Schulpweg 15 Noordwijkerhout
Bestemmingsplan - gemeente Noordwijk
Vastgesteld op 11-07-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Schulpweg 15, Noordwijkerhout met identificatienummer NL.IMRO.0575.BPBGSchulpweg15-VA01 van de gemeente Noordwijk.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in vorm en bouwkundig opzicht te onderscheiden en architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.6 aan-huis-gebonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en voor zover deze beroepen een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is, met uitsluiting van detailhandel. Onder een aan huis verbonden beroep valt wel internetverkoop, maar geen webwinkel.
1.7 afgraven en ophogen van de bodem
het verrichten van handelingen, waardoor de hoogteligging van een terrein of de bodem van een water (al dan niet tijdelijk) wordt verlaagd of verhoogd. Hieronder wordt niet begrepen:
- de werkzaamheden, die in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering worden verricht zoals (diep)ploegen en frezen;
- het maken van ondiepe (circa 1 meter) en weder te dichten sleuven en gaten voor het leggen van buizen, drainagebuizen en kabels;
- het reguliere onderhoud aan watergangen (baggerwerkzaamheden).
1.8 archeologisch deskundige
professioneel archeoloog die op basis van de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologisch onderzoek uit te voeren en/of Programma's van Eisen op te stellen en te toetsen.
1.9 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.10 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.11 balkon
een boven de grond gelegen, open ruimte met balustrade aan of in de buitenmuur van een gebouw.
1.12 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.13 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.14 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.15 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.16 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.17 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.18 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor functies uit de bestemmingsomschrijving geschikt of geschikt te maken is.
1.19 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegelaten.
1.20 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.21 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand eenlaags gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.22 dakkapel
een ondergeschikte toevoeging aan een dakvlak, vooral bedoeld om de lichttoevoer te verbeteren en het bruikbaar woonoppervlak te vergroten.
1.23 erker
een ondergeschikt uitgebouwd gedeelte (uitbouw) van een woning aan een gevel, in één bouwlaag.
1.24 gebouw
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.25 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwvlak door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.26 huishouden
persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.
1.27 kas
een bouwwerk geheel of gedeeltelijk van glas of ander lichtdoorlatend materiaal ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering met een hoogte van 1,8 m of meer, trek-, tunnel-, schaduw-, boog-, schuur- en gaaskassen daaronder begrepen, maar met uitzondering van schuurkassen.
1.28 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
activiteiten die in een woning door een bewoner op bedrijfsmatige wijze worden uitgeoefend, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
1.29 maaiveld
de gemiddelde hoogte van het terrein ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het bestemmingsplan.
1.30 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.31 opslag
het opslaan of opgeslagen hebben van goederen en materialen.
1.32 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak en met ten hoogste aan één zijde een gesloten wand.
1.33 peil
- a. voor gebouwen binnen 10 m uit de kant van de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
- b. voor overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijke voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.
1.34 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-porno-grafische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seks-bioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.35 terrein en erfafscheiding
bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat dient ter afscheiding van een erf of terrein, daaronder begrepen een afrastering van een deel van een erf of terrein.
1.36 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op de uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.37 voorgevelrooilijn
de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die gelijk is aan de afstand van het bestaande voorste gebouw tot de weg.
1.38 woning
een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
1.39 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 breedte en lengte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.
2.4 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, danwel de snijlijn van het dakvlak en de gevellijn. Indien zich op een dakschild één of meerdere dakkapellen of dakopbouwen bevinden, waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 60% van de breedte van de gevel waarop het betreffende dakschild rust, is de gootlijn van de dakkapel c.q. dakopbouw bepalend voor de goothoogte.
2.5 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.6 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
2.8 ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, fundering, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,5 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van een bollenteeltbedrijf, met dien verstande dat bollenteelt door middel van kweektunnels uitsluitend is toegestaan buiten de bouwvlakken, uitsluitend in de periode van oktober tot en met maart;
- b. behoud en versterking en herstel van de voorkomende natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden, in de vorm van:
- 1. bollenvelden;
- 2. grootschalige openheid;
- 3. kenmerkende landschapsstructuur;
- 4. natuur- en landschapselementen in de vorm van houtwallen en -singels, geriefhoutbosjes en overige groenvoorzieningen;
- c. de bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, water op perceelsniveau, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en toegangswegen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. de teelt van ruwvoeder anders dan gras ten behoeve van de eenjarige wisselteelt als onderdeel van het bollenteeltbedrijf, is niet toegestaan;
- b. het gebruik van afdekfolies is toegestaan.
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ´Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen;
- b. parkeren;
met daarbij behorende:
- c. in- en uitritten;
- d. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de (sub)bestemming uitsluitend worden gebouwd:
- 1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
- b. Voor het bouwen geldt het volgende:
- 1. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
- 1 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde welke zijn gelegen op de gronden voor de voorgevel van het op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouw;
- 2 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde welke zijn gelegen op de overige gronden.
- 1. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, met dien verstande dat het aantal woningen niet meer mag bedragen dan 1 per bouwvlak;
- b. onoverdekte zwembaden, tennisbanen en bijbehorende voorzieningen voor zover het gronden betreft die achter de voorgevelrooilijn en op een afstand van meer dan 5 m uit de perceelsgrens zijn gelegen, met dien verstande dat het oppervlak voor een tennisbaan niet meer dan 325 m² mag bedragen;
- c. onoverdekte paardenbakken, met dien verstande dat:
- 1. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 800 m²;
- 2. de afstand tot woningen van derden niet minder dan 25 m mag bedragen;
- 3. lichtmasten niet zijn toegestaan;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water op perceelsniveau en toegangswegen.
met dien verstande dat per woning ten hoogste één onoverdekt zwembad, één tennisbaan en één onoverdekte paardenbak is toegestaan.
5.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de (sub)bestemming uitsluitend worden gebouwd:
- 1. woningen met aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
- 2. onoverdekte zwembaden;
- 3. onoverdekte paardenbakken;
- 4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- b. Voor het bouwen geldt het volgende:
- 1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat de hoofdgebouwen uitsluitend in de voorgevelrooilijn mogen worden gebouwd;
- 2. de nok van een hoofdgebouw mag uitsluitend haaks op de weg worden gebouwd;
- 3. het oppervlak van een zwembad mag ten hoogste 100 m² bedragen en de bouwhoogte van het zwembad mag ten hoogste 0,5 m bedragen;
- 4. bijgebouwen en aan- en uitbouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
- 5. de diepte van een aan- of uitbouw, gemeten vanuit de achtergevel van het hoofdgebouw, mag ten hoogste 2,5 m bedragen;
- 6. indien de gebouwen niet in de erfscheiding worden gebouwd, dient de afstand tot de erfscheiding ten minste 1 m te bedragen;
- c. overigens geldt het volgende:
max. oppervlak | max. inhoud | max. goothoogte | max. bouwhoogte | ||||||
woning (inclusief aan- uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen) | - | 750 m³ | Niet meer dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' | Niet meer dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' | |||||
vrijstaande bijgebouwen en overkappingen | 50 m2 | - | 4,5 m | 8 m | |||||
erf- of terreinafscheidingen: - voor de voorgevel - buiten bouwvlakken - overige plaatsen | - | - | - | 1 m 2 m 2 m | |||||
overige bouwwerken, geen gebouw zijnde | - | - | - | 3 m |
- = niet van toepassing
5.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 6 Waarde - Archeologie 2
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
Op de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn:
- a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- b. het bepaalde onder a onder 1 en 2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,3 m en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen mogen in afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2 van de regels en de verbeelding uitsluitend worden overschreden door:
- a. tot het hoofdgebouw behorende stoepen, stoeptreden, funderingen, balkons, erkers en entreeportalen die direct aan het hoofdgebouw worden aangebouwd, mits:
- 1. de diepte niet meer dan 1/3 van de diepte van de voortuin bedraagt, tot een maximum van 1,5 m;
- 2. de breedte niet meer dan 40% van de voorgevelbreedte of de volle breedte van het bestaande raamkozijn bedraagt;
- 3. de goothoogte niet meer dan 3 m bedraagt;
- b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen die direct aan het hoofdgebouw worden aangebouwd, mits de overschrijding niet meer dan 1 m en de bouwhoogte niet meer dan 4 m bedraagt;
- c. terreinafscheidingen tot een bouwhoogte van 1 m.
8.2 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van geheel of gedeeltelijk beneden het maaiveld gelegen gebouwen gelden de volgende bepalingen:
- a. ondergronds bouwen is enkel toegestaan onder woningen, niet zijnde aan- en uitbouwen;
- b. de bouw van de ondergrondse ruimte behorende bij en dienstbaar aan de woning is uitsluitend toelaatbaar voor zover het zich binnen het bouwvlak een woning bevindt;
- c. de ondergrondse ruimten bestaan uit ten hoogste één bouwlaag;
- d. de bouwdiepte mag niet meer bedragen dan 4 m;
- e. het bouwen van ondergrondse ruimten is uitsluitend toelaatbaar direct onder de woning waarbij de ondergrondse ruimte niet voorbij de buitenmuren van de woning komt;
- f. de inhoud van ondergrondse ruimten wordt niet meegerekend bij de maximale inhoudsmaat van de woning;
- g. het kunstmatig verhogen van het peil rond de woning is niet toegestaan.
8.3 Afstanden tot zijerfscheidingen
- a. Gebouwen mogen niet binnen een afstand van 3 m tot de zijerfscheiding worden gebouwd;
- b. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a teneinde de afstand van 3 m te verkleinen, met inachtneming van het volgende:
- 1. indien over een lengte van meer dan 2,5 m in de zijerfscheiding wordt gebouwd, dient te worden gewaarborgd dat de op te richten bebouwing geen onnodig nadelige veranderingen teweegbrengt in de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen en in de lichttoetreding van het naastgelegen hoofdgebouw of van de naastgelegen kassen, tenzij:
- daardoor de gebruikswaarde van de te bebouwen gronden onevenredig wordt geschaad;
- de goothoogte van (delen van) gebouwen worden teruggebracht tot minder dan 2,5 m.
