Hof van IJssel
Bestemmingsplan - Gemeente Krimpen aan den IJssel
Ontwerp op 10-08-2023 - in voorbereiding
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Hof van IJssel van de gemeente Krimpen aan den IJssel.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0542.HofvanIJssel-ON01 met de bijbehorende regels.
1.3 aan-huis-gebonden beroep- of bedrijfsactiviteit
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende al dan niet aangebouwde bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij detailhandel en horeca is uitgesloten, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie. Beroepen die hieronder vallen zijn onder meer: beroepen op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, zoals een (tand)arts, notaris, advocaat, makelaar, fysiotherapeut, verzekeringsagent, pedicure, schoonheidsspecialist, kapper, architect, accountant, geestelijk verzorger en dierenarts.
1.4 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 achtererfgebied
gebouwerf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het gebouwerf achter het hoofdgebouw te komen, waarbij als op een perceel meer gebouwen aanwezig zijn die noodzakelijk zijn voor het verrichten van de op grond van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit op het perceel toegestane activiteiten of als het hoofdgebouw geen woning is, maar op het perceel wel een of meer op de grond staande woningen aanwezig zijn, voor het leggen van deze lijn bepalend is het hoofdgebouw, de woning of een van de andere hiervoor bedoelde gebouwen, waarvan de voorkant het dichtst is gelegen bij openbaar toegankelijk gebied.
1.8 antenne-installatie
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.9 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.10 bed & breakfast voorziening
een bed & breakfast voorziening is een kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte, kortdurende, toeristische verblijfsvoorziening, voor uitsluitend logies en ontbijt. De voorziening maakt deel uit van het hoofdgebouw of is gevestigd in één van de bijgebouwen op hetzelfde perceel en wordt gerund door de eigenaar/bewoner van het betreffende perceel. Onder een bed & breakfast voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;
1.11 beperkt kwetsbaar object
- a. zijnde:
- 1. verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare;
- 2. dienst- en bedrijfswoningen van derden;
- b. kantoorgebouwen, voorzover zij niet onder lid 1.37 sub c, vallen;
- c. hotels en restaurants, voorzover zij niet onder lid 1.37 sub c, vallen;
- d. winkels, voorzover zij niet onder lid 1.37 sub c, vallen;
- e. bedrijfsgebouwen, voorzover zij niet onder onderdeel lid 1.36 sub c, vallen;
- f. sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voorzover zij niet onder lid 1.37 sub d, vallen;
- g. bedrijfsgebouwen, voorzover zij niet onder onderdeel lid 1.37 sub c, vallen;
- h. objecten die met de onder a tot en met e en g genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voorzover die objecten geen kwetsbare objecten zijn, en;
- i. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.
1.12 bestaande situatie (bebouwing en gebruik)
- a. bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;
- b. het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
1.13 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.14 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.15 Bevi-inrichting:
inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.16 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.17 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.18 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.19 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.20 (bouw)perceel
aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een functioneel zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.21 (bouw)perceelgrens
een grens van een (bouw)perceel.
1.22 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.23 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.24 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.25 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.26 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé.
1.27 extensieve dagrecreatie
die vormen van openluchtrecreatie, waarbij vooral het landschap of bepaalde aspecten daarvan worden beleefd, zoals wandelen, fietsen of paardrijden, waarbij relatief weinig recreanten aanwezig zijn per oppervlakte-eenheid.
1.28 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.29 hoekperceel
een perceel, gelegen aan een hoek van twee wegen c.q. het openbaar gebied.
1.30 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.31 huishouden
één of meer personen die in vast verband samenleven en gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals bijvoorbeeld een keuken, woonkamer, sanitaire voorzieningen en de entree, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling daarvan.
1.32 kamerverhuur
woonvorm waarbij een pand door meerdere personen die geen gezamenlijk huishouden vormen wordt bewoond en waarbij sprake is van woonruimtes waarbij afzonderlijke huishoudens afhankelijk zijn van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen buiten de woonruimte.
1.33 kantoor
voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.34 kwetsbaar object
- a. woningen, voor zover zij niet onder lid 1.12 sub a vallen, woonschepen en woonwagens (meer dan 2 per hectare);
- b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten:
- 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- 2. scholen;
- gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
- 3. sociale werkplaats.
- c. gebouwen waarin grote aantallen van personen gedurende een groot gedeelte van de dag plegen te zijn:
- 1. kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object;
- 2. complexen, waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk brutovloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt, en winkels met een totaal vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per object, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
- d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen van het jaar.
Objecten die onderdeel uitmaken van een Bevi-inrichting (als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen) maken hiervan geen onderdeel uit.
1.35 mantelzorg
het bieden van langdurige zorg aan een ieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en niet in beroepsmatig verband door personen uit de directe omgeving van de zorgbehoevende, voortvloeiend uit een sociale relatie, in de vorm van inwoning en/of afhankelijke woonruimte; als afhankelijke woonruimte wordt aangemerkt een bijbehorend bouwwerk, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest.
1.36 ondergeschikte detailhandel
een detailhandel-activiteit die ondergeschikt is aan de hoofdfunctie bedrijven en die de hoofdfunctie bedrijven ondersteunt, waarbij voldaan wordt aan de volgende eisen:
- a. de openings- en sluitingstijden van de hoofdfunctie bedrijven en van de ondergeschikte detailhandel moeten gelijk zijn;
- b. voor de toegang van de bedrijven en de ondergeschikte detailhandel wordt gebruik gemaakt van dezelfde toegang;
- c. er wordt geen aparte reclame gemaakt voor de ondergeschikte detailhandel;
- d. de ondergeschikte detailhandel mag niet meer ruimte innemen dan 10% van de bruto vloeroppervlakte van het bedrijfspand met een maximum van 50 m2;
- e. bouwkundig moet sprake zijn van één geheel.
1.37 ondergeschikte horeca
een horeca-activiteit die ondergeschikt is aan de hoofdfunctie detailhandel en die de hoofdfunctie detailhandel ondersteunt, waarbij voldaan wordt aan de volgende eisen:
- a. de openings- en sluitingstijden van de hoofdfunctie detailhandel en van de ondergeschikte horeca moeten gelijk zijn;
- b. voor de toegang van de winkel en de ondergeschikte horeca wordt gebruik gemaakt van dezelfde toegang;
- c. er wordt geen aparte reclame gemaakt voor de ondergeschikte horeca;
- d. vanuit de detailhandel met ondergeschikte horeca is geen afhaal- en/of bezorgservice toegestaan;
- e. één of meer buitenterrassen zijn niet toegestaan;
- f. de ondergeschikte horeca mag niet meer ruimte innemen dan 10% van de bruto vloeroppervlakte van het winkelpand met een maximum van 50 m2;
- g. bouwkundig moet sprake zijn van één geheel.
1.38 peil
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg, indien deze weg een dijk betreft: de hoogte van de kruin van de dijk;
- b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven;
1.39 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.40 samenvoegen
het bouwkundig en functioneel samenvoegen van twee of meer bestaande woningen of wooneenheden ten behoeve van de vestiging van een huishouden.
1.41 splitsen
het bouwkundig en functioneel splitsen van een bestaande woning in twee of meer woningen of wooneenheden ten behoeve van de vestiging van meer dan een huishouden.
1.42 uitbouw
een aangebouwd gebouw dat in functioneel opzicht een onlosmakelijk onderdeel van het hoofdgebouw vormt.
1.43 vloeroppervlakte
de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen op de begane grond.
1.44 voorgevel
de (evenwijdig) aan een weg gelegen en naar de weg toe gekeerde gevel van een hoofdgebouw.
1.45 voorgevelrooilijn
een lijn die zoveel mogelijk aansluit op de ligging van de voorgevels van de bestaande hoofdgebouwen en een zo gelijkmatig beloop overeenkomstig de richting van de weg heeft.
1.46 webwinkel aan huis
internetwinkel vanuit huis.
1.47 woning
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten.
1.48 zorgwoning
woningen ten behoeve van het begeleid wonen van mensen die niet zelfstandig kunnen wonen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 de afstand tot de bouwperceelgrens:
tussen de grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend gebouw waar die afstand het kortst is;
2.2 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;
2.3 het bebouwingspercentage:
het deel van het aanduidingsvlak uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;
2.4 de hoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.7 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren);
2.8 oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen daaronder begrepen een aan-huis-gebonden beroeps- en/of bedrijfsactiviteit (inclusief webwinkels-aan-huis) met inachtneming van het bepaalde in lid 3.5;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, groen en wegen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering of aan de afmetingen van gebouwen indien dit noodzakelijk is in verband met:
- a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. de bebouwingskarakteristiek van de omgeving;
- c. behoud van parkeergelegenheid op eigen terrein;
- d. de aansluiting aan structurele groenelementen;
- e. ter waarborging van de verkeersveiligheid.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 3.2.1 onder b, voor bouwen buiten het bouwvlak, met inachtneming van de volgende regels:
- 1. de oppervlakte van het hoofdgebouw en de woning mag maximaal 25% meer bedragen dan de oppervlakte van het bouwvlak;
- 2. het bouwen moet aansluitend zijn aan het bouwvlak;
- 3. de afstand van het hoofdgebouw en de woning tot de perceelgrens grenzend aan de openbare ruimte is minimaal 1 meter;
- 4. de afstand van het hoofdgebouw en de woning tot de as van de weg waar het hoofdgebouw en de woning aan gelegen is, mag niet minder zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw en de woning;
- 5. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het woon- en leefmilieu, waarbij stedenbouwkundige kwaliteit, woonkwaliteit, bezonning en wegverkeerslawaai worden afgewogen;
- b. lid 3.2.1 onder e en f voor het bouwen hoger dan de toegestane goot- en/of bouwhoogte, met inachtneming van de volgende regels:
- 1. de goothoogte is maximaal 6 meter;
- 2. de bouwhoogte is maximaal 12 meter;
- 3. de bouwhoogte van het hoofdgebouw en de woning is maximaal de helft van de afstand tot de tegenoverliggende gevel;
- 4. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het woon- en leefmilieu, waarbij stedenbouwkundige kwaliteit, woonkwaliteit, bezonning en wegverkeerslawaai worden afgewogen;
- c. lid 3.2.2 onder h voor het bouwen van een groter bebouwd oppervlak, met inachtneming van de volgende regels:
- 1. het gezamenlijke bebouwde oppervlak van de bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 100 m²;
- 2. ten minste 75 m² van het perceel achter de voorgevelrooilijn dient onbebouwd te blijven;
- 3. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het woon- en leefmilieu, waarbij stedenbouwkundige kwaliteit, woonkwaliteit, bezonning en wegverkeerslawaai worden afgewogen;
- d. lid 3.2.2 onder i voor het bouwen van een andere dakvorm en/of dakhelling, mits er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu, waarbij stedenbouwkundige kwaliteit, woonkwaliteit, bezonning en wegverkeerslawaai worden afgewogen;
- e. lid 3.2.3 onder a een erfafscheiding van ten hoogste 2 meter bij hoofdgebouwen en woningen, grenzend aan twee wegen, voor één erfafscheiding. De afwijking mag slechts verleend worden tot 1 meter voor de voorgevelrooilijn van de achtergelegen hoofdgebouwen en woningen, indien daardoor het straatbeeld en de verkeersveiligheid niet in onevenredige mate worden aangetast.
