Tiny Houses Geraniumstaat
Bestemmingsplan - Gemeente Lisse
Vastgesteld op 14-09-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begripsbepalingen
1.1 Plan
het bestemmingsplan Tiny houses Bloemenbuurt als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0553.BPtinyhsblmnbrt-vax1 van de gemeente Lisse.
1.2 Bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 Aanbouw
Een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.4 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 Aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 Aanduidingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, met eenzelfde aanduiding, begrensd door een aanduidinggrens;
1.7 Aan-huis-gebonden beroep
De uitoefening van een beroep in de woning waarin de beroepsuitoefenaar woont, mits deze uitoefening ondergeschikt is aan de woonfunctie als hoofdfunctie van de woning en het uiterlijk aanzien van de woning niet zodanig verandert dat de woning het karakter van een woning grotendeels verliest en mits deze uitoefening geen onevenredige afbreuk doet aan het woonklimaat in de directe omgeving.
1.8 Achtererfgebied
Erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorgevel, van het hoofdgebouw;
1.9 Achtererf
De gronden die behoren tot het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter de denkbeeldige lijn van het verlengde daarvan;
1.10 Achtergevel
De oorspronkelijke gevel van het hoofdgebouw die tegenover de voorgevel is gelegen;
1.11 Achtergevelrooilijn
De achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd, dan wel indien er geen sprake is van een bouwvlak, de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw, zonder aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
1.12 Afvalophaalvoorziening
Een grote of diverse verzamelcontainer(s) onder- of bovengronds voor afval;
1.13 Antenne-installatie
Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij bijbehorende bevestigings-constructie;
1.14 Bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.15 Bebouwingspercentage
Een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak en/of bouwperceel aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd;
1.16 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.17 Begane grond
De bouwlaag van een gebouw waarvan het vloeroppervlak nagenoeg gelijk is aan het maaiveld;
1.18 Bestaand
- a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
- b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldend planologische regime;
1.19 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak;
1.20 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.21 Binnenterrein
Een van de openbare weg, door bebouwing of anderszins, afgeschermd terrein;
1.22 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats.
1.23 Bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.24 Bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond, zijnde de eerste bouwlaag, en met uitzondering van onderbouw en zolder;
1.25 Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.26 Bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel.
1.27 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.28 Bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.29 Brutovloeropperlvlak
De oppervlakte van een ruimte of een groep van ruimten, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimte omhullen;
1.30 Bijgebouw
Een op zich zelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.31 CROW-richtlijnen
Richtlijnen van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek;
1.32 Dak
Iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.33 Dakkapel
Een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;
1.34 Dakopbouw
Een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie al dan niet boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst;
1.35 Dakterras
Een ruimte op een gebouw, al dan niet in de vorm van een gebouwde constructie, met sta- of zitgelegenheden welke gebruikt of gebruikt kan worden als terras;
1.36 Eerste bouwlaag
De bouwlaag op de begane grond;
1.37 Erf
Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover dit bestemmingsplan deze inrichting niet verbiedt;
1.38 Erfbebouwing
De gezamenlijke aanbouwen, uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen op een perceel (bijbehorende bouwwerken);
1.39 Functie
Doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan, is toegestaan;
1.40 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.41 Geluidsgevoelige bestemmingen
Woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder andere onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen) en geluidsgevoelige terreinen (onder andere woonwagenstandplaatsen);
1.42 Gemeenschappelijke berging
Gebouwde gemeenschappelijke berging ten behoeve van gebruik door bewoners van tiny houses;
1.43 Goede ruimtelijke ordening
Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening wanneer de relevante sectorale aspecten, zoals geluid, ecologie, archeologie, water, bodemkwaliteit, luchtkwaliteit, externe veiligheid, verkeersontsluiting en milieuhinder niet het ruimtelijk besluit in de weg staan;
1.44 Hoofdgebouw
Een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
1.45 Horizontale diepte van een gebouw
De lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel;
1.46 Huishouden
Persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen;
1.47 (Bedrijfsmatige) kamerverhuur:
een samenstel van verblijfsruimten, uitsluitend of mede bestemd of gebruikt om daarin aan anderen dan de rechthebbende en de personen behorende tot diens huishouden, woonverblijf, niet in de zin van zelfstandige woongelegenheid, te verschaffen, al dan niet met gehele of gedeeltelijke verzorging; een en ander kan onder meer blijken uit het feit dat voor de kamers afzonderlijk huur wordt berekend en/of betaald en elke kamer zelfstandig wordt bewoond, waarbij al dan niet sprake is van enkele gemeenschappelijke voorzieningen.
1.48 Kap
Een constructie van één of meer dakvlakken;
1.49 Luifel
Overkapping zonder directe steun op de grond;
1.50 Normaal onderhoud, gebruik en beheer
Een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op tenminste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt;
1.51 Nutsvoorzieningen
de voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.52 Omgevingsvergunning
Een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.53 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;
1.54 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Een vergunning als bedoeld in artikel 3.3. onder b van de Wet ruimtelijke ordening;
1.55 Overkapping
Een bouwwerk geen gebouw zijnde, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een ander bouwwerk, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport;
1.56 Parkeervoorzieningen
Elke al dan niet overdekte stallingsgelegenheid ten behoeve van al dan niet gemotoriseerd verkeer;
1.57 Peil
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst of ten hoogste 5 meter uit de weg grenst: - de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: - de hoogte van het afgewerkte maaiveld ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. indien in of op het water wordt gebouwd: - het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.58 Perceelgrens
Een grenslijn tussen percelen onderling;
1.59 Sociale koop
Een koopwoning zoals omschreven in artikel 1.1.1, eerste lid onder e van het Besluit ruimtelijke ordening, waarbij de instandhouding voor de in de 'Doelgroepenverordening woningbouw gemeente Lisse' of de rechtsopvolger daarvan omschreven doelgroep en termijn na ingebruikname is verzekerd.
1.60 Speelvoorzieningen
toestel(len) waarop en waarmee kan worden gespeeld en bewogen, zoals klimrekken, voetbaldoelen en baskets;
1.61 Straatmeubilair
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die zijn bedoeld als openbare voorziening, zoals draagconstructies voor reclame, voorwerpen van beeldende kunst, vitrines, zitbanken, bloemen- of plantenbakken, gedenktekens, speeltoestellen, bruggen, abri's, straatverlichting en wegbewijzering;
1.62 Terrein
Een stuk grond van enige omvang;
1.63 Tiny house
Een kleine vrijstaande woning met een complex van ruimtes, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.64 Toeristische verhuur
Verhuur van een woning aan derden, dan wel gebruik van een woning door derden, ten behoeve van toeristisch/recreatief gebruik, niet zijnde vakantieverhuur als bedoeld in lid 1.66.
1.65 Uitbouw
Een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.66 Vakantieverhuur
Incidentele toeristische verhuur van een woning door de hoofdbewoner/eigenaar, als nevenfunctie van de permanente bewoning;
1.67 Veranda
Een open privé buitenruimte, die is gekoppeld aan een hoofdgebouw en overdekt kan worden;
1.68 Voorgevel
De gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
1.69 Voorgevellijn
De voorgevel van de woning en de (denkbeeldige) lijn in het verlengde hiervan (inclusief vooruitbouwen die ten tijde van het ter inzage van het ontwerp van dit plan aanwezig zijn);
1.70 Voortuin/voorerfgebied
Het gedeelte van het erf, of tuin dat voor de voorgevellijn is gelegen;
1.71 Wegen
alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;
1.72 Wonen
huisvesting in een woning waarbij de bewoner(s) gezamenlijk één afzonderlijk huishouden vormen;
1.73 Woning
Een (gedeelte van een) gebouw, uitsluitend bedoeld voor de permanente huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.74 Zijerf
De gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel;
1.75 Zijgevel
Een gevel van een hoofdgebouw, niet zijnde de voor- of achtergevel;
1.76 Zijdelingse perceelgrens
Een aan de zijgevel van een hoofdgebouw liggende grens van het perceel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 Afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 Afstand tot zijdelinkse perceelsgrens
De kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat perceel voorkomend bouwwerk;
2.3 Bebouwd oppervlak van een bouwperceel
De oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;
2.4 Bouwhoogte van een antenne-installatie
- a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.5 Breedte, lengte en diepte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.
2.6 Bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.7 Dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.8 Diepte van een bouwwerk
Van het peil tot aan de bovenzijde van de vloer van het ondergronds gelegen (deel van het) gebouw;
2.9 Goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.10 Inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.11 Oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.12 Vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
2.13 Oppervlakte van een overkapping
Tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Recreatie
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Recreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. recreatie-, sport- en speelvoorzieningen;
- b. nutsvoorzieningen;
- c. waterstaatkundige voorzieningen;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, water en (ontsluitings)wegen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen, geen overkappingen en geen gebouwde terrassen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verkeer, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
- b. nutsvoorzieningen;
- c. groenvoorzieningen;
- d. waterhuishoudkundige en waterstaatkundige voorzieningen;
- e. inzamelplaatsen voor huishoudelijk afval;
- f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, reclame-uitingen, kunstobjecten, speelvoorzieningen en water.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen, geen overkappingen en geen gebouwde terrassen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 5 Wonen - Tiny Houses
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen - Tiny houses aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen in de vorm sociale koop in tiny houses;
- b. aan-huis-gebonden beroepen of bedrijven;
- c. nutsvoorzieningen;
- d. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- e. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' tevens een gemeenschappelijke berging;
- f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, verblijfsgebied, tuinen, paden en water, daaronder niet begrepen parkeervoorzieningen.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd gelden de volgende regels:
5.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bouwwerken en de toepassing van stedenbouwkundige accenten en kappen bij hoofdgebouwen en bijgebouwen ten behoeve van de:
- a. de stedelijke en ruimtelijke kwaliteit;
- b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
5.4 Specifieke gebruiksregels
- a. Deze gronden dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.
- b. het is niet toegestaan om bijgebouwen te gebruiken of te laten gebruiken als zelfstandige woning of als afhankelijke woonruimte.
