KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologie 1
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Plangebied
1.3 Planologische Regeling
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Voorgenomen Initiatief
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
4.2 Bodemkwaliteit
4.3 Water
4.4 Bedrijven En Milieuzonering
4.5 Wegverkeerslawaai
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Archeologie
4.8 Ecologie
4.9 Kabels En Leidingen
4.10 Externe Veiligheid
4.11 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
5.2 Toelichting Op De Regels Per Hoofdstuk
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Bijlage Maatregelonderzoek
Bijlage 3 Rekenbladen Akoestisch Onderzoek

Pilarenlaan

Bestemmingsplan - gemeente Noordwijk

Vastgesteld op 19-02-2019 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Pilarenlaan met identificatienummer NL.IMRO.0575.BP201800050-VA01 van de gemeente Noordwijk.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een Figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in vorm en bouwkundig opzicht te onderscheiden en architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en voor zover deze beroepen een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is, met uitsluiting van detailhandel.

1.7 afgraven en ophogen van de bodem

het verrichten van handelingen, waardoor de hoogteligging van een terrein of de bodem van een water (al dan niet tijdelijk) wordt verlaagd. Hieronder wordt niet begrepen:

  • de werkzaamheden, die in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering worden verricht zoals (diep)ploegen en frezen;
  • het maken van ondiepe (circa 1 meter) en weder te dichten sleuven en gaten voor het leggen van buizen, drainagebuizen en kabels;
  • het reguliere onderhoud aan watergangen (baggerwerkzaamheden).

1.8 agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:

  1. a. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt;
  2. b. bollenteelt:
    1. 1. de teelt van bloembollen, bolbloemen en knolgewassen;
    2. 2. de teelt van snijbloemen en van vergelijkbare laag blijvende eenjarige en vastbloeiende tuinplanten;
    3. 3. de teelt van vollegronds tuinbouwproducten als eenjarige wisselteelt; niet zijnde sierteelt, boomkwekerij/-teelt, fruitteelt en bosbouw;
    4. 4. broeierijen als onderdeel van een grondgebonden bollenteeltbedrijf;
  3. c. boomkwekerij/-teelt: de teelt van bomen al dan niet gecombineerd met de verhandeling daarvan;
  4. d. bosbouw: de teelt van bomen ten behoeve van de houtproductie;
  5. e. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
  6. f. gemengd teeltbedrijf: een bedrijf dat in gelijke mate zowel gericht is op het duurzaam en intensief telen van bloembollen, bolbloemen, snijbloemen en van vergelijkbare laagblijvende eenjarige en vastbloeiende tuinplanten in zowel de volle grond als onder glas, alsmede van vollegronds tuinbouwproducten als eenjarige wisselteelt en dat ten minste 3.000 m² glas duurzaam in gebruik heeft;
  7. g. stekbedrijven: bedrijven die nagenoeg geheel gericht zijn op het vermeerderen van vaste planten tot het stadium van uitgangsmateriaal en dat ten minste 3.000 m² glas duurzaam in gebruik heeft;
  8. h. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond, waaronder ook begrepen het fokken van paarden en het houden van geiten en schapen;
  9. i. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
  10. j. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht;
  11. k. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
  12. l. sierteelt: de teelt van wintergroene siergewassen, alsmede sierstruiken en sierbomen.

1.9 archeologisch deskundige

professioneel archeoloog die op basis van de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologisch onderzoek uit te voeren en/of Programma's van Eisen op te stellen en te toetsen.

1.10 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.11 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.12 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.13 bebouwingspercentage

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.14 bed & breakfast

een kleinschalige aan de woonfunctie ondergeschikte accommodatie voor recreatief nachtverblijf en ontbijt waarbij sprak is van maximaal 3 kamers en 6 personen.

1.15 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen dan wel het bedrijfsmatig leveren van diensten, aan-huis-gebonden beroepen daar niet onder begrepen.

1.16 bedrijfswoning

een woning bij een hoofdgebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een arbeidskracht, wiens/wier huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein duurzaam noodzakelijk is.

1.17 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.18 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.19 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.20 Bevi-inrichting

bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.21 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.22 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.23 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.24 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor functies uit de bestemmingsomschrijving geschikt of geschikt te maken is.

1.25 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegelaten.

1.26 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.27 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand eenlaags gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.28 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.

1.29 dakkapel

een ondergeschikte toevoeging aan een dakvlak, vooral bedoeld om de lichttoevoer te verbeteren en het bruikbaar woonoppervlak te vergroten.

1.30 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf.

1.31 erker

een ondergeschikt uitgebouwd gedeelte (uitbouw) van een woning aan een gevel, in één bouwlaag.

1.32 gebouw

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.33 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwvlak door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.34 huishouden

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.

1.35 kas

een bouwwerk geheel of gedeeltelijk van glas of ander lichtdoorlatend materiaal ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering met een hoogte van 1,8 m of meer, trek-, tunnel-, schaduw-, boog-, schuur- en gaaskassen daaronder begrepen.

1.36 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

activiteiten die in een woning door een bewoner op bedrijfsmatige wijze worden uitgeoefend, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.37 kwetsbaar object

een object als bedoeld in artikel 1, sub l van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.38 landschapswaarde

de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.

1.39 maaiveld

de gemiddelde hoogte van het terrein ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het bestemmingsplan.

1.40 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.

1.41 nevenfunctie

naast de hoofdfunctie van een agrarisch bedrijf functionerende tak, welke dient bij te dragen aan het inkomen van het agrarische bedrijf, ondergeschikt dient te zijn aan de agrarische hoofdfunctie van het bedrijf in inkomsten, oppervlakte en/of tijdsbesteding en verbonden dient te zijn aan de teeltgrond en/of het bouwvlak (erf en/of overige gronden).

1.42 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.43 opslag

het opslaan of opgeslagen hebben van goederen en materialen.

1.44 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak en met ten hoogste aan één zijde een gesloten wand.

1.45 peil

  1. a. voor gebouwen binnen 10 m uit de kant van de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  2. b. voor overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijke voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.

1.46 relatie

bouwvlakken ten behoeve van agrarische bedrijven die verbonden zijn door middel van de aanduiding 'relatie', worden geacht één bouwvlak voor één bedrijf te vormen.

1.47 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-porno-grafische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seks-bioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.48 terrein en erfafscheiding

bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat dient ter afscheiding van een erf of terrein, daaronder begrepen een afrastering van een deel van een erf of terrein.

1.49 verblijfsmiddelen

voor verblijf geschikte - al dan niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken - voer- en vaartuigen, arken, caravans, tenten en andere soortgelijke constructies, voor zover geen bouwwerken en geen kampeermiddelen zijnde.

1.50 volwaardig agrarisch bedrijf

een duurzaam agrarisch bedrijf met de omvang van ten minste één volledige arbeidskracht die binding heeft met het agrarische bedrijf, met een daarbij passende bedrijfsomvang.

1.51 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

1.52 voorgevelrooilijn

de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die gelijk is aan de afstand van het bestaande voorste gebouw tot de weg.

1.53 watergang

een werk al of niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan.

1.54 weg

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.55 Wgh-inrichting

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.

1.56 woning of wooneenheid

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

1.57 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie

  1. a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 breedte, lengte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.5 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, danwel de snijlijn van het dakvlak en de gevellijn. Indien zich op een dakschild één of meerdere dakkapellen of dakopbouwen bevinden, waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 60% van de breedte van de gevel waarop het betreffende dakschild rust, is de gootlijn van de dakkapel c.q. dakopbouw bepalend voor de goothoogte.

2.7 bouwhoogte van een woonschip

vanaf het waterpeil tot aan het hoogste punt van het woonschip, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antenne-installaties en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderdelen.

2.8 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 oppervlakte van een woonschip

tussen de buitenzijde van de zijwanden, neerwaarts geprojecteerd op het niveau van het waterpeil.

2.11 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

2.12 ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, fundering, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,5 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, alsmede voor:

  1. a. onoverdekte zwembaden, tennisbanen en bijbehorende voorzieningen voor zover het gronden betreft die achter de voorgevelrooilijn en op een afstand van meer dan 5 m uit de perceelsgrens zijn gelegen, met dien verstande dat het oppervlak voor een tennisbaan niet meer dan 325 m² mag bedragen;
  2. b. onoverdekte paardenbakken met een maximaal oppervlak van 800 m²;
  3. c. met dien verstande dat per woning ten hoogste één onoverdekt zwembad, één tennisbaan en één onoverdekte paardenbak is toegestaan.