3.5 Specifieke gebruiksregels
- a. het gebruik van bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan;
- b. een aan-huis-gebonden beroep en/of bedrijfsactiviteit is toegestaan met inachtneming van de volgende regels:
- 1. de voor de beroepsuitoefening te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 40% van de totale vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en de woning inclusief de bijbehorende bouwwerken op hetzelfde perceel zijn;
- 2. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
- 3. er mag geen onevenredige milieu- of verkeers- en parkeerhinder ontstaan;
- 4. het beroep moet worden uitgeoefend door de bewoner van het perceel;
- 5. de activiteiten mogen niet vergunning- of meldingplichtig zijn volgens de Wet milieubeheer/Wet algemene bepalingen omgevingsrecht/Omgevingswet;
- 6. er mag geen buitenopslag plaatsvinden;
- c. webwinkels-aan-huis zijn toegestaan met inachtneming van de volgende regels:
- 1. de webwinkel-aan-huis mag geen ruimtelijke uitstraling van detailhandel hebben, reclame-uitingen op het perceel zijn niet toegestaan;
- 2. er mogen vanuit huis geen producten tentoongesteld, afgehaald, gekocht en/of worden uitgekozen;
- 3. er mag geen grootschalige opslag plaatsvinden;
- 4. de transactie mag alleen via internet plaatsvinden;
- 5. de te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 40% van de totale vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en de woning inclusief de bijbehorende bouwwerken op hetzelfde perceel zijn, met een maximum van 50 m², waarbij de uitoefening van het beroep niet op aangrenzende gronden/in aangrenzende bouwwerken mag worden uitgeoefend;
- 6. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
- 7. er mag geen onevenredige milieu- of verkeers- en parkeerhinder ontstaan;
- 8. het beroep moet worden uitgeoefend door de bewoner van het perceel;
- 9. de activiteiten mogen niet vergunning- of meldingplichtig zijn volgens de Wet milieubeheer/Wet algemene bepalingen omgevingsrecht/Omgevingswet;
- 10. er mag geen buitenopslag plaatsvinden;
- d. het gebruik van een woning voor kamerverhuur is toegestaan met inachtneming van de volgende regels:
- 1. maximaal twee kamers mogen worden verhuurd aan maximaal één persoon per kamer;
- 2. de eigenaar moet in dezelfde woning wonen;
- 3. de te gebruiken vloeroppervlakte ten behoeve van kamerverhuur mag per perceel niet meer zijn dan 30% van de totale vloeroppervlakte van de woning;
- 4. er is sprake van behoud van een goed woon- en leefklimaat;
- 5. er mag geen onevenredige milieu- of verkeers- en parkeerhinder ontstaan.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Waarde - Natuur En Landschap
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Natuur en landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. behoud en ontwikkeling van de aan de rivier gebonden landschappelijke waarden in de vorm van:
- 1. de identiteit van de rivier als samenhangend gebied met bijzondere kwaliteiten;
- 2. de landschappelijke herkenbaarheid van de zoetwatergetijderivier;
- 3. de visueel-ruimtelijke belevingswaarde (beeldkwaliteit) van de rivier vanaf het water en de dijken;
- 4. het realiseren van een met de zoetwatergetijderivier samenhangende inrichting van oevers;
- b. gebruik ten behoeve van de bescherming van de oevers.
4.2 Bouwregels
- a. Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder begrepen damwanden en vlotten ten behoeve van de in dit artikel bedoelde bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
Bouwwerken | Op gronden met het wonen samenhangede bestemmingen |
Damwanden | Maximale bouwhoogte 1 m |
Vlotten | Minimale oppervlakte 4 x 20 m |
- b. Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen andere bouwwerken overeenkomstig de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemmingen worden gebouwd, met dien verstande dat voor zover er sprake is van de bouw van damwanden en vlotten, de maatvoering geldt zoals genoemd onder 4.2 a.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 voor:
- a. bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen indien de landschapswaarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad. Hiertoe wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij een landschapsdeskundige omtrent de vraag of door de voorgenomen bouwactiviteiten de landschapswaarden niet onevenredig worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden;
- b. de opgenomen hoogtematen voor damwanden tot de bestaande hoogtemaat, indien dit noodzakelijk is voor de voortgang en de instandhouding van de bestaande ruimtelijke situatie en activiteiten.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Het is verboden de onbebouwde gronden met een bedrijfsfunctie binnen 3 m vanaf de grens met de bestemming 'Water - 2' te gebruiken voor opslag en stort van goederen.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Waterstaat - Vaarweg
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Vaarweg' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. het doelmatig functioneren van de rivier als vaarweg;
- b. verkeersvoorzieningen ten behoeve van het scheepvaartverkeer;
- c. de afvoer en berging van water, sediment en ijs;
- d. behoud en ontwikkeling van de aan de rivier gebonden landschappelijke waarden in de vorm van:
- 1. de identiteit van de rivier als samenhangend gebied met bijzondere kwaliteiten;
- 2. de landschappelijke herkenbaarheid van de zoetwatergetijderivier;
- 3. de visueel-ruimtelijke belevingswaarde (beeldkwaliteit) van de rivier vanaf het water en de dijken;
- 4. het realiseren van een met de zoetwatergetijderivier samenhangende inrichting van oevers;
- e. gebruik ten behoeve van de bescherming van de oevers.
5.2 Bouwregels
Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de in dit artikel bedoelde bestemming worden gebouwd en mogen andere bouwwerken overeenkomstig de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemmingen worden gebouwd, mits advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de vaarweg en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de vaarweg, het waterbergend vermogen en de landschappelijke waarden.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de waterkering.
6.2 Bouwregels
Op de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de in dit artikel bedoelde bestemming worden gebouwd en mogen andere bouwwerken overeenkomstig de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemmingen worden gebouwd, mits advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de waterkering en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de waterkering.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Bestaande afwijkingen
Een bestaand bouwwerk, waarvan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan de feitelijk aanwezige goot- en/of bouwhoogte, locatie, oppervlakte of afstand tot een ander gebouw of een grenslijn in strijd is met de in dit plan voorgeschreven maximale dan wel minimale goot- en/of bouwhoogte, locatie, oppervlakte of afstand, mag worden gehandhaafd, veranderd en/of vernieuwd, maar niet worden vergroot of anders gesitueerd.
8.2 Aangrenzende terreinen
Het is verboden enig terrein of bouwperceel zodanig te bebouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, bouwvlak of bouwperceel een toestand zou ontstaan, die aldaar niet meer met de regels zou overeenstemmen, of voorzover er reeds aldaar een afwijking van de regels bestaat, zodanig te bebouwen, dat deze afwijking zou worden vergroot.
8.3 Voldoende parkeergelegenheid
8.4 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door installaties voor het opwekken van duurzame energie, mits de overschrijding ten hoogste 3 meter bedraagt.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Vormen van verboden gebruik (onbebouwd)
Als een verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval beschouwd een gebruik of laten gebruiken van gronden en/of water:
- a. als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. als terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen c.q. onderdelen daarvan, die bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn, behoudens voorzover het betreft parkeren en overigens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- c. als opslagplaats van hout en/of aannemersmaterialen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond, of ten behoeve van bouw of andere tijdelijke werkzaamheden;
- d. voor het (doen) uitoefenen van (straat)prostitutie.
9.2 Vormen van verboden gebruik (gebouwen)
Als een verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval beschouwd het gebruik:
- a. van gebouwen voor het verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen als detailhandel, met uitzondering van het verkopen of ten verkoop aanbieden van:
- 1. goederen, waarvan de verkoop deel uitmaakt van de normale dienstverlening behorende bij het op hetzelfde perceel uitgeoefende bedrijf;
- 2. agrarische producten afkomstig van en geteeld op het ter plaatse aanwezige agrarisch bedrijf;
- b. van niet voor bewoning bestemde gebouwen of ruimten, daaronder begrepen kampeermiddelen, voor permanente bewoning;
- c. van gebouwen ten behoeve van het (doen) exploiteren van een seksinrichting, een escortbedrijf of (het laten uitoefenen van) (raam)prostitutie;
- d. van gebouwen als speelautomaathal;
- e. als inrichtingen ten behoeve van het verstrekken van verdovende middelen vallende onder de Opiumwet;
- f. detailhandel in en opslag van consumentenvuurwerk.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Bevoegdheid
Het bevoegd gezag kan in afwijking van de bestemmingsregels van het plan een omgevingsvergunning verlenen voor:
- a. het overschrijden van de regels inzake goothoogte, bouwhoogte, aanduidingen en oppervlakte van gebouwen met niet meer dan 10%;
- b. het overschrijden van in deze planregels genoemde maten en percentages, zoals goothoogte, bouwhoogte en oppervlakte van gebouwen, met niet meer dan 10%;
- c. het overschrijden van de regels inzake de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met niet meer dan 20%;
- d. beneden peil gelegen kelders alsmede erkers, balkons, galerijen, luifels, buitentrappen en soortgelijke onderdelen, waarbij de grenzen van het bouwvlak met niet meer dan 2 meter mogen worden overschreden;
- e. het overschrijden van de in de planregels genoemde maximum bouwhoogte ten behoeve van lift- en trappenhuizen, centrale verwarmings- en ventilatie-installaties, installaties voor het opwekken van duurzame energie, antennes, lichtkappen, schoorstenen, torens en dergelijke onderdelen van gebouwen, mits de feitelijke bouwhoogte met niet meer dan 5 meter wordt overschreden;
- f. overschrijdingen van de bouw- en bestemmingsgrenzen met ten hoogste 2 meter, door ondergeschikte bouwonderdelen, zoals erkers, balkons, bordessen, luifels, galerijen, trappen, overhangende verdiepingen, pergola's, lifthuizen en dergelijke;
- g. het in geringe mate, doch met niet meer dan 5 meter afwijken van een bestemmingsgrens of van het profiel van een weg, voor zover dit noodzakelijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
- h. een bedrijfsactiviteit die niet behoort tot, of niet is genoemd in, categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, opgenomen in Bijlage 1 van deze regels, mits de betreffende bedrijfsactiviteit naar de feitelijke aard en (milieu-)invloed op de omgeving gelijk kan worden gesteld met bedrijfsactiviteiten als genoemd in categorie 1 of 2;
- i. een bedrijfsactiviteit van categorie 3, mits de betreffende bedrijfsactiviteiten naar feitelijke aard en (milieu-)invloed op de omgeving gelijk kan worden gesteld met bedrijfsactiviteiten als genoemd in categorie 1 of 2.
10.2 Voorwaarden
Een afwijking als bedoeld in lid 1 is niet mogelijk, indien de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen percelen in onevenredige mate worden beperkt en/of indien ter plaatse aanwezige waarden op onevenredige wijze worden of kunnen worden aangetast.
10.3 Afwijken bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de aanduidingsgrenzen en bestemmingsregels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), liften, funderingen, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 meter bedraagt;
- b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1 meter bedraagt.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 11.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Lid 11.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 11.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het lid 11.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Lid 11.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
'Regels van het bestemmingsplan Hof van IJssel'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de IJsseldijk-Oost in Krimpen aan den IJssel, tegen de grens met Ouderkerk aan den IJssel, ligt een braakliggend gebied met een insteekhaven. De insteekhaven is een restant van een voormalige scheepswerf, waarvan de functie is beëindigd in 1939. Hierna heeft het gebied nog verschillende functies gekend, waarvan als laatst een autosloperij in het gebied was gevestigd. In het verleden zijn er enkele bouwplannen en procedures doorlopen voor herontwikkeling voor het gebied. Deze zijn niet geslaagd. Het voorgenomen plan om de locatie te ontwikkelen als woonlocatie is een sluitstuk van de herontwikkeling van het gebied. Hiervoor moeten onder andere bouwvlakken binnen het perceel worden geplaatst.
Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken dient een nieuw bestemmingsplan opgesteld te worden. Met dit bestemmingsplan wordt de beoogde ontwikkeling binnen het plangebied mogelijk gemaakt.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de noordzijde van Krimpen aan den IJssel, tegen de grens met Ouderkerk aan den IJssel. Het plangebied wordt begrensd door de Hollandse IJssel aan de noord-westzijde, een aannemers- en hoveniersbedrijf en de watertoren van Ouderkerk aan den IJssel aan de noord-oostzijde, de IJsseldijk aan de zuidzijde en woningbouw aan de westzijde. De ligging van het plangebied is met een witte contour weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1: Ligging plangebied aangegeven met een witte contour (bron: Arcgis luchtfoto)
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Het perceel ligt binnen het gebied van de volgende geldende bestemmingsplannen:
- 1. Langeland (vastgesteld in 2013); en
- 2. Veeg-bestemmingsplan Langeland (vastgesteld in 2018).
De gronden, inclusief de watergang, hebben de bestemming 'Wonen'. De gronden zijn niet voorzien van een bouwvlak.
Binnen het projectgebied gelden verder de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2a', 'Waarde - Archeologie 6', 'Waarde - Natuur en landschap', 'Waterstaat - Vaarweg' en 'Waterstaat - Waterkering'.
Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan 'Langeland' met de ligging van het plangebied aangeduid met een rode contour (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2a' stelt dat er bij werkzaamheden met bodemingrepen dieper dan 30 cm en een oppervlakte groter dan 100 m² archeologisch onderzoek noodzakelijk is. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' stelt dat er bij werkzaamheden met bodemingrepen dieper dan 50 cm in de rivierbodem en een oppervlakte groter dan 10.000 m² beslaan archeologisch onderzoek noodzakelijk is. De dubbelbestemming 'Waarde - Natuur en Landschap' stelt dat de gronden mede bestemd zijn voor behoud en ontwikkeling van aan de rivier gebonden landschappelijke waarden of als gebruik ten behoeve van de bescherming van de oevers.
1.4 Leeswijzer
In het tweede hoofdstuk van dit bestemmingsplan wordt ingegaan op de planbeschrijving van de beoogde ontwikkeling. Hierbij wordt ingegaan op de huidige en de beoogde situatie voor het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader waarbij de beoogde ontwikkeling getoetst wordt aan Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Het vierde hoofdstuk gaat in op de omgevingsaspecten en bijbehorende onderzoeken die betrekking hebben op de beoogde ontwikkeling. In hoofdstuk 5 volgt de juridische regeling van het plan. Tot slot wordt in het zesde hoofdstuk ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied is gelegen in het noordelijke deel van Krimpen aan den IJssel op de grens met de gemeente Krimpenerwaard. De locatie heeft een bijzondere ligging in de ruimtelijke structuur; buitendijks, tussen IJsseldijk en de Hollandse IJssel en op de kop van de belangrijkste ontwatering van dit deel van de Krimpenerwaard, De Lekkerkerkse Boezem. Het is ook onderdeel van het lint buitendijkse bebouwing dat hier overgaat van vrijstaande (woon-) bebouwing naar grootschalige bedrijfsbebouwing. Het gebied wordt getypeerd als gemengd gebied, waarbij ten zuidwesten van het plangebied het poldergemaal en voor het overige overwegend woningen aanwezig zijn. Ten noordoosten van het plangebied ligt een bedrijventerrein en zijn woningen aanwezig.
De locatie bestaat uit braakliggend terrein met een insteekhaven. De insteekhaven ligt aan de noordoostelijke grens van het plangebied en vormt een directe verbinding met de Hollandse IJssel ten noordwesten van het plangebied. In figuur 2.1 is een impressie van het plangebied gegeven.
Figuur 2.1 Impressie van plangebied in huidige situatie
2.2 Beoogde Situatie
Voor het plangebied is het voornemen om op het braakliggende terrein een woonlocatie te realiseren. Hierbij zal de insteekhaven als nu gelegen in het gebied worden gedempt om plaats te maken voor 11 woningen.
Ten behoeve van deze 11 woningen zal centraal gelegen in het plangebied een woonerf worden aangelegd. Dit woonerf zal toegang bieden tot de oprit van elk respectievelijk huis. Er worden 7 parkeerplaatsen voor privégebruik gerealiseerd. Verder worden 17 openbare parkeerplaatsen aangelegd aan het woonerf. Aan het einde van het woonerf, waar het plangebied de Hollandse IJssel treft, wordt een talud aangelegd. Hier worden lage barrières geplaatst tussen de rijweg en de oever. Dit is ook een uitzichtpunt met uitzichten over de Hollandse IJssel. Op figuur 2.2 staat een overzicht van de beoogde situatie.
Figuur 2.2 Overzicht van de beoogde situatie
De woningen die worden gerealiseerd in het plangebied betreffen zeven rijtjeswoningen en vier twee-onder-één-kap woningen. Deze woningen betreffen elk drie bouwlagen met een vlak dak. Figuren 2.3 en 2.4 geven een impressie van de beoogde situatie.
Figuur 2.3 Impressie voorgenomen situatie
Figuur 2.4 Impressie voorgenomen situatie.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.
In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050
Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:
- dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
- met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
- waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
- met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
- waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, te ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten;
- dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
- waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
- dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.
Nationale belangen
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.
De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen. Voor dit project relevante nationale belangen zijn:
- Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;
- Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving;
- Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.
Keuzes
De belangrijkste keuzes zijn:
- Duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit;
- Ruimte voor overgang naar een circulaire economie;
- Woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden;
- Landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen.
Wonen is voor dit project het meest relevant. Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening.
Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijven. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang en een goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.
Toetsing
Dit bestemmingsplan voegt diverse woningen toe aan het bestaand stedelijk gebied in Krimpen aan den IJssel. Hiermee wordt aangesloten op het Rijksbeleid.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden. Dit Barro (voorheen AMvB Ruimte) bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen met ruimtelijke onderbouwing moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart), Erfgoed (Unesco).
Op grond van artikel 2.1.3 van het Barro dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen de begrenzing van een rijksvaarweg of op een vrijwaringszone en dat een wijziging inhoudt ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van deze titel geldende bestemmingsplan, rekening gehouden te worden met het voorkomen van belemmeringen voor:
- de doorvaart van de scheepvaart in de breedte, hoogte en diepte;
- de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieapparatuur voor de scheepvaart;
- het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten;
- de toegankelijkheid van de rijksvaarweg voor hulpdiensten, en
- het uitvoeren van beheer en onderhoud van de rijksvaarweg.
De Hollandse IJssel behoort tot de landelijke vaarroutes voor beroepsvaart. Op basis van het Barro behoort de Hollandse IJssel tot de vaarwegen met een CEMT-klasse Va. Daarmee wordt er een vrijwaringszone ter bescherming bij calamiteiten van 25 meter aangehouden. Deze vrijwaringszone is om schepen waar problemen met roer e.d. plaatsvinden tegen de kant aan laten varen zonder dat dit schadelijk is voor opstallen langs de oevers.
In artikel 2.1.4 van het Barro geldt verder dat bestemmingsplannen ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan alleen nieuwe bestemmingen in ene rivier mogen aanwijzen als sprake is van:
- een zodanige situering van de bestemming dat het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft;
- geen feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier;
- een zodanige situering van de bestemming dat de waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is, en
- een zodanige situering van de bestemming dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert.
Het plangebied ligt binnen de aanduiding 'rivierbed' uit het Barro. Met de beoogde ontwikkeling wordt de bestemming van het perceel niet gewijzigd. Er hoeft daarom niet getoetst te worden aan artikel 2.1.4 van het Barro.
Toetsing aan het Barro
Het plangebied is gelegen aan de Hollandse IJssel en ligt deels binnen de wettelijke vrijwaringszone van 25 meter. Zie hiervoor figuren 3.1 en 3.2. Binnen deze vrijwaringszone moet met bovenstaande rekening worden gehouden. Om dit aan te tonen is door AA-Planadvies onderzoek gedaan. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 2. Uit de rapportage volgt dat de vrije doorvaart, zichtlijnen, contact tussen scheepvaart en bedienings- of begeleidingsobjecten niet belemmerd worden door deze ontwikkeling. Toegankelijkheid tot de vaarweg is afdoende voor hulpdiensten en beheer en onderhoud door Rijkswaterstaat kan op dezelfde wijze worden voortgezet. Het bouwplan voldoet hiermee aan de regels uit het Barro.
Figuur 3.1 Plangebied met genormaliseerde vaarweg (lichtblauw), vaarwegbegrenzing (donker blauw) en wettelijke vrijwaringszone van 25 meter (rood) (bron: AA-Planadvies)
Figuur 3.2 Begrenzing genormaliseerde vaargeul en vrijwaringszone (bron: Legger Rijkswaterstaat)
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 2012, actualisering 2017)
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten beschrijven waarom er behoefte is aan de ontwikkeling en als die ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, motiveren waarom er niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Om dit principe te borgen is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6).
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Uit de handreiking ladder voor duurzame verstedelijking (bron: Infomil) en jurisprudentie blijkt dat een ontwikkeling van meer dan 11 woningen wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling. De geldende planologische mogelijkheden zijn vertrekpunt bij de beoordeling of iets een nieuwe stedelijke ontwikkeling is.
Toetsing
De ontwikkelingen binnen het plangebied betreft 11 woningen. De ontwikkeling van 11 woningen wordt volgens vaste jurisprudentie en de handreiking voor duurzame verstedelijking niet gezien als nieuwe stedelijke ontwikkeling onder de ladder voor duurzame verstedelijking. Er hoeft niet te worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie (geconsolideerd 2022)
Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit.
Met de Omgevingsvisie van Zuid-Holland biedt de provincie een strategische blik op de lange(re) termijn voor de gehele fysieke leefomgeving. Deze bevat de hoofdzaken van het te voeren integrale beleid van de provincie Zuid-Holland.
De provincie heeft zeven provinciale vernieuwingsambities geformuleerd. Dit zijn:
- Samenwerken aan Zuid-Holland;
- Bereikbaar Zuid-Holland;
- Schone energie voor iedereen;
- Een concurrerend Zuid-Holland;
- Versterken natuur in Zuid-Holland;
- Sterke steden en dorpen in Zuid-Holland;
- Gezond en veilig Zuid-Holland.
Met name de ambitie voor sterke steden en dorpen is van belang voor deze ontwikkeling. Mensen moeten zich overal thuis kunnen voelen en met plezier werken, wonen en recreëren in een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving. Daarvoor moeten er voldoende woningen op de juiste locatie zijn. De provincie wil verder de bouw van passende en betaalbare woningen versnellen, met waarborg voor ruimtelijke en sociale kwaliteit en passende mobiliteitsvoorzieningen. Nieuwbouw wordt energieneutraal gebouwd, zolang het de hoeveelheid en het tempo van woningbouw niet belemmert. De provincie wil ook het economisch potentieel beter benutten door de steden met hun afzonderlijke kwaliteiten te verbinden. Verder wil de provincie dat het bebouwd gebied klimaatadaptief wordt ingericht. Daarbij wordt primair gekozen voor bouwen in bestaand bebouwd gebied en nabij knooppunten van hoogwaardig openbaar vervoer. Bij de locatiekeuze en planvorming van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling wordt rekening gehouden met de gevolgen van die ontwikkeling voor de bereikbaarheid.
Toetsing en conclusie
De ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt middels dit bestemmingsplan betreft 11 koopwoningen. Hierdoor zijn er slechts beperkte raakvlakken met de omgevingsvisie.
De locatie is in bestaand stedelijk gebied en sluit aan op bestaande infrastructuur op een goed bereikbare locatie. Bij het bouwen wordt er klimaatadaptief gebouwd en wordt rekening gehouden met de Hollandse IJssel, ook vanuit het oogpunt van gebruik als vaarweg. De woningen worden verder niet aangesloten op het gasnet. Voor de woningen wordt gebruik gemaakt van een gasloos energieconcept met alternatieve (niet fossiele) energiebronnen.
Dit bestemmingsplan is in lijn met de omgevingsvisie en geeft hier uitwerking aan.
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland (geconsolideerd 2021)
In samenhang met de omgevingsvisie is de omgevingsverordening opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende is relevant voor dit bestemmingsplan.
Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
1: Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
- a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
- b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
- 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
- 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
- c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
- 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
- 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid
2: Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën: niet van toepassing
3: Aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn:
- a. de aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):
- 1. duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;
- 2. wegnemen van verharding;
- 3. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
- 4. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert.
- b. de onder a genoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen elders in de motivering inzake ruimtelijke kwaliteit worden betrokken;
- c. in afwijking van onder b kan het bevoegd gezag in plaats van het treffen van ruimtelijke maatregelen een (gedeeltelijke) financiële compensatie verlangen door middel van een storting in een kwaliteitsfonds, dat is ingesteld op basis van de door provinciale staten vastgestelde regeling voor kwaliteitsfondsen, mits de daadwerkelijke uitvoering van de compenserende ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen afdoende is verzekerd.
4 tot en met 7: zijn niet van toepassing
Toetsing artikel 6.9
Met betrekking tot artikel 6.9 behoort de ontwikkeling zoals mogelijk wordt gemaakt met dit bestemmingsplan tot de categorie 'inpassen'. Er is namelijk sprake van een ontwikkeling die passend is in de bestaande gebiedsidentiteit maar er is geen sprake van een wijziging op structuurniveau. De kwaliteit van de omgeving neemt toe aangezien het plangebied in de huidige situatie niet gebruikt wordt. Zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, is van belang. In de volgende alinea's wordt nader ingegaan op de verschillende richtpunten uit de kwaliteitskaart.