Artikel 6 Waarde - Archeologie
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. het te bebouwen oppervlak ter plaatse van de aanduiding ten hoogste 1.000 m2 bedraagt of;
- 3. er geen grondwerkzaamheden (waaronder begrepen: heien en het slaan van damwanden) worden verricht die dieper reiken dan 0,3 m beneden het maaiveld.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ‘Waarde – Archeologie’ geheel of gedeeltelijk veranderen door:
- a. vlakken met de bestemming ‘Waarde – Archeologie’ te verwijderen, indien:
- 1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- 2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet;
- b. alsnog de bestemming ‘Waarde – Archeologie’ op te nemen met de bijbehorende beschermingsregeling indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Parkeren
8.2 Laden en lossen
- a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw of een omgevingsvergunning voor een afwijking van het gebruik waarvoor een behoefte bestaat voor ruimte voor het laden of lossen van goederen wordt slechts verleend, indien is aangetoond dat op het betreffende bouwperceel in voldoende mate ruimte voor het laden of lossen van goederen wordt of zal worden aangebracht;
- b. Bij omgevingsvergunning kan door burgemeester en wethouders worden afgeweken van het bepaalde onder a:
- 1. voor zover op andere wijze in de benodigde laad- of losruimte wordt voorzien;
- 2. indien het voldoen aan deze regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, tot welke bijzondere omstandigheden in elk geval worden gerekend:
- een bestemming die zich verzet tegen een gebruik ten dienste van het laden of lossen.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen:
- a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- c. een gebruik van gronden als opslag voor consumentenvuurwerk;
- d. een gebruik van gronden als detailhandel in volumineuze goederen;
- e. een gebruik van gronden als verkooppunt voor motorbrandstoffen;
- f. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
- g. een gebruik van gronden en bouwwerken als dakterras;
- h. een gebruik van gronden en bouwwerken als bed & breakfast;
- i. een gebruik van gronden en bouwwerken voor (bedrijfsmatige) kamerverhuur;
- j. een gebruik van gronden en bouwwerken voor toeristische verhuur;
- k. een gebruik van gronden en bouwwerken voor vakantieverhuur.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Overschrijding bouwgrenzen
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 5%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 5% bedragen;
- c. In afwijking van het bepaalde onder a en b mag de onderlinge afstand tussen ieder hoofdgebouw niet worden verminderd tot een afstand kleiner dan 5 meter;
- d. De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Wijzigingen bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 5% bedragen.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Woningbouwcategorieën
De woningen die op grond van dit bestemmingsplan gerealiseerd worden dienen te voldoen aan de volgende woningbouwcategorieën en de daarbij behorende percentages:
- a. sociale koop, als bedoeld in 1.59: 100%.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
13.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
De regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Tiny houses Bloemenbuurt' van de gemeente Lisse.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Om aan de vraag te voldoen voor meer alternatieve woonvormen binnen het dorp en de gemeente Lisse, is voorliggend bestemmingsplan 'Tiny houses Bloemenbuurt' opgesteld. Eén van de populaire alternatieve woonvormen is een tiny house. Deze woonvorm is een duurzaam, relatief klein in omvang alternatief.
Uit gesprekken met inwoners en andere belanghebbenden, blijkt dat er interesse is voor het realiseren van tiny houses in het dorp. De gemeente wil daarom graag faciliteren in de realisatie van deze nieuwe woonvorm. Het besluit om het initiatief te ondersteunen en de locatie aan te wijzen is door de gemeenteraad genomen op 16 december 2020.
Naar aanleiding van de grote belangstelling tot plaatsing van tiny houses, is onderzoek uitgevoerd naar mogelijke locaties ten behoeve van een plangebied. Hierbij is een inventarisatie gemaakt van mogelijke locaties en vervolgens is het binnenterrein Bloemenbuurt als enige geschikte locatie aangewezen. Hiertoe is vervolgonderzoek en een participatietraject opgezet met omwonenden en tiny house geïnteresseerden. Uit stedenbouwkundig onderzoek is gebleken dat het binnenterrein geschikt is voor 8 tiny houses.
Dit bestemmingsplan dient als handvat om de ontwikkeling van het project gericht te sturen en daarmee bij te dragen aan het behoud van de ruimtelijke kwaliteit en de leefkwaliteit.
Met dit bestemmingsplan wordt tevens de bestemming op een aantal percelen van woningen aan de Gasstraat en Geraniumstraat gewijzigd naar het feitelijke gebruik, namelijk 'Verkeer - Verblijfsgebied'.
De beoogde ontwikkeling past niet binnen de bestemming van het vigerende bestemmingsplan 'Lisse Dorp en 1e herziening'. De strijdigheid is dat de bestemming 'Maatschappelijk' de ontwikkeling van 8 tiny houses niet mogelijk maakt. Om de gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken heeft de gemeente Lisse besloten dit bestemmingsplan 'Tiny houses Bloemenbuurt' op te stellen met een passende bestemming.
1.2 Plangebied
Het plangebied ligt binnen de gemeente Lisse en in de Bloemenbuurt. Lisse is een dorp in de Bollenstreek en staat bekend om de Keukenhof en de bollenindustrie. De Bloemenbuurt ligt ten oosten van het centrum vlak bij de Ringvaart en alle dagelijkse voorzieningen. Er zijn meerdere busverbindingen op loopafstand. Het terrein in de Bloemenbuurt zal dienen als locatie voor deze ontwikkeling. Het terrein is ontsloten door de Narcissenstraat, Geraniumstraat, Broekweg en Gasstraat. De locatie is ca. 3.700 m² groot en is gesitueerd op een binnenterrein achter woningen. Het bestaat nu uit een groenvoorziening, een speeltuin en een loods/schuur.
Figuur 1.1 Kaartbeeld plangebied (Cyclomedia)
1.3 Planologische Regeling
Het vigerende bestemmingsplan is het bestemmingsplan 'Lisse dorp en 1e herziening'. Dit is een geconsolideerd bestemmingsplan, bestaande uit de bestemmingsplannen 'Lisse Dorp 2010' (vastgesteld 27 oktober 2011) en 'Eerste herziening Lisse Dorp' (vastgesteld 26 juni 2014). Het plangebied kent binnen dit bestemmingplan de enkelbestemming 'Maatschappelijk'.
Binnen deze gronden is de realisatie mogelijk van:
- maatschappelijke voorzieningen;
- nutsvoorzieningen;
- waterhuishoudkundige voorzieningen;
- bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen, ontsluitingswegen, paden en water.
De ontwikkeling is niet mogelijk binnen de bestemming maatschappelijk, woningen zijn hierbinnen namelijk niet toegestaan.
Figuur 1.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan Lisse Dorp 2020
Daarnaast is het 'Paraplubestemmingsplan parkeren Lisse' van toepassing. Dit plan is vastgesteld op 21 februari 2019. Hieraan wordt verder getoetst in de verkeersparagraaf (paragraaf 4.2).
Tot slot is het paraplubestemmingsplan 'Herziening Begrippen', vastgesteld 10 september 2015, van toepassing.
1.4 Leeswijzer
Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en de verbeelding vormen tezamen het juridische bindende gedeelte van het plan. De toelichting van voorliggend bestemmingsplan kent de volgende opbouw:
- In hoofdstuk 1.1 is de aanleiding voor het opstellen van het bestemmingsplan uiteengezet. Hoofdstuk 1.2 gaat in op het ruimtelijk beleid dat op de ontwikkeling van toepassing is. Hoofdstuk 1.3 beschrijft het vigerende bestemmingsplan en bijbehorende bestemmingsregels.
- In hoofdstuk 2 is de planbeschrijving en de visie op de huidige en toekomstige situatie uitgelegd.
- Hoofdstuk 3 licht de beleidskaders toe op de drie verschillende schaalniveaus, namelijk Rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau.
- Hoofdstuk 4 onderbouwt de verschillende omgevingsaspecten en de relevante conclusies uit uitgevoerde onderzoeken met betrekking tot de toekomstige situatie.
- Hoofdstuk 5 omvat de juridische planbeschrijving van het bestemmingsplan.
- Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het plan besproken.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied is gesitueerd tussen de Narcissenstraat, Geraniumstraat, Broekweg en de Gasstraat in Lisse, gelegen tussen bestaande woningen. Momenteel is op de locatie waar de tiny houses zullen worden geplaatst een groen binnenterrein aanwezig. Naast dit terrein is een speel- en sportvoorziening en een loods gelegen. Het plangebied is ontsloten via de Geraniumstraat en de Gasstraat. In het plangebied is geen verharding of infrastructuur aanwezig ter voorziening van parkeren, afgezien van momenteel niet functionele verhardingen. Het gebied heeft een voornamelijk groen karakter.
Figuur 2.1 Foto huidige situatie vanaf westzijde plangebied
Figuur 2.2 Foto huidige situatie plangebied vanaf westzijde richting noorden
Figuur 2.3 Luchtfoto plangebied (Bron: Gemeente Lisse)
2.2 Toekomstige Situatie
In de toekomstige situatie is het mogelijk om 8 tiny houses te plaatsen, deze zullen een permanente instandhoudingstermijn hebben. De tiny houses zijn een antwoord op de vraag naar alternatieve woonvormen en een tekort aan woonruimten in de gemeente en Nederland. Met het oog op de toekomst en duurzaamheid wordt er gestreefd naar waar mogelijk zelfvoorzienende gebouwen in energie en warmte.
Figuur 2.4 Impressie plattegrond toekomstige situatie
Binnen het plangebied wordt naast woongelegenheid ook een gemeenschappelijke berging gerealiseerd. Deze gemeenschappelijke berging kan gebruikt worden voor het opslaan van gezamenlijke spullen en als wasruimte. De berging krijgt een maximale oppervlakte van 40 m².
Aan de oostzijde van het plangebied staat momenteel een loods die een opslagfunctie kent en onveilig wordt geacht en daarmee geen toevoeging biedt aan de ontwikkeling. Door de loods te slopen komt er ruimte vrij om een parkeerterrein te realiseren. De parkeervoorzieningen worden binnen het plangebied gerealiseerd. Hierdoor wordt de parkeerdruk in de wijk niet verhoogd. De parkeerplaatsen zijn bedoeld voor de tiny house bewoners, maar zijn openbaar toegankelijk. De parkeervoorzieningen worden via een bestaande inrit richting de Gasstraat ontsloten.
Naast de realisatie van de nieuwe functies zal de huidige groenstructuur zoveel mogelijk worden bewaard. De speel- en sportvoorziening blijft gehandhaafd in de toekomstige situatie. Hier wordt mede voor gekozen om de leefkwaliteiten van het plangebied en de buurt in stand te houden en te versterken.
Het plangebied heeft een oppervlakte van ca. 3.700 m². Op de locatie wordt het volgende programma gerealiseerd:
- 8 tiny houses;
- 8 parkeerplaatsen+1 laad, los-/keerplek;
- een gemeenschappelijke buitenruimte voor de tiny house bewoners;
- een gemeenschappelijke berging van maximaal 40 m2;
- een speel- en sportvoorziening.
Bebouwing en posities
Er is een spelregelkader opgesteld voor de ontwikkeling van de tiny houses. Dit biedt duidelijke kaders voor de mogelijke ontwerpen met inachtneming van de bestaande structuren: een tiny house moet een duidelijk eenduidig ontwerp krijgen en is als alzijdig volume ontworpen.
Figuur 2.5 Schetsontwerp tiny house
Groen en collectieve ruimte
De collectieve buitenruimte rondom de tiny houses wordt gedeeld door de bewoners. Daarom zijn erfafscheidingen rondom de tiny houses niet toegestaan.