3.2 Bouwregels

  1. a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
    1. 1. gebouwen;
    2. 2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  2. b. Voor het bouwen geldt het volgende:
    1. 1. de oppervlakte van een onoverdekt zwembad mag ten hoogste 100 m² bedragen en de bouwhoogte van het zwembad mag ten hoogste 0,5 m bedragen;
    2. 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
      • 1 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde welke zijn gelegen op de gronden voor de voorgevel van het op de de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouw;
      • 2 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde welke zijn gelegen op de overige gronden.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, met dien verstande dat het aantal woningen niet meer mag bedragen dan 1 per bouwvlak, tenzij anders is aangegeven door middel van de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden';
  2. b. onoverdekte zwembaden, tennisbanen en bijbehorende voorzieningen voor zover het gronden betreft die achter de voorgevelrooilijn en op een afstand van meer dan 5 m uit de perceelsgrens zijn gelegen, met dien verstande dat het oppervlak voor een tennisbaan niet meer dan 325 m² mag bedragen;
  3. c. onoverdekte paardenbakken, met dien verstande dat:
    1. 1. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 800 m²;
    2. 2. de afstand tot woningen van derden niet minder dan 25 m mag bedragen;
    3. 3. lichtmasten niet zijn toegestaan;
  4. d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water op perceelsniveau en toegangswegen;

met dien verstande dat per woning ten hoogste één zwembad, één tennisbaan en één paardenbak is toegestaan.

4.2 Bouwregels

  1. a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
    1. 1. woningen met aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
    2. 2. onoverdekte zwembaden;
    3. 3. onoverdekte paardenbakken;
    4. 4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. b. Voor het bouwen geldt het volgende:
    1. 1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat de hoofdgebouwen uitsluitend in de voorgevelrooilijn mogen worden gebouwd;
    2. 2. het oppervlak van een zwembad mag ten hoogste 100 m² bedragen en de bouwhoogte van het zwembad mag ten hoogste 0,5 m bedragen;
    3. 3. bijgebouwen en aan- en uitbouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
    4. 4. de diepte van een aan- of uitbouw, gemeten vanuit de achtergevel van het hoofdgebouw, mag ten hoogste 2,5 m bedragen;
    5. 5. indien de gebouwen niet in de erfscheiding worden gebouwd, dient de afstand tot de erfscheiding ten minste 1 m te bedragen;
  3. c. overigens geldt het volgende:
Max. oppervlak max. inhoud max. goothoogte max. bouwhoogte
Woning (inclusief aan-, uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen) - 750 m3, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ' maximum inhoudsmaat woning' niet meer dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ' maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' niet meer dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ' maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)'
Vrijstaande bijgebouwen en overkappingen 50 m2 - 4.5 m 8 m
Erf- of terreinafscheidingen:
- voor de voorgevel:
- buiten bouwvlakken;
- overige plaatsen.
- - -

1 m
2 m
2 m
Overige bouwwerken, geen gebouw zijnde - - - 3 m

4.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 30% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning met een maximum van 50 m².

Artikel 5 Waarde - Archeologie 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ´Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden

5.2 Bouwregels

Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;

  1. a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  2. b. het bepaalde onder a onder 1 en 2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen mogen in afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2 en wat is weergegeven op de verbeelding uitsluitend worden overschreden door:

  1. a. tot het hoofdgebouw behorende stoepen, stoeptreden, funderingen, balkons, erkers en entreeportalen die direct aan het hoofdgebouw worden aangebouwd, mits:
    1. 1. de diepte niet meer dan 1/3 van de diepte van de voortuin bedraagt, tot een maximum van 1,5 m;
    2. 2. de breedte niet meer dan 40% van de voorgevelbreedte of de volle breedte van het bestaande raamkozijn bedraagt;
    3. 3. de goothoogte niet meer dan 3 m bedraagt;
  2. b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen die direct aan het hoofdgebouw worden aangebouwd, mits de overschrijding niet meer dan 1 m en de bouwhoogte niet meer dan 4 m bedraagt;
  3. c. terreinafscheidingen tot een bouwhoogte van 1 m.

7.2 Bestaande maten

  1. a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden.
  2. b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  3. c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

7.3 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van geheel of gedeeltelijk beneden het maaiveld gelegen gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. a. ondergronds bouwen is enkel toegestaan onder bedrijfswoningen en woningen, niet zijnde aan- en uitbouwen;
  2. b. de bouw van de ondergrondse ruimte behorende bij en dienstbaar aan de woning is uitsluitend toelaatbaar voor zover het zich binnen het bouwvlak een woning bevindt;
  3. c. de ondergrondse ruimten bestaan uit ten hoogste één bouwlaag;
  4. d. de bouwdiepte mag niet meer bedragen dan 4 m;
  5. e. het bouwen van ondergrondse ruimten is uitsluitend toelaatbaar direct onder de woning waarbij de ondergrondse ruimte niet voorbij de buitenmuren van de woning komen;
  6. f. de inhoud van ondergrondse ruimten worden niet meegerekend bij de maximale inhoudsmaat van de woning;
  7. g. het kunstmatig verhogen van het peil rond de woning is niet toegestaan.

7.4 Afstanden tot zijerfscheidingen

  1. a. Gebouwen mogen niet binnen een afstand van 3 m tot de zijerfscheiding worden gebouwd;
  2. b. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in onder a teneinde de afstand van 3 m te verkleinen, met inachtneming van het volgende:
    1. 1. indien over een lengte van meer dan 2,5 m in de zijerfscheiding wordt gebouwd, dient te worden gewaarborgd dat de op te richten bebouwing geen onnodig nadelige veranderingen teweegbrengt in de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen en in de lichttoetreding van het naastgelegen hoofdgebouw of van de naastgelegen kassen, tenzij:
      • daardoor de gebruikswaarde van de te bebouwen gronden onevenredig worden geschaad;
      • de goothoogte van (delen van) gebouwen worden teruggebracht tot minder dan 2,5 m.

7.5 Woningen en kassen

  1. a. Tussen kassen op gronden met de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw - Bollenzone 1', 'Agrarisch - Glastuinbouw - Bollenzone 2', 'Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1', 'Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 2' en woningen (inclusief aan- en uitbouwen) die niet tot het eigen glastuinbouw- of bollenteeltbedrijf behoren, dient - afhankelijk van de situatie op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan - ten minste de volgende afstand in acht genomen te worden:
    situatie minimale afstand
    uitbreiding van bestaand glastuinbouwbedrijf en bestaande woning 10 m
    bestaand glastuinbouwbedrijf en nieuwe woning 25 m
    bestaand glastuinbouwbedrijf en uitbreiding bestaande woning 25 m
  2. b. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a, voor zover een kortere afstand - gelet op de milieuvergunning en de daaraan verbonden voorschriften - uit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

  1. a. Onder gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan onbebouwde gronden te gebruiken of te laten gebruiken:
    1. 1. als opslagplaats voor bagger en grondspecie;
    2. 2. als opslagplaats voor vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind of brandstoffen;
    3. 3. als uitstallings-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen;
    4. 4. voor het houden van wedstrijden met motorvoertuigen of bromfietsen;
    5. 5. als plaats voor het (laten) landen of opstijgen van ultralight-vliegtuigen;
    6. 6. voor groeps- en natuurkamperen;
    7. 7. als ligplaats voor woonschepen, tenzij in Hoofdstuk 2 van de regels uitdrukkelijk is toegestaan;
    8. 8. als seksinrichtingen.
  2. b. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan gebouwen en andere bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken voor:
    1. 1. seksinrichtingen;
    2. 2. speelautomatenhallen;
    3. 3. inrichtingen ten behoeve van het verstrekken van verdovende middelen vallende onder de Opiumwet.
  3. c. Het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning is niet toegestaan;
  4. d. Het gebruik van bedrijfswoningen, woningen en/of wooneenheden anders dan voor één huishouden is niet toegestaan.