- 1. indien over een lengte van meer dan 2,5 m in de zijerfscheiding wordt gebouwd, dient te worden gewaarborgd dat de op te richten bebouwing geen onnodig nadelige veranderingen teweegbrengt in de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen en in de lichttoetreding van het naastgelegen hoofdgebouw of van de naastgelegen kassen, tenzij:
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Strijdig gebruik
- a. Onder gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan onbebouwde gronden te gebruiken of te laten gebruiken:
- 1. als opslagplaats voor bagger en grondspecie;
- 2. als opslagplaats voor vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind of brandstoffen;
- 3. als uitstallings-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen;
- 4. voor het houden van wedstrijden met motorvoertuigen of bromfietsen;
- 5. als plaats voor het (laten) landen of opstijgen van ultralight-vliegtuigen;
- 6. voor groeps- en natuurkamperen;
- 7. als seksinrichtingen.
- b. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan gebouwen en andere bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken voor:
- 1. seksinrichtingen;
- 2. inrichtingen ten behoeve van het verstrekken van verdovende middelen vallende onder de Opiumwet.
- c. Het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning is niet toegestaan;
- d. Het gebruik van woningen anders dan voor één huishouden is niet toegestaan.
9.2 Geen strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik als bedoeld in de lid 9.1 wordt niet verstaan:
- a. vormen van gebruik als bedoeld in lid 9.1 onder a en b, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de betrokken grond ingevolge de bestemming(en), de daarbij behorende bestemmingsomschrijving(en) en/of de overige regels mag worden gebruikt, mits niet buiten bouwvlak en mits in geval van opslag de stapelhoogte niet meer dan 1,5 m bedraagt;
- b. het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de betrokken bestemming(en);
- c. de stalling van ten hoogste één toercaravan of boot op het bij een woning behorend bouwvlak.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Maten en bouwgrenzen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
11.1 Overige zone - windhaag
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - windhaag' zijn de gronden mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een windhaag.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Parkeernormen
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%;
- c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Schulpweg 15, Noordwijkerhout'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op het perceel Schulpweg 15 te Noordwijkerhout zijn de gronden in gebruik ten behoeve van agrarische bollenteelt. De eigenaar van het perceel heeft het voornemen om een greenportwoning te realiseren. Ter realisatie van de woning zijn overeenkomsten gesloten met de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij Duin- en Bollenstreek (GOM) en kan medewerking worden verleend aan de bouw van een nieuwe woning.
Voor het plangebied is thans het bestemmingsplan 'Buitengebied 2015' van toepassing. Wonen in het plangebied is op grond van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk. Om het plan uit te kunnen voeren is een herziening van het geldende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied noodzakelijk. Voorliggend plan voorziet hierin.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt in het buitengebied van Noordwijkerhout, aan de rand van de kern Noordwijkerhout. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.
Ligging plangebied (blauwe lijn)
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2015', zoals vastgesteld op 20 juni 2016. De gronden in het plangebied zijn bestemd als 'Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1' met een bouwvlak en een functieaanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten'. Ter plaatse zijn de gronden bestemd voor de uitoefening van een bollenteeltbedrijf, waarbij een bedrijfswoning uitgesloten is. Daarnaast zijn de gronden aangewezen als 'Waarde - Archeologie 2'. De gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
Onderstaande afbeelding geeft door middel van blauwe lijnen het plangebied op een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2015' weer. De blauwe lijnen komen overeen met het geldende bouwvlak.
Ligging plangebied (blauwe lijn)
Paraplu Bestemmingsplan Parkeren en Wonen
Dit bestemmingsplan vult het al geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2015' op een tweetal onderwerpen aan. Wat betreft parkeren en wat betreft wonen moeten de regels van dit bestemmingsplan worden gevolgd. De regels van dit bestemmingsplan zijn verwerkt in het voorliggende bestemmingsplan.
1.4 Leeswijzer
In de planbeschrijving, hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de beoogde ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid beschreven en in hoofdstuk 4 wordt getoetst aan de relevante omgevingsaspecten. In hoofdstuk wordt een juridische beschrijving van het plan weergegeven. Tot slot beschrijft hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
Het plangebied ligt aan de Schulpweg te Noordwijkerhout. Op circa 100 meter afstand aan de westzijde van het plangebied ligt de Gooweg. De Gooweg dient als belangrijke ontsluitingsweg voor Noordwijkerhout.
Het plangebied is gelegen in agrarisch gebied. De agrarische gronden worden gebruikt voor (bloem)bollenteelt. Daarnaast zijn aan beide zijden van het plangebied woningen aanwezig. Ook is een bedrijf aanwezig aan de Gooweg 6.
Op onderstaande afbeeldingen wordt een indruk van de situatie in het plangebied gegeven.
Foto's plangebied bestaande situatie, bron: Google Streetview
2.2 Toekomstige Situatie
De initiatiefnemer is voornemens een greenportwoning te realiseren. De bouwkavel is gelegen in een bebouwingslint aan de Schulpweg.
Het realiseren van een greenportwoning past op deze plaats, omdat sprake is van een reeds bebouwde locatie in het lint. Door de komst van een woning kan de verrommelde situatie worden opgeheven. Wel moet er rekening worden gehouden met de zichtlijnen over de bollenvelden. Om deze reden kan de bebouwing niet te breed worden en de beplanting naast de woning niet te hoog.
Wel blijft het van belang een woning landschappelijk goed in te passen, zodat de woning zich op een natuurlijke wijze voegt in het landschap en er een kwalitatieve overgang kan worden gerealiseerd.
In de nieuwe situatie wordt de woning haaks op de Schulpweg geplaatst. Door de nieuwe woning op deze manier te positioneren wordt de lengterichting van het landschap en het kavel versterkt. De kaprichting is ook in de lengte gesitueerd. Door de beperkte breedte van het kavel is het niet wenselijk om de woning in de breedte te plaatsen. Vanuit het zijerf en achtererf is er een zone van 4 meter (inclusief haag) waarin niet mag worden gebouwd. Dit resulteert in een maximale breedte van de woning van 8 meter. De maximale lengte van de woning is 12 meter diep. Aan de voorzijde van het erf ligt de rooilijn in een redelijke lijn met de bestaande bebouwing in de omgeving.
De kavel met de bestemming Wonen heeft een maximale oppervlakte van 700 m2. De verschijningsvorm van de woning zal aan moeten sluiten op het huidige straatbeeld en de welstandseisen. De nadere analyse van het landschap, locatieafweging, landschappelijke inpassing en beeldkwaliteit zijn opgenomen in bijlage 1.
Luchtfoto, locatie woning met bestemmingen Wonen en Tuin en het bouwvlak (blauw) waarbinnen de woning gerealiseerd moet worden
Op onderstaande afbeelding is de ligging van het perceel weergegeven en de beoogde landschappelijke inpassing.
Inpassing woning
Hoofdstuk 3 Beleidskader
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor het plangebied relevante geldende beleidskader. In paragraaf 3.1 wordt ingegaan op het Rijksbeleid. In paragraaf 3.2 is het provinciaal beleid opgenomen en het regionaal beleid is opgenomen in paragraaf 3.3. In paragraaf 3.4 is het gemeentelijk beleid beschreven. Het in dit hoofdstuk samengevatte ruimtelijk beleidskader is niet uitputtend.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Toetsingskader
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI. Het gaat om het strategisch beleid, omdat de NOVI een visie is en de hoofdzaken bevat van het beleid voor de fysieke leefomgeving (artikel 3.2 Omgevingswet).
Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.
In zijn totaliteit kent de NOVI in totaal 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisatie, en met meer regie vanuit het Rijk.
Toetsing en conclusie
Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor de NOVI gerichte belangen of opgaven kent. Om die reden kan verdere toetsing aan de NOVI achterwege blijven.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.
Toetsing
In het Barro zijn geen regels opgenomen die relevant zijn voor het voorliggende bestemmingsplan.
3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening
De Ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2). Doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een handreiking opgesteld.
De handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. In de Handreiking staat dat er geen ondergrens is bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat bij woningbouw in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan elf woningen gerealiseerd worden (ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724). Het voorliggende initiatief betreft de realisatie van één burgerwoning in het buitengebied van de gemeente Noordwijk.
Toetsing
Vanwege de kleinschalige omvang van het project kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. De Ladder voor Duurzame Verstedelijking is niet van toepassing op dit initiatief.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. De Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland geeft aan waar de provincie voor staat. De visie beschrijft hoe de provincie de toekomst van Zuid-Holland voor zich ziet. De Omgevingsvisie bevat verschillende onderdelen. In de ambities wordt omschreven waar de provincie naartoe wil. De beleidsdoelen geven hier richting aan en de beleidskeuzes bepalen hoe de ambities bereikt dienen te worden. Daarnaast zijn in het omgevingsbeleid operationele doelstellingen opgenomen, zodat zichtbaar is hoe de provincie zelf invulling geeft aan de realisatie van haar beleid. Deze operationele doelstellingen maken deel uit van verschillende uitvoeringsprogramma’s en –plannen, zoals het programma Ruimte en het programma Mobiliteit. De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie.
Uit deze bovenstaande kaart volgt dat het plangebied van dit bestemmingsplan in de visie van de provincie Zuid-Holland deel uitmaakt van het kustlandschap en de bollenstreek.
Het kustlandschap is opgebouwd uit een opeenvolging van zee, strand, jonge duinen, strandvlakten en strandwallen parallel aan de kust. Deze langgerekte structuur is op twee plaatsen onderbroken: bij de monding van de Oude Rijn en bij de voormalige monding van de Maas. Veel strandwallen zijn in de loop van de tijd vergraven voor het zand of de bollenteelt, waardoor het kenmerkende reliëf is verdwenen. De duinen en het strand kennen een grote natuurlijke dynamiek en uitersten in omstandigheden: van droog en heet naar nat en koud of van zout naar zoet. Dit maakt het strand en de duinen ecologisch erg waardevol. Richtpunten in het kustlandschap betreffen:
- Ontwikkelingen versterken en gebruiken waar mogelijk de natuurlijke dynamiek en omstandigheden van de kust (duinen, strand en voordelta/vooroever).