Afwijking van vergunningsvrij bouwen
Binnen deze ontwikkeling is het vergunning vrij uitbouwen van de te realiseren tiny houses uitgesloten. Deze uitsluiting is vastgesteld in dit bestemmingsplan om te voldoen aan een goede ruimtelijke ordening, nu en in de toekomst van het plangebied. Tiny houses zijn binnen dit plan klein van opzet (32 m2), en hebben binnen dit plan geen individueel erf uit het zicht van de andere tiny houses. Er is namelijk sprake van één gedeelde buitenruimte, die door alle tiny houses wordt gedeeld. Het toelaten van vergunningvrij bouwen zou voor een der mate vergroting van de gebouwen zorgen dat de gedeelde ruimte beperkt zou kunnen worden, bouwvolumes van ongewenste grootte zouden ontstaan en met het uitbreiden van gevelvlakken zal niet voldaan kunnen worden aan eisen ten aanzien van brandveiligheid. Deze uitsluiting staat vermeld onder 5.2.2 van de regels.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
Het Europese, nationale en provinciale beleid voor ruimtelijke ordening is neergelegd in onder meer beleidsnota's, verordeningen en structuur-/omgevingsvisies. Het beleid van hogere overheden werkt meestal door in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Lisse is dit het geval. In dit hoofdstuk wordt op de diverse beleidskaders ingegaan.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Beleidskader
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Aan de hand van een toekomstperspectief 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.
In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050
Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:
- dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
- met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
- waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
- met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
- waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten;
- dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
- waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
- dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.
Nationale belangen
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.
De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.
Voor dit project relevante nationale belangen zijn:
- Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;
- Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving;
- Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte;
Keuzes
De belangrijkste keuzes zijn:
- Duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit;
- Ruimte voor overgang naar een circulaire economie;
- Woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden;
- Landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen.
Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening. Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.
Toetsing en conclusie
Het planvoornemen is op nationaal niveau dermate kleinschalig dat het geen invloed heeft op de nationale belangen. Het beleid inzake het mogelijk maken van 8 tiny houses wordt dan ook neergelegd bij de decentrale overheden. In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de NOVI opgenomen.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Beleidskader
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent een aantal nationale belangen zoals genoemd in de NOVI. Dit initiatief raakt geen rijksbelangen uit het Barro.
3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Beleidskader
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat bij een ruimtelijk plan, dat een nieuw stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden. De reden hiervoor is het bevorderen van een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte in Nederland. Een stedelijke ontwikkeling houdt in dat er nieuwe bebouwing wordt toegevoegd aan de huidige bebouwing. De ladder bestaat uit twee stappen: de eerste stap bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. De tweede stap omvat, indien de ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Toetsing en conclusie
De ladderonderbouwing is op basis van jurisprudentie pas nodig vanaf 12 woningen. Voorliggende ontwikkeling voorziet in 8 tiny houses. De ladder voor duurzame verstedelijking is daarom in dit geval niet relevant. Het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking is dan ook niet nodig.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
Beleidskader
Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Daarnaast zijn er operationele doelstellingen opgenomen, zodat zichtbaar is hoe de provincie zelf invulling geeft aan de realisatie van haar beleid. Deze operationele doelstellingen maken onderdeel uit van verschillende uitvoeringsprogramma’s en –plannen, zoals het programma Ruimte en het programma Mobiliteit.
De Omgevingsvisie omvat de volgende wettelijk verplichte plannen:
- de provinciale ruimtelijke structuurvisie, artikel 2.2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
- het milieubeleidsplan, artikel 4.9 van de Wet milieubeheer (Wm);
- het regionale waterplan, artikel 4.4 van de Waterwet (Ww);
- het verkeers- en vervoersplan, artikel 5 van de Planwet verkeer en vervoer;
- de natuurvisie, artikel 1.7 van de Wet natuurbescherming (Wnb).
De ruimtelijke koers die men wil varen laat zich als volgt omschrijven: een sterk Zuid-Holland is een slim en schoon Zuid-Holland. Er moet ruimte voor ontwikkeling zijn met waarborg kwaliteit. Daarbij zijn zes ambities benoemd:
- 1. Naar een klimaatbestendige delta;
- 2. Naar een nieuwe economie: the next level;
- 3. Naar een levendige meerkernige metropool;
- 4. Energievernieuwing;
- 5. Best bereikbare provincie;
- 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Met het oog op de invoering van de Omgevingswet in 2023 wordt dit verder ontwikkeld. De basis hiervoor is gelegd in de volgende onderdelen van ‘omgevingskwaliteit’:
- Een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken.
- Een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, waarin ook aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. De leefomgevingstoets is agenderend voor verdere beleidsontwikkeling. Hiertoe implementeren we een integrale beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit voor toekomstige kwaliteitsverbetering.
- Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. In de bijlage zijn de ‘kwaliteitskaart’ en de ‘richtpunten ruimtelijke kwaliteit’ opgenomen, behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening.
Om de verschillende waarden en kenmerken te kunnen benoemen en tot hun recht te laten komen, is gekozen voor een ordening in vier lagen:
- 1. Laag van de ondergrond;
- 2. Laag van de cultuur- en natuurlandschappen;
- 3. Laag van de stedelijke occupatie;
- 4. Laag van de beleving.
Op de ruimtelijk kwaliteitskaart ligt het plangebied op de kaart van cultuur- en natuurlandschappen in het bollenlandschap.
Figuur 3.1 Ruimtelijke kwaliteitskaart
Relevant zijn voorts de gebiedsprofielen. De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit vormen een uitwerking van de kwaliteitskaart en de richtpunten op gebiedsniveau en zijn opgesteld in samenwerking met regionale partijen. Ze bieden een gebiedspecifieke handreiking voor het omgaan met ruimtelijke kwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Om te kunnen bepalen of een ontwikkeling past bij de gebiedskwaliteit, onderscheidt de provincie de kwaliteit van gebieden in categorieën en onderscheidt ze ruimtelijke ontwikkelingen naar hun mate van impact op de omgeving.
Drie soorten ruimtelijke ontwikkeling
Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen de volgende uitgangspunten:
- De aard en schaal van een gebied bepalen of een ontwikkeling in meer of mindere mate passend is. In een agrarisch gebied passen stedelijke functies als woonwijken of bedrijventerreinen niet bij de aard en zijn daarmee gebiedsvreemd. De schaal van een gebied (‘korrelgrootte’) bepaalt of een ontwikkeling al dan niet past bij die schaal. Het ‘laadvermogen’ van een coulisselandschap is immers anders dan dat van een open veenweidepolder.
- Een ontwikkeling die past bij de schaal en aard van een gebied heeft in beginsel weinig ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten en vraagt daarom weinig tot geen provinciale betrokkenheid
Hoe meer een ontwikkeling afwijkt van de aard en schaal van een gebied, des te groter is in beginsel de ruimtelijke impact van nieuwe ontwikkelingen en des te eerder raken ze provinciale doelen of belangen. Dit geldt eveneens naarmate de kwaliteit van een gebied bijzonderder of kwetsbaarder is. Er wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling; inpassing, aanpassing en transformatie.
Beschermingscategorieën
De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. Om te kunnen bepalen of een ontwikkeling past bij de gebiedskwaliteit, waardeert de provincie de kwaliteit van gebieden in categorieën en onderscheidt ze ruimtelijke ontwikkelingen naar hun mate van impact op de omgeving. Er wordt een tweetal beschermingscategorieën onderscheiden, waar ook onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ontwikkelingen mogelijk zijn, maar waar vanwege de kwetsbaarheid of bijzonderheid extra voorwaarden van toepassing zijn.
Gebieden met topkwaliteit (beschermingscategorie 1)
Een relatief beperkt aantal gebieden is zo bijzonder, waardevol of kwetsbaar, dat de instandhouding en mogelijk verdere ontwikkeling van de waarden die ze vertegenwoordigen, voorrang heeft boven alle andere ontwikkelingen. Deze gebieden dragen in hoge mate bij aan de identiteit, beleving en biodiversiteit van Zuid-Holland, vormen een tegenhanger van het stedelijk gebied en versterken aldus het onderscheidend karakter van de provincie. Ze leveren bovendien een substantiële bijdrage aan het toeristisch profiel en het leef- en vestigingsklimaat in de provincie.
Het dorp Lisse ligt in het gebiedsprofiel duin- en bollenstreek. Aan de planlocatie is geen beschermingscategorie 1 of 2 toegekend.
Figuur 3.2 Uitsnede gebiedsprofiel
Programma Ruimte
In de Omgevingsvisie wordt verwezen naar het Programma Ruimte. Dit is het programma, die de operationele doelen en de realisatiemix om doelen te (doen) bereiken beschrijft. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en af spraken tussen gemeenten, regio’s en provincie. De realisatiemix uit het programma ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet. Het Programma ruimte speelt in onderhavig project een belangrijke rol bij de motivatie van de regionale behoefte aan (extra) woningen.
De Omgevingsvisie Zuid-Holland biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt, en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven. Dat geeft houvast voor andere ruimtelijke plannen en voor investeringen in ruimte en netwerk. Het geeft ook duidelijkheid over de randvoorwaarden die de provincie daaraan stelt. In de Omgevingsvisie worden vier rode draden genoemd die richting geven aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:
- 1. Beter benutten en opwaarderen van wat er is;
- 2. Vergroten van de agglomeratiekracht;
- 3. Verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
- 4. Bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Relevantie en conclusie
Voorliggende ontwikkeling past binnen de eerste rode draad; beter benutten en opwaarderen van wat er is. De provincie stelt hierover dat zowel de ruimte als het publieke investeringskapitaal schaars is. Daarnaast is de maatschappelijke en economische vraag naar woon- en werkmilieus veranderd. In deze situatie ligt het voor de hand om niet meteen de toevlucht te nemen tot nieuwe stedelijke uitbreidingen of nieuwe natuur- en recreatiegebieden, als zich in vervolg op bestaande investeringsprogramma's nieuwe opgaven aandienen. Beter is om eerst te kijken naar wat er al is, en of dat beter benut of opgewaardeerd kan worden.
Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. De provincie wil op verschillende manieren bijdragen aan het beter benutten van bebouwde ruimte. Voorliggend plan voorziet in de woningbehoefte door middel van een binnenstedelijke ontwikkeling en past daarmee binnen de omgevingsvisie van provincie Zuid-Holland.
3.3.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Beleidskader
Geconsolideerde versie 1 februari 2023
De Omgevingsvisie Zuid-Holland is vertaald in de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Voor de beoogde ontwikkeling zijn onderstaande artikelen relevant.
Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
- 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, mits is aangetoond dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft.
- 2. Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan rekening gehouden met de beschermingscategorie, het gebiedstype en de relevante richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit, zoals vermeld op kaart 14 in bijlage II en beschreven in de omgevingsvisie, beleidskeuze landschap.
- 3. Bij het beantwoorden van de vraag of bij een beoogde ruimtelijke ontwikkeling de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd kan blijven, wordt de schaalverdeling inpassen, aanpassen en transformeren gehanteerd als bedoeld in het vijfde lid.
