LBSP-Gorlaeus
Bestemmingsplan - gemeente Leiden
Vastgesteld op 19-12-2017 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'LBSP-Gorlaeus' met identificatienummer NL.IMRO.0546.BP00138-0301 van de gemeente Leiden;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan-huis-verbonden beroeps- / bedrijfsactiviteit:
een beroeps-/bedrijfsactiviteit die in of bij een woning wordt uitgeoefend door een bewoner van de op het bouwperceel gesitueerde woning, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de beroeps-/bedrijfsuitoefening een ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling heeft die met de woonfunctie ter plaatse in overeenstemming is; groepspraktijken, detailhandel en horeca (met uitzondering van bed and breakfast) zijn hiervan uitgesloten;
1.6 ambulante detailhandel:
detailhandel die niet plaatsvindt in een detailhandelsvestiging maar op of aan de openbare weg. Onder ambulante detailhandel worden mede verstaan (week)markten en standplaaten buiten de markten;
1.7 antennedrager:
antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;
1.8 antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;
1.9 archeologisch onderzoek:
diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie;
1.10 archeologische verwachting:
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische resten;
1.11 archeologische waarde:
de waarde die een gebied bezit op grond van de aldaar aanwezige archeologische resten;
1.12 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.13 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, verhandelen, installeren en/of herstellen van goederen;
1.14 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo):
de vloeroppervlakte van de ruimte, dan wel van meerdere ruimten, van een gebouw dat wordt gebruikt voor een beroep, bedrijf of dienstverlenende instelling, berekend conform NEN 2580 zoals deze luidt op het tijdstip van in werking treden van het bestemmingsplan;
1.15 begane grondvloer:
de bouwlaag van een gebouw, welke rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau.
1.16 bestaande situatie:
- a. t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig en toegestaan op het tijdstip waarop het bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning;
- b. t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig en toegestaan op het tijdstip waarop het bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen;
1.17 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.18 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.19 bijbehorend bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct of indirect en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.20 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.21 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.22 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd;
1.23 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.24 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.25 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.26 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.27 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.28 dakkapel:
een uitspringend gedeelte op een hellend dak waarin een raamkozijn is opgenomen en die voorzien is van zijwanden;
1.29 daknok:
hoogste punt van een schuin dak;
1.30 dakvoet:
het laagste punt van een schuin dak;
1.31 deskundige:
een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake een bepaalde vakdiscipline;
1.32 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- /bedrijfsactiviteiten;
1.33 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder een belwinkel, internetcafé, uitzendbureau, bank, stomerij, wasserette, apotheek, kapsalon, schoonheidssalon, schoenmaker of reisbureau;
1.34 eerste bouwlaag:
de onderste bouwlaag, waarvan de vloer boven maaiveld is gelegen;
1.35 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
1.36 evenementen:
periodieke en/of incidentele manifestaties zoals concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, tentoonstellingen en shows, onder te verdelen in de volgende categorieën evenementen:
1. Alle evenementen met alleen onversterkte muziek en alle evenementen met een versterkt geluidniveau tot maximaal 70 dB(A) op de gevel van de dichtsbijzijnde woning of andere geluidgevoelig object.
2a Evenementen met een geluidsniveau van maximaal 80 dB(A) en 92 dB(C) op de gevels van de dichtstbijzijnde woning of andere geluidgevoelige gebouwen.
2b Evenementen met een geluidniveau van maximaal 85 dB(A) en 97 dB(C) op de gevels van de dichtsbijzijnde woning of andere geluidgevoelige gebouwen, indien het geluid wordt voortgebracht door live optredende artiesten. Indien het geluid wordt voortgebracht door geluidsinstallaties ten behoeve van achtergrondmuziek, pauzemuziek, verslaglegging of commentaar tijdens een evenement geldt een norm van maximaal 80 dB(A) en 92 dB(C) op de gevel van de dichtsbijzijnde woning of andere geluidgevoelige gebouwen.
3. Evenementen met een geluidsniveau van maximaal 90 dB(A) en 100 dB(C) op de gevels van de dichtstbijzijnde woning of andere geluidgevoelige gebouwen.
1.37 evenementendag
aaneengesloten tijdsperiode van 09:00 tot 23:00 uur;
1.38 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.39 gen-laboratorium:
gespecialiseerde laboratoria waarin gewerkt wordt aan of met genetisch gemodificeerde micro-organismen danwel natuurlijke micro-organismen;
1.40 hoofdfunctie:
een functie waarvoor het gebouw hoofdzakelijk mag worden gebruikt;
1.41 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.42 horeca:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt.
De volgende categorieën worden onderscheiden:
- I. Horeca inrichting, die uitsluitend tussen 6:00 uur en 22:00 uur geopend is, niet zijnde een horeca inrichting als bedoeld in categorie II, waar:
- hoofdzakelijk kleine etenswaren en/of alcoholvrije dranken worden verstrekt. Voorbeelden: thee- en koffieconcepten, brood- en lunchconcepten, ijs- en yoghurtconcepten
I* Horeca inrichting, die uitsluitend tussen 6:00 uur en 22:00 uur geopend is, niet zijnde een horeca inrichting als bedoeld in categorie II, waar:
- hoofdzakelijk, ten behoefte van een brood- of lunchconcept, kleine etenswaren en/ of alcoholvrije dranken worden verstrekt, en waar
- ondergeschikt daaraan eventueel wijn en/of zwak-alcoholhoudende dranken worden verstrekt.
II. Horeca inrichting waar:
- snacks worden verstrekt, en waar
- eventueel in combinatie daarmee, uitsluitend alcoholvrije, dranken worden verstrekt. Voorbeelden: fastfoodconcepten, healthy fastfoodconcepten, snackbars, shoarmazaken
III. Horeca inrichting, niet zijnde een horeca inrichting als bedoeld in categorie II, waar:
- hoofdzakelijk maaltijden worden verstrekt en
- eventueel, ondergeschikt daaraan, dranken en/of kleine etenswaren worden verstrekt. Voorbeelden: restaurants, pannenkoekenrestaurants, pizzeria's.
III* Horeca inrichting, niet zijnde een horeca inrichting als bedoeld in categorie II, waar:
- maaltijden en dranken worden verstrekt eventueel in combinatie met klein etenswaren.
III** Horeca inrichting, die indien geopend altijd uiterlijk vanaf 12:00 uur geopend is, niet zijnde een horeca inrichting als bedoeld in categorie II, waar:
- hoofdzakelijk maaltijden worden verstrekt, eventueel in combinatie met kleine etenswaren en
- eventueel, ondergeschikt daaraan, dranken worden verstrekt
IV Horeca inrichting, niet zijnde een horeca inrichting als bedoeld in categorie II, waar:
- hoofdzakelijk dranken worden verstrekt, en waar
- eventueel in combinatie daarmee kleine etenswaren worden verstrekt, en/of
- eventueel in combinatie daarmee tot een maximum van 12 keer per jaar entertainment wordt aangeboden, zoals het geven van gelegenheid tot dansen. Voorbeelden: cafés, bars, pubs, bier-, wijn- en cocktailconcepten.
V Horeca inrichting, niet zijnde een horeca categorie II, waar:
- hoofdzakelijk dranken worden verstrekt en entertainment wordt aangeboden, zoals het geven van gelegenheid tot dansen, en waar
- eventueel in combinatie daarmee kleine etenswaren worden verstrekt. Voorbeelden: clubs, discotheken, feestcafés, uitgaansconcepten, partycentra, danscafés, karaokebars.
V* Horeca inrichting als bedoeld in categorie V, met een totale bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 250 m².
VI Horeca inrichting waar:
- hoofdzakelijk gelegenheid tot tijdelijk slaapverblijf wordt gegeven, en waar
- eventueel in combinatie daarmee maaltijden, dranken en/of kleine etenswaren worden verstrekt. Voorbeelden: hotels, motels en pensions.
VII Horeca inrichting die uitsluitend toegankelijk is voor een besloten groep mensen, zoals leden van een vereniging. Voorbeelden: studentensociëteiten.
1.43 huishouden:
één persoon dan wel twee of meer personen, die duurzaam met elkaar samenleven, dan wel twee of meer personen in wisselende samenstelling die gebruik maken van gezamenlijke voorzieningen;
1.44 kantoor:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig diensten worden verleend, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie;
1.45 kap:
een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden;
1.46 kunstobject:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met artistieke waarde;
1.47 kunstwerk:
civieltechnisch bouwwerk;
1.48 Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA):
de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeoligie is binnen de beroepsgroep de geldende norm voor de uitvoering van archeologisch onderzoek;
1.49 Life Science & Health:
Life Science & Health is een innovatieve en technologie intensieve sector gericht op de gezondheid van mens en dier. De sector bestaat uit bedrijven en kennisinstellingen in onder meer medische technologie, (bio)farmacie en regeneratieve geneeskunde;
1.50 Life Science & Health bedrijf type I:
bedrijven behorend tot de sector Life Science & Health, namelijk de volle breedte van farma, biotech, materialen tot diagnostiek en medische technologie. Deze bedrijven kunnen (deels) beschikken over (gen-) laboratoria en kunnen bestaan uit hoogwaardige distributie en -productie. De bedrijven beschikken over maximaal 50% bedrijfsgebonden kantoorruimte per bedrijf, het overige deel van het bedrijf bestaat uit laboratoria, R&D-ruimten, productie- en distributiefaciliteiten;
1.51 Life Science & Health bedrijf type II:
bedrijven behorend tot Life Science & Health bedrijven type I als ook wetenschappelijke instellingen en hoger onderwijs op gebied van Life Science & Health. Deze instellingen kunnen (deels) beschikken over (gen-) laboratoria en kunnen bestaan uit hoogwaardige distributie en -productie. Wetenschappelijke instellingen en hoger onderwijs op het gebied van Life Sciences & Health beschikken over maximaal 50% bedrijfsgebonden kantoorruimte per bedrijf, het overige deel van het bedrijf bestaat uit laboratoria, R&D-ruimten, lesruimten, praktijkruimten, productie- en distributiefaciliteiten;
1.52 Lief Science & Health bedrijf type III:
bedrijven behorend tot Life Science & Health bedrijven type I als ook wetenschappelijke instellingen en onderwijs, zowel aan het Life Science & Health kenniscluster gerelateerd als ook wetenschappelijke instellingen, hoogwaardige kennisactiviteiten en/ of hoger onderwijs in de sectoren wiskunde en natuurwetenschappen, informatietechnologie (ICT en engineering), taalwetenschappen, psychologie, sociologie, rechten en economie.
