Schulpweg 55 eo
Bestemmingsplan - gemeente Noordwijk
Vastgesteld op 29-09-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Schulpweg 55 eo met identificatienummer NL.IMRO.0575.BPBGSchulpweg55eo-VA01 van de gemeente Noordwijk.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in vorm en bouwkundig opzicht te onderscheiden en architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.6 aan-huis-gebonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en voor zover deze beroepen een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is, met uitsluiting van detailhandel. Onder een aan huis verbonden beroep valt wel internetverkoop, maar geen webwinkel.
1.7 afgraven en ophogen van de bodem
het verrichten van handelingen, waardoor de hoogteligging van een terrein of de bodem van een water (al dan niet tijdelijk) wordt verlaagd of verhoogd. Hieronder wordt niet begrepen:
- de werkzaamheden, die in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering worden verricht zoals (diep)ploegen en frezen;
- het maken van ondiepe (circa 1 meter) en weder te dichten sleuven en gaten voor het leggen van buizen, drainagebuizen en kabels;
- het reguliere onderhoud aan watergangen (baggerwerkzaamheden).
1.8 archeologisch deskundige
professioneel archeoloog die op basis van de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologisch onderzoek uit te voeren en/of Programma's van Eisen op te stellen en te toetsen.
1.9 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.10 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.11 balkon
een boven de grond gelegen, open ruimte met balustrade aan of in de buitenmuur van een gebouw.
1.12 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.13 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.14 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.15 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.16 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.17 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.18 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor functies uit de bestemmingsomschrijving geschikt of geschikt te maken is.
1.19 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegelaten.
1.20 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.21 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand eenlaags gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.22 dakkapel
een ondergeschikte toevoeging aan een dakvlak, vooral bedoeld om de lichttoevoer te verbeteren en het bruikbaar woonoppervlak te vergroten.
1.23 erker
een ondergeschikt uitgebouwd gedeelte (uitbouw) van een woning aan een gevel, in één bouwlaag.
1.24 gebouw
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.25 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwvlak door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.26 huishouden
persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.
1.27 kampeermiddelen
niet als een bouwwerk aan te merken vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.
1.28 kas
een bouwwerk geheel of gedeeltelijk van glas of ander lichtdoorlatend materiaal ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering met een hoogte van 1,8 m of meer, trek-, tunnel-, schaduw-, boog-, schuur- en gaaskassen daaronder begrepen, maar met uitzondering van schuurkassen.
1.29 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
activiteiten die in een woning door een bewoner op bedrijfsmatige wijze worden uitgeoefend, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
1.30 maaiveld
de gemiddelde hoogte van het terrein ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het bestemmingsplan.
1.31 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.32 opslag
het opslaan of opgeslagen hebben van goederen en materialen.
1.33 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak en met ten hoogste aan één zijde een gesloten wand.
1.34 peil
- a. voor gebouwen binnen 10 m uit de kant van de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
- b. voor overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijke voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.
1.35 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-porno-grafische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seks-bioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.36 terrein en erfafscheiding
bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat dient ter afscheiding van een erf of terrein, daaronder begrepen een afrastering van een deel van een erf of terrein.
1.37 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op de uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.38 voorgevelrooilijn
de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die gelijk is aan de afstand van het bestaande voorste gebouw tot de weg.
1.39 webwinkel
een specifieke vorm van detailhandel zonder uitstalling, waarbij de goederen via internet worden aangeboden en zowel per post worden geleverd als ter plaatse kunnen worden afgehaald waarbij een showroom met een opslagruimte groter dan 20 m2 aanwezig is.
1.40 woning
een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
1.41 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 breedte en lengte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.
2.4 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, danwel de snijlijn van het dakvlak en de gevellijn. Indien zich op een dakschild één of meerdere dakkapellen of dakopbouwen bevinden, waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 60% van de breedte van de gevel waarop het betreffende dakschild rust, is de gootlijn van de dakkapel c.q. dakopbouw bepalend voor de goothoogte.
2.5 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.6 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
2.8 ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, fundering, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,5 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, alsmede voor:
- a. onoverdekte zwembaden, tennisbanen en bijbehorende voorzieningen voor zover het gronden betreft die achter de voorgevelrooilijn en op een afstand van meer dan 5 m uit de perceelsgrens zijn gelegen, met dien verstande dat het oppervlak voor een tennisbaan niet meer dan 325 m² mag bedragen;
- b. onoverdekte paardenbakken met een maximaal oppervlak van 800 m²;
met dien verstande dat per woning ten hoogste één onoverdekt zwembad, één tennisbaan en één onoverdekte paardenbak is toegestaan.