- Ontwikkelingen houden het verschil herkenbaar tussen "hoog en droog" en "laag en nat" en bouwen voort op de parallelle kuststructuur.
- Veiligheidsmaatregelen zijn mede gericht op het versterken van het natuurlijk kustkarakter.
Het bollenlandschap is ontstaan door het vergraven van oude duinen en strandwallen en de aanleg van een fijnmazig vaartenstelsel ten behoeve van de bollenteelt. Kenmerkend is de afwisseling van kleurrijke bollenvelden (seizoensgebonden), verspreide bebouwing en begroeiing, vaarten en sloten. Bijzonder zijn de (restanten van) landgoederen en oude duinen. De ruimtelijke structuur wordt bepaald door een afwisseling van parallel aan de kustlijn gelegen open en verdichte zones.
De kwaliteit en herkenbaarheid van dit landschap komen steeds verder onder druk door toenemende bedrijfsbebouwing en verstedelijking die niet geënt is op een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur. Mede door intensivering van de bollenteelt raakt het gebied daarmee steeds verder versnipperd. Het zicht op de bollenvelden wordt door bebouwing steeds meer beperkt.
Dit betekent dat een ontwikkeling bijdraagt aan een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur, op een logische plek in deze structuur ligt en toekomstbestendig is. Opgave hierbij is om de intensivering in de landbouw en de verstedelijking te koppelen aan een versterking van de landschappelijke structuur. Richtpunten in het bollenlandschap betreffen:
- Ontwikkelingen dragen bij aan het contrast tussen de open en nog gave strandvlakten en de voor de bollenteelt in cultuur genomen (afgezande) oude duinen en strandwallen.
- Verdichting vindt plaats in reeds bestaande verdichte zones.
- Ontwikkelingen dragen bij aan behoud en versterking van het zicht op de bollenvelden en de aantrekkelijkheid van het bollenlandschap.
Dit planvoornemen voorziet in het toevoegen van een woning in het buitengebied van Noordwijkerhout dat deel uitmaakt van het kust- en bollengebied van de provincie Zuid-Holland. Kenmerkend zijn onder andere de teelt van bollen alsmede de afwisseling van bebouwing en begroeiing, vaarten en sloten. Dit planvoornemen voorziet in het realiseren van een woning in het bollengebied. Doordat de planlocatie is voorzien op een 'logische' plek, tast het planvoornemen het bollengebied niet verder aan. Onder een logische plek wordt verstaan: de planlocatie sluit aan op de lintbebouwing aan de Schulpweg. Aan de Schulpweg en omgeving zijn in de afgelopen jaren meerdere woningen gerealiseerd of omgezet naar burgerwoning waardoor een bebouwingsbeeld in de vorm van een lint is ontstaan. Het planvoornemen voorziet dus in een verdichting op een plek waar reeds sprake is van verdichting. Dit past in de visie van de provincie Zuid-Holland.
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
In samenhang met de Omgevingsvisie, is ook de Omgevingsverordening Zuid-Holland (2020) opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. De volgende bepalingen zijn relevant voor het plan:
Artikel 6.9 - Ruimtelijke kwaliteitMet behulp van artikel 6.9 poogt de provincie Zuid-Holland te sturen op de ruimtelijke kwaliteit in de provincie. Gebiedsgericht sturen op ruimtelijke kwaliteit betekent voor de provincie richting en ruimte geven aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. Het kwaliteitsbeleid gaat uit van ‘ja, mits’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheid maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie.
Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen twee uitgangspunten:
- een kleinschalige ontwikkeling heeft in beginsel minder ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten dan een grootschalige ontwikkeling en vraagt daarom weinig tot geen provinciale betrokkenheid;
- hoe hoger en specifieker de kwaliteit van een gebied is, des te groter is in beginsel de ruimtelijke impact en des te eerder raken ze provinciale doelen of belangen.
In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling:
- 1. Inpassing:
Dit betreft een ontwikkeling die sterk aansluit bij de bestaande identiteit en structuur van het landschap, dorp of de stad. De ontwikkeling is gebiedseigen, passend bij de maat en de aard van de bestaande kenmerken van een gebied. De ontwikkeling speelt zich af op het niveau van een kavel. Een voorbeeld hiervan is de uitbreiding van een agrarisch bedrijf in het buitengebied of een woning in een lint. Bij inpassing veranderen bestaande structuren en kwaliteiten niet tot nauwelijks en wordt voldaan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. De rol van de provincie is hier in principe beperkt, behalve in gebieden met topkwaliteit. - 2. Aanpassing:
Dit betreft een ontwikkeling die aansluit bij de huidige identiteit van een gebied, maar op structuurniveau wijzigingen of aanvullingen voorziet. Een voorbeeld is de aanleg of verbreding van een provinciale weg, een beperkt aantal nieuwe woningen in het buitengebied of een nieuw landgoed. Bewoners en gebruikers uit de bestaande omgeving merken duidelijk invloed van de nieuwe ontwikkeling. De rol van de provincie zal zich, afhankelijk van het type gebied en het type ontwikkeling, vooral richten op het toewerken naar een kwalitatief zo gunstig mogelijk resultaat. - 3. Transformatie:
Bij transformatie gaat het om een verandering van een gebied van dusdanige aard en omvang dat er een nieuw landschap of stedelijk gebied ontstaat. Er ontstaat een nieuwe toekomst voor het gebied met een nieuwe gebiedsidentiteit. De impact van deze plannen op een gebied is groot. Dit is bijvoorbeeld het geval bij uitleglocaties voor woningbouw en bedrijventerrein of de aanleg van grootschalige recreatiegebieden.
Indien sprake is van inpassing stelt artikel 6.9, eerste lid, sub a, dat:
"Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit: de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen)."
Bij dit voorliggende bestemmingsplan is hiervan sprake. Wel moet een gebiedseigen ontwikkeling of functie naadloos aansluiten op de bestaande kenmerken en gebruikswaarden van een gebied. Een gebiedseigen ontwikkeling draagt bij aan behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving en heeft daarmee geen negatieve invloed op de (kenmerken) van de omgeving. Het ondersteunt bestaande landschappelijke structuren of heeft een belangrijke functie bij het in stand houden van de bestaande gebiedskenmerken en kwaliteiten. Dit planvoornemen betreft een gebiedseigen ontwikkeling. Het toevoegen van één woning op het perceel aan de Herenweg betreft het inpassen in de lintbebouwing aan de Herenweg die zich de afgelopen jaren heeft ontwikkeld.
Tot slot wordt opgemerkt dat artikel 6.9, vierde lid, bepaalt dat een beeldkwaliteitsparagraaf moet zijn opgenomen in het bestemmingsplan. Paragraaf 2.2 voorziet hierin.
Artikel 6.10 - Stedelijke ontwikkelingenDit artikel van de Omgevingsverordening bepaalt dat een ruimtelijk plan in zijn toelichting moet ingaan op de toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking indien het voorziet in een stedelijke ontwikkeling. Zoals reeds geconstateerd in subparagraaf 3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening voorziet dit bestemmingsplan niet in een stedelijke ontwikkeling. Wel moet in zulke gevallen in het kader van een goede ruimtelijke ordening de behoefte aan de betreffende woning worden aangetoond. Subparagraaf 3.3.2 gaat hier verder op in.
Artikel 6.17 Bollenteeltgebied
Een bestemmingsplan voor gronden binnen het bollenteeltgebied laat primair bollenteeltbedrijven, bestaande gemengde bollenteelt- en glastuinbouwbedrijven en bestaande stekbedrijven toe, alsmede de daarbij behorende voorzieningen. Een bestemmingsplan kan echter ook voorzien in greenportwoningen en 'Ruimte-voor-Ruimte'-woningen als bedoeld in subparagraaf 3.3.1. Voornoemd artikel uit de Omgevingsverordening verzet zich dus niet tegen dit plan met inachtneming van het regionale beleid.
3.2.3 Toetsing plan aan provinciaal beleid
Voorliggend plan betreft de sloop van bedrijfsgebouwen en de bouw van één woning in het Bollenlandschap van Noordwijk. Het bebouwd oppervlak neemt af in combinatie met een zorgvuldige (landschappelijke) inpassing van de nieuwe woning in het lint. Dit draagt bij - in combinatie met het vervallen van het agrarisch bouwvlak - aan het verbeteren van het zicht op de bollenvelden. Zie ook paragraaf 2.2.
Vanwege de kleinschalige omvang van het project kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. De Ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing op dit initiatief.
Het voorliggende plan sluit aan bij het provinciale beleid.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Intergemeentelijke structuurvisie Greenport (ISG)
De raden van de zes Greenportgemeenten (Hillegom, Katwijk, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout en Teylingen) beschikken sinds 2009 over een integrale ruimtelijke visie in de vorm van de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin en Bollenstreek (ISG).
De structuurvisie vervangt het 'Pact van Teylingen' en het 'Offensief van Teylingen'. De ISG is voor de Greenportgemeenten van de Duin- en Bollenstreek een wettelijk zelfbindend kader voor gewenste ruimtelijke ontwikkeling in het buitengebied tot 2030 en geldt als toetsingskader voor toekomstige plannen.
De Greenport Ontwikkelingsmaatschappij (GOM) B.V. zal samen met de aandeelhoudende Greenportgemeenten verder vormgeven aan de inhoud en uitvoering van het meerjarenprogramma, dat voortvloeit uit de ISG. De ISG is gericht op het creëren van een vitale Greenport met een vitaal landschap. Hiervoor zijn de volgende ambities en uitgangspunten opgesteld:
- 1. de economische herstructurering van de Greenport staat centraal;
- 2. de gemeenten zullen de herstructureringsopgave combineren met landschapsverbetering;
- 3. de gemeenten zullen verdergaande verrommeling van het landschap tegengaan;
- 4. met het uitvoeren van de woningbouwopgave, zoals in de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek overeen is gekomen, de maximale woningbouwbijdrage van de Duin- en Bollenstreek bereikt is;
- 5. de gemeenten het areaal aan 1e klas bollengrond van 2.625 ha duurzaam moeten handhaven, hoewel zij met het herstructureringsproces tijdelijke krimp onder nader te bepalen voorwaarden (waaronder harde tijdgebonden compensatiegaranties) toestaan;
- 6. primaire greenportfuncties, zoals bollencluster, vaste planten, bloemencluster en toerisme (inclusief greenportgerelateerde handel en dienstverlening), krijgen bij conflicterende ruimteclaims prioriteit boven niet primaire greenportfuncties, zoals overige landbouw en veeteelt.