Tevens zijn aan het Life Science & Health kenniscluster gerelateerde overige bedrijven, instellingen en/of kantoren die gericht zijn op de ondersteuning van (of regelgeving met betrekking tot) het Life Science & Health kenniscluster. Een bedrijf, instelling en/ of kantoor is gerelateerd aan het Life Science & Health kenniscluster indien tenminste 20% van en bedrijf, gemeten in m² bvo (bruto vloeroppervlak) gericht is op het Life Science & Health kenniscluster;
1.53 Life Science & Health kenniscluster:
- hoogwaardige ondersteunende bedrijven: contract research, adviesdiensten op het gebied van Intellectual property (IP) en rekencentra;
- marketing en coördinatie: hoofdkantoren, Representatieve Offices en Shared Services Centres;
- toelatingsorganisaties voor medicijnen, tariefbepalende instanties in de Life Science & Health-sector, subsidie verstrekkende organisaties in de Life Science & Health en/ of wetenschappelijke sector;
- overige ondersteunende diensten: kapitaalverstrekking, venture Capital, financieel advies, Enigineering, Seed Money, Busieness Services, juridisch- en noratieel advies, printings services, secretariële ondersteuning, conferentie-faciliteiten, catering, wasserij, parkmanager, security, ziektekostenverzekeraars.
1.54 maatschappelijke voorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, voorzieningen ten dienste van wetenschappelijke instellingen en instituten, bijbehorende centrale en ondersteunende diensten aan het onderwijs met de bijbehorende ondersteunende detailhandel, horeca en kantoorruimte ten behoeve van de ter plekke aanwezige maatschappelijke bestemming;
1.55 ondersteunende detailhandel:
beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen vanuit een bedrijf, waarbij het gaat om detailhandel dat niet zelfstandig functioneert, maar als een ondergeschikte aanvulling en ondersteuning van de bedrijfsfunctie dient;
1.56 ondersteunende horeca:
beperkt verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse vanuit een bedrijf, waarbij het gaat om horeca dat niet zelfstandig functioneert, maar als een ondergeschikte aanvulling en ondersteuning van de bedrijfsfunctie dient;
1.57 openbaar toegankelijk gebied:
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;
1.58 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct of indirect en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.59 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak;
1.60 pand:
de kleinste bij de totstandkoning functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.61 parkeergelegenheid
een gebouwde of ongebouwde voorziening die geschikt is om één of meer motorvoertuigen te parkeren, voor privé en/of gemeenschappelijk gebruik, zoals parkeerterreinen, parkeergarages en garageboxen;
1.62 Programma van Eisen:
een Programma van Eisen is een document, opgesteld conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, waarin wordt aangegeven op welke wijze archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Een Programma van Eisen behoeft altijd goedkeuring door het bevoegd gezag;
1.63 short-stay:
het structureel aanbieden van zelfstandige woonruimte aan één huishouden voor een aaneensluitende periode van minimaal een week en maximaal 6 maanden;
1.64 studenthotel:
een horeca inrichting voor het bedrijfsmatig aanbieden van logies aan studenten en andere aan onderwijsinstelling en verbonden personen, waarbij de woonduur op basis van een overeenkomst is verbonden aan een inschrijving of aanstelling bij een onderwijsinstelling en daarnaast uitsluitend in de maanden juli en augustus tevens voor summer courses;
1.65 straatmeubilair:
objecten die in de openbare ruimte staan en die niet tot de weg zelf behoren, zoals banken, lantaarnpalen, abri's, vuilnisbakken en verkeersborden;
1.66 verkoopvloeroppervlakte (vvo):
het oppervlak dat in gebruik is voor de directe verkoop van goederen, berekend conform NEN 2580, zoals deze luidt op het tijdstip van in werking treden van het bestemmingsplan;
1.67 voldoende ruimte voor parkeergelegenheid:
parkeergelegenheid voor auto's, waarvan het aantal parkeerplaatsen en de omvang daarvan voldoen aan de Beleidsregels Parkeernormen van de gemeente Leiden zoals die gelden ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan en -indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd- aan die wijziging;
1.68 voorerfgebied:
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;
1.69 voorgevellijn:
de lijn waarin de voorgevel van het gebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;
1.70 water:
water zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen;
1.71 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen, die het waterhuishoudkundige belang dienen, zoals watergangen, waterlopen, kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang of waterloop;
1.72 woning:
een (complex van) ruimte(n), geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 het bebouwingspercentage:
het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming daarvan, of binnen een in de planregels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de brutovloeroppervlakte (bvo) van een gebouw:
de som van alle tot het gebouw behorende binnenruimten, gemeten vanaf de eerste bouwlaag en verder berekend conform NEN 2580. De oppervlakte van een trapgat, een liftschacht en een toegankelijke leidingschacht moet op elke bouwlaag tot de brutovloeroppervlakte van een gebouw worden gerekend;
2.4 de breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren, met dien verstande dat indien een gevelvlak niet evenwijdig lopen dan wel verspringen, het gemiddelde geldt van de kleinste en grootste breedte, diepte c.q lengte;
2.5 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.6 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.7 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer dan wel -indien aanwezig- van de kelder of souterrainvloet, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.9 het peil:
- a. voor bouwwerken die in of op het water worden gebouwd: het gemiddelde waterpeil ter plaatse van het bouwwerk;
- b. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met 2 cm;
- c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein vermeerderd met 2 cm;
2.10 de vloeroppervlakte van een gebouw (binnenwerks):
de som van alle tot het gebouw behorende binnenruimten, gemeten op vloerniveau tussen de begrensde opgaande scheidingsconstructie van de afzonderlijke daartoe behorende ruimte(n), inclusief onderbouw en zolderruimte. De oppervlakte van een trapgat, een liftschacht en een toegankelijke leidingschacht moet op elke bouwlaag tot de vloeroppervlakte van een gebouw worden gerekend;
2.11 ondergeschikte bouwdelen:
bij toepassing van het in dit artikel bepaalde worden ondergeschikte bouwonderdelen, zijnde:
- a. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, luchtkokers, liftschachten, technische ruimten op het dak, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken met betrekking tot de goot- en bouwhoogte, oppervlakten en bouwgrenzen buiten beschouwing gelaten, met dien verstande dat de overschrijding van een overstekend dak niet meer mag bedragen dan 1 m en met dien verstande dat niet meer dan 50% van het totale dakvlak gebruikt mag worden voor ondergeschikte bouwdelen;
- b. dakkapellen met betrekking tot de goothoogte buiten beschouwing gelaten mits de breedte van de dakkapel niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van het dakvlak en de onderzijde van de dakkapel op minimaal 0,50 m van de dakvoet word gebouwd.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – type I', uitsluitend Life Science & Health bedrijven Type I uit ten hoogste milieucategorie 3.1;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – type II', uitsluitend Life Science & Health bedrijven Type II uit ten hoogste milieucategorie 3.1;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - type III', uitsluitend Life Science & Health bedrijven Type III uit ten hoogste milieucategorie 3.1;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk', mede voor maatschappelijke voorzieningen;
met de daarbij behorende voorzieningen, zoals:
- e. gebouwde parkeervoorzieningen;
- f. parkeren op maaiveld ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - parkeren op maaiveld';
- g. parkeren op maaiveld ten behoeve van mindervaliden;
- h. in- en uitritten;
- i. ontsluitingswegen;
- j. voorzieningen voor laden en lossen;
- k. tuinen;
- l. verhardingen;
- m. nutsvoorzieningen;
- n. groenvoorzieningen;
- o. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
- a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1, sub a, b en c voor het toestaan van niet-Life Science & Health bedrijven en/ of -instellingen, mits deze bedrijven en/ of -instellingen wel gerelateerd zijn aan het Life Science & Health kenniscluster;
- b. Het bevoegd gezag kan zich hierbij laten adviseren door een deskundigencommissie in de vorm van een brancheringscommissie.
Artikel 4 Gemengd
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. detailhandel;
- b. dienstverlening;
- c. horeca;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'Wonen', mede voor wonen met de daarbij behorende aan-huis-verbonden beroep-/bedrijfsactiviteiten en tevens voor short-stay;
- e. evenementen;
- f. sportvoorzieningen;
met de daarbij behorende voorzieningen, zoals:
- g. in- en uitritten;
- h. ontsluitingswegen;
- i. gebouwde parkeervoorzieningen;
- j. parkeren op maaiveld ten behoeve van mindervaliden;
- k. voorzieningen voor laden en lossen;
- l. tuinen;
- m. verhardingen;
- n. nutsvoorzieningen;
- o. groenvoorzieningen;
- p. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied' kan de bestemming gewijzigd worden in de bestemming 'Horeca' ten behoeve van een studenthotel en bijbehorende voorzieningen als bedoeld in artikel 1.64 met in achtneming van de volgende regels:
- a. het studenthotel mag uit maximaal 120 kamers bestaan;
- b. gemeenschappelijke voorzieningen als een receptie, gemeenschappelijke verblijfs- en studieruimten, wasruimten, gym, ondersteunende kantoorruimte en ondersteunende horeca zijn mogelijk tot een maximale oppervlakte van 350 m²;
- c. er is sprake van een tijdelijk verblijf van minimaal 1 nacht tot maximaal 6 maanden.
Artikel 5 Maatschappelijk - 1
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. voorzieningen ten behoeve van middelbaar en hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
- b. voorzieningen ten dienste van wetenschappelijke instellingen en instituten op zowel onderzoeks- en ontwikkelingsgebied alsmede in de dienstverlenende sector;
- c. voorzieningen ten behoeve van centrale diensten en maatschappelijke dienstverlening van het onderwijs, zoals een bestuurscentrum en rekencentrum;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk – type III', mede voor Life Science & Health bedrijven type III uit ten hoogste milieucategorie 1;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk – gemengd', mede voor horeca;
met de daarbij behorende voorzieningen, zoals:
- f. gebouwde parkeervoorzieningen;
- g. parkeren op maaiveld ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - parkeren op maaiveld';
- h. parkeren op maaiveld ten behoeve van mindervaliden;
- i. voorzieningen voor langzaam verkeer en verblijf;
- j. in- en uitritten en ontsluitingswegen;
- k. voorzieningen voor laden en lossen;
- l. ondersteunende horeca;
- m. tuinen;
- n. verhardingen;
- o. nutsvoorzieningen;
- p. groenvoorzieningen;
- q. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
5.4 Afwijken van de gebruiksregels
- a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.1, sub d voor het toestaan van niet-Life Science & Health bedrijven en/ of -instellingen, mits deze bedrijven en/ of -instellingen wel gerelateerd zijn aan het Life Science & Health kenniscluster;
- b. Het bevoegd gezag kan zich hierbij laten adviseren door een deskundigencommissie in de vorm van een brancheringscommissie.
