Bestemmingsplan Tracebesluit A44
Bestemmingsplan - gemeente Katwijk
Vastgesteld op 12-03-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan met identificatienummer NL.IMRO.0537.bpVLKtracebeslA44-va01' van de gemeente Katwijk.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0537.bpVLKtracebeslA44-va01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 aanbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aan-huis-gebonden beroep
een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, uitgezonderd prostitutie, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.7 achtererf
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.
1.8 achtergevel
de van de weg af gekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meer dan één zijde grenst aan een weg, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel.
1.9 achtergevelrooilijn
de lijn die samenvalt met de achtergevel van een hoofdgebouw en met het denkbeeldige verlengde daarvan.
1.10 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
1.11 agrarisch bedrijf (volwaardig)
in een volwaardig agrarisch bedrijf is er voldoende werkgelegenheid voor ten minste één arbeidskracht met een aanvaardbaar inkomen en voldoende continuiteit in de bedrijfsvoering op lange termijn.
1.12 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een daarvoor gecertificeerde dienst of instelling.
1.13 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.14 archeologische verwachting
De kans op aanwezigheid van onbekende archeologische vindplaatsen, zoals die met behulp van locatie-analyse is voorspeld.
1.15 selectiebesluit
Naar aanleiding van een ingediend archeologisch rapport door burgemeester en wethouders genomen besluit over het vervolg.
1.16 balkon
een al dan niet inpandige, geheel of gedeeltelijk overdekte bij een gebouw behorende buitenruimte vanaf de eerste bouwlaag.
1.17 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.18 bebouwingspercentage
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
1.19 bed & breakfast
een woning, waarin op kleine schaal tegen vergoeding nachtverblijf al dan niet met ontbijt wordt verstrekt, zonder exploitatie van zaalaccommodatie, mits niet meer dan één of twee kamers door de bewoner of eigenaar van een woning aan niet meer dan in totaal vier personen worden verhuurd;
Onder een bed&breakfast-voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur.
1.20 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
1.21 bedrijf aan huis
het bedrijfsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, uitgezonderd prostitutie, met als doel daaruit hoofd- of neveninkomsten te betrekken, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.22 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.
1.23 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.24 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet c.q. de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.25 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.26 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.27 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.28 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.29 bijgebouw
niet voor bewoning bestemd gebouw, dat in bouwkundig en functioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.30 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.31 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.32 bouwlaag
een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkanten van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5 m in hoogte verschillen; bij de bepaling van het aantal bouwlagen wordt de bouwlaag die grotendeels in de kap is gelegen (zogenaamde zolderlaag) evenals de bouwlaag die grotendeels onder de begane grond is gelegen (zogenaamde kelder/souterrain) niet meegerekend.
1.33 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.34 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.35 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.36 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en bedoeld om ter plaatse te functioneren.
1.37 café
een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.
1.38 carport
een op de grond staande overkapping van één bouwlaag, die bedoeld is als een overdekte stallingsruimte voor personenauto's, die geen eigen wanden of deuren heeft en waarvan de begrenzing wordt gevormd door gebouwen en/of ondersteuningen van de overkapping.
1.39 congrescentrum
een gebouwencomplex, bestemd en ingericht voor het houden van congressen, conferenties, symposia en andere grote bijeenkomsten.
1.40 consumentenvuurwerk
vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.
1.41 dakkapel
een op een schuin dakvlak uitgebouwde uitstulping met een eigen dak, met dien verstande dat de onderzijde van de dakkapel ten minste 0,5 meter boven de dakvoet is gelegen.
1.42 dakopbouw
de ophoging van de goothoogte en/of nokhoogte en/of de dakhelling.
1.43 dakvoet
laagste punt van een schuin dak.
1.44 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.45 detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de bedrijfsactiviteiten
detailhandel die niet zelfstandig is en rechtstreeks voortvloeit uit de hoofdactiviteit die is toegestaan, en ondergeschikt is aan die hoofdactiviteit.
1.46 detailhandel in volumineuze goederen
detailhandel in de volgende categorieën:
- a. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
- b. detailhandel in auto’s, boten, caravans, motoren, scooters, zwembaden, buitenspeelapparatuur, fitnessapparatuur, piano’s, surfplanken en tenten, grove bouwmaterialen en landbouwwerktuigen;
- c. tuincentra;
- d. bouwmarkten;
- e. grootschalige meubelbedrijven , al dan niet - in ondergeschikte mate - in combinatie met woninginrichting en stoffering, en detailhandel in: keukens, badkamers, vloerbedekking, parket, zonwering en jacuzzi’s.
1.47 detailhandelsbedrijf
een bedrijf waar als hoofdactiviteit detailhandel plaatsvindt.
1.48 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals bijvoorbeeld reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, stomerijen, sleutel- en hakkenbars, wasserettes, makelaarskantoren en bankfilialen.
1.49 dwarskap
een kap loodrecht op de voorgevel (naar de straat gekeerde gevel).
1.50 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en de bestemming deze inrichting niet verbiedt.
1.51 erker
een uitgebouwd gedeelte van een woning aan een gevel.
1.52 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.53 glastuinbouwbedrijf
een bedrijf dat (nagenoeg) volledig is gericht op het telen van tuinbouwgewassen, waarbij de productie (nagenoeg) volledig plaatsvindt in kassen.
1.54 glastuinbouwbedrijf (volwaardig)
een volwaardig glastuinbouwbedrijf biedt voldoende werkgelegenheid voor ten minste één arbeidskracht met een aanvaardbaar inkomen en voldoende continuiteit in de bedrijfsvoering op lange termijn.
1.55 groothandelsbedrijf
een bedrijf dat gericht is op het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of afleveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen, ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
1.56 grootschalige detailhandel
detailhandel waarbij het bruto vloeroppervlak minimaal 1.500 m² bedraagt.
1.57 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.58 hoofdverblijf
het verblijf van waaruit al dan niet tijdelijk het sociale en economische leven van de betrokkene plaatsvindt.
1.59 horeca
een bedrijf dat in zijn algemeenheid gericht is op het verstrekken van nachtverblijf en/of ter plaatse nuttigen van voedsel en/of dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie. De volgende specifieke vormen worden onder horeca begrepen. Bij deze begrippen is een onderscheid gemaakt tussen licht, middel en zware horeca, welke in de regels wordt gebezigd. Tot de in de a t/m g genoemde begrippen worden mede begrepen de niet genoemde, maar naar aard, omvang en uitstraling op het woon- en leefmilieu vergelijkbare horecasoorten:
Lichte horeca (categorie 1):
- a. winkelondersteunende/winkelgebonden horeca: horeca, waarbij de bedrijfsactiviteit is gericht op het al dan niet voor gebruik ter plaatse verstrekken van al dan niet in dezelfde onderneming bereide of bewerkte etenswaren en dranken, zoals een cafetaria/snackbar, shoarmazaak, automatiek, tearoom, conditorei, koffiehuis, coffeeshop, brasserie, ijssalon en waarbij de aard en omvang van de bedrijfsactiviteit past binnen een overwegend winkelgebied en geheel of overwegend is gebonden aan c.q. ondersteunend is voor de (winkel)functie van dat gebied, daarbij lettend op de aard en de ligging van de andere gebruiksvormen in en het karakter van het gebied;
- b. restaurant/cafetaria/snackbar/shoarmazaak/automatiek: een bedrijf, dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van maaltijden voor gebruik ter plaatse en waarbij het verstrekken van dranken (daaraan) ondergeschikt is;
- c. zaalaccommodatie: een bedrijf, dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van gelegenheid tot het houden van bruiloften en partijen, alsmede tot het houden van congressen, conferenties en andere vergaderingen en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is;
- d. daghoreca: een bedrijf (zoals een koffiehuis, brasserie, ijssalon) dat ondersteunend is aan en qua openingstijden in het algemeen vergelijkbaar is met detailhandelsvestigingen en in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken c.q. snel serveren van kleinere maaltijden, broodjes, hapjes, ijs, gebak, koffie, thee en frisdranken met uitzondering van alcoholische dranken;
- e. hotel: een bedrijf, dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf en/of het exploiteren van zaalaccommodatie en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is;
- f. pension: een gebouw, waarin op kleine schaal tegen vergoeding nachtverblijf wordt verstrekt, zonder exploitatie van zaalaccommodatie;
middelzware horeca (categorie 2):
- g. bar/café/pub/grand-café/eetcafé of taverne: een zelfstandige, niet geheel of gedeeltelijk deel uitmakend van een hotel, restaurant of zaalaccommodatie voorkomende bedrijvigheid, die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse en waar het verstrekken van maaltijden daaraan ondergeschikt is;
zware horeca (categorie 3):
- h. discotheek of dancing: een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, in combinatie met het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen, feesten en andere daarmee vergelijkbare activiteiten.
1.60 huishouden
persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.