8.2 Geen strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik als bedoeld in de lid 8.1 wordt niet verstaan:

  1. a. vormen van gebruik als bedoeld in lid 8.1 onder a en b, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de betrokken grond ingevolge de bestemming(en), de daarbij behorende bestemmingsomschrijving(en) en/of de overige regels mag worden gebruikt, mits niet buiten bouwvlak en mits in geval van opslag de stapelhoogte niet meer dan 1,5 m bedraagt;
  2. b. het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de betrokken bestemming(en);
  3. c. de stalling van ten hoogste één toercaravan of boot op het bij een woning behorend bouwvlak;

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Maten en bouwgrenzen

Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

10.1 Waarde - Archeologie

Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming Waarde -Archeologie 1 heel of gedeeltelijk verwijderen, indien:

  1. a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden

  1. a. Bij een feitelijke gebruiksverandering, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of het in dit plan opgenomen afwijkingen en wijzigingen dient, indien de omvang of de bestemming van een gebouw en/of het terrein daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen, of andere voertuigen, in voldoende mate ruimte zijn aangebracht op of onder het gebouw, en/of op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw of terrein behoort.
  2. b. De onder a bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare auto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan;
    1. 1. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 1,80 m bij 5 m en ten hoogste 3,25 m bij 6 m bedragen;
    2. 2. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voorzover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,50 m bij 5 m bedragen.
  3. c. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  4. d. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a en c:
    1. 1. indien het voldoen aan die bepalingen op overwegende bezwaren stuit; of
    2. 2. voor zover op andere redelijke wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
  5. e. Ruimte(n) voor het bepaalde onder a en c dient, voor zover de aanwezigheid van deze ruimten krachtens deze regels nodig is, beschikbaar te blijven. Ander gebruik wordt aangemerkt als strijdig gebruik met de bestemming.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%;
  3. c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan 'Pilarenlaan'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In juni 2013 werd het wijzigingsplan 'Pilarenlaan en Langevelderweg 37a' vastgesteld, waarmee de bouw van een tweetal woningen aan de Pilarenlaan mogelijk werd gemaakt in het kader van de Ruimte voor ruimte-regeling. Dit wijzigingsplan is vervolgens overgenomen in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2015'.

De initiatiefnemer heeft het voornemen om op dit perceel een extra burgerwoning toe te voegen. Het betreft eveneens een compensatiewoning op grond van de Ruimte voor ruimte-regeling. Het totaal aantal toegestane woningen moet als gevolg daarvan worden verhoogd van twee naar drie. Deze ontwikkeling past niet binnen de regeling van het geldende bestemmingsplan. Binnen de bestemming zijn op dit moment maximaal twee woningen toegestaan. Om deze ontwikkeling toch juridisch-planologisch mogelijk te maken, is het voorliggende bestemmingsplan 'Pilarenlaan' opgesteld.

Ruimte voor ruimte-regeling

Hoewel het bollenteeltgebied primair is bedoeld voor bollenteeltbedrijven en aanverwante bedrijvigheid, zijn de bouw van Greenportwoningen (ook wel GOM-woningen) en Ruimte voor ruimte-woningen van dit beginsel uitgezonderd. De Ruimte voor ruimte-regeling behelst de mogelijkheid om een nieuwe, zgn. compensatiewoning te bouwen bij de beëindiging van een agrarisch bedrijf, mits een bepaalde oppervlakte aan bedrijfsbebouwing wordt gesaneerd. De provinciale regeling die in deze mogelijkheid voorzag, maakt niet langer onderdeel uit van het provinciaal beleid. Wel kunnen lopende gevallen doorgang vinden.

De extra woning aan de Pilarenlaan betreft een compensatiewoning die mogelijk is op basis van reeds gesaneerde glasopstanden. In totaal betreft het 5000 m2 aan glasrechten, afkomstig van een drietal locaties in de gemeente Noordwijk:

  • 785 m2 glasrechten van L.A. Duivenvoorde, Schippersvaartweg 26 te Noordwijkerhout;
  • 2.850 m2 glasrechten van Jaap Meiland, Ruigenhoek 27a te De Zilk;
  • 1.365 m2 glasrechten van Van der Hulst, Het Laantje 37 te Noordwijk.

1.2 Plangebied

Het plangebied betreft een ongenummerd perceel aan de Pilarenlaan, dat direct aan de zuidoostelijke rand van de kern Noordwijkerhout ligt. In figuur 1.1 is het plangebied op een luchtfoto weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BP201800050-VA01_0001.png"

Figuur 1.1 - Plangebied (luchtfoto: Google Maps)

1.3 Planologische Regeling

Momenteel is op het plangebied het bestemmingsplan 'Buitengebied 2015' van kracht, vastgesteld op 30 juni 2016. Het plangebied is in dit bestemmingsplan bestemd als 'Wonen' en 'Tuin'. In het bestemmings- en bouwvlak 'Wonen' zijn twee wooneenheden toegestaan en geldt een maximale goot- en bouwhoogte van resp. 6 en 8 meter. Verder rust er een archeologische dubbelbestemming op het plangebied - 'Waarde - Archeologie 1' - waarin de drempel voor archeologisch onderzoek is bepaald op 100 m2 bouwoppervlak en 30 cm diepte.

Het opstellen van dit nieuwe bestemmingsplan is noodzakelijk vanwege het maximum van twee wooneenheden dat in het plangebied is toegestaan. In het kader van de voorliggende ontwikkeling en de bestaande kadastrale situatie dient dit aantal te worden verhoogd van twee naar drie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BP201800050-VA01_0002.png"

Figuur 1.2 - Uitsnede van het geldende bestemmingsplan

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan is na dit inleidende hoofdstuk als volgt opgezet:

  • In hoofdstuk 2 wordt het initiatief nader beschreven. Daarbij komt de huidige situatie aan bod en wordt vervolgens ingegaan op de toekomstige situatie.
  • Hoofdstuk 3 schetst het relevante beleidskader voor het plan. Daarbij wordt ingegaan op rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid.
  • In hoofdstuk 4 worden de omgevingsaspecten behandeld, waaraan de nieuwe ontwikkeling wordt getoetst.
  • Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische aspecten van het plan.
  • In hoofdstuk 6 worden de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan toegelicht.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

Op dit moment is het plangebied aan de Pilarenlaan grotendeels onbebouwd, zoals op de luchtfoto van figuur 2.1. in de volgende paragraaf zichtbaar is. Op het perceel is reeds een bouwvergunning verleend voor twee Ruimte voor ruimte-woningen. Alleen op het meest zuidwestelijke kadastrale perceel staat op dit moment een woning, maar ook de overige grond is dus bestemd voor woningbouw. Het perceel is toegankelijk vanaf de Pilarenlaan, die de noordoostelijke grens van het plangebied vormt. Aan de achter- of zuidwestzijde loopt de Pilaren- of Schipperssloot, die in westelijke richting aansluit op de Leidsevaart.

Het plangebied ligt ten zuidwesten van de kern Noordwijkerhout. De agrarische gronden rondom het perceel horen bij het bollenteeltgebied en zijn als zodanig bestemd. Ook de gronden in het plangebied waren voorheen in gebruik als bollenteeltgrond. De agrarische gronden direct grenzend aan het plangebied, tussen de Pilarenlaan en de Pilarensloot, zijn en worden niet langer voor agrarische doeleinden gebruikt.

2.2 Voorgenomen Initiatief

De initiatiefnemer is voornemens om op het kadastrale perceel 2837 een Ruimte voor ruimte-woning te bouwen. De overige twee kadastrale percelen - nummer 2836 en 2814 - zijn bestemd voor de twee Ruimte voor Ruimte-woningen die op grond van het geldende bestemmingsplan al zijn toegestaan. Het plangebied en de kadastrale opdeling ervan wordt weergegeven in figuur 2.1.

De woning op perceel 2837 is vrijstaand en wordt langs dezelfde rooilijn gebouwd als de twee naastgelegen woningen. De woning wordt op ongeveer één meter afstand van de noordwestelijke perceelsgrens gepositioneerd. Voor de extra woning wordt onverkort aangesloten bij de geldende bouwmaten- en regels voor de twee Ruimte voor ruimte-woningen. Alle drie de woningen in het plangebied worden ontsloten aan de Pilarenlaan. In figuur 2.2 is een impressie van de extra te bouwen woning en een plattegrond opgenomen.

De ruimtelijke dan wel functionele impact van de extra woning die in het plangebied mogelijk wordt gemaakt is minimaal. Het geldende bestemmingsvlak 'Wonen' wordt niet uitgebreid. Van extra ruimtebeslag ten opzichte van de omliggende agrarische gronden is geen sprake. In hoofdstuk 4 wordt onderbouwd dat ook de gevolgen van de extra woning op de verkeersgeneratie en de parkeersituatie verwaarloosbaar zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BP201800050-VA01_0003.png"

Figuur 2.1 - Luchtfoto en kadastrale begrenzing van het plangebied (bron: KadastraleKaart.com). Het plangebied is rood omlijnd; de extra woning komt op het blauw omkaderde perceel te staan. De gele stippelijn is de rooilijn die bij de positionering van alle drie de woningen wordt aangehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BP201800050-VA01_0004.png"

Figuur 2.2 - Impressie en plattegrond van de nieuw te bouwen woning (indicatief).