Artikel 6 Sport
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. Sport- en recreatieve voorzieningen zoals sportvelden, tennisbanen, atletiekbanen, kunstgrasvelden en sporthallen;
met de daarbij behorende voorzieningen, zoals:
- b. (eventueel gebouwde) parkeervoorzieningen;
- c. voorzieningen voor langzaam verkeer en verblijf;
- d. in- en uitritten en ontsluitingswegen;
- e. voorzieningen voor laden en lossen;
- f. ondersteunende horeca;
- g. evenementen;
- h. tuinen;
- i. verhardingen;
- j. nutsvoorzieningen;
- k. groenvoorzieningen;
- l. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 7 Verkeer
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. gemotoriseerd verkeer met bijbehorende voorzieningen;
- b. langzaam verkeer met bijbehorende voorzieningen;
- c. openbaar vervoer met bijbehorende voorzieningen;
- d. parkeren op maaiveld ten behoeve van mindervaliden;
- e. verblijfsgebied;
- f. groenvoorzieningen;
- g. speelvoorzieningen;
- h. in- en uitritten;
- i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- j. taxistandplaatsen;
- k. nutsvoorzieningen;
- l. hondenuitlaatplaatsen;
- m. kunstwerken;
- n. kunstobjecten;
- o. straatmeubilair;
- p. geluidswerende voorzieningen;
- q. luchtschermen;
- r. balkons, luifels en overstekende bouwdelen behorende bij hoofdgebouwen op de aangrenzende bestemming;
- s. (bovengrondse en ondergrondse) inzamelpunten voor afvalstoffen;
7.2 Bouwregels
7.3 Specifieke gebruiksregels
Voor gronden met de aanduiding 'evenemententerrein' gelden de volgende regels:
- a. evenementen zijn toegestaan in categorie 1 en categorie 2a;
- b. evenementen in categorie 1 zijn, in samenhang met de bestemming 'Gemengd' en Sport'' maximaal 50 dagen per kalenderjaar toegestaan tot een maximum van 4.000 bezoekers per evenement;
- c. evenementen bedoeld onder b hebben een maximale duur van 1 dag;
- d. evenementen bedoeld onder b zijn mogelijk tussen 9:00 tot 20:00 uur en op zondag vanaf 13:00 tot 20:00 uur;
- e. evenementen in categorie 2a zijn, in samenhang met de bestemming Gemengd'' en Sport'' maximaal 4 dagen per kalenderjaar toegestaan, waarvan maximaal 4 keer op een avond tot uiterlijk 23:00 uur;
- f. evenementen bedoeld onder e hebben een maximum van 4.000 bezoekers per evenement.
7.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het gestelde in lid 7.1 voor het toestaan van standplaatsen voor ambulante detailhandel mits:
- a. het stedenbouwkundig verantwoord is;
- b. er geen nadelige effecten voor de verkeersveiligheid ontstaan.
Artikel 8 Water
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- b. kunstwerken;
- c. groenvoorzieningen;
- d. nutsvoorzieningen.
8.2 Bouwregels
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 9 Leiding - Hoogspanning
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een ondergrondse hoogspanningsleiding.
9.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 9.1 bedoelde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m;
- b. Ten behoeve van de overige geldende bestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
9.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 9.2 onder b voor het bouwen ten behoeve van de overige geldende bestemming met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels;
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt verleend indien de belangen van de leiding(en) niet onevenredig worden geschaad;
- c. Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning ten behoeve van de overige geldende bestemming(en) te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de leiding.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 10 Waarde - Archeologie 3
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.
10.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 10.1 bedoelde bestemming uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 10.3 vooraf in acht zijn genomen;
- b. Tevens mogen op deze gronden gebouwen/bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht voor de primaire bestemming(en) als bedoeld in het betreffende bestemmingsplan, mits de bepalingen van artikel 10.3 vooraf in acht zijn genomen.
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.4 Wijzigingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen door:
- a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- b. aan gronden alsnog de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3' toe te kennen indien uit inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 11 Waarde - Archeologie 5
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.
11.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 11.1 bedoelde bestemming uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van lid 11.3 vooraf in acht zijn genomen;
- b. Tevens mogen op deze gronden gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht voor de overige geldende bestemming(en), mits de bepalingen van lid 11.3 vooraf in acht zijn genomen.
11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.4 Wijzigingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen door:
- a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- b. aan gronden alsnog de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' toe te kennen indien uit inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze bestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 13 Algemene Bouwregels
13.1 Bestaande maten
De bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven en ten tijde van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan al aanwezig waren op locatie, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden.
13.2 Ondergronds bouwen
Voor ondergronds bouwen gelden de volgende regels:
- a. op plaatsen waar bovengronds bebouwing is toegestaan, mag ondergronds worden gebouwd;
- b. direct aansluitend aan een ondergronds bouwwerk mogen toegangen tot ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
Artikel 14 Algemene Aanduidingsregels
14.1 Veiligheidszone - gasdrukmeet- en regelstation
In afwijking van het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen mogen in of op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - gasdrukmeet- en regelstation' binnen een zone van 4 meter geen beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden gebouwd dan wel worden opgericht en binnen een zone van 6 meter geen kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden gebouwd dan wel worden opgericht.
14.2 Overige zone - primaire watergang
In aanvulling op het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - primaire watergang' mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een primaire watergang van minimaal 8 meter breed, die aantakt op de bestaande watergangen die zich ten noorden en zuiden van de gebiedsaanduiding 'overige zone - primaire watergang' bevinden.
Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels
15.1 Afwijking maten, afmetingen en percentages
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de in deze regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, voor zover deze noodzakelijk zijn voor een doelmatige inrichting van de bestemming en deze stedenbouwkundig aanvaardbaar zijn.
15.2 Afwijking terrassen
Artikel 16 Voorwaardelijke Verplichting Parkeren
a. Het gebruik op grond van de regels uit Hoofdstuk 2 (oprichting van een bouwwerk, verandering van functie of uitbreiding van bestaand gebruik) is slechts toegestaan als voorzien wordt in voldoende ruimte voor parkeergelegenheid zoals bedoeld in Hoofdstuk 1 van deze regels;
b. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid a indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, er een bijzonder gemeentelijk belang mee is gemoeid of op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
Artikel 17 Algemene Wijzigingsregels
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
Artikel 18 Overige Regels
18.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen
Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de ter-inzage-legging van het ontwerp van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 19 Overgangsrecht
19.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%;
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
19.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 20 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan LBSP-Gorlaeus.
Bijlagen
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
In 2009 is door de gemeente Leiden in samenwerking met de Universiteit Leiden het Masterplan Hollandse Campus opgesteld, waarin de ambities voor de gebiedsontwikkeling van het plangebied zijn geformuleerd. In 2016 is het Masterplan Hollandse Campus aangepast en deels vervangen door het Masterplan Leiden Bio Science Park (LBSP)-Gorlaeus. Dit masterplan is als bijlage 1 aan deze toelichting toegevoegd. De uitgangspunten van het masterplan zijn vastgelegd in onderhavig bestemmingsplan.
Voor het plangebied 'LBSP-Gorlaeus' is de doelstelling het gebied te transformeren naar een echte campus. Een belangrijke ambitie hierbij is een upgrading van de kwaliteit van het gebied als Hollandse Campus.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een adequate juridische regeling voor het bestemmingsplangebied Leiden Bio Science Park, plangebied 'LBSP-Gorlaeus'.
1.2 Begrenzing Plangebied
Het plangebied van dit bestemmingsplan wordt begrensd door de Wassenaarseweg aan de noordkant, de J.H. Oortweg aan de oostkant, de Plesmanlaan aan de zuidkant en tot slot de A44 aan de westkant. Het plangebied omvat de deelgebieden Entree, Kop van Leeuwenhoek, Janssen, Snellius, Gorlaeus, Van Steenis en de totale openbare ruimte rond de Niels Bohrweg, Einsteinweg en Zernikedreef tot aan de Sandifortdreef.
Figuur 1: globale weergave plangebied LBSP-Gorlaeus (bron: google maps)
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Voor het plangebied, zoals aangegeven en toegelicht in paragraaf 1.2, vigeert op dit moment het volgende bestemmingsplan:
Naam bestemmingsplan | Vastgesteld | Onherroepelijk |
Leiden Bio Science Park en station | 23 januari 2014 | 24 december 2014 |
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Bestemmingsplan
Het Leiden Bio Science Park is onderdeel van het gebied "Knoop Leiden-West". Samen met de provincie Zuid-Holland, de Universiteit Leiden en de gemeenten Oegstgeest, Rijnsburg, Valkenburg en Voorhout heeft de gemeente Leiden in 2007 een strategisch masterplan en een samenwerkingsovereenkomst opgesteld voor dit gebied. De ambitie was om de kwaliteit van het gebied Knoop Leiden-West beter te benutten en te verbeteren.
Figuur 2: gebied Knoop Leiden-West
In het plan wordt de ontwikkeling van hoogwaardige bedrijvigheid op en rond het universiteitsterrein in Leiden nadrukkelijk verbonden met de ontwikkeling van woningen, de aanleg van groen, recreatie en wateropslag en verplaatsing van glastuinbouw.
Het plangebied LBSP-Gorlaeus maakt onderdeel uit van het gebied dat "Leeuwenhoek en Rijnfront-Zuid" genoemd wordt. In het strategisch masterplan is een programma van eisen vastgelegd en is een fasering opgenomen. Later is dit uitgewerkt in het Masterplan Leiden Bio Science Park (LBSP)-Gorlaeus welke op 16 februari 2017 door de gemeenteraad van Leiden is vastgesteld.
2.1 Beschrijving Van Het Plangebied
Het plangebied omvat de deelgebieden Kop van Leeuwenhoek, Entree, Van Steenis, Gorlaeus en Snellius en de totale openbare ruimte rond de Niels Bohrweg, Einsteinweg en Zernikedreef tot aan de Sandifortdreef.
Figuur 3: deelgebied Kop van Leeuwenhoek met Janssen Biologics
Kop van Leeuwenhoek met Janssen Biologics
Ten noorden van de Plesmanlaan, tussen de Ehrenfestweg, Einsteinweg en de A44 ligt de Kop van Leeuwenhoek. Dit terrein omvat grotendeels de voormalige universitaire sportvelden. Verplaatsing van deze velden naar het Gorlaeusgebied heeft de weg vrijgemaakt voor een beslissende stap in de doorontwikkeling van het LBSP. Boven de Kop van Leeuwenhoek is de bestaande bebouwing van Janssen Biologics gelegen.
Figuur 4: deelgebied Entree
Entree
Het deelgebied Entree ligt centraal in het plangebied. Op deze locatie is (deels) het universitaire sportcentrum gevestigd. Dit sportcentrum blijft behouden en het deelgebied zal worden uitgebreid met andere functies. Het Entreegebied neemt een prominente plaats in binnen het plangebied.
Figuur 5: deelgebied Van Steenis
Van Steenis
Aan de zuidoostkant van het plangebied ligt het deelgebied Van Steenis. Hier ligt het Van Steenisgebouw en een oude parkeergarage. Ter plaatse is de faculteit Archeologie van de universiteit ondergebracht. Het Van Steenisgebouw blijft de komende jaren zeker nog in de huidige vorm behouden.
Figuur 6: deelgebied Gorlaeus
Gorlaeus
Deze locatie ligt ten oosten van de Snelliuslocatie tussen de Wassenaarseweg en de Einsteinweg en is in gebruik door de universiteit. Het Gorlaeusgebied heeft van oudsher een uitzonderingspositie in het LBSP. Primaire functie van dit gebied is die voor wetenschappelijk onderwijs en aanverwante instellingen. De nieuwe Bèta-campus is hier in aanbouw. Ook de Leidse Instrumentmakers School (LIS) maakt deel uit van dit deelgebied.