3.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de (sub)bestemming uitsluitend worden gebouwd:
- 1. gebouwen;
- 2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
- b. Voor het bouwen geldt het volgende:
- 1. de oppervlakte van een onoverdekt zwembad mag ten hoogste 100 m² bedragen en de bouwhoogte van het zwembad mag ten hoogste 0,5 m bedragen;
- 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
- 1 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde welke zijn gelegen op de gronden voor de voorgevel van het op de de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouw;
- 2 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde welke zijn gelegen op de overige gronden.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, met dien verstande dat het aantal woningen niet meer mag bedragen dan 1 per bouwvlak;
- b. onoverdekte zwembaden, tennisbanen en bijbehorende voorzieningen voor zover het gronden betreft die achter de voorgevelrooilijn en op een afstand van meer dan 5 m uit de perceelsgrens zijn gelegen, met dien verstande dat het oppervlak voor een tennisbaan niet meer dan 325 m² mag bedragen;
- c. onoverdekte paardenbakken, met dien verstande dat:
- 1. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 800 m²;
- 2. de afstand tot woningen van derden niet minder dan 25 m mag bedragen;
- 3. lichtmasten niet zijn toegestaan;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water op perceelsniveau en toegangswegen.
met dien verstande dat per woning ten hoogste één onoverdekt zwembad, één tennisbaan en één onoverdekte paardenbak is toegestaan.
4.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de (sub)bestemming uitsluitend worden gebouwd:
- 1. woningen met aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
- 2. onoverdekte zwembaden;
- 3. onoverdekte paardenbakken;
- 4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- b. Voor het bouwen geldt het volgende:
- 1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat de hoofdgebouwen uitsluitend in de voorgevelrooilijn mogen worden gebouwd;
- 2. de nok van een hoofdgebouw mag uitsluitend haaks op de weg worden gebouwd;
- 3. het oppervlak van een zwembad mag ten hoogste 100 m² bedragen en de bouwhoogte van het zwembad mag ten hoogste 0,5 m bedragen;
- 4. bijgebouwen en aan- en uitbouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
- 5. de diepte van een aan- of uitbouw, gemeten vanuit de achtergevel van het hoofdgebouw, mag ten hoogste 2,5 m bedragen;
- 6. indien de gebouwen niet in de erfscheiding worden gebouwd, dient de afstand tot de erfscheiding ten minste 1 m te bedragen;
- c. overigens geldt het volgende:
max. opppervlak | max. inhoud | max. goothoogte | max. bouwhoogte | ||||||
woning (inclusief aan- uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen) | - | 750 m³ | 3 | 8 | |||||
vrijstaande bijgebouwen en overkappingen | 50 m2 | - | 4,5 m | 8 m | |||||
erf- of terreinafscheidingen: - voor de voorgevel - buiten bouwvlakken - overige plaatsen | - | - | - | 1 m 2 m 2 m | |||||
overige bouwwerken, geen gebouw zijnde | - | - | - | 3 m |
- = niet van toepassing
4.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn:
- a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- b. het bepaalde onder a onder 1 en 2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 1 m en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsvlak van de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' heel of gedeeltelijk verwijderen, indien:
- a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen mogen in afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2 van de regels en de verbeelding uitsluitend worden overschreden door:
- a. tot het hoofdgebouw behorende stoepen, stoeptreden, funderingen, balkons, erkers en entreeportalen die direct aan het hoofdgebouw worden aangebouwd, mits:
- 1. de diepte niet meer dan 1/3 van de diepte van de voortuin bedraagt, tot een maximum van 1,5 m;
- 2. de breedte niet meer dan 40% van de voorgevelbreedte of de volle breedte van het bestaande raamkozijn bedraagt;
- 3. de goothoogte niet meer dan 3 m bedraagt;
- b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen die direct aan het hoofdgebouw worden aangebouwd, mits de overschrijding niet meer dan 1 m en de bouwhoogte niet meer dan 4 m bedraagt;
- c. terreinafscheidingen tot een bouwhoogte van 1 m.
7.2 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van geheel of gedeeltelijk beneden het maaiveld gelegen gebouwen gelden de volgende bepalingen:
- a. ondergronds bouwen is enkel toegestaan onder woningen, niet zijnde aan- en uitbouwen;
- b. de bouw van de ondergrondse ruimte behorende bij en dienstbaar aan de woning is uitsluitend toelaatbaar voor zover het zich binnen het bouwvlak een woning bevindt;
- c. de ondergrondse ruimten bestaan uit ten hoogste één bouwlaag;
- d. de bouwdiepte mag niet meer bedragen dan 4 m;
- e. het bouwen van ondergrondse ruimten is uitsluitend toelaatbaar direct onder de woning waarbij de ondergrondse ruimte niet voorbij de buitenmuren van de woning komt;
- f. de inhoud van ondergrondse ruimten wordt niet meegerekend bij de maximale inhoudsmaat van de woning;
- g. het kunstmatig verhogen van het peil rond de woning is niet toegestaan.
7.3 Afstanden tot zijerfscheidingen
- a. Gebouwen mogen niet binnen een afstand van 3 m tot de zijerfscheiding worden gebouwd;
- b. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a teneinde de afstand van 3 m te verkleinen, met inachtneming van het volgende:
- 1. indien over een lengte van meer dan 2,5 m in de zijerfscheiding wordt gebouwd, dient te worden gewaarborgd dat de op te richten bebouwing geen onnodig nadelige veranderingen teweegbrengt in de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen en in de lichttoetreding van het naastgelegen hoofdgebouw of van de naastgelegen kassen, tenzij:
- daardoor de gebruikswaarde van de te bebouwen gronden onevenredig wordt geschaad;
- de goothoogte van (delen van) gebouwen worden teruggebracht tot minder dan 2,5 m.