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte; Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijk beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen draagt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze 14 nationale belangen zijn:

1. Rijksvaarwegen;

2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;

3. Kustfundament;

4. Grote rivieren;

5. Waddenzee en waddengebied;

6. Defensie;

7. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;

8. Elektriciteitsvoorziening;

9. Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;

10. Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur);

11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;

12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);

13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;

14. Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Conclusie

De ontwikkelingen binnen het plangebied raken geen van bovenstaande rijksbelangen. Het Rijksbeleid geeft hierdoor geen uitgangspunten voor dit bestemmingsplan.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat bij een ruimtelijk plan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden: 'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'

Toepassing en conclusie

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouw geldt een 'ladderplicht' vanaf twaalf nieuwe woningen. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de toevoeging van één extra woning binnen een bestaand bestemmingsvlak 'Wonen'. Daarom hoeft er niet te worden getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal Beleid

Visie ruimte en mobiliteit (VRM)

Het relevante provinciale beleid is vastgelegd in de visie Ruimte en Mobiliteit (VRM, juli 2014). Bij deze structuurvisie hoort een programma Ruimte (juli 2014). Beide zijn in 2016 herijkt. In de VRM wordt geen ruimtelijk eindbeeld geschetst, maar geeft een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. Hierbij zijn vier richtinggevende rode draden bepaald: beter benutten en opwaarderen wat er is, het vergroten van de agglomeratiekracht, het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en het bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Ruimtelijke kwaliteit

Het kwaliteitsbeleid van Zuid-Holland is ingestoken als 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten met richtpunten en de gebiedsprofielen. De gebiedsprofielen zijn in samenhang met de decentrale overheden opgesteld. Om te bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is met name de ruimtelijke impact van belang. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkelingen: inpassen, aanpassen en transformeren (zie figuur 3.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BP201800050-VA01_0005.png"

Figuur 3.1 - Typologie van ontwikkelingen in de VRM (bron: VRM)

Toepassing

In het geval van de ontwikkeling aan de Pilarenlaan is er sprake van 'inpassen'. Het betreft een ontwikkeling op kavelniveau die aansluit bij de bestaande identiteit en structuur van het landschap. Van extra ruimtebeslag of functieverandering is geen sprake.

De provincie stelt in de PRS dat een inpassing volledig dient te passen bij alle relevante richtpunten op de kwaliteitskaart. Het plangebied ligt volgens de kwaliteitskaart in het bollenlandschap (figuur 3.2). De volgende richtpunten zijn hier van toepassing:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan het contrast tussen de open en nog gave strandvlakten en de voor de bollenteelt in cultuur genomen (afgezande) oude duinen en strandwallen.
  • Verdichting vindt plaats in reeds bestaande verdichte zones.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud en versterking van het zicht op de bollenvelden en de aantrekkelijkheid van het bollenlandschap.

De ontwikkeling aan de Pilarenlaan doet geen afbreuk aan deze richtpunten. Hierin speelt het feit dat de nieuwe woning in een bestaand bouwvlak wordt ingepast een wezenlijke rol. Omdat de woonbestemming niet wordt vergroot is er geen negatief effect op het contrast tussen de nog gave strandvlakten en de in cultuur genomen oude duinen en strandwallen; is er sprake van een verdichting in een reeds verdichte zone en verandert het zicht op de omliggende bollenvelden niet wezenlijk.

Een ander richtpunt dat op het plangebied van toepassing is, heeft betrekking op de zone 'stads- of dorpsrand'. De kwaliteitskaart 'laag van de stedelijke occupatie' laat zien dat het plangebied grotendeels binnen deze zone valt (figuur 3.2). Hier geldt het volgende richtpunt:

  • Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap).

Omdat het ruimtebeslag van de bestemming 'Wonen' niet verandert is van een effect op de bestaande overgangskwaliteit geen sprake.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BP201800050-VA01_0006.png"

Figuur 3.2 - Uitsnede van de kwaliteitskaart 'Laag van de stedelijke occupatie'

Conclusie

De ruimtelijke ontwikkeling aan de Pilarenlaan betreft een inpassing. Er wordt voldaan aan de relevante richtpunten op de kwaliteitskaart. Hiermee past de ontwikkeling binnen de doelen en kaders van de VRM.

Verordening Ruimte (VR)

Naast de structuurvisie heeft de provincie de verordening Ruimte vastgesteld (juli 2014). Ook de verordening is in 2016 herijkt. In de verordening staan de algemeen verbindende regels waaraan een gemeentelijk bestemmingsplan of besluit moet voldoen.

Toepassing en conclusie

Het plangebied ligt in een gebied dat door de VR als bollenteeltgebied is aangewezen. Hier worden primair bollenteeltbedrijven, bestaande gemengde bollenteelt- en glastuinbouwbedrijven en bestaande stekbedrijven toegelaten, alsmede de daarbij behorende voorzieningen. De extra Ruimte voor ruimte-woning die met het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt is echter toegestaan op grond van artikel 2.1.7 lid 4, dat als volgt luidt:

"Het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, kan ook voorzien in greenportwoningen en ‘ruimte voor ruimte’ woningen als bedoeld in de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek."

Daarnaast moet een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt voldoen aan de voorwaarden die gelden voor inpassen, aanpassen of transformeren. Wanneer er een beschermingscategorie geldt, gelden aanvullende voorwaarden. Hierboven, bij de toetsing aan de VRM, is onderbouwd dat er sprake is van een inpassing, omdat de ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. Er rust geen beschermingscategorie op het plangebied, waardoor er geen aanvullende voorwaarden gelden. Dit bestemmingsplan past, kortom, binnen de kaders die het provinciaal beleid stelt.

3.3 Regionaal Beleid

Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek 2016

De raden van de zes greenportgemeenten hebben op 7 juli 2016 (Hillegom), 30 juni 2016 (Katwijk, Teylingen en Noordwijkerhout), 23 juni 2016 (Lisse) en 16 juni 2016 (Noordwijk) de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport (ISG) 2016 gewijzigd vastgesteld. De ISG richt zich op een gemeenschappelijke inzet voor herstructurering en revitalisering van de Greenport Duin- en Bollenstreek in samenhang met verbetering van de natuurlijke, landschappelijke en recreatieve kwaliteiten. Het doel van de ISG Duin- en Bollenstreek is drieledig:

  • Het gedetailleerder dan in de RSV vastleggen van het ruimtelijke ontwikkelingskader voor de vitalisering van de Duin- en Bollenstreek tot en met 2030;
  • Het, in tegenstelling tot de RSV, wettelijk verankeren van het ontwikkelingskader als zelfbindend ontwikkelingskader voor de Greenportgemeenten;
  • Het verschaffen van een planologisch juridische basis voor het verevenen van plankosten op basis van de Wro2008.

Uitgaande van de ambities en uitgangspunten uit de ISG, hanteren de zes greenportgemeenten

de volgende pijlers voor het ruimtelijk beleid tot 2030:

  • Faciliteren van de herstructurering, versterking en vernieuwing van het gehele bollen-, vaste planten- en bloemencomplex in combinatie met verbetering van het landschap.
  • Realiseren van de daarvoor benodigde ruimtelijke functiewijzigingen in de Duin- en Bollenstreek.
  • Bijdragen aan de sociaaleconomische vitaliteit van de greenportgemeenten.
  • Bijdragen aan de verbetering van de bereikbaarheid van de gehele regio Holland-Rijnland.

Toepassing en conclusie

In de ISG wordt onder het thema 'Aantrekkelijke woonregio' de inzet voor wat betreft nieuwe woningen in het buitengebied genoemd. In het buitengebied staat de verbetering van de landschappelijke kwaliteit en de economische vitaliteit voorop en worden geen nieuwe woningen gebouwd, met uitzondering van Greenportwoningen of compensatiewoningen op grond van de Ruimte-voor-Ruimteregeling. De beoogde compensatiewoning die in dit bestemmingsplan centraal staat, is op grond hiervan mogelijk.