De basis om tot verbetering van de landschapskwaliteiten in de Duin- en Bollenstreek te komen is het Landschapsperspectief. In de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin en Bollenstreek wordt het landschap verdeeld in verschillende 'kamers' en worden de beleidsregels op hoofdlijnen weergegeven. Onderstaande kaart geeft het landschapsperspectief weer.
Het plangebied is gelegen in de zone waar een 'nee, tenzij' beleid geldt, gericht op sanering en waar in beginsel alleen uitbreiding bebouwing wordt toestaan onder strenge voorwaarden:
- openheid actief vergroten;
- behoud en versterken doorkijk en vensters.
Toetsing
De ontwikkeling van het plangebied betreft de sloop van bestaande bedrijfsbebouwing en hiervoor in de plaats de bouw van een woning. Het bebouwd oppervlak neemt af in combinatie met een zorgvuldige (landschappelijke) inpassing van de nieuwe woning in het lint. Dit draagt bij - in combinatie met het vervallen van het agrarisch bouwvlak - aan het verbeteren van het zicht op de bollenvelden. Zie ook paragraaf 2.2. Daardoor is er geen sprake van aantasting van de openheid en/ of zichtlijnen. Voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de ambities van de ISG zoals onder andere opgenomen op de Kaart Landschapsperspectief.
3.3.2 Regionale woonagenda
De gemeenten die deel uitmaken van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland hebben op 20 februari 2018 de regionale woonagenda vastgesteld. Hierin staat wat de woonbehoefte is in de gemeenten binnen Holland Rijnland en hoe het woningaanbod per subregio op de vraag kan worden afgestemd. De regionale woonagenda is nodig omdat er veranderingen zijn op de woningmarkt. Deze is bijvoorbeeld veranderd van een aanbod- naar vragersmarkt. Ook de vraag naar de woningen zelf blijkt veranderd; de woonomgeving en de nabijheid van voorzieningen wordt steeds belangrijker.
Uit de regionale woonagenda blijkt dat er in Noordwijk in de periode 2017-2022 een vraag is naar 610 extra woningen. In de periode 2022-2030 bedraagt deze behoefte 170 extra woningen. Van deze totale behoefte van 780 woningen, zijn er volgens de agenda 400 indicatief voorzien in een woongebied ‘rustig stedelijk’. Zie onderstaande tabellen uit de Woonagenda.
Uitsnede met woningbouwbehoefte tot 2030 – Woonagenda Holland Rijnland
Uitsnede met indicatieve behoefte woonmilieus tot 2030 – Woonagenda Holland Rijnland
Toetsing
Het voornemen betreft de realisatie van één nieuwe woning. Met deze ontwikkeling wordt een bijdrage geleverd aan de doelen uit de regionale woonagenda.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Woonvisie
Voor wonen is de gemeentelijke woonvisie van toepassing (inwerkingtreding 26 januari 2021). Op basis van de woonvisie en ook bij de vorige woonvisie van de voormalige gemeente Noordwijk is de Verordening Bestemmingsreserve ter bevordering van sociale huurwoningen van toepassing. Gomwoningen/Greenport woningen vallen op basis van artikel 1 h en artikel 2, lid 3 van de Verordening Bestemmingsreserve ter bevordering van sociale huurwoningen buiten de werkingssfeer van de verplichte segmentering van de geldende woonvisie.
Bij de woonvisie is een vastgestelde woningbouwplanlijst opgenomen. Hier is in de categorie 4a, de locatie (nog) niet specifiek vermeld, wel zijn er reserveringen in Noordwijkerhout voor Greenportwoningen, locaties onbekend opgenomen. Deze woning valt onder die categorie.
Toetsing
Voorliggend plan voorziet in de bouw van een vrijstaande woning in het buitengebied van de kern Noordwijkerhout. Deze ontwikkeling past binnen de ambitie van de woonvisie.
3.4.2 Welstandsnota
In de welstandsnota is een analyse gemaakt van Noordwijkerhout. Op basis van deze analyse zijn verschillende gebieden onderscheiden. Deze gebieden worden beschreven en gewaardeerd en aan de hand van de bevindingen zijn criteria geformuleerd waaraan bouwplannen in de betreffende gebieden (welstandshalve) zouden moeten voldoen.
De beoordeling van de woongebouwen is gericht op afwisseling en individualiteit, zorgvuldige detaillering en traditioneel materiaal- en kleurgebruik. Voor bouwplannen in het buitengebied worden hier de beschrijving en de welstandscriteria gegeven.
Toetsing
Bij aanvraag van de omgevingsvergunning voor bouwen zal de Welstandscommissie beoordelen of de nieuwbouw past binnen de welstandseisen zoals deze gelden voor het buitengebied.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van de (technische) onderzoeken met conclusies.
4.1 Water
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Voor de voorliggende ontwikkeling is daarom een digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) uitgevoerd. Het toetsresultaat van de digitale watertoets hield in dat contact moest worden opgenomen met het waterschap. Het initiatief is vervolgens op 4 september 2020 voorgelegd aan het waterschap. Op 9 september 2020 heeft het waterschap aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de ontwikkeling. In deze paragraaf wordt verwoord hoe er in het plan met de aspecten water en ruimte rekening wordt gehouden, in relatie tot enerzijds het waterbeleid en anderzijds de waterhuishouding.
Waterschapsbeleid
Op 9 maart 2016 heeft het algemeen bestuur van hoogheemraadschap van Rijnland het Waterbeheerplan 5 (WBP) vastgesteld. In dit plan geeft het hoogheemraadschap aan wat haar ambities voor de planperiode 2016-2021 zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. De hoofddoelen zijn:
- waterveiligheid: bescherming tegen overstromingen vanuit de zee en de rivieren;
- voldoende water: er is voldoende water. Niet te veel en niet te weinig, passend bij het gebruik.
- schoon en gezond water: Rijnlands water is schoon, zodat de mens, de natuur en de economie er optimaal gebruik van kunnen maken.
- waterketen: het afvalwater wordt optimaal gezuiverd en de grondstoffen hergebruikt.
Waterbeheer
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat de ruimtelijke ontwikkeling in strijd is met het duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.
Op 10 juni 2016 is de Keur Rijnland 2015 in werking getreden. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer.
De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebods- en verbodsbepalingen) voor:
- waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
- watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten en beken);
- andere waterstaatswerken (onder andere bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw verplicht een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terechtkomt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting;
- (in)filtratie van afstromend hemelwater;
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
- afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.
Plangebied
Het plangebied ligt in het buitengebied van de kern Noordwijkerhout. In het plangebied zijn geen knel- en aandachtspunten inzake de waterkwaliteit en de waterkwantiteit bekend. Het hemelwater dat in het plangebied neerkomt op het onverharde oppervlak wordt opgenomen in de bodem door middel van infiltratie.
In het plangebied wordt één woning gebouwd. De oppervlakte van de woning, bijgebouwen en de erfverharding, is kleiner dan 500 m2. Ten opzichte van de bestaande situatie is er sprake van een afname van het verhard oppervlak. Het is daarom op basis van de Keur niet noodzakelijk om een watervergunning aan te vragen. Er is ook geen compensatie nodig in de vorm van oppervlaktewater. Voor de bouw van de woning worden duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen toegepast (dus geen zink, lood, koper, en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen.
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Toetsing
Op voorhand zijn er geen onoverkomelijke belemmeringen te verwachten. Het plan heeft een afname van het verhard oppervlak tot gevolg.
4.2 Ecologie
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. De ecologische inventarisatie is opgenomen in bijlage 7. Onderstaand zijn de conclusies beschreven voor het plangebied.
Soortenbescherming
Uit het raadplegen van de Nationale Database Flora en Fauna (NDFF, 23 september 2020 15:34:37) blijkt dat binnen een straal van een kilometer rond het plangebied diverse beschermde diersoorten bekend zijn uit de afgelopen 5 jaar. Het betreffen voornamelijk amfibieën, vogels met jaarrond beschermde nesten en zoogdieren en verder een reptielen- en dagvlindersoort. Alle in de NDFF vermelde soorten worden hieronder behandeld. Er is gekozen voor een straal van een kilometer om het plangebied, omdat binnen dit gebied vergelijkbare biotopen aanwezig zijn als in het plangebied. Bij een grotere straal wordt de soortinformatie sterk bepaald door de waarnemingen van beschermde soorten uit de duingebieden. De gegevens uit het gebied binnen een straal van 1 kilometer geven daarom een beter beeld over de soorten die eventueel in het plangebied te verwachten zijn, te meer omdat er uit dit gebied veel waarnemingen en soorten bekend zijn, wat aangeeft dat de omgeving redelijk tot goed is onderzocht.
Vegetatie is in het plangebied slechts zeer beperkt aanwezig. Op de braakliggende grond zijn tijdens het veldbezoek soorten als heermoes, klein kruiskruid, straatgras en kleine brandnetel aangetroffen. Langs de slootoever aan de rand van het plangebied groeiden soorten als grote brandnetel, riet en liesgras. In de watergang grenzend aan het plangebied was met uitzondering van wat kroos geen vegetatie aanwezig. Langs de randen van het plangebied is wat opgaande beplanting aanwezig, zoals klimop en haagliguster. De aangetroffen plantensoorten duiden op voedselrijke omstandigheden. Beschermde plantensoorten zijn niet bekend uit de omgeving van het plangebied (NDFF) en zijn ook niet aangetroffen tijdens het veldbezoek. Deze zijn ook niet te verwachten vanwege de voedselrijkdom en inrichting van het plangebied.