- 4. Een bestemmingsplan kan een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maken, mits een zorgvuldige afweging is gemaakt over de locatiekeuze. De motivering gaat in op de beschreven kenmerken en waarden van het gebied en de effecten van de ontwikkeling daarop. Deze vereisten gelden voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling waarbij:
- a. een of meer richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit in het geding zijn zoals beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap; of
- b. sprake is van aanpassen of transformatie als bedoeld in het vijfde lid.
- 5. Een bestemmingsplan kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling onder de volgende voorwaarden:
- a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
- b. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
- c. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.
- 6. Specifieke regels voor de gebiedstypen worden in acht genomen tenzij een zwaarwegend openbaar belang hieraan in de weg staat. Er zijn specifieke regels voor de verschillende gebiedstypen opgenomen in de artikelen 6.9a, 6.9b, 6.9c, 6.9d. 6.9e, 6.9f en 6.9g.
- 7. Om de ruimtelijke kwaliteit per saldo gelijk te houden of te waarborgen kan het nodig zijn om aanvullende maatregelen te nemen bij aanpassen en transformeren. Aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):
- a. duurzame sanering van bestaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;
- b. wegnemen van verharding;
- c. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen
- d. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert, waarbij:
- aanvullende maatregelen worden getroffen binnen het plangebied van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat onmogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen buiten het plangebied worden betrokken in de motivering;
- indien aanvullende maatregelen niet volstaan, financiële compensatie wordt toegepast.
- 8. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 3, zijnde buitengebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan ontwikkelingen mogelijk maken die kunnen vallen onder noemer inpassen, aanpassen of transformeren en die in overeenstemming zijn met artikel 6.9a.
- 9. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 2, zijnde recreatiegebied, belangrijk weidevogelgebied of groene buffer, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan in beginsel slechts ontwikkelingen mogelijk maken die vallen onder de noemer inpassen of aanpassen en die in overeenstemming zijn met de artikelen 6.9b, 6.9c of 6.9d.
- 10. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 1, zijnde Kroonjuweel cultureel erfgoed, Natuurnetwerk Nederland of beschermd grasland in de Bollenstreek, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan slechts ontwikkelingen mogelijk maken die vallen onder de noemer inpassen en die in overeenstemming zijn met de artikelen 6.9e, 6.9f of 6.9g.
- 11. Transformatie is mogelijk in de beschermingscategorieën zoals genoemd in het negende en tiende lid voor de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur- en recreatiegebieden of van grote buitenstedelijke bouwlocaties bedoeld in artikel 6.10. De voorwaarden als bedoeld in het vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
- 12. Voor zover een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid een significante aantasting tot gevolg heeft van de wezenlijke kenmerken en waarden van belangrijke weidevogelgebieden, recreatiegebieden rond de stad, of karakteristieke landschapselementen, moet deze aantasting worden gecompenseerd. Gedeputeerde staten leggen de vereisten betreffende de aard en omvang van de compensatie en het moment waarop de compensatie gerealiseerd moet zijn, vast in een beleidsregel over de compensatie bij nieuwe ontwikkelingen. De motivering bij het omgevingsplan bevat een verantwoording over de wijze van compensatie.
Toetsing
Het plangebied is op de kaart 'Ruimtelijke kwaliteit en beschermingscategorieën' niet aangemerkt als bijzondere beschermingscategorie. Het toevoegen van woningen en stedelijke voorzieningen binnen de stad, wordt beschouwd als 'inpassen'. De ontwikkeling sluit aan bij de bestaande stedelijke omgeving en is zorgvuldig ingepast op de locatie.
Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen
- 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
- a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
- b. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 in bijlage II en wordt rekening gehouden met de voor deze locaties opgenomen gegevens en criteria in bijlage X.
- 2. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling met de functie wonen mogelijk maakt voorziet in voldoende sociale huurwoningen. Onder voldoende wordt in ieder geval verstaan wat hierover is vastgelegd in de geldende door Gedeputeerde Staten aanvaarde regionale woonvisie.
- 3. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
- 4. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.
Toetsing
Artikel 6.10 van de verordening kent een vergelijkbare strekking als de Ladder voor duurzame verstedelijking, namelijk dat stedelijke ontwikkelingen in essentie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied plaats moeten vinden en dat de behoefte daarvan aangetoond moet zijn. Voor de beoogde ontwikkeling van 8 tiny houses is dit echter niet van toepassing. Op basis van jurisprudentie is er namelijk pas sprake van een stedelijke ontwikkeling vanaf 12 woningen.
Artikel 6.10d Bereikbaarheid
Een bestemmingsplan voor een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling houdt rekening met de gevolgen van die ontwikkeling voor de bereikbaarheid.
Toetsing
Het aspect verkeer is onderbouwd in paragraaf 4.2. Hierin wordt geconcludeerd dat dit aspect voldoende is gewaarborgd in de beoogde ontwikkeling.
Artikel 6.35a risico's van klimaatverandering
In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:
- wateroverlast door overvloedige neerslag;
- overstroming;
- hitte;
- droogte;
alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling.
Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's.
Toetsing
De beoogde ontwikkeling voorkomt of beperkt op meerdere manieren de risico's van klimaatverandering. Zo blijven de bestaande bomen en watergangen behouden. Daarnaast is de toename aan verhard oppervlak beperkt door de tiny houses op palen te bouwen. Ook wordt er met de verwerking van neerslag rekening gehouden met klimaatverandering, hier wordt in paragraaf 4.6 nader op ingegaan. De exacte maatregelen worden in een later stadium verder uitgewerkt.
Conclusie
Gelet op de voorgaande toetsing aan alle afzonderlijke, relevante artikelen van de Omgevingsverordening, wordt geconcludeerd dat dit bestemmingsplan aan deze verordening voldoet.
3.4 Regionaal Beleid
3.4.1 Regionale structuurvisie 2020 Holland Rijnland (2014)
Beleidskader
De regio Holland Rijnland is een samenwerkingsverband van 15 gemeenten: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude. De regio ligt midden in de Randstad en telt ruim 500.000 inwoners. De deelnemende gemeenten werken samen aan ontwikkelingen op het gebied van wonen, werken, natuur en landschap, verkeer en vervoer, samenleving en welzijn. Een goede balans tussen gebiedsontwikkeling en behoud van het oorspronkelijke karakter van de regio zijn daarbij het streven. In juni 2009 heeft het Algemeen Bestuur van de regio de Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland vastgesteld. In 2012 is ingestemd met de eerste partiële herziening van de visie.
De gemeenten hebben de visie ontwikkeld om gezamenlijk te werken aan de toekomst van de regio. De regio wil op de scharnierplek tussen de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad een gebied zijn waar wordt gewerkt aan kwaliteit en waar het goed wonen, werken en recreëren is, met een uitstraling die verder gaat dan de regio- of landsgrenzen. In de Regionale Structuurvisie van Holland Rijnland wordt inzicht gegeven in de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020 (met een doorkijk naar 2030).
In zeven kernbeslissingen geven de gemeenten hun belangrijkste keuzes weer. Een daarvan is een topwoonregio in de Randstad creëren. Holland Rijnland wil een goed woonklimaat realiseren met voldoende en gevarieerde woningen, met aandacht voor kwaliteit van de leefomgeving. De prioriteit voor Holland Rijnland ligt bij het terugdringen van het kwantitatieve woningtekort door middel van inbreiding en herstructurering in de Aangesloten Stedelijke agglomeratie van Katwijk tot en met Leiden.
Relevantie en conclusie
Voorliggende ontwikkeling voorziet in een bijdrage aan de woningbehoefte door middel van inbreiding. Daarnaast draagt het realiseren en faciliteren van ruimte voor alternatieve woonvormen bij aan de wens om te voldoen aan meer gevarieerde woningen.
3.4.2 Intergemeentelijke structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek 2016
Beleidskader
De gemeenteraden van de zes greenportgemeenten, Hillegom, Katwijk, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout en Teylingen, hebben in 2016 de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek (ISG) vastgesteld. In tegenstelling tot de regionale structuurvisie heeft de intergemeentelijke structuurvisie voor de Duin- en Bollenstreek, na vaststelling door de gemeenteraden, voor die gemeenten wel een zelfbindend karakter. Het doel van de ISG is drieledig:
- Het gedetailleerder dan in de Regionale Structuurvisie vastleggen van het ruimtelijke ontwikkelingskader voor de vitalisering van de Duin- en Bollenstreek tot en met 2030;
- Het in tegenstelling tot de Regionale Structuurvisie, wettelijk verankeren van het ontwikkelingskader als zelfbindend ontwikkelingskader voor de greenportgemeenten;
- Het verschaffen van een planologisch juridische basis voor het verevenen van plankosten op basis van de Wet ruimtelijke ordening.
In het ISG zijn richtlijnen gesteld voor woningbouw, werken, landschap, natuur en recreatie. Voor de uitvoering van het ISG is de Greenport Ontwikkeling Maatschappij (GOM) opgericht. Binnen het ISG zijn onder andere 600 woningen toegestaan als “Greenportwoning”. De basis om tot verbetering van de landschapskwaliteiten in de Duin- en Bollenstreek te komen, is het Landschapsperspectief. Middels het in het ISG gepresenteerde Landschapsperspectief wordt een locatiegericht beleid neergezet gericht op de landschapskwaliteit.
Relevantie en conclusie
Op het gebied van wonen kent de Greenport Duin- en Bollenstreek een sterke behoefte, zowel van buiten de regio (noordkant-Randstad) als binnen de regio. De gemeenten spitsen het ruimtelijk beleid toe op het zoveel mogelijk realiseren van woningen binnen het bestaand stedelijk gebied. Daarnaast biedt de woningbouwopgave kansen voor de herstructurering van de woningvoorraad en verbetering van de woonomgeving en draagt bij aan versterking van het draagvlak van maatschappelijke en commerciële voorzieningen. Voorliggend plan betreft de ontwikkeling van maximaal 8 woningen die binnenstedelijk worden gerealiseerd. Daarmee zal deze ontwikkeling zowel in de verbetering van de woonomgeving bijdragen als in de woningbehoefte van de regio voorzien. Het voorliggend plan komt overeen met doelstellingen uit de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek.
3.5 Gemeentelijk Beleid
3.5.1 Toekomstvisie en Agenda Lisse 2030 (2017)
Beleidskader
In de Toekomstvisie en Agenda Lisse is het volgende geformuleerd dat van toepassing is op de planontwikkeling:
"Naast wonen - dé kracht van Lisse - is duurzaamheid dé opgave voor Lisse. Dit is kort samengevat de gezamenlijke conclusie op basis van de analyse, interviews en bijeenkomsten, die we in 2017 hebben georganiseerd in aanloop naar deze toekomstvisie.