- 1. indien over een lengte van meer dan 2,5 m in de zijerfscheiding wordt gebouwd, dient te worden gewaarborgd dat de op te richten bebouwing geen onnodig nadelige veranderingen teweegbrengt in de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen en in de lichttoetreding van het naastgelegen hoofdgebouw of van de naastgelegen kassen, tenzij:
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Strijdig gebruik
- a. Onder gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan onbebouwde gronden te gebruiken of te laten gebruiken:
- 1. als opslagplaats voor bagger en grondspecie;
- 2. als opslagplaats voor vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind of brandstoffen;
- 3. als uitstallings-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen;
- 4. voor het houden van wedstrijden met motorvoertuigen of bromfietsen;
- 5. als plaats voor het (laten) landen of opstijgen van ultralight-vliegtuigen;
- 6. voor kamperen;
- 7. als seksinrichting(en).
- b. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan gebouwen en andere bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken voor:
- 1. seksinrichtingen;
- 2. inrichtingen ten behoeve van het verstrekken van verdovende middelen vallende onder de Opiumwet.
- c. Het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning is niet toegestaan;
- d. Het gebruik van woningen anders dan voor één huishouden is niet toegestaan.
8.2 Geen strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik als bedoeld in de lid 8.1 wordt niet verstaan:
- a. vormen van gebruik als bedoeld in lid 8.1 onder a en b, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de betrokken grond ingevolge de bestemming(en), de daarbij behorende bestemmingsomschrijving(en) en/of de overige regels mag worden gebruikt, mits niet buiten bouwvlak en mits in geval van opslag de stapelhoogte niet meer dan 1,5 m bedraagt;
- b. het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de betrokken bestemming(en);
- c. de stalling van ten hoogste één toercaravan of boot op het bij een woning behorend bouwvlak.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Maten en bouwgrenzen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden
- a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen, een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering en/of een in dit plan opgenomen wijziging moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Dit betekent dat moet worden voldaan aan de normen in de parkeerkencijfers in de CROW-publicatie 317 en dat indien deze regels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.
- b. De onder a bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare auto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan;
- 1. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 1,80 m bij 5 m en ten hoogste 3,25 m bij 6 m bedragen;
- 2. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voorzover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,50 m bij 5 m bedragen.
- c. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a indien het voldoen aan die bepalingen op overwegende bezwaren stuit;
- d. Ruimte(n) voor het bepaalde onder a dient, voor zover de aanwezigheid van deze ruimten krachtens deze regels nodig is, beschikbaar te blijven. Ander gebruik wordt aangemerkt als strijdig gebruik met de bestemming.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%;
- c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Schulpweg 55 eo'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op het perceel ten westen van Schulpweg 57 te Noordwijkerhout zijn de gronden in gebruik ten behoeve van agrarische bollenteelt. De eigenaar van het perceel heeft het voornemen om een greenportwoning te realiseren. Ter realisatie van de woning zijn overeenkomsten gesloten met de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij Duin- en Bollenstreek (GOM) en kan medewerking worden verleend aan de bouw van een nieuwe woning.
Voor het plangebied is thans het bestemmingsplan 'Buitengebied 2015' van toepassing. Wonen in het plangebied is op grond van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk. Om het plan uit te kunnen voeren is een herziening van het geldende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied noodzakelijk. Voorliggend plan voorziet hierin.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen ten westen van Schulpweg 57 te Noordwijkerhout. Het plangebied ligt in het buitengebied van Noordwijkerhout, aan de rand van de kern Noordwijkerhout. Het plangebied betreft het perceel kadastraal bekend gemeente Noordwijkerhout sectie D, nummer 1959. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.
Overzichtskaart plangebied (rood omlijnd), bron: Google Maps
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2015', zoals vastgesteld op 20 juni 2016. De gronden in het plangebied zijn bestemd als 'Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1'. Ter plaatse zijn de gronden bestemd voor de uitoefening van een bollenteeltbedrijf. Daarnaast zijn de gronden aangewezen als 'Waarde - Archeologie 3'. De gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
Onderstaande afbeelding geeft door middel van rode lijnen het plangebied op een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2015' weer.
Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 2015', bron: www.ruimtelijkeplannen.nl
De voor de nieuwe ontwikkeling vereiste bestemming 'Wonen' en bestemming 'Tuin' is in strijd met het geldende bestemmingsplan. Om die reden is een aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk.
1.4 Leeswijzer
In de planbeschrijving, hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de beoogde ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid beschreven en in hoofdstuk 4 wordt getoetst aan de relevante omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt een juridische beschrijving van het plan weergegeven. Tot slot beschrijft hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
Het plangebied ligt aan de Schulpweg, ten westen van het woonperceel aan Schulpweg 57 te Noordwijkerhout. Op enige afstand aan de westzijde van het plangebied ligt de Gooweg. De Gooweg dient als belangrijke ontsluitingsweg voor Noordwijkerhout. De weg Westeinde aan de oostzijde van het plangebied is voornamelijk in gebruik als toeristisch recreatieve weg.