Op basis van de provinciale kwaliteitskaart ligt het plangebied, op basis van de kaart Laag van de stedelijke occupatie, binnen stads- en dorpsgebied ('steden en dorpen') op de grens van bebouwd gebied en landschap ('stad- en dorpsrand') en geldt het onderdeel 'Bouwwerken voor energie-opwekking'. Voor deze drie onderdelen zijn de volgende richtpunten relevant:
Stad- en dorpsrand:
- Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap).
Steden en dorpen:
- Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
- Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
- Daar waar hoogbouw niet samenvalt met “zwaartepunten” in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.
- Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
- Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand (zie stads- en dorpsranden).
- Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
- Het eigen karakter van het historisch centrum wordt versterkt.
- Historische centra en kernen blijven ervaarbaar vanuit het omringende gebied.
- Bij bedrijventerreinen krijgt de beeldkwaliteit van de randen, een goede ontsluiting en de samenhang met de omgeving extra aandacht.
Bouwwerken voor energie-opwekking:
- Bij de plaatsing van nieuwe bouwwerken voor energie-opwekking zal een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht moeten geven in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van deze bouwwerken op de (wijde) omgeving.
Gronden aan de stads- en dorpsrand hebben de potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu. Voor deze locaties is de relatie tussen bebouwd gebied en landschap van groot belang middels een passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap). Uitgangspunt bij ontwikkelingen aan dorpsranden is de contactkwaliteit. Hiermee wordt bedoeld dat bebouwd gebied en landschap zijn verbonden door zichtbare en begaanbare doorlopende structuren die stad en land verbindt. In de toekomstige situatie wordt de relatie tot de dorpsrand, in dit geval de Hollandse IJssel, verbeterd. In de huidige situatie is de rivier zichtbaar maar niet benaderbaar. Het terrein ligt braak en er is een insteekhaven. In het ontwerp wordt het zicht op de rivier behouden en wordt de rivier benaderbaar gemaakt middels een trap. Er wordt een groene zone behouden aan de waterzijde. Hierdoor wordt het water voor de bewoners meer beleefbaar. Het plan voorziet daarmee in het verbeteren van de contactkwaliteit.
Voor het onderdeel steden en dorpen gelden diverse richtpunten. Bij het ontwerp is rekening gehouden met de aansluiting bij de karakteristieken en kenmerken van Krimpen aan den IJssel en de inrichting nabij de waterrand. Het ontwerp draagt verder bij aan het versterken van de stedelijke groen- en waterstructuur. Aan de richtpunten voor het onderdeel steden en dorpen wordt met dit bestemmingsplan daarmee voldaan.
Dit bestemmingsplan voorziet niet in bouwwerken voor energie-opwekking. Deze richtpunten zijn voor dit bestemmingsplan daarom niet van belang.
Op basis van de provinciale kwaliteitskaart 'Laag van de ondergrond' is het plangebied gelegen in de 'Rivierendeltacomplex' en 'Bijzonder reliëf en aardkundige waarden'. Voor deze onderdelen gelden de volgende richtpunten:
Rivierendeltacomplex:
- Ontwikkelingen in het rivierengebied houden het verschil tussen komgronden en oeverwallen herkenbaar.
Bijzonder reliëf en aardkundige waarden
- Ontwikkelingen houden de onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap herkenbaar en in stand.
- Waar mogelijk worden de archeologische waarden van deze structuren meer herkenbaar gemaakt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Het plangebied bevat in de huidige situatie geen herkenbare landschappelijke waardes zoals reliëf. De gronden binnen het plangebied liggen braak en er is een insteekhaven. Met dit plan wordt er aansluitend op de dijk gebouwd maar komt er een vrije zone in de strook langs de Hollandsche IJssel. Hiermee wordt de landschappelijke waarde van de Hollandse IJssel in het landschap verbeterd.
Het plangebied is daarnaast, aan de hand van de 'Laag van cultuur- en natuurlandschappen' gelegen in de onderdelen 'Linten' en 'Rivierdijken'. Voor de linten wordt onderscheid gemaakt tussen drie verschillende soorten linten, namelijk een dijklint, een polderlint en een boerenervenlint. Binnen het plangebied betreft het lint de bebouwing aan de IJsseldijk. Er is hiermee sprake van een dijklint. Voor deze twee onderdelen gelden de volgende richtpunten:
Linten:
- Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied.
- Linten behouden hun lineaire karakter, waarbij de achterzijde van de bebouwing een direct contact met het landschap heeft en de voorzijde aan de openbare weg of waterloop grenst.
- Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend.
- Bij grootschalige ontwikkelingen blijft het lint herkenbaar als bebouwingsvorm. Dit betekent dat op gepaste afstand van het lint gebouwd wordt, waarbij het landschap, het lint en de nieuwe ontwikkeling bepalend zijn voor deze afstand. Het lint behoudt zijn eigen gezicht.
Rivierdijken:
- Behoud van maat en weidsheid van de poldereenheden. Eventuele nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen het bestaande dijklint en niet in de veenweidepolders.
- Behouden van de doorzichten vanaf de dijk op het achterliggende landschap.
- Ontwikkelingen dragen bij aan behoud of herstel van de openbaarheid van oevers.
De linten en rivierdijken hebben enkel betrekking op een gedeelte van het plangebied. De locatie biedt vanwege haar omvang de kans om hier meerdere woningen aan het lint te realiseren. Met het realiseren van meerdere woningen op de locatie sluit de ontwikkeling aan op de woningbouwopgave die de gemeente heeft.
De karakteristiek van de buitendijkse bebouwing aan weerszijden van de bouwlocatie is zakelijk, plat afgedekt, rechthoekig en voorzien van gebroken wit pleisterwerk of damwandprofiel. De watertoren is zakelijk vormgegeven met een betonconstructie met ijsselsteentjes als vlakvulling. De in de omgeving gerealiseerde woningen zijn traditioneel vormgegeven. Dat geldt zeker voor de fraaie deels originele agrarische panden binnendijks tegenover de bouwlocatie.
Voor de karakteristiek van de woningen in dit plan is gekozen voor een zakelijke vormgeving en een platte afdekking, zodat de bebouwing aansluit bij de bebouwing aan beide zijden, met de stoere vormgeving en het eerlijke materiaalgebruik van de watertoren als referentie. De maximum bouwhoogte van de woningen is bepaald op 9 meter.
De afstand van de bebouwing tot de Hollandse IJssel is tenminste 12 meter en tot de dijk (kant van de weg) is die gelijk aan de minimumafstand van de buitendijks aanwezige woningen, 8.5 meter. Blijkens geluidberekeningen dienen de gevels langs de dijk ook als dove gevel uitgevoerd te worden en de tuinen afgeschermd met een tuinmuur. Er komen dan ook geen voordeuren in die gevels. De ruimte tussen de kant van de weg wordt ingericht met een tenminste 3 meter breed trottoir voor voetgangers, laad- en los parkeren en opstelplaatsen voor kliko's. Tussen trottoir en gevels komt openbaar of collectief groen met banken waar ook voorbijgangers gebruik van kunnen maken. Ook aan de zijde van de IJssel komt een openbaar toegankelijke verblijfsplek met zitmogelijkheid.
Het bouwplan is zo ontworpen dat het in maat, schaal en karakteristiek in de omgeving past. Daarbij is rekening gehouden met de plaats en het silhouet van de watertoren, de maat van de Hollandse IJssel en het zicht daarop vanaf de dijk en de karakteristiek van de IJsseldijk en de maat en schaal van de bebouwing langs de dijk. Het doorzicht vanaf de dijk naar de rivier en naar het polderlandschap blijft behouden. De koppen van de bebouwing staan in het dijklint en zowel aan de zijde van de IJssel als aan de zijde van de dijk wordt een openbaar toegankelijke verblijfsruimte ingericht. Daarmee wordt aangesloten bij de ruimtelijke kwaliteitseisen van het omgevingsplan van de provincie en het eerder door de Stuurgroep Hollandsche IJssel gehanteerde beeldkwaliteitsplan.
De bebouwing krijgt een zakelijke robuuste architectuur die door schaal en materiaalgebruik aansluit bij de karakteristiek van de aangrenzende buitendijkse bebouwing en door de beperkte afmetingen van de koppen van de bebouwing langs de dijk geen afbreuk doet aan de fraaie traditionele binnendijkse bebouwing.
De watertoren houdt met zijn vorm en hoogte van 32,5 meter zijn beeldbepalende positie in de omgeving.
Aan de richtlijnen van de 'Laag van cultuur- en natuurlandschappen' wordt daarmee voldaan.
Voor het plangebied gelden tot slot geen relevante richtlijnen uit de 'Laag van de beleving' en de 'Gebiedsprofielen grenzen'.
Artikel 6.27a risico's van klimaatverandering
In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:
- a. wateroverlast door overvloedige neerslag;
- b. overstroming;
- c. hitte;
- d. droogte
alsmede de effecten van de bovengenoemde risico’s op het risico van bodemdaling.
Voor zover risico’s zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico’s.
Toetsing artikel 6.27a
Met artikel 6.27a speelt de provincie Zuid-Holland in op het streven naar een klimaatbestendig en waterrobuuste provincie in 2050. De provincie wil dan voorbereid zijn op de gevolgen van klimaatverandering in de vorm van wateroverlast door overvloedige neerslag, hittestress, verdroging en verzilting en het beperken van de gevolgen van overstromingen. De verschillende risico's als gevolg van klimaatverandering zijn meegenomen in dit bestemmingsplan. Met name vanwege de ligging aan de Hollandse IJssel is het risico van wateroverlast en overstroming groot. Op dit aspect wordt ingegaan in paragraaf 4.7.
De ontwikkeling is in lijn met het provinciaal beleid.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam 2018-2030
In januari 2019 is het Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam 2018-2030 vastgesteld. In het Regioakkoord maken de veertien gemeenten van het Samenwerkingsverband Wonen
zich samen sterk om het aantal woningen in de regio Rotterdam met 54.000 uit te breiden. De gemeente Krimpen aan den IJssel is één van de veertien gemeentes van het Samenwerkingsverband Wonen. Daarnaast hebben 25 woningcorporaties woningmarktafspraken gemaakt. De regionale doelstellingen, zoals die zijn vastgesteld en in het Regioakkoord zijn opgenomen, betreffen:
- a. De regio realiseert voldoende woningen in de totale voorraad. Concreet: de streefvoorraad bedraagt 638.300 woningen in 2030.
- b. De regio realiseert voldoende woningen in de sociale voorraad. Concreet: de streefvoorraad bedraagt 322.100 sociale woningen in 2030.
- c. De regio realiseert een meer evenwichtige spreiding van de sociale woningvoorraad.
- d. De regio wil voldoende beschikbaarheid op lokaal niveau en een regionaal gelijkmatiger toegang tot de sociale voorraad voor huurtoeslaggerechtigden. Concreet: Op gemeentelijk niveau wordt tenminste 75% van de vrijgekomen huurwoningen van corporaties met een huurprijs onder de liberalisatiegrens toegewezen aan de primaire doelgroep (huurtoeslaggerechtigden).
- e. De regio wil voldoende betaalbare woningen met een huur onder de bovenste aftoppingsgrens, zijnde € 640,-, prijspeil 2018, op lokaal niveau en meer balans van deze voorraad in de regio. Concreet: Op gemeentelijk niveau een sociale huurvoorraad van de corporaties die voor tenminste 70% bestaat uit woningen met een huurprijs tot de bovenste aftoppingsgrens
Voor de gemeente Krimpen aan den IJssel betekent dit concreet dat de woningvoorraad met 562 woningen uitgebreid moet worden in de periode tot 2030. Van de 562 woningen dienen 305 sociale huurwoningen gerealiseerd te worden. Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 11 woningen. Met dit bestemmingsplan wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan de uitbreiding van de woningvoorraad voor de gemeente Krimpen aan den IJssel. Er wordt daarmee aangesloten op regionaal en provinciaal beleid.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Structuurvisie 2003-2020
De gemeente Krimpen aan den IJssel heeft in september 2004 de structuurvisie 'Ruimte voor Ontwikkeling, een structuurvisie voor Krimpen aan den IJssel' vastgesteld. Deze structuurvisie stuurt vooral op beheer, ontwikkeling en vernieuwing van het bestaande stedelijk gebied. Veranderende maatschappelijke omstandigheden en de daarmee samenhangende veranderende behoeften van de bevolking dienen hierbij als uitgangspunten voor onderhoud en aanpassing van het bestaand stedelijk gebied. In de structuurvisie wordt benoemd dat hier kleinschalige woningbouw komt. Verder wordt gesteld dat er een ambitie is om bestaand stedelijk gebied te vernieuwen. Dit is het geval met deze ontwikkeling. Een van de thema's van de structuurvisie is toepasselijk op dit bestemmingsplan, namelijk wonen. Bij dit thema wordt beschreven dat er (voldoende) woningen moeten worden gerealiseerd waarbij vooropstaat dat aan de vraag van de Krimpense bevolking wordt voldaan. Het toekomstige woningbouwprogramma sluit aan bij de gewenste woonmilieu's in Krimpen aan den IJssel.