1.61 kamerverhuurbedrijf
een samenstel van verblijfsruimten, uitsluitend of mede bestemd of gebruikt om daarin anderen dan aan de rechthebbende en de personen behorende tot diens huishouden, woonverblijf, niet in de zin van zelfstandige woongelegenheid, te verschaffen, al dan niet met gehele of gedeeltelijke verzorging. Een en ander kan onder meer blijken uit het feit dat voor de kamers afzonderlijk huur wordt berekend en/of betaald en elke kamer zelfstandig wordt bewoond, waarbij al dan niet sprake is van enkele gemeenschappelijke voorzieningen.
onder de definitie van kamerverhuurbedrijf valt niet:
- a. de verhuur van één of twee kamers door de bewoner of eigenaar/bewoner van een woning aan niet meer dan in totaal vier personen, dit mits de gezamenlijke woonvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale woonvloeroppervlakte van de woning, zulks met een maximum van 40 m²;
- b. de verhuur van (een gedeelte van) de woning ten behoeve van verblijfsrecreatie.
1.62 kap
een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°.
1.63 langskap
een kap evenwijdig aan de voorgevel (naar de straat gekeerde kap).
1.64 lessenaarsdak
een asymmetrische dakvorm met één hellend dakvlak over (nagenoeg) de volledige breedte of diepte van een gebouw.
1.65 mansardekap
een kap met een symmetrisch profiel waarbij de dakvlakken niet van goot tot nok één plat vlak, maar twee platte vlakken vormen die elkaar onder een stompe hoek ontmoeten.
1.66 NEN
door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.
1.67 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.68 ondergeschikt bouwdeel
een buiten de gevel of de dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een gebouw, zoals een liftopbouw, reclame-uitingen, technische installaties zoals een koelmotor of antenne, een dakvenster, een luifel, schoorsteen en een frans balkon, met uitzondering van een erker c.q. een uitgebouwd gedeelte van een gebouw (ter uitbreiding van het grondoppervlak op de begane grond).
1.69 onderdoorgang
een op de verbeelding aangegeven gebied binnen het bouwvlak waar een doorgang mogelijk moet zijn, waarboven bebouwing mag worden opgericht.
1.70 ondergronds bouwwerk
een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer dan wel het laagst gelegen gedeelte van het bouwwerk is gelegen op ten minste 1,75 m beneden peil.
1.71 onderkomen
een voor verblijf geschikte – al dan niet aan de bestemming onttrokken - voer- en vaartuig, woonboot, ark, caravan en stacaravan, voor zover deze niet als bouwwerk zijn aan te merken, alsook een tent.
1.72 open constructie
Hieronder wordt verstaan:
- a. of een volledig doorzichtige erfafscheiding (met raster ter ondersteuning van het groen).
- b. of tot ten hoogste één meter een dichte constructie vanaf de grond en opgetrokken tot twee meter met doorzichtige materialen (met raster ter ondersteuning van het groen).
- c. of een afwisselend doorzichtige/ gesloten afscheiding in de verhouding twee staat tot een. Het dichte deel van het bouwwerk mag telkens ten hoogste één meter breed zijn.
1.73 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.74 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.75 overkluizing
een civieltechnisch kunstwerk, waarmee een weg een andere weg, een plein of een waterloop (kruiselings) overwelft.
1.76 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.77 peil
- a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse van de voorgevel.
- c. voor bouwwerken geen gebouw zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein.
1.78 pension
een horecabedrijf als bedoeld onder 1.59 horeca onder f.
1.79 platte afdekking
een horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw, dat meer dan tweederde van de grondoppervlakte van het gebouw beslaat.
1.80 praktijkruimte
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
1.81 professioneel vuurwerk
vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk.
1.82 prostitué(e)
degene, die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.83 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding, daaronder begrepen thuisprostitutie.
1.84 schildkap
een dak dat bestaat uit ten minste drie schuine vlakken, waarvan er één evenwijdig aan de straat en de andere haaks op de straat zijn gesitueerd.
1.85 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een escortbedrijf of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.86 Staat van Bedrijfsactiviteiten
de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt.
1.87 twee-aaneengebouwde woning
een woning die deel uitmaakt van een blok van maximaal twee geschakelde hoofdgebouwen of twee aan elkaar gebouwde hoofdgebouwen.
1.88 thuisprostitutie
vorm van prostitutie waarbij de seksuele dienstverlening plaatsvindt op het woonadres van de prostituté(e) en waarbij ook alleen door deze prostitué(e) op dit adres gewerkt wordt als prostitué(e).
1.89 verbeelding
voorheen plankaart; de digitale kaart met bijbehorende verklaring van het plan, waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangegeven.
1.90 uitbouw
een uit de gevel springend ondergeschikt deel van een gebouw bestaande uit één bouwlaag, zoals erkers, toegangsportalen, (bij)keukens en woon- en slaapgedeelten van een woning en dat rechtstreeks vanuit het hoofdgebouw toegankelijk is.
1.91 verdieping
een boven de begane grondlaag gelegen bouwlaag.
1.92 vliesgevel
een bouwkundige constructie aangebracht aan de buitenzijde van een gevel van een gebouw met een geluidswerende functie ten behoeve van de betrokken gevel van het gebouw, waarbij de afstand tussen de vliesgevel en de gevel van het gebouw ten minste 0,5 m bedraagt.
1.93 voorerf
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied .
1.94 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw en als een gebouw met meer dan één zijde gekeerd is naar een weg dan worden de betreffende gevels aangemerkt als voorgevels.
1.95 voorgevelrooilijn
de lijn die samenvalt met de voorgevel(s) van een hoofdgebouw en met het denkbeeldige verlengde daarvan.
1.96 vrijstaande woning
een woning die geheel vrij staat ten opzichte van andere bebouwing.
1.97 waterstaatkundige kunstwerken
werken, waaronder begrepen kunstwerken, verband houdend met de waterstaat, zoals dammen, dijken, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, uitgezonderd steigers.
1.98 wonen
het houden van verblijf of het gehuisvest zijn in een woning.
1.99 woning of wooneenheid
een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één afzonderlijk huishouden; onder woning wordt mede een zorgwoning begrepen.
1.100 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
1.101 zijgevel
een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw, niet zijnde de achtergevel of voorgevel.
1.102 zijgevelrooilijn
denkbeeldige lijn die strak langs de zijgevel van een gebouw kan worden getrokken tot aan de perceelgrenzen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
2.2 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens
de kortst gemeten afstand van enig punt van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelgrens, ondergeschikte bouwdelen niet meegerekend.
2.3 de bouwhoogte van een antenne-installatie
- a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een ander bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren).
2.6 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.7 de dakhelling van een mansardekap
de maximale dakhelling van het eerste dakvlak van een mansardekap - die zowel bij een dwarskap of langskap voorkomen - wordt gemeten vanuit de goot.
2.8 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Ter verduidelijking: indien de goot/de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel lager zijn gemonteerd dan het snijvlak van de gevel en het dakvlak, geldt de hoogte tot aan het snijvlak.
2.9 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.10 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.11 de vloeroppervlakte
de vloeroppervlakte volgens NEN 2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Glastuinbouw
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Glastuinbouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. volwaardige glastuinbouwbedrijven;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals ontsluitingswegen, groen-, parkeer-, nutsvoorzieningen en water.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m.;
- b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogste 1 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. permanente of tijdelijke bewoning van bijgebouwen is niet toegestaan;
- b. het bedrijfsmatig ten behoeve van derden vervaardigen of herstellen van goederen is niet toegestaan;
- c. het bedrijfsmatig verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen bestemd en gereed voor onmiddelijk gebruik of verbruik, uitgezonderd de verkoop of het ten verkoop aanbieden van producten afkomstig van het betrokken agrarisch bedrijf is niet toegestaan;
- d. het opslaan van goederen en materialen op onbebouwde gronden is niet toegestaan, met uitzondering van opslag waarvan de aanwezigheid voor de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse noodzakelijk is;
- e. kamperen is niet toegestaan.
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-gebonden beroep;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen-, nutsvoorzieningen, erven, tuinen, verhardingen en water.
5.2 Bouwregels
Op de gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
5.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden is het gebruik ten behoeve van een aan-huis-gebonden beroep bij de woning en/of in de bijgebouwen toegestaan, met dien verstande dat:
- 1. het oppervlak ten behoeve van die activiteiten maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw, met een maximum van 50 m2 bedraagt;
- 2. de activiteiten door de bewoners van het hoofdgebouw zelf worden uitgeoefend;
- 3. het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen, noodzakelijk maken in de openbare ruimte en/of er geparkeerd wordt op eigen terrein;
- 4. het gebruik niet gepaard gaat met horeca en/of detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken activiteiten;
- 5. voor de werkzaamheden geen melding- of vergunningplicht op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geldt;
- b. permanente of tijdelijke bewoning van bijgebouwen is niet toegestaan;
- c. het in gebruik nemen van de woning of delen van de woning als een kamerverhuurbedrijf is niet toegestaan;
- d. de handel in en opslag van consumentenvuurwerk, softdrugs en hallucinogene middelen is niet toegestaan.