Figuur 7: deelgebied Snellius
Snellius
Dit betreft een locatie in de oksel van de A44 met de Wassenaarseweg waar nu het Snelliusgebouw staat. De locatie waar het Snelliusgebouw nu staat, is volgens het Masterplan op termijn een strategische plek in de ontwikkeling van het LBSP. Liggend aan de A44 en bij de doorgangen naar Nieuw Rhijngeest-Zuid speelt deze locatie een prominente en beeldbepalende rol.
2.2 Ontwikkelingsplan
Binnen de gemeente Leiden worden globaal twee typen bestemmingsplannen onderscheiden: actualisatieplannen en ontwikkelingsplannen.
Actualisatieplannen worden veelal opgesteld voor een groter plangebied, bijvoorbeeld een wijk of stadsdeel. Het doel van een actualisatieplan is vooral het conserveren van de bestaande planologische situatie. Hiertoe wordt de bestaande planologische situatie in een actueel juridisch kader gegoten.
Bij een actualisatieplan wordt met een up-to-date juridisch raamwerk de bestaande planologische situatie zo goed mogelijk vastgelegd. Hiermee wordt voor belanghebbenden een helder beeld gegeven wat planologisch wel en niet is toegestaan. Hierbij vinden geen (grote) wijzigingen plaats in de planologische situatie.
Een ontwikkelingsplan is richtinggevend voor nieuwe ontwikkelingen in een plangebied. Het voorliggende plan is een ontwikkelingsplan.
Met dit plan wordt de transformatie mogelijk gemaakt van een universiteit- en bedrijfsterrein naar campusgebied voor het Leiden Bio Science Park. Een belangrijke ambitie is de upgrading van de kwaliteit door functiemenging en verbetering van de openbare ruimte.
Bij het opstellen van onderhavig bestemmingsplan is gewerkt conform de SVBP 2012.
2.3 Ontwikkelingen
2.3.1 Algemeen
Het Leiden Bio Science Park is een gebied dat de afgelopen jaren een enorme ontwikkeling heeft doorgemaakt en nog steeds doormaakt. Het LBSP is inmiddels het grootste life sciences kenniscluster in Nederland. Het park is toonaangevend in Europa. Binnen Nederland hoort LBSP tot de zes scienceparken van nationaal belang.
In de periode tussen 2004 en 2016 is een ruime hoeveelheid vierkante meters toegevoegd. Behalve bedrijven dragen ook de aanwezigheid van de Faculteit Medische Wetenschappen, de Hogeschool, de Beta-campus van de universiteit, het universitaire sportcentrum, studentenhuisvesting etc. bij aan een toenemende intensiteit van relaties tussen het Bio Science Park en het plangebied.
Op verkeersgebied wordt de aanleg van een HOV-netwerk voorbereid en zijn er in het kader van de Leidse Ring plannen om de doorstroming op de Plesmanlaan bij de kruising Darwinweg-Vondellaan te verbeteren. Het fietsnetwerk wordt verbeterd, waarbij de inzet is om de Joop Walenkamptunnel om te vormen tot een langzaam verkeersroute, die enerzijds aansluit op de langzaam verkeersroute die dwars door het Bio Science Park wordt aangelegd en anderzijds op een nieuwe aanvullende fietsroute naar de Binnenstad.
Per saldo betekenen al deze ontwikkelingen dat het het komende decennium aanzienlijk drukker zal worden in het plangebied.
![]() | ![]() |
Figuur 8: Ontwikkelingen in en rond het plangebied
2.3.2 Ontwikkelingen plangebied
Om voor nu en in de toekomst het park zowel kwalitatief als kwantitatief te blijven versterken is in mei 2009 door de raad het 'Stedenbouwkundig Masterplan De Hollandse Campus' vastgesteld. (RV 09.0083). Het Masterplan Leiden Bio Science Park – Gorlaeus omvat een gedeeltelijke aanpassing van het masterplan uit 2009. In september 2015 is het concept Masterplan opgesteld en hebben er meerdere rondes van consultatie plaatsgevonden. Naar aanleiding hiervan is het Masterplan 2016 op 16 februari 2017 door de gemeenteraad vastgesteld, zie bijlage 1 van deze toelichting.
Belangrijke ambitie is het behoud van de toonaangevende positie en de versterking van de nationale en regionale economie. Hiervoor is uitbouw van het LBSP door acquisitie van en ruimte voor nieuwe bedrijven en instellingen van groot belang. Een andere belangrijke ambitie is een upgrading van de kwaliteit van het plangebied als Hollandse Campus. De omvorming van een 'bedrijventerrein' naar een 'campus'. Dit vraagt een aangename ruimtelijke kwaliteit met menging van functies en ruimte voor ontmoeting.
Hieronder worden per deelgebied de ontwikkelingsmogelijkheden kort beschreven.
2.4 Hoogbouwtoets
In 2007 is de Hoogbouwvisie van de gemeente Leiden vastgesteld. In deze visie is gekeken naar de stedenbouwkundige aspecten van hoogbouw en is bepaald waar de concentraties van hoogbouw wenselijk zijn, tot welke hoogte er gebouwd mag worden binnen de gemeente en hoe de kwaliteit van de hoogbouw gegarandeerd kan worden. In deze visie is zijn de hoogbouwzones vastgelegd.
Figuur 19: de hoogbouwzones zoals opgenomen in de Hoogbouwvisie
Het plangebied Gorlaeus wordt langs de Plesmanlaan getypeerd als "stadsboulevard" en deels als "hoogbouwgebied". Ook een deel langs de A44 wordt getypeerd als "hoogbouwgebied". Voor het overige wordt het gebied getypeerd als "gemengd gebied".
Binnen het hoogbouwgebied is overwegend middenhoogbouw (20-30 meter) toegestaan met meerdere accenten (60-70 meter). De basishoogte in het gebied is hier gemiddeld hoog, 20 tot 45 meter.
Binnen de stadsboulevard is overwegend middelhoogbouw (20-30 meter) gewenst met verspreide accenten (40 tot 50 meter hoog). Het is ongewenst dat langs deze stadsboulevards schermen en wanden van hoogbouw ontstaan.
In het gemengd gebied is een afwisseling van laagbouw (tot 15 meter) en middelhoogbouw (20 tot 30 meter) met incidenteel een accent tot ongeveer 40 meter. Afwijken van de hoogbouwvisie is mogelijk in bijvoorbeeld gevallen waarbij sprake is van een aantoonbare ruimtelijke kwalitatieve toevoeging van hogere bebouwing.
In het plangebied worden in de plint langs de Plesmanlaan en aan de grens met de A44 bouwhoogtes toegestaan tot 40 meter hoog. Deze hoogtes zijn in lijn met de hoogbouwvisie. Vanuit de hoogbouwvisie is het gewenst dat er een hoogbouwtoets wordt uitgevoerd, dit om grip te houden op de kwaliteit van de gebouwen en de omgeving. Gebouwen tot een hoogte van 40 meter op deze locatie zijn gezien de afstand tot aan de belangrijke zichtlijnen vanuit de binnenstad van Leiden niet meer zichtbaar. Zie hiervoor figuur 20.
Figuur 20: zichtassen vanuit beschermde gezichten (links) en zichtlijn Stille Rijn
Ook op het zicht vanuit de landgoedbiotoop Endegeest (gemeente Oegstgeest) zal het effect van een gebouw van 40 meter in het Gorlaeus gebied minimaal zijn. Door de hoge bomenrij op de Wassenaarseweg wordt het effect van de hoogbouw in het plangebied Gorlaeus worden verzacht.
Figuur 21: uitzicht vanaf Endegeest richting LBSP (links bestaand, rechts met een gebouw van 40 meter in LBSP)
In het Masterplan is de beeldkwaliteit van de ontwikkeling beschreven. Het gebied wordt ontwikkeld als een campus. Gebouwen worden als vrijstaande, alzijdige volumes in het landschap ingepast en zijn geordend in deelgebieden. Er is variatie in hoogte en dichtheid, concentraties van bepaalde functies en het ontwerp van bijzondere plekken. Hiermee worden accenten in het plan gebracht. Er wordt veel aandacht besteed aan de inrichting van de openbare ruimte van de campus. Doordat er gekozen wordt voor een landschappelijke aanpak komen de gebouwen in de open ruimte te liggen en hebben deze vier zichtzijdes. Er worden eisen gesteld aan de architectonische expressie van de gebouwen.
Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten uit de Hoogbouwvisie en dat hoogbouw geen negatief effect heeft op de zichtlijnen vanuit de binnenstad en vanaf landgoedbiotoop Endegeest. Via het Masterplan en de daarin opgenomen beeldkwaliteitseisen wordt de kwaliteit van de hoogbouw gewaarborgd. In paragraaf 2.5 van deze toelichting wordt nader ingegaan op de gewenste beeldkwaliteit.
2.5 Beeldkwaliteitsparagraaf
In het Bio Science Park zijn de principes van openbare ruimte en de bebouwing in samenhang ontwikkeld. Dit betekent dat niet het eindbeeld van beiden vastligt, maar dat gekozen is voor het benoemen van een beperkt aantal leidende principes voor het ontwerp. Deze principes spelen op verschillende schaalniveaus.
De campus
Het Bio Science Park is een campus. Het landschap voert de boventoon. Gebouwen zijn als vrijstaande, alzijdige volumes in dit landschap ingepast en zijn geordend in deelgebieden. Daarnaast zijn stedelijke ordeningsmiddelen in het plan ingebracht; variatie in hoogte en dichtheid, concentratie van bepaalde functies en het ontwerp van bijzondere plekken. Hiermee worden accenten in het plan gebracht.
Het landschap is beelddrager
Voor het bereiken van de gewenste beeldkwaliteit moet in de eerste plaats consequent uitvoering worden gegeven aan het landschap als beelddrager van het gebied. Een Hollands landschap, groen en waterrijk. Een set van vaste inrichtingselementen is ontwikkeld: gras met bomen, sloten met zachte oevers en riet. Geen straten met stoepen, maar wegen en paden die zijn opgenomen in het landschap. Ook andere inrichtingselementen zoals verlichting, verkeersmaatregelen, bankjes en bewegwijzering maken integraal deel uit van dit landschap. Met deze vaste set van ingrediënten voor de openbare ruimte is het mogelijke diverse profielen te ontwerpen, toegesneden op het gebruik en op de beschikbare ruimte. Maar de wijze van aanleg moet eenduidig zijn om het gebied daadwerkelijk als een doorlopend landschap te kunnen ervaren.
Figuur 22: principedoorsnede voor de Hollandse campus
De grotere openbare ruimtes dragen bij aan het karakter van de campus. Beplanting en waterstructuur komen overeen en maken deel uit van de omgeving. De paden sluiten aan op de verbindingen in de wegprofielen. Voor de hoofdbeplantingsstructuur wordt bij voorkeur een boomsoort van de eerste grootte gebruikt om de eenheid in deze structuur te versterken. In het algemeen geldt dat in de campus de bestaande bomen zoveel mogelijk behouden blijven.