De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders van de gemeentelijke structuurvisie.
3.4.2 Woonvisie 2020-2030
De gemeenteraad van Krimpen aan den IJssel heeft in januari 2021 de woonvisie 2020-2030 vastgesteld.
Een belangrijk element in de woonvisie is het behouden van het dorpste karakter van Krimpen met een groene woonomgeving. Dit karakter wenst men te behouden gecombineerd met een beperkte groei van het aantal woningen. Uit de woningbehoefteprognose volgt dat er een groeiopgave van 555 woningen ligt voor de periode tot 2030. Naast de behoefte aan meer woningen wenst de gemeente ook in te spelen op de bekende trends, zoals vergrijzing en verdunning die ook in Krimpen aan de orde zijn.
Volgens de woonvisie is er een grote behoefte naar woningen in de middeldure (235.000 tot 325.000 euro) en dure (meer dan 325.000 euro) segmenten. Het type woningen waar voornamelijk een wens naar is zijn hoekwoningen, twee-onder-een-kappen en vrijstaande woningen.
Met deze ontwikkeling worden elf woningen mogelijk gemaakt. Dit zijn enkele hoekwoningen, rijtjeswoningen en twee-onder-een-kappen. Er is een behoefte naar hoekwoningen en twee-onder-een-kappen in de middeldure en dure koopsegmenten. Hiermee wordt ingespeeld op de behoefte in de gemeente.
3.4.3 Ruimtelijke kaders Woningbouwproject Hof van IJssel
De gemeente heeft ruimtelijke kaders opgesteld voor het woningbouwproject waarvoor dit bestemmingsplan is opgesteld. Hierin zijn verschillende kernpunten opgenomen voor de ontwikkeling. Deze kernpunten zijn:
- er zijn uitsluitend eengezinswoningen toegestaan;
- de woningen worden plat afgedekt waarbij de maximale goothoogte gelijk is gesteld aan de maximale bouwhoogte (9 meter);
- het maximale aantal woningen is 11;
- de insteekhaven mag gedempt worden;
- er wordt een leeflaag met een dikte van tenminste 1 meter aangebracht;
- de aanleghoogte van het maaiveld wordt 3.80 meter +NAP.
- langs de Hollandse IJssel wordt een talud aangelegd tussen een damwand onder Glw naar het maaiveld op 3.80 m + NAP die tot de Ghw lijn wordt bezet met hardsteen;
- op het maaiveld ligt voor de woningen een vlakke strook met een breedte van 5 meter als onderdeel van de aanvaarbescherming;
- het dijktalud krijgt een helling van maximaal 1:1;
- de oever krijgt een passende inlandse begroeiing en blijft vrij van particuliere bouwwerken;
- als minimale afstand van de bebouwing tot de Hollandse IJssel wordt 12 meter aangehouden waarbij als voorwaarde geldt dat een voldoende sterke en duurzame aanvaarbescherming aan beide zijden van het perceel aanwezig zal zijn bij de oplevering van de woningen;
- de afstand van de bebouwing tot de kant van de weg op de dijk is tenminste 8.50 meter;
- langs die weg wordt voor de locatie een tenminste 3,5 meter brede verharding aangelegd ten behoeve van een trottoir, 2 laad-en losplaatsen en voor het aanbieden van kliko's;
- de locatie krijgt ten hoogste 1 verkeersaansluiting op die weg. Individuele aansluitingen (naar garages bijvoorbeeld) zijn niet toegestaan;
- er worden tenminste 2 parkeerplaatsen per woning in het plangebied aangelegd waarvan tenminste de helft op openbaar toegankelijk terrein;
- centraal in het plangebied komt een openbaar toegankelijke ruimte met een breedte van tenminste 20 meter tussen IJsseldijk en IJsseloever met aan beide einden een verblijfsruimte met een verblijfsvoorziening (banken);
- de bebouwing staat langs die ruimte, dwars op de dijk en de Hollandse IJssel en is met een voorzijde op die ruimten, op de IJsseldijk en de op de Hollandse IJssel, georiënteerd;
- de karakteristiek van de bebouwing dient aan te sluiten op die van de aangrenzende bedrijfsbebouwing en of de watertoren: stoere robuuste architectuur en materiaaltoepassing in lichte tinten, modern zakelijk bouwen;
- aan de zijde van het bedrijventerrein en langs de IJsseldijk worden de gevels uitgevoerd als dove gevel zodat voldaan wordt aan de Wet geluidhinder en een goed woon- en leefklimaat wordt gewaarborgd en de bedrijven op het aangrenzende terrein niet belemmerd worden in hun huidige activiteiten en ontwikkelingen die volgens het vigerende bestemmingsplan mogelijk zijn;
- de dove gevels krijgen een begroeiing met klimplanten;
- de ontsluiting wordt ingericht met bomen en haagblokken;
- de ambitie is om een duurzaam project te realiseren zowel in de bouw- als in de beheerfase. Gedacht wordt aan het minimaliseren van energie gebruik en milieubelasting door de materiaalkeuze en de wijze van uitvoering en door het natuur inclusief bouwen door het aanbrengen van inlands groen en ruimte bieden voor -het nestelen van- vogels, vleermuizen, insecten.
Het bouwplan voldoet aan deze kernpunten en daarmee aan de ruimtelijke kaders gesteld door de gemeente.
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- 1. bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- 2. vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichting (Bevi), zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
Overeenkomstig de professionele risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, zijn in de nabije omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen gelegen. Verder worden binnen of in de nabije omgeving van het plangebied geen gevaarlijke stoffen vervoerd over de weg, het water of het spoor.
Transport van gevaarlijk stoffen door buisleidingen
In de nabijheid van het plangebied loopt een aardgastransportleidingen van I&M transport, deze leiding is getypeerd als 'Aardgasleiding NEN 3650-leiding', zie tabel 4.2.1.
Tabel 4.2.1 Buisleidingen langs plangebied
Eigenaar | Leidingnaam | Diameter (mm) | Druk (bar) | 1e ring (100% letaliteitszone) invloedsgebied in m | 2e ring (1% letaliteitszone) invloedsgebied in m |
I&M transport | A-518 | 762,00 | 66,20 | 160 | 380 |
De buisleiding ligt op een afstand van circa 300m van het plangebied, zie figuur 4.1. Het plangebied ligt hierdoor binnen de 1% letaliteitszone van de aardgastransportleiding. Hierdoor dient er een beknopte verantwoording van het groepsrisico opgesteld te worden.
Figuur 4.1 Risicokaart en plangebied; blauwe lijn geeft afstand van buisleiding en plangebied weer. (atlas leefomgeving)
In het bestemmingplan Langeland (vastgesteld 2013-04-25) is er voor de aardgasleiding A-518 een berekening van het groepsrisico gemaakt en is het groepsrisico verantwoord. Ter plaatse van de beoogde ontwikkeling is het groepsrisico vastgesteld op 0,8 maal de oriëntatiewaarde.
Binnen het bestemmingsplan Langeland is er voor het plangebied uitgegaan van maximaal 15 woningen. De beoogde ontwikkeling maakt 11 woningen mogelijk. De beoogde ontwikkeling resulteert niet in een toename van het aantal mensen binnen het invloedsgebied. Een berekening van het groepsrisico is hierdoor niet noodzakelijk.
Beknopte verantwoording groepsrisico
De onderstaande beknopte verantwoording van het groepsrisico zal op basis van het advies van de veiligheidsregio nader worden uitgewerkt.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van en incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via de weg IJsseldijk (west). Deze straat sluit aan op het verdere wegennetwerk van de Krimpen aan de IJssel. Het gedegen wegennetwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede. Zo kan een mogelijke brand via meerdere aanvalswegen worden geblust. Het wegennetwerk biedt daarnaast vluchtmogelijkheden in vier richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht.
Zelfredzaamheid
In de toekomstige situatie zal het plangebied bestaan uit woningen. De aanwezige personen zullen over het algemeen zelfredzaam zijn. Aanwezige kinderen en ouderen worden wel beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt echter ervan uitgegaan dat in geval van nood de ouders/verzorgers de kinderen en ouderen kunnen begeleiden. Als gevolg van een incident met toxische stoffen geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in dit scenario is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Instructie met betrekking tot de juiste handelswijze in geval van een incident is noodzakelijk voor een effectieve zelfredzaamheid.
Conclusie
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de aardgasleiding a-518. Vanwege de geringe omvang van de beoogde ontwikkeling zal het groepsrisico echter niet toenemen. Uit de beknopte verantwoording blijkt dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende kan worden beschouwd. Het aspect externe veiligheid vormt daarom geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.2 Verkeer En Parkeren
Toetsingskader
Op het gebied van verkeer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel moet in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt onderbouwd te worden dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig is en dat de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling of de verkeersveiligheid.
De parkeerbehoefte wordt bepaald aan de hand van de gemeentelijke Verkeer- en Vervoervisie (Herziening 2020). Hierin wordt verwezen naar de meest recente parkeerkencijfers van het CROW. Op het moment van opstellen van dit bestemmingsplan is dat de publicatie 381. Daarom wordt voor het berekenen van de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie gebruik gemaakt van CROW-publicatie 381. De Verkeer- en Vervoervisie hanteert een gebiedsindeling. De ontwikkeling valt in categorie 2. Categorie 2 heeft een stedelijkheidsgraad 'matig stedelijk' en de ligging 'rest bebouwde kom'. Hierbij wordt op basis van de omgevingsadressendichtheid en het autobezit per kengetal het gemiddelde van de bandbreedte gehanteerd.
Ligging plangebied
Gemotoriseerd verkeer
De beoogde ontwikkeling zal op de IJsseldijk worden ontsloten. De IJsseldijk is gecategoriseerd als erftoegangsweg buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 60 km/uur.
Fietsverkeer
De IJsseldijk is voorzien van kantstroken, waardoor het fietsverkeer op deze weg een duidelijke plek binnen het wegprofiel heeft. Dit is vanuit verkeersveiligheid op 60 km/uur-wegen gewenst. Langs een groot deel van de wegen rondom het plangebied zijn voetpaden aanwezig. De ontsluiting van het plangebied voor langzaam verkeer kan als voldoende verkeersveilig worden beoordeeld.
Openbaar vervoer
Op circa 300 meter loopafstand van het plangebied ligt langs de IJsseldijk de bushalte Breekade, waar elk uur buslijn 196 halteert tussen Rotterdam, Capelsebrug Hoog en Gouda Station. De ontsluiting van het plangebied per openbaar vervoer kan daarmee als voldoende worden beoordeeld.
Beoogde ontwikkeling
De planontwikkeling omvat de realisatie van 11 woningen, bestaande uit 7 aaneengesloten woningen en 4 twee-onder-één-kap woningen. Voor het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de volgende verdeling.
Tabel 4-1 Beoogd programma
Woningtype | Aantal |
Rijtjeswoning (koop) | 7 |
Twee-onder-één-kapwoning (koop) | 4 |
Totaal | 11 |
Verkeersgeneratie
Bestaande situatie
In de bestaande situatie betreft het plangebied braakliggend terrein. Dit genereert geen verkeersomvang die van belang is.
Toekomstige situatie
De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 11 woningen. Op basis van het programma (zie tabel 4-1) is de verkeersgeneratie bepaald voor op een gemiddelde weekdag en gemiddelde werkdag.
Tabel 4-2 Verkeersgeneratie planontwikkeling
Woningtype | Aantal | Functie CROW 381 | Kengetal | Verkeersgeneratie | |
weekdag | werkdag | ||||
Rijtjeswoning | 7 | Koop, huis tussen/hoek | 7,1 | 49,7 | 55,2 |
Twee-onder-een-kapwoning | 4 | Koop, huis 2-onder-1-kap | 7,8 | 31,2 | 34,6 |
Totaal | 11 | 81 | 90 |
De verkeersgeneratie voor een gemiddelde werkdag is bepaald door de weekdagintensiteit te vermenigvuldigen met factor 1,11 (CROW-publicatie 381).