Duurzaamheid is de sleutel voor de kwalitatief hoogwaardige woon-, werk en leefomgeving die Lisse@2030 wil zijn: duurzaam wonen, duurzame (vormen van) mobiliteit, duurzame zorg, maar ook duurzame inzetbaarheid - en leven lang leren, langer werken - horen daarbij. We vragen de aandacht voor innovatie: we kunnen Lisse niet laten floreren zonder initiëren van innovaties, het opdoen van nieuwe en prikkelende ideeën en het realiseren daarvan."
Relevantie en conclusie
In voorliggend plan zijn diverse duurzaamheidsmaatregelen opgenomen, de woningen zullen worden ontworpen met een duurzaam karakter. Het uitgangspunt is dat de tiny houses zo duurzaam mogelijk worden gerealiseerd, waarbij in ieder geval wordt voldaan aan de duurzaamheidseisen uit het bouwbesluit. Ook is het plan gericht op het creëren van een kwalitatief hoogwaardig woon- en leefomgeving. Het plan sluit dan ook goed aan op de gemeentelijke toekomstvisie.
3.5.2 Structuurvisie Lisse "Vertalen, verbinden en versterken" (2011) & Woonvisie Lisse 2015-2020 - Goed wonen op Lis (2016)
Uit de Structuurvisie Lisse volgen de onderstaande concrete opgaven voor wonen:
- 736 woningen;
- meer diversiteit in woningaanbod: nu veel eengezinswoningen, hiertoe kunnen mogelijk voor een deel appartementen worden toegevoegd aan het woningbestand;
- 30% sociale huurwoningen, aandacht voor starters en senioren.
- 1. Opplussen bestaande woningen van Stek en Eigen Haard, en (door voorlichting) van eigenaar-bewoners;
- 2. Nieuwbouw nultredenwoningen (met name in de huursector) voor ouderen, bij voorkeur in de meest vergrijzende wijken van Lisse;
- 3. Inrichten woonservicegebieden onder regie gemeente in Lisse-Centrum, en Poelpolder;
- 4. Realiseren extramurale woonzorgarrangementen.
- Landgoedachtige woningen (minimaal 800 m2 per kavel);
- Offensiefwoningen (geen aantal gesteld): binnen of buiten de rode contour (hierbij staat de verdiencapaciteit centraal), bedoeld om herstructurering buitengebied te bekostigen.
Woningbouw
Uit de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer - Bollenstreek, welke is vertaald in andere visies, volgt dat in de hele regio ruimte is voor in totaal 24.600 woningen, waarvan 12.900 buiten en 11.700 binnen stedelijk gebied. In de Bollenstreek betreft het vooral woningen binnen het stedelijk gebied (6.700 in totaal, waarvan 4.000 reeds opgenomen in bestaande plannen voor braakliggende dan wel her te bestemmen terreinen). In de Haarlemmermeer betreft het vooral woningen buiten het bestaand stedelijk gebied in de Westflank (10.000 woningen in totaal). Na 2030 worden ontwikkelingen in het buitengebied van Hillegom mogelijk geacht.
In de Gebiedsuitwerking wordt ten aanzien van woningbouw in de Bollenstreek een viersporen beleid voorgesteld om te kunnen voldoen aan de woningbouwbehoefte (kwantitatief en kwalitatief cq. woonmilieu differentiatie), maar tevens met respect voor regionale kwaliteiten: realisatie binnen de rode contouren, realisatie in de vorm van landgoedachtige woningen (in lijn met het Offensief van Teylingen), ontwikkelingslocaties rond stations in het kader van de Stedenbaangedachte en uitleglocaties aan bestaande kernen. In het geval van Lisse wordt vooral gedacht aan de realisatie binnen de rode contour en realisatie in de vorm van deze landgoedachtige woningen. In de Woonvisie Lisse is al vastgelegd dat Lisse een woningbouwprogramma heeft van 1.140 woningen binnen de rode contour. Inzake de landgoedachtige woningen is de insteek een verbetering van de landschappelijke kwaliteit en realiseren van meer ruimte voor de bollenteelt door het verplaatsen van glas en bedrijven. Exclusieve woningbouw in lage dichtheden is hierbij een belangrijke (mede)financieringsbron. Het gaat om kleine modules van enkele tientallen woningen. In totaal zou dit voor de Bollenstreek als geheel ongeveer 500 woningen kunnen opleveren tot 2030.
Relevantie en conclusie
De tiny houses in de Bloemenbuurt leveren de mogelijkheid tot een alternatieve woonvorm in Lisse. Dankzij de herontwikkeling van het binnenterrein tussen de bestaande woonkavels worden er woningen toegevoegd binnen de bestaande rode contour, nabij het centrum. Het plan draagt hiermee bij aan de woonvisie door een bijdrage aan de kwalitatieve woningbehoefte.
3.5.3 Woningbouwprogramma 2020-2024
In december 2020 is het woningbouwprogramma 2020-2024 Lisse vastgesteld.
“Lisse is een dorpse gemeenschap met stadse voorzieningen. Lisse ligt centraal in de Randstad, niet ver van Leiden en Schiphol. Voor mensen die in onze gemeente wonen of willen gaan wonen, is er een variatie aan woonvormen. Naast appartementen in het centrum en in de wijk Poelpolder zijn er de nodige grondgebonden woningen. We zien een groeiende diversiteit in de samenleving. Hierdoor ontstaat een vraag naar nieuwe woonvormen. We willen met dit woonprogramma inspelen op deze veranderende vraag. Daarbij hebben we de volgende ambities:
We willen in Lisse ruimte bieden aan een gevarieerde vraag van kleine huishoudens, gezinnen, mensen die een specifieke woonvorm wensen en mensen die een traditionele woning willen, jong en oud, ongeacht het inkomen.
Onze woonwijken en woningen zijn klaar voor de toekomst. Ze zijn energiezuinig en klimaatbestendig. Mensen kunnen op verschillende plekken in Lisse zelfstandig wonen en onderdeel zijn van onze gemeenschap, ook als zij zorg nodig hebben.”
Relevantie en conclusie
In het plangebied tiny houses Bloemenbuurt Lisse worden 8 woningen gerealiseerd voor mensen die een specifieke woonvorm wensen. Hiermee past voorliggend plan binnen het programma. In de planregels is bovendien vastgelegd dat de tiny houses volledig (100%) in het segment 'sociale koop' gerealiseerd moeten worden. Hiervoor is in de regels een relatie gelegd met de definitie uit het Bro en de Doelgroepenverordening Lisse.
3.5.4 Richtinggevend plan Duurzaamheid Lisse 2040
De gemeente Lisse heeft de volgende ambities op gebied van duurzaamheid opgesteld:
- Lisse energieneutraal is in 2040;
- in 2025 al het maatschappelijk vastgoed energiezuinig is (Label A+) en tenminste 3 objecten (waaronder in ieder geval het gemeentehuis) energieneutraal (NoM)
- in 2030 zijn de mobiliteit gerelateerde CO2-emissies 25% lager dan in 1990
- en heeft Lisse in 2040 een circulaire economie.
- Gasloze wijken/ woningen is één van de maatregelen die genoemd worden om de ambities te kunnen halen: gebouwen te verwarmen door uit het afvalwater van het rioolstelsel energie terug te winnen met warmtewisselaars.
Relevantie en conclusie
In het plangebied tiny houses Bloemenbuurt Lisse worden 8 woningen gerealiseerd voor mensen die een specifieke woonvorm wensen. Hiermee past voorliggend plan binnen het programma. De exacte uitwerking van de overige duurzaamheidsmaatregelen worden in een later stadium verder uitgewerkt.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het project is naar verschillende ruimtelijk relevante (onderzoeks)aspecten gekeken. In voorliggend hoofdstuk worden de resultaten hiervan beschreven.
4.2 Verkeer En Parkeren
Toetsingskader
Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen ontwikkeling. Wel dient in het kader van het bestemmingsplan te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet mag leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.
De verkeersgeneratie wordt berekend op basis van de kencijfers uit CROW-publicatie 381. Binnen de 'Beleidsregel parkeernormen gemeente Lisse 2019' zijn geen parkeernormen opgenomen voor tiny houses. Voor het berekenen van de parkeerbehoefte is daarom aangesloten bij de vereiste parkeerbehoefte uit het spelregelkader voor de beoogde ontwikkeling.
Verkeersstructuur
Gemotoriseerd verkeer
Het plangebied wordt ontsloten via de Gasstraat en Geraniumstraat, waarna het verkeer zich ontsluit op de Broekweg. De Geraniumstraat en de Gasstraat zijn in de huidige situatie gecategoriseerd als erftoegangsweg binnen de bebouwde kom met een 30 km/u regime en een wegbreedte van circa 5,3 meter. De Broekweg is gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom met een 50 km/u regime en een wegbreedte van circa 8,3 meter.
Langzaam verkeer
Binnen het 30 km/u-gebied waarvan onder meer de Geraniumstraat en de Gasstraat deel van uitmaken, deelt de fietser de rijbaan met het gemotoriseerd verkeer. Langs de Broekweg liggen aan weerszijden fietssuggestiestroken. Langs de wegen rondom het plangebied zijn voetpaden voor voetgangers aanwezig.
Openbaar vervoer
Op circa 150 meter loopafstand ligt een bushalte aan de Broekweg. Hier halteert buslijn 162 Lisse, Centrum - Hoofddorp, Station.
Planontwikkeling
De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 8 nieuwe tiny houses, met een footprint van maximaal 32 m2 per tiny house.
Verkeersgeneratie
Bestaande situatie
In de bestaande situatie is het plangebied in gebruik als binnenterrein.
Toekomstige situatie
De ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 8 tiny houses. De verkeersgeneratie van de toekomstige ontwikkeling is berekend aan de hand van kengetallen uit CROW-publicatie 381 voor gebied 'rest bebouwde kom' en stedelijkheidsgraad 'matig stedelijk'. Hierbij is op basis van de gemeentelijke parkeernormen het gemiddelde van de bandbreedte gehanteerd.
Tabel 4.1 Verkeersgeneratie beoogde ontwikkeling in mvt/etmaal
Functie | Aantal | Kencijfer | Verkeersgeneratie weekdag | Verkeersgeneratie werkdag |
Tiny house | 8 | 1,95 per woning | 15,6 | 17,3 |
Totaal | 16 | 18 |
De beoogde ontwikkeling heeft een verkeersgeneratie van 16 mvt/etmaal gedurende de gemiddelde weekdag. Voor het bepalen van de verkeersafwikkeling zijn de werkdagintensiteiten maatgevend. Conform CROW-publicatie 381 geldt voor woningen een omrekenfactor van 1,11. De verkeersgeneratie op een gemiddelde werkdag komt daarmee op 18 mvt/etmaal.
Verkeerstoedeling
Het plangebied wordt ontsloten via de Geraniumstraat en de Gasstraat. De parkeerplaatsen worden ontsloten via de Gasstraat. Naar verwachting zal vervolgens circa 60% van het verkeer zich richting het westen via Geraniumstraat naar de Hyacinthenstraat ontsluiten. De overige 40% van het verkeer wordt in noordelijke richting via de Narcissenstraat naar de Broekweg afgewikkeld.