Afwijkend van het algemene beeld kunnen bepaalde openbare ruimtes zoals (binnen)tuinen een inrichting krijgen die onderscheidend is in de Hollandse Campus. De bijzonderheid in beplanting, aankleding en schaal is juist de kracht van deze plekken. In alle gevallen is de toegankelijkheid en de aansluiting op andere routes in het park onderwerp van nadere studie. Verbonden met het grotere landschap van de campus vormen de plekken een stelsel. Op die manier vergroten de ruimtes de verscheidenheid van het gebied als geheel.
Bestaande bomen zijn belangrijk
Uitgangspunt voor het Masterplan Bio Science Park - Gorlaeus is om de bestaande bomen zoveel mogelijk in te passen in het ontwerp waar dit redelijkerwijs (qua bouwprogramma en functionele eisen van bedrijven) kan. Zeker als het kwalitatief hoogwaardige bomen, ecologisch waardevol groen of bomen op de Leidse groene kaart betreft. Groen zorgt immers voor een gezond leefmilieu, een prettige openbare ruimte en geeft mens en dier de mogelijkheid zich binnen de stad te verplaatsen. Voor dit uitgangspunt is het huidige bomenbestand in kaart gebracht waarin conditie, toekomstverwachting en perspectief vanuit groeiplaats wordt benoemd. Op basis van deze bomenkaart zijn de boomposities met het voorgestane ontwerp van de infrastructuur vergeleken en is het plan op wezenlijke punten aangepast om nog meer bomen te kunnen behouden. Van de 1155 bomen in het plangebied kan meer dan de helft behouden blijven, en meer dan 100 extra ten opzichte van het Masterplan 2009. Met de aanplant van ongeveer 450 bomen waarin dit Masterplan voorziet kan het bomenbestand kwantitatief bijna op hetzelfde peil blijven als in de huidige situatie, terwijl tegelijkertijd circa 400.000m2 vastgoedontwikkeling wordt mogelijk gemaakt. Bovendien wordt een duurzame bomenstructuur gerealiseerd in de openbare ruimte. Nieuwe en verplante bomen krijgen de ruimte om gezond uit te groeien om daarmee een duurzame bijdrage te leveren aan de leefbaarheid van de Hollandse campus. De nieuwe bomen zijn inheemse boomsoorten zoals de wilg, els, es en abeel, passend bij de landschappelijke inrichting en de gewenste sfeer.
Bouwvelden
Naast de inrichting van het landschap betekent campusvorming dat de kavels en de bebouwing nauwgezet in hun omgeving ingepast moeten worden. In een campus zijn de gebouwen alzijdig. tussen de gebouwen zijn doorzichten. In het landschap van de campus zijn de bouwvelden uitgespaard. binnen de bouwvelden is een nader omschreven programma van bedrijvigheid en andere functies omschreven. In ieder bouwveld wordt een aantal zaken collectief geregeld of ruimtelijk gebundeld. Het gaat hierbij om het parkeren, de toegankelijkheid van het binnenterrein en in bepaalde gevallen de omkadering van het bouwveld door middel van een sloot. De kavels gaan op in deze bouwvelden en zijn niet meer als zodanig afleesbaar. Hekken en andere erfafscheidingen zijn niet toegestaan. Wel hebben grotere bedrijven de mogelijkheid om door middel van een sloot de kavel in te kaderen.
De voorgevels van de gebouwen vormen een wand naar de openbare ruimte, waardoor een duidelijke scheiding tussen openbaar en privé ontstaat.
De bouwvelden in het Entreegebied en Gorlaeus wijken qua opzet af van de strakke opzet met rooilijnen. Hier speelt niet het sterke onderscheid tussen de openbare buitenkant en de meer private binnenkant. Bij deze bouwvelden zijn binnenwereld en buitenkant meer met elkaar verweven en sluiten op elkaar aan. De gebouwopzet in deze gebieden is vrijer. Het groen binnen de bouwvelden houdt de bebouwing bij elkaar. Het groen is parkachtig en openbaar en wordt gevormd door bestaande bomen, nieuwe aanplant, paden en erfwegen. Het landschap in deze gebieden is onderdeel van de campus als geheel - het open en openbare karakter staat voorop. Om die reden is de interne parkruimte een doorlopende landschappelijke structuur met een robuuste maatvoering. De positionering van de gebouwen draagt bij aan de afwisseling, aan het gebruik en aan de openbaarheid van het groen. Zorgvuldigheid met betrekking tot bezonning, de positionering van entrees en de aansluiting op maaiveld is daarom geboden.
De gebouwen
Consequentie van de landschappelijke aanpak voor het Bio Science Park is dat de gebouwen in de open ruimte komen te liggen en dus vier zichtzijdes hebben. Om die reden kenmerkt de bebouwing van de campus zich door compacte en alzijdige volumes die op een zorgvuldige manier in het landschap zijn ingepast. Uitgangspunt is een eenduidige, niet-gefragmenteerde hoofdvorm zowel in de plattegrond als in de doorsnede. Restruimtes en dode hoeken rond de gebouwen worden vermeden door het weglaten van aanhangsels als uitbouwen, portalen ,luifels, erkers en hoogteverschillen. Ook eventuele gebouwde parkeervoorzieningen, inclusief hun toegang, dienen om die reden in het hoofdvolume opgenomen te zijn. Hetzelfde geldt voor technische en logistieke voorzieningen.
Figuur 23: uitgangspunten van de gebouwen in het LBSP Gorlaeus
Architectonische expressie
De expressie van een gebouw wordt verkregen door bijzonder materiaalgebruik en details. En door het benadrukken van een bepaald aspect van het gebouw in de gevel, zoals een hoge entree, een groot venster of een balkon. Het gevelmateriaal zelf is niet vastgelegd, behalve dat materialen zijn uitgesloten die op een slechte manier verouderen. De alzijdigheid van de volumes komt tot uiting in een consequente materiaaltoepassing rondom het gebouw. Op een subtiele manier kan onderscheid gemaakt worden in de verschillende functies die de gevel vervult, zoals entree, representatie en bevoorrading. Op een vergelijkbare manier geeft dit uitdrukking aan de positionering van een gebouw in zijn context. De ligging in een zichtlijn of de positionering aan een bijzondere openbare ruimte geeft aanleiding tot een bepaalde massaopbouw of expressie van het gebouw.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Europees En Nationaal Beleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
3.1.3 Duurzame verstedelijking
3.1.4 Toets aan de hand van de Ladder voor duurzame verstedelijking
De Ladder is van toepassing op bestemmingsplannen, die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro geeft de volgende definitie van een stedelijke ontwikkeling:
"Een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."
Het voorliggende bestemmingsplan faciliteert de realisatie c.q. verdere ontwikkeling van een specifieke vorm van een bedrijventerrein, waarbij de focus van ligt op het huisvesten van bedrijven en instellingen die actief zijn op het gebied van life sciences & health. De in het plan opgenomen ruimtereservering voor deze vormen van bedrijvigheid maakt geen deel uit van bestaande planvoorraad. Dat betekent dat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro.
De Stec groep heeft op 8 mei 2017 het rapport "Bouwstenen voor de Ladder toelichting voor Leiden Bio Science park" opgesteld. Het rapport met kenmerk 16.382 is als bijlage 2 toegevoegd bij deze toelichting. Zij hebben in het rapport de drie treden van de Ladder doorlopen.
3.1.5 Conclusie
Het bieden van ruimte en groei aan de life science &health sector op het LBSP is van belang voor de ontwikkeling van Leiden en de regio, maar zeker ook van provinciaal en nationaal belang. De actuele behoefte aan ruimte is door middel van het doorlopen van de Ladder voor duurzame verstedelijking kwantitatief en kwalitatief onderbouwd. Hiermee is de keuze voor het LBSP als locatie voor het faciliteren van de ruimtevraag voldoende gemotiveerd. Het plan is niet in strijd met de uitgangspunten voor duurzame verstedelijking. Het aspect duurzame verstedelijking vormt geen belemmering voor het faciliteren van de betrokken ontwikkelingen respectievelijk voor de vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan.
3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
3.2.1 Provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit
3.2.2 Verordening Ruimte 2014
De Verordening Ruimte 2014 is vastgesteld in samenhang met de VRM en het Programma ruimte. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het Programma ruimte. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van juridische doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen. Aan deze regels moeten ruimtelijke plannen van gemeenten voldoen. Voor onderhavig bestemmingsplan kent de verordening regels voor de bebouwde ruimte ten aanzien van de ladder voor duurzame verstedelijking en regels ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit.
3.2.3 Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020
3.2.4 Regionale Woonvisie Holland Rijnland
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Leiden 2025
3.3.2 Ontwikkelingsvisie 'Leiden, stad van ontdekkingen'
3.3.3 Nota Wonen 2020 'Leiden kijkt vooruit en pakt door'
3.3.4 Ruimtelijk-Economische Horecavisie
3.3.5 Retailvisie Leidse Regio
3.3.6 Strategisch masterplan Knoop Leiden West (2007)
In samenwerking met buurgemeenten, provincie en universiteit is voor het plangebied 'Knoop Leiden West' een strategisch masterplan en samenwerkingsovereenkomst in 2007 vastgesteld. In dit regionale plan zijn afspraken gemaakt over de ontwikkeling van het Bio Science Park, woningbouw, groenvoorzieningen en glastuinbouw. Voor het Leiden Bio Science park is in dit plan de ruimtelijk en functionele samenhang tussen de gebiedsdelen Leeuwenhoek en Rijnfront vastgesteld.
Oorspronkelijk was Nieuw Rhijngeest (toen Rijnfront) bestempeld als gebied voor bedrijvigheid. In de planvorming ontstond het inzicht deze locatie aan de Oude Rijn beter te benutten voor woningbouw. Om dit mogelijk te maken diende een regionale herverdeling van functies plaats te vinden. Vijf gemeentes en Universiteit Leiden als grondeigenaar hebben daarvoor, onder regie van de provincie, een Masterplan opgesteld. Hierin is de schaarse ruimte herverkaveld en zijn landschappelijke structuren en (recreatieve) verbindingen vastgelegd.
3.3.7 Actualisering branchering Leiden Bio Science Park
3.3.8 Evenementenbeleid 2013-2018
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Archeologie
4.1.1 Beleidskader
4.1.2 Onderzoeksresultaten
4.2 Cultuurhistorie
4.2.1 Beleidskader
4.2.2 Onderzoeksresultaten
4.3 Ecologie
4.3.1 Beleidskader
4.3.2 Onderzoeksresultaten
Door Bureau Stadsnatuur is op 24 april 2017 de Notitie "Update quick scan Bioscience Park Leiden" opgesteld. Deze notitie met kenmerk 1578 is als bijlage 3 aan deze toelichting toegevoegd.
In de quickscan wordt geconcludeerd dat er binnen het plangebied potenties zijn aangetroffen voor beschermd voorkomen voor de volgende soortgroepen:
- broedvogels, 10 soorten;
- vleermuizen, 4 soorten.