Regionale woonagenda

De gemeenten in Holland Rijnland hebben op 17 december 2015 de regionale woonagenda vastgesteld. Hierin staat wat de woonbehoefte is in de gemeenten in Holland Rijnland en hoe het woningaanbod per subregio op de vraag kan worden afgestemd. De regionale woonagenda is nodig omdat er veranderingen zijn op de woningmarkt. Deze is bijvoorbeeld veranderd van een aanbod- naar vragersmarkt. Ook de vraag naar de woningen zelf blijkt veranderd; de woonomgeving en de nabijheid van voorzieningen wordt steeds belangrijker.

Toepassing en conclusie

De regio wil netto 17.660 woningen toevoegen voor de periode tot 2020 om te voorzien in de regionale behoefte. De plancapaciteit wordt per subregio afgestemd op de behoefte. Hiertoe is een planlijst opgesteld.

De gemeenten in Holland Rijnland kiezen ervoor om woningbouw zoveel mogelijk binnen bestaand bebouwd gebied (bestaand stedelijk en dorpsgebied) te realiseren. Aanvullend hierop kiezen de gemeenten in de Greenport Duin- en Bollenstreek voor het mede realiseren van de bovenregionale opgaven, door tevens woningbouwplannen aangrenzend aan bebouwde gebieden en in het buitengebied te reserveren (greenport- of GOM-woningen en Ruimte voor ruimte-woningen). Dit ter bevordering van planologische rust en continuïteit van beleid voor de vernieuwing tot een vitale greenport.

Het voornemen betreft de realisatie van een Ruimte voor ruimte-woning . Met deze ontwikkeling wordt een bijdrage geleverd aan de doelen uit de regionale woonagenda, namelijk aan het realiseren van de bovenregionale opgave in het buitengebied.

3.4 Gemeentelijk Beleid

De voormalige gemeente Noordwijkerhout kent geen eigen structuurvisie, maar heeft samen met gemeentes in de regio de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek 2016 vastgesteld. Aan deze visie wordt in paragraaf 3.3 getoetst. De Landschapsvisie Hogeveensepolder uit 2014 geldt uitsluitend voor het gebied ten noorden van de Schippersvaartweg, zo'n 800 meter noordoostelijk van het plangebied. Een derde gemeentelijk beleidsstuk, de Woonvisie uit 2015, richt zich op het wensbeeld van de kern Noordwijkerhout. In deze visie komt de woonopgave in het buitengebied niet terug. Daarmee is er geen relevant gemeentelijk beleid waaraan deze ontwikkeling dient te worden getoetst.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Milieueffectrapportage

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is indien (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2);

  • de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De beoogde ontwikkeling betreft de toevoeging van één extra woning en overschrijdt de drempelwaarden niet.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

4.2 Bodemkwaliteit

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Onderzoek en conclusie

Voor het wijzigingsplan uit 2013 is een bodemonderzoek uitgevoerd. De eindrapportage is bijgevoegd als bijlage . Uit het onderzoek blijkt dat de bovengrond ligt verontreinigd is met kwik en het grondwater licht verontreinigd met barium. De gemeten waarden zijn dermate gering dat aanvullend onderzoek niet noodzakelijk werd geacht. De bodem is geschikt voor de functie wonen.

4.3 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit wijzigingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa:

- Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

- Nationaal Waterplan (NW)

- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)

- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)

- Waterwet

Provinciaal

- Provinciaal Waterplan

- Provinciale Verordening Ruimte

- Provinciale Structuurvisie

Waterschapsbeleid

- Waterbeheerplan 'waardevol-water' 2016-2021

Waterbeheerplan

Het algemeen bestuur van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan 'Waardevol Water' (WBP5) vastgesteld. In het WBP5 wordt richting gegeven aan het waterbeheer in de periode 2016 -2021. Daarmee realiseert Rijnland de ambities uit het coalitieakkoord, zodat het gebied nu en in de toekomst goed beschermd wordt tegen overstromingen en wateroverlast, er een goede waterkwaliteit ontstaat, het afvalwater op duurzame wijze wordt gezuiverd en de grondstoffen worden hergebruikt. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

Keur en uitvoeringsregels

Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden.

Maar ook aan het onttrekken en lozen van grondwater en het aanbrengen van verhard oppervlak.

Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur in werking getreden met daarbij horende uitvoeringsregels. De Keur gaat uit van een “ja, tenzij” benadering; handelingen met een klein risico vallen onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of is een watervergunning vereist (zie http://www.rijnland.net/regels/keur-en-uitvoeringsregels)

De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Raadpleeg daarvoor de vergunningencheck via www.rijnland.net.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit het perceel ten zuidoosten van perceel Pilarenlaan 48 dat in gebruik is als bollenveld.

Bodem en grondwater

Volgens de bodemkaart van Nederland (www.bodemdata) bestaat de bodem ter plaatse van het plangebied uit zandgrond. Er is sprake van grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,25 en 0,4 m beneden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld.

De maaiveldhoogte ter plaatse van de Pilarenlaan is circa NAP -0,1 m.

Waterkwantiteit

Rondom het plangebied aan de Pilarenlaan is geen oppervlaktewater aanwezig. Dit gebied ligt dan ook niet in de beschermingszone van een watergang.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

In de omgeving is geen KRW-waterlichaam gelegen. Het gebied ligt daarnaast ook niet in een grondwaterbeschermingsgebied.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt niet in de kern-/beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied aan de Pilarenlaan is in de huidige situatie niet aangesloten op een rioleringsstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De ontwikkeling bestaat uit de toevoeging van een extra woning aan de Pilarenlaan, op deze locatie is volgens het wijzigingsplan reeds de mogelijkheid om twee woningen te realiseren.

Waterkwantiteit

Bij een toename in verharding dient deze toename te worden gecompenseerd. Volgens de eis van het waterschap dient 15% van de toename in verharding te worden gecompenseerd.

Aan de Pilarenlaan worden in plaats van twee, drie nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Door de toevoeging van een extra woning neemt het verhard oppervlak toe met circa 700 m2. Aangezien de bodem bestaat uit zandgrond is het aanleggen van nieuw open water niet goed mogelijk. Het water in het plangebied wordt daarom afgekoppeld en geïnfiltreerd in de bodem . Compensatie is niet aan de orde.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem dient het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen te worden vermeden.

Veiligheid en waterkeringen

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Riolering en afkoppelen

Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm art 29 a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:

  1. a. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  2. b. verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  3. c. afvalwaterstromen worden gescheiden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
  4. d. huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een inrichting als bedoeld in artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren getransporteerd;
  5. e. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d:
    1. 1. zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
    2. 2. lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht;

De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.

Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater

Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:

  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen van berm- of bodempassage;
  • toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand-slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
  • adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
  • de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.

Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of – als laatste keus – aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe'-aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.

Conclusie

De in dit plan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.4 Bedrijven En Milieuzonering

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek en conclusies

De ontwikkeling bestaat uit de realisatie van één extra woning en betreft een milieugevoelige functie. Vanwege de ligging aan de Pilarenlaan en de aanwezige bedrijvigheid in de omgeving, kan het gebied worden getypeerd als gemengd gebied.

De gronden direct zuidelijk van het plangebied, tussen de zuidelijke plangrens en de PIlarensloot, zijn bestemd voor bollenteelt. In de huidige situatie zijn de gronden echter in gebruik als grasland. Voor bollenteelt dient rekening te worden gehouden met een spuitzone, in verband met de eventuele drift van bestrijdingsmiddelen. Als vuistregel wordt een afstand van 50 meter aangehouden. Dit is echter een indicatieve afstand. Omdat na de realisatie van de woningen slechts een klein gedeelte overblijft van het agrarische perceel, wordt ervan uitgegaan dat deze gronden niet meer in gebruik worden genomen voor bollenteelt. Aangezien de gronden zuidelijk van de Pilarensloot op ruim 60 meter afstand van het plangebied liggen, wordt hiermee aan de richtafstand van 50 meter voldaan.

Ten zuidwesten van het plangebied, aan de Maandagsewetering 100, is het bedrijf Jan Smit tractoren en werktuigen gelegen. Voor een agrarisch aanverwant bedrijf, groothandel in machines en apparaten, geldt op basis van de VNG uitgave een richtafstand van 30 m tot gemengd gebied in verband met het aspect geluid. Het plangebied ligt op circa 60 m afstand van de inrichting. Er wordt dus voldaan aan de richtafstand.