Het stenen gedeelte van de loods is potentieel geschikt als vleermuisverblijfplaats. In dit deel van de loods zijn geschikte invliegopeningen aanwezig, zoals bij de overhangende gevelpannen en bij het daklood op het dak. In de sterk vervallen open kapschuur zijn geen besloten ruimtes aanwezig die potentieel geschikt zijn als vleermuisverblijfplaats. Het plangebied is door het grotendeels ontbreken van vegetatie weinig geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. Te verwachten zijn enkele algemene soorten, zoals gewone dwergvleermuis (NDFF) en laatvlieger die in open gebieden kunnen foerageren. Voor sterker aan besloten gebieden en/of water gebonden soorten als franjestaart, gewone grootoorvleermuis, meervleermuis en watervleermuis (NDFF) vormt het plangebied geen geschikt leefgebied. In het plangebied zijn geen rijen opgaande beplanting of doorlopende watergangen aanwezig die onderdeel kunnen vormen van een belangrijke vliegroute van vleermuizen.
Het pannendak van de te slopen loods is potentieel geschikt als broedplaats voor huismus en gierzwaluw (NDFF), doordat voor deze soorten geschikte invliegopeningen aanwezig om onder het pannendak te komen. Voor gierzwaluw gaat het hierbij alleen om de nokken van de kopgevels waar onder de overhangende gevelpannen voldoende ruimte is om uit te vliegen. De nesten van deze soorten zijn jaarrond beschermd. Hoewel de loods niet aan de binnenzijde kon worden geïnspecteerd, kan een nest van andere vogels met jaarrond beschermde nesten als de uit de omgeving bekende kerkuil (NDFF) uitgesloten worden door het ontbreken van geschikte invliegopeningen. In de sterk vervallen open kapschuur zijn geen nesten van vogels aangetroffen. Ook zijn in het plangebied geen bomen aanwezig waarin vogels met jaarrond beschermde nesten kunnen broeden, zoals de uit de omgeving bekende soorten boomvalk, buizerd, havik, roek, sperwer en wespendief (NDFF). Van grote gele kwikstaart, ooievaar en slechtvalk zijn geen nest- of verblijfplaatsen aangetroffen en zijn ook geen potentieel geschikte nestlocaties aanwezig. Het plangebied vormt door het grotendeels ontbreken van vegetatie hooguit marginaal geschikt foerageergebied voor vogels met jaarrond beschermde nesten als huismus.
In het plangebied kunnen ook een aantal andere vogels tot broeden komen waarvan de nesten niet jaarrond beschermd zijn, zoals spreeuw en winterkoning.
Het plangebied vormt matig geschikt leefgebied voor een aantal algemene grondgebonden zoogdiersoorten, zoals huisspitsmuis en veldmuis (NDFF). Voor deze algemene soorten geldt in de provincie Zuid-Holland een vrijstelling van de verbodsartikelen van de Wnb bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Uit de omgeving van het plangebied is ook de niet-vrijgestelde soort damhert bekend. Voor deze en andere niet-vrijgestelde grondgebonden zoogdiersoorten is in het plangebied geen geschikt leefgebied aanwezig.
De watergang naast het plangebied vormt potentieel geschikt leefgebied voor enkele algemene amfibieënsoorten, zoals de uit de omgeving bekende gewone pad en kleine watersalamander (NDFF). Voor deze soorten geldt in de provincie Zuid-Holland een vrijstelling van de verbodsartikelen van de Wnb bij ruimtelijke ontwikkelingen. In het plangebied is geschikt landbiotoop voor deze soorten aanwezig.
Het braakliggende plangebied is door de aanwezigheid van vergraafbare zandgrond en opgeslagen materialen en wat waterplassen potentieel geschikt als leefgebied voor rugstreeppad. Deze soort is echter niet bekend uit de omgeving van het plangebied (NDFF) en het is de vraag of de plassen water lang genoeg aanwezig blijven om geschikt te zijn als voortplantingswater. Het veldbezoek vond plaats na een natte periode.
Beschermde vissen, reptielen en ongewervelden kunnen worden uitgesloten door het ontbreken van geschikt leefgebied en/of door het ontbreken van waarnemingen uit de omgeving van het plangebied (NDFF). Zo komt de uit de omgeving bekende (NDFF) zandhagedis voor in de duingebieden van Zuid-Holland en is de grote vos (NDFF) aangewezen op warme bosranden en boomgaarden.
Toetsing
Het is niet uitgesloten dat in de te slopen loods een verblijfplaats van vleermuizen aanwezig is, zoals gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Daarom is nader onderzoek nodig om te bepalen of een verblijfplaats van vleermuizen aanwezig is. Op basis hiervan kan worden bepaald of een ontheffing van de Wnb nodig is.
Het plangebied vormt hooguit marginaal geschikt foerageergebied van enkele vleermuissoorten als gewone dwergvleermuis en laatvlieger, vanwege het grotendeels ontbreken van vegetatie. In de omgeving van het plangebied is in ruime mate alternatief en bovendien deels ook hoogwaardiger foerageergebied aanwezig. Negatieve effecten op vleermuizen door verlies van foerageergebied zijn niet aan de orde.
Het is niet uitgesloten dat huismus en gierzwaluw broeden in de te slopen loods. Daarom is nader onderzoek nodig om te bepalen of nesten van deze vogels met jaarrond beschermde nesten aanwezig zijn. Op basis daarvan kan worden bepaald of een ontheffing van de Wnb moet worden aangevraagd.
Het plangebied vormt hooguit marginaal geschikt foerageergebied van huismus en andere vogels met jaarrond beschermde nesten. In de omgeving van het plangebied is in ruime mate alternatief en bovendien ook hoogwaardiger foerageergebied aanwezig. Negatieve effecten op vogels met jaarrond beschermde nesten door verlies van foerageergebied zijn niet aan de orde.
Voor de overige vogelsoorten geldt dat het verboden is om nesten van vogels (indien nog in functie) te vernietigen of te verstoren. Om vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen te voorkomen, dient bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden daarom voldoende rekening te worden gehouden met het broedseizoen of dient voorafgaand aan de werkzaamheden te worden vastgesteld dat geen broedgevallen aanwezig zijn. De Wnb kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Het is van belang of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.
Het is nog onduidelijk of het plangebied geschikt is als leefgebied voor rugstreeppad, doordat niet duidelijk is of de aangetroffen plassen lang genoeg blijven liggen om door rugstreeppad te kunnen worden gebruikt als voortplantingswater. Daarom wordt geadviseerd om tijdens het huismusonderzoek in april te bepalen of potentieel voortplantingswater aanwezig is. In dat geval moet nader onderzoek naar rugstreeppad plaatsvinden, op basis waarvan kan worden bepaald of een ontheffing van de Wnb nodig is voor deze soort.
Als gevolg van de werkzaamheden kunnen tot slot mogelijk enkele verblijfplaatsen van algemene amfibieën- en grondgebonden zoogdiersoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen onder de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Zuid-Holland. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd.
Voor alle in het wild levende planten- en dierensoorten in Nederland geldt de zorgplicht van de Wnb. Dit houdt onder andere in dat handelingen met negatieve gevolgen voor in het wild levende dieren en planten worden nagelaten of de negatieve gevolgen zoveel mogelijk worden voorkomen. Bij uitvoering van de plannen moet dan ook rekening worden gehouden met alle in het plangebied levende soorten en moeten negatieve effecten, voor zover redelijkerwijs mogelijk, worden voorkomen. Een zorgplichtmaatregel voor de voorliggende situatie is om de aanwezige vegetatie in het plangebied een week voor de start van de werkzaamheden te maaien en bomen en struiken te snoeien. Hierdoor wordt het plangebied onaantrekkelijk voor algemene zoogdieren en amfibieën waarvoor in de provincie Zuid-Holland een vrijstelling geldt van de verbodsartikelen van de Wnb bij ruimtelijke ontwikkelingen. Op deze manier hebben deze soorten de tijd om zich te verplaatsen naar een nieuwe locatie buiten de invloedsfeer van de werkzaamheden, zodat wordt voldaan aan de zorgplicht die wel geldt voor deze vrijgestelde soorten.
Gebiedsbescherming
Een nadere analyse van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet nodig. De ontwikkeling is op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Omgevingsverordening Zuid-Holland.
Stikstof
Uit de stikstofberekening, zie bijlage 9, blijkt dat het mogelijk is om een vrijstaande woning te bouwen, zonder dat er stikstofdepositie boven 0,00 mol N/ha/jaar in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden optreedt. Het bouwplan is zonder Wnb vergunning te realiseren.
Conclusie en nader ecologisch onderzoek
Voor een toetsing aan de soortenbescherming van de Wnb is op basis van het uitgevoerde veldbezoek (d.d. 29 september 2020) en het raadplegen van bronnen, gelet op de aard van het plan, een nog onvoldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Uit de inventarisatie komt naar voren dat nader onderzoek nodig is naar de aanwezigheid van huismus, gierzwaluw en vleermuizen (inclusief laatvlieger) in de te slopen loods. Ook dient tijdens het huismusonderzoek te worden bepaald of er op het terrein geschikt voortplantingswater voor rugstreeppad aanwezig is. In dat geval is een nader onderzoek naar deze soort nodig. Op basis van het nader onderzoek kan worden bepaald of een ontheffing van de Wnb nodig is.
Nader ecologisch onderzoek
In het najaar van 2021 en het voorjaar van 2022 is nader ecologisch onderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 8Nader ecologisch onderzoek.
Tijdens de veldbezoeken zijn vijf verschillende soorten vleermuizen waargenomen: de gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger, watervleermuis en rosse vleermuis. Allen zijn met name langsvliegend waargenomen of foeragerend rondom het met klimop begroeide pand. De watervleermuis is foeragerend boven de ten zuiden gelegen sloot waargenomen. Er zijn geen verblijfplaatsen vastgesteld binnen het plangebied.
Rondom het plangebied zijn huismussen waargenomen in de klimop die tegen het naastgelegen pand groeit. Deze huismussen hadden geen binding met het plangebied. Er zijn geen nestplaatsen en essentieel leefgebied van de huismus vastgesteld binnen het plangebied.
Gierzwaluwen zijn weliswaar boven het plangebied waargenomen, maar hadden geen binding met het plangebied. De kolonie broedt hoogstwaarschijnlijk in de ten noorden gelegen woonwijk. Er zijn geen nestplaatsen van gierzwaluw vastgesteld binnen het plangebied.