Dit is inclusief de broedvogels die naar verwachting vanuit provinciaal belang aanvullend beschermd worden (Groene specht, Nachtegaal en Scholekster). Daarnaast is nog onzeker hoe op provinciaal niveau wordt omgegaan met de Bosuil en de Zilvermeeuw. Met ook deze laatste twee is rekening gehouden als beschermde vogelsoort.
Kerngebieden met een hoge kans op aanwezigheid van een of meerdere beschermde soorten bevinden zich in het plangebied zoals weergegeven in figuur 30. In deze zones zullen ruimtelijke ingrepen voorafgegaan moeten worden door ecologisch onderzoek.
Figuur 30: overzicht potenties beschermde natuurwaarden in westelijk deel onderzoeksgebied. Zie onderstaande tabel voor de omschrijving van de beschermde natuurwaarden per locatie.
locatie | Duiding | Potentie beschermde situatie |
A | groenstrook A44 | Nachtegaal |
B | Tuin van Snellius | Nachtegaal, Ransuil, Bosuil, Groene specht, vleermuizen, gele ster: nest Sperwer (2017) |
C | Kop van Leeuwenhoek | Nachtegaal, Ransuil, Bosuil, Groene specht, vleermuizen, gele ster: nest Buizerd (2017) |
D | Universiteit Sportcentrum | Groene specht, Boomvalk, vleermuizen |
E | Wassenaarseweg | Boomvalk, vleermuizen |
F | terrein Gorlaeus | verblijfplaats Gewone dwergvleermuis (Moerland 2015b) |
Tabel 1: locaties met potentiële beschermde soorten
Naast de locaties die zijn aangeduid op figuur 28 worden de volgende situaties expliciet benoemd als kanshebbend voor beschermd gebruik door vogels en vleermuizen:
- op alle platte daken van gebouwen kunnen Zilvermeeuw en Scholekster broeden. Omdat de landelijke gunstige staat van instandhouding van deze soorten in het geding is, moet rekening worden gehouden met een provinciale bescherming van deze situaties;
- in alle volwassen populieren met kraaiennesten kan Boomvalk broeden;
- alle bebouwing met open stootvoegen zijn potentiële verblijfplaatsen voor dwergvleermuis;
- in alle oudere bomen met scheuren en holtes kunnen vleermuizen huizen.
4.3.3 Stikstofdepositie
4.4 Kabels En Leidingen
4.4.1 Situatie plangebied
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen.
Voor leidingen waardoor transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, zijn regels opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Dergelijke leidingen moeten conform het bepaalde in het Bevb in bestemmingsplannen worden voorzien van een beschermende regeling.
Naast deze leidingen kan echter ook sprake zijn van andere kabels en leidingen, waaraan geen (of beperkte) externe veiligheidsrisico's zijn verbonden, maar die wel planologisch relevant zijn. Het betreft ondere andere hoogspanningsverbindingen en rioolpersleidingen. Ook voor dergelijke leidingen kan in bestemmingsplannen een passende regeling worden opgenomen.
4.4.2 Conclusie
Door Liander N.V. is aangegeven dat aan de westkant van het bestemmingsplangebied er een 50 kV-kabelverbinding aanwezig is. Voor de gronden waarin de 50 kV-kabelverbindingen zijn gelegen is een dubbelbestemming Leiding - Hoogspanning opgenomen om zodoende een regeling te hebben ter bescherming van deze kabelverbinding.
4.5 Milieu
De Omgevingsdienst West-Holland heeft op 10 februari 2017 een advies afgegeven over de milieuparagraaf voor dit bestemmingsplan. Het advies met zaaknummer 2016133576 is opgenomen in bijlage 5. In deze paragraaf wordt per milieuaspect het advies van de Omgevingsdienst besproken.
4.5.1 Bedrijven en milieuzonering
4.5.2 Bodem
4.5.3 Externe veiligheid
4.5.4 Geluid
4.5.5 Luchtkwaliteit
4.6 Milieueffectrapportage
4.6.1 Beleidskader
De milieueffectrapportage is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de 'moederprocedure'. Dit is de procedure op grond waarvan de besluitvorming plaatsvindt, bijvoorbeeld de bestemmingsplanprocedure, of een milieuvergunnings-procedure.
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling uitgevoerd moet worden als een project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Het gaat dan om een project dat genoemd is in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r. De gevallen in onderdeel D zijn overigens indicatief.
Voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen met een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer (D 11.2), geldt een mer-beoordelingsplicht.
Met de ontwikkeling van het plangebied zal sprake zijn van een overschrijding van de drempelwaarde voor wat betreft de bedrijfsvloeroppervlakte. Voor het bestemmingsplan geldt daarom een m.e.r.-beoordelingsplicht.
4.6.2 Onderzoeksresultaten
Om te onderzoeken wat de gevolgen zijn voor natuur en milieu heeft Adviesbureau Tauw een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. In de notitie "Aanmeldingsnotitie m.e.r. beoordeling LBSP-Gorlaeus" met kenmerk R002-1213701EMG-agv-V01-NL van 6 juni 2017 is Tauw ingegaan op de m.e.r.verplichtingen, de kenmerken van het LBSP project en de potentiële effecten. De aanmeldingsnotitie is bijgevoegd als bijlage 12 bij deze toelichting.
De conclusie van de notitie luidt dat er mogelijk negatieve effecten optreden op de thema's archeologie en natuur. Voor deze thema's zijn echter verschillende mogelijkheden om effecten te voorkomen of te verzachten. Voor wat betreft archeologie moet bij de verdere ontwikkeling van het gebied rekening gehouden worden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.
Voor wat betreft het thema natuur moet worden opgemerkt dat het plangebied is aangemeld als prioritair project in het kader van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) en in de geactualiseerde lijst van prioritaire projecten is opgenomen. Gedurende de PAS-periode tot 2021, hebben de plannen in het LBSP geen negatieve effecten op Natura 2000 gebieden.
Op de overige thema's zijn de effecten niet aanwezig of zeer gering. Er zijn positieve effecten te verwachten op het thema landschap. Het opstellen van een MER heeft geen toegevoegde waarde en is niet nodig.
4.6.3 Conclusie
Uit de m.e.r. beoordeling blijkt dat er geen significante nadelige effecten zijn op natuur en milieu. Het opstellen van een MER is daarom niet nodig en heeft geen toegevoegde waarde.
4.7 Stedenbouwkundige Inpassing
4.7.1 Stedenbouwkundige hoofdopzet
Het Bio Science Park Leiden is gelegen tussen de Rijn en het Centraal Station in Leiden. Het wordt doorsneden door de A44, het deel aan de westzijde tussen Rijn en A44 ligt op het grondgebied van Oegstgeest, het deel oostelijk van de A44 behoort tot de gemeente Leiden. De meeste grond is in bezit van de Universiteit Leiden, die in dit gebied ook een aantal faculteiten heeft gehuisvest (Wiskunde en Natuurwetenschappen, Biologie, Archeologie), alsmede voorzieningen zoals het Universitaire Sportcentrum.
Het Bio Science Park Leiden heeft zich sinds de jaren '80 ontwikkeld tot een toonaangevend life-sciencepark in Nederland en daarbuiten. Het eerste deel is ontwikkeld op grondgebied van de gemeente in de periode 1980 – 2005. In 2005 is in overleg met de provincie en de buurgemeenten het Strategisch Masterplan Knoop-Leiden West vastgesteld, waarin de uitbreiding van het Bio Science Park naar het westen is overeengekomen. Dit is vervolgens vastgelegd in het Masterplan Bio Science Park 2009. Aan de hand van dit Masterplan zijn de deelgebieden Boerhaave, Sylvius en de nieuwbouw van de faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen op Gorlaeus ontwikkeld. Het Masterplan voorzag ook in de ontwikkeling van de andere deelgebieden, maar om een aantal redenen werd het wenselijk om het Masterplan deels te updaten.
Dit zijn de belangrijkste aanleidingen:
- 1. De realisatie van de ongelijkvloerse kruising Haagse Schouwweg/Plesmanlaan aan de zuidzijde van het Bio Science Park vergde meer ruimte dan oorspronkelijk was gedacht. Hierdoor paste het oorspronkelijk plan op deze plek niet meer.
- 2. De RijnGouweLijn werd vervangen door een stelsel van HOV-buslijnen. Een concept van busbanen verhield zich moeizaam tot de wens van een landschappelijk ingerichte hartlijn in het Bio Science Park. De behoefte aan betere verbindingen voor langzaam verkeer was daarentegen groot. Besloten is om het tracé van de RijnGouweLijn om te zetten in een langzaam verkeersroute en het HOV via een andere route te laten rijden.
- 3. De life-science component op het Bio Science Park heeft zich stormachtig ontwikkeld in het afgelopen decennium. De verblijfskwaliteit op het park blijft echter achter en is wel van groot belang om internationaal te kunnen concurreren. Een transformatie van bedrijventerrein naar kenniscampus is vanuit dat oogpunt een prioriteit. Dat betekent dat op het terrein plekken moeten worden gemaakt waar levendigheid, uitwisseling en ontmoeting gestimuleerd wordt. Hiertoe zijn een drietal brandpunten aangewezen in het Bio Science Park, waarvan de belangrijkste bij het voorplein van de Faculteit van Wiskunde en Natuurwetenschappen moet komen. Onderwijs, congresfaciliteiten, sportcentrum, horeca en kleinschalige detailhandel moeten zorgen voor activiteit en gezelligheid. Wonen biedt op deze plek de kans om een extra fundament onder de voorzieningen te leggen, waarmee ook buiten de standaard werkuren de aanwezigheid van mensen wordt bewerkstelligd.
- 4. Om de verblijfskwaliteit te verbeteren en de verkeersdruk in de centrale as te verminderen is een concept bedacht van parkeergarages bij de entrees van het gebied. Automobilisten parkeren hun auto ze snel mogelijk in de parkeergarage en vervolgen hun weg te voet over de campus. Dit draagt ook bij aan verbetering van de verblijfskwaliteit in het hart van de campus.
- 5. De wens om omzichtiger om te gaan met het bestaande groen en zoveel mogelijk bomen te behouden was aanleiding om het Masterplan nog een keer te screenen en een aantal voorstellen te doen voor behoud van bestaande bomen.
Voor het overige bouwt het Masterplan Gorlaeus voort op het Masterplan Bio Science Park 2009, dat een succesvol kader is geweest voor de ontwikkeling van het park tot nu toe. Centraal staat de uitbouw van de “Hollandse campus”, waarbij gebouwen zich oriënteren op “polderstraten” geflankeerd door groene bermen met bomen en (indien mogelijk) sloten met groene bermen. De gebouwen staan met hun voorkant aan het groen en hebben een relatie met de straat. Parkeren en logistiek wordt aan de zij- of achterkant van het gebouw opgelost. Alle straten hebben een vrijliggend voetpad.
Centraal door het park van oost naar west loopt de 'hartlijn' een gecombineerde fiets- en voetgangersroute van 7 meter breed, geflankeerd door bomen.
Rond het voorplein van de Faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen en het sportcentrum wordt het 'hart van de campus' ontwikkeld, met ruimte voor horeca, (beperkte) detailhandel en congresfaciliteiten. Het Entreegebied wordt ontwikkeld tot een parkachtig woongebied dat een brug slaat met de woongebieden aan de overkant van de Plesmanlaan. Nader onderzoek is vereist naar de relatie tussen wonen en de geluidsbelasting langs de Plesmanlaan.
Parkeergarages zijn voorzien bij de belangrijkste toegangswegen: Ehrenfestweg (m.n. voor Kop van Leeuwenhoek en Entreegebied) en Einsteinweg (m.n. voor Leeuwenhoek en Entreegebied). Vanuit de parkeergarages lopen goede voetgangersroutes naar de diverse bestemmingen in het park.
De overige gebieden (Kop van Leeuwenhoek, Snellius) worden ontwikkeld ten behoeve van life-science bedrijven. Dat kunnen zowel productiebedrijven, laboratoria als life science gerelateerde kantoren zijn. Het Gorlaeusgebied blijft het kerngebied voor de Faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen en de Leidse Instrumentenmakers School. De schotel blijft als beeldbepalend element intact en krijgt een functie die past bij haar bijzondere uitstraling.
4.8 Verkeer En Vervoer
4.8.1 Beleidskader
4.8.2 Onderzoeksresultaten
4.9 Water
4.9.1 Beleidskader
Waterbeheerplan 5
Voor de planperiode 2016-2021 zal het Waterbeheerplan 5 (WBP5) van het Hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft het Hoogheemraadschap van Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Het Hoogheemraadschap van Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer. Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De hoofddoelen zijn goede bescherming tegen overstromingen en wateroverlast, goede waterkwaliteit, het op duurzame wijze zuiveren van afvalwater en hergebruik van grondstoffen. Dit alles tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. Dit betekent dat in het WBP extra wordt ingezet op Participatie, Duurzaamheid en Innovatie en Deregulering. Zo kan het Hoogheemraadschap voor en steeds vaker met inwoners en bedrijven werken aan een op lange termijn houdbaar watersysteem, binnen ecologische randvoorwaarden en met aandacht voor economische prestaties.
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Bij voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het Hoogheemraadschap van Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomst vast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Gezond water is de zorgplicht om het water schoon zoals past bij de functie van het water te houden. Wat betreft de waterketen, zijnde afvalwater, wordt dit optimaal gezuiverd en onttrokken grondstoffen worden hergebruikt.
Keur en uitvoeringsregels
Per 1 juni 2016 is de gewijzigde Keur Rijnland 2015 (van 1 juli 2015) in werking getreden, alsmede nieuwe uitvoeringsregels die per 10 juni 2016 in werking zijn getreden. De Keur is benodigd vanuit de Waterwet. Daarin zijn vastgelegd de bevoegdheden en taken van het hoogheemraadschap, zijnde de zorg voor het watersysteem, de zorg voor het zuiveren van afvalwater, de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden en waterbeheer. De Keur stelt regels die nodig zijn om binnen het beheergebied waterveiligheid, droge voeten, voldoende oppervlaktewater en schoon oppervlaktewater te bieden. Het belangrijkste onderdeel van de Keur is hoofdstuk 3. In dit hoofdstuk heeft het hoogheemraadschap van Rijnland vastgelegd op welke wijze handelingen die invloed hebben op het functioneren van het watersysteem worden gereguleerd. Het gaat hierbij om regulering via een zorgplicht, algemene regel, vergunningplicht of een absoluut verbod. Dit houdt in dat handelingen in het watersysteem in eerste instantie via de zorgplicht gereguleerd worden. Als er redenen zijn om handelingen zwaarder te reguleren, via een algemene regel of vergunningplicht, wordt dat uitgelegd in de regelgeving. De “Keur en Uitvoeringsregels” maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
- Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
- Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
- Andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemd waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit te mogen uitvoeren. Als het Hoogheemraadschap van Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Keurvergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Uitvoeringsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van het Hoogheemraadschap van Rijnland nader uitgewerkt.
Waterkeringen
Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft de zorg voor de waterkeringen (zowel primaire als secundaire) en de instandhouding van de landscheidingen met de aangrenzende waterschappen.
Verharding onbebouwde gronden
Binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland gelden regels om onbebouwde grond te verharden. Bij toename van verharding van de onbebouwde gronden met meer dan 500 m2 is compensatie van verharding door middel van extra te graven vierkante meters water verplicht. Hiervoor geldt een realisatie- en meldingsplicht als ontheffing van de Keur en uitvoeringsregels van het Hoogheemraadschap van Rijnland. De eigenaar van de gronden dient toename van de verharding en de realisatie van extra water te melden bij het Hoogheemraadschap van Rijnland. Bij toename van verharding van onbebouwde grond met meer dan 500 m2 dient de eigenaar een vergunning aan te vragen bij het Hoogheemraadschap van Rijnland.
4.9.2 Onderzoeksresultaten
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de bestaande situatie en nieuwe ontwikkelingen in het plangebied juridisch zijn vertaald.
Het juridische deel van een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en de regels.
De regels bevatten regels voor het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch gezien ook geen deel uit van het bestemmingsplan maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
5.2 Opzet En Volgorde Van De Regels
De regels van bestemmingsplan Gorlaeus zijn op de volgende wijze opgebouwd.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels:
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze van meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels:
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Gemengd
Artikel 5 Maatschappelijk - 1
Artikel 6 Sport
Artikel 7 Verkeer
Artikel 8 Water
Artikel 9 Leiding - Hoogspanning
Artikel 10 Waarde - Archeologie 3
Artikel 11 Waarde - Archeologie 5
Hoofdstuk 3 Algemene regels:
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
Artikel 13 Algemene bouwregels
Artikel 14 Algemene aanduidingsregels
Artikel 15 Algemene afwijkingsregels
Artikel 16 Voorwaardelijke verplichting parkeren
Artikel 17 Algemene wijzigingsregels
Artikel 18 Overige regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels:
Artikel 19 Overgangsrecht
Artikel 20 Slotregel
5.3 Uitleg Van De Regels
5.3.1 Inleiding
Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is voor het bestemmingsplan aangesloten bij de landelijke standaard voor bestemmingsplannen: de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012).
5.3.2 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In de begripsbepaling worden begrippen waarnodig beschreven om zodoende interpretatieproblemen te voorkomen. Veelal worden begrippen gedefinieerd die in de regels worden gebruikt en daar een bijzondere betekenis hebben, die afwijkt van of niet dan wel niet vaak voorkomt in het “normale” spraakgebruik. Wanneer een begrip niet opgenomen is in de begripsomschrijvingen/-bepalingen en er ontstaat een interpretatieprobleem dan is het normale spraakgebruik richtinggevend. De begripsomschrijvingen/-bepalingen zijn niet uitputtend bedoeld. De belangrijkste en/of onduidelijke begrippen zijn opgenomen in dit artikel.
Artikel 2 Wijze van meten
De wijze van meten beschrijft hoe de genoemde maatvoeringen in de diverse bestemmingsbepalingen gemeten dienen te worden.
5.3.3 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
De gronden in het deelgebied Snellius en Kop van Leeuwenhoek hebben de bestemming 'Bedrijf'. Dit deel van het plangbied biedt plaats aan gespecialiseerde Life Science & Health bedrijven met een hoog innovatief karakter. Het LBSP behoort tot een van de kennisclusters in Zuid-Holland. Om die reden zijn tussen de Universiteit Leiden, provincie Zuid-Holland en de gemeenten Oegstgeest en Leiden afspraken gemaakt over brancheringsregels voor het park. Dit heeft geleid tot een onderscheid in drie type bedrijven.
De indeling in een drietal categorieën volgt uit de samenwerkingsovereenkomst die is gesloten tussen de Universiteit Leiden en de gemeente Leiden. In deze overeenkomst is een drietal bedrijfscategorieën geïntroduceerd voor de diverse lifesciencebedrijven. Deze drie categorieën zijn in dit bestemmingsplan vertaald naar regels met objectieve normen.
De keuze voor een drietal type bedrijven met een stringent toelatingsbeleid is ingegeven door diverse factoren. Bestuurlijk wordt door zowel de betrokken gemeenten als de provincie alsmede door de universiteit het belang onderkend van het LBSP voor de regio. Dat het LBSP de afgelopen jaren uit kon groeien tot een toonaangevend wetenschapspark is mede het gevolg van het daarop toegesneden stringente bestemmingsplan Leeuwenhoek Station 92. Door genoemde partijen wordt het belang onderkend van een stringent toelatingsbeleid.
De bestemming 'Bedrijf' biedt ruimte aan Life Science & Health gerelateerde bedrijven, waarbij de mogelijkheden per type iets toenemen: de voor Type I aangewezen gronden zijn uitsluitend bestemd voor Life Science & Health bedrijven met maximaal 50% bedrijfsgebonden kantoorruimte. Deze bedrijven mogen gen-laboratoria hebben. In feite gaat het hier om de zuivere bioscience bedrijven zoals Janssen Biologics.
De voor Type II aangegeven gronden zijn bestemd voor Life Science & Health bedrijven met maximaal 50% bedrijfsgebonden kantoorruimte en eventueel gen-laboratoria. Hiernaast zijn binnen dit type ook wetenschappelijke instellingen en onderwijs op het gebied van Life Science & Health mogelijk.
De gronden met de aanduiding Type III bieden plaats aan een groot aantal functies op het gebied van Life Science & Health. Op deze gronden zijn, net als bij Type I en II, Life Science & Health bedrijven toegestaan. Hierbij mogen de bedrijven over 100% kantoorruimte beschikken.
Naast Life Science & Health bedrijven is binnen Type III eveneens ruimte voor wetenschappelijke instellingen en hoger onderwijs, waarbij het hoger onderwijs niet beperkt is tot het kenniscluster. Ook andere faculteiten van de universiteit zijn mogelijk op de gronden aangeduid met de aanduiding Type III. Tenslotte is de vestiging van bedrijven die niet rechtstreeks Life Science & Health gerelateerd zijn maar wel ter ondersteuning van het kenniscluster dienen toegestaan. Denk hierbij aan bijvoorbeeld rekencentra en toelatingsbedrijven voor medicijnen.
Er is een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen om zogenaamde cross-overs toe te staan. Dit is een bedrijf dat niet direct een Life Science & Health bedrijf is, maar wel gerelateerd is aan het Life Science & Health kenniscluster.
Artikel 4 Gemengd
De bestemming 'Gemengd' is met name neergelegd op de bebouwing in het Entreegebied. Bij recht is functieuitwisseling mogelijk tussen detailhandel, dienstverlening, horeca, wonen en sportvoorzieningen. Wonen is uitsluitend toegestaan op de locaties waar een aanduiding 'Wonen' is neergelegd. Voor wat betreft de gebruiksfuncties detailhandel, dienstverlening en horeca is onder de specifieke gebruiksregels aanvullende voorwaarden opgenomen. Zo moet de functie horeca is samenhang worden gezien met de mogelijkheden in bestemming Maatschappelijk - 1.