De ontsluiting naar de Geraniumstraat kan eventueel worden gebruikt door voetgangers, fietsers. Tevens kan de ontsluiting gebruikt worden voor verkeer voor laden en lossen naar de gemeenschappelijke ruimte, maar biedt geen verdere ontsluitingsmogelijkheid voor gemotoriseerd verkeer.
Figuur 4.1 Verkeerstoedeling beoogde ontwikkeling
Effecten verkeersafwikkeling
Voor beoordeling van de verkeersafwikkeling is de verkeersgeneratie tijdens het maatgevende uur van belang. Als vuistregel geldt dat de verkeersomvang tijdens het maatgegevens uur circa 10% van de etmaalwaarde bedraagt. In dit geval gaat het in het drukste uur op werkdagen dan om (18 *10%) 2 voertuigen. Deze geringe toename van verkeer kan zonder problemen worden afgewikkeld op de omliggende kruispunten en wegen.
Effecten verkeersveiligheid
Voor de beoordeling van de verkeersveiligheid kan gesteld worden dat met de geringe toename van het verkeer na planontwikkeling (2 motorvoertuigen in het drukste uur) dit geen effect heeft op de verkeersveiligheid.
Parkeren
De toekomstige parkeerbehoefte is berekend aan de hand van het spelregelkader voor de ontwikkeling. Hiermee wordt afgeweken van het parkeerbeleid. tiny houses vormen namelijk een nieuw woonconcept, wat de woningen niet gelijk inpasbaar maakt in huidig gemeentelijk beleid. De parkeernorm die geldt is 1,0. Dit betekent dat er voor elk tiny house 1 parkeerplaats beschikbaar is. Een gereduceerde parkeernorm is in lijn met de duurzaamheidsinsteek en tiny house leefwijze. De parkeerbehoefte is opgenomen in tabel 4.2.
Tabel 4.2 Parkeerbehoefte beoogde ontwikkeling
Functie | Aantal | Norm spelregelkader | Parkeerbehoefte |
Tiny house | 8 | 1 per woning | 8 |
Totaal | 8 |
Op basis van tabel 4.2 heeft de ontwikkeling een parkeerbehoefte van 8 parkeerplaatsen. De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van 8 parkeerplaatsen en 1 laad- en losplaats. Hiermee wordt er voorzien in de parkeerbehoefte.
4.3 Wegverkeerslawaai
Toetsingskader
Woningen zijn op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige functies waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km/uur wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging.
Onderzoek en conclusie
De tiny houses liggen binnen de geluidzone van de Hyacintenstraat, Broekweg en Kanaalstraat en zijn ten gevolge van het verkeer op deze wegen getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn tevens omliggende niet gezoneerde (30 km/u) wegen beschouwd. Het onderzoek naar wegverkeerslawaai is opgenomen in in bijlage 1.
Figuur 4.2 Gezoneerde wegen, wegverkeerslawaai
Het onderzoek concludeert dat als gevolg van het wegverkeer op de gezoneerde wegen Hyacintenstraat, Broekweg en Kanaalstraat de wettelijke voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB niet wordt overschreden. De hoogst berekende geluidbelasting bedraagt 43 dB. Het laten vaststellen van hogere waarden is niet nodig. Daarnaast concludeert het onderzoek dat als gevolg van het wegverkeer op de omliggende niet gezoneerde wegen de richtwaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Het wegverkeerslawaai van deze wegen vormt geen strijdigheid met een goede ruimtiljke ordening.
Het aspect geluid van wegverkeer vormt geen belemmering voor de ontwikkeling. De tiny houses worden mogelijk gemaakt in een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat.
4.4 Bedrijven En Milieuzonering
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om een belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Onderzoek
In de beoogde situatie worden woningen gerealiseerd. Hiermee wordt een milieuhinderlijke functie opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. In de omgeving van het plangebied bevinden zich voornamelijk woonbestemmingen en enkele maatschappelijke bestemmingen waardoor de omgeving getypeerd kan worden als 'rustige woonwijk'.
Ten zuidwesten van het plangebied is er sprake van een maatschappelijke bestemming. Volgens de VNG-brochure valt dit onder milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 meter in een rustige woonwijk. Met een afstand van circa 63 meter wordt hieraan voldaan. Ten oosten van het plangebied grenst ook een maatschappelijke bestemming. Hier wordt niet aan de richtafstand van 30 meter voldaan. De maatschappelijke bestemming betreft een speeltuin met basketbalveldje (speelvoorziening). Deze speelvoorziening is een wijkgebonden voorzieningen ten behoeve van de kinderen in de wijk. In een woonwijk (met spelende kinderen) is enige mate van geluid door spelende kinderen inherent aan het gebruik. Vanuit het oogpunt van gezondheid wordt buiten spelen/sporten wenselijk geacht.
Het gebruik ervan zal enige mate van geluid veroorzaken bij de tiny houses, welke op relatief korte afstand worden gesitueerd van de speelvoorziening. De speelvoorziening zal hoofdzakelijk in de dagperiode in gebruik zijn en in het eerste deel van de avond. Verwacht mag worden dat er niet of nauwelijks geluidhinder zal zijn omdat er sprake is van bij de omgeving horende geluiden. Voor wat betreft met name het stemgeluid van kinderen geldt dat overal in de wijk kan voorkomen. Ter volledigheid vindt er voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning een nader onderzoek plaats naar het geluid van spelende kinderen. Indien nodig worden er op basis van de uitkomsten uit dit onderzoek passende maatregelen genomen.
Conclusie
Als gevolg van de beoogde ontwikkeling worden geen bedrijven belemmerd en ter plaatse van het plangebied en is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De naast de ontwikkeling gelegen speelvoorziening is passend voor de woonomgeving.
4.5 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk project uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het beleid en normstelling voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.3 weergegeven.
Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 ( = 1,2 µg/m³);
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m² bij één ontsluitingsweg en 200.000 m² bij twee ontsluitingswegen.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk project uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van 8 woningen. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2021 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Hyacintenstraat direct ten oosten van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2020; 14,3 µg/m³ voor NO2, 16,3 µg/m³ voor PM10 en 8,4 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
4.6 Water
Toetsingskader
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europees:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal:
- Omgevingsplan
- Omgevingsvisie
Waterschapsbeleid
Voor de planperiode 2022-2028 zal het Waterbeheerprogramma (WBP6) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar visie is voor de komende planperiode en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. De visie van het hoogheemraadschap kan samengevat worden in: water wijst de weg. Het beheergebied van Rijnland en het watersysteem moeten veerkrachtiger en flexibeler worden, er is een noodzaak om water meer leidend te maken in de ruimtelijke inrichting. Belangrijk is om te blijven investeren in waterbeheer. Het werken aan oplossingen om de leefomgeving toekomstbestendig te maken doet het hoogheemraadschap niet alleen, maar in samenwerking met andere partijen zoals het Rijk, provincies en gemeenten. Er zijn vijf maatschappelijke opgaves geformuleerd:
- bijdragen aan klimaatbestendige woningbouw
- tegengaan van bodemdaling
- versterking van de biodiversiteit
- energieneutraal werken
- Nederland circulair in 2050.
De thema's voor de strategische doelen bestaan uit waterveiligheid, voldoende water, schoon water, waterketen, Rijnland duurzaam en Rijnland klimaatadaptief. In het waterbeheerprogramma is beschreven hoe het hoogheemraadschap de gestelde taken wilt bereiken en hoe ze denken dat te gaan doen. Het Waterbeheerprogramma (WBP6) 2022-2028 van Rijnland is te vinden op de website: www.bp6rijnland.nl
Keur Rijnland 2020
Het hoogheemraadschap van Rijnland zorgt voor een veilig en gezond watersysteem voor het gebied tussen Wassenaar, Gouda, Amsterdam en IJmuiden. Om het watersysteem zo optimaal mogelijk te laten functioneren, heeft een waterschap de bevoegdheid, op grond van artikel 56 in combinatie met artikel 78 van de Waterschapswet, verordeningen vast te stellen die het nodig acht voor de behartiging van de opgedragen taken. De taken die aan een waterschap worden opgedragen, betreffen – volgens artikel 1 van de Waterschapswet – de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater en eventueel kan nog de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden worden opgedragen, bijvoorbeeld vaarwegbeheer. Ook de Omgevingsverordening, Waterverordening Rijnland en het Reglement van bestuur voor het hoogheemraadschap van Rijnland bepalen de kaders. Naast voornoemde wet- en regelgeving, die de organisatie van de waterschappen regelt, geven de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving allerlei bepalingen over de inhoud van het waterbeheer, bijvoorbeeld in de vorm van doelstellingen en concrete normen. De keur dient tevens ter invulling van deze doelstellingen, te weten:
- a. voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met
- b. bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen, en
- c. vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.
De Keur en Uitvoeringsregels van Rijnland zijn te vinden op de website:
https://www.rijnland.net/loket/vergunningen/keur-alle-regels-op-een-rij/
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
Convenant Klimaatadaptief Bouwen
De provincie Zuid-Holland heeft een bouwopgave van 100.000 nieuwe woningen tot 2025. Deze grote bouwopgave biedt de kans om deze woningen klimaatbestendig te ontwikkelen en hiermee schade of duurdere herstelmaatregelen in de toekomst te voorkomen. De provincie heeft daarom in 2018 procesafspraken gemaakt met overheden, organisaties en marktpartijen in het Convenant Klimaatadaptief Bouwen. Het doel van het convenant is het verminderen van wateroverlast, hittestress, droogte en bodemdaling en het vergroten van de biodiversiteit. Bestuurlijke afspraken en een minimaal programma van eisen (PvE) zijn vastgelegd in het Convenant Klimaat Adaptief Bouwen. Het hoogheemraadschap van Rijnland heeft het Convenant Klimaatadaptief Bouwen ondertekend en spant zich in het convenant te effectueren.
Onderzoek
Huidige situatie
Het plangebied is deels verhard. De verharding bestaat uit de bestaande speeltuin en een loods. Het overige deel bestaat uit groen.
Bodem en grondwater
Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Vanwege de ligging in de bebouwde kom is het plangebied niet gekarteerd. Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ten oosten van het plangebied grotendeels uit kalkrijke poldervaaggronden; lichte klei. Met betrekking tot grondwater is er ten oosten van het plangebied sprake van grondwatertrap IVc. Dit betekent dat de hoogste gemiddelde grondwaterstand (GHG) op 72 centimeter onder maaiveld ligt. De gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) bevindt zich op 133 centimeter onder maaiveld.
Waterkwantiteit
Conform de Legger van Hoogheemraadschap van Rijnland grenst ten noorden en ten oosten een watergang in de categorie 'overig' (figuur 4.3). De beschermingszone van een watergang in deze categorie is 2 meter. Binnen deze beschermingszones gelden conform de Keur van Hoogheemraadschap van Rijnland beperkingen voor bouwen en aanleggen ter bescherming van en om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden.