Het plangebied is gelegen in agrarisch gebied. De agrarische gronden worden gebruikt voor (bloem)bollenteelt. Naast het perceel is een agrarisch bedrijf voor (bloem)bollenteelt in kassen gevestigd. Op de percelen aan Schulpweg 55 en 57 te Noordwijkerhout zijn twee burgerwoningen aanwezig. Naast de agrarische functie en een aantal woonhuizen zijn er in het omliggende gebied geen andere functies te vinden.
Luchtfoto plangebied, bron: www.ruimtelijkeplannen.nl
Foto plangebied bestaande situatie, bron: Google Streetview
2.2 Toekomstige Situatie
Dit plan voorziet in de bouw van een woning. De kavel van de nieuwe woning bedraagt 20 meter in de breedte en 35 meter in de diepte en omvat 699 m2 gronden. Voor de bouwhoogte wordt aangesloten bij de maatvoering van de woningen op naastgelegen percelen. De goot- en bouwhoogte bedragen maximaal 3 respectievelijk 8 meter. De te realiseren woning wordt ontsloten via de Schulpweg.
Impressie optioneel bouwplan van de nieuwe woning, bron: BügelHajema Adviseurs
2.3 Landschappelijk Advies
Op 17 oktober 2017 is een landschapsadvies opgesteld, zie Bijlage 3. In het advies is aandacht besteed aan behoud van het doorzicht en mogelijkheden voor de landschappelijke inpassing. Om de breedte van de zichtlijn vanaf de Schulpweg tussen de nieuwe woning en de huidige kassen zo optimaal mogelijk te houden (30 meter breed) is ervoor gekozen om de nieuwe kavel smal te houden en de nok van de woning haaks op de weg te situeren. De kavel wordt omsloten door een haag, zodat het open zicht gewaarborgd blijft. Door deze groene afscheiding is duidelijk sprake van een scheiding tussen openbaar en privé gebied. De woning sluit aan bij het aanwezige woonlint langs de Schulpweg. De verschijningsvorm van de woning zal aan moeten sluiten op het huidige straatbeeld en de welstandseisen. De oppervlakte van de woning bedraagt 120 m2, vergelijkbaar met naastgelegen woningen.
Op onderstaande afbeelding is de landschappelijke inpassing weergegeven.
Landschappelijke inpassing, bron: BügelHajema Adviseurs
Hoofdstuk 3 Beleidskader
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor het plangebied relevante geldende beleidskader. In paragraaf 3.1 wordt ingegaan op het Rijksbeleid. In paragraaf 3.2 is het provinciaal beleid opgenomen en het regionaal beleid is opgenomen in paragraaf 3.3. In paragraaf 3.4 is het gemeentelijk beleid beschreven. Het in dit hoofdstuk samengevatte ruimtelijk beleidskader is niet uitputtend.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het Rijk wil ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Het verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan provincies en gemeenten. De SVIR doet geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor het voorliggende plan.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.
Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau: in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).
Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's.
Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer de ecologische hoofdstructuur, radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, gebieden van uitzonderlijke universele waarde en reserveringsgebieden voor (nieuwe en uitbreiding van bestaande) hoofdwegen en spoorlijnen.
In het Barro zijn geen regels opgenomen die relevant zijn voor het voorliggende bestemmingsplan.
3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld.
De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. In de Handreiking staat dat er geen ondergrens is bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat bij woningbouw in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden (ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724). Het voorliggende initiatief betreft de realisatie van één burgerwoning in het buitengebied van Noordwijkerhout. Vanwege de kleinschalige omvang van het project kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. De duurzaamheidsladder is niet van toepassing.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit
Op 9 juli 2014 is de Visie Ruimte en Mobiliteit (hierna: VRM) door de provincie Zuid-Holland vastgesteld. Op 15 december 2016 is de Visie Ruimte en Mobiliteit door Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland geactualiseerd vastgesteld. De actualisering heeft betrekking op onder andere strandbebouwing, de 3 ha-kaart en de actualisering van de regionale visies voor wonen en kantoren.
De VRM geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dit betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern van deze filosofie is:
- ruimte bieden aan ontwikkelingen;
- aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit;
- allianties aangaan met maatschappelijke partners;
- minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.
De VRM bestaat uit vier documenten, te weten: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte 2014, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
In de VRM zijn vier thema's onderscheiden:
- 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
- 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
- 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
- 4. bevorderen van de verandering naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
De huidige ruimtelijke situatie – gecombineerd met de vier rode draden - vormt het vertrekpunt voor de Visie Ruimte en Mobiliteit.
KWALITEIT VAN LANDSCHAP, GROEN EN ERFGOED
Het sturen op ruimtelijke kwaliteit vormt een rode draad in het beleid van de provincie. Deze rode draad bepaalt in hoge mate de keuzes in de groene ruimte. Ruimtelijke ontwikkelingen die maatschappelijk en economisch gewenst zijn, moeten bijdragen aan de balans tussen de instandhouding, benutting en versterking van de bestaande gebiedskwaliteiten.