Voor twee locaties is de bouwmogelijkheid opgenomen voor de bouw van een parkeervoorziening door middel van het neerleggen van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – parkeervoorziening'. Met uitzondering van de eerste bouwlaag is hier uitsluitend een parkeervoorziening toegestaan.
Tot slot is voor de te realiseren woning een gebruiksregeling opgenomen voor het toestaan van aan-huis-verbonden beroeps- / bedrijfsactiviteiten tot maximaal 40 % van de vloeroppervlakte.
In samenhang met de bestemmingen Sport en Verkeer zijn evenementen in categorie 1 en 2a toegestaan.
In dit artikel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen naar de bestemming 'Horeca' ten behoeve van een studenthotel met een omvang van maximaal 120 kamers. Op de planverbeelding is het wijzigingsgebied weergegeven.
Artikel 5 Maatschappelijk - 1
De bestemming 'Maatschappelijk - 1' staat als het ware synoniem aan '(hoger) onderwijs'. Naast voorzieningen ten behoeve van middelbaar en hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek zijn ook voorzieningen toegestaan ten dienste aan wetenschappelijke instellingen en instituten op zowel onderzoeks- en ontwikkelingsgebied alsmede in de dienstverlenende sector. Life Science & Health bedrijven type III uit ten hoogste milieucategorie 1 zijn tevens toegestaan.
Deze bestemming is gegeven aan het deelgebied Gorlaeus aan het Van Steenisgebouw aan de Einsteinweg.
Voor wat betreft de gebruiksfunctie horeca is onder de specifieke gebruiksregels aanvullende voorwaarden opgenomen. Zo moet dit onder andere in samenhang worden gezien met de gebruiksmogelijkheden van horeca in de bestemming Gemengd.
Er is een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen om zogenaamde cross-overs toe te staan. Dit is een bedrijf dat niet direct een Life Science & Health bedrijf is, maar wel gerelateerd is aan het Life Science & Health kenniscluster.
Artikel 6 Sport
Binnen het plangebied bevindt zich het Universitair Sport Centrum (USC). Dit USC is met name voorzien van de bestemming 'Sport'. Deze gronden zijn bestemd voor sport- en recreatieve voorzieningen zoals sportvelden, tennisbanen, atletiekbanen, kunstgrasvelden en sporthallen en periodieke sportevenementen;
In samenhang met de bestemmingen Gemengd en Verkeer zijn evenementen in categorie 1 en 2a toegestaan.
Artikel 7 Verkeer
Binnen het bestemmingsplan is de bestemming 'Verkeer' voorbehouden aan verkeers- en verblijfsgebieden waar (ook) ruimte is voor de auto. Alle straten die (ook) geschikt zijn voor de auto hebben deze bestemming gekregen. Daarnaast vallen binnen deze bestemming ook voetpaden, fietspaden, groenvoorzieningen, water(partijen) en verblijfsvoorzieningen.
Deze bestemming biedt geen ruimte voor bebouwing. Slechts binnen de bestemming passende bouwwerken zijn toegestaan. Denk aan straatmeubilair, kunstwerken, etc.
In samenhang met de bestemmingen Gemengd en Sport zijn evenementen in categorie 1 en 2a toegestaan.
Artikel 8 Water
De bestemming Water is voorbehouden voor water(partijen) die van belang zijn voor de waterhuishouding en de stedenbouwkundige structuur.
Artikel 9 Leiding - Hoogspanning
Aan de westzijde van het plangebied loopt een 50 kV-kabelverbinding van Liander N.V. Deze hoogspanningsverbinding heeft een beschermingszone, welke is vastgelegd door middel van een dubbelbestemming. Vanuit de hartlijn is een zone van 5 meter aangehouden. Deze dubbelbestemming geldt primair ten opzichte van de aldaar geldende enkelbestemming(en).
Artikel 10 Waarde - Archeologie 3 en Artikel 11 Waarde - Archeologie 5
De gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie' zijn mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden. Er mag uitsluitend gebouwd worden ten behoeve van deze bestemming, en ten behoeve van de overige geldende bestemming(en), beide mits de regels van omtrent de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden vooraf in acht zijn genomen.
Voor het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist, indien deze dieper dan een bepaalde maatvoeren en groter zijn dan een bepaalde oppervlakte, afhankelijk in welke beschermingscategorie 3 of 5 de werkzaamheden worden uitgevoerd. Deze omgevingsvergunning kan alleen verleend worden indien de werken en werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden. Om dit aan te tonen moet de aanvrager een archeologisch rapport overleggen. Indien noodzakelijk kunnen aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden.
Het bevoegd gezag kan deze bestemming geheel of gedeeltelijk toevoegen, wijzigen of laten vervallen indien dit op basis van onderzoek wenselijk blijkt.
5.3.4 Algemene regels
De algemene regels bevatten de volgende artikelen:
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
De antidubbeltelregel bepaalt dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.
De antidubbeltelregel is opgenomen in het Bro met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan. De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Dit hoeft dus niet in de regels te worden opgenomen. Hetzelfde geldt voor de strafbepaling.
Artikel 13 Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels is aangegeven dat de bestaande maten die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste of ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
Artikel 14 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel zijn twee gebiedsaanduidingen opgenomen die over meerdere bestemmingen lopen. De eerste betreft een veligheidszone van een gasdrukmeet- en regelstation, waarbinnen geen (beperkt) kwetsbare objecten gebouwd mogen worden of in gebruik mogen zijn.
De tweede aanduiding betreft een zone voor een primaire watergang. Ergens binnen deze zone dient een primaire watergang van 8 meter breed te worden aangelegd, die in verbinding staat met de aanwezige watergang(en).
Artikel 15 Algemene afwijkingsregels
Op grond van de algemene afwijkingssregels kan afgeweken worden van het bestemmingsplan in verschillende specifieke gevallen. Het betreft hier bijvoorbeeld het afwijken van de maatvoering, overschrijding van bouwgrenzen en ondergeschikte dakopbouwen.
Er is een afwijkingsregel opgenomen ten behoeve van het realiseren van een terras bij een horecabedrijf of bij ondersteunende horeca mits er aan een aantal voorwaarden wordt voldaan.
Artikel 16 Voorwaardelijke verplichting parkeren
In dit artikel is geregeld dat gebruik van de gronden in het plangebied slechts is toegestaan als voorzien wordt in voldoende ruimte voor parkeergelegenheid. Hiervan kan worden afgeweken als het voldoen aan deze bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, er een bijzonder gemeentelijk belang mee gemoeid is of op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
Artikel 17 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is geregeld dat het college van burgemeester en wethouders bevoegd is de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
Artikel 18 Overige regels
De overige regels verwijzen naar andere wetgeving die relevant is voor het bouwen.
5.3.5 Overgangs- en slotregels
Artikel 19 Overgangsrecht
Het overgangsrecht is opgenomen in het Bro met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan.
De overgangsregels bevatten regels omtrent het voortzetten van gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is.
Eenzelfde regeling is opgenomen voor bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een omgevingsvergunning.
Indien zo'n bouwwerk afwijkt van dit plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, het bouwwerk
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
Artikel 20 Slotregel
In de slotregels worden de regels van dit bestemmingsplan aangehaald.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.1.1 Inleiding
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van het deelgebied Gorlaeus van bedrijventerrein naar Hollandse campus.
6.1.2 Kostenverhaal
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan indien het bestemmingsplan een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening mogelijk maakt. De gemeente kan hiervan afzien indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd.
Het gebied waarop het bestemmingsplan Gorlaeus betrekking heeft is voor een belangrijk gedeelte in eigendom van de Universiteit Leiden. De universiteit heeft als grondeigenaar en gebiedsontwikkelaar voor het plangebied berekeningen opgesteld voor zowel de grondexploitatie als de Parkeerexploitatie. Voor de reconstructie van gemeentelijke infrastructuur en de mogelijke verwerving van gronden heeft de gemeente in de gemeentebegroting middelen gereserveerd voor de uitvoering van het plan. Daarmee wordt de economische uitvoerbaarheid van het totale plan voldoende aangetoond.
In een exploitatieovereenkomst tussen de betrokken partijen (gemeente en Universiteit Leiden) is een aantal afspraken vastgelegd over de onderlinge samenwerkingsvorm, rolverdeling en verantwoordelijkheden. Voor het deelgebied LBSP-west is een aanvullende overeenkomst (2e Addendum) opgesteld met specifieke afspraken over dit plangebied. De exploitatieovereenkomst en het Addendum vormen de anterieure overeenkomst voor toekomstige ontwikkelingen.
Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat voldoende inzicht is gegeven in de financieel-economische kaders van het voorliggende bestemmingsplan en dat de financieel-economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan op afdoende wijze aannemelijk is gemaakt.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Algemeen
Een bestemmingsplan dient maatschappelijk uitvoerbaar te zijn. Dat wil zeggen dat de voorgenomen ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan zijn besproken met belanghebbenden. Het is vrijwel niet mogelijk iedereen tevreden te stemmen: bij het tegen elkaar afwegen van de diverse belangen kan het altijd mogelijk zijn dat één belang minder gewicht wordt toegekend dan het ander.
6.2.2 Vooraankondiging
Overeenkomstig het gestelde in artikel 1.3.1 Bro zal er een vooraankondiging van dit bestemmingsplan worden gedaan.
6.2.3 Vooroverleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zijn geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld te reageren op het bestemmingsplan. De provincie Zuid-Holland heeft op 4 mei 2017 een vooroverlegreactie op het bestemmingsplan ingediend. Deze reactie is als bijlage 13 opgenomen.
De provincie geeft aan dat het bestemmingsplan aanleiding heeft gegeven tot een reactie. Eén of meerdere punten uit het bestemmingsplan zijn niet conform het beoordelingskader van de Verordening Ruimte 2014. Naar aanleiding hiervan is het bestemmingsplan op onderdelen aangepast. Zo is ten aanzien van de onderbouwing van de "Ladder van Duurzame verstedelijking" bijlage 2 aangepast en zijn de aanpassingen verwerkt in paragraaf 3.1.3. In paragraaf 2.4 en 2.5 is een onderbouwing opgenomen ten aanzien van de hoogbouw en de beeldkwaliteit van het plangebied.
6.2.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft ingevolge artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening van 30 juni 2017 tot en met 10 augustus 2017 voor zienswijzen ter visie gelegen. Tijdens deze termijn kon eenieder een zienswijze tegen het ontwerp indienen. In totaal zijn er negen zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoordt in de 'Zienswijzennota bestemmingsplan LBSP-Gorlaeus', zoals opgenomen in bijlage 14 van deze Toelichting.
Ten gevolge van de zienswijzen is een aantal aanpassingen gedaan in het bestemmingsplan. De aanpassingen zijn weergegeven in punt 5 Staat van Wijzigingen van de Zienswijzennota. Naast aanpassingen naar aanleiding van de zienswijzen is ook een aantal ambtshalve aanpassingen doorgevoerd. In de Zienswijzennota is hier tevens een overzicht van opgenomen.