Verkeerstoedeling
De beoogde ontwikkeling zal op de IJsseldijk worden ontsloten. Op basis van de navigatietool van Google Maps is een inschatting gemaakt van de toedeling van het verkeer vanaf het plangebied (zie onderstaande afbeelding).
Figuur 4.2 Verkeerstoedeling plangebied
Effecten verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid
Voor beoordeling van de verkeersafwikkeling is de verkeersgeneratie tijdens het maatgevende uur van belang. Als vuistregel geldt dat de verkeersomvang tijdens het maatgegevens uur circa 10% van de etmaalwaarde bedraagt. In dit geval gaat het in het drukste uur op werkdagen dan om (90 *10%) om 9 voertuigen. Deze geringe toename van verkeer kan zonder problemen worden afgewikkeld op de omliggende kruispunten en wegen en zal niet leiden tot een verslechtering van de verkeersafwikkeling.
Voor de beoordeling van de verkeersveiligheid kan gesteld worden dat met de geringe toename van het verkeer na planontwikkeling (9 motorvoertuigen in het drukste uur) dit geen effect heeft op de verkeersveiligheid. De verkeersveiligheid wordt dan ook niet negatief beïnvloed als gevolg van het plan.
Parkeren
De parkeerbehoefte is berekend aan de hand van de kencijfers uit CROW-publicatie 381.
Tabel 4-3 Normatieve parkeerbehoefte bewoners en bezoekers
Functie | Functie CROW-381 | Aantal | Parkeernorm | Parkeerbehoefte |
Rijtjeswoningen | Koop, huis, tussen/hoek | 7 | 1,9 per woning | 13,3 |
2-onder-1-kapwoningen | Koop, huis, twee-onder-een-kap | 4 | 2,1 per woning | 8,4 |
Totale normatieve parkeerbehoefte | 21,7 |
De totale normatieve parkeerbehoefte komt op afgerond 22 parkeerplaatsen. In de verkavelingsschets zijn 22 parkeerplaatsen (15 openbare parkeerplaatsen en 7 opritten) ingetekend. Geconcludeerd kan worden dat uitgaande van de verkavelingsschets de volledige parkeerbehoefte binnen het plangebied kan worden opgevangen.
Conclusie
De ontsluiting van het plangebied zal niet leiden tot knelpunten. De verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling is dermate gering dat het niet tot een verslechtering zal leiden van de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid op het omliggende wegennet. Daarnaast wordt de parkeerbehoefte binnen het plangebied opgelost. Het aspect verkeer staat de ontwikkeling daarmee niet in de weg.
4.3 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordenings- praktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
Stikstofdioxide (NO2) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
Uurgemiddelde concentratie | Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³ | |
Fijn stof (PM10) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | Max. 35 keer p.j. Meer dan 50 µg / m³ | |
Fijn stof (PM2,5) | Jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Tabel 4.4.1: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
- 3. een project heeft een effect van minder dan 3% toename van concentratie NO2 (stikstof dioxide) en PM10 (fijn stof) in de buitenlucht;
- 4. een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m² bvo bij één ontsluitingsweg.
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling voorziet in het mogelijk maken van 11 woningen. Dit aantal valt ruim onder de drempelwaarde van 1500 die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht en is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit 2022 (https://www.cimlk.nl/kaart ). De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de IJsseldijk. Uit de kaart blijkt dat in 2021 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen voor deze weg bedroegen in 2021; 15.7 µg/m3 voor NO2, 16.2 µg/m3 voor PM10 en 8.9 µg/m3 voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen. Aangezien direct langs deze weg ruimschoots aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de maatgevende weg ligt.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
4.4 Bodemkwaliteit
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek
Door Grondslag is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Verkennend bodemonderzoek Naast IJsseldijk Oost 7 te Krimpen a.d. IJssel, 10 mei 2022, 36144). Dit onderzoek is toegevoegd in Bijlage 3. De bevindingen van het onderzoeken zijn onderstaand samengevat.
De resultaten van dit onderzoek concluderen dat er sprake is van een heterogeen licht, matig en sterk verontreinigde zandige ophoog laag met een dikte van enkele meters. Zowel in de grond als in het grondwater zijn echter geen mobiele verontreinigingen van betekenis aangetoond, waardoor de resultaten van dit onderzoek voor het saneringsplan gebruikt kunnen worden. Nader onderzoek naar de aangetoonde chemische en asbestverontreinigingen is niet nodig voor het opstellen van een saneringsplan. Aangezien de gehele locatie wordt opgehoogd tot vrijwel het dijkniveau, wordt contact met de aangetoonde verontreinigingen uitgesloten.
Conclusie
Er is sprake van een heterogeen licht, matig en sterk verontreinigd zandige ophoog laag met een dikte van enkele meters. Het aspect bodem staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg. Er is een saneringsplan opgesteld welke is goedgekeurd door het bevoegd gezag.
4.5 Archeologie & Cultuurhistorie
Toetsingskader
De Nederlandse bodem zit vol met archeologische waarden. Met de ondertekening van het Europese verdrag van Valletta in 1992, een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed, hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen. Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), waardoor het verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzigingen aangebracht in de Monumentenwet 1988. De Monumentenwet is op 1 juli 2016 deels (met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) vervangen door de Erfgoedwet. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed. Naast de Monumentenwet vervangt de Erfgoedwet ook andere wetten zoals de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te maken. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen, zoals de vervanging van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan gemeenten. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die in 2021 naar de Omgevingswet overgaan, blijven van kracht tot die wet in werking treedt. De vuistregel voor de verdeling tussen de Erfgoedwet en de nieuwe Omgevingswet is:
- Roerend cultureel erfgoed en de aanwijzing van rijksmonumenten staat in de Erfgoedwet.
- De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed (stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen) en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving komt in de Omgevingswet.
Onderzoek
Archeologie
Volgens het vigerende bestemmingsplan 'Langeland' is het projectgebied voorzien van twee archeologische dubbelbestemmingen. Het perceel heeft voornamelijk de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2a', waarvoor bij bodemingrepen die dieper rijken dan 30 cm beneden maaiveld en met een oppervlakte groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Ter plaatse van de insteekhaven geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6', waarvoor bij bodemingrepen die dieper rijken dan 50 cm beneden de rivierbodem en met een oppervlakte groter dan 10.000 m2 archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
De nieuwe ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt hebben geleid tot de keuze om een archeologisch rapport op te stellen. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 1. Er zijn geen archeologische indicatoren waargenomen tijdens het veldonderzoek. Uit het rapport komt naar voren dat het plangebied dusdanig is verstoord dat de kans op het aantreffen van eventuele resten zeer klein wordt geacht. Het onderzoeksbureau adviseert om de bestaande dubbelbestemming van het plangebied te halen en het plangebied uit het archeologisch onderzoek vrij te geven voor de geplande en toekomstige werkzaamheden. Hierbij adviseren zij ook om amateurarcheologen van Stichting Archeologie in de gelegenheid te stellen eventuele bouwputten ter plaatse van het plangebied te inspecteren om eventueel aanwezige archeologische waarden te documenteren.
Cultuurhistorie
Monumenten
Bij monumenten wordt onderscheid gemaakt tussen rijksmonumenten, provinciale monumenten en gemeentelijke monumenten. De gemeente Krimpen aan den IJssel kent geen provinciale en gemeentelijke monumenten, in het plangebied komen geen rijksmonumenten voor.
Provinciale cultuurhistorische waardenkaart
Sinds 2017 is een (nieuwe) cultuurhistorische kaart van de provincie Zuid-Holland van kracht. Hieruit volgt uit de kaart dat er geen waarden op deze locatie gelden. De dijk en de binnendijkse gronden zijn wel onderdeel van de 'Oude Hollandse Waterlinie'.
Figuur 4.3 Uitsnede cultuurhistorische kaart Zuid-Holland, plangebied zwart omlijnd
Gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart
Het plangebied grenst aan de IJsseldijk. De dijk is op de cultuurhistorische waardenkaart 2013 aangeduid als ' beeldbepalende zones en elementen'.
Figuur 4.4 Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Krimpen aan den IJssel, plangebied groen omlijnd
Over de IJsseldijk is het volgende geschreven:
'De IJsseldijk is van cultuurhistorisch belang door de dubbele functie van waterkering en doorgaande weg op de linkeroever van de Hollandsche IJssel. De IJsseldijk vervult deze functie al sinds de middeleeuwen. De IJsseldijk heeft aan weerszijden lintbebouwing. De oorspronkelijke bebouwing op de percelen in het binnendijks gebied (achter de dijk) had voornamelijk een agrarische functie. De bebouwing op de dijk (binnen- en buitendijks) had meestal iets te maken met de steenplaatsen, rietmattenmakerijen en de scheepvaart (zoals woningen van directeuren, opzichters etc.). De bebouwing die van vóór de Tweede Wereldoorlog dateert, vertoont grote onderlinge samenhang door de manier waarop de bouwsels zijn geplaatst, hun typologie, functie, hoofdvorm, bouwhoogte en het materiaalgebruik.
De IJsseldijk heeft een groene uitstraling. Aan de binnendijkse zijde is een groen talud, hier en daar onderbroken door bebouwing. Waar het dijklichaam pal aan de rivier ligt, zijn groene oevers.'
De oever blijft met deze ontwikkeling groen, er wordt geen bebouwing gerealiseerd. Verder wordt de oever openbaar toegankelijk terrein en meer beleefbaar.
Verder ligt in het plangebied het beeldbepalende object met code BBO-2b. Volgens de bijbehorende toelichting is deze omschreven als 'Haven'. Verder is hier geen informatie over opgenomen in de toelichting. Dit water zal worden gedempt in de toekomstige situatie en hierover is akkoord met het bevoegd gezag.
Conclusie
Er zijn geen belemmeringen vanuit de aspecten archeologie en cultuurhistorie voor dit bestemmingsplan.
4.6 Ecologie
Toetsingskader
Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
• soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
• soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
• overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Soortenonderzoek
Door Ecoconsultancy is een quickscan wet natuurbescherming uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd in Bijlage 4. Hierna is ook nader ecologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd in Bijlage 5 De bevindingen van de onderzoeken zijn onderstaand samengevat.
Broedvogelsoorten
Voor de algemene broedvogelsoorten die op de onderzoekslocatie zijn te verwachten geldt dat, indien het groen buiten het broedseizoen wordt verwijderd, er geen overtredingen plaats zullen vinden met betrekking tot deze soorten. De nesten mogen echter wel worden weggenomen wanneer deze op dat moment niet in gebruik zijn. In de Wet natuurbescherming wordt geen vaste periode gehanteerd voor het broedseizoen. Globaal kan voor het broedseizoen de periode maart tot half augustus worden aangehouden. Geldend is echter de aanwezigheid van een broedgeval op het moment van ingrijpen.
Vleermuizen
De onderzoekslocatie biedt geen verblijfplaatsen, essentieel foerageergebied of vliegroutes voor vleermuizen. De wilgen aan de oostzijde van de waterpartij bieden wel mogelijke verblijfplaatsen, deze blijven echter behouden. Het wordt geadviseerd geen verlichting op de wilgen te richten tijdens de werkzaamheden en alle verlichting bij het stoppen van de werkzaamheden uit te doen. Verder dient er vleermuis vriendelijke verlichting opgehangen te worden aan de nieuwe gevels grenzend aan deze wilgen.
Bever
In de buurt van de onderzoekslocatie leeft een bever. In de context van de Wet natuurbescherming zijn vaste van de bever rustplaatsen beschermd. Daaronder valt ook de functionele leefomgeving van die plekken, voor zover het functioneren van die plekken als zodanig daarvan afhankelijk is. Nader onderzoek naar de bever werd door de mogelijk aanwezigheid noodzakelijk geacht. Hiervoor zijn wildcamera's geplaatst en is op locatie onderzoek verricht. Op locatie zijn enkele verouderde vraatsporen gevonden en is de soort niet waargenomen op de wildcamera's. Hieruit volgt dat de onderzoekslocatie niet van essentieel belang is voor het leefgebied van de bever en het gebied heeft geen beschermde status.