Kaart deelgebieden
Bollenlandschap
Het plangebied is aangewezen als Bollenlandschap. De kwaliteit en herkenbaarheid van dit landschap komen steeds verder onder druk door toenemende bedrijfsbebouwing en verstedelijking die niet geënt is op een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur. Mede door intensivering van de bollenteelt raakt het gebied daarmee steeds verder versnipperd. Het zicht op de bollenvelden wordt door bebouwing steeds meer beperkt. Dit betekent dat een ontwikkeling bijdraagt aan een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur, op een logische plek in deze structuur ligt en toekomstbestendig is. Opgave hierbij is om de intensivering in de landbouw en de verstedelijking te koppelen aan een versterking van de landschappelijke structuur.
Kustlandschap
Het plangebied is gelegen in het Zuid-Hollandse kustlandschap. Veel meer dan de andere grote landschappen wordt het kustlandschap gekenmerkt door een afwisseling van stedelijk gebied, natuur en landschap. Instandhouding van de kwaliteiten van het duingebied en de landgoederenzone is van groot belang, met het oog op biodiversiteit en kustveiligheid. Dit gaat samen met de functie van een aantal duingebieden als waterwingebied.
Stads- of dorpsrand
De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, doordat hier de genoegens van stedelijk en buiten wonen bij elkaar komen; de nabijheid van voorzieningen gecombineerd met het vrije zicht en het directe contact met het buitengebied. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap.
Daarbij worden drie typen ‘overgangskwaliteiten’ onderscheiden. Het front, het contact en de overlap. Daar waar recreatiegebieden voorkomen langs stads- of dorpsrand is veelal sprake van overlap. Uitgangspunt bij ontwikkelingen aan dorpsranden is de contactkwaliteit.
De kwaliteit van het front (contrast)
Een scherpe rand tussen bebouwing en land, waarbij de bebouwing en landschap ‘met het gezicht naar elkaar’ zijn gekeerd.
Contactkwaliteit
Bebouwd gebied en landschap zijn verbonden door zichtbare en begaanbare doorlopende structuren, zoals wegen, paden, dijken, lanen, linten of waterlopen.
De kwaliteit in de overlap (‘contract’)
Tussen bebouwd gebied en landschap is een geleidelijke overgang. Stedelijke en landelijke programma’s vloeien in elkaar over. Het zijn gebieden met een hybride uitstraling en betekenis. Er wordt een geïntegreerde ontwikkeling ontworpen van woon-, werk-, productie- en vrijetijdslandschappen die zoveel mogelijk aansluiten bij de ruimtelijke kwaliteiten van het omringende landschap en met een goede dooradering van recreatieve routes.
Bijzonder reliëf en aardkundige waarden
Zuid-Holland is, uitgezonderd de duinen en de dijken, relatief plat. Binnen dit platte land is nog een aantal bijzondere, natuurlijke hoogteverschillen te vinden. Het betreft strandwallen in de kustzone, oude stroomruggen, kreken en geulafzettingen, rivierduinen met donken en oude bovenlanden met restveen. Het zijn vaak plekken van grote archeologische en aardkundige waarde.
Richtpunten zijn:
- Ontwikkelingen houden de onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap herkenbaar en in stand.
- Waar mogelijk worden de archeologische waarden van deze structuren meer herkenbaar gemaakt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
MOBILITEIT EN BEBOUWDE RUIMTE
Greenports
Zuid-Holland kent onder de noemer greenports een aantal (glas)tuinbouwconcentratiegebieden die zich kenmerken door hun clusterwerking en de primaire productie en teelt van tuinbouwgewassen. De greenports vormen samen met het haven-industrieel complex het fundament van de Zuid-Hollandse economie. Evenals het havencomplex bevinden de greenports zich in een transitie. De provincie wil de greenports in Zuid-Holland waar mogelijk versterken en de transitie versnellen. Hierbij wordt het proces van verdergaande schaalvergroting, innovatie, verduurzaming en vervlechting van het logistieke netwerk van de greenports met de Rotterdamse haven steeds belangrijker.
3.2.2 Verordening Ruimte
In samenhang met de structuurvisie, is ook de Verordening Ruimte (2014) opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. De volgende bepalingen zijn relevant voor het plan:
- Artikel 2.1.1 - Ladder voor duurzame verstedelijking
De provincie wil op verschillende manieren bijdragen aan het beter benutten van bebouwde ruimte. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening hanteren gemeenten de “Ladder voor duurzame verstedelijking” om de keuze voor en situering van nieuwe woon- en werklocaties te verantwoorden. De provincie bevordert de consequente toepassing van de ladder door deze op te nemen in artikel 2.1.1. van de Verordening ruimte:
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
- a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
- b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
- c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
- 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
- 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
- 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.
Volgens de Ladder voor duurzame verstedelijking moet een nieuwe stedelijke ontwikkeling primair plaatsvinden binnen het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen het BSD. Een deel van die vraag past daar qua kwaliteit niet binnen. Daarnaast kunnen er kwantitatieve beperkingen zijn. Een randvoorwaarde bij beter benutten, is namelijk dat de leefkwaliteit in de bebouwde ruimte behouden blijft en waar mogelijk wordt versterkt. Ook kan de kwaliteit van de groene ruimte aanleiding zijn om een kwaliteitsverbetering te realiseren door middel van het toevoegen van stedelijke functies. Kortom: wonen en werken buiten het BSD zijn mogelijk en wenselijk. Voor gebiedseigen ontwikkelingen, die de bestaande ruimtelijke kwaliteit in stand houden of verbeteren, beslist de gemeente voortaan zelf.