5.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 6 Groen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden, kunstwerken en straatmeubilair;
- b. geluidwal of –scherm;
- c. nutsvoorzieningen;
- d. brughoofden en brugaanlandingen.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
Artikel 7 Verkeer
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met een (boven) lokale functie ontsluiting met niet meer dan 2x1 rijstrook, opstelstroken, busstroken, fiets- en voetpaden;
- b. kruisingen, overbruggingen , tunnels en viaducten;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals verkeersvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, parkeer-, groen-, speel- en nutsvoorzieningen en water.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden worden uitsluitend bouwwerken,geen gebouw zijnde gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt ten hoogste 4 m;
- b. overkappingen zijn niet toegestaan.
7.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend, het gebruik van de gronden voor:
- a. het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
- b. het opslaan van gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;
- c. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
- d. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.
Artikel 8 Verkeer - Autosnelweg
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Autosnelweg' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wegverkeer met niet meer dan 2x4 rijstroken, alsmede opstelstroken, in- en uitvoegstroken, op- en afritten, vluchtstroken en voet- en fietspaden zijn toegestaan, alsmede geluidswerende en geluidsafschermende voorzieningen;
- b. langzaam verkeer ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - langzaam verkeer';
- c. een brug ter plaatse van de aanduiding 'brug';
- d. groenvoorzieningen;
- e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. faunapassages en ecoducten;
- h. kunstwerken;
- i. werkterreinen en bijbehorende voorzieningen ten behoeve van de aanleg van de Rijnlandroute en Tracébesluiten.
8.2 Bouwregels
Uitsluitend binnen de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan zoals geluidswerende voorzieningen, verlichting, ongelijkvloerse kruisingen in de vorm van tunnels, onderdoorgangen, viaducten en bruggen.
Artikel 9 Water
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water;
- b. het verkeer en vervoer te water, inclusief bijbehorende voorzieningen;
- c. bermen, groenvoorzieningen, kunstwerken en kademuren;
- d. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en/of waterkering;
- e. een brug voor het wegverkeer met niet meer dan 2x4 rijstroken, alsmede opstelstroken, in- en uitvoegstroken, op- en afritten, vluchtstroken en voet- en fietspaden zijn toegestaan, alsmede geluidswerende en geluidsafschermende voorzieningen ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functie-aanduiding 'brug';
9.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
Artikel 10 Leiding - Water
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemmingen) - mede bestemd voor:
- a. een watertransportleiding met een diameter van ten hoogste 1000 mm met daarbij behorende:
- 1. veiligheidszones;
- 2. bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van een watertransportleiding.
10.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. in afwijking van het bepaalde bij de andere aldaar voorkomende bestemming(en) mogen op of in deze gronden, binnen de belemmeringenstrook aan weerszijden van de leidingen, geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd, anders dan bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van een watertransportleiding;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van een watertransportleiding bedraagt ten hoogste 3 m;
- c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
10.3 Afwijken van de Bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 10.2 onder a en c, indien:
- a. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en;
- b. het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 11 Waarde - Archeologie Categorie 2
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie categorie 2 ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
11.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen, overeenkomstig de planregels die gelden voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen bouwwerken worden gebouwd, indien:
- a. er sprake is van:
- 1. bouwwerken ter vervanging of vernieuwing van bestaande bouwwerken, waarbij alleen de bestaande fundering wordt benut of
- 2. het oprichten of uitbreiden van bouwwerken waarbij de oppervlakte van de fundering maximaal 100 m² bedraagt, of
- 3. het oprichten of uitbreiden van bouwwerken, zonder dat er grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m moeten worden uitgevoerd, of
- b. uit vooroverleg is gebleken dat op basis van bureauonderzoek of inventariserend veldonderzoek van het bevoegd gezag blijkt dat de in lid 11.1 omschreven archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad, of
- c. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een rapport dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, in voldoende mate is vastgesteld dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of
- d. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een rapport dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad of
- e. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een rapport dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten kunnen worden verstoord, maar de volgende voorwaarden in acht genomen worden:
- 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/ of
- 2. een verplichting tot het doen van opgravingen en/ of
- 3. een verplichting de uitvoering van bouwactiviteiten te laten begeleiden door een archeologisch deskundige met opgravingsbevoegdheid.
11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de verbeelding wordt gewijzigd door een of meerdere bestemmingsvlakken of gedeeltes daarvan met de dubbelbestemming "Waarde - Archeologiecategorie 2" van de planverbeelding te wijzigen. Dit kan omdat uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn of indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische bescherming of zorg nodig is.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 13 Algemene Bouwregels
13.1 Bestaande maten
- a. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven en ten tijde van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan al aanwezig waren op locatie, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- b. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven en ten tijde van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan al aanwezig waren op locatie, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
13.2 Ondergronds bouwen
Artikel 14 Algemene Gebruiksregels
14.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
14.2 Voldoende parkeergelegenheid
- a. Indien de omvang en/of de functie van een bouwwerk daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's en fietsen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht op of onder dat bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat bouwwerk behoort. Bij de vraag of sprake is van voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein wordt rekening gehouden met een ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan legaal bestaand tekort ten opzichte van de op grond van dit bestemmingsplan geldende parkeernormen, met dien verstande dat dit tekort bij ongewijzigd gebruik niet hoeft te worden opgeheven.
- b. Indien de omvang en/of functie van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
14.3 Afwijken van parkeereisen
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde inzake parkeren in artikel 14.2 :
- a. indien het voldoen aan die bepalingen op overwegende bezwaren stuit en mits daarmee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de parkeersituatie: of;
- b. indien en voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
14.4 Beleidsregels
Het bevoegd gezag hanteert bij de toepassing van in artikel 14.2 opgenomen regel en de in artikel 14.3 opgenomen afwijkingsbevoegdheid de beleidsregels zoals vastgelegd in het “Parkeernormenbeleid Katwijk” d.d. januari 2010, zoals opgenomen in Bijlage 2 Parkeernomenbeleid Katwijk bij de regels, met dien verstande dat bij de toepassing van de bevoegdheid om een omgevingsvergunning voor bouwen of binnenplans afwijken van de gebruiksregels te verlenen of de toepassing van de in artikel 14.3 opgenomen afwijkingsbevoegdheid geldt dat, indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, het meest recente beleid wordt gehanteerd.
Artikel 15 Algemene Aanduidingsregels
15.1 Omschrijving
Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - vaarweg' zijn de gronden mede bestemd voor het voorkomen van verstoring van de zichtlijnen voor de scheepsvaart en van bedienings- en begeleidingsobjecten;
Binnen de aanduiding vrijwaringszone - vaarweg dient een vrije ruimte te worden aangehouden van 2 meter vanaf de oever voor het uitvoeren van beheer en onderhoud en de toegankelijkheid van de vaarweg voor hulpdiensten vanaf de wal.
15.2 Bouwregels
Om de onder 15.1 bedoelde kenmerken en waarden van het vaarwegbelang te beschermen geldt, tenzij deze kenmerken en waarden in de bestaande situatie al zijn aangetast, voor het toelaten van nieuwe functies of bebouwing of de uitbreiding van bestaande functies en bebouwing, dat voornoemde uitsluitend is toegestaan voorzover de belangen van het vaarwegbelang zich daartegen niet verzetten.
15.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 15.2 voor het toelaten van nieuwe functies of bebouwing of de uitbreiding van bestaande functies en bebouwing indien:
- a. het vaarwegbelang niet wordt geschaad;
- b. de provincie voor advies is gevraagd ten aanzien van de nieuw toe te laten functie en/of het voorgenomen bouwplan.
Artikel 16 Algemene Afwijkingsregels
16.1 Afwijken maten, afmetingen en percentages
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, voor zover deze noodzakelijk zijn voor een doelmatige inrichting van de bestemming en deze stedenbouwkundig aanvaardbaar zijn.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
17.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- danwel een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen, wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
- c. het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
17.2 Overgangsrecht gebruik
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, als bedoeld in lid 17.2 onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. het onder a bepaalde is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
Artikel 18 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Tracebesluit.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op 17 december 2014 heeft de minister van Infrastructuur en Milieu een tracébesluit vastgesteld voor de A4 en de A44. Het tracébesluit A44 omvat:
- 1. Realisatie van een nieuw knooppunt nabij Maaldrift;
- 2. Verbreding van de A44 naar 2x4 rijstroken tussen de aansluiting Leiden-West en het nieuwe knooppunt nabij Maaldrift;
- 3. Dit nieuw te realiseren knooppunt verbindt de A4 met de nieuw aan te leggen provinciale verbindingsweg tussen de A44 en A4.
De autosnelweg A44 is voor een gedeelte op Katwijks grondgebied gelegen. Dit betekent dat de gemeenteraad binnen een jaar nadat het tracébesluit onherroepelijk is geworden een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening overeenkomstig het tracébesluit dient vast te stellen. Met dit bestemmingsplan wordt daarin voorzien. Het betreft een termijn van orde. Het aanleggen c.q. verbreden van de A44 is niet afhankelijk van voorliggend bestemmingsplan omdat volgens artikel 13 van de Tracéwet - kort samengevat- het tracébesluit als een omgevingsvergunning wordt gezien.