Algemene grondgebonden zoogdieren
Voor de te algemene grondgebonden zoogdieren geldt dat de werkzaamheden mogelijk verstorend kunnen werken. Als gevolg van graafwerkzaamheden kunnen dieren verwond of gedood worden en holen kunnen worden verwijderd. Voor de te verwachten soorten geldt, op grond van het provinciale soortenbeleid, bij ruimtelijke ontwikkelingen echter een vrijstelling, waardoor geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd. Het is echter in het kader van de zorgplicht wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen en al het redelijkerwijs mogelijke dient gedaan te worden om het doden van individuen te voorkomen.
Vissen
Bij het dempen van de watergang zullen zonder maatregelen vissen worden gedood, hetgeen een overtreding van de Wet natuurbescherming inhoudt. De te verwachten soorten vallen echter onder het provinciale soortenbeleid, zodat voor de werkzaamheden niet vooraf een ontheffing hoeft te worden aangevraagd. Voor de te verwachten vissoorten geldt echter wel de zorgplicht. Dit houdt in dat het doden van individuen redelijkerwijs vermeden dient te worden. Dit kan door het dempen van de watergang uit te voeren van zuidelijke naar noordelijke richting in de actieve periode (lente-herfst). Door eerst zo veel mogelijk vissen af te vangen en het dempen uit te voeren in de richting van de Hollandse IJssel krijgen algemene vissoorten een kans om weg te zwemmen.
Zekerheidshalve is er wel onderzoek (deskstudie en veldonderzoek) gedaan naar de ecologische waarde van de aanwezige watergang. Dit onderzoek is toegevoegd als Bijlage6. Uit dit onderzoek volgt dat er sprake is van een lage ecologische waarde op het gebied van vis. Er zijn weinig soorten waargenomen, waarvan 50% van de gevangen soorten exoten waren. Wel zijn er in de Hollandse IJssel vissoorten aanwezig die na enkele aanpassingen in de watergang een geschikt habitat vinden. Binnen enkele honderden meters zijn er vergelijkbare ondieptes te vinden waar vissen zich kunnen voortplanten.
Vlinders
De vlindersoorten zijn actief in de periode april-september. Hierin verschilt het per soort in welke levensfase. De teunisbloempijlstaart is vliegend actief in mei-juni, als rups in juni-september. Bij de grote vos is dit juist andersom. Voor beide soorten geldt dat een nader onderzoek in de periode van ei-afzet en rupsenfase nodig is om beschermde functies voor de soort op de onderzoek locatie aan te tonen dan wel uit te sluiten. Dit onderzoek is uitgevoerd. Tijdens dit onderzoek zijn geen waarnemingen gedaan van rupsen, poppen of adulten.
Gebiedsbescherming
De onderzoek locatie is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is Boezems Kinderdijk. Hier is geen sprake van een overbelasting van stikstof. Het meest nabijgelegen, stikstofgevoelige, Natura 2000-gebied, de Biesbosch, bevindt zich op circa 15,6 kilometer afstand ten zuiden van de onderzoek locatie, zie figuur 4.5.
Figuur 4.5 ligging ten opzichte van Natura 2000
De onderzoek locatie maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk. De onderzoek locatie ligt echter wel in de nabijheid van een gebied, behorend tot het Natuurnetwerk Nederland. Het meest nabijgelegen gebied bevindt zich naast de onderzoek locatie. In figuur 4.6 is de ligging van de onderzoek locatie ten opzichte van het Natuurnetwerk Nederland weergegeven.
Figuur 4.6 Ligging ten opzichte van Natuur Netwerk Nederland
De onderzoek locatie is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect, zoals toenamen van geluid, trilling, licht of depositie van stikstof. Externe effecten als gevolg van de voorgenomen plannen op de onderzoek locatie zijn, gezien de afstand (± 15 km) tot de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden in combinatie met de aard van de plannen (bouw van 11 woningen) niet te verwachten.
Stikstofdepositie
Door MBH consulty B.V. is een onderzoek stikstofdepositie uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd als Bijlage 7.
De aeriusberekening bedraagt op alle rekenpunten ten hoogste 0,00 mol/ha/j. Bij een dergelijke projectbijdrage treden er geen significant negatieve effecten op binnen de omliggende Natura 2000-gebieden. Een vergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming is voor het plan niet noodzakelijk. Geconcludeerd wordt dat ten aanzien van het aspect stikstofdepositie er geen belemmeringen zijn voor de realisatie van het plan.
Conclusie
Omtrent soortenbescherming zijn er verschillende onderzoeken uitgevoerd. Hier zijn geen resultaten gekomen die aanwezigheid van beschermde soorten aantoonden. Er dient wel rekening gehouden te worden met de opgestelde maatregelen voor broedvogelsoorten, vleermuizen, grondgebonden zoogdieren en vissen.
Met betrekking tot gebiedbescherming kan worden gesteld dat het plangebied geen deel uitmaakt van een Natura-2000 gebied of van het NNN. Er is verder geen sprake van een stikstofdepositie op Natura-2000 gebieden.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.7 Water
Inleiding
De initiatiefnemers van een ruimtelijk plan behoren in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen worden toegelaten die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van deze ruimtelijke onderbouwing wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan
Hoogheemraadschapsbeleid
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder: HHSK) is vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2022-2027, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, de algemene regels bij de Keur, peilbesluiten, leggers en andere documenten (zie: www.hhsk.nl). In deze documenten heeft HHSK de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard vastgelegd. HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.
De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:
- Het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
- De waterkwaliteit voldoet tenminste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
- Het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
- Het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.
In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur, tenzij voor de activiteit algemene regels van toepassing zijn.
Vrijwaringszone Barro
De Hollandse IJssel is een Rijksvaarweg met CEMT-klasse Va2. Op grond van artikel 2.1.2, lid 2-c Barro moet bij de vaststelling van een ruimtelijk plan rekening worden gehouden met een vrijwaringszone van 25 meter, te rekenen vanaf de begrenzing van de vaarweg. Binnen deze zone kan alleen onder voorwaarden gebouwd worden. De doorvaart mag niet belemmerd worden, zichtlijnen over de vaarweg mogen niet worden beperkt, de toegankelijkheid voor hulpdiensten en onderhoud moet zijn geborgd.
Buitendijkse ligging
Het plangebied is buitendijks gelegen waardoor er met de beoogde ontwikkeling sprake is van buitendijks bouwen. Hierdoor is de locatie minder goed beschermd tegen hoogwater vanuit zee of de rivier de Hollandse IJssel. De provincie Zuid-Holland heeft beleid voor buitendijks bouwen vastgesteld om de waterveiligheidssituatie van buitendijks bouwen beter in kaart te kunnen brengen. Risico's zoals slachtoffers en langdurige uitval van bijvoorbeeld nutsvoorzieningen moeten tot een acceptabel niveau worden teruggebracht. Maatregelen zijn bijvoorbeeld goede evacuatieplannen en verhoogd of waterbestendig bouwen.
Rijkswaterstaat is betrokken als vergunningverlener voor de watervergunning en als beheerder van de vaarweg en het buitendijkse gebied. Op enig moment zal formeel een watervergunning moeten worden aangevraagd voor het bouwplan omdat het plan binnen de grenzen van het waterstaatkundig beheer ligt.
Huidige situatie
De locatie bestaat uit de een braakliggend gebied met een insteekhaven. Deze insteekhaven is een restant van de voormalige scheepswerf, waarvan de functie is beëindigd, zie figuur 4.7. Het plangebied ligt grotendeels buitendijks. Rijkswaterstaat is de waterbeheerder in het buitendijkse gebied.
Bodem en grondwater
Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Het bodem onderzoek (bijlage x) geeft aan dat het grootste gedeelte van de locatie is beoordeeld als meer dan 50% grof materiaal, waardoor het formeel geen bodem betreft. Tussen het grove materiaal is zand of klei waargenomen, waarbij het zand voornamelijk in de bovengrond voorkomt en het klei in de diepere ondergrond.
Waterkwantiteit
In het plangebied bevindt zich de insteekhaven en ten noordwesten grenst de Hollandse IJssel aan het plangebied. Verder zijn er in het plangebied geen watergangen gelegen.
Figuur 4.7 Ligging plangebied
Watersysteemkwaliteit en ecologie
In de nabije omgeving van het plangebied ligt de Hollandse IJssel, een oppervlaktewaterlichamen die is aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen het plangebied.
Veiligheid en waterkeringen
Ten zuiden van het plangebied grenst de primaire waterkering de IJsseldijk, zie figuur 4.8. Het plangebied bevindt zich in de kern- en beschermingszone hiervan. Voor werkzaamheden in de kern- en beschermingszone is een watervergunning van het waterschap benodigd.
Figuur 4.8. Legger waterkering HHSK (Legger Hoogheemraadschap Schieland en Krimpenerwaard)
Afvalwaterketen en riolering
De bestaande bebouwing is aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel.
Toekomstige situatie
De insteekhaven zal worden gedempt en het terrein zal worden opgehoogd tot +3,80 NAP, waarbij de oeverlijn wordt rechtgetrokken met de naburige percelen. De oever wordt ingericht als opgenomen in figuren 4.9 en 4.10. Hierbij is er aandacht voor ecologische aspecten.
Figuur 4.9 Vogelvluchtbeeld van de inrichting van de oever
Figuur 4.10 Oeverprofiel
Aanvaarrisico's
Door de ligging aan de Hollandse IJssel is er mogelijk een aanvaarrisico. Het onderzoek van AA-planrisico is ook hier op ingegaan. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2. Hierbij is uitgegaan van een invulling van de oever zoals weergegeven in figuren 4.9 en 4.10. In de rapportage zijn de risico's op aanvaring van de projectlocatie volgens de Richtlijnen Vaarwegen 2020 (RVW - 2020) van Rijkswaterstaat. Hieruit volgt dat met een overkraging van het schip over land van maximaal 5 meter rekening moet worden gehouden. In het rapport zijn verschillende situaties onderzocht zoals een blackout van de schipper en een grove (beoordelings)fout of opzet.
In de situatie van een blackout ligt de bebouwing zodanig diep op de oever dat er geen risico's zijn voor aanvaring van de bebouwing.
In de maximale situatie van een grove (beoordelings)fout of opzet is de meest ongunstige hoek waarmee de locatie theoretisch getroffen kan worden 30°. De kans dat deze calamiteit zal optreden tijdens hoog water (grenspeil) op exact deze locatie is erg klein, maar kan nooit helemaal worden uitgesloten. In zo'n situatie zal een geladen schip nog steeds vastlopen tegen de oever en zal alle energie worden opgenomen door de oeverconstructie. De afstand van 12 meter is daarvoor voldoende en de woningen
zullen daarbij niet fysiek worden geraakt. Bij een leeg schip in combinatie met een grove (beoordelings)fout of opzet en een hoge waterstand, bestaat de mogelijkheid dat dit schip tussen de hoeken van het terrein door de oever opvaart totdat het talud wordt geraakt. In dat geval zal er in ieder geval een grondkegel worden verschoven. Daarom wordt aanbevolen om de woningen zo te construeren dat er een of meer funderingspalen kunnen beschadigen zonder dat de woning bezwijkt.
Verder moet overeenkomstig tabel 32 van de RVW - 2020 een vrije ruimte van 10 meter in acht worden genomen gerekend vanaf de vaarwegbegrenzing. De werkelijke afstand is 12 meter zodat aan deze eis wordt voldaan. Zie hiervoor figuur 4.11.
In de meest voorkomende situaties is het risico na aanvaring dus niet aanwezig. In het geval van het maximale scenario van een grove (beoordelings)fout of opzet blijft er een risico over. Dit risico kan nooit geheel worden uitgesloten. Het bouwplan houdt wel rekening met dit risico door ruime afstand te houden tot de vaarwegbegrenzing en inrichting van de oever waardoor gevolgen zo klein mogelijk worden gehouden.
Figuur 4.11 Bovenaanzicht inrichting van de oever
Waterkwantiteit
In het plangebied ligt een insteekhaven, deze wordt volledig gedempt. In de nieuwe situatie worden er 11 woningen aan het plangebied toegevoegd.