Tijdens het onderzoek naar de huismus is tevens gekeken, in navolging op de quickscan, of binnen het plangebied geschikt voortplantingswater aanwezig was voor de rugstreeppad. Dit bleek niet het geval. Daarbij zijn de bekende waarnemingen dusdanig ver weg en zijn er onoverbrugbare barrières waardoor kolonisatie van het plangebied door de rugstreeppad wordt uitgesloten. Tevens zijn tijdens alle onderzoeksrondes geen rugstreeppadden waargenomen, op gehoor en zicht. Beschermde functies van de rugstreeppad kunnen daardoor binnen het plangebied worden uitgesloten.
Er zijn geen beschermde nest- of verblijfplaatsen vastgesteld binnen het plangebied. Er is geen ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig om de werkzaamheden uit te kunnen voeren. Het plan is niet in strijd met de gebiedenbescherming van de Wnb en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid (Omgevingsverordening Zuid-Holland). Een vergunning Wnb gebiedenbeleid is niet nodig.
4.3 Bodem
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Op basis van de Woningwet en het Bouwbesluit mag niet worden gebouwd op verontreinigde grond. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning moet vaak een bodemonderzoek worden geleverd. Dit is een verplichting uit de Woningwet om de gezondheid en veiligheid te garanderen van mensen die wonen, werken of verblijven in het gebouw waarvoor vergunning wordt aangevraagd.
Een bodemonderzoek is noodzakelijk wanneer:
- nog geen gegevens betreffende de bodemgesteldheid bekend zijn (dit betekent dus ook dat als er een bodemkwaliteitskaart is, er geen bodemonderzoek meer hoeft te komen);
- er meer dan twee uur per dag mensen in verblijven;
- het bouwwerk de grond raakt en;
- er na sloop wordt herbouwd.
Toetsing
In 2020 is een milieuhygiënisch vooronderzoek en een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 3. Op basis van de onderzoeksresultaten worden de volgende conclusies vastgesteld:
- In de grond zijn er, behoudens de olie-waterreactie, geen bodemvreemde bijmengingen aangetroffen.
- De bovengrond is licht verontreinigd met voornamelijk bestrijdingsmiddelen gerelateerde stoffen.
- Globaal gezien is de ondergrond licht verontreinigd.
- Ter plaatse van boring 2 is de ondergrond matig verontreinigd met minerale olie. De verontreiniging kan hoogstwaarschijnlijk worden gerelateerd aan de voormalig aanwezige ondergrondse dieseltank.
- Het grondwater is niet verontreinigd voor de onderzochte parameters.
Ter plaatse van boring 2 is de grond matig verontreinigd met minerale olie. Niet geheel duidelijk is of hiermee de potentiële kern van de olieverontreiniging is geanalyseerd. Er zijn geen sterke verhogingen aangetoond. De omvang de verontreiniging is onbekend. Mogelijk houdt de verontreiniging verband met een lekkage of een morsing ten gevolge van het historisch gebruik van de voormalige tank. Ondanks dat verkregen onderzoeksresultaten er geen schijn van hebben is het niet uit te sluiten of er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging op basis van de wet bodembescherming. Rekening gehouden dient te worden met een aanvullend onderzoek om de saneringsnoodzaak te bepalen.
Aanvullend bodemonderzoek is vervolgens uitgevoerd, zie bijlage 3. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt het navolgende geconcludeerd:
- De onderzochte grond is niet sterk verontreinigd met minerale olie.
- De aanwezigheid van een geval van ernstige bodemverontreiniging wordt niet vermoed.
Met betrekking tot de aangetoonde matige verontreiniging met minerale olie in de grond (voorgaand onderzoek) wordt er vanuit de Wet bodembescherming geen directe saneringsnoodzaak voorzien. Opgemerkt wordt dat vanuit andere wetgeving mogelijk wel sprake kan zijn van een saneringsnoodzaak.
In aanvulling op het voorgaande is de aanwezige verontreiniging met minerale olie in de ondergrond ter plaatse van boring 2 mogelijk ook aanwezig onder de bebouwing. Aanvullend bodemonderzoek is nodig om de ernst en omvang van de verontreiniging vast te stellen. Dit onderzoek dient te worden aangeleverd bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de nieuwbouw van de woning. In de planontwikkeling is rekening gehouden met een mogelijk geval van ernstige bodemverontreiniging en de daarmee samenhangende financiële belemmering voor de geplande ontwikkeling.
Omdat niet de gehele locatie onderzocht is in 2020, is nader bodemonderzoek naar een gedeelte van het plangebied verricht, zie bijlage 4. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt het navolgende geconcludeerd:
- De bodem bestaat overwegend uit zand. Zeer plaatselijk is sprake van veen. In de grond is sprake van zwakke bijmengingen met baksteen en plastic. Visueel is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen;
- Ter plaatse van boringen 01 en 02 zijn matige bijmengingen met slib aangetroffen. Hetgeen duidt op de voormalige watergang. In bovenliggende laag is zintuiglijk geen afwijkende bodemopbouw aangetroffen ten opzichte van de overige boringen. Aannemelijk is dat de watergang met gebiedseigen grond is gedempt.
- De boven- en ondergrond zijn licht verontreinigd met enkele parameters;
- Het grondwater is licht verontreinigd met enkele parameters.
Gelet op de onderzoeksresultaten, te weten de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende achtergrondwaarden (grond) en de aangetoonde verhogingen in het grondwater dient de hypothese onverdacht voor de onderzoekslocatie formeel te worden verworpen. Echter, de gemeten waarden zijn dermate gering dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op het perceel ingevolge de Wet bodembescherming, niet noodzakelijk is.
Conclusie
Beperkingen ten aanzien van het voorgenomen gebruik, zijnde wonen met tuin, worden op basis van de onderzoeksresultaten uit milieuhygiënisch oogpunt niet voorzien.
4.4 Geluid
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs alle wegen zones. In geval van het realiseren van geluidgevoelige bebouwing binnen deze zones dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Op basis van art. 76 lid 3 Wgh hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden.
Dit plan voorziet in de realisatie van een nieuwe burgerwoning. De nieuw te bouwen woning is een geluidsgevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder en gelegen binnen de wettelijke geluidzones. In verband hiermee is akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 6).
Toetsing
Uit het onderzoek blijkt dat de te realiseren woning niet voldoet aan de wettelijke eisen wat betreft het wegverkeerslawaai. De overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting bedraagt maximaal 4 dB vanwege de Schulpweg.
Om de realisatie van deze woning mogelijk te maken dient het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordwijk een hogere waarde te verlenen.
Conform het beleid van de gemeente kan er pas een hogere waarde worden verleend als voldaan wordt aan de hoofdcriteria uit het Besluit geluidhinder. De in dit besluit gestelde voorwaarden hebben betrekking op het onvoldoende doeltreffend zijn van de mogelijke bron- en overdrachtsmaatregelen, dan wel op het ontmoeten van overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard.
Gemotiveerd is waarom maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied niet mogelijk zijn.
Mogelijk zijn voor het verlenen van een hogere waarde wel aanvullende geluidsisolerende maatregelen aan de betreffende gevels van de geluidgevoelige bebouwing nodig, teneinde te voldoen aan de maximale binnenwaarde van 33 dB. Dit onderzoek dient bij de indiening van het bouwplan mede aangeleverd te worden.
4.5 Archeologie En Cultuurhistorie
4.5.1 Wet- en regelgeving
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
4.5.2 Archeologie
Het archeologiebeleid van de voormalige gemeente Noordwijkerhout is verankerd in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2015'. De gronden van het plangebied kennen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Een archeologische onderzoeksplicht geldt in principe indien het bouwplan een oppervlakte kent die groter is dan 500 m2.
Voor het plangebied is geen sprake van archeologische onderzoeksplicht. Voor het plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij het ARCHIS-meldpunt van de Rijksdienst de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed of bij de gemeentelijk of provinciaal archeoloog.
4.5.3 Cultuurhistorie
Het plangebied ligt in het door de provincie op de Kwaliteitskaart aangewezen bollenlandschap. Het bollenlandschap is ontstaan door het vergraven van oude duinen en strandwallen en de aanleg van een fijnmazig vaartenstelsel ten behoeve van de bollenteelt. Kenmerkend is de afwisseling van kleurrijke bollenvelden (seizoensgebonden), verspreide bebouwing en begroeiing, vaarten en sloten. Bijzonder zijn de (restanten van) landgoederen en oude duinen. De ruimtelijke structuur wordt bepaald door een afwisseling van parallel aan de kustlijn gelegen open en verdichte zones.
De kwaliteit en herkenbaarheid van dit landschap komen steeds verder onder druk door toenemende bedrijfsbebouwing en verstedelijking die niet geënt is op een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur. Mede door intensivering van de bollenteelt raakt het gebied daarmee steeds verder versnipperd. Het zicht op de bollenvelden wordt door bebouwing steeds meer beperkt.
Dit betekent dat een ontwikkeling bijdraagt aan een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur, op een logische plek in deze structuur ligt en toekomstbestendig is. Opgave hierbij is om de intensivering in de landbouw en de verstedelijking te koppelen aan een versterking van de landschappelijke structuur. In het plangebied ligt geen bebouwing dat als rijks- of gemeentelijke monumenten is aangewezen.
4.5.4 Toetsing plan aan archeologie en cultuurhistorie
Op grond van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' geen belemmering vormen voor onderhavige ontwikkeling.
4.6 Luchtkwaliteit
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Rg/m3, NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit, heeft het voormalig ministerie van VROM, in samenwerking met InfoMil, de 'nibm-tool 2017' ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging.
Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald. Hierbij is uitgegaan van 1 extra woning met in totaal 8 extra voertuigbewegingen. Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 ug/m3) niet overschrijdt. Het project wordt dan beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
Toetsing
De bouw van een vrijstaande woning kan gezien worden als een 'nibm' project. Daarom hoeft er niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Nader onderzoek op het gebied van luchtkwaliteit is daarom ook niet nodig. Voorts wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening geconcludeerd dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Er worden geen personen blootgesteld aan onacceptabele concentraties luchtvervuiling.