- Artikel 2.1.7 - Bollenteeltgebied
De verdere ontwikkeling van de Greenport Duin- en Bollenstreek tot een vitale, economisch concurrerende en duurzame greenport is van provinciaal belang. In verband hiermee streeft de provincie naar herstructurering van het bollencomplex, landschapsverbetering en handhaving van het teeltareaal bollengrond. Binnen het bollenteeltgebied bevinden zich ook bedrijfsgebouwen, (bedrijfs-)woningen met erf en de eventuele kassen van de bollenteeltbedrijven. Een bestemmingsplan voor het bollenteeltgebied dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling anders dan bollenteelt toestaat op gronden die in het voorgaande bestemmingsplan zijn bestemd voor bollenteelt, voorziet in compensatie van bollenteeltgebied door middel van een overeenkomst hierover met de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij Duin- en Bollenstreek.
In artikel 2.1.7, lid 4 van de Verordening Ruimte (Greenportwoningen en ‘ruimte voor ruimte’ woningen) is bepaald dat een bestemmingsplan ook kan voorzien in greenportwoningen en ‘ruimte voor ruimte’-woningen als bedoeld in de Intergemeentelijke structuurvisie Greenport (ISG).
- Artikel 2.2.1 - Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen
Gebiedsgericht sturen op ruimtelijke kwaliteit betekent voor de provincie richting en ruimte geven aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. Het kwaliteitsbeleid gaat uit van ‘ja, mits’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheidt maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen 1) moeten passen bij de aard en schaal van het gebied en 2) moeten voldoen aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart. Als een ontwikkeling niet past bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.
De drie soorten ontwikkeling die de provincie onderscheidt zijn:
- Inpassing. Dit betreft een gebiedseigen ontwikkeling, die past bij de schaal en de maat van de bestaande kenmerken van een gebied.
- Aanpassing. Dit betreft een gebiedsvreemde ontwikkeling van relatief beperkte omvang of een (gebiedseigen, dan wel gebiedsvreemde) ontwikkeling die niet past bij de schaal en maat van het landschap.
- Transformatie. Bij transformatie gaat het om een verandering van een gebied van dusdanige aard en omvang dat er een nieuw landschap ontstaat.
3.2.3 Afweging plangebied
Voorliggend plan betreft de bouw van een woning in het Bollenlandschap van Noordwijkerhout. Ter realisatie van de woning zijn overeenkomsten gesloten met de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij Duin- en Bollenstreek. Ten behoeve van het behoud van de ruimtelijke kwaliteiten in het gebied worden de gronden ingericht op basis van het Landschapsadvies. Voorts wordt voldaan aan de provinciale Ladder voor duurzame verstedelijking. Door de smalle kavel en situering van de nokrichting haaks op de weg wordt de breedte van de zichtlijn vanaf de Schulpweg tussen de nieuwe woning en de huidige kassen zo optimaal mogelijk gehouden en de ruimtelijke kwaliteit in stand gehouden.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Intergemeentelijke structuurvisie Greenport (ISG)
De raden van de zes Greenportgemeenten (Hillegom, Katwijk, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout en Teylingen) beschikken sinds 2009 over een integrale ruimtelijke visie in de vorm van de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin en Bollenstreek (ISG). Op 16 juni 2016 is de herziening door de gemeente Noordwijkerhout vastgesteld.
De structuurvisie vervangt het 'Pact van Teylingen' en het 'Offensief van Teylingen'. De ISG is voor de Greenportgemeenten van de Duin- en Bollenstreek een wettelijk zelfbindend kader voor gewenste ruimtelijke ontwikkeling in het buitengebied tot 2030 en geldt als toetsingskader voor toekomstige plannen.
De Greenport Ontwikkelingsmaatschappij (GOM) B.V. zal samen met de aandeelhoudende Greenportgemeenten verder vormgeven aan de inhoud en uitvoering van het meerjarenprogramma, dat voortvloeit uit de ISG. De ISG is gericht op het creëren van een vitale Greenport met een vitaal landschap. Hiervoor zijn de volgende ambities en uitgangspunten opgesteld:
- 1. de economische herstructurering van de Greenport staat centraal;
- 2. de gemeenten zullen de herstructureringsopgave combineren met landschapsverbetering;
- 3. de gemeenten zullen verdergaande verrommeling van het landschap tegengaan;
- 4. met het uitvoeren van de woningbouwopgave, zoals in de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek overeen is gekomen, de maximale woningbouwbijdrage van de Duin- en Bollenstreek bereikt is;
- 5. de gemeenten het areaal aan 1e klas bollengrond van 2.625 ha duurzaam moeten handhaven, hoewel zij met het herstructureringsproces tijdelijke krimp onder nader te bepalen voorwaarden (waaronder harde tijdgebonden compensatiegaranties) toestaan;
- 6. primaire greenportfuncties, zoals bollencluster, vaste planten, bloemencluster en toerisme (inclusief greenportgerelateerde handel en dienstverlening), krijgen bij conflicterende ruimteclaims prioriteit boven niet primaire greenportfuncties, zoals overige landbouw en veeteelt.