1.2 Situering En Begrenzing Plangebied
Het plangebied van het bestemmingsplan Tracebesluit bevat de gronden uit het tracébesluit voor zover deze in de gemeente zijn gelegen. Daarnaast is binnen het plangebied dan ook een deel van een perceel opgenomen dat buiten de grenzen van het tracébesluit valt. Dit omdat het gehele perceel een nieuwe bestemming nodig heeft. Zie hieronder het plangebied in figuur 1.
Figuur 1: begrenzing plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Momenteel gelden in het betreffende gebied de bestemmingsplannen "Valkenburg Landelijk Gebied" en
"Parapluplan Parkeren Katwijk". Dit bestemmingsplan vervangt gedeeltelijk de eerder beschreven twee bestemmingsplannen.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Tracebesluit A44
De RijnlandRoute is de benaming van een nieuwe provinciale wegverbinding tussen Katwijk en de A4 bij Leiden. Om deze wegverbinding aan te kunnen leggen, moet het tracé vastgelegd zijn in een ruimtelijk plan. Voor deze nieuwe provinciale verbinding is naast de aanpassing/ aanleg van provinciale wegen, tevens de aanpassing van twee rijkswegen nodig: de A4 en A44.
De aanpassingen van de A4 en A44 zijn vastgelegd in twee aparte tracébesluiten. Het Tracebesluit A44 behelst de aanpassing van de aansluiting Leiden-West en de aanpassing van de aansluiting Leiden-Zuid gecombineerd met de aanleg van een nieuw knooppunt tussen de A44 en de N434 nabij Maaldrift. Op 17 december 2014 heeft de minister van Infrastructuur en Milieu dit tracébesluit vastgesteld.
De regio Holland Rijnland investeert de komende jaren in het behouden en versterken van haar positie in de Randstad, door onder meer het verbeteren van de bereikbaarheid en groei van de woningvoorraad. Het nut en de noodzaak van de RijnlandRoute komen ook voort uit deze ruimtelijke ontwikkelingen die de komende jaren in deze regio gerealiseerd gaan worden. Zonder een RijnlandRoute leiden deze ontwikkelingen tot een toename van het verkeer op het bestaande wegennet, dat reeds onder druk staat.
Daarnaast is voor de robuustheid van de infrastructuur in deze regio een goede oost-westverbinding onontbeerlijk. Deze twee elementen samen vormen de aanleiding voor de realisatie van de RijnlandRoute.
Figuur 2: uitsnede van de kaart behorende bij het tracébesluit
2.2 Structuurvisie Infrastructuur En Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
De MIRT-regio Zuidvleugel omvat de provincie Zuid-Holland, het Groene Hart en (een deel van) de Zuidwestelijke Delta. Een van de opgaven van nationaal belang in dit gebied is zeer relevant en ligt in lijn met het eerder beschreven tracébesluit. Dit betreft het verbeteren van de bereikbaarheid.
2.3 Provinciale Visie Ruimte En Mobiliteit En De Verordening Ruimte
Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland hebben op 14 december 2016 de actualisering 2016 van de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) vastgesteld. Op 12 januari 2017 is deze in werking getreden. Nadien is visie regelmatig op onderdelen herzien.
In de visie signaleert de provincie de structurele veranderingen in samenleving, economie en milieu. De voorspelbaarheid van nieuwe ontwikkelingen vermindert, demografische ontwikkelingen verschillen en de regionale economie internationaliseert en is kwetsbaar voor externe schokken. Tegelijkertijd gaan technologische innovaties snel en kunnen oplossingen in beeld brengen die nu nog onhaalbaar lijken. Deze tijd vraagt om maatwerk, flexibiliteit en aanpassingsvermogen. De economische, technologische en demografische ontwikkelingen werken door in de wijze waarop mensen en bedrijven de ruimte en het mobiliteitsnetwerk gebruiken. De provincie wil aansluiten op de bestaande en toekomstige dynamiek door waar mogelijk flexibiliteit in regelgeving te bieden. De Visie Ruimte en Mobiliteit is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen.
De Visie Ruimte en Mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De gewenste ontwikkeling is verwoord in vier rode draden:
- 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
- 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
- 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
- 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Vanuit het besef dat stad en land één leefomgeving vormen met elkaar aanvullende kwaliteiten, kent deze Visie Ruimte en Mobiliteit een indeling in functionele hoofdstukken. Het hoofdstuk 'Mobiliteit en bebouwde ruimte' geeft uitwerking aan de eerste en tweede rode draad. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit (derde rode draad) komt hoofdzakelijk tot uiting in het hoofdstuk 'Kwaliteit van landschap, groen en erfgoed’ en het bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving hoofdzakelijk bij ‘Water, bodem en energie’.
Om de doelen zoals beschreven in de visie te behalen hebben Provinciale Staten de verordening Ruimte vastgesteld. Voor de Rijnlandroute kan het volgende worden opgemerkt. De Rijnlandroute is benoemd als één van de wegenprojecten die van belang is voor Zuid-Holland. Het tracebesluit A44 is daarmee in lijn met beleid en regelgeving van de provincie.
2.4 Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020
Op 24 juni 2009 is de Regionale StructuurVisie 2020 (RSV) door Holland Rijnland vastgesteld. De RSV verankert de intergemeentelijke afspraken in een ruimtelijke vertaling naar 2020 met een doorkijk naar 2030.
De deelnemende gemeenten werken samen aan ontwikkelingen op het gebied van wonen, werken, natuur en landschap, verkeer en vervoer, samenleving en welzijn. Een goede balans tussen gebiedsontwikkeling en behoud van het oorspronkelijke karakter van de regio zijn daarbij het streven.
Met de visie worden de volgende kerndoelen nagestreefd:
- Holland Rijnland is een top woonregio;
- Leiden vervult een regionale centrumfunctie;
- Concentratie stedelijke ontwikkeling;
- 'Groenblauwe kwaliteit' staat centraal;
- De Bollenstreek en Veenweide en Plassen blijven open;
- Kennis en Greenport;
- Verbetering van de regionale bereikbaarheid.
Het plan past binnen de kerndoelen zoals gesteld in de regionale structuurvisie.
2.5 Omgevingsvisie Katwijk
De omgevingsvisie Katwijk is een inspiratiedocument voor de ontwikkeling van Katwijk in de periode tot 2030. Het zal ook dienen als integraal afwegingskader voor diverse projecten en initiatieven van burgers, bedrijven en gemeente. Het is een compact, leesbaar en wervend beeld door alle partijen gedeeld: een visie waarin het verhaal van de toekomst gevat wordt. De uitwerking wordt vertaald in programma, projecten en plannen.
De visie valt uiteen in vier ontwikkelstrategieën:
- Sterke kust;
- Florerende onderneming;
- Katwijkse kernen;
- Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
Het geeft de veelkleurigheid van de gemeente aan alsmede de kracht die in de verschillen tussen de verschillende kernen zit. Voor opgaven die de gemeentegrens overstijgen wil Katwijk de regionale samenwerking intensiveren. Dit is bijvoorbeeld op het gebied van mobilieit.
Het plan past binnen de ontwikkelkaders zoals gesteld in de gemeentelijke omgevingsvisie.
2.6 Parkeernormenbeleid Katwijk 2010
Het Parkeernormenbeleid Katwijk (januari 2010) is een nadere uitwerking op het gebied van de parkeernormering en hoe met de parkeerbehoefte om te gaan in ruimtelijke plannen. Dit is op 2 februari 2010 door het college vastgesteld en vanaf 26 februari 2010 van kracht. Het college heeft op 2 mei 2017 de prijklasseindeling voor woningen bijgesteld (Bijstelling prijsklasseindeling Parkeernormenbeleid Katwijk).
Voor parkeren is het van belang dat er voldoende parkeerplaatsen zijn en dat de parkeerplaatsen goed te gebruiken zijn. Het parkeernormenbeleid gaat daarom over:
- de parkeernorm (bovengrens van de CROW-richtlijn publicatie 182, 3e gewijzigde druk en een uitzonderingscategorie) voor verschillende voorzieningen (wonen, winkels, scholen enzovoorts);
- hoeveel parkeerplaatsen openbaar moeten zijn;
- wat de centrumgebieden qua parkeerbehoefte zijn;
- mogelijkheden van dubbelgebruik;
- hoe om te gaan met de verschillende soorten parkeervoorzieningen (garages, opritten openbare parkeerplaatsen);
- eisen waaraan parkeervoorzieningen moeten voldoen;
- hoe hier in bouwplannen mee om te gaan (zowel nieuwe als bestaande) en
- hoe hier in bestaande gebieden mee om te gaan.
Het Parkeernormenbeleid Katwijk is uitgangspunt op het gebied van parkeren bij ruimtelijke ontwikkelingen, bestemmingsplannen en bouwplannen. Het plan past binnen dit beleidskader.
2.7 Erfgoedverordening Gemeente Katwijk
In de Erfgoedverordening gemeente Katwijk (2016) is de omgang met het gemeentelijk erfgoed. Onder en boven de grond. Met de Erfgoedverordening zijn ook de Gemeentelijke Archeologische Verwachting- en Beleidskaart vastgesteld. Deze verordening inclusief de kaarten dienen als basis voor het gemeentelijke archeologiebeleid en onderhavig bestemmingsplan.