4.7 Externe Veiligheid
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het in oktober 2004 in werking getreden Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI).
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader vastgelegd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de onderliggende regelgeving.
Het beleid voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het op 1 januari 2011 in werking getreden Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb) met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).
Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:
- Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich als maat voor het risico vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen vooral op de basisveiligheid voor personen in de omgeving van die activiteiten. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt "vertaald" als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijv. woningen) mogen liggen.
- Het groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal personen, de z.g. oriënterende waarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd, kan afwijken. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, ook als de OW niet wordt overschreden.
Risicokaart
Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de digitale Risicokaart voor het plangebied weer.
Uitsnede risicokaart (plangebied rood omlijnd), bron: www.risicokaart.nl
In en nabij het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen. Ook vindt in de directe omgeving van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen.
Toetsing
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
4.8 Bedrijven En Milieuzonering
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kan gebruik worden gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering. Deze afstemming beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Plangebied
In de VNG-publicatie wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende omgevingstypen. De VNG-publicatie gebruikt het omgevingstype 'gemengd gebied' om gebieden te typeren waar sprake is van meerdere functies die zorgen voor een bepaalde levendigheid, maar ook voor een bepaalde milieubelasting. In een dergelijk gebied wordt de vestiging van milieubelastende activiteiten op een kortere afstand dan in woongebieden, mogelijk geacht. Voor het plangebied en omgeving is sprake van het omgevingstype 'gemengd gebied'. Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de kern Noordwijkerhout aan de Schulpweg. In het plangebied is sprake van functiemenging. Het plangebied en het grootste deel van de omliggende gronden zijn in gebruik ten behoeve van bollenteelt. Op het naastgelegen perceel aan de Gooweg 8 is een bedrijf gevestigd dat koepels produceert. Verder zijn naast het plangebied diverse vrijstaande woningen aanwezig.
Onder het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2015' is het bedrijf aangeduid als 'specifieke vorm van bedrijf - machinefabriek/spuiterij' met milieucategorie 3.2. Voor milieucategorie 3.2 geldt in principe een richtafstand van 100 meter voor een rustige woonwijk en 50 meter voor 'gemengd gebied'. In dit geval is er sprake van een gemengd gebied. Aan de richtafstand wordt niet voldaan gelet op de mogelijkheden op grond van het geldende bestemmingsplan. De afstand tussen de woning en het terrein van het bedrijf bedraagt circa 13 m. Van de richtafstand kan worden afgeweken door de gemeente indien daartoe aanleiding is.
Akoestisch onderzoek is uitgevoerd, zie bijlage 5, om te beoordelen of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woning en of het bedrijf vanwege de komst van de nieuwe woning wordt beperkt in de uitvoering van zijn activiteiten.
Het onderzoek is gebaseerd op een inventarisatie van de bedrijfsvoering en geluidsmetingen ter plekke, literatuurgegevens en expertise van het uitvoerende bureau. Spuitwerkzaamheden vinden niet meer plaats. Door het ontbreken van de spuiterij kan gemotiveerd afgeweken worden van de richtafstand met betrekking tot geur.
Voor wat betreft het aspect geluid is aan de hand van de verkregen gegevens een akoestisch rekenmodel vervaardigd waarmee de geluidsniveaus zijn berekend. Uit het onderzoek blijkt dat op gevels van de nieuw te realiseren woning aan de Schulpweg aan de geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit en de richtwaarden zowel voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en maximale geluidsniveau in een gemengd gebied wordt voldaan. Geconcludeerd wordt dat een goed woon-en leefklimaat is gewaarborgd en dat de activiteiten van het bedrijf worden gerespecteerd.
Gewasbeschermingsmiddelen
Omliggende gronden van het plangebied zijn bestemd voor bollenteelt. De VNG publicatie Bedrijven en Milieuzonering geeft hiervoor geen specifieke richtafstanden. Voor intensieve teelten waarbij sprake is van een intensief gebruik aan gewasbeschermingsmiddelen wordt op basis van jurisprudentie een richtafstand geadviseerd van 50 meter.
De GGD adviseert:
- Houd zo veel als mogelijk afstand tussen gevoelige bestemmingen en de bollen-/sierteelt
- Indien op korte afstand (kleiner dan 50 meter) van een teeltveld wordt gebouwd, neem dan uit voorzorg de volgende maatregelen:
- 1. Informeer toekomstige bewoners over de mogelijke risico's en de handelingsperspectieven om uit voorzorg blootstelling tot een minimum te beperken:
- a. Eet je groenten of fruit uit eigen tuin? Was de groente en het fruit dan extra goed voor je ze eet.
- b. Is de boer bezig met bespuiten of heeft hij dat net gedaan? Sluit de ramen en blijf binnen. Houd ook je huisdieren binnen. Hang de was niet buiten te drogen als er wordt gespoten.
- c. Doe je schoenen uit voordat je de woning binnenkomt.
- 1. Informeer toekomstige bewoners over de mogelijke risico's en de handelingsperspectieven om uit voorzorg blootstelling tot een minimum te beperken:
Meer informatie over bestrijdingsmiddelen en wat inwoners kunnen doen om blootstelling zoveel mogelijk te voorkomen staat op: https://ggdleefomgeving.nl/schadelijkestoffen/ bestrijdingsmiddelen-en-gezondheid/wat-kun-je-zelf-doen/.
De nieuwe woning ligt op een afstand van circa 15 m ten opzichte van omliggende agrarische gronden (het voormalig agrarisch bouwvlak).
In dit geval is in planologisch-juridisch opzicht bollenteelt toegestaan, dit is mogelijk op grond van de geldende bestemming ‘Agrarisch - Bollenteelt - bollenzone 1’. Bij bloembollen wordt intensief, maar neerwaarts gespoten. Deze spuittechniek (naar beneden spuiten) zorgt voor beduidend minder drift in de lucht dan opwaartse of zijwaartse machinale bespuitingen. Omdat in planologisch-juridisch opzicht maximaal bollenteelt is toegestaan wordt in deze onderbouwing uitgegaan van deze teelt en de daarbij meest gebruikte gewasbeschermingsmiddelen.
In de bollenteelt worden zowel schimmelbestrijdingsmiddelen (fungiciden), onkruidbestrijdingsmiddelen (herbiciden) als insectenbestrijdingsmiddelen (insecticiden) gebruikt. Hoewel er geen specifieke middelen voor de bollenteelt zijn ontwikkeld – de markt is daarvoor te klein en de ontwikkelingskosten te hoog - zijn veel gebruikte middelen in gewasbeschermingsmiddelen asulam, chloorprofam, prochloraz, tebuconazool en carbendazim. Een teler maakt een keus op basis van wat op een zeker moment het meest effectief is. Dat is afhankelijk van de periode van het jaar, de ziektedruk en de voorkeur van de teler. Het toegelaten gebruik staat per gewasbeschermingsmiddel aangegeven in de wettelijke gebruiksvoorschriften die te vinden zijn in de toelatingendatabank van het Ctgb.
Uit onderzoeken van de Wageningen UR blijkt dat de gezondheidsrisico’s van gewasbeschermingsmiddelen voor omwonenden met name liggen bij opname van stoffen door de huid (dermaal risico). Door drift (verwaaiing van spuitvloeistof) kan de mens ongewenst in contact komen met gewasbeschermingsmiddelen. In het algemeen neemt de drift af naarmate de afstand toeneemt. In de onderzoeken van de WUR is het maximaal dermale blootstellingseindpunt (AEL) vastgesteld op 100%. Overschrijding van dit eindpunt betekent dat de huidblootstelling van mensen aan bepaalde gewasbeschermingsmiddelen tot schadelijke effecten kan leiden voor de gezondheid. In de winter groenblijvende windhagen aan de rand van een perceel kunnen de hoeveelheid drift aanzienlijk beperken.
In 2019 is een omvangrijk onderzoek uitgebracht van een consortium van wetenschappers waarin voor het eerst zo uitgebreid de blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen in Nederland in kaart is gebracht, specifiek bij omwonenden van bollenvelden. In het algemeen blijkt uit het onderzoek dat naast opname van de huid en inademing mensen stofdeeltjes met bestrijdingsmiddelen op hun kleding en schoenen mee kunnen dragen en dat mensen via het eten van groente en fruit uit eigen tuin bestrijdingsmiddelen binnen kunnen krijgen. De belangrijkste routes voor de blootstelling van omwonenden zijn verdamping van bestrijdingsmiddelen vanuit het bollenveld na de bespuiting en inname van bestrijdingsmiddelen via huisstof. Omdat de wind tijdens de bespuitingen niet gericht was op de huizen van omwonenden, werd in het veldonderzoek geen bijdrage via drift tijdens de bespuitingen waargenomen. Dit laatste is ook goed gebruik bij telers. Er wordt vrijwel altijd gelet op de windrichting bij bespuitingen. Het is namelijk ook in het belang van de teler dat de gespoten middelen op de gewassen terechtkomen, in het gebied van het gewas blijven en niet van het gebied afwaaien (behalve gezondheidsredenen ook vanwege de hoge kosten van arbeid (loonwerk) en kosten van gewasbeschermingsmiddelen).
Uit het onderzoek blijkt verder dat de blootstelling aan de onderzochte middelen bij de toelatingsprocedure niet te laag wordt ingeschat door het Ctgb: “In de procedure voor de toelating van bestrijdingsmiddelen wordt beoordeeld of langdurige blootstelling aan een bepaalde concentratie van een bestrijdingsmiddel in de lucht leidt tot overschrijding van een risicogrens voor de gezondheid. Als dit het geval is, wordt het middel niet toegelaten. Voor deze beoordeling wordt, afhankelijk van het bestrijdingsmiddel, uitgegaan van een vaste concentratie van 1 of 15 microgram per kubieke meter lucht. De maximale luchtconcentraties voor alle bestrijdingsmiddelen op de OBO-meetlocaties waren minstens tien keer lager dan de bij de toelating gehanteerde vaste concentratie.”