Ten noordoosten van het plangebied, aan de Pilarenlaan 53, is het bollenteeltbedrijf R. Nederstigt gelegen. Voor tuinbouw, bedrijfsgebouwen, geldt op basis van de VNG-uitgave een richtafstand 10 m tot gemengd gebied. Het plangebied ligt op circa 15m afstand van de inrichting waardoor wordt voldaan aan de richtafstand.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de beoogde woningen, gelet op de aard van de omgeving, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect bedrijven en milieuzonering levert geen belemmering op voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.5 Wegverkeerslawaai

Beoogde ontwikkeling

Binnen het plan wordt de ontwikkeling van drie woningen juridisch-planologisch mogelijk gemaakt. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidsgevoelige functies waarvoor akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.

Toetsingskader

Normstelling

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van een binnen of buiten stedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. De uiterste grenswaarde is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de woningen (binnen- of buitenstedelijk). Voor de beoogde buitenstedelijke ontwikkeling geldt een maximaal toelaatbare hogere waarde van 53 dB voor wegverkeerslawaai. De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.

Artikel 110g Wgh

Krachtens artikel 110g Wgh van het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder (RMG) 2012 mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een representatief te achten snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Voor wegen met een representatief te achten snelheid van 70 km/h of hoger geldt een aftrek van 2 dB. Op de voor de ontwikkeling relevante wegen (Pilarenlaan en Maandagsewetering), geldt een maximumsnelheid van 50 km/h. Hiervoor vindt dus een aftrek plaats van 5 dB.

Rekenmethodiek en invoergegevens

Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. De berekeningen zijn opgenomen in bijlage 3.

De (verkeers)gegevens voor de Pilarenlaan en Maandagsewetering zijn ontleend aan eerder uitgevoerde akoestische onderzoeken. In het akoestisch onderzoek 'Akoestisch onderzoek Ruimte voor ruimte 7 locaties te Noordwijkerhout' (Oranjewoud, 2012) zijn de verkeersgegevens opgenomen voor de Pilarenlaan voor het prognosejaar 2023. Deze gegevens zijn door de gemeente Noordwijk aangeleverd. In de rapportage 'Akoestisch onderzoek Puykendam te Noordwijkerhout' (Oranjewoud, 2011) zijn verkeersgegevens opgenomen voor de Maandagsewetering in het jaar 2021. Deze zijn gebaseerd op verkeerstellingen uit 2009 en vervolgens opgehoogd met een autonome groei van 1,5% per jaar. Voor onderhavig ontwikkeling is op basis van dezelfde autonome groei een doorrekening gemaakt. De invoergegevens met betrekking tot de verkeersintensiteiten en voertuigverdeling zijn opgenomen in de rekenbladen in bijlage 3.

De ontwikkeling is gelegen binnen de wettelijke geluidszones van de Pilarenlaan en Maandagsewetering. Deze wegen hebben een geluidszone van respectievelijk 250 meter en 200 meter. Hierbij wordt uitgegaan van een buitenstedelijke ligging van de Pilarenlaan (60 km/h) en een binnenstedelijke ligging van de Maandagsewetering (50 km/h). Beide wegen zijn voorzien van dicht asfaltbeton (referentiewegdek). Voor de nieuw te bouwen woningen is de geluidsbelasting berekend op drie bouwlagen (waarneemhoogten van 1,5, 4,5 en 7,5 meter). Er heeft akoestisch onderzoek plaatsgevonden naar de geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeer op de uiterste grenzen van het plangebied met de bestemming 'wonen'.

Resultaten

Resultaten Maandagsewetering

De afstand tussen de wegas van de Maandagsewetering en de meest nabijgelegen grens van het plangebied bedraagt circa 33,5 meter. Omdat tussen de weg en het plangebied andere bebouwing aanwezig is, is binnen de berekening een zichthoekcorrectie toegepast. Uit de SRM I berekening blijkt dat de geluidsbelasting op de grens van het plangebied met bestemming 'wonen' 51 dB bedraagt bij een maatgevende waarneemhoogte van 4,5 meter. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden, de uiterste grenswaarde (53 dB) niet.

Resultaten Pilarenlaan

De afstand tussen de wegas van de Pilarenlaan en de meest nabijgelegen grens van het plangebied bedraagt circa 9,5 meter. Uit de SRM I berekening blijkt dat de geluidsbelasting op de grens van het plangebied met bestemming 'wonen' 44 dB bedraagt bij een maatgevende waarneemhoogte van 1,5/4,5 meter. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt, door wegverkeer op de Pilarenlaan niet overschreden.

Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting

De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden ten gevolge van het verkeer op de Maandagsewetering. Bezien is of met maatregelen de geluidsbelasting doelmatig kan worden teruggedrongen. Er is een aantal maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting denkbaar.

Maatregelen aan de bron

In geval van wegverkeerslawaai vallen hieronder bijvoorbeeld het verlagen van de maximum snelheid, het terugdringen van het verkeersaanbod en aanpassen van het wegdektype. De Maandagsewetering behoort tot de hoofdverkeersstructuur van de gemeente Noordwijk. De weg heeft een ontsluitende functie en maakt onderdeel uit van de halve ringstructuur rond het zuidoostelijk deel van Noordwijkerhout. Derhalve zijn aanpassingen als het wijzigen van de functie van de weg waarmee het gebruik teruggedrongen kan worden of het verlagen van de maximum snelheid geen reële maatregelen. Aanpassen van het type wegdek kan de geluidsbelasting verlagen. Indien op de Maandagsewetering over een lengte van circa 165 meter geluidsreducerend asfalt wordt toegepast (dunne deklaag type B), vindt een afname plaats van de geluidsbelasting tot 47 dB. Dit levert een kostenpost op van circa €56.000,-. Deze berekening is terug te vinden in bijlage 2. Gezien de relatief beperkte omvang van de ontwikkeling zal een dergelijke aanpassing leiden tot bezwaren van financiële aard en wordt daarom niet als reëel geacht.

Maatregelen aan het overdrachtgebied

Hieronder vallen maatregelen zoals het toepassen van geluidsschermen of het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en de gevel van de woning. Aan dit type maatregelen zijn hoge kosten verbonden en deze zijn ook uit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk. Gezien de beperkte omvang van de ontwikkeling zijn dergelijke maatregelen niet reëel.

Conclusie

Ten gevolge van het verkeer op de Pilarenlaan is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Uit het onderzoek blijkt verder dat de geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de Maandagsewetering op de meest nabijgelegen grens van het plangebied hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De maximaal toelaatbare hogere waarde van 53 dB wordt echter niet overschreden.

Er wordt geconcludeerd dat redelijkerwijs geen maatregelen mogelijk zijn om de geluidsbelasting door wegverkeer op de Maandagsewetering voldoende te reduceren of dat maatregelen daartoe op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeerskundige, vervoerskundige of financiële aard stuiten. Om de ontwikkeling (de bouw van drie woningen) mogelijk te maken, dient daarom voor beide woningen een besluit hogere waarde vastgesteld te worden. In onderstaande tabel is weergegeven welke en hoeveel hogere waarden aangevraagd dienen te worden. Hogere waarden dienen per bron afzonderlijk vastgesteld te worden.

Tabel 4.1 Overzicht benodigde hogere waarden

Bron Aantal woningen Hogere waarde
Maandagsewetering 3 51 dB

4.6 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof Toetsing van Grenswaarde
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³
fijn stof (PM2,5) jaargemiddelde concentratie 25 µg /m³

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek en conclusie

De ontwikkeling in het plangebied is met de realisatie van 1 extra woning dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie voor een beperkte verkeersaantrekkende werking zorgt. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Maandagsewetering (als maatgevende doorgaande weg langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.7 Archeologie

Erfgoedwet

Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Gemeentelijk beleid

De gemeenten in de Duin- en Bollenstreek - Katwijk, Noordwijk, Noordwijkerhout, Lisse, Teylingen en Hillegom - beschikken over een gezamenlijke archeologische verwachtings(waarden)kaart en beleidskaart, zie figuur 4.1. Deze kaart geldt als uitgangspunt bij nieuw op te stellen bestemmingsplannen in deze gemeentes. De verwachtingswaarden op deze kaart zijn namelijk recenter dan de archeologische informatie waarop de archeologische dubbelbestemmingen in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2015' zijn gebaseerd.

Onderzoek en conclusie

Het plangebied aan de Pilarenlaan ligt volgens de archeologische (verwachtings)waardenkaart en beleidskaart in een zone met een hoge verwachting (rode gebieden). De drempel voor archeologisch onderzoek ligt hier bij een diepte van 30 cm beneden maaiveld en een oppervlakte vanaf 250 m2. Omdat de oppervlakte van het hoofdgebouw (inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen) ca. 155 m2 bedraagt en er op grond van het dit plan maximaal 50 m2 aan bijgebouwen is toegestaan, wordt er niet méér dan de drempel van 250 m2 gebouwd en is archeologisch onderzoek niet nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BP201800050-VA01_0007.png"

Figuur 4.1 - Uitsnede van de regionale archeologische verwachtings(waarden)kaart en beleidskaart van onder meer de gemeente Noordwijk. Het plangebied is donkerblauw omlijnd.

4.8 Ecologie

Toetsingskader

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. De wet vervangt drie wetten: de Boswet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. De wet voorziet in regels ter bescherming van waardevolle natuur. De Wet natuurbescherming benoemt niet welke concrete activiteiten

wel of niet zijn toegestaan. Het uitgangspunt van de wet is dat geen schade mag worden gedaan aan beschermde dieren/planten of natuurgebieden, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan.

Huidige situatie

In de huidige situatie bestaat het gebied uit agrarische grond zonder bebouwing of beplanting.

Activiteiten

De agrarische grond wordt bouwrijp gemaakt waarna de woningen worden gerealiseerd, hiervoor vinden bouwwerkzaamheden plaats.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in of in directe nabijheid van natuurgebieden als Natura 2000 of Natuurnetwerk Nederland. Gezien de ligging nabij de kern Noordwijkerhout in het agrarische gebied, op een grote afstand van natuurgebieden en de geringe aard van de ontwikkeling, kunnen negatieve effecten op natuurgebieden worden uitgesloten.

Soortenbescherming

De bouw van de woningen aan de Pilarenlaan kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden. Het agrarische perceel kan van betekenis zijn voor algmeen voorkomende soorten als de huisspitsmuis, rosse woelmuis, wezel, haas, konijn, bruine kikker, gewone pad en kleine watersalamander. Voor deze algemene soorten geldt een vrijstelling in de provincie Zuid-Holland. Overige soorten worden niet verwacht. Door de bouwwerkzaamheden kunnen pionierssoorten worden aangetrokken als oeverzwaluwen en de Europees beschermde rugstreeppad. Door werkzaamheden op elkaar aan te laten sluiten, geen zandhopen met steile wanden achter te laten kan de vestiging van de soorten worden voorkomen. Indien de soorten zich alsnog vestigen dienen de werkzaamheden te worden stilgelegd, gewacht te worden tot de nesten vrijwillig zijn verlaten of ontheffing te worden aangevraagd (rugstreeppad).

Overtreding van de Wet natuurbescherming wordt voorkomen door de volgende maatregelen in acht te nemen:

  • Voor alle soorten geldt de algemene zorgplicht; dit houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving.
  • Overterding van de verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen (15 maart - 15 juli) uit te voeren.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor de natuurwaarden in en in de omgeving van het plangebied. In vergelijking met de huidige bestemde situatie (bollengrond) is sprake van een verbetering van de natuurwaarde door afname van bestrijdingsmiddelen. In de woningen kunnen daarnaast verblijfplaatsen worden gecreëerd voor soorten als huismus en vleermuizen, indien opgaand groen wordt aangeplant rondom de woningen biedt dit schuilplaatsen en voedsel voor meerdere soorten.

4.9 Kabels En Leidingen

Toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.10 Externe Veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek en conclusie

In de omgeving van het plangebied aan de Pilarenlaan zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen en vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen dat van invloed is op de veiligheidssituatie in het projectgebied.

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.11 Verkeer En Parkeren

Verkeersontsluiting

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer

Het plangebied is gelegen aan de zuidoostgrens van de voormalige gemeente Noordwijkerhout. De primaire ontsluiting van beide woningen die binnen het plan mogelijk worden gemaakt, vindt plaats via de Pilarenlaan. Dit betreft een buitenstedelijke erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 60 km/h. De weg heeft geen ontsluitende of verbindende functie binnen de gemeentelijke wegenstructuur en dient alleen ter ontsluiting van de aanliggende woningen en (agrarische) bedrijven. Ten noordwesten van het plangebied sluit de Pilarenlaan aan op de Maandagsewetering. Deze weg is gelegen binnen de bebouwde kom en gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg. Er geldt een maximumsnelheid van 50 km/h. De weg vormt, samen met de in het verlengde liggende Gieterij, Schelftweg en Via Nova, een halve ringstructuur rond het zuidoostelijk deel van Noordwijkerhout. De route richting het centrumgebied van de kern loopt via de Wildlaan/Viaductweg. Via de Gieterij en de N443 aan de zuidzijde van de kern en de Via Nova en Herenweg aan de noordzijde van de kern, wordt aangesloten op de N206. Deze provinciale weg vormt binnen de regio een belangrijke doorgaande route. De afstand tussen het plangebied en de aansluitingen met de N206 bedraagt circa twee kilometer (5 minuten rijden). De ontsluiting van het plangebied is voor autoverkeer derhalve goed.

Ontsluiting langzaam verkeer

Ook voor langzaam verkeer vindt de primaire ontsluiting plaats via de Pilarenlaan. Op deze weg wordt het langzaam en gemotoriseerd verkeer gemengd afgewikkeld. Gezien de functie van de weg en het lage aantal motorvoertuigbewegingen op een dag door de beperkte ontsluitingsmogelijkheden, is dit conform de geldende richtlijnen voor de inrichting van buitenstedelijke erftoegangswegen. De Maandagsewetering (gebiedsontsluitingsweg) beschikt aan beide zijden over een vrijliggende fietsvoorziening. Deze leiden via de Wildlaan naar het centrumgebied van de kern. De kruising met de provinciale weg N206 is hierbij ongelijkvloers uitgevoerd. De ontsluiting van het plangebied is voor langzaam verkeer goed.

Openbaar vervoer

De meest nabijgelegen bushalte ligt op circa 150 meter van het plangebied (halte Pilarenlaan). Vanaf hier rijden bussen in de richtingen van Nieuw-Vennep en Leiden en in de richtingen van Haarlem en Den Haag. De ontsluiting van het plangebied per openbaar vervoer is goed.

Verkeersveiligheid

De Pilarenlaan is gecategoriseerd als erftoegangsweg en heeft overwegend een verblijfsfunctie. Op de weg geldt een maximumsnelheid van 60 km/h en het langzaam en gemotoriseerd verkeer wordt gemengd afgewikkeld. Op wegen waar een verblijfsfunctie geldt, hoeven geen voorzieningen voor langzaam verkeer aanwezig te zijn. Het aantal motorvoertuigbewegingen per etmaal is hier laag en er is een relatief lage maximum snelheid van kracht. De Maandagsewetering is gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50 km/h. Deze weg maakt onderdeel uit van de ontsluitingsstructuur van de gemeente Noordwijk. Aan beide zijden van de weg ligt een vrijliggende fietsvoorziening. Beide wegen zijn ingericht conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig. Het verkeersveiligheidsniveau is hierdoor voor alle verkeersdeelnemers gewaarborgd.

Parkeren

In het gemeentelijke verkeer- en vervoerplan is opgenomen dat bij het realiseren van nieuwe ontwikkelingen gebruik wordt gemaakt van de door het CROW opgestelde parkeernormen. Door gebruik te maken van deze normen zorgt de gemeente ervoor dat er voldoende parkeerplaatsen bij bestemmingen zijn. Dit voorkomt parkeeroverlast in de omgeving. De parkeernormen zijn afgestemd op de stedelijkheidsgraad van de gemeente en de ligging van het plangebied binnen de gemeentegrenzen.

De gemeente Noordwijk heeft een weinig stedelijk karakter (bron: CBS). Het plangebied is getypeerd als 'buitengebied'. Derhalve geldt voor vrijstaande woningen een parkeernorm van maximaal 2,8 parkeerplaatsen per woning (bron: CROW-publicatie 317, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'). Voor de ontwikkeling geldt op basis van deze norm een maximale parkeervraag van afgerond 9 parkeerplaatsen voor de drie woningen. Uitgangspunt is dat deze parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd zullen worden.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

Binnen het plangebied worden drie nieuwe woningen ontwikkeld. Om de verkeersgeneratie voor deze nieuwe woningen te bepalen is gebruik gemaakt van kencijfers uit CROW publicatie 317. Uitgaande van een weinig stedelijk karakter en het gebiedstype 'buitengebied', bedraagt de verkeersgeneratie per vrijstaande woning maximaal 8,6 mvt/etmaal. De verkeersgeneratie van onderhavige ontwikkeling zal derhalve circa 26 mvt/etmaal bedragen. Gezien deze relatief lage verkeersgeneratie en het beperkte verkeersaanbod in de huidige situatie, zal de toename van het aantal verkeersbewegingen niet leiden tot een verslechtering van de verkeersafwikkeling.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling nader toegelicht. Voor de onderscheiden hoofdfuncties zijn afzonderlijke bestemmingsregelingen opgesteld die zijn gebaseerd op de overwegingen die in de voorafgaande hoofdstukken zijn verwoord. Op welke wijze een en ander in de bestemmingsregeling concreet verwerkt is wordt hierna beschreven.

Conform de wettelijke verplichting is gebruik gemaakt van de SVBP2012 voor de planregels en de verbeelding.

Dit bestemmingsplan sluit wat de regels betreft aan bij het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2015 van de voormalige gemeente Noordwijkerhout.

5.2 Toelichting Op De Regels Per Hoofdstuk

5.2.1 Inleidende regels

Artikel 1 - Begrippen

In artikel 1 worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 - Wijze van meten

Artikel 2 geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.2.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 - Tuin

De voortuinen van de woningen in het plangebied zijn bestemd met de bestemming 'Tuin'. Deze gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de aangrenzende hoofdgebouwen alsmede voor onoverdekte zwembaden, tennisbannen en paardenbakken. Tevens zijn ter plaats van de aanduiding 'bijgebouwen' garages en bergplaatsen toegestaan.

Artikel 4 - Wonen

Voor de nieuwe woningen is de bestemming 'Wonen' opgenomen. Naast burgerbewoning mag 25% van de vloeroppervlakte van een woning inclusief bijgebouwen met een maximum van 50 m² worden aangewend voor aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Ook zijn per woning één zwembad, één tennisbaan en één paardenbak toegestaan.

De hoofdgebouwen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Bijgebouwen en aan- en uitbouwen zijn ook buiten het bouwvlak toegestaan. De inhoudsmaat van woningen, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen, mag niet meer bedragen dan 750 m3, tenzij anders is aangegeven door middel van de aanduiding 'maximum inhoudsmaat woning'. De goot- en bouwhoogte van woningen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' op de verbeelding. De oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50 m2.

Op 1 november 2014 is een wijziging van het Besluit omgevingsrecht (Bor) van kracht geworden. Deze landelijke wetgeving maakt het mogelijk om zonder vergunning 100 m2 aan (vrijstaande) bijgebouwen te gebruiken voor mantelzorg. Het gevolg van deze landelijke regeling is dat het een nadere regeling in dit bestemmingsplan overbodig maakt. Dit bestemmingsplan bevat derhalve geen regeling voor mantelzorg.

Artikel 5 - Waarde - Archeologie 1

Voor het gehele plangebied is de dubbelbestemming ' Waarde – Archeologie' opgenomen. Dit artikel regelt dat het plangebied, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd is voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in de bodem. Bij bodemingrepen die zowel dieper gaan dan 30 cm als met een oppervlakte van meer dan 250 m2 is archeologisch onderzoek noodzakelijk. Deze onderzoeksdrempel is gebaseerd op de archeologische verwachtingswaarde die conform de regionale archeologische verwachtings(waarden)kaart en beleidskaart op het plangebied van toepassing is (zie paragraaf 4.7). De initiatiefnemer dient in dat geval aan te tonen dat er geen archeologische waarden in het plangebied aanwezig zijn.

5.2.3 Algemene regels

In het hoofdstuk 'Algemene regels' zijn regels opgenomen die betrekking hebben op meerdere of alle bestemmingen in het bestemmingsplan. Dit zijn onder andere de regels die verplicht zijn gesteld in het Besluit ruimtelijke ordening zoals de anti-dubbeltelbepaling. In het navolgende zijn de algemene regels beschreven die specifiek van toepassing zijn op het onderhavige bestemmingsplan.

Artikel 6 - Antidubbeltel-regeling

de antidubbeltelregel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het over gebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de antidubbeltelregel is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).

Artikel 7 - Algemene bouwregels:

Dit artikel bevat algemene regelingen voor een geringe overschrijding van bouwgrenzen, bestaande maten, ondergronds bouwen, afstanden tot zijafscheidingen en afstanden tussen woningen en kassen.

Artikel 8 - Algemene gebruiksregels:

Dit artikel bevat een lijst met activiteiten die in ieder geval tot strijdig gebruik worden gerekend en een lijst met activiteiten die daar nadrukkelijk niet strijdig zijn.

Artikel 9 - Algemene afwijkingsregels:

In dit artikel wordt het mogelijk gemaakt om onder voorwaarden af te wijken van de regel dat bouwgrenzen niet mogen worden overschreden, wanneer het bevoegd gezag daarvoor een omgevingsvergunning verleent. Ook biedt dit artikel de mogelijkheid om via een omgevingsvergunning af te wijken van de voorgeschreven maten en percentages.

Artikel 10 - Algemene wijzigingsregels

Dit artikel biedt het college de bevoegdheid met behulp van een wijzigingsplan de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' te verwijderen, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 11 - Overige regels

Dit betreft de parkeerregels van de voormalige gemeente Noordwijkerhout. Op 29 november 2014 is de Reparatiewet BZK 2014 (Stb. 2014-458) van kracht geworden. Dit heeft tot gevolg dat onder andere de regeling aangaande parkeergelegenheid en laad- en los mogelijkheden bij of in gebouwen in de Bouwverordening van de voormalige gemeente Noordwijkerhout per 1 juli 2018 in het geheel vervalt. Voor nieuwe bestemmingsplannen en beheersverordeningen die na 28 november 2014 zijn of worden vastgesteld, gelden de stedenbouwkundige bepalingen (waaronder de parkeerregeling) ook niet meer. Dit betekent dat er vanaf die datum in de bestemmingsplannen zelf, voor zover nodig, moet zijn voorzien in parkeerregelingen. In dit verband is er in de overige regels van dit bestemmingsplan een parkeerregeling opgenomen waardoor de gemeente de mogelijkheid heeft om met name bij gebruiksverandering, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of het in dit plan opgenomen afwijkingen en wijzigingen te toetsen op parkeergelegenheid, zodat er geen problemen ontstaan in de openbare ruimte. Bij een dergelijke ontwikkeling zal de gemeente veelal de parkeernormen, die zijn opgenomen in de recentste CROW publicatie: Parkeercijfers - basis voor parkeernormeringen toepassen. In deze publicatie zijn richtlijnen aangegeven hoeveel parkeerplaatsen er moeten worden aangelegd op eigen terrein en hoeveel plaatsen er worden aangelegd in openbaar gebied.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 - Overgangsregels

Hier wordt bepaald dat uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt, slechts mogelijk is met afwijking van het bevoegd gezag. In dit artikel is eveneens een overgangsbepaling opgenomen met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken, voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt.

Artikel 13 - Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat de geplande ontwikkeling maatschappelijk draagvlak heeft en dat de procedures op een goede manier worden doorlopen.

Inspraak en overleg

In het kader van de inspraak en vooroverleg heeft het voorontwerpbestemmingsplan ) vanaf woensdag 30 mei 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze inspraakperiode hebben inwoners, bedrijven, bestuurlijke partners en instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn, de gelegenheid gehad om op het voorontwerp een reactie in te dienen. Tijdens deze periode van terinzagelegging zijn geen reacties ontvangen.

Zienswijze

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ontvangen.

Vaststelling

Het bestemmingsplan wordt vervolgens, al dan niet gewijzigd, vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.

De gemeente zal een anterieure overeenkomst sluiten met de betreffende partij waarin het kostenverhaal wordt geregeld. Hierdoor is een exploitatieplan niet noodzakelijk. De kosten voor de uitvoering van het bouwplan liggen volledig bij de ontwikkelende partij. Geconcludeerd wordt dat er voldoende middelen zijn om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar.

Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 2 Bijlage Maatregelonderzoek

Bijlage 2 Bijlage maatregelonderzoek

Bijlage 3 Rekenbladen Akoestisch Onderzoek

Bijlage 3 Rekenbladen akoestisch onderzoek