In het beleid en bijbehorende beleidskaart is de gemeente Katwijk onderverdeeld in gebieden waaraan verschillende categorieën zijn toegekend. Deze verschillende categorieën zijn op basis van bekende archeologische waarde dan wel een archeologische verwachting vastgesteld. Afhankelijk van deze waarde dan wel verwachting zijn per categorie vrijstellingsnormen vastgesteld. Archeologisch onderzoek is verplicht als de verstoring buiten de vrijstellingsnormen valt. Indien ontwikkelaars of individuele inwoners van de gemeente Katwijk van plan zijn om een omgevingsvergunning aan te gaan vragen kunnen deze zelf vooraf op de verwachting- en beleidskaart bekijken of ze daarbij rekening moeten houden met archeologische verwachtingen en een onderzoeksplicht.
Wanneer moet ik archeologisch onderzoek laten uitvoeren?
Een verplichting op archeologisch onderzoek geldt voor alle bodemingrepen binnen gebieden die op de beleidskaart staan aangegeven als “categorie 2”. Dit geldt echter alleen indien de bodemingreep groter is dan 100 m2 en er dieper wordt gegraven dan 30 cm onder maaiveld.
Wanneer is archeologisch onderzoek niet verplicht?
Er bestaat geen verplichting op archeologisch onderzoek in gebieden die op basis van bestaande kennis zijn vrijgegeven voor verder archeologisch onderzoek. Vaak zijn dit gebieden waarvan bekend is dat deze tot onder de archeologische niveaus zijn verstoord of die reeds archeologisch zijn onderzocht en op basis van het onderzoek zijn vrijgegeven.
De beleidskaart is afhankelijk van bij de gemeente bekende data. Mocht het zo zijn dat een initiatiefnemer, voor een gebied waar volgens de beleidskaart onderzoek noodzakelijk is, kan aantonen dat al eerder bodemverstoringen hebben plaatsgevonden die dieper reiken dan de bodemverstoringen die zijn voorgenomen dan is archeologisch onderzoek eveneens niet langer verplicht. Hierbij moet wel worden opgelet dat ook het onderheien van bouwconstructies onder bodemverstoringen valt. In het geval van heiwerkzaamheden wordt de ondergrond tot op vele meters diepte verstoord en zal dus archeologisch onderzoek plaats moeten vinden indien die plicht bestaat. Ook bij het aanleggen van leidingen en kabels kan de bodem soms tot op grote diepte verstoord worden, ook daar moet rekening mee worden gehouden.
Meldingsplicht bij onverwachte archeologische vondsten
Indien er tijdens graafwerkzaamheden, ongeacht de locatie, omvang of eventuele vrijstelling op basis van de beleidskaart of gemeentelijk selectiebesluit, onverwachte archeologische resten worden aangetroffen, blijft in alle gevallen nog altijd een wettelijke meldingsplicht voor archeologische vondsten bestaan. In het geval het bijzondere vondsten betreft, kan de gemeentelijke archeoloog deze dan namelijk alsnog laten opgraven met behulp van een noodopgraving of bergen voordat ze worden afgevoerd met het stort.
Hoofdstuk 3 Sectorale Aspecten
3.1 Geluid
Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu
Het tracébesluit A44 voorziet met name in een verbreding van de autosnelweg A44.
Toetsingskader
Verkeer is een geluidsbron met ruimtelijke relevantie. De Wet geluidhinder stelt kaders voor deze bron en normen voor de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten. De gevelbelasting door wegverkeer mag niet meer bedragen dan 48 dB. Indien omstandigheden daartoe aanleiding geven mag het bevoegd gezag een hogere waarde vaststellen.
Onderzoek
Voor het tracébesluit is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Daaruit blijkt dat de geluidsbelasting op geluidgevoelige objecten langs de A44 hoger wordt dan 48 dB. Daarom heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu in het tracébesluit geluidproductieplafonds vastgesteld. Om de geluidsbelasting te verminderen wordt de weg voorzien van geluidarm asfalt en worden langs de weg geluidschermen aangebracht. Een volledig overzicht van de maatregelen is te lezen in artikel 7 van het Tracébesluit. Daarnaast leidt de verlegging van de Ommedijkseweg niet tot een overschrijding van de grenswaarde.
Conclusie
Nadat de geluid-reducerende maatregelen zijn getroffen zal de geluidsbelasting op geluidgevoelige objecten in de omgeving van de autosnelweg A44 lager zijn dan in de huidige situatie. En het bestemmingsplan zelf voorziet niet in de toelating van nieuwe geluidgevoelige objecten.
3.2 Luchtkwaliteit
Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu
Door de aanpassingen aan de autosnelweg neemt de verkeerscapaciteit van de weg toe.
Toetsingskader
Op grond van art. 5.16 eerste lid, onder d, juncto tweede lid, onder d, van de Wet milieubeheer (Wm) kan een bestemmingsplan, dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, worden vastgesteld indien dat bestemmingsplan betrekking heeft op een project dat is genoemd of beschreven in, dan wel past of in elk geval niet in strijd is met een op grond van art. 5.12, eerste lid, of art. 5.13 eerste lid, vastgesteld programma. Dit programma betreft het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is door de Minister van VROM vastgesteld op 30 juli 2009 en bij besluit van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu in 2016 verlengd tot de vaststelling van de Omgevingswet.
Onderzoek
Ten behoeve van het Tracébesluit A44 is een beoordeling gemaakt van de effecten van het besluit op de luchtkwaliteit. Daarbij is het gehele traject van de Rijnlandroute beoordeeld. Uit dat onderzoek is gebleken dat de ontwikkelingen binnen het NSL passen.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan.
3.3 Bodem
Met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem worden geen bezwaren of beperkingen verwacht. In de Nota Bodembeheer van de gemeente Katwijk, waartoe ook de Bodemkwaliteitskaart hoort, is specifiek opgenomen dat onder wegen de bodemkwaliteit in zone 'wonen' ook kwaliteit Industrie mag zijn.
3.4 Natuurbescherming
Gebiedsbescherming
Op basis van de Wet Natuurbescherming zijn gebieden aangewezen waarop deze wet van toepassing is. In het aanwijzingsbesluit van elk gebied zijn de beschermingsdoelstellingen benoemd. In Katwijk zijn Berkheide en Coepelduynen aangewezen als natuurbeschermingsgebied.
In de provinciale milieuverordening (PMV) is een groot gedeelte van Berkheide aangewezen als milieubeschermingsgebied voor stilte en voor grondwater.
Soortenbescherming
De Wet Natuurbescherming verbiedt het om dieren te doden of hun rust- of verblijfplaats te verstoren. Voor alle werkzaamheden in het kader van het bouwen en inrichten van de buitenruimte moet worden voorkomen dat beschermde dieren- en plantensoorten schade ondervinden. Ten behoeve van het bestemmingsplan moet worden aangetoond, middels ecologisch onderzoek, of beschermde soorten in het plangebied voorkomen en of hier mogelijk schade aan wordt toegebracht. In het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan zal aannemelijk moeten worden gemaakt, op basis van een verkennend onderzoek of bestaande gegevens, dat de ontheffing voor de Wet Natuurbescherming zal kunnen worden verleend.
Onderzoek
Voor de aanleg van de Rijnlandroute is onderzoek gedaan naar de gevolgen van het plan. Uit het onderzoek blijkt dat realisatie van het plan geen significant negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van de natuurbeschermingsgebieden.
Ook is een natuurtoets uitgevoerd. In de natuurtoets is beschreven welke soorten in het plangebied voorkomen. Tevens zijn de effecten op de beschermde soorten beschreven en beoordeeld. Op basis van deze natuurtoets is reeds door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland een ontheffing verleend.
Conclusie
Voor de aanleg van de Rijnland Route is uitvoerig onderzoek uitgevoerd. Op grond daarvan is een ontheffing verleend en zijn bepaalde mitigerende en compenserende maatregelen in de besluiten verankerd. Voor meer informatie wordt verwezen naar hoofdstuk 5 van de toelichting van het Tracebesluit (Bijlage 1 - Tracebesluit).
3.5 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals bij de productie, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij de herinrichting van een gebied bepalen deze risico's mede de ruimtelijke mogelijkheden.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient te worden onderzocht in hoeverre er sprake is van aanwezigheid van risicovolle activiteiten in de nabijheid van het plangebied. Dat kan zowel inrichtingen als transporten betreffen. Van die activiteit dient het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) te worden bepaald en eventueel de toename hiervan.
Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet mag worden overschreden. Voor bestaande situaties wordt het niveau van 10-5 per jaar als grenswaarde gehanteerd, 10-6 per jaar geldt als richtwaarde. Voor nieuwe situaties geldt een grenswaarde van 10-6 per jaar. Een richtwaarde is daarbij niet van toepassing.
Het GR kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Desondanks hebben overheden en betrokken private instellingen een inspanningsverplichting om te voldoen aan deze oriënterende waarde en dient een toename van het GR bestuurlijk te zijn verantwoord.