In het onderzoek zijn vier blootstellingsroutes voor omwonenden onderzocht: drift, verdamping, neergeslagen residuen bij huis en herbetreding van behandeld gewas. Deze routes worden ook meegenomen in het model dat het Ctgb gebruikt bij de beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen bij de toelatingsprocedure. Uit het onderzoek blijkt het volgende:
- Drift: In het model dat ook door het Ctgb wordt gehanteerd, wordt rekening gehouden met een blootstelling van een persoon aan een vaste hoeveelheid drift op 2 meter afstand van het gewas. Hierbij wordt opname van de huid meegenomen als ook inademing. Verder blijkt (citaat RIVM 2019, p. 33): “De OBO-meetresultaten werden op dit punt sterk bepaald door de weersomstandigheden tijdens het moment van spuiten. Telers kiezen bij voorkeur een spuitmoment waarbij de wind van de woningen af staat en dat is tijdens dit onderzoek ook zo gedaan. Dit betekende voor het OBO dat drift tijdens het spuiten niet direct bij de omwonenden terechtkwam.”
- Verdamping: In het model dat ook door het Ctgb wordt gehanteerd wordt rekening gehouden met verdamping van middelen (citaat, p. 33): “het EFSA-model gaat uit van een vaste concentratie bestrijdingsmiddel in de lucht (1 of 15 microgram per kubieke meter), die de hele dag aanwezig is. Tijdens de OBO-metingen waren de hoogste luchtconcentraties minstens tien keer lager dan de vaste waarde die bij de toelating wordt gebruikt als daggemiddelde concentratie, voor een toets op langdurige blootstelling.”
Ten aanzien van de aspecten ‘neergeslagen residuen bij huis’ en ‘herbetreding van gewas’ is door het RIVM geen onderzoek gedaan. Men adviseert daar vervolgonderzoek naar te doen. Zoals eerder vermeld worden deze aspecten bij de toelatingsprocedure door het Cgtb wel meegenomen.
Conclusie RIVM en Ctgb
Hoewel nooit alle risico’s kunnen worden uitgesloten – 100% zekerheid bestaat niet - wordt in het onderzoek geconcludeerd dat er geen gezondheidsproblemen naar voren gekomen die samenhingen met het wonen in de nabijheid van bollenteelt. Ook het Ctgb heeft gereageerd op voornoemd onderzoek. Hun conclusie luidt: “onderzoeken naar de blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen van omwonenden van landbouwgebieden laten zien dat onder realistische gebruiksomstandigheden de veilige grenswaarden niet worden overschreden. Dit betekent dat omwonenden geen gezondheidsrisico’s lopen. Er is daarom geen reden om in te grijpen in de toegelaten middelen. De onderzoeken bevestigen dat de door het Ctgb gebruikte beoordelingsmethodieken en de daarin gehanteerde Europese modellen voor verspreiding van gewasbeschermingsmiddelen naar de omgeving (omwonenden, grond, moestuingewassen) robuust zijn: de feitelijke blootstelling is lager dan de berekende blootstelling bij toelating van de middelen.”
Sinds 1 januari 2018 is het Activiteitenbesluit milieubeheer gewijzigd ten aanzien van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bij open teelten. Met deze maatregelen wordt onder meer de emissie van gewasbeschermingsmiddelen naar de omgeving (zoals omwonenden) beperkt in plaats van alleen naar het water. Hoewel de meeste telers in de bollenteelt al veelvuldig (verdergaande) driftreducerende spuittechnieken toepassen, zoals spuiten met driftreducerende doppen die een driftreductie teweegbrengen van tenminste 95%, dient er vanaf voornoemde datum verplicht een driftreductie van ten minste 75% te worden bereikt voor het gehele perceel. Voor alle open teelten worden de eisen aan driftreducerende maatregelen verscherpt en op het gehele perceel van toepassing verklaard in plaats van binnen een afstand van 14 meter vanaf de insteek van een oppervlaktewaterlichaam zoals dat voorheen gold. Dit geldt ook voor de bollenteelt. Op grond van het voornoemde dient elke bollenteler dus maatregelen te nemen die een driftreductie van tenminste 75% voor het gehele perceel teweegbrengen.
De meest overheersende windrichting in Nederland is de zuidwestelijke richting. Gezien de ligging ten opzichte van het perceel waarop bollenteelt in planologisch opzicht mogelijk is, is de kans op verwaaiing van drift richting de beoogde woonlocatie aanwezig. Hoewel die kans klein is, kan eventuele drift van die percelen wel richting tuin en woning waaien of anderszins terechtkomen, gezien de ligging van het woonperceel ten opzichte van het betreffende agrarische perceel.
Zoals eerder is vermeld, dient bij de besluitvorming inzake een bestemmingsplan te worden aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt bij het aspect spuitzonering in dat de bedrijfsvoering van de teler niet mag worden belemmerd door de woonlocatie (woning met tuin) en dat ter plaatse van de woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aanwezig dient te zijn.
Zoals beschreven, blijkt uit onderzoek van het RIVM dat er geen gezondheidsproblemen naar voren gekomen die samenhangen met het wonen in de nabijheid van bollenteelt. Dit is door het Ctgb bevestigd. Dit komt mede omdat telers in de regel niet spuiten bij harde wind of een windrichting richting woningen. Om eventuele drift of andere kansen op aanwezigheid van gewasbeschermingsmiddelen in (de tuin van) de woning zoveel als mogelijk uit te sluiten wordt een in de winter groenblijvende haag (1,5 m hoog) aangeplant worden aan de zuidwestelijke zijde. Dit is met een voorwaardelijke verplichting in de planregels geborgd. Hierdoor kan worden afgezien van een spuitvrije zone. Onder de hiervoor genoemde omstandigheden wordt geconcludeerd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Toetsing
Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
4.9 Verkeer En Parkeren
In deze paragraaf wordt getoetst of het plan de verkeer- en parkeersituatie niet nadelig beïnvloedt.
Verkeer
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de bouw van een woning op het perceel Schulpweg 15 te Noordwijkerhout. De locatie wordt ontsloten via de Schulpweg, welke in zuidelijke richting via de Gooweg aansluit op de provinciale weg N206. Op basis van de CROW-publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie nr. 317' kan de verkeersgeneratie per woning worden berekend. Uitgaande van een vrijstaande koopwoning in 'het buitengebied' bedraagt de verkeersgeneratie per woning circa 8 mvt/dag. De ontwikkeling is dusdanig kleinschalig van aard dat deze geen/weinig invloed heeft op de verkeersveiligheid, doorstroming van het verkeer en de bereikbaarheid van naastgelegen perceel.
Parkeren
Parkeren vindt plaats op eigen terrein. Op basis van de CROW-publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie nr. 317' is de parkeernorm 2,0-2,8 parkeerplaats per woning. Op eigen terrein is voldoende ruimte om in de parkeerbehoefte te voorzien.
Toetsing
Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
4.10 Milieueffectrapportage
In bijlagen C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van een bestemmingsplan planm.e.r.-plichtig, projectm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). Een enkele woning valt niet onder de definitie van D11.2. een stedelijke ontwikkeling. Er is geen vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan 'Schulpweg 15, Noordwijkerhout' bestaat uit drie delen: een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting bevat een motivatie en verantwoording van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt. Daarnaast zijn in de toelichting onder andere het vigerende beleid en diverse milieuaspecten beschreven.
Voorliggend bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor de bouw van een nieuwe woning. Daarbij zijn de (bouw)mogelijkheden uit het vigerende bestemmingsplan zoveel mogelijk gerespecteerd. Het plan sluit aan bij de vormvereisten van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).
5.1.1 Verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen. Het digitale plan Schulpweg 15, Noordwijkerhout is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in een GML-bestand (GML-bestand NL.IMRO.0575.BPBGSchulpweg15-VA01) met bijbehorende regels. Dit bestemmingsplan is via elektronische weg uitwisselbaar en raadpleegbaar. Het geeft de bestemming en de bebouwingsmogelijkheden van de gronden aan.
5.1.2 Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
- Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 5.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
- Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn onder andere de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en overige regels opgenomen.
- Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
5.1.3 Toelichting
De toelichting van een bestemmingsplan heeft geen bindende werking en maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan. De toelichting heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
5.2 De Bestemmingen
Het bestemmingsplan voorziet in een aantal regels. Hieronder volgt een korte toelichting op deze regels.
Bestemming 'Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1'
De bestemming Agrarische – Bollenteelt – Bollenzone 1, is toegekend aan de uitoefening van een bollenteeltbedrijf met behoud en versterking en herstel van de voorkomende natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden.
Bestemming 'Tuin'
Binnen de bestemming 'Tuin' mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
Bestemming 'Wonen'
De gronden met de bestemming ‘Wonen’ zijn bestemd voor wonen en een aan huis gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Ook is een onoverdekte paardenbak en zwembad, één tennisbaan en bijbehorende voorzieningen toegestaan.
In de gebruiksregels is de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing rondom de kavel vastgelegd.
Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'
De gronden in het plangebied hebben een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. In de bestemmingsomschrijving is geregeld dat de voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in de bodem. Voor het plangebied geldt een vergunningsverplichting bij werkzaamheden waarbij de grond dieper dan 0,3 m en groter dan 500 m2 wordt verstoord.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Het plan is een particulier initiatief dat zal worden uitgevoerd en beheerd voor rekening en risico van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn aan het plan geen financiële consequenties verbonden. Het plan is uitvoerbaar.
Ten behoeve van het bestemmingsplan zal initiatiefnemer met de gemeente een anterieure overeenkomst sluiten. Door middel van deze overeenkomst is geregeld dat de kosten die verband houden met het bestemmingsplan voor rekening zijn van initiatiefnemer.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het plan heeft gedurende de wettelijke termijn van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze zes weken heeft een ieder de gelegenheid gehad om een zienswijze op het plan naar voren te brengen. Er zijn geen zienswijzen op het plan ingediend.
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 1 Landschappelijke inpassing
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek 2023
Bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek 2023
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai
Bijlage 5 Akoestisch onderzoek industrielawaai
Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek Verkeerslawaai
Bijlage 6 Akoestisch onderzoek verkeerslawaai
Bijlage 7 Natuurtoets
Bijlage 8 Nader Ecologisch Onderzoek
Bijlage 8 Nader ecologisch onderzoek