De gemeente en Rijkswaterstaat hebben aangegeven dat het haventje gedempt mag worden en dat het verlies aan waterberging voor dit plan in het verleden al is gecompenseerd. Hof van IJssel maakt onderdeel uit van het uitvoeringscontract Hollandse IJssel daarom hoeft het verlies aan komberging niet te worden gecompenseerd.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken. De realisatie van woningen leiden niet tot een negatief effect op de kwaliteit van het water.
Veiligheid en waterkeringen
Voor werkzaamheden in de kern- en beschermingszone is een watervergunning van het waterschap benodigd.
AA-Planadvies is gevraagd om de situatie ter plaatse van IJsseldijk-Oost 7 te beoordelen op aanvaringsrisico's. Dit adviesdocument is opgenomen in de bijlage. Het onderzoek concludeert dat, op basis van expert judgement, acceptabele risico's op aanvaring van de projectlocatie verwacht, die toenemen naar mate de waterstand in de rivier toeneemt.
In de plannen kan voor de constructie van de oever voor een damwand, maar ook voor een talud met stortsteen of zetsteen worden gekozen. Een combinatie van beide constructies is ook mogelijk. Uiteindelijk is de ligging van de GHW-hoogtelijn (+1,30 NAP) bepalend voor de ruimte die er voor de bouwvlakken overblijft. Bij een aanvaring kan de oeverconstructie de optredende horizontale krachten geleiden. Daarvoor is rechttrekken van de oeverlijn met die van de naastliggende percelen van belang.
Het maximum waterpeil bij Krimpen aan den IJssel is 2,6 m +NAP met een eventuele verhoging van 5 tot 10 cm. De Algerakering (een stuw in de Hollandse IJssel) sluit bij 2,25 m +NAP, waarna het waterniveau achter de kering tot 2,67 m +NAP kan oplopen. Dit is met inachtneming dat de gemalen langs de rivier blijven spuien. In 2050 kan dit eventueel oplopen met 0,1 m en in 2100 eventueel met 0,15 m erbij. Dit betekent dat in 2100 er sprake is van een maximale stand van 2,92 m +NAP. Ook dient rekening te worden gehouden met eventuele golfslag ten gevolge van wind. Het aansluitpeil van de gebouwen is 2,9 m +NAP, het minimale peilniveau van de woningen is 3,0 m +NAP.
Het plangebied wordt verhoogd tot 3,80 m +NAP en blijft daarmee bij de hoogst voorspelde waterstanden droog. De ontsluitingsweg de IJsseldijk, welke hoogst waarschijnlijk tevens als calamiteitenroute zal worden gebruikt, is op circa 4 meter +NAP gelegen. Hierdoor blijft de calamiteitenroute bij een overstroming toegankelijk waardoor het plangebied bereikbaar blijft voor hulpdiensten.
Riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend Hoogheemraadschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
• hemelwater vasthouden voor benutting,
• (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
• afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
• afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.
Conclusie
Er zijn geen negatieve effecten op het waterhuishoudkundig systeem ter plaatse. Ook zijn er geen onredelijke aanvaarrisico's vanaf de Hollandse IJssel. Het aspect water vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
4.8 Kabels En Leidingen
Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
- gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
- aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
- defensiebrandstoffen;
- warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
4.9 Bedrijven En Milieuzonering
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de naastgelegen woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en de milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.
Onderzoek en conclusie
Ten noorden van het plangebied ligt aangrenzend het bedrijventerrein IJsseldijk West in Ouderkerk aan den IJssel. Het plangebied wordt aan het zuiden begrenst door de IJsseldijk (Oost en West). Ten westen, en typerend voor de directe omgeving, zijn er woonfuncties. Het plangebied kan daarom worden getypeerd als 'gemengd gebied'.
De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van 11 woningen en is daarmee een milieugevoelige ontwikkeling.
De ligging van het bedrijventerrein IJsseldijk West in Ouderkerk aan den IJssel is weergegeven in figuur 4.12. Het gebied is bestemd als bedrijventerrein. Bedrijven tot en met categorie 3.2 zijn toegestaan op dit terrein. De inpasbaarheid van het bedrijventerrein IJsseldijk West in Ouderkerk aan den IJssel en het plangebied met betrekking tot het aspect geluid is onderzocht in paragraaf 4.10. Door de genomen maatregelen binnen dit bouwplan, inclusief de opgenomen voorwaardelijke verplichtingen, wordt het bedrijf niet beperkt in de bedrijvigheid.
figuur 4.12 ligging plangebied (oranje omlijnd) ten opzichte van het bedrijventerrein
Binnen de directe omgeving van het plangebied bevindt zich voor de rest geen bedrijvigheid waarbij het woon en leefmilieu van de beoogde woningen wordt beperkt. Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de omliggende woningen ook in de toekomstige situatie sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De aanwezige bedrijven worden niet beperkt in hun mogelijkheden door de verplicht gestelde maatregelen. Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
4.10 Geluid
Toetsingskader
Ten aanzien van geluidhinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidhinder in de toekomst.
Er is akoestisch onderzoek uitgevoerd door SPA WNP ingenieurs. De resultaten van de zijn weergegeven in Bijlage 8.
Industrielawaai
Het plangebied is gelegen naast het bedrijventerrein IJsseldijk West in Ouderkerk aan den IJssel.
Geluidschermen
Naar aanleiding van de uitgevoerde onderzoeken dient op de grens tussen het plangebied en het bedrijventerrein in het verlengde van de woningen geluidschermen te worden geplaatst (zie figuur 4.12). Het scherm dient minimaal 3 meter hoog te worden.
Figuur 4.13 Locatie van de geluidschermen en dove gevels
Geluidwering (dove gevels)
Langetijdgemiddelde beoordelingsniveau
Uit de onderzoeken blijkt dat op de ‘dove gevels’ van de nieuwe woningen (zie figuur 4.12), aan de zijde van het bedrijventerrein, langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus optreden, hoger dan 50 dB(A). Op de overige gevels is de geluidbelasting ruim lager dan 50 dB(A). Doordat dove gevels niet meegenomen hoeven te worden in de toetsing wordt bij alle woningen voldaan aan de standaard eisen van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Daarom wordt gesteld dat er bij de nieuwe woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus.
Maximale geluidniveaus
Uit de onderzoeken blijkt dat op de ‘dove gevels’ van de nieuwe woningen, aan de zijde van het bedrijventerrein, langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus optreden hoger dan 70 dB(A) etmaalwaarde. Doordat dove gevels niet meegenomen hoeven te worden in de toetsing wordt bij alle woningen voldaan aan de richtwaarde voor een goede ruimtelijke ordening en de standaard eis uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Er wordt gesteld dat bij de nieuwe woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van de maximale geluidniveaus.
Om de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus en de maximale geluidniveaus in de woningen voldoende te reduceren, dient de geluidwering van de rijwoningen:
- noordoostgevel van de rijwoningen minimaal 34 dB(A) te bedragen;
- zuidoostgevel van de rijwoningen minimaal 28 dB(A) te bedragen;
- noordwestgevel van de (verdiepingen) minimaal 23 dB(A) te bedragen.
Mogelijk kunnen aan deze gevels niet geluidgevoelige ruimten worden gesitueerd, zoals
badkamers en andere niet geluidgevoelige ruimten (bijvoorbeeld studeer- of werkkamer)
Uit de metingen blijkt dat in de tuinen van alle woningen is sprake van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van maximale geluidniveaus en langetijdgemiddelde beoordelingsniveaus.
Wegverkeerslawaai
Nabij het plangebied ligt de IJsseldijk (Oost en West). Voor de ruimtelijke onderbouwing van de plannen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd en is de situatie beoordeeld aan de hand van de Wet geluidhinder en het gemeentelijke geluidbeleid.
Uit de resultaten blijkt dat de bij het merendeel van de woningen de geluidbelasting (Lden) beperkt blijft tot maximaal 53 dB. Alleen op de eerste en tweede verdieping van de zuidoost gevels van de dichtstbij de weg gegeven woningen (rekenpunten 100 en 124) treden niveaus op tot 55 dB. De zuidgevels van de 2 zuidelijke woningen worden uitgevoerd als dove gevels. Om te voldoen aan de eisen van de Wet geluidhinder zouden de zuidoost gevels op de eerste en tweede verdieping van de dichtst bij de weg gegeven woningen (rekenpunten 100 en 124) moeten worden uitgevoerd als dove gevel.
Conclusie
Uit het onderzoek blijkt dat bij de twee-onder-één-kap woningen, inclusief de buitenruimten, een goed woon- en leefklimaat gerealiseerd wordt en de activiteiten op het bedrijventerrein niet beperkt.
Om in de rijwoningen een acceptabel woon- en leefklimaat te realiseren dient de geluidwering van de rijwoningen:
- noordoostgevel van de rijwoningen minimaal 34 dB(A) te bedragen;
- zuidoostgevel van de rijwoningen minimaal 28 dB(A) te bedragen;
- noordwestgevel van de (verdiepingen) minimaal 23 dB(A) te bedragen.
Door de ligging van het plangebied in relatie met het bedrijventerrein dienen de volgende twee maatregelen toegepast te worden: plaatsing van een geluidsscherm en het als dove gevel uitvoeren van de noordoostgevel en zuidoostgevel van de rijwoningen. Omtrent wegverkeerslawaai dienen er bij twee woningen dove gevels geplaatst te worden aan de zijde van de IJsseldijk. Dit is vastgelegd als voorwaardelijke verplichting in de regels.Hierdoor staat het aspect geluid de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Hoofdstuk 5 Juridische Regeling
De geldende regelingen binnen het plangebied zijn de regelingen uit de bestemmingsplannen “Langeland” en “Veeg-bestemmingsplan Langeland”. Ook is er een nieuw veeg-bestemmingsplan in aankomst. Er is zo veel als mogelijk aangesloten bij de geldende en aankomende regelingen van de gemeente Krimpen aan den IJssel.
Dit bestemmingsplan bevat als enkelbestemming alleen de bestemming 'Wonen'. Verder gelden er de dubbelbestemmingen 'Waarde - Natuur en landschap', 'Waterstaat - Vaarweg' en 'Waterstaat - Waterkering'. Ook zijn er enkele aanduidingen opgenomen voor geluidschermen en dove gevels.
Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan worden alleen grondgebonden woningen toegevoegd.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
De bouw van één of meer woningen wordt aangemerkt als een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro. Indien er sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro is de gemeente verplicht een exploitatieplan op te stellen, tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan via:
- een gemeentelijke grondexploitatie, waarbij er sprake moet zijn van gemeentelijke gronduitgifte;
- meerwaardesuppletie via de erfpachtcanon;
- een anterieure overeenkomst met de eigenaar van de ontwikkeling.
De initiatiefnemers zijn eigenaar van de gronden binnen het plangebied. Voor deze ontwikkeling wordt er een anterieure overeenkomst gesloten met de eigenaar van de ontwikkeling. Hiermee wordt de economische uitvoerbaarheid gewaarborgd.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegezonden aan de verschillende overlegpartners. Reacties zijn ontvangen van ...PM...
Participatie
Voorafgaand aan het opstellen van het bestemmingsplan zijn er in de periode 2018 - 2023 in het kader van het opstellen van de ruimtelijke uitgangspunten gesprekken met omwonenden en andere belanghebbenden gevoerd. Tevens is er een online informatieavond gehouden op 22 maart 2022. Verder is er contact geweest met verschillende belangengroepen. In de gesprekken en de informatieavond is de ontwikkeling nader toegelicht en zijn vragen beantwoord. Naar aanleiding van gesprekken zijn enkele aanpassingen aan het plan doorgevoerd. Van de gevoerde participatie is een participatieverslag gemaakt. Deze is opgenomen als Bijlage 9.
Ter inzagelegging
PM
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Archeologisch Rapport
Bijlage 1 Archeologisch rapport
Bijlage 2 Rapportage Aanvaringsrisico's
Bijlage 2 Rapportage aanvaringsrisico's
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 4 Quickscan Flora & Fauna
Bijlage 4 Quickscan flora & fauna
Bijlage 5 Nader Ecologisch Onderzoek
Bijlage 5 Nader ecologisch onderzoek
Bijlage 6 Ecologische Beoordeling Zijtak Hollandse Ijssel Voor Vis
Bijlage 6 Ecologische beoordeling zijtak Hollandse IJssel voor vis
Bijlage 7 Onderzoek Stikstofdepositie
Bijlage 7 Onderzoek stikstofdepositie
Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 8 Akoestisch onderzoek