De basis om tot verbetering van de landschapskwaliteiten in de Duin- en Bollenstreek te komen is het Landschapsperspectief. In de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin en Bollenstreek wordt het landschap verdeeld in verschillende 'kamers' en worden de beleidsregels op hoofdlijnen weergegeven. Onderstaande kaart geeft het landschapsperspectief weer.
Kaart Landschapsperspectief, plangebied rood omlijnd
Het plangebied is gelegen in de zone waar een 'nee, tenzij' beleid geldt, gericht op sanering en waar in beginsel alleen uitbreiding bebouwing wordt toestaan onder strenge voorwaarden:
- openheid actief vergroten;
- behoud en versterken doorkijk en vensters.
Voorliggend plan voorziet in de bouw van een woning naast Schulpweg 57 te Noordwijkerhout. Onderstaande analysekaarten geven een beeld van de huidige besloten gebieden en open gebieden met doorzichten. Ter hoogte van de groene lijnen is open gebied gelegen, de rode lijnen zijn gesloten gebied. De groene pijlen zijn zichtlijnen tussen de bebouwing door.
De bebouwingslinten (langs Schulpweg en Westeinde) hebben elk een andere beleving. Het lint langs het Westeinde wordt gekenmerkt door een afwisseling in doorzichten en verdichting. De Schulpweg heeft een meer besloten karakter, waarbij relatief weinig doorzichten aanwezig zijn. Met name in het zuidelijke deel (ten zuiden van Schulpweg 55) is de open polder zichtbaar.
Open en gesloten gebieden
Bebouwingslinten met verschillend karakter
Uit studie is gebleken dat het huidige zicht op landschap maar vanaf 1 punt daadwerkelijk goed wordt beleefd. Namelijk het punt als men van de Schulpweg gezien recht voor de open kavel staat. Vanaf de hoekpunten van dit kavel vervalt dit zicht. Men kijkt namelijk naar een aangrenzende woning of naar een kas.
Om de breedte van de zichtlijn vanaf de Schulpweg tussen de nieuwe woning en de huidige kassen zo optimaal mogelijk te houden (30m breed) is ervoor gekozen om het nieuwe kavel smal te houden en de nokrichting van de woning haaks op de weg te situeren. Deze nokrichting komt ook bij bestaande gebouwen langs de Schulpweg voor.
Voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de ambities van de ISG zoals onder andere opgenomen in de Kaart Landschapsperspectief.
3.3.2 Regionale woonagenda
De gemeenten in Holland Rijnland hebben op 17 december 2015 de regionale woonagenda vastgesteld. Hierin staat wat de woonbehoefte is in de gemeenten in Holland Rijnland en hoe het woningaanbod per subregio op de vraag kan worden afgestemd. De regionale woonagenda is nodig omdat er veranderingen zijn op de woningmarkt. Deze is bijvoorbeeld veranderd van een aanbod- naar vragersmarkt. Ook de vraag naar de woningen zelf blijkt veranderd; de woonomgeving en de nabijheid van voorzieningen wordt steeds belangrijker.
De regio wil netto 17.660 woningen toevoegen voor de periode tot 2020 om te voorzien in de regionale behoefte. De plancapaciteit wordt per subregio afgestemd op de behoefte. Hiertoe wordt een planlijst opgesteld.
Toetsing
Het voornemen betreft de realisatie van één nieuwe woning. Met deze ontwikkeling wordt een bijdrage geleverd aan de doelen uit de regionale woonagenda.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Woonvisie 2015
De woonvisie begint met een wensbeeld hoe Noordwijkerhout er in 2025 uit zou moeten zien. Vervolgens wordt er aangegeven dat we dit wensbeeld kunnen bereiken door drie pijlers van woonbeleid te versterken, te weten:
- Noordwijkerhout ontwikkelt zich als karakteristieke 'dorpse' gemeente;
- Kwetsbare doelgroepen: beschikbaarheid en betaalbaarheid;
- Wonen, welzijn en zorg.
De woningbouwbehoefte in de periode 2015-2019 bedraagt 330 tot 500 woningen. Dit betekent de realisatie van 70 woningen voor de lokale vraag en 50 woningen voor de bovenregionale vraag. Een betere bereikbaarheid is ondersteunend aan de groei. Voorliggend plan voorziet in de bouw van een vrijstaande woning in het buitengebied aan de rand van het kern Noordwijkerhout. Het plangebied is via de Gooweg goed bereikbaar. Deze ontwikkeling past binnen de ambitie van de Woonvisie 2025.
3.4.2 Welstandsnota
In de welstandsnota is een analyse gemaakt van Noordwijkerhout. Op basis van deze analyse zijn verschillende gebieden onderscheiden. Deze gebieden worden beschreven en gewaardeerd en aan de hand van de bevindingen zijn criteria geformuleerd waaraan bouwplannen in de betreffende gebieden (welstandshalve) zouden moeten voldoen.
De beoordeling van de woongebouwen is gericht op afwisseling en individualiteit, zorgvuldige detaillering en traditioneel materiaal- en kleurgebruik. Voor bouwplannen in het buitengebied worden hier de beschrijving en de welstandscriteria gegeven.