Figuur 4.3 Uitsnede legger oppervlaktewater met het plangebied rood omkaderd
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering (figuur 4.4).
Figuur 4.4 Uitsnede legger oppervlaktewater met het plangebied rood omkaderd
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is momenteel onbebouwd en niet aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel.
Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie worden 8 tiny houses gerealiseerd.
Bodem en grondwater
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen gevolgen voor bodem en grondwater.
Waterkwantiteit
De ontwikkeling leidt tot een toename in het verhard oppervlak. Hoogheemraadschap van Rijnland hanteert het uitgangspunt dat bij een toename van het verhard oppervlak met 500 m2 of meer de initiatiefnemer een oppervlakte ter grootte van minimaal 15% van het nieuw aan te leggen verhard oppervlak dient te reserveren voor extra open water als compensatie. Het nieuwe open water moet aangesloten worden op het bestaande watersysteem. Uitgangspunt hierbij is dat de aanleg van verhard oppervlak geen negatieve gevolgen mag hebben op het watersysteem. Door de ontwikkeling van de 8 tiny houses zal de toename van verharding onder de grens van 500 m2 blijven. Compenserende maatregelen zijn derhalve niet nodig. De toename van verharding wordt hiernaast nog beperkt door het bouwen op palen.
Waterveiligheid
De beoogde ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving. Deze vallen ook niet in het plangebied.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting,
- (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.
Toekomstige bewoners van de tiny houses kunnen hemelwater op eigen initiatief vasthouden en benutten voor bijvoorbeeld de bewatering van een gezamenlijke (moes)tuin. Aangezien de woningen op palen worden gerealiseerd kan een groot deel van het hemelwater in de grond infiltreren. Voor de rest wordt het hemelwater afgevoerd naar de omliggende watergangen.
Conclusie
Met de beoogde ontwikkeling is er geen sprake van een verharding van meer dan 500 m2. Compensatie is derhalve niet noodzakelijk. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone van de oppervlaktewatergang dient een watervergunning te worden aangevraagd. Hiermee heeft de ontwikkeling geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
4.7 Ecologie
Toetsingskader
Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling of voortoets de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
- alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
- het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
- de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
- soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
- soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
- overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van de ruimtelijke onderbouwing moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland
In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij de verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied is geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid ligt op circa 4,9 kilometer. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland/Natuurnetwerk Zuid-Holland. Het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNN bevindt zich op een afstand van circa 1,3 kilometer (figuur 4.2). Tevens is het plangebied niet gelegen in een provinciaal belangrijk weidevogelgebied of de strategische reservering natuur. Ook liggen geen karakteristieke landschapselementen in het plangebied. Degenoemde beschermde gebieden veroorzaken geen planologische belemmeringen voor het initiatief.
Figuur 4.5 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: Provincie Zuid-Holland)
Vanwege de afstand zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten. Voor het onderzoeken van de mogelijke effecten op het nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid zijn er voor de aanleg- en de gebruiksfase van de ontwikkeling AERIUS-berekeningen uitgevoerd (zie bijlage 2 voor de memo, bijlage 3 voor de berekeningen). Uit de berekeningen blijkt dat geen sprake is van rekenresultaten die hoger zijn dan 0,00 mol N/ha/jr voor de aanleg- en de gebruiksfase van de ontwikkeling.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden in het plangebied zijn onderzocht aan de hand van een quickscan (zie bijlage 4. In dit onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
- 1. Broedende vogels mogen niet worden verstoord en in gebruik zijnde nesten mogen niet worden vernietigd. Activiteiten welke verstorend zijn voor broedende vogels dienen bij voorkeur buiten de broedperiode te worden gestart. Het broedseizoen verschilt per soort. Globaal moet rekening gehouden worden met de periode tussen half februari en eind augustus. Voordat gestart wordt met verstorende activiteiten, moet worden gecontroleerd of er geen broedende vogels in en direct rond het plangebied aanwezig zijn.
- 2. Er wordt gelegenheid gegeven aan amfibieën en grondgebonden zoogdieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden;
- 3. Overige ontheffingsplichtige soorten kunnen op basis van verspreiding op voorhand worden uitgesloten.
- 4. Met het ontzien van broedende vogels (zie punt 1) en het in acht nemen van de wettelijke zorgplicht ten aanzien van alle flora en fauna (o.m. ook amfibieën), zijn binnen de geldigheidstermijn van dit onderzoek geen directe belemmeringen van toepassing: de onderhavige rapportage vormt daartoe de bewijslast.
- 5. De geldigheid van het onderzoek omvat 3 jaar vanaf de datering van het rapport. Werkzaamheden kunnen op basis van deze rapportage binnen die termijn zonder aanvraag van ontheffing en overige consequenties, worden uitgevoerd.
Conclusie
Zowel de Wet natuurbescherming als het provinciaal natuurbeleid vormen geen belemmeringen voor de uitvoering van dit plan.
4.8 Bodemkwaliteit
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).
Onderzoek
Om de kwaliteit van de bodem te onderzoeken is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 5). Op basis van de onderzoeksresultaten worden de volgende conclusies vastgesteld:
Bodemonderzoek plangebied
De gestelde hypothese dat op de locatie verhogingen met zware metalen, PAK en PCB’s kunnen worden verwacht, is bevestigd. Ter plaatse van de boring 01 zijn sterke verhogingen met koper en zink aangetoond. Daarnaast is ter plaatse van boring 10 een matige verhoging met zink aangetoond. Voor het overige zijn maximaal lichte verhogingen aangetoond. De omvang van de matige en sterke verontreinigde grond is niet afgeperkt, de omvang van de verontreiniging is derhalve niet bekend. Mogelijk is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Derhalve dient een nader onderzoek uitgevoerd te worden. De grond is indicatief getoetst aan het Besluit Bodemkwaliteit. De sterk verontreinigde grond wordt beoordeeld als Niet toepasbaar. De overige grondmonsters worden indicatief beoordeeld als klasse Industrie.
De grond is aanvullend onderzocht op PFAS. Hierbij is in de zandige bovengrond in dit deel van het plangebied PFAS aangetoond boven de toepassingseisen uit het THK. De overige zandige grond voldoet indicatief aan de achtergrondwaarde.
Zandige ondergrond
In de visueel ‘schone’ zandige ondergrond zijn geen verhogingen aangetoond boven de achtergrondwaarde en/of detectielimiet. De grond is indicatief getoetst aan het Besluit Bodemkwaliteit en wordt indicatief beoordeeld als Altijd toepasbaar. Ten aanzien van PFAS zijn PFOS en PFOA aangetoond de achtergrondwaarde van het Tijdelijk handelingskader wordt echter niet overschreden.
Asbest plangebied
De gestelde hypothese dat de bovengrond verdacht is op het voorkomen van asbest, is bevestigd. Ter plaatse van meerdere gaten is asbestverdacht materiaal aangetroffen. In het worst-casemonster van inspectiegat 09 wordt zowel het criterium voor nader onderzoek als de interventiewaarde overschreden. Daarnaast zijn op het maaiveld meerdere stukjes asbest aangetroffen. Opgemerkt wordt dat het asbest zowel op maaiveld als in de grond met name wordt aangetroffen nabij de watergang. De resultaten van het asbestonderzoek vormen aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek asbest om vast te stellen of sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
Aanbeveling
Ten aanzien van de matige en sterke verhogingen met zware metalen en het aangetroffen asbest dient een nader onderzoek uitgevoerd te worden om de omvang van de verontreiniging in kaart te brengen. Mogelijk is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
Nader bodem- en asbestonderzoek
Vanwege de resultaten uit het verkennend bodemonderzoek is er een nader bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 6. Op basis van de onderzoeksresultaten worden de volgende conclusies vastgesteld:
Ter plaatse van de grondstrook tussen het basketbalveldje en de watergang in het plangebied ten noorden van de Geraniumstraat te Lisse is een nader bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat de zinkverontreiniging bij boring 01 slechts een spotverontreiniging betreft. De sterke verontreiniging bestaat uit minder dan 25 m3 grond, er is geen sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging. Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van de onderzoekslocatie een verontreiniging met asbest aanwezig is boven de toetswaarde van 100 mg/kg d.s. in de kleilaag van circa 0,40-1,00 m-mv. Met het eerder uitgevoerd nader onderzoek is vastgesteld dat langs het overige deel van de zuidelijke oever van de watergang geen stortlaag aanwezig is. De verontreiniging is binnen dit deel van het plangebied aanwezig over een oppervlakte van circa 120 m2. De omvang van de verontreiniging wordt daarmee geraamd op circa 70 m3.
De asbestverontreiniging betreft een ‘geval van ernstige bodemverontreiniging’ in het kader van de Wet Bodembescherming. Op basis van het Protocol Asbest (Circulaire Bodemsanering) kan worden afgeleid dat de asbestverontreiniging bij het huidige gebruik niet leidt tot een onaanvaardbaar risico. De verontreiniging kan worden beschouwd als een ‘geval van ernstige bodemverontreiniging, waarvan sanering niet spoedeisend is’. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat de verontreiniging is ontstaan voor 1 juli 1993, waardoor er geen sprake is van een ‘nieuw geval van bodemverontreiniging’. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling van de locatie dient de asbestverontreiniging in de grond te worden gesaneerd op het moment dat op of nabij de locatie graafwerkzaamheden gaan plaatsvinden. Dit kan via een BUS-meldingsprocedure dan wel middels een saneringsplan.
BUS-melding
Op 12 november 2021 is een BUS-melding gedaan voor de sanering van de bovengenoemde verontreiniging. De Omgevingsdienst West-Holland heeft de melding beoordeeld en akkoord bevonden. Deze
Verkennend bodem- en asbestonderzoek 11 augustus 2022
Door de gemeente Lisse is aan Grondslag BV opdracht verleend voor het uitvoeren van een verkennend bodem- en asbestonderzoek ter plaatse van een deel van het plangebied, ter plaatse van het speelveld en het toekomstig parkeerterrein. Dit deel was in eerdere plannen niet opgenomen binnen het plangebied. Hierom is hier een separaat onderzoek voor opgesteld. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 7.
In het onderzoek wordt geconcludeerd dat in alle boringen die zijn verricht tot in de ondergrond zijn matige en/of sterke verhogingen aangetoond. Aannemelijk is dat de verontreiniging op een groot deel van de locatie aanwezig is en dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. In dit kader is een nader bodemonderzoek uitgevoerd.
Nader bodemonderzoek 25 november 2022
Op de locatie zijn in 2021 en 2022 door Grondslag BV verschillende bodemonderzoeken en een sanering uitgevoerd ten behoeve van de herontwikkeling van de locatie. De opdrachtgever is voornemens om op de locatie tiny houses te realiseren. Uit de onderzoeken blijkt dat met name aan de oostzijde van het plangebied meerdere plaatsen matige tot en met sterke verhogingen met zware metalen aanwezig zijn. Hierom is nader onderzoek uitgevoerd. In dit onderzoek wordt deze verontreinigingssituatie in kaart gebracht. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 8.