Onderzoek
In het kader van het Tracébesluit zijn voor de aanpassingen aan de A44 en de toekomstige situatie de externe veiligheidsrisico's berekend in de vorm van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Deze zijn afgezet tegen de huidige en autonome situatie. Omdat het bestemmingsplan geen andere ontwikkelingen mogelijk maakt dan in het Tracébesluit staat beschreven kunnen deze berekeningen worden overgenomen.
Plaatsgebonden risico
In alle doorberekende situaties ontstaat geen 10-6 PR-contour. Deze contour vormt de grenswaarde voor kwetsbare objecten. Aangezien deze contour niet ontstaat wordt voldaan aan de norm voor het plaatsgebonden risico. Hiernaast nemen de contouren 10-7 en 10-8 licht af als gevolg van de planontwikkeling. Deze contouren hebben geen juridische consequentie, aangezien er geen normen aan zijn verbonden.
Groepsrisico
Het groepsrisico is berekend voor de huidige autonome en toekomstige situatie. Uit de berekeningen blijft de groepsrisico onder de oriëntatiewaarde. Als gevolg van autonome ontwikkeling van het transport en de bebouwde omgeving neemt het groepsrisico iets toe ten opzichte van de huidige situatie. Echter heeft de planontwikkeling ten opzichte van de autonome ontwikkeling een verlaging van het groepsrisico tot gevolg.
Conclusie
Conform de geldende regelgeving is een groepsrisicoverantwoording niet noodzakelijk. Er vindt geen overschrijding plaats van de oriëntatiewaarde en de planontwikkeling leidt niet tot een toename van het groepsrisico.
3.6 Niet Gesprongen Explosieven
In de Tweede Wereldoorlog hebben in de gemeente Katwijk diverse oorlogshandelingen plaatsgevonden. Hierbij valt denken aan de bombardementen en overige gevechtshandelingen op en rondom voormalig Marine Vliegkamp Valkenburg en de aanleg van de Atlantikwall met de bijbehorende bunkers, geschutstellingen, etc. De gemeente is in het verleden meermaals geconfronteerd met de problematiek van achtergebleven explosieven of oude vliegtuigbommen in de bodem als gevolg van diverse oorlogshandelingen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Een aantal van deze explosieven is niet tot ontploffing gekomen, de zogenaamde blindgangers. Blindgangers en achtergebleven explosieven vormen een risico op het moment dat in de nabijheid van deze explosieven activiteiten in de bodem worden uitgevoerd. In geval van grondverzet of vergelijkbare ontwikkelingen kan dat risico's voor werknemers of omwonenden met zich meebrengen.
Daarom is het bij voorgenomen bodemingrepen in een aantal gevallen noodzakelijk om onderzoek uit te voeren naar de mogelijke aanwezigheid van niet-gesprongen explosieven (ook wel conventionele explosieven, dan wel CE). Het betreft in de eerste plaats een vooronderzoek waarbij archiefmateriaal en luchtfoto's uit de oorlogsjaren zijn bestudeerd. Op basis van dit onderzoek zijn enkele verdachte locaties benoemd waar mogelijk CE in de grond aanwezig kunnen zijn.
Afhankelijk van de aard en mate van de grondwerkzaamheden in het gebied dient in navolging van het vooronderzoek, wanneer sprake is van voor CE als verdacht aangemerkte gebieden, een detectie- en benaderonderzoek uitgevoerd te worden. Doel van een dergelijk onderzoek is het detecteren, identificeren en zonodig veiligstellen (ontgraven en verwijderen) van de CE. Werkzaamheden dienen plaats te vinden conform de richtlijn WS-CS-OCE.
3.7 Milieueffectrapportage
Toetsingskader
Een ruimtelijk plan is mer-plichtig indien de activiteit voorkomt in de bijlage van het Besluit mer.
Wanneer voor het plan een passende beoordeling nodig is op grond van de Natuurbeschermingswet, dan moet eveneens een mer worden opgesteld. Daarnaast kan de ruimtelijk context of cumulatie met de omgeving aanleiding zijn om een mer-beoordeling uit te voeren.
Onderzoek
Voor het gehele project Rijnlandroute is een Mer uitgevoerd. Dat Mer vormt de grondslag voor het Provinciaal inpassingsplan Rijnlandroute en de door de minister genomen Tracébesluiten A4 en A44.
Het bestemmingsplan Tracébesluit A44 voorziet niet in activiteiten in een omvang als bedoeld in de onderdelen C en D van de bijlage uit het Besluit mer. Ook behoeft voor dit plan geen passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet te worden gemaakt. Uit de in dit hoofdstuk uitgevoerde analyse van milieuaspecten blijkt dat het plan - zowel op zichzelf als in combinatie met andere projecten (cumulatie) - geen belangrijke milieugevolgen veroorzaakt die een mer-beoordeling rechtvaardigen.
Conclusie
Het plan is niet mer(beoordelings)-plichtig.
3.8 Waterhuishouding
Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu
De gemeente is verantwoordelijk voor stedelijk water. De afspraken uit het Waterplan zijn leidend voor de planvorming. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (VGRP) zijn vervolgens afspraken gemaakt aangaande de zorgplicht voor grondwater, hemelwater en afvalwater.
Waterneutraal bouwen
De drie trapsstrategie uit WB21 (Waterbeheer in de 21e eeuw) vasthouden- bergen- afvoeren is uitgangspunt bij waterneutraal bouwen. Om uitvoering te geven aan WB21 is het Nationaal Bestuursakkoord Water afgesloten tussen rijk, provincies, gemeenten en waterschappen.
Voor maatregelen dient de volgende volgorde te worden aangehouden:
- 1. Voorkomen van afvoer dat wil zeggen minimalisatie van het verhard oppervlak en regenwater, vasthouden op de plek waar het valt.
- 2. Benutten van regenwater ten behoeve van drinkwaterbesparing (grijswatercircuit).
- 3. Infiltreren van regenwater ten behoeve van grondwateraanvulling.
- 4. Afvoer naar en berging in het oppervlaktewater.
Voorbeelden van bovengenoemde maatregelen zijn:
- Bouwtechnische voorzieningen zoals bergingkelders, grijswatercircuits.
- Toepassen grasdaken.
- Toepassen half open verharding.
- Toepassen flauwer taluds watergangen.
- Wadi's.
Indien moet worden afgevoerd naar het oppervlaktewater treedt de 15 % regel in werking.
Dit betekent dat van het toegenomen verhard (met een ondergrens van 500 m2) oppervlak 15 % aan extra wateroppervlak moet worden gerealiseerd.
Grondwater
In de Wet gemeentelijke watertaken zijn regels opgenomen voor grondwater. De eigenaar van het perceel is zelf verantwoordelijk voor het grondwater. Daarbij heeft de gemeente een zorgplicht maar kan niet verantwoordelijk gesteld worden voor grondwateroverlast.
In de directe nabijheid van de locatie zijn geen grondwatermeetgegevens voorhanden. Isohypsen wijzen echter op een hoge grondwaterstand. Eventueel te veel aan grondwater kan direct op het oppervlaktewater worden geloosd. Indien er een kelder wordt aangebracht, wordt dit beschouwd als een bouwkundige voorziening en dient derhalve de constructie waterdicht te zijn.
Duurzaam bouwen
De toepassing van uitloogbare bouwmetalen zoals koper, zink en lood voor dakbedekking, gevelbekleding, regenwaterafvoer, drinkwaterleidingen of straatmeubilair moet zo veel mogelijk worden voorkomen zodat minder verontreinigende stoffen in het watersysteem terecht komen.
Conclusie
Het betreft hier een conserverend bestemmingsplan waarbinnen beperkt nieuwe verharding mogelijk wordt gemaakt. Wat betreft het aspect water zijn er geen belemmeringen.
3.9 Archeologie
Inleiding
Het bestemmingsplangebied is volledig gelegen in de zone van een belangrijk archeologisch fenomeen. Door de gemeente Katwijk loopt namelijk de noordelijke grens van het Romeinse rijk, ook wel bekend als de Limes. Daarnaast worden op de verwachtingskaart twee verwachtingszones onderscheiden op basis van de bodemopbouw. Hieronder wordt een korte uiteenzetting gegeven van de archeologische verwachtingen.
Limeszone
De Limeszone is de zone waar de verwachting hoog is op archeologische resten die te maken hebben met de Romeinse rijksgrens die over het grondgebied van de gemeente Katwijk loopt. In het gebied zijn archeologische overblijfselen te verwachten van structuren en sporen van activiteiten die plaatsvonden in de grenszone. Te denken valt hierbij aan militaire structuren, een kampdorp, wegen, nederzettingen en grafvelden. Een onderdeel van deze Limeszone is de zogenaamde Limesweg waarvan op de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart een vermoed deel van het tracé is aangegeven.
Bekende getijdenkreken in het Oude Rijn-estuarium
Voor de vorming van de strandwal die voor de kust van Katwijk heeft gelegen, lag het plangebied, behalve eventueel de oeverwallen van de Oude Rijn, beneden gemiddeld hoog water en was daarmee te nat voor bewoning. Op deze wadafzettingen zijn vanaf circa 2500 voor Chr. kweldersedimenten afgezet. Deze zijn vanuit kreken of zijtakken of crevasse-geulen van de Rijn over de wadafzettingen afgezet. De ligging van deze kreken en Rijngeulen is maar ten dele bekend. Uit onderzoek in onder meer de Oostvlietpolder in Leiden is gebleken dat op dergelijke smalle geulen relatief kleine vindplaatsen aanwezig zijn. Recent onderzoek bij het voormalig Vliegveld Valkenburg heeft deze kennislacune ten aanzien van het onderzoeksgebied gedeeltelijk ingevuld. Uit dit onderzoek blijkt dat het estuarium uit een dynamisch geheel van kreken en kwelders bestaat. In de zandige en kleiige dekafzettingen komen op meerdere niveaus vegetatiehorizonten (oude “potentiele” bewoningsniveaus) voor, soms zwak ontwikkeld. Zelfs onder laatstgenoemde niveaus blijken sporen te hangen. Het gehele Oude Rijn-estuarium in het zuiden van de gemeente Katwijk heeft dan ook een hoge verwachting vanaf de Bronstijd/IJzertijd.
Beddingafzettingen (oeverwallen) Oude Rijn
Vanaf de vorming van de meest westelijke strandwal rond 2500 voor Chr. kreeg de Oude Rijn in het onderzoeksgebied meer het karakter van een meanderende rivier, met als gevolg stabielere geulen en vorming van oeverwallen. Deze hoger gelegen oeverwallen waren zeer geschikt voor bewoning, zoals blijkt uit de grote hoeveelheid vindplaatsen die er van bekend zijn en daarom geldt een middelhoge verwachting voor bewoningsresten vanaf de IJzertijd.
Beschermde archeologische monumenten
Er zijn geen wettelijk beschermde archeologische monumenten in het gebied aanwezig.
Archeologische waarden
Binnen het plangebied zijn geen door archeologisch onderzoek vastgestelde archeologische waarden aanwezig.
Conclusie
Binnen het plangebied zijn geen beschermde archeologische monumenten of bekende archeologische waarden aanwezig. Wel is een aantal terreinen in het bestemmingsplangebied vrijgesteld van een archeologische onderzoeksplicht. Voor het overige deel van het plangebied geldt de archeologische verwachting en bijbehorende onderzoeksverplichting zoals die is weergegeven op de verwachtings- en beleidskaart. Hierbij geldt dat de vrijstellingsnorm vanuit de Limeszone die van de twee verwachtingen op basis van de bodemopbouw overschrijft. Buiten de vrijgestelde terreinen geldt dus voor het gehele plangebied een waarde – categorie 2. Deze is als dubbelbestemming opgenomen op de verbeelding, met bijbehorende bepalingen in de bestemmingsplanregels.
3.10 Cultuurhistorie
Tientallen eeuwen van ontginnen, bouwen, wonen en werken hebben Zuid-Holland gemaakt tot een cultuurlandschap bij uitstek. Kerken, boerderijlinten, bollenschuren, dorpsgezichten maar ook dijken, verkavelingspatronen en archeologische vindplaatsen getuigen hiervan. Deze cultuurhistorische waarden zijn van grote betekenis voor onze leefomgeving. Daarom willen rijk, provincie maar ook de gemeente Katwijk deze cultuurhistorie behouden of inpassen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Naast archeologische waarden zullen ook cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk moeten worden meegewogen bij de voorbereiding van bestemmingsplannen. Vergelijkbaar met de huidige regelgeving voor beschermde stads- en dorpsgezichten dient in ieder bestemmingsplan een afweging gemaakt te worden over de wijze waarop met de cultuurhistorische belangen wordt omgegaan. Daarnaast is in het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan (regels, verbeelding) een analyse verplicht naar de aanwezige cultuurhistorische waarden en een beschrijving van de wijze waarop hiermee is omgegaan.
Binnen het plangebied zijn geen panden met een buitengewoon hoge cultuurhistorische waarde gelegen. Een juridische regeling ter bescherming van deze waarden is daarom niet noodzakelijk.
Hoofdstuk 4 Juridische Planbeschrijving
4.1 Algemeen
De herziening van het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels zijn juridisch bindend. De toelichting moet hierbij gezien worden als een uitleg wat met de verbeelding en de regels wordt beoogd. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van de functies en vorm in het bestemmingsplangebied. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar zijn en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale plannen moeten voldoen. Zo bevatten de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
Verbeelding en regels
Uitgangspunt is dat de digitale verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn eventuele afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen.
Bestemmingsvlak en bouwvlak
De in het plangebied aanwezige bestemmingen kunnen bestaan uit een tweetal vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de digitale verbeelding is aangeven waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Het bouwvlak is op de digitale verbeelding voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering.
Aanduidingen
Op de digitale verbeelding is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen. Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringsaanduidingen, waaronder de goot- en bouwhoogte, het maximum bebouwingspercentage en het maximum aantal wooneenheden.
Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Voorbeeld hiervan is 'specifieke vorm vam verkeer - langzaamverkeer'.
Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd.
Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bij de toepassing van het bestemmingsplan specifieke regels gelden of waar nadere afwegingen moeten worden gemaakt.
Opbouw planregels
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
- Inleidende regels;
- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
- Hoofdstuk 3 Algemene regels;
- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.
4.2 Opbouw Regels
Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
Begrippen die in de regels worden gebruikt en die uitleg behoeven, worden in dit artikel uitgelegd.
Artikel 2 Wijze van meten
Dit artikel bevat technische regelingen om onder andere oppervlaktes, hoogtes, dieptes en breedtes te kunnen bepalen.
Bestemmingsregels
In het hoofdstuk bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. In het bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:
Artikel 3 Agrarisch - Glastuinbouw
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor volwaardige glastuinbouwbedrijven. Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.
Artikel 4 Tuin
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen. Voor deze gronden gelden bepaalde bouwregels.
Artikel 5 Wonen
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor woningen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-gebonden beroep en de bij deze bestemming behorende voorzieningen, erven, tuinen,verhardingen en water. Voor deze gronden gelden bepaalde bouwregels en specifieke gebruiksregels. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van een aan huis gebonden bedrijf of een bed and breakfast.
Artikel 6 Groen
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden, kunstwerken en straatmeubilair, geluidwal of –scherm, nutsvoorzieningen, brughoofden en brugaanlandingen.
Artikel 7 Verkeer
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor wegen met een (boven)lokale functie, opstelstroken, busstroken, fiets- en voetpaden, kruisingen, overbruggingen, tunnels en viaducten en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals verkeersvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, parkeer-, groen-, speel- en nutsvoorzieningen en water.
Artikel 8 Verkeer - Autosnelweg
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wegverkeer, voet- en fietspaden, geluidswerende en geluidsafschermende voorzieningen, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, faunapassages en ecoducten, kunstwerken alsmede werkterreinen en bijbehorende voorzieningen ten behoeve van de aanleg van de Rijnlandroute en Tracébesluiten.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - langzaam verkeer' is tevens langzaam verkeer toegestaan. Dit betreft de Voorschoterweg.
Artikel 9 Water
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor water, het verkeer en vervoer te water, bermen, groenvoorzieningen, kunstwerken en kademuren en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en/of waterkering.
Daarnaast is ter plaatse van de aanduiding "burg" tevens een brug voor het wegverkeer van de A44 toegestaan met bijhehorende voorzieningen. Dit omvat tevens eventuele voet- en fietspaden.
Artikel 10 Leiding - Water
De gronden binnen deze bestemming zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor een watertransportleiding met de daarbij behorende bebouwingsvrije zone en bouwwerken, geen gebouw zijnde. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen. Op deze gronden mag slechts worden gebouwd als de belangen van de leiding dat toestaan. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden verleend indien de vergunning niet strijdig is met de veiligheid van de leiding.
Artikel 11 Waarde - Archeologie categorie 2
De met deze dubbelbestemming aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. Dit omdat er sprake is van een een archeologisch waardevol gebied. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen. Voor deze gronden gelden bepaalde bouwregels en regels ten behoeve van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn of indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische bescherming of zorg nodig is zijn burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming te wijzigen.
Algemene regels
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
Deze regel dient te voorkomen dat situaties ontstaan welke niet in overeenstemming zijn met de bedoeling van het plan. Daar voor een gebouw een zeker open terrein is vereist, wordt via de anti-dubbeltelregel voorkomen dat eenzelfde terrein twee keer wordt “meegenomen” bij de beoordeling van een bouwaanvraag. Grond die al eerder moest worden meegeteld bij de beoordeling van een bouwplan mag niet nog eens worden meegeteld bij een nieuwe bouwaanvraag.
Artikel 13 Algemene bouwregels
In dit artikel zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. In lid 3 van dit artikel is onder andere de bepaling over ondergronds bouwen opgenomen.
Artikel 14 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn onder andere voorwaarden opgenomen over parkeren.
Artikel 15 Algemene aanduidingsregels
Voor de gronden langs de rivier is een "vrijwaringszone - vaarweg" opgenomen. Dit heeft gevolgen voor wat ter plaatse ruimtelijk mogelijk is. Deze beperking komt voort uit de provinciale verordening Ruimte.
Artikel 16 Algemene afwijkingsregels
Volgens dit artikel kunnen burgemeester en wethouders afwijken van de in de regels opgenomen maten, afmetingen en percentages. Het betreft hier veelal ondergeschikte en kleine wijzigingen.
Overgangs- en slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van tervisielegging van het plan bestaan of waarvoor een bouw- dan wel omgevingsvergunning is aangevraagd, mogen blijven bestaan, ook wanneer dit strijdig is met de bebouwingsregels. Dit overgangsrecht geldt niet voor gebouwen die ook reeds in strijd waren met het voorgaande bestemmingsplan en waarvoor geen omgevingsvergunning is verleend.
Voor het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag worden voortgezet, tenzij het gebruik ook reeds in strijd was met het voorgaande plan.
Artikel 18 Slotregel
In de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. Deze regels kunnen worden aangehaald als: regels van het bestemmingsplan Tracebesluit.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid & Handhaving
5.1 Vooroverleg
Het plan is in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan de provincie Zuid-Holland en het Hoogheemraadschap van Rijnland.
5.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan “Tracebesluit” heeft van 4-10-2019 t/m 14-11-2019 (6 weken) ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om schriftelijk en mondeling op het plan te reageren. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
5.3 Economische Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan Tracebesluit wordt opgesteld onder regime van de nieuwe Wro. Onderdeel van de nieuwe Wro is de GREX – wet. De wetgever heeft met de nieuwe regeling inzake de grondexploitatie, ook wel Grondexploitatiewet (GREX – wet) genoemd, een oplossing willen bieden voor het probleem dat gemeenten bij de ontwikkeling van nieuwe gebieden geen of slechts beperkte mogelijkheden van kostenverhaal hebben, indien zij niet de eigenaar zijn van de te ontwikkelen gronden (afdeling 6.4 Wro). Dit als stok achter de deur als het niet lukt om een exploitatieovereenkomst af te sluiten met de private grondeigenaren. Er zijn twee mogelijkheden om (privaatrechtelijk) de kosten te verhalen:
- 1. anterieure exploitatieovereenkomst, exploitatieovereenkomst voordat een exploitatieplan aan de orde is.
- 2. posterieure exploitatieovereenkomst, exploitatieovereenkomst die gesloten wordt na de inwerkingtreding van een exploitatieplan.
Het exploitatieplan is verplicht als het niet lukt om een anterieure exploitatieovereenkomst af te sluiten met de eigenaren binnen het exploitatiegebied. Het exploitatieplan biedt dan een grondslag om de kosten van openbare voorzieningen via de omgevingsvergunning te innen.
Consequenties bestemmingsplan Tracebesluit
In het bestemmingsplan Tracebesluit worden geen ontwikkellocaties opgenomen. Voor het bestemmingsplan Tracebesluit zal er geen verplichting zijn tot het opstellen van een exploitatieplan.
5.4 Handhaving
De gemeente Katwijk heeft in het plan 'Organisatie van het Vergunning- en Handhavingsbeleid 2012-2016' voor de komende jaren het integrale toezichts- en handhavingsbeleid vastgelegd. Dit beleid richt zich op de bebouwde omgeving met als doel een bijdrage te leveren aan de naleving van gestelde normen en regels. Het streefbeeld voor de gemeentelijke toezichts- en handhavingstaak is om deze op een structurele en integrale manier vorm te geven. Eventuele toepassing van bestuurs- of strafrechtelijke sancties maakt de toezichts- en handhavingsketen compleet.
Toezicht wordt gehouden op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Er vindt controle plaats of wordt gebouwd conform bij de vergunning horende bouwtekeningen en of voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden worden nageleefd. Doel is het waarborgen van een basiskwaliteit ten aanzien van de bouwkundige staat, veiligheid, en de milieukundige, ruimtelijke en cultuurhistorische kwaliteit van de bebouwde omgeving. Verder wordt toezicht gehouden op precariorechten, de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en leegstand. Voor handhavingstaken voortvloeiend uit de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is sprake van signaaltoezicht en wordt samengewerkt bij evenemententoezicht. Thema's als duurzaam bouwen en veiligheid vormen steeds vaker een onderdeel van de toezichtstaak.
Tijdens het gebruik wordt toezicht gehouden op bestaande objecten. Deze gebruiksfase begint nadat een object (bijvoorbeeld een gebouw) is opgericht, ingericht en daardoor gebruiksklaar is. Toezicht vindt plaats op grond van een verleende omgevingsvergunning of algemeen geldende voorschriften. Objecten worden volgens een vastgestelde controlefrequentie periodiek gecontroleerd. Hoofdzakelijk betreft het toezicht periodieke controles op basis van het Bouwbesluit 2012, de Wet milieubeheer, de APV (evenementen) en hieraan gerelateerde wetgeving.
Ten slotte wordt toezicht gehouden op gebiedsniveau; (strijdig) gebruik en het illegaal oprichten van bouwwerken en ruimten. Op deze manier worden de ruimtelijke, esthetische en landschappelijke kwaliteiten versterkt en de veiligheid en leefbaarheid van de (openbare) ruimte verbeterd. Dit type toezicht is veelal naar aanleiding van een klacht of melding of op basis van vrije veldtoezicht.
De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar voor toezicht en handhaving.
Hoofdstuk 6 Procedure Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan Tracebesluit doorloopt, net als ieder bestemmingsplan, een uitgebreide procedure. Burgemeester en wethouders hebben het ontwerpbestemmingsplan vrij gegeven voor ter visie legging conform art 3.8 Wro. Na publicatie, wordt het ontwerp dan gedurende 6 weken ter inzage gelegd. In die tijd kunnen door een ieder zowel mondelinge als schriftelijke zienswijzen worden ingediend bij de gemeenteraad.
Na verwerking van de zienswijzen en mogelijke ambtelijke aanpassingen zal de gemeenteraad - binnen 12 weken na afloop van de zienswijzentermijn - besluiten over de vaststelling van het bestemmingsplan.
Na aanpassing van het bestemmingsplan met inachtneming van de door de raad aangebrachte wijzigingen wordt het vastgestelde bestemmingsplan wederom 6 weken ter inzage gelegd (aanvang beroepstermijn).
Belanghebbenden die tijdig een zienswijze bij de gemeenteraad hebben ingediend kunnen beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daarnaast kunnen belanghebbenden beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tegen wijzigingen die de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan heeft aangebracht.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
SBI-CODE 2008 | nummer | OMSCHRIJVING | CATEGORIE |
58 | - | UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUKTIE VAN OPGENOMEN MEDIA | |
581 | Uitgeverijen (kantoren) | A | |
1814 | A | Grafische afwerking | A |
182 | Reproduktiebedrijven opgenomen media | A | |
31 | - | ||
31 | - | VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G. | |
9524 | 2 | Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m2 | A |
35 | - | ||
35 | - | PRODUKTIE EN DISTRIB. VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER | |
35 | D3 | - gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinst. Cat. A | A |
45, 47 | - | ||
45, 47 | - | HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS | |
45204 | B | Autobeklederijen | A |
46 | - | ||
46 | - | GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING | |
461 | Handelsbemiddeling (kantoren) | A | |
47 | - | ||
47 | - | DETAILHANDEL EN REPARATIE T.B.V. PARTICULIEREN | |
47 | A | Detailhandel voor zover n.e.g. | A |
4722, 4723 | Detailhandel vlees, wild, gevogelte, met roken, koken, bakken | A | |
4724 | Detailhandel brood en banket met bakken voor eigen winkel | A | |
4773, 4774 | Apotheken en drogisterijen | A | |
4778 | Detailhandel in vuurwerk tot 10 ton verpakt | A | |
952 | Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) | A | |
55 | - | ||
55 | - | LOGIES-, MAALTIJDEN- EN DRANKENVERSTREKKING | |
5510 | Hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra | A | |
561 | Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d. | A | |
563 | 1 | Café's, bars | A |
5629 | Kantines | A | |
50, 51 | - | ||
50, 51 | - | VERVOER OVER WATER / DOOR DE LUCHT | |
50, 51 | A | Vervoersbedrijven (uitsluitend kantoren) | A |
52 | - | ||
52 | - | DIENSTVERLENING T.B.V. HET VERVOER | |
5222 | Overige dienstverlening t.b.v. vervoer (kantoren) | A | |
791 | Reisorganisaties | A | |
5229 | Expediteurs, cargadoors (kantoren) | A | |
53 | - | ||
53 | - | POST EN TELECOMMUNICATIE | |
61 | A | Telecommunicatiebedrijven | A |
41, 68 | - | ||
41, 68 | - | VERHUUR VAN EN HANDEL IN ONROEREND GOED | |
41, 68 | A | Verhuur van en handel in onroerend goed | A |
62 | - | ||
62 | - | COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE | |
62 | A | Computerservice- en informatietechnologie-bureau's e.d. | A |
72 | - | ||
72 | - | SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK | |
722 | Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek | A |
Bijlage 2 Parkeernomenbeleid Katwijk
Bijlage 2 Parkeernomenbeleid Katwijk