Bij aanvraag van de omgevingsvergunning voor bouwen zal de Welstandscommissie beoordelen of de nieuwbouw past binnen de welstandseisen zoals deze gelden voor het buitengebied.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van de (technische) onderzoeken met conclusies.
4.1 Water
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Voor de voorliggende ontwikkeling is daarom een digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) uitgevoerd. Het toetsresultaat van de digitale watertoets is opgenomen in Bijlage 4. In deze paragraaf wordt verwoord hoe er in het plan met de aspecten water en ruimte rekening wordt gehouden, in relatie tot enerzijds het waterbeleid en anderzijds de waterhuishouding.
Waterschapsbeleid
Op 9 maart 2016 heeft het algemeen bestuur van Hoogheemraadschap van Rijnland het Waterbeheerplan 5 (WBP) vastgesteld. In dit plan geeft het Hoogheemraadschap aan wat zijn ambities voor de planperiode 2016-2021 zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. De hoofddoelen zijn:
- waterveiligheid: bescherming tegen overstromingen vanuit de zee en de rivieren;
- voldoende water: er is voldoende water. Niet te veel en niet te weinig, passend bij het gebruik.
- schoon en gezond water: Rijnlands water is schoon, zodat de mens, de natuur en de economie er optimaal gebruik van kunnen maken.
- waterketen: het afvalwater wordt optimaal gezuiverd en de grondstoffen hergebruikt.
Waterbeheer
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat de ruimtelijke ontwikkeling in strijd is met het duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.
Op 10 juni 2016 is de nieuwe Keur Rijnland 2015 in werking getreden. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer.
De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebods- en verbodsbepalingen) voor:
- waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
- watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten en beken);
- andere waterstaatswerken (onder andere bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw verplicht een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terechtkomt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting;
- (in)filtratie van afstromend hemelwater;
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
- afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.
Plangebied
Het plangebied ligt in het buitengebied van Noordwijkerhout. In het plangebied zijn geen knel- en aandachtspunten inzake de waterkwaliteit en de waterkwantiteit bekend. Het hemelwater dat in het plangebied neerkomt op het onverharde oppervlak wordt opgenomen in de bodem door middel van infiltratie.
In het plangebied wordt één woning gebouwd met een oppervlakte van circa 120 m2. De oppervlakte van de woning en de erfverharding, is kleiner dan 500 m2. Het is daarom op basis van de Keur niet noodzakelijk om een watervergunning aan te vragen. Er is ook geen compensatie nodig in de vorm van oppervlaktewater. Voor de bouw van de woning worden duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen toegepast (dus geen zink, lood, koper, en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen.
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
4.2 Ecologie
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 26 april 2018 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. De weersomstandigheden tijdens het veldbezoek waren: vrijwel onbewolkt, circa 15°C en vrij krachtige wind.
PLANGEBIED
Het plangebied betreft een perceel ten westen van het erf van Schulpweg 57 te Noordwijkerhout waar tuinplanten worden gekweekt. Ten noordwesten van het plangebied ligt een kassencomplex. Aan de noordoostzijde ligt de Schulpweg. Tussen de schulpweg en het perceel zijn een grasberm en een smalle beukenhaag aanwezig. Aan de zuidwestzijde grenst het perceel aan andere percelen van de kwekerij. Bebouwing, bomen en permanent oppervlaktewater ontbreken in het plangebied.
Het plan bestaat uit de bouw van een greenportwoning, waarbij vegetatie wordt verwijderd en grond wordt vergraven.
Plangebied bezien richting het noordwesten (26 april 2018)
Soortbescherming
Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:
- alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
- dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
- nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).
Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.
INVENTARISATIE
Uit het raadplegen van de Nationale Database Flora en Fauna (NDFF) via Quickscanhulp.nl (© NDFF - quickscanhulp.nl 24-04-2018 14:54:44) blijkt dat binnen een straal van een kilometer rond het plangebied diverse beschermde diersoorten bekend zijn. Het betreffen voornamelijk vogels met jaarrond beschermde nesten, zoogdieren en amfibieën. Indien van toepassing worden deze soorten in onderstaande tekst behandeld.
Vegetatie ontbreekt grotendeels binnen het plangebied. Aan de randen van het plangebied zijn tijdens het veldbezoek algemene akkerplanten aangetroffen, zoals straatgras, klein kruiskruid, paarde dovenetel, zachte ooievaarsbek en kleine brandnetel. De aangetroffen soorten duiden op voedselrijke omstandigheden. Beschermde plantensoorten zijn niet bekend uit de directe omgeving van het plangebied (Quickscanhulp.nl). Deze zijn niet aangetroffen tijdens het veldbezoek en worden gezien de terreingesteldheid ook niet in het plangebied verwacht.
Door het ontbreken van bebouwing en bomen kunnen nesten van vogels met jaarrond beschermde nestplaatsen en vleermuisverblijfplaatsen worden uitgesloten. Hooguit vormt het plangebied een klein onderdeel van het foerageergebied van soorten als huismus, gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en rosse vleermuis die uit de directe omgeving van het plangebied bekend zijn en die in open gebieden kunnen foerageren (Quickscