voor dagopvang van minderjarigen;
    3. c. gebouwen die uitsluitend of in hoofdzaak gebruikt worden door een onderwijsinstelling;
    4. d. ziekenhuizen, verpleeginrichtingen en zorginstellingen;
    5. e. andere gebouwen die bestemd zijn voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten.
  2. 2. Daarnaast kunnen in verband met specifieke milieu-aspecten, zoals luchtkwaliteit en externe veiligheid, ook objecten of functies als gevoelig worden aangemerkt, waaronder:
    1. a. accommodaties, die zijn ontwikkeld met als doel een fysieke inspanning te leveren, zoals openlucht sportaccommodaties;
    2. b. hotels, penitentiaire inrichtingen en asielzoekerscentra;
    3. c. kantoorgebouwen.
  3. 3. Voorts kunnen in verband met specifieke milieu-aspecten, zoals geur, ook objecten of functies als gevoelig worden aangemerkt, waaronder:
    1. a. verblijfsrecreatie;
    2. b. dagrecreatie;

1.42 openbaar groen

groenvoorzieningen, zoals parken, plantsoenen en speelveldjes, die het hele jaar of een groot deel van het jaar voor het publiek algemeen toegankelijk zijn;

1.43 openbare weg

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen, fietspaden en voetpaden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en zijkanten. Achterpaden en zijpaden die bedoeld zijn voor bewoners en omwonenden behoren niet tot de openbare weg;

1.44 overkapping

een overdekte ruimte, al dan niet omsloten door maximaal twee wanden. Onder een overkapping wordt ook een carport verstaan;

1.45 peil

de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende, afgewerkte maaiveld, maar niet hoger dan de kruin van de weg in geval het bouwwerk aan een weg gelegen is;

1.46 prostitutie

het aanbieden van seksuele diensten tegen materiele vergoeding;

1.47 prostitutiebedrijf

een bedrijf waar prostitutie het hoofdbestanddeel van de activiteiten vormt;

1.48 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een mate alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een parenclub en een prostitutiebedrijf, als dan niet in combinatie met elkaar;

1.49 straatmeubilair

de op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halteaanduidingen, parkeerregulerende constructies, afvalcontainers, brandkranen, informatie- en reclameconstructies, rijwielstandaarden, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, gedenktekens, speelvoorzieningen en abri's;

1.50 vergunningvrije criteria

vergunningvrije bouwwerken zoals bedoeld in de landelijke wet- en regelgeving;

1.51 voorgevel

de voorgevel zoals deze bij de bouw van het betrokken gebouw oorspronkelijk is gerealiseerd. Van een woning op de hoek van twee straten is slechts één gevel de voorgevel. Voor de bepaling van de voorgevel geldt in eerste instantie de naar de weg toegekeerde zijde, of indien deze nog geen duidelijkheid geeft, de gevel waar de voordeur of hoofdingang van de woning is gelegen of in laatste instantie de zijde waaraan de hoofdontsluiting van het perceel is gesitueerd;

1.52 voorgevellijn

een lijn, welke zoveel mogelijk aansluit aan de ligging van de oorspronkelijke voorgevels van de hoofdgebouwen;

1.53 voorgevelrooilijn

een lijn, welke zoveel mogelijk aansluit aan de ligging van de voorgevels van de hoofdgebouwen en een zo gelijkmatig mogelijk beloop overeenkomstig de richting van de weg heeft;

1.54 Wet geluidhinder

de Wet geluidhinder zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;

1.55 woning

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de permanente huisvesting van één huishouden;

1.56 zijerf

het bij het gebouw (bijvoorbeeld de woning) behorende erf, dat is gelegen naast de zijgevellijn van het gebouw of in ieder geval naast het bouwvlak;

1.57 zijgevel

de zijgevel links of rechts, meestal haaks op de voorgevel, zoals deze bij de bouw is gerealiseerd en grenzend aan het zijerf;

1.58 zijgevellijn

een lijn, welke zoveel mogelijk aansluit aan de ligging van de zijgevels van de hoofdgebouwen;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de bouwhoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 de hoogte van de eerste bouwlaag:

0,25 meter boven de vloer van de eerste verdieping boven het maaiveld van het (hoofd)gebouw.

Artikel 3 Relatie Met Het Geldende Bestemmingsplan

Ten aanzien van het plan geldt dat, naast het bepaalde in deze regels, de regels behorende bij het moederplan onverkort van toepassing zijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen en water;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. bestaande ontsluitingswegen ten behoeve van aangrenzende bestemmingen;
  4. d. speelvoorzieningen;
  5. e. straatmeubilair;
  6. f. kunstvoorwerpen;
  7. g. nutsvoorzieningen en gemalen.

4.2 Bouwregels

Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken, waaronder begrepen straatmeubilair, kunstvoorwerpen ten dienste van de bestemming, alsmede afvalverzamelsystemen worden gebouwd met dien verstande, dat:

  1. a. ten hoogste 75 m2 van alle gronden met deze bestemming mag worden bebouwd met gebouwen ten dienste van onderhoud en beheer (geen woning zijnde);
  2. b. de bouwhoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 4,50 m;
  3. c. de bouwhoogte van andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan 10 m.

Artikel 5 Tuin

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en (onbebouwde) erven, met de daarbij behorende bouwwerken en parkeervoorzieningen.

5.2 Bouwregels

Op de in lid 5.1 bedoelde gronden zijn slechts andere bouwwerken, zoals erf- en terreinafscheidingen, toegestaan, met dien verstande, dat de bouwhoogte van andere bouwwerken ten hoogste 1 m mag bedragen.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2:

  1. a. voor de realisatie van balkons, erkers of gelijkwaardig, welke onderdeel zijn van het hoofdgebouw voor een maximum oppervlak van 4 m2;
  2. b. voor de realisatie van luifels, welke onderdeel zijn van het hoofdgebouw voor een maximum oppervlak van 0,75 m2.

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. rijwegen;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. parkeervoorzieningen;
  4. d. bermen en bermsloten;
  5. e. groenvoorzieningen;
  6. f. straatmeubilair;
  7. g. nutsvoorzieningen;
  8. h. kunstvoorwerpen;
  9. i. steigers;
  10. j. speelvoorzieningen;
  11. k. watergangen en waterhuishoudingsvoorzieningen, waaronder duikers e.d., met inachtneming van het bepaalde in lid 6.3.2;
  12. l. bij deze bestemming behorende bouwwerken.

6.2 Bouwregels

Op de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken, waaronder begrepen straatmeubilair en kunstvoorwerpen ten dienste van de bestemming, alsmede afvalverzamelsystemen worden gebouwd, met dien verstande, dat:

  1. a. ten hoogste 75 m2 mag worden bebouwd met gebouwen ten dienste van onderhoud en beheer (geen woning zijnde) en speelvoorzieningen;
  2. b. de bouwhoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 4,50 m;
  3. c. de bouwhoogte van andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan 10 m.

6.3 Specifieke gebruiksregels

6.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. watergangen;
  2. b. waterberging en waterhuishoudingsvoorzieningen;
  3. c. kruisingen ten behoeve van (weg-)verkeer;
  4. d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, groen- en nutsvoorzieningen, en andere bouwwerken.

met inachtneming van het bepaalde in lid 7.3.1.

7.2 Bouwregels

Op de in lid 7.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken, waaronder begrepen bruggen ten behoeve van kruisende verkeersbestemmingen en duikers ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:

  1. a. de bouwhoogte van beschoeiingen niet meer mag bedragen dan 0,5 m boven het waterpeil (zomerpeil);
  2. b. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan 3 m.

7.3 Specifieke gebruiksregels

7.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor de bouw van een steiger binnen de bestemming Water, mits:

  1. a. de hoogte niet meer bedraagt dan 0,5 meter boven het waterpeil;
  2. b. de steiger niet langer c.q. dieper is dan 10% van de totale breedte van de watergang ter plaatse, met een maximum van 2 meter uit de oever;
  3. c. de steiger niet breder is dan 10 meter en de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen ten minste gelijk is aan de diepte van de steiger, met een minimum van 1 meter;
  4. d. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 20 m²;
  5. e. geen afbreuk wordt gedaan de gewenste beeldkwaliteit van de omgeving;
  6. f. vooraf advies is ingewonnen bij de waterbeheerder.

Artikel 8 Wonen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. tuinen en erven;
  3. c. ontsluitingsverhardingen;
  4. d. de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken, groen, water, parkeren, nuts- en overige voorzieningen.

8.2 Bouwregels

Op de in lid 8.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande, dat:

  1. a. hoofdgebouwen uitsluitend mogen worden opgericht binnen de aangegeven bouwvlakken;
  2. b. gestapelde woningen niet zijn toegestaan;
  3. c. van de woningen:
    1. 1. de goothoogte niet meer dan 4,5 m mag bedragen;
    2. 2. de bouwhoogte niet meer dan 9 m mag bedragen;
    3. 3. indien ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan de goothoogte, bouwhoogte en/of dakhelling meer bedroeg dan het onder 1 t/m 2 bepaalde; gelden, in afwijking van het hierboven bepaalde, de bestaande maatvoeringen als maximum;
  4. d. bouwwerken, waaronder aan- en uitbouwen en bijgebouwen, zijn toegestaan die voldoen aan de vergunningvrije criteria;
  5. e. op hoekpercelen tevens aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn toegestaan op het zijerf (met de bestemming wonen), mits deze:
    1. 1. gelegen zijn op minimaal 1 meter achter de voorgevelrooilijn van de woning;
    2. 2. een bouwhoogte hebben van ten hoogste de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van de woning, tot een maximum van 4 m;
    3. 3. de zijkanten van de bebouwing (aan- en uitbouwen en bijgebouwen) op minimaal 1 meter van het openbaar gebied liggen;
    4. 4. de gezamenlijke grondoppervlakte maximaal 20 m2 mag bedragen;
  6. f. de bouwhoogte van andere bouwwerken ten hoogste mag bedragen:
    1. 1. voor erfafscheidingen: 2 m;
    2. 2. voor pergola's en carports: 2,70 m;
    3. 3. voor beschoeiingen: 0,5 m boven het waterpeil (zomerpeil);
    4. 4. voor overige bouwwerken: 3 m.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2:

  1. a. onder d en f, ten behoeve van een hogere bouwhoogte voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met dien verstande dat:
    1. 1. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen maximaal 6 meter mag bedragen:
    2. 2. de bouwhoogte van bijgebouwen maximaal 5 meter mag bedragen;

en mits;

    1. 1. de bouwhoogte stedenbouwkundig acceptabel wordt geacht;
    2. 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van derden.

8.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 9 Woongebied

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Woongebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. tuinen en erven;
  3. c. rijwegen;
  4. d. voet- en fietspaden;
  5. e. parkeervoorzieningen;
  6. f. bermen en bermsloten;
  7. g. groenvoorzieningen;
  8. h. straatmeubilair en afvalverzamelsystemen;
  9. i. kunstvoorwerpen;
  10. j. speelvoorzieningen;
  11. k. watergangen en waterhuishoudingsvoorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in lid 9.4.3;
  12. l. de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken, nuts- en overige voorzieningen;

met dien verstande dat bij de inrichting van het gebied:

  1. m. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - de laantjes' wordt voldaan aan de stedenbouwkundige- en kwaliteitscriteria zoals omschreven in het 'Dorpenpaspoort - De Laantjes' zoals opgenomen in Bijlage2 bij deze regels.
  2. n. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - de straatjes' wordt voldaan aan de stedenbouwkundige- en kwaliteitscriteria zoals omschreven in het 'Dorpenpaspoort - De Straatjes' zoals opgenomen in Bijlage3 bij deze regels.

9.2 Bouwregels

Op de in lid 9.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:

9.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2.2:
    1. 1. onder e: voor het bouwen van de voorgevel van een woning in een andere richting, mits dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt acceptabel wordt geacht en geen afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen;
    2. 2. onder g en h: voor het overschrijden van de maximale goot- en bouwhoogte tot ten hoogste 13 meter, mits dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt acceptabel wordt geacht en geen afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende percelen;
    3. 3. onder k en l: voor het bouwen van hoofdgebouwen op een kleinere afstand van de zijdelingse perceelsgrens, mits dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt acceptabel wordt geacht en geen afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen.

9.4 Specifieke gebruiksregels

9.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de aanduiding 'gestapeld' verplaatst kan worden, mits:

  1. a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige hoofdstructuur van het plan;
  2. b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van derden;
  3. c. dit geen onevenredige nadelige effecten oplevert voor de verkeersveiligheid;
  4. d. de verplaatsting geen onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.

Artikel 10 Waterstaat

10.1 Bestemmingsomschrijving

10.2 Bouwregels

Op de in lid 10.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de in lid 10.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd.

10.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2 voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de in lid 10.1.2 bedoelde bestemmingen, op voorwaarde, dat:

  1. a. de belangen van de watergangen dit toelaten;
  2. b. alvorens de omgevingsvergunning te verlenen schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de watergangen.

Artikel 11 Waterstaat - Waterkering

11.1 Bestemmingsomschrijving

11.2 Bouwregels

Op de in lid 11.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de in lid 11.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd.

11.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2 voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de in lid 11.1.2 bedoelde bestemming, op voorwaarde, dat:

  1. a. de belangen van de watergangen dit toelaten;
  2. b. alvorens de omgevingsvergunning te verlenen schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de watergangen.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 13 Algemene Aanduidingsregels

13.1 Geluidszone - industrie

  1. a. De bouw van geluidsgevoelige objecten ter plaatse van de aanduiding 'Geluidszone - industrie' uitsluitend is toegestaan, indien voldaan kan worden aan de in of krachtens de Wet geluidhinder geldende normen of de verleende hogere grenswaarde.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a voor de bouw van geluidsgevoelige objecten met een geluidbelasting hoger dan 55 dB(A) mits voldaan wordt aan de Wet geluidhinder (dove gevels).

13.2 Milieuzone - zones wet milieubeheer

  1. a. Binnen de aanduiding 'Milieuzone - zones wet milieubeheer' mogen geen milieugevoelige objecten/functies, zoals woningen worden gerealiseerd.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a voor het realiseren van milieugevoelige objecten/functies binnen de in sub a bedoelde zone, indien vaststaat dat:
    1. 1. de bij de milieuzone behorend bedrijf binnen de periode van één jaar na start van de bouwwerkzaamheden voor milieugevoelige objecten/functies zal worden verplaatst c.q. de milieuverstorende activiteiten zal hebben gestaakt en;
    2. 2. de woningen of andere milieugevoelige objecten/functies niet in gebruik zullen worden genomen voordat de feitelijke milieuverstorende bedrijfsactiviteiten zullen zijn beëindigd.
  3. c. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a voor het realiseren van milieugevoelige objecten/functies binnen de in sub a bedoelde zones, indien ten gevolge van:
    1. 1. een wijziging van de bedrijfsvoering al dan niet na gehele of gedeeltelijke beëindiging van milieuplanologisch relevante bedrijfsonderdelen de milieucirkel van het bedrijf is verkleind;
    2. 2. door de toepassing van voorzieningen in of bij het bedrijf sprake is van een verkleining van de milieuplanologisch relevante hinder voor de omgeving.

Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij een terzake deskundige instantie.

  1. d. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a voor het realiseren van milieugevoelige objecten/functies binnen de in sub a bedoelde zone, indien uit een nader onderzoek is gebleken dat de feitelijke hinder ten gevolge van milieuverstorende activiteiten van een bedrijf waarop de zone betrekking heeft, mede gelet op de geldende milieuvergunningen, zodanig is dat het realiseren van milieu-gevoelige objecten/functies binnen de zone aanvaardbaar is zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de bedrijven waarop de zone betrekking heeft.

Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels

14.1 Geringe afwijkingen en overschrijdingen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen in deze regels ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de bouw ten dienste van (openbare) voorzieningen van:
    1. 1. niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van het openbaar nut, waarbij de inhoud ten hoogste 75 m3 en de goothoogte ten hoogste 3 m mag bedragen, gasdrukregel- en gasdrukmeetstations uitgezonderd;
    2. 2. andere bouwwerken, zoals standbeelden, uitingen van kunst en dergelijke tot een maximale bouwhoogte van 10 m.
    3. 3. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van de omgevingsvergunning voor het afwijken dient in de belangenafweging eveneens te worden gelet op de effecten met betrekking tot de verkeersveiligheid (zichtlijnen en voldoende ruimte voor voetgangers en/of bedienend verkeer);
  2. b. het in geringe mate aanpassen van het plan zoals een bebouwingsgrens, een nadere aanwijzing of een aanduiding, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan redelijk gewenst of noodzakelijk is om het plan aan te passen aan de werkelijke toestand van het terrein, waarbij geen bestemmingsgrenzen mogen worden overschreden en de grenzen met niet meer dan 5 m mogen worden verschoven.
  3. c. het afwijken van de voorgeschreven maatvoeringen voor bouwwerken, indien in verband met ingekomen bouwplannen deze wijzigingen nodig zijn, waarbij van de maatvoeringen met ten hoogste 10% mag worden afgeweken;
  4. d. het oprichten van andere bouwwerken, zoals antenne-installaties en vlaggenmasten met een bouwhoogte van ten hoogste 20 m;
  5. e. het plaatsen van afvalverzamelsystemen, op voorwaarde, dat de plaatsing:
    1. 1. geen onevenredige afbreuk doet aan de belangen van derden;
    2. 2. geen onevenredige afbreuk doet aan de in de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming aangegeven belangen;
    3. 3. geen onevenredige nadelige effecten oplevert voor de verkeersveiligheid;
    4. 4. geen onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.

14.2 Afwijken ten behoeve van een JOP

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor het oprichten van een jongeren ontmoetingsplaats (JOP), mits:

  1. a. de afstand tot woningen ten minste 25 m bedraagt;
  2. b. het oppervlak van het te plaatsen onderkomen ten hoogste 20 m² bedraagt;
  3. c. de hoogte van het te plaatsen onderkomen ten hoogste 4 meter bedraagt.

Artikel 15 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:

  1. a. het oprichten van gebouwen ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 150 m3 en een goothoogte van ten hoogste 3 m, welke in het kader van de nutsvoorzieningen nodig zijn, dit voor zover deze op grond van het bepaalde in artikel 14 onder a. niet kunnen worden gebouwd;
  2. b. een enigszins andere situering en/of begrenzing van bouwpercelen, bestemmingsgrenzen en/of bouwvlakken, indien bij de uitvoering van het plan, dan wel na realisatie van het plan mocht blijken dat, in verband met ingekomen bouwaanvragen en/of het beheer van het gebied, de verschuivingen nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan en/of inrichtingsplan op voorwaarde, dat:
    1. 1. de oppervlakte van de bestemmingsvlakken, bouwvlakken en/of bouwpercelen met niet meer dan 10% zal worden gewijzigd;
    2. 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige hoofdstructuur van het plan.

Artikel 16 Overige Regels

16.1 Parkeren

  1. a. een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien, waarbij wordt getoetst op basis van onderstaande parkeernormen:
Categorie/segment Autobezitnorm Bezoekersnorm Reservering Totaal, incl. reservering
1 - 4 (goedkoop) 1,2 0,15-0,25 0,3 1,65-1,75
5-6, 9a (midden) 1,5 0,15-0,25 0,3 1,95-2,05
7-8, 9b, 9c, 9d (duur) 1,8 0,15-0,25 0,3 2,25-2,35
  1. b. parkeergelegenheid die is gerealiseerd voor het goed kunnen functioneren van de omgeving, moet in stand worden gehouden;
  2. c. bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van bovenstaande parkeernormering bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid;
  3. d. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en kan worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht

17.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

17.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 17.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 17.1 met maximaal 10%.

17.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 17.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

17.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

17.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 17.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

17.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 17.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

17.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 17.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 18 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan De Volgerlanden-Oost, uitwerkings- en wijzigingsplan gebied C1-C2

Bijlagen Bij De Regels

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging

Bijlage 2 Dorpenpaspoort De Laantjes

Bijlage 3 Dorpenpaspoort De Straatjes

Bijlage 4 Dwarsprofielen A-d

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Juridisch Kader

Onderhavig uitwerkings- en wijzigingsplan maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan 'De Volgerlanden-Oost' van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht, dat door de gemeenteraad is vastgesteld op 7 november 2011 en op 28 februari 2013 in werking is getreden.

In dit bestemmingsplan is in artikel 10 van de regels de bestemming 'Wonen – Uit te werken' opgenomen, waarin het juridisch kader wordt geboden voor de realisatie van een aantal nog niet gerealiseerde woningbouwclusters in de nieuwbouwwijk De Volgerlanden. In genoemd artikel is bepaald op welke wijze burgemeester en wethouders, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), deze bestemming nader moeten uitwerken.

Dit uitwerkings- en wijzigingsplan voorziet in een dergelijke uitwerking voor gebied C1-C2 in De Volgerlanden-Oost. Voor de ontwikkeling van dit gebied – in samenhang met gebied A2-B2 – is recentelijk een nieuw stedenbouwkundig perspectief opgesteld. Dit perspectief behelst een robuust raamwerk van openbare ruimten, waarbinnen met een ruime mate van flexibiliteit een viertal 'dorpen' ontwikkeld kunnen worden. Deze dorpen krijgen elk een eigen karakteristiek, geborgd middels stedenbouwkundige- en kwaliteitscriteria die zijn opgenomen in zogenaamde Dorpenpaspoorten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp06VolgerlOstUP02-3001_0001.jpg"

Afbeelding 1.1: Deelgebieden binnen De Volgerlanden-Oost

De plannen voor gebied C1-C2 zijn daarmee inmiddels dermate concreet dat de ontwikkeling op korte termijn voorzien wordt. Om de ontwikkeling (markt-) vraaggestuurd ter hand te kunnen nemen is het noodzakelijk dat de uit te werken bestemming wordt geëffectueerd in een uitwerkingsplan, met binnen het ruimtelijk raamwerk de nodige flexibiliteit, maar bovenal met een directe bouwtitel als gevolg. Middels voorliggend uitwerkingsplan wordt hieraan invulling gegeven.

Aangezien binnen het moederplan 'De Volgerlanden-Oost' nog werd uitgegaan van realisatie van een brede school ten noorden van de Jacobuslaan (bestemming 'Maatschappelijk'), maar deze ontwikkeling inmiddels niet meer actueel is, wordt middels dit uitwerkings- en wijzigingsplan tevens gebruik gemaakt van de bepaling in artikel 19, sub m van het moederplan De Volgerlanden-Oost, op grond waarvan de bestemming 'Maatschappelijk' middels een wijzigingsbevoegdheid kan worden omgezet in 'Wonen – Uit te werken'.

1.2 Ligging Plangebied

De wijk De Volgerlanden-Oost is gelegen tussen de Vrouwgelenweg en de Veersedijk aan de oost- en westzijde en wordt aan de noordzijde begrensd door de wijk Kruiswiel.

Gebied C1-C2 ligt aan de noordzijde van De Volgerlanden-Oost, grenzend aan de wijk Kruiswiel, tussen de Vrouwgelenweg en de Veersedijk, direct ten noorden van de Jacobuslaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp06VolgerlOstUP02-3001_0002.jpg"

Afbeelding 1.2: Ligging plangebied

1.3 Procedure

Op basis van artikel 3.9a Wro zal voor dit plan de procedure worden gevolgd conform artikel 3.4 Awb, met kennisgeving en beschikbaarstelling langs elektronische weg. Het ontwerp van onderhavig uitwerkings- en wijzigingsplan zal gedurende zes weken ter inzage worden gelegd.

1.4 Opzet Van Het Uitwerkings- En Wijzigingsplan

Voorliggend uitwerkings- en wijzigingsplan bevat een toelichting, regels en een verbeelding en zal conform artikel 3.6 Wro onderdeel gaan uitmaken van het bestemmingsplan 'De Volgerlanden-Oost'. De regels met bijlagen en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het uitwerkings- en wijzigingsplan.

De toelichting is als volgt opgebouwd: na dit inleidende hoofdstuk worden in hoofdstuk 2 het plangebied en de voorgenomen ontwikkelingen beschreven. In hoofdstuk 3 wordt de haalbaarheid van het plan getoetst aan de hand van thema's als beleid, milieu, etc. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de juridische planopzet. Hierin worden de bepalingen in de regels nader uitgelegd. Ten slotte komen in het vijfde hoofdstuk de financiële haalbaarheid en de resultaten van de procedure aan de orde.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Vigerende Planologische Situatie

In het vigerende bestemmingsplan 'De Volgerlanden-Oost' zijn de gronden binnen het plangebied bestemd tot 'Wonen-Uit te werken'. Op grond van het nieuwe stedenbouwkundig perspectief ten behoeve van de voorgenomen woningbouwontwikkeling zal deze globale bestemming middels dit uitwerkings- en wijzigingsplan worden gewijzigd in de bestemmingen 'Verkeer', 'Groen' en 'Water' – voor het ruimtelijk raamwerk – en 'Woongebied' voor de daarbinnen gelegen 'dorpen', met de nodige flexibiliteit ten aanzien van de daadwerkelijke ontwikkeling.

In artikel 10 van het bestemmingsplan 'De Volgerlanden-Oost' is opgenomen dat burgemeester en wethouders gehouden zijn de gronden met de bestemming 'Wonen-Uit te werken' nader uit te werken ten behoeve van woningen met daarbij behorende voorzieningen, zoals tuinen, erven, ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, groen en water. Daarbij dienen de in het betreffende artikel opgenomen uitwerkingsregels, waaronder aantal woningen, goot- en bouwhoogte en milieukundige aspecten, in acht genomen te worden.

Het plangebied van onderhavig uitwerkings- en wijzigingsplan beslaat een te ontwikkelen woongebied, waarbinnen ten hoogste 478 woningen gerealiseerd mogen worden. Op grond van de uit te werken bestemming in het moederplan 'De Volgerlanden-Oost' mogen in geheel De Volgerlanden-Oost in totaal 1.055 woningen gerealiseerd worden. In gebied B1 zijn er daarvan al 178 middels een (vastgesteld) uitwerkingsplan planologisch mogelijk gemaakt. Tezamen met de 478 woningen die binnen C1-C2 mogelijk worden gemaakt in onderhavig uitwerkings- en wijzigingsplan resteren er dan 399 te ontwikkelen woningen voor gebied A2-B2. Hiervoor zal een separaat uitwerkingsplan in procedure worden gebracht.

De maximale bouwhoogte voor gebied C1-C2 is (bij recht) vastgesteld op 11 meter; lager dan de conform de uitwerkingsregels toegestane 13 meter, omdat deze bovenal – op grond van beeldkwaliteit - ook aan dient te sluiten op de reeds bestaande bebouwing langs de Onderdijkse Rijweg, de Vrouwgelenweg en in de wijk Kruiswiel. Conform de uitwerkingsregels is ter beëindiging van de zogenaamde 'Noordwand' uit De Volgerlanden-West een hoogteaccent van maximaal 30 meter mogelijk gemaakt ten zuiden van het nieuwe scholencluster in de wijk Kruiswiel.

Conform de uitwerkingsregels zullen daarnaast aan de noordzijde van het plangebied, grenzend aan de woningen aan de Van Renessenborch, achtertuinen naar de wijk Kruiswiel worden gericht. Ten oosten van het eerder genoemde hoogteaccent wordt de nieuwe wijk conform de uitwerkingsregels gescheiden van het overige deel van de wijk Kruiswiel door middel van een watergang van tenminste 5 meter breed.

2.2 Huidig Gebruik En Voorgenomen Bouwplan

2.2.1 Huidig gebruik

In de huidige situatie liggen de gronden, als zijnde voormalig agrarische gronden, deels braak. Deels zijn de gronden nog bebouwd met kassen. De gronden zijn gelegen ten zuiden van de bestaande wijk Kruiswiel, tussen de Vrouwgelenweg en Onderdijkse Rijweg, met de aangrenzende (bestaande) woonkavels. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan de Jacobuslaan, die als ontsluitingsweg voor De Volgerlanden vanaf de Veersedijk reeds (deels permanent, deels als tijdelijke bouwweg) is aangelegd.

2.2.2 Stedenbouwkundig perspectief

In het bestemmingsplan 'De Volgerlanden-Oost' is reeds uitgebreid aandacht besteed aan de stedenbouwkundige structuur van de wijk De Volgerlanden als geheel. Deze structuur is opgezet op grond van een nota van uitgangspunten uit 2007. Gezien de ontwikkelingen van de afgelopen jaren (gewijzigde woningmarkt, andere randvoorwaarden rond bijvoorbeeld de wateropgave in het gebied, gewijzigde opzet (woon)buurten in de omgeving etc.) is in 2015 besloten een nieuw stedenbouwkundig perspectief voor De Volgerlanden-Oost op te stellen.

In het nieuwe stedenbouwkundig perspectief (zie afbeelding 2.1) wordt uitgegaan van een ruimtelijke hoofdstructuur bestaande uit 5 elementen:

  1. 1. de Jacobuslaan
  2. 2. de Dubbele Wetering
  3. 3. het Plantsoen met de noordelijke bebouwingsrand (buiten onderhavig plangebied; zuidelijke rand gebied A2-B2)
  4. 4. het Perenlaantje (buiten onderhavig plangebied; in gebied A2-B2)
  5. 5. het Appellaantje

Het plangebied wordt omzoomd door het oude lint van de Vrouwgelenweg en de Veersedijk/Onderdijkse Rijweg. In het noorden wordt de rand gevormd door de wijk Kruiswiel. De hoofdstructuur wordt gevormd door de Jacobuslaan in oost-west richting en de Dubbele Wetering in noord-zuid richting. Deze verdelen het gebied van De Volgerlanden-Oost in vier delen, de 'Vier Dorpen' genoemd. Deze hebben alle een eigen karakter, passend bij de ligging in het plangebied. De dorpen zijn:

  1. 1. De Laantjes (westelijk deel plangebied): deze hebben een sfeer die aansluit bij de laagbouw in Kruiswiel: rijwoningen met voortuinen, hagen, groene sfeer in de straten, materiaalgebruik overwegend baksteen.
  2. 2. De Straatjes (oostelijk deel plangebied): deze sluiten aan bij de sfeer van het noordelijke dijkdorpje: woningen aan de straat gesitueerd, gevels overwegend gestuct, licht gekromd.
  3. 3. De Hofjes (buiten onderhavig plangebied; in gebied A2-B2): hier worden de woningen om groene binnengebieden gesitueerd, op verschillende manieren, waarbij het wellicht interessant is om huidige bomen in te passen.
  4. 4. De Erfjes (buiten onderhavig plangebied; in gebied A2-B2): hier zijn de woningen informeel gesitueerd, zonder doorgaande straten, rond erfachtige middengebieden. De sfeer sluit aan bij het zuidelijke dijkdorpje: bakstenen woningen rondom informele erfjes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp06VolgerlOstUP02-3001_0003.png"

Afbeelding 2.1: stedenbouwkundig perspectief en ruimtelijk raamwerk De Volgerlanden-Oost

Ruimtelijk Raamwerk C1-C2

De Jacobuslaan

Deze ligt direct ten zuiden van onderhavig plangebied. De Jacobuslaan is de verbinding met De Volgerlanden-West en ontsluit De Volgerlanden-Oost en de Vrouwgelenweg met de Veersedijk. Het oostelijk deel van de Jabocuslaan ligt er sinds jaren en is al definitief ingericht, het ontwerp van het westelijk deel sluit hierop aan en omvat een klassiek laanprofiel in de richting van de Vrouwgelenweg. Ruimtelijk is het interessant om dit onderscheid tussen oost en west in stand te houden. De westzijde is dan licht gebogen, met een landschappelijk en groen karakter en water aan de zuidzijde, waardoor dit deel ook als woonmilieu interessant wordt.

De Dubbele Wetering

De Dubbele Wetering is geïnspireerd op de Vrouwgelenweg, met een smalle waterloop aan weerszijden van een dijkje, dat hier alleen voor voetgangers toegankelijk is. Ernaast ligt aan weerszijden een rijbaan en een voetpad. Dit element vormt de rand van de vier dorpen, en is tevens een noord-zuid verbinding. Voor de fiets wordt een relatie met Kruiswiel gelegd, met de auto niet. Het is een mooie en logische noord-zuid verbinding binnen het plangebied. Jacobuslaan en Dubbele Wetering vormen samen het ruimtelijke assenkruis van de openbare ruimte van De Volgerlanden Oost.

Het Appellaantje

Geïnspireerd op het historische Perenlaantje (in gebied A2-B2) is het Appellaantje een nieuw structurerend element, waaraan gewoond wordt en dat tevens dient als langzaam verkeersverbinding naar zowel Kruiswiel, de school, en de dijk met het kerkje dat hier staat. Het Appellaantje vormt in het westelijk deel de centrale, groene openbare ruimte van het dorp 'De Laantjes' en in het oostelijk deel de groene rand van het dorp 'De Straatjes', met een verlaagd kerkenpad aan het water richting de kerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp06VolgerlOstUP02-3001_0004.jpg"

Afbeelding 2.2: Uitsnede perspectief gebied C1-C2

Beeldkwaliteit/Dorpenpaspoorten

Voor de verschillende dorpen zijn aparte dorpenpaspoorten opgesteld. Deze paspoorten (zie bijlagen bij de regels van onderhavig uitwerkings- en wijzigingsplan) schetsen het concept voor de dorpjes middels een omschrijving van het richtinggevend programma en de beoogde sfeer.

De Laantjes

Het dorp De Laantjes kent een klassiek straatprofiel dat verwijst naar de woonwijk Kruiswiel in het noorden. Bomen accenturen de lengte van de straat en zorgen voor de geleiding van de ruimte. Voortuinen dragen bij aan het groene karakter van het dorp. Elk laantje vormt een architectonische eenheid.

Het typerend bebouwingsbeeld van het dorp De Laantjes is nader toegelicht.

  • Uitstraling architectuur: De woningen hebben een klassieke uitstraling. De architectuur is op elkaar afgestemd. Beide zijden van de lanen hebben een vergelijkbaar karakter, hoewel er niet dezelfde woningen staan. Subtiele verschillen zorgen voor een aantrekkelijk beeld.
  • Bouwmassa, rooilijn, hoogte en kapvorm: De woningen zijn op elkaar afgestemd, om een eenheid in het straatbeeld te bewerkstelligen. Rooilijnen zijn zoveel mogelijk hetzelfde. Aan weerszijden van de lanen zijn subtiele verschillen.
  • Oriëntatie woningen op OR: Aan weerszijden van de lanen zijn de woningen anders georiënteerd. Dit heeft met de bezonning te maken, maar zeker ook met een aantrekkelijk straatbeeld. Erkers dragen hier extra aan bij.
  • Principe parkeren: Het parkeren vindt voornamelijk plaats in koffers en op eigen terrein. Dit om te voorkomen dat het beeld wordt gedomineerd door auto's. Bezoekers kunnen langs de straat parkeren.
  • Inrichting openbare ruimte: De straten hebben een klassiek profiel met een breed trottoir, laanbeplanting, langsparkeren en zijn bestraat met klinkers.
  • Overgang privé-openbaar: De voortuinen zijn diep genoeg om er een kleine boom in te kunnen planten, die zo bijdraagt aan het groene karakter van de lanen.
  • Beplanting: De bomen dragen bij aan een groene uitstraling en benadrukken het statige karakter van de woningen. De bomen zijn hoog en hebben een lichtdoorlatende kroon. In elk seizoen zijn ze aantrekkelijk. De amberboom is een mogelijkheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp06VolgerlOstUP02-3001_0005.png"

Afbeelding 2.3: Hoofdopzet De Laantjes

De hoofdopzet is richtinggevend voor de uitwerking van De Laantjes. Dat betekent dat op onderdelen de uitwerking zal kunnen verschillen van bijgaand schema (afbeelding 2.3), maar dat de hoofdelementen (richting van de straten, parkeeroplossingen, hoofdopzet openbare ruimte en profiel) leidend zijn.

De Straatjes

De straatjes binnen het gelijknamige dorp zijn de ontmoetingsruimte van dit dorp. De auto is te gast in de straat. Voornamelijk wordt deze aan de achterzijde van de woning geparkeerd. Het dorp De Straatjes verwijst naar het dijkdorpje aan de Onderdijkse Rijweg: minimale voortuinen, bochtige straatprofielen en woningen met veel diversiteit. De stenige straten zijn smal en kennen een bestrating à niveau. Een Delftse stoep, een geveltuin of een bankje dragen bij aan het dorpse karakter.

Het typerend bebouwingsbeeld van het dorp De Straatjes is hieronder nader toegelicht.

  • Uitstraling architectuur: De straatjes kennen een informele sfeer doordat ze licht gebogen zijn en de architectuur van de woningen divers is, evenals de bouwvolumes. Diverse kleuren en materialen dragen bij aan het informele karakter, zonder dat een bont effect ontstaat.
  • Bouwmassa, rooilijn, hoogte en kapvorm: De verspringende rooilijnen, diverse bouwhoogtes en kapvormen, goot- en nokhoogtes, dragen bij aan de gewenste informele sfeer. Her en der zijn kleine voortuinen mogelijk. Korte en langere rijtjes, tweekappers en vrijstaande woningen wisselen elkaar af.
  • Oriëntatie woning op OR: De woningen zijn hoofdzakelijk van het doorzon type. De woningen zijn zo open mogelijk. Vanaf de straatjes zijn doorzichten op de tuin. Woonruimtes of keukens liggen aan de straatjes. Dit draagt bij aan de levendigheid.
  • Principe parkeren: Bewoners parkeren in of aan de achtertuin, via een achterstraat. Bezoekers kunnen informeel op straat parkeren.
  • Inrichting openbare ruimte: Door de bestrating op een niveau aan te leggen, ontstaat een informeel en dorps beeld. De straatjes zijn zo smal als mogelijk is. Langs de huizen loopt een informeel voetpad.
  • Overgang privé-openbaar: Doordat afwisselend kleine privé stoepen en kleine voortuinen aan de straatjes grenzen, ontstaat de mogelijkheid tot het plaatsen van bankjes, zitjes, bloempotten en plantenbakken.
  • Beplanting: In de straatjes zelf staat geen beplanting. In de kleine voortuintjes en zijtuinen staan kleine boompjes, die passen bij het dorpse karakter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp06VolgerlOstUP02-3001_0006.jpg"

Afbeelding 2.4: Hoofdopzet De Straatjes

Deze hoofdopzet is richtinggevend voor de uitwerking van De Straatjes. Dat betekent dat op onderdelen de uitwerking zal kunnen verschillen van bijgaand schema (afbeelding 2.4), maar dat de hoofdelementen (richting van de straten, parkeeroplossingen, hoofdopzet openbare ruimte en profiel) leidend zijn.

Parkeren

Op basis van de praktijkervaringen en nieuwste inzichten is bij de inrichting van het grootste gedeelte van De Volgerlanden-West uitgegaan van een gedifferentieerde parkeernorm, welke leidt tot een gemiddelde van 1,7 parkeerplaats per woning. Tevens is sinds de realisatie van fase 1 een ruimtereservering van gemiddeld 0,3 parkeerplaats per woning opgenomen voor eventueel in de toekomst aan te leggen extra parkeervoorzieningen als de noodzaak daartoe is komen vast te staan.

In 2013 is een nieuwe parkeernota vastgesteld. Conform deze nota en het stedenbouwkundig perspectief dat voor onderhavig gedeelte van De Volgerlanden is opgesteld zal bij de ontwikkeling van dit gebied, uitgaande van maximaal 478 (grotendeels grondgebonden) woningen, voorzien worden in voldoende parkeerplaatsen; hierbij wordt gerekend met een gedifferentieerde norm per woningcategorie (goedkoop, midden en duur), die is geborgd in de regels.

Uitgaande van autobezitnormen en rekening houdend met bezoekers, worden per woningcategorie de volgende nomren aangehouden: 1,35 - 1,45 parkeerplaatsen voor goedkope woningen, 1,65 - 1,75 parkeerplaatsen voor woningen in het middensegment en 1.95 - 2,05 voor dure woningen. Om mogelijke parkeerproblemen in de toekomst op te kunnen lossen, wordt rekening gehouden met een ruimtereservering van 0,3 parkeerplaats per woning in de openbare ruimte. Het daadwerkelijk omvormen van deze 'parkeerreserveringen' in extra parkeerplaatsen in het openbare groen is gekoppeld aan (door de gemeente erkende) meldingen en signaleringen over parkeeroverlast uit de wijk.

De parkeerplaatsen worden, mede afhankelijk van de ruimtelijke karakteristiek van het betreffende 'dorp', deels op eigen terrein (met name bij vrijstaande en 2-onder-1 kap woningen) en deels op openbaar gebied gerealiseerd.

Hoofdstuk 3 Haalbaarheid

3.1 Beleidskader

3.1.1 Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2011)

Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft een nieuwe structuurvisie opgesteld: de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig'. Deze is in samenhang met het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro/ AmvB Ruimte) in werking getreden op 17 december 2011.

In de structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De forse bezuinigingsopgave maakt dat er scherp geprioriteerd moet worden. De financiële middelen zijn de komende jaren beperkt en private investeerders zijn terughoudender. Hierdoor vertragen projecten, worden deze heroverwogen of zelfs gestopt. Daarnaast werkt de huidige wijze van financiering van gebiedsontwikkeling niet meer. Nieuwe verdienmodellen en andere kostendragers zijn nodig om gebiedsontwikkeling weer van de grond te krijgen. Tegelijkertijd vragen grote opgaven op het gebied van concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid & veiligheid om rijksbetrokkenheid.

De AmvB ruimte (Barro) bevat algemene regels voor bestemmingsplannen. Zo bepaalt het Barro onder meer dat bestemmingsplannen de doorvaart voor schepen niet mogen belemmeren als in het plan zich een vrijwaringszone van een rijksvaarweg bevindt. Verder staat eveneens in dit besluit dat bestemmingsplannen binnen reserveringsgebieden geen plannen mogen bevatten die uitbreidingen van het spoor belemmeren. Een bestemmingsplanwijziging mag ook geen belemmering bevatten voor het gebruik en geschikt maken van elektriciteitsproductieinstallaties, kernenergiecentrales, hoogspanningsverbindingen, buisleidingen, de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), primaire waterkeringen (buiten het kustgebied) en het IJsselmeergebied.

Het plangebied heeft geen directe relatie met een van de kaarten of bepalingen van het de Rijksstructuurvisie of van de AMvB Ruimte.

Wel stamt de opgave om de wijk De Volgerlanden te realiseren nog uit de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra (VINEX), een nota ruimtelijke ordening van het Nederlandse ministerie van VROM uit 1991. Deze notitie, een vervolg op de Vierde nota ruimtelijke ordening uit 1988, bevatte uitgangspunten voor de bouw van nieuwe woningbouwlocaties voor de periode tussen 1 januari 1995 en 1 januari 2005. De Volgerlanden is een dergelijke Vinex-wijk, welke dus op basis van rijksbeleid wordt gerealiseerd.

Visie Ruimte en Mobiliteit - Zuid Holland (2014)

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Steden bieden nog volop kansen om te bouwen en te verbouwen. Ze kunnen de hoofdmoot voor hun rekening nemen van de woningen die Zuid-Holland tot 2030 extra nodig heeft. Daardoor kan het landelijk gebied open blijven.

Om dit te bereiken zijn het stedelijk netwerk en alle daarbuiten gelegen kernen in Zuid-Holland voorzien van bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. De bebouwingscontouren zijn strak getrokken om het bestaand stedelijk gebied en kernen, rekening houdend met en de reeds vastgelegde streekplangrenzen en plannen waar de provincie reeds mee heeft ingestemd. Verstedelijking buiten deze bebouwingscontouren is in principe niet toegestaan. Het plangebied ligt binnen deze contour.

Gemeenten stellen regionale visies voor woningen en kantoren op. Door deze visies stemmen de gemeenten het aanbod met elkaar af op de reële behoefte naar woningen en kantoren. Op deze wijze wil de provincie het overschot aan kantoren terugdringen en het tekort aan woningen voor bepaalde segmenten kleiner maken.

Verordening Ruimte (2014)

De Verordening Ruimte 2014 is op 9 juli 2014 door Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland vastgesteld. Het plangebied ligt op grond van deze verordening binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. De Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 lid 2 Bro) is verankerd in de Verordening Ruimte 2014. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Voor toetsing aan de ladder dienen er drie stappen te worden doorlopen. Dit zijn:

  1. 1. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling dient te voorzien in een actuele regionale behoefte;
  2. 2. indien uit stap 1 volgt dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte moet beschreven worden in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  3. 3. indien uit stap 2 blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

De ontwikkeling van De Volgerlanden is in diverse actuele provinciale en regionale woonvisies opgenomen (zie onderstaand), welke zijn gebaseerd op actuele behoefteramingen en ook periodiek worden herijkt en gemonitord. In De Volgerlanden wordt, conform regionale afspraken, invulling gegeven aan een belangrijk deel van de actuele woningbouwopgave voor de Drechtsteden. Daarmee wordt voldaan aan stap 1. Gezien de ligging binnen bestaand stedelijk gebied wordt tevens voldaan aan stap 2 van de ladder. Onderhavig uitwerkings- en wijzigingsplan is daarmee in lijn met de Provinciale Verordening.

Woonvisie 2011-2020 Provincie Zuid-Holland

De woonvisie 2011-2020 is op 12 oktober 2011 vastgesteld door Provinciale Staten. De provincie gaat uit van krimp in de landelijke gebieden en wil afspraken maken om tot een vermindering van het aantal geplande nieuwbouwwoningen te komen. Ook gaat de provincie in overleg met gemeenten in het stedelijk gebied om slechte woningen in een hoger tempo te vernieuwen en te verbeteren. Voor heel Zuid-Holland wil de provincie komen tot de bouw van meer woningen voor alleenstaanden en éénouder huishoudens, aangezien 90% van de groei uit dit type woningen bestaat.

Uitgangspunt voor de provincie blijft dat nieuwbouw overwegend in de stedelijke gebieden zal plaatsvinden. De voorgenomen woningbouw in De Volgerlanden is hierbij meegenomen en door een verdere flexibilisering kan via een marktgerichte ontwikkeling nog beter worden ingespeeld op de genoemde doelgroepen in de Woonvisie Zuid-Holland 2011-2020.

Woonvisie Regio Drechtsteden (2009)

De opgave voor de regio ligt in de waarneming dat het huidige woningaanbod en het aanbod aan woonmilieus nog niet genoeg zijn gedifferentieerd. Het kwantitatieve tekort aan woningen is nagenoeg verdwenen. De regio heeft met name op het kwalitatieve vlak een opgave. De huidige en toekomstige woningbehoefte van de vele verschillende huishoudensgroepen vormen het uitgangspunt voor het regionale woonbeleid tot 2015 en verder. Om aan de regionale opgave invulling te geven dient meer aanbod gecreëerd te worden voor hoge inkomens. Tevens dient meer kwaliteit ingebracht te worden in de sociale sector, dienen meer levensloopbestendige woningen gerealiseerd te worden en dient het aanbod voor sociale groepen verhoogd te worden. Tenslotte heeft de regio het voornemen om meer hoogwaardige stedelijke woonmilieus en meer aanbod aan duur, groen en blauw wonen te realiseren en zet zij in op een versterking van de kwaliteit van bestaande wijken. Er dient kortom in het regionale en lokale beleid aandacht te zijn voor:

  • Het stimuleren van de doorstroming;
  • Het vergroten van het aanbod aan woon-, zorg- en welzijnsvoorzieningen;
  • Het vergroten van de ruimte voor particulier opdrachtgeverschap en consumentgericht bouwen;
  • De behoefte aan een leefbare woonomgeving;
  • De behoefte aan meer gemak, mobiliteit en bereikbaarheid;
  • De vraag naar groene, dorpse woonmilieus en centrumstedelijke woonmilieus.

Wonen in de Drechtsteden - jaarlijkse actualisatie woonvisie (2016)

Jaarlijks wordt er een overzicht opgesteld van de actuele ontwikkelingen op het gebied van wonen in de Drechtsteden. Voor de Drechtsteden zijn er vier belangrijke aandachtspunten, namelijk:

  1. 1. De regionale sociale huurmarkt is nog steeds relatief ontspannen. Wel wordt de druk iets groter en dan vooral in de goedkopere segmenten binnen de sociale huursector. Dit komt enerzijds door afname van het aanbod (door huurharmonisatie en sloop van verouderd bezit) en anderzijds door toename van de vraag in dit segment (door toename van doelgroepen die voorrang krijgen en passend toewijzen).
  2. 2. Doorstromers laten zich bij hun keuze leiden door een aantrekkelijker type en woninggrootte en woonomgeving. Mede doordat de Drechtsteden deze doelgroep niet in voldoende mate kunnen bedienen, is er nog steeds sprake van een vertrekoverschot van midhoge en hoge inkomens.
  3. 3. De vraag op de koopmarkt neemt toe. Ten opzichte van eerdere prognoses valt op dat ook de marktruimte voor appartementen toeneemt.
  4. 4. Het woningbouwprogramma komt overeen met de door de provincie geconstateerde woningbehoefteraming en past daarmee binnen de ruimte die er volgens de Ladder voor duurzame verstedelijking is om in de Drechtsteden woningen toe te voegen. De 'ladder ruimte' is met het voorliggende woningbouwprogramma wel volledig benut. Dit betekent dat, indien er nog nieuwe plannen toegevoegd worden, hiervoor ruimte gevonden moet worden door van andere projecten af te zien of deze anders te faseren.

Woonvisie Hendrik-Ido-Ambacht - Van woonvisie naar wonen met visie (2007)

De gemeentelijke Woonvisie vormt het antwoord op de woonopgave van de komende jaren. In de Woonvisie wordt de richting geschetst die ingeslagen moet worden. Het vormt geen vastomlijnd beleid, maar biedt speelruimte om in te spelen op nieuwe ontwikkelingen. Met de Woonvisie beschikt de gemeente over een woonbeleid dat kader stellend en richtinggevend is voor de komende jaren te nemen beslissingen en uitvoeringsmaatregelen. Daarnaast vormt het onder meer een richtinggevend woningbouwprogramma voor de komende vijftien jaar en een onderlegger voor te maken (prestatie)afspraken met de regio, corporaties en ontwikkelaars.

Gebruikmakend van doelgroepen van beleid (waaronder ouderen, jongeren en zorgbehoevenden) is de woonbehoefte inzichtelijk gemaakt. Geconcludeerd wordt dat de woningvoorraad in de gemeente over het algemeen van een goede kwaliteit is en dat echt grote problemen er niet zijn. Wel zijn de woonwensen als gevolg van demografische, sociaal-culturele en sociaal-economische ontwikkelingen de laatste jaren veranderd. Per doelgroep zijn globaal conclusies getrokken. Aan de hand van deze conclusies is bepaald hoeveel, wat en waar er gebouwd moet worden. Een groot deel van de nieuwbouwwoningen wordt in De Volgerlanden gerealiseerd.

Welstandsnota Hendrik-Ido-Ambacht (2015)

De gemeenteraad heeft op 6 juli 2015 de 'Welstandsnota 2015 - Hendrik-Ido-Ambacht' vastgesteld. De nota geeft het welstandsbeleid van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht weer. Het beleid is opgesteld vanuit de gedachte, dat welstand een bijdrage levert aan zowel het tot stand komen als mede het beheer van een aantrekkelijke bebouwde omgeving.

Bij de uitwerking van stedenbouwkundige plannen wordt vaak een beeldkwaliteitsplan ingezet om sturing te geven aan de uitwerking en in te gaan op de ruimtelijke en visuele aspecten van de gebouwen en/of de openbare ruimte. Dat deel van het beeldkwaliteitsplan, dat betrekking heeft op het bouwen, dient als basis voor welstandstoetsing bij aanvragen voor een omgevingsvergunning. Voor de realisatie van De Volgerlanden-Oost zijn zogenaamde 'Dorpenpaspoorten' opgesteld als beeldkwaliteitskader, zie ook paragraaf 2.2.3.

Conclusie

De voorgenomen woningbouwontwikkeling in De Volgerlanden-Oost past binnen rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Onderhavig uitwerkings- en wijzigingsplan voorziet in de planologisch-juridische grondslag voor een gedeelte van deze woningbouwontwikkeling.

3.1.2 Bestemmingsplan 'De Volgerlanden-Oost'

In het bestemmingsplan 'De Volgerlanden-Oost' is, zoals reeds genoemd voor het plangebied de bestemming 'Wonen – Uit te werken' opgenomen.

Burgemeester en wethouders werken deze bestemming nader uit, met inachtneming van de volgende uitwerkingsregels:

  1. a. de begrenzing van de bestemming;
  2. b. de kwantitatieve aspecten met betrekking tot de te realiseren functies;
  3. c. de belangrijkste aspecten samenhangend met de stedenbouwkundige opzet en inrichting van het gebied;
  4. d. de functionele en ruimtelijke aspecten met betrekking tot een aantal specifieke elementen bij de inrichting van het gebied;
  5. e. de toelaatbare bebouwing.

Toets plan

Binnen het uitwerkingsgebied worden ten hoogste 478 – grotendeels grondgebonden - woningen gebouwd. De maximale bouwhoogte bedraagt 11 meter, waarvan middels een omgevingsvergunning kan worden afgeweken tot ten hoogste 13 meter. Tevens worden een hoogteaccent met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 27 en 30 meter mogelijk gemaakt.

Daarmee, en middels de andere bepalingen in dit uitwerkings- en wijzigingsplan wordt nagenoeg geheel (enkele uitweringsregels rond bijvoorbeeld fasering zijn niet meer actueel) binnen de uitwerkingsregels van het moederplan gewerkt. Omdat de bestemming 'Maatschappelijk', zoals in het moederplan opgenomen ten noorden van de Jacobuslaan niet langer wenselijk is gezien het feit dat is afgezien van de ontwikkeling van een brede school op deze locatie, wordt dit plan tevens opgesteld als wijzigingsplan, binnen de kaders van artikel 19 sub m van het moederplan.

Voor wat betreft de geluidsbelasting, archeologische waarden, wateropgave en normen inzake externe veiligheid wordt verwezen naar paragraaf 3.2. De economische uitvoerbaarheid wordt behandeld in hoofdstuk 5.

3.1.3 Conclusie

Het plan voldoet aan de voorwaarden zoals die zijn opgenomen in de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan 'De Volgerlanden-Oost'. De bepalingen behorende bij de bestemmingen 'Verkeer', 'Groen' en 'Water' (en overige dubbelbestemmingen en aanduidingen) worden voor zover relevant van toepassing op onderhavig plangebied. Daarnaast wordt met de bestemming 'Woongebied' aangesloten bij het bepaalde in de bestemming 'Wonen' van het moederplan en bij de actuele regelingen die de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht hanteert, ook voor andere gebieden binnen De Volgerlanden.

3.2 Milieuaspecten

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de gemeente in de toelichting behorende bij het bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's milieuzonering, geluid, geur, externe veiligheid, bodem en luchtkwaliteit.

Belangrijk bij de beschouwing van bovengenoemde aspecten is dat er niet uitgegaan is van de planologische maximale mogelijkheden van omliggende (bedrijfs-)functies, maar van de feitelijke (vergunde) situatie. Onderhavig uitwerkingsgebied ligt namelijk in de nabijheid van de bedrijventerreinen Antoniapolder+ en Veersedijk. Voor beide bedrijventerreinen geldt dat het bestemmingsplan daarvan dateert van na het vaststellen van het uit te werken bestemmingsplan Volgerlanden-Oost. In de periode na vaststelling van deze bestemmingsplannen hebben er feitelijk geen nieuwe ontwikkelingen plaatsgevonden. De beperkingen van de bedrijventerreinen zijn hierdoor maximaal gelijk aan die ten tijde van het vastgestelde bestemmingsplan Volgerlanden-Oost.

3.2.1 Milieuzonering

Normering

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen (blijven) uitoefenen.

In de jurisprudentie is de VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) aanvaard als een hulpmiddel bij het opstellen van een bestemmingsplan. In de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' zijn algemeen voorkomende bedrijfstypen ondergebracht volgens de standaardbedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Elk type bedrijf is op deze wijze voorzien van een SBI-Code. In de VNG-brochure worden de bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, ingedeeld in een aantal categorieën. Voor de indeling in de categorieën worden de volgende ruimtelijk relevante milieuaspecten gebruikt: geur, stof, geluid en gevaar (met name branden explosiegevaar).

Deze richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, stiltegebied of natuurgebied). Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding.

Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen er in een dergelijke woonwijk vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer.

De richtafstanden dienen te worden gemeten vanaf de uiterste situering van de gevel van een woning tot aan de bedrijfsbestemming.

Categorie Richtafstand tot een rustige woonwijk
1 10 meter
2 30 meter
3.1 50 meter
3.2 100 meter
4.1 200 meter
4.2 300 meter
5.1 500 meter
5.2 700 meter
5.3 1.000 meter
6 1.500 meter

Tabel 3.1 Rustige woonwijk

In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype 'gemengd gebied' kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Genoemde richtafstanden mogen dan namelijk met één afstandsstap worden verkleind.

Categorie Richtafstand tot gemengd gebied
1 0 meter
2 10 meter
3.1 30 meter
3.2 50 meter
4.1 100 meter
4.2 200 meter
5.1 300 meter
5.2 500 meter
5.3 700 meter
6 1.000 meter

Tabel 3.2 Gemengd gebied

Onder gemengd gebied wordt verstaan een gebied met een matige tot sterke menging van functies. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.

Uit jurisprudentie blijkt dat er al snel sprake is van een gemengd gebied wanneer er meerdere functies voorkomen die enige impact hebben op de omgeving. Daarbij kunnen ook functies worden meegenomen die op enige afstand gelegen zijn of functies die planologisch mogelijk zijn en waarvan het in de lijn der verwachtingen ligt dat deze ook gerealiseerd gaan worden. Het is niet onjuist om een groter gebied bij de beoordeling te betrekken. Dit omgevingstype en bijbehorende systematiek zullen dan wel in het bestemmingsplan moeten worden vastgelegd.

Beoordeling gebied C1-C2

Voor de ontwikkeling van gebied C1-C2 binnen De Volgerlanden-Oost geldt dat sprake is van ontwikkeling van nieuwe milieugevoelige functies in de nabijheid van bestaande bedrijven. Er is een inventarisatie gemaakt van deze bestaande bedrijven, nagegaan welke milieucategorie deze hebben en welke richtafstanden tot een rustige woonwijk daarbij horen (zie tabel 3.3).

Naam Adres Milieucat. Grootste richtafstand (rustige woonwijk) Afstand tot plangebied
Scheepswerf en Machinefabriek 't Ambacht Nieuwe Bosweg 4 5.1 500 m ca. 490 m
Technisch Handelsbureau Meerman jr. Nijverheidsweg 69 3.2 100 m ca. 70 m
Bolidt stoftoepassingen Nijverheidsweg 37 4.2 300 m ca. 490 m
EPS Nijverheidsweg 35 5.2 700 m ca. 650 m
Div. bedrijven Veersedijk 161 3.2 100 m ca. 120 m
Zandhandel H.I. Ambacht Veersedijk 187 3.2 100 m ca. 230 m
Stolk Veersedijk 223 5.2 700 m ca. 440 m

Tabel 3.3: Bestaande bedrijven en bijbehorende richtafstanden

Op basis van deze inventarisatie kan worden geconcludeerd dat een viertal bedrijven een richtafstand heeft die reikt tot over onderhavig plangebied. Voor deze bedrijven is vervolgens nagegaan of er informatie beschikbaar is om uitspraken te kunnen doen over de feitelijke hinderafstanden of contouren.

Voor de bedrijven 'Scheepswerf en machinefabriek 't-Ambacht' en 'Technisch handelsbureau Meerman jr. BV' is het aspect geluid maatgevend. De richtafstanden voor de overige aspecten liggen niet over onderhavig plangebied. Deze bedrijven maken deel uit van het gezoneerd industrieterrein Aan de Noord. Voor bedrijven op een gezoneerd terrein wordt het aspect geluid specifiek gereguleerd. Omdat in dat kader al een op deze specifieke situatie toegesneden beoordeling van de geluidbelasting heeft plaatsgevonden, blijven de richtafstanden voor geluid op basis van de VNG handreiking Bedrijven en Milieuzonering buiten beschouwing.

Voor EPS (kunstharsenfabriek) gelegen op circa 650 meter afstand van onderhavig plangebied, is het aspect geur maatgevend. De richtafstand hiervoor is 700 meter en deze overlapt dus voor een zeer klein deel het uitwerkingsgebied. Het bedrijf wordt in de bestaande situatie echter al beperkt in zijn activiteiten door bestaande woningen die dichter bij deze bedrijven liggen (omgeving van de Graaf Willemlaan en de Pompe van Meerdervoortsingel). Over het bedrijf zijn geurklachten bekend, maar die zijn overwegend afkomstig van bewoners uit de directe omgeving van het bedrijf en niet uit de richting van Volgerlanden-Oost. Gezien de afstand tot de nieuwe woningen en het gebied van waaruit geurklachten worden geuit, ligt het niet voor de hand dat het bedrijf geurhinder veroorzaakt bij de nieuwe woningen. Er is geen geuronderzoek beschikbaar van dit bedrijf waarin de feitelijke geurcontouren zijn bepaald. In de aan EPS verleende vergunning zijn wel voorschriften opgenomen ter voorkoming van geurhinder.

Voor scheepssloperij Stolk geldt dat geluid het maatgevende aspect is. De bedrijfsmogelijkheden voor de locatie van Stolk worden echter reeds beperkt door woningen in de omgeving (Onderdijkse Rijweg), waardoor de invloed op gebied C1-C2 niet relevant is vanuit het oogpunt van milieuzonering.

Op basis van bovenstaande kan derhalve worden geconcludeerd dat er vanuit het aspect milieuzonering geen belemmeringen zijn voor vaststelling van onderhavig uitwerkings- en wijzigingsplan.

3.2.2 Geluid

In het kader van het uitwerkings- en wijzigingsplan voor deelgebied C1-C2 is door de Omgevingsdienst Zuid Holland Zuid een akoestisch onderzoek uitgevoerd (d.d april 2016, zie Bijlage 1) naar de geluidbelasting vanwege industrielawaai afkomstig van het gezoneerd industrieterrein "Aan de Noord" en de bedrijven aan de Veersedijk. Tevens is akoestisch onderzoek verricht naar de geluidbelasting vanwege wegverkeer ter plaatse van de geprojecteerde woningen.

Industrielawaai

Een groot deel van onderhavig uitwerkingsplan valt binnen de geluidszone van het industrieterrein Aan de Noord. Dit blijft ook zo wanneer het ontwerpbestemmingsplan 'Parapluherziening geluid Aan de Noord – Hendrik-Ido-Ambacht' van kracht wordt. Met de parapluherziening wordt de milieuruimteverdeling van het geluidgezoneerd industrieterrein Aan de Noord planologisch vastgelegd. Tevens zijn het geluidgezoneerd industrieterrein en de bijbehorende zone aangepast.

Voor onderhavig plangebied heeft dit tot gevolg dat het aansluitende gezoneerde industrieterrein kleiner wordt en dat een kleiner deel van het plangebied binnen de zonegrens komt te vallen. Voor bedrijven die op een gezoneerd industrieterrein gesitueerd zijn, geldt dat voor het onderdeel geluid niet naar de richtafstanden van de VNG hoeft te worden gekeken. Hierbij gelden de eisen van de zone zelf.

Gelet op het feit dat er tussen de bedrijventerreinen en het nieuw te ontwikkelen woongebied reeds woningen gesitueerd zijn, betekent dat deze reeds voor een belemmering zorgen (ze zijn maatgevend). Het geluid op de gevels van deze woningen mag immers niet meer bedragen dan 50 dB(A) dan wel de vastgestelde hogere waarde (in dit geval maximaal 55 dB(A), behoudens binnenplanse afwijking waarbij een hogere waarde dan 55 dB(A) is toegestaan, mits er sprake is van een dove gevel).

Het ligt niet in de lijn der verwachtingen dat de verdergelegen nieuw te ontwikkelen woningen een hogere geluidbelasting op de gevel zullen ontvangen dan de daarvoor gelegen woningen. Daarmee kunnen in principe alle in het uitwerkingsplan voorziene woningen worden gerealiseerd.
Op het bedrijventerrein Veersedijk zijn met de vaststelling van het vigerende bestemmingsplan geen nieuwe Wet geluidhinderinrichtingen meer toegestaan op dit bedrijventerrein; daarmee is het terrein niet langer een gezoneerd industrieterrein. Wel is op het bedrijventerrein de scheepssloperij en het verhuur-/opslagbedrijf van Stolk gelegen. Voor Stolk zijn nieuwe berekeningen uitgevoerd op basis van de vigerende vergunning. Hieruit blijkt dat zich voor het opslag-/verhuurbedrijf en de sloperij geen problemen ten aanzien van geluid voordoen. De 50 dB(A) contour (etmaalwaarde) overschrijdt onderhavig uitwerkingsplangebied niet.

De bestemming 'Geluidszone - industrie' is overgenomen in onderhavig plan ten behoeve van het gezoneerde industrieterrein Aan de Noord.

Wegverkeerslawaai

Ten behoeve van het onderhavige uitwerkingsplan is akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd in verband met de ligging van het plangebied binnen de geluidszones van diverse wegen. Uit de berekeningsresultaten blijkt het volgende:

  • Voor de route Laan van Welhorst - Burgemeester Jonkerkade wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB; het geluid komt gedurende de dagperiode nergens boven de 42 dB, gedurende de avondperiode nergens boven de 43 dB en gedurende de nachtperiode nergens boven de 44 dB;
  • Voor de Pompe van Meerdervoortsingel wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB; het geluid komt gedurende de dagperiode nergens boven de 33 dB, gedurende de avondperiode nergens boven de 34 dB en gedurende de nachtperiode nergens boven de 35 dB
  • Voor de Vrouwgelenweg wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB; het geluid komt gedurende de dagperiode nergens boven de 38 dB, gedurende de avondperiode nergens boven de 40 dB en gedurende de nachtperiode nergens boven de 40 dB;
  • Voor de Veersedijk wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB; het geluid komt gedurende de dagperiode nergens boven de 38 dB, gedurende de avondperiode nergens boven de 41 dB en gedurende de nachtperiode nergens boven de 41 dB;
  • Voor de route Jacobuslaan - Noordeinde wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wel overschreden; de uiterste grenswaarde van 63 dB wordt echter nergens overschreden; het geluid komt gedurende de dagperiode nergens boven de 56 dB, gedurende de avondperiode nergens boven de 56 dB en gedurende de nachtperiode nergens boven de 55 dB. Omdat de woningen in de praktijk op grotere afstand van de weg worden gebouwd dan de grens van de woonbestemming, wordt verwacht dat de geluidsbelasting ter plaatse van de woningen nog enkele dB's lager is;
  • Voor de nieuw aan te leggen 30 km-wegen wordt op één rekenpunt niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB; op alle andere plekken komt het geluid gedurende de dagperiode nergens boven de 48 dB, gedurende de avondperiode nergens boven de 48 dB en gedurende de nachtperiode nergens boven de 47 dB. Omdat de woningen niet tot op de grens van de woonbestemming worden gebouwd, is de geluidsbelasting naar alle waarschijnlijkheid gelijk aan of lager dan de voorkeursgrenswaarde.

Voor de Jacobuslaan is in de berekeningen rekening gehouden met het treffen van een maatregel aan de weg, te weten het toepassen van geluidsreducerend asfalt in de vorm van een stille wegdekverharding. Hiervoor is een reductie van 3 dB toegepast.

Onderzocht is of de geluidsbelasting vanwege de Jacobuslaan nog verder gereduceerd kan worden door het treffen van maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied. Gebleken is dat aanvullende maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn en/of op stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige en/of financiële bezwaren stuiten. Indien maatregelen op bezwaren stuiten, kan overwogen worden om burgemeester en wethouders te verzoeken hogere grenswaarden vast te stellen.

Voor de beoordelingspunten met een geluidsbelasting hoger dan 48 dB ten gevolge van wegverkeerslawaai zal een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Ten gevolge van wegverkeer op de Jacobuslaan dienen de volgende hogere waarden te worden aangevraagd zoals weergegeven in de onderstaande tabel.

Bron Object Aantal Correctie Art. 110 Wgh Geluidsbelasting inclusief correctie
Jacobuslaan Woning 90 5 dB 56 dB

Tabel 3.4

In het gemeentelijk Beleid hogere grenswaarden is opgenomen dat:

  • indien de geluidsbelasting van ten minste één geluidsbron in de hoogste geluidsklasse valt (de klasse 'Lawaaiig' uit tabel 2 in hoofdstuk 3), dan worden de geluidsbelastingen van alle bronnen en bronsoorten gecumuleerd;
  • indien geen van de geluidsbelastingen in de hoogste geluidsklasse vallen, maar ten minste één geluidsbelasting in de op-één-na-hoogste klasse (de klasse 'Zeer Onrustig' uit tabel 2 in hoofdstuk 3), dan worden de geluidsbelastingen alleen per bronsoort gecumuleerd.
  • indien alle geluidsbelastingen in de laagste geluidsklasse vallen (de klasse 'Onrustig' uit tabel 2 in hoofdstuk 3), dan is geen inzicht in de gecumuleerde geluidsbelasting vereist.

Op geen enkel punt wordt voor verkeerslawaai de 56 dB overschreden en daarmee valt de situatie in de klasse 'zeer onrustig'. Dit betekent dat er cumulatie van verkeerslawaai dient plaats te vinden. De omgevingsdienst heeft dit ook in beeld gebracht. En daaruit blijkt dat de gecumuleerde geluidbelasting nauwelijks afwijkt van de waarden berekend per weg.

Verder blijkt uit de berekeningen in het kader van de parapluherziening Geluid aan de Noord dat de geluidbelasting op gevels van geprojecteerde woningen de 54 dB(A) niet overschrijdt. Er behoeft dus ook vanuit industrielawaai geen cumulatie van verschillende bronnen plaats te vinden.

Gelet op de uitkomsten van het akoestisch onderzoek kan worden voldaan aan de kwaliteitseisen voor een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning zal moeten worden aangetoond dat het binnenniveau in de woningen ten gevolge van wegverkeerslawaai voldoet aan de gestelde wettelijke eisen. Hiervoor zal aanvullend akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn

3.2.3 Geur

Er zijn twee bedrijven binnen het bestemmingsplan Antoniapolder+ gelegen waarvoor het aspect geur maatgevend is. Het gaat ten eerste om het bedrijf Bolidt aan de Nijverheidsweg 37. Dit bedrijf heeft een richtafstand van 300 meter tot een rustige woonwijk. De feitelijke afstand tot het uit te werken plangebied bedraagt circa 490 meter. Ten tweede betreft het EPS (voorheen Dyflex geheten) aan de Nijverheidsweg 35. Dat bedrijf heeft een richtafstand van 700 meter tot een rustige woonwijk. De feitelijke afstand tot het uit te werken plangebied bedraagt circa 650 meter. In de milieuvergunning van EPS zijn maatvoorschriften opgenomen ter beperking van geurhinder. De provinciale geursignaleringskaart gaat overigens slechts uit van één bedrijf met een geurcirkel, te weten het voormalige Dyflex; dit bedrijf heeft volgens de geursignaleringskaart een geurcirkel van 300 meter en daarmee reikt deze cirkel niet aan het plangebied.

Voor de onderdelen geur en stof is binnen onderhavig uitwerkingsplan de milieuzone op de verbeelding overgenomen uit het bestemmingsplan 'Volgerlanden-Oost'. Binnen deze milieuzone kunnen gevoelige bestemmingen slechts via een omgevingsvergunning voor binnenplans afwijken worden toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat de mogelijke milieueffecten niet (meer) aanwezig zijn.

3.2.4 Externe veiligheid

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op de risico's van het vervoer en gebruik van gevaarlijke stoffen. Doel is hierin voor burgers een acceptabel veiligheidsniveau te waarborgen. Het risico wordt hierbij bepaald door de kans op en het effect van een incident met gevaarlijke stoffen.

Bevi bedrijven

Op het bedrijventerrein Aan de Noord zijn twee Bevi bedrijven aanwezig, te weten het bedrijf Bolidt kunststofstoepassingen BV aan de Nijverheidsweg 35 en het bedrijf Dyflex Polymers BV (inmiddels EPS– Engineered Polymer Solutions geheten) aan de Nijverheidsweg 37. Voor beide bedrijven geldt dat de 10-6 contour niet overlapt met het uit te werken plangebied. Het invloedsgebied van EPS overlapt evenmin met het uit te werken plangebied, aldus de website risicokaart.nl. Er behoeft dan ook geen groepsrisicoanalyse vanwege Bolidt en EPS te worden opgesteld.

Buisleidingen

Tevens loopt door het plangebied Volgerlanden-Oost een hogedruk aardgasleiding. De plaatsgebonden contour ligt op de leiding zelf en vormt geen probleem. Ook hier dient gekeken te worden naar het groepsrisico. Op basis van de meest recente gegevens (rapportage “Kwantitatieve Risicoanalyse Gasunieleiding A-555 Volgerlanden te Hendrik-Ido-Ambacht” (20 april 2015) uitgevoerd door de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid en het bijbehorende advies van de Veiligheidsregio ZHZ d.d. 21 april 2015 (kenmerk 2014/4593b/PG)) blijkt dat volstaan kan worden met een beperkte groepsrisicoverantwoording vanwege de buisleiding.

Groepsrisicoverantwoording buisleiding

Een verantwoording bestaat uit de volgende elementen:

  • Risico's;
  • Zelfredzaamheid;
  • Beheersing van een incident met de gasleiding.

Risico's

De risico's zijn beschreven in de kwantitatieve risico-analyse van Gasunie. Hieruit blijkt dat de leiding ter plaatse van het plangebied Volgerlanden-Oost, deelgebieden C1-C2, geen PR10-6 contour kent. Dat betekent dat er geen ruimtelijke beperkingen zijn, als gevolg van deze leiding. Het groepsrisico is eveneens berekend. De conclusie is dat het groepsrisico niet veranderd als gevolg van dit plan.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid gaat over de mate waarin mensen in staat zijn, zichzelf in veiligheid te brengen. In de meeste gevallen is het bericht om naar binnen te gaan en ramen en deuren te sluiten voldoende. Zo ook in deze situatie. De afstand tussen plangebied en leiding is zodanig dat bij een incident een verblijf binnen voldoende bescherming biedt.

Het plangebied Volgerlanden-Oost, deelgebieden C1-C2, ligt op een grote afstand van de leiding, vanaf 400 meter. Dit is inzichtelijk gemaakt via de afbeelding 3.2 en tabel 3.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp06VolgerlOstUP02-3001_0007.png"

Afbeelding 3.2 - Ligging PR-contouren langs de leiding A-555 en het plangebied

Op basis van de onderstaande tabel, afkomstig uit het advies van de veiligheidsregio, kan het effect variëren tussen secundaire branden en geen effecten, in geval van langdurige blootstelling. Bij kortdurende blootstelling zijn er nauwelijks effecten. De tabel geeft aan wat mogelijke effecten zijn, indien er iets met de gasleiding gebeurt.

Kortdurende blootstelling Langdurende blootstelling 42 inch hogedruk
35 kW/m2 100 % letaliteit 190
10 kW/m2 PBM1 Secundaire branden 350
3 kW/m2 Veilig PBM 675
1 kW/m2 Veilig Veilig 1125

Tabel 3.5 - Contouren (in meters) van warmtestraling bij aardgastransportleidingen (Bron: "Gele kaart, versie 6, september 2008" en letaliteitsgrenzen (beide Gasunie))

Beheersing van een incident

Hulpdiensten moeten een incidentlocatie kunnen bereiken, en tevens voldoende blusmiddelen (water) tot hun beschikking hebben om er voor te zorgen dat een incident beheerst blijft. De infrastructuur langs de gasleiding wordt niet aangepast als gevolg van dit plan, daarmee is de bereikbaarheid geborgd.

De bereikbaarheid in de wijk is op basis van het wegenplan zodanig, dat er voldoende wegen de wijk in leiden en daarmee ook vluchtroute zijn. Voor brandweer voertuigen is er rekening mee gehouden dat de belasting van de wegen geschikt is voor een brandweervoertuig. Ten aanzien van de bluswatervoorziening wordt aangesloten bij de handreiking bluswater en bereikbaarheid. Hiervoor wordt afstemming gezocht met de veiligheidsregio, zodra de plannen concreter uitgewerkt zijn.

Conclusie verantwoording

De gasleiding voldoet aan de wetgeving, waarbij er geen 10-6 contour is. Ook het groepsrisico blijft onder de oriëntatiewaarde.

Bij een incident bij de gasleiding hebben mensen de beste bescherming, indien de landelijke uitgangspunten voor een calamiteit opgevolgd worden (Ramen en deuren sluiten)

In verband met de beheersing van het incident en uiteindelijk de bereikbaarheid en bluswater in de wijk, wordt aangesloten bij de handreiking bluswater en bereikbaarheid en vindt afstemming met de veiligheidsregio plaats.

Voor dit plan worden de restrisico's als acceptabel gezien.

3.2.5 Bodem

In de periode vanaf 1993 tot heden zijn diverse onderzoeken uitgevoerd naar de bodemkwaliteit in De Volgerlanden. In eerste instantie is oriënterend onderzoek gedaan in het gebied. Vervolgens is bodemonderzoek gedaan in het kader van de verwerving van grond. Voor het deelgebied De Volgerlanden-Oost is een bodemzoneringskaart opgesteld. Op basis van reeds beschikbare onderzoeksgegevens en met behulp van een aantal statistische kengetallen is de 'algemene bodemkwaliteit' gekarakteriseerd.

Voor een aantal locaties in De Volgerlanden-Oost bleek sprake te zijn van een ernstig geval van bodemverontreiniging in de zin van de Wet Bodembescherming. Voor deze locaties is destijds een vervolgtraject ingezet, dat er als volgt uitzag:

  • indien sprake was van een ernstig geval van bodemverontreiniging en indien grondverzet diende plaats te vinden, werd een saneringsplan opgesteld dat ter toetsing aan het bevoegd gezag is aangeboden;
  • voor de locaties binnen het tracé van de Betuweroute waar sprake was van een ernstig geval van bodemverontreiniging, doch waar in het kader van de Betuweroute geen grondverzet plaatsvond, bijvoorbeeld omdat ter plaatse de diep gelegen tunnelbuis is gesitueerd, werd een urgentiebepaling opgesteld die ter toetsing aan het bevoegd gezag is aangeboden.

Vanuit het historisch gebruik van de gehele projectlocatie werd verwacht dat een integrale bodemverontreiniging met asbesthoudend materiaal aanwezig was. Binnen de gemeente zijn in 1998 de volgende beleidsrichtlijnen voor asbestbodemverontreinigingen vastgesteld:

  • onderzoek naar asbest moet deel uit maken van bodemonderzoek in het gebied;
  • asbestresten moeten voor zover mogelijk uit het gebied verwijderd worden.

Asbestonderzoeken zijn in dit kader separaat aan de reguliere bodemonderzoeken uitgevoerd. De onderzoeken zijn uitgevoerd conform NEN 5707. Op basis van deze onderzoeken werd asbest uit het gebied op milieuhygiënisch verantwoorde wijze verwijderd.

Naast het hierboven geschetste milieukundig bodemonderzoek vinden onderzoeken en metingen plaats, bijvoorbeeld ten behoeve van de bouwaanvragen. Bij de aanpak van deze metingen wordt geanticipeerd op de eisen en richtlijnen vanuit het bevoegd gezag. Het uitvoeren van asbestonderzoeken binnen het totale plangebied van De Volgerlanden wordt deels gesubsidieerd vanuit het stimuleringsfonds stedelijke vernieuwing.

De subsidieverlening vindt achteraf plaats volgens de procedure die normaal geldt voor toekenning van deze gelden. Daarbij wordt de locatie ”De Volgerlanden” in zijn geheel als één geval aangemerkt.

In 2006 is een update van de bodemzoneringskaart vastgesteld gelijktijdig met het vaststellen van de bodemkwaliteit in de gehele gemeente. Er zijn geen aanwijzingen dat de situatie sindsdien is veranderd. De bodemkwaliteit in De Volgerlanden is zodanig dat deze in zijn algemeenheid geen belemmering vormt voor de geplande bebouwing.

3.2.6 Luchtkwaliteit

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden (een Algemene maatregel van Bestuur op grond van de Wet milieubeheer). Dit programma zorgt ervoor dat de lucht in Nederland schoner wordt en gaat voldoen aan de Europese luchtkwaliteitseisen. De belangrijkste verandering van het NSL is dat ruimtelijke projecten voortaan niet meer individueel per project behoeven te worden beoordeeld op luchtkwaliteit, maar dat wordt gekeken of het project goed is opgenomen in het NSL. Het NSL als geheel garandeert dat tijdig aan de grenswaarden luchtkwaliteit kan worden voldaan.

Het NSL bestaat uit een inventarisatie (de Saneringstool), een lijst van ruimtelijke projecten voor de komende 5 jaar, een maatregelenpakket en een verplichte jaarlijkse monitoring door het rijk. Het NSL garandeert dat ons land binnen de door Europa gestelde termijnen zal voldoen aan de Europese grenswaarden op het gebied van fijn stof en stikstofdioxide.

Het NSL voorziet in een uitgebreid pakket van maatregelen. Met de start van de uitvoering van deze maatregelen (veelal op landelijk niveau) is al begonnen. Enkele voorbeelden:

  • verscheidene grote steden hebben milieuzones ingevoerd waar vervuilende oude vrachtwagens niet meer in mogen;
  • één derde van de meest voorkomende typen vrachtwagens heeft een roetfilter;
  • er is een slooppremie ingevoerd voor het inruilen van vervuilende oude personenwagens;
  • het openbaar vervoer wordt schoner en het elektrisch vervoer wordt gestimuleerd;
  • binnen de sectoren landbouw en industrie zijn verschillende maatregelen doorgevoerd om bij te dragen aan een verbetering van de luchtkwaliteit, zoals door een Actieplan fijnstof (industrie) en een innovatieprogramma voor stalaanpassingen in de intensieve veehouderij (Plan van Aanpak ammoniak en fijnstof).

De lucht in ons land is de afgelopen jaren steeds schoner geworden. Dat komt enerzijds door het ingezette beleid en anderzijds door een nauwkeurige rekenwijze.

De plancapaciteit van de (ten tijde van de opstelling van het ontwerp-NSL) nog te realiseren gedeelten van het project De Volgerlanden-Oost (1.185 woningen) is opgenomen in het NSL (bijlage 8).

Onderzoek Luchtkwaliteit De Volgerlanden-Oost

In december 2010 is in het kader van het uit te werken bestemmingsplan De Volgerlanden-Oost (het moederplan) het onderzoek luchtkwaliteit De Volgerlanden-Oost beschikbaar gekomen. De luchtkwaliteit is bepaald voor de maatgevende stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) en getoetst aan de grenswaarden van Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek wordt geconcludeerd, dat de ontwikkelingen die het bestemmingsplan De Volgerlanden-Oost voor het eerst mogelijk maakt, waaronder de realisatie van de woningen in onderhavig plangebied, niet stuiten op bezwaren vanuit de wet- en regelgeving aangaande de luchtkwaliteit. In het moederplan zijn de gevolgen voor de luchtkwaliteit daarmee reeds afgewogen en is vastgesteld dat de bijdrage van het plan niet in betekenende mate (NIBM) is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is hiermee aangetoond, dat de toekomstige bewoners van De Volgerlanden-Oost – bezien vanuit het thema luchtkwaliteit – een goed woon- en leefklimaat krijgen.

3.2.7 Water

In het rapport 'Waterhuishoudkundige inrichting De Volgerlanden' van 6 augustus 2010, zoals opgenomen in bijlage 14 bij de toelichting van het moederplan De Volgerlanden-Oost, zijn de uitkomsten weergegeven van een hertoetsing en actualisatie van het waterhuishoudkundig raamplan. Bij de samenstelling van dit rapport is rekening gehouden met nieuwe klimaatscenario's die het KNMI in 2006 heeft gepresenteerd. Deze geven een beeld van de verwachte klimaatveranderingen. De uitgangspunten van de hertoetsing en actualisatie van het raamplan De Volgerlanden, evenals de randvoorwaarden en de gevolgde methodiek zijn afgestemd met het Waterschap Hollandse Delta (of zijn overgenomen uit de beschikbare raamplannen).

In het rapport wordt op basis van de toetsingsresultaten geconcludeerd dat het watersysteem en het beoogde ruimtebeslag binnen De Volgerlanden aan alle toetsingseisen voldoet en dat daarmee aan de waterbergingsnormen wordt voldaan. Tijdens hevige neerslag zullen er zowel in De Volgerlanden-West als in De Volgerlanden-Oost volgens de berekeningen geen overstromingen op straatniveau voordoen. Ook bij de toetsing van het watersysteem op het klimaatscenario 'Gematigd 2050' van het KNMI blijkt dat de peilstijging in alle situaties aan de norm voldoet en daarmee voldoende rekening is gehouden met klimatologische ontwikkelingen Het watersysteem voldoet bij de gemodelleerde situatie met het peil op NAP -2,20 m. Dit betekent dat het watersysteem eveneens voldoet bij het actuele peil van NAP -2,30 m.

De wateropgave voor De Volgerlanden-Oost, zoals volgend uit bovengenoemde rapportage, is weergegeven in tabel 3.6. Binnen De Volgerlanden zijn er twee peilgebieden; De Volgerlanden West en het noordelijke deel van de Volgerlanden Oost (peilgebied 1) en het zuidelijke deel van De Volgerlanden Oost (peilgebied 2). In De Volgerlanden-Oost, in peilgebied 1, dient een oppervlakte van 1,9 ha aan oppervlaktewater gerealiseerd te worden en in peilgebied 2, een oppervlakte van 3,1 ha.

Afbeelding 3.3 toont hoe dit totaal oppervlakte binnen de Volgerlanden-Oost gerealiseerd zal worden. Met het Waterschap heeft hierover reeds afstemming plaatsgevonden. In de regels van onderhavig uitwerkings- en wijzigingsplan is de minimale oppervlakte aan oppervlaktewater die op basis van deze afbeelding binnen het gebied C1|C2 gerealiseerd dient te worden, geborgd in de regels.

De Volgerlanden-Oost
peilgebied 1
De Volgerlanden-Oost
peilgebied 2
ha % ha %
Oppervlaktewater 1,9 7,9 3,1 6,4
Verhard oppervlak 7,2 29,6 14,8 30,6
Onverhard oppervlak 15,3 62,5 30,6 63,1
Totaal oppervlak 24,5 48,5

Tabel 3.6 - Oppervlakteverdeling van peilgebied 1 en 2 in De Volgerlanden-Oost

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp06VolgerlOstUP02-3001_0008.jpg"

Afbeelding 3.3 - Oppervlaktewatersysteem De Volgerlanden-Oost

Aan het slot van het rapport 'Waterhuishoudkundige inrichting De Volgerlanden' zijn enkele aanbevelingen opgenomen, onder meer gericht op de nadere beschouwing (aan de hand van een stromingsmodel) in de ontwerpfase van watergangen en kunstwerken om te komen tot een toetsing aan de eisen van het waterschap. Ook is gewezen op de wens van het waterschap om het peilvak te willen vergroten, zodat ook het centrum van Hendrik-Ido-Ambacht in het watersysteem wordt opgenomen. Hiervoor is aanvullend onderzoek nodig, waar ook de afmetingen van de watergangen worden meegenomen.

De gemeentelijke taken ten aanzien van het grondwater vormen een zorgplicht (inspanningsverplichting) voor het treffen van doelmatige maatregelen bij structureel grondwateroverlast in bestaande gebieden. In het gemeentelijke rioleringplan van Hendrik-Ido-Ambacht voor 2009-2013 en in de Grondwaternotitie 2010 is deze zorgplicht verder uitgewerkt. Ten aanzien van riolering geldt dat De Volgerlanden een gescheiden stelsel heeft. In het moederplan 'De Volgerlanden-Oost' is ontwikkeling voorzien van een beheerssysteem voor de drainagesystemen, het grondwatermeetnet en een grondwaterloket

3.2.8 Flora en fauna

Ten behoeve van onderhavige ontwikkelingen wordt bestaande bebouwing gesloopt en worden er watergangen aangetast en bomen gekapt. Bij dergelijke ruimtelijke ingrepen dient, in het kader van de natuurwetgeving (Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet 1998 en Natuurnetwerk Nederland (NNN)), onderzoek gedaan te worden naar de aanwezige natuurwaarden binnen het plangebied en dient een beoordeling gemaakt te worden van eventuele negatieve effecten van de plannen op deze waarden. Door het Natuur-Wetenschappelijk Centrum is een quickscan flora en fauna in de deelgebieden C1 en C2 van de woonwijk Volgerlanden uitgevoerd (d.d april 2016, zie Bijlage 2).

Beschermde gebieden

Het dichtstbijzijnde gebied dat onder de bescherming van de Natuurbeschermingswet 1998 valt, is Natura 2000-gebied "Boezems Kinderdijk". Dit gebied bevindt zich op ruim 3 kilometer afstand van het plangebied. Vanwege de locatie (ten minste drie kilometer afstand van een Natura 2000-gebied) en het gegeven dat de rivier De Noord en de bebouwing van Alblasserdam zich tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied bevinden, worden er geen significant nadelige effecten op aangewezen habitattypen en doelsoorten van beschermde natuurgebieden verwacht als gevolg van geluid, trillingen, licht en dergelijke.

Omdat de plannen bestaan uit het realiseren van nieuwe woningen, zal er sprake zijn van een toename in het aantal verkeersbewegingen. De extra verkeersbewegingen en de woningen zelf, kunnen een toename in de stikstofdepositie op aangewezen stikstofgevoelige habitattypen van Natura 2000-gebieden veroorzaken.

Op basis van een maximum aantal van 478 woningen en een verkeersgeneratie van 7,8 mvt/etmaal per woning (waarvan 2% middelzwaar verkeer), die gelijkwaardig wordt afgewikkeld via de Jacobuslaan richting de Laan van Welhorst en de Veersedijk, is daarom een indicatieve berekening in Aerius gemaakt (zie Bijlage 3). Op basis van deze berekening kan worden geconcludeerd dat er geen natuurgebieden zijn met reken resultaten die hoger dan de drempelwaarde zijn.

Daarnaast maakt het plangebied geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Omdat er, als gevolg van de voorgenomen plannen, geen oppervlakte aan NNN-gebied verloren gaat, is er geen verdere toetsing aan de wet- en regelgeving omtrent het NNN nodig.

Flora en fauna

Vleermuizen

Er zijn binnen en in de directe omgeving van het plangebied geen essentiële vliegroutes van vleermuizen aanwezig. Het plangebied kan wel gebruikt worden als foerageergebied, maar in de directe omgeving zijn voldoende alternatieve foerageergebieden aanwezig. Om deze redenen bestaan er vanuit de Flora- en faunawet geen verplichtingen ten aanzien van vliegroutes en/of foerageergebieden van vleermuizen.

Een drietal bomen (wilgen) aan de noordwestzijde van het plangebied beschikt over holtes die mogelijk geschikt zijn om te dienen als verblijfplaats voor vleermuizen. Om te bepalen of deze holtes daadwerkelijk door vleermuizen gebruikt kunnen worden als verblijfplaats, dient daarom een aanvullend veldbezoek plaats te vinden.

Grondgebonden zoogdieren

De algemeen voorkomende zoogdiersoorten, zoals de Haas, het Konijn en de Mol, worden vermeld in tabel 1 van de Flora- en faunawet. Hierdoor geldt voor deze soorten een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting en is alleen de zorgplicht van toepassing op deze soorten.

Het plangebied is niet in gebruik door of vormt geen geschikt leefgebied voor de te verwachten strikt beschermde grondgebonden zoogdieren. Hierdoor bestaan er, ten aanzien van deze soortgroep, geen verplichtingen vanuit de Flora- en faunawet en zijn ontheffingen en/of maatregelen niet nodig.

Vogels met een vaste verblijfplaats

Binnen het plangebied is een coniferenhaag aanwezig die mogelijk dienst doet als roestplaats voor de Ransuil. Als deze coniferenhaag gekapt/verwijderd wordt in de periode augustus - maart, dient van tevoren door een ecologisch deskundige te worden bepaald of deze haag al dan niet in gebruik is als roestplaats. Wanneer wordt vastgesteld dat de haag in gebruik is als roestplaats, kan pas worden gestart met de kapwerkzaamheden als de Ransuil zijn winterroestplaats heeft ingeruild voor zijn broedbiotoop (globaal van half februari tot en met eind juli).

Daarnaast is binnen het plangebied een eksternest aangetroffen dat mogelijk dienst doet als broedlocatie voor een vogelsoort met een vaste verblijfplaats, zoals de Buizerd, of de Sperwer. Om aanwezigheid van een jaarrond beschermde verblijfplaats aan te kunnen tonen, dan wel uit te kunnen sluiten is aanvullend onderzoek nodig.

Het plangebied maakt daarnaast onderdeel uit van het foerageergebied van de Buizerd en mogelijk ook van de Sperwer. In augustus 2013 is reeds ontheffing verleend voor een buizerdpaar met een nestlocatie in deelgebied A2 van de Volgerlanden-Oost. Zoals opgenomen in het activiteitenplan behorende bij deze ontheffing, zal er voor deze buizerds een ecologische corridor worden aangelegd ten zuidwesten van deelgebied A2. Deze corridor zal een verbinding vormen tussen de Sophiapolder en de polder Sandelingen. Hierdoor blijven er ook na de ontwikkeling van de Volgerlanden voldoende alternatieve foerageergebieden voor de Buizerd en eventueel de Sperwer voorhanden.

Tot slot wordt aanbevolen om verstorende werkzaamheden, zoals het kappen van bomen, het rooien van onderbegroeiing, heiwerkzaamheden en het voorbelasten van het terrein, buiten de broedtijd van vogels uit te voeren (globaal van half maart t/m half juli). Indien dergelijke werkzaamheden toch binnen de broedtijd van vogels plaatsvinden, dient voorafgaand aan de werkzaamheden door een ecologisch deskundige te worden vastgesteld dat er geen broedende vogels binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden aanwezig zijn. Wanneer er broedgevallen binnen de invloedsfeer van de werkzaam-heden zijn vastgesteld, kunnen de werkzaamheden pas verdergaan wanneer de jonge vogels van het betreffende broedgeval uitgevlogen zijn.

Vissen

De watergangen in het plangebied zijn van belang als leefgebied voor de Kleine modderkruiper. Deze vissoort wordt vermeld in tabel 2 van de Flora- en faunawet en is daarmee middelzwaar beschermd. Wanneer de watergangen worden gedempt of anderszins worden aangetast, dan dient er volgens een goedgekeurde gedragscode en onder ecologische begeleiding te worden gewerkt om nadelige effecten op deze soort zoveel mogelijk te voorkomen. Hiervoor dient een ecologisch werkprotocol opgesteld te worden.

Watergebonden ongewervelden

De Platte schijfhoren is niet aangetroffen in de watergangen die grenzen aan het plangebied. Om deze reden bestaan er, ten aanzien van deze soort, geen verplichtingen vanuit de Flora- en faunawet en zijn een ontheffing of maatregelen niet nodig.

Vaatplanten

Binnen het plangebied zijn exemplaren van de Grote kaardenbol aangetroffen. Deze soort wordt vermeld in tabel 1 van de Flora- en faunawet. Voor tabel 1-soorten geldt bij ruimtelijke ingrepen een vrijstelling en zijn verdere maatregelen of een ontheffing niet nodig. Zwaarder beschermde vaatplanten zijn niet aanwezig binnen het plangebied en worden op basis van biotoopkenmerken van het plangebied ook niet verwacht. Om de-ze reden bestaan er, ten aanzien van vaatplanten, geen verplichtingen vanuit de Flora- en faunawet en zijn verdere maatregelen of een ontheffing niet nodig.

Zorgplicht

Tenslotte geldt voor alle plant- en diersoorten (ook de onbeschermde) de zorgplicht die in artikel 2 van de Flora- en faunawet voorgeschreven wordt. Deze houdt in dat mogelijke nadelige gevolgen voor planten en dieren, voor zover redelijk, vermeden moeten worden. Manieren om aan de zorgplicht te voldoen zijn bijvoorbeeld:

  • Er wordt gelegenheid gegeven aan amfibieën en grondgebonden zoogdieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden. Dit gebeurt door onder andere vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken, steenhopen) gefaseerd te verwijderen;
  • in verband met verstoring van aanwezige dieren worden de werkzaamheden zoveel mogelijk overdag uitgevoerd.

Tijdens de bouwfase moet rekening gehouden worden met de kans op vestiging door (beschermde) pionierssoorten, zoals bijvoorbeeld de Kleine plevier (Charadrius dubius) en Oeverzwaluw (Riparia riparia). De volgende maatregelen worden getroffen:

  • Er wordt voorkomen dat in de broedtijd van de Oeverzwaluw steilwanden in zandlichamen op het bouwterrein aanwezig zijn. Mocht er toch sprake zijn van broedgevallen, dan wordt met de werkzaamheden gewacht totdat nestholtes niet meer in gebruik zijn;
  • voorbelast terrein kan aantrekkelijk zijn voor een soort als de Kleine plevier. Als er sprake is van een broedgeval, dan wordt met de werkzaamheden gewacht totdat eieren uitgekomen zijn.

Aanvullend onderzoek

Uit de quickscan flora en fauna is gebleken dat een aantal bomen binnen onderhavig plangebied beschikt over holtes die mogelijk geschikt zijn als verblijfplaats voor vleermuizen. Vleermuizen worden vermeld in tabel 3 van de Flora- en faunawet en zijn daarmee streng beschermd. Daarnaast bevindt zich in één van de te kappen bomen binnen het plangebied een nest dat mogelijk gebruikt wordt als broedplaats door een vogelsoort met een vaste verblijfplaats, zoals de Buizerd (Buteo buteo) of de Sperwer (Accipiter nisus). Nesten van de Buizerd en de Sperwer vallen onder categorie 4 van de Flora- en faunawet en zijn daarmee jaarrond beschermd. Om overtreding van verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet te voorkomen, diende duidelijk te worden of het nest al dan niet in gebruik is als broedplaats door een vogelsoort met een vaste verblijfplaats en of de boomholtes daadwerkelijk geschikt zijn om te dienen als vleermuisverblijfplaats. Derhalve is door het Natuur-Wetenschappelijk Centrum een aanvullend onderzoek naar vogels met een vaste verblijfplaats en de vleermuisgeschiktheid van boomholtes in deelgebieden C1 en C2 van de woonwijk Volgerlanden uitgevoerd (d.d. juni 2016, zie Bijlage 4).

Vleermuisgeschiktheid boomholtes

Vleermuizen, hun verblijfplaatsen en essentiële onderdelen van hun functionele leefomgeving zijn streng beschermd door de Flora- en faunawet. Omdat de boomholtes binnen het plangebied echter niet geschikt zijn als verblijfplaats voor vleermuizen, kan aanwezigheid van vaste verblijfplaatsen van deze soortgroep uitgesloten worden. Om deze reden bestaan er geen verplichtingen vanuit de Flora- en faunawet ten aanzien van vleermuizen.

In de boomholtes zijn wel een broedende vogels aangetroffen, namelijk een Groene specht en een Spreeuw. De Spreeuw en de Groene specht zijn soorten die wel vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed, of de directe omgeving daarvan, maar die ook over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. Deze soorten worden daarom vermeld in categorie 5 van de Flora- en faunawet, wat inhoudt dat broedplaatsen van deze soorten alleen beschermd zijn als er onvoldoende alternatieve broedgelegenheden in de omgeving voorhanden zijn. Omdat er in de omgeving van het plangebied voldoende bomen aanwezig zijn waar deze soorten in kunnen broeden, zijn verdere maatregelen of een ontheffing niet nodig.

Vogels met een vaste verblijfplaats

Uit de veldbezoeken blijkt dat het horst in de Volgerlanden C1 en C2 dienst doet als broedplaats voor de Buizerd en dat het horst in de Volgerlanden-oost op dit moment niet in gebruik is als broedplaats. Meestal zijn in een territorium van de Buizerd twee of drie horsten aanwezig, die in de loop der jaren rouleren qua gebruik. Om deze redenen en omdat tijdens geen van de veldbezoeken meer dan twee buizerds zijn waargenomen, kan met voldoende zekerheid gesteld worden dat het paartje buizerds dat voorheen gebruik maakte van het horst in de Volgerlanden-oost dit jaar het horst in de Volgerlanden C1 en C2 heeft gekozen om op te broeden.

De Buizerd behoort tot de vogels met een vaste verblijfplaats. Verblijfplaatsen van deze soort zijn jaarrond beschermd door de Flora- en faunawet (bijlage 2). Als gevolg van de voorgenomen plannen, zal de boom met het buizerdhorst moeten worden gekapt en zal een deel van het leefgebied van de Buizerd ongeschikt raken. Om deze reden zullen, als gevolg van de werkzaamheden, verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet worden overtreden. Hiervoor dient een ontheffing te worden aangevraagd. Daarnaast zullen er maatregelen moeten worden genomen om nadelige effecten op de Buizerd zoveel mogelijk te voorkomen. Voorbeelden van dergelijke maatregelen zijn het niet verstoren van het buizerdhorst gedurende de voortplantingsperiode (februari - eind augustus) en het verbeteren van het bestaande jachtgebied door het plaatsen van extra zitposten.

3.2.9 Archeologie

Binnen De Volgerlanden-Oost zijn sinds 1997 verschillende archeologische onderzoeken uitgevoerd. Op basis van de uitgevoerde onderzoeken is door de senior archeoloog van de gemeente Dordrecht een advies opgesteld hoe om te gaan met e archeologische waarden binnen onderhavig plangebied (d.d 17 mei 2017 met aanvulling 7 juni 2017; zie Bijlage 5). Bij de uitgevoerde onderzoeken is niet elk perceel uitgeboord, maar dat is gezien de relatief lage archeologische verwachting ook niet nodig. Op basis van de resultaten van (boor)onderzoek in ruim 50% van plangebied is geconcludeerd dat er voor gebied C1-C2 geen aanvullend booronderzoek nodig is.

In het gebied kunnen archeologische waarden aanwezig zijn vanaf 90 cm -maaiveld (ofwel 2,4 m -NAP). Voor die aanwezigheid zijn echter in de uitgevoerde onderzoeken geen concrete aanwijzingen aangetroffen: er zijn geen archeologische indicatoren in de boringen of bij de veldkartering aangetroffen. Ook dit geeft dus geen aanleiding tot aanvullend booronderzoek.

Het aspect archeologie staat daarmee de vaststelling van onderhavig uitwerkings- en wijzigingsplan niet in de weg.

Hoofdstuk 4 Juridische Planopzet

De grondslag voor dit uitwerkings- en wijzigingsplan wordt gevormd door het bestemmingsplan 'De Volgerlanden-Oost'. De regels van dit uitwerkings- en wijzigingsplan maken in juridische zin onderdeel uit van het bestemmingsplan. Artikel 3.6 lid 1 onder b Wro bepaalt immers, dat uitwerkingen worden geacht deel uit te maken van het (bestemmings)plan, met dien verstande dat zij, zolang en voor zover de bestemming nog niet is verwerkelijkt, kunnen worden herzien op dezelfde wijze als waarop zij tot stand zijn gekomen. Het uitwerkingsplan is dus onderdeel van en vormt een aanvulling op het bestemmingsplan.

Een en ander betekent, onder meer, dat de algemene regels van het bestemmingsplan - het 'moederplan' - niet opnieuw behoeven te worden opgenomen, maar op dit plan van toepassing worden verklaard. In dit uitwerkings- en wijzigingsplan zijn relevante bepalingen uit het moederplan voor de duidelijkheid grotendeels wel overgenomen. Daarnaast bevatten de regels bij dit uitwerkings- en wijzigingsplan onder andere een afzonderlijke begripsbepaling van dit plan. De bestemmingen 'Groen', 'Verkeer' en 'Water', welke middels dit uitwerkingsplan voor het plangebied onder meer van kracht worden, zijn zoals gezegd – voor zover relevant - opgenomen in de regels bij dit uitwerkings- en wijzigingsplan.

Daarnaast is voor de 'Dorpen' de bestemming 'Woongebied' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn naast woningen tevens onder meer wegen, groenvoorzieningen en waterlopen mogelijk. Ten aanzien van de inrichting van de verschillende 'Dorpen', zowel qua openbaar gebied als qua bouwmogelijkheden, is nadrukkelijk de link gelegd met de 'Dorpenpaspoorten', die als bijlage aan de regels zijn toegevoegd. Deze 'Dorpenpaspoorten' schetsen voor zowel 'De Laantjes' als 'De Straatjes' de beoogde stedenbouwkundige sfeer en kwaliteit. Voor het overige is ten aanzien van bouw- en gebruiksregels voor de woningen zoveel mogelijk aangesloten bij de bepalingen van de bestemming 'Wonen' uit het moederplan en de actuele regelingen die gemeente Hendrik-Ido-Ambacht hanteert.

Binnen de bestemming 'Verkeer' zijn – ter borging van de kwaliteiten van de ruimtelijke hoofdstructuur', verwijzingen opgenomen naar de beoogde (weg-) profielen van zowel de Dubbele Wetering als het Appellaantje. Deze profielen zijn als bijlage bij de regels opgenomen, evenals een profiel over de watergang grenzend aan de achtertuinen van woningen aan de Van Renesseborch (binnen de bestemming 'Water').

Tevens zijn algemene aanduidingsregels opgenomen ten behoeve van de geluidzone industrielawaai en voor de milieuzones op grond van de wet milieubeheer. Ook zijn de relevante algemene wijzigings- en afwijkingsregels overgenomen uit het moederplan en zijn een anti-dubbeltelregel en overgangsbepalingen opgenomen conform het Bro en een slotregel, waarin de titel van dit plan is aangegeven.

Voor een nadere inhoudelijke beschrijving van de bestemmingen, dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen wordt verwezen naar de toelichting van het bestemmingsplan 'De Volgerlanden-Oost'.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische Uitvoerbaarheid

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. In afdeling 6.4 van deze wet worden regels gegeven over het verhalen van kosten van de grondexploitatie, het bepalen van de fasering van realisering van het bestemmingsplan en het stellen van eisen en regels met betrekking tot de uitvoering van openbare werken en werkzaamheden.

De gemeente is slechts eigenaar van een gedeelte van de gronden waarop de realisatie van de nieuwbouw in onderhavig plangebied zal plaatsvinden. Er zal om die reden gelijktijdig met het uitwerkings- en wijzigingsplan een exploitatieplan in de zin van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening worden vastgesteld.

De gemeenteraad van Hendrik-Ido-Ambacht stelt elk jaar een herziening van de grondexploitatie voor het project De Volgerlanden vast. De samenwerking tussen Hendrik-Ido-Ambacht en Zwijndrecht is neergelegd in een samenwerkingsovereenkomst.

De bouwexploitatie vindt plaats door en voor rekening en risico van de private samenwerkingspartners, waarmee overeenkomsten zijn gesloten.

5.2 Maatschappelijke Aanvaardbaarheid

Op grond van de Algemene wet bestuursrecht, afdeling 3.4 heeft het ontwerp uitwerkings- en wijzigingsplan De Volgerlanden-Oost, gebied C1-C2 met de bijbehorende stukken van 28 april 2017 tot en met 8 juni 2017 (6 weken) ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen op het ontwerp uitwerkings- en wijzigingsplan.

Tegen het ontwerp uitwerkings- en wijzigingsplan zijn drie zienswijzen ingediend.

Deze zienswijzen zijn samengevat en van een beantwoording voorzien in de 'Nota van zienswijzen en vooroverleg'.

Daarnaast is het ontwerpbestemmingsplan gedurende deze periode op grond van artikel 3.1.1 Bro voorgelegd aan de volgende overlegpartners:

  • Ministerie van Infrastructuur en Milieu
  • ProRail
  • Rijkswaterstaat
  • Tennet
  • Waterschap Hollandse Delta
  • Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid
  • Gasunie
  • Gemeente Zwijndrecht

Er is één vooroverlegreacties ingediend, door het Waterschap Hollandse Delta. Ook deze vooroverlegreactie is samengevat en van een beantwoording voorzien in de 'Nota van zienswijzen en vooroverleg'.

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek

Bijlage 2 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 2 Quickscan flora en fauna

Bijlage 3 Aerius Berekening

Bijlage 3 Aerius berekening

Bijlage 4 Aanvullend Onderzoek Vleermuizen

Bijlage 4 Aanvullend onderzoek vleermuizen

Bijlage 5 Archeologisch Advies

Bijlage 5 Archeologisch advies