In het onderzoek wordt geconcludeerd dat de verontreiniging met zware metalen, met name zink, zich beperkt tot de grond ter plaatse van en rondom het speelveld. De grond is hier vanaf maaiveld tot een diepte van minimaal 1,0 m-mv licht tot en met sterk verontreinigd met zink. Daarnaast zijn lichte tot en met matige verhogingen met barium, lood en koper aanwezig in de bodem.
Ter hoogte van het speelveld is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De verontreiniging wordt toegeschreven aan een ophooglaag. De verontreiniging is ontstaan voor 1987, waardoor er geen sprake is van een ‘nieuw geval van bodemverontreiniging’. Op de overige terreindelen zijn met uitzondering van een enkele matige en/of sterke verhoging, maximaal lichte verhogingen met zware metalen aangetoond.
Risico's verontreiniging
Uit de risico-analyse uit het nader bodemonderzoek volgt dat de verontreiniging bij het huidige gebruik (van o.a. de speelvoorziening) geen risico’s oplevert en dat een sanering dus niet spoedeisend is.
Om een beter beeld te krijgen bij de mogelijke risico's is het bodemonderzoek voor advies aan de GGD Hollands Midden toegezonden. De GGD hanteert gezondheidskundige advieswaarden die lager zijn dan de huidige wettelijke normen voor lood. De GGD constateert het volgende:
- De ernstige bodemverontreiniging die nu geconstateerd is in het oostelijk deel van de locatie is op basis van de stof zink. Deze stof geeft bij de gevonden waarden geen gezondheidsrisico's.
- Wat betreft lood vallen geen van de bodemmonsters in de categorie 'slechte bodemkwaliteit'. Enkele monsters vallen in de categorie 'matige bodemkwaliteit'. Sanering is hier niet noodzakelijk.
Conclusie
Uit diverse bodemonderzoeken is gebleken dat de bodem van delen van het plangebied verontreinigd is. Per deelgebied wordt het volgende geconcludeerd:
- 1. De verontreinigde bodem bij de watergang ten noorden van de speelvoorziening is gesaneerd. Ten behoeve van deze sanering is eerder een BUS-melding ingediend en geaccordeerd.
- 2. De gestelde waarden onder de tiny houses resulteren niet in een saneringsnoodzaak.
- 3. De verontreinigde bodem rondom de speelvoorziening hoeft niet te worden gesaneerd. De gestelde waarden resulteren niet in gezondheidsrisico's. Daarnaast is de speelvoorziening zelf verhard. Mogelijke verontreiniging in de onderliggende bodem is hierdoor afgedekt.
- 4. De verontreinigde bodem onder het parkeerterrein hoeft niet te worden gesaneerd. Deze grond wordt in de toekomstige situatie namelijk afgedekt met verharding. Deze gestelde waarden resulteren tevens niet in gezondheidsrisico's.
Gezien het bovenstaande zijn vanuit het aspect bodem geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
4.9 Externe Veiligheid
Normstelling en beleid
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
Figuur 4.6 Uitsnede risicokaart met het plangebied groen gemarkeerd
Volgens de risicokaart waarop relevante risicobronnen worden getoond, zijn in de nabije omgeving van het plangebied geen risicobronnen gelegen met een externe werking. Ook vindt in de omgeving van de beoogde ontwikkeling geen transport van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor, het water of de weg met een externe werking.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Ten oosten van het plangebied bevindt zich W-532-09 in beheer van de Gasunie. Het betreft een aardgasleiding met een grootte van 6 inch en een maximale werkdruk van 40 bar. Dit geeft een invloedsgebied van 70 meter. Het plangebied bevindt zich op circa 1,6 kilometer. De ontwikkeling bevindt zich niet in het invloedsgebied. Een berekening of verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.10 Archeologie
Om te voorkomen dat archeologische waarden in het geding komen, moet bij een ruimtelijke ontwikkeling vooraf inzichtelijk worden gemaakt of er archeologisch relevante vondsten aanwezig kunnen zijn. Hiervoor kan een archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
Op de Archeologische beleidsadvieskaart gemeente Lisse is het plangebied aangewezen met een lage archeologische verwachting. Hier geldt een vrijstellingsgrens voor archeologisch onderzoek bij ingrepen die niet dieper reiken dan 30 cm en niet meer dan 1000 m2 beslaan. Op basis van deze gegevens wordt verwacht dat de ontwikkeling binnen deze vrijstellingsgrenzen blijft en dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.
4.11 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Toetsingskader
Het instrument milieueffectrapportage wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Daarbij geldt een bandbreedte. Bovendien dienen bij de afweging ook nog andere factoren te worden betrokken en dient nagegaan te worden of er significant negatieve effecten te verwachten zijn op natuurgebieden.
Onderzoek en conclusie
Op grond van de Wet milieubeheer worden activiteiten aangewezen welke belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu, of waarvoor beoordeeld moet worden of deze activiteiten nadelige invloed hebben. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is aangegeven welke activiteiten in het kader van een bestemmingsplan planMER-plichtig, projectMER-plichtig of MER-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit milieueffectrapportage drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de genoemde activiteiten welke niet aan de drempelwaarden voldoen, te beoordelen of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben (gelet op kenmerken, locatie en potentiële effecten). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 8 tiny houses op een binnenterrein. Het plangebied betreft een locatie gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling betreft geen stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage. Geconcludeerd wordt dat voor het bestemmingsplan geen MER-(beoordelings)procedure conform het Besluit milieueffectrapportage vereist is.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Dit bestemmingsplan bestaat uit een (digitale) verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide plan onderdelen moeten in onderlinge samenhang worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld. Daarnaast zijn er algemene regels, en overgangs- en slotregels opgenomen. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer, die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
5.2 Opzet Van De Regels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van het plan. Het tweede artikel betreft de wijze van meten, waarin wordt aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn regels gegeven voor de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen, zoals die zijn aangegeven op de verbeelding. Per bestemming zijn in de bestemmingsomschrijving de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. Daarnaast is per bestemming bepaald welke vormen van bebouwing zijn toegestaan. De verschillende bestemmingen bevatten, indien nodig, specifieke gebruiksregels. Per bestemming is daarnaast bepaald in welke gevallen burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bestemmingsplan. In paragraaf 5.3 wordt nader ingegaan op de afzonderlijke bestemmingen.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat de volgende algemene regels:
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de antidubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
Artikel 8 Algemene bouwregels
In dit artikel is een regeling ten aanzien van parkeren en laden en lossen opgenomen. Deze is grotendeels overgenomen uit de paraplubestemmingsplan Lisse. Indien op grond van één van de in het voorliggende plan opgenomen bestemmingen wordt gebouwd, dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid en indien van toepassing laad- en losmogelijkheden. Daarbij wordt gebruik gemaakt van het vigerende gemeentelijke parkeerbeleid.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
In dit artikel is in algemene zin aangegeven wanneer in ieder geval sprake is van strijdig gebruik met de regels uit het bestemmingsplan.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen waarin nog een aantal algemene afwijkingen is opgenomen. Het betreft hier onder meer een regeling die beperkte afwijkingen in de maatvoering bij de uitvoering van bouwplannen mogelijk maakt.
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
Een wijzigingsbevoegdheid is onder voorwaarden opgenomen voor geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmeting van bestemmingsgrenzen met niet meer dan 5%.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 4 van de regels bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
5.3 Toelichting Bestemmingen
Artikel 3 Recreatie
Ter plaatse van de bestemming 'Recreatie' is zijn recreatie- sport-, en speelvoorzieningen toegestaan. Hiermee is de bestaande speelvoorziening in het plangebied bestemd.
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
Daar waar het openbaar gebied een verblijfs- en verplaatsingsfunctie heeft, zijn de gronden bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Binnen deze bestemming kan worden geparkeerd en kunnen groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen en fiets- en voetpaden worden gerealiseerd. De verkeersfunctie is uiteraard ook op deze gronden aanwezig.
Artikel 5 Wonen - Tiny houses
De gronden met de bestemming 'Wonen - Tiny houses' zijn bestemd om de beoogde tiny houses mogelijk te maken. De tiny houses zijn toegestaan binnen het bouwvlak. Het maximum aantal is begrensd op 8 tiny houses door middel van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'. Voor het bouwen van tiny houses dienen een aantal bouwregels in acht te worden genomen.
Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' is een gebouwde gemeenschappelijke berging toegestaan die door de bewoners van de tiny houses gebruikt kan worden. De exacte locatie van deze ruimte ligt niet vast, maar is wel begrenst met een maximum oppervlakte en bouwhoogte.
Binnen de bestemming wonen is de ambitie gesteld de doelgroepenverordening te hanteren, deze bepaalt dat 100% van de woning moeten vallen onder de vorm 'sociale koop'. Dit betekent dat deze woningen niet boven de NHG grens kunnen komen. Deze is nader toegelicht in de begripsbepalingen van de regels.
Artikel 6 Waarde - Archeologie
Ter bescherming van mogelijke archeologische waarden is voor het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. In deze dubbelbestemming geldt een vrijstelling voor ingrepen met een oppervlakte van ten hoogste 1.000 m² en die niet dieper reiken dan 30 cm onder maaiveld.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1.1 Vooroverleg
Het voorontwerpbestemmingsplan is conform artikel 3.1.1 Bro toegestuurd aan de overlegpartners. De binnengekomen reacties zijn samengevat en beantwoord in een nota van beantwoording. Deze nota is opgenomen bijlage 9. De wijzigingen naar aanleiding van het vooroverleg zijn in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt.
6.1.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan de daarbij behorende stukken heeft vanaf woensdag 26 april 2023 tot en met 6 uni 2023 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode was het voor eenieder mogelijk om mondeling of schriftelijk een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan te geven. Er zijn gedurende deze periode geen zienswijzen binnengekomen.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
De gemeente is initiatiefnemer. De gemeente faciliteert de bouw van de tiny houses. Op dit moment draagt de gemeente de plankosten, welke uiteindelijk met de kopers zullen worden verrekend.
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 1 Akoestisch onderzoek
Bijlage 2 Aerius Memo
Bijlage 3 Stikstofberekening Aanleg- En Gebruiksfase
Bijlage 3 Stikstofberekening aanleg- en gebruiksfase
Bijlage 4 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 4 Ecologisch onderzoek
Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek 9-4-21
Bijlage 5 Verkennend bodemonderzoek 9-4-21
Bijlage 6 Nader Bodem- En Asbestonderzoek 22-10-21
Bijlage 6 Nader bodem- en asbestonderzoek 22-10-21
Bijlage 7 Verkennend Bodemonderzoek 11-8-22
Bijlage 7 Verkennend bodemonderzoek 11-8-22
Bijlage 8 Nader Bodemonderzoek 25-11-22
Bijlage 8 Nader bodemonderzoek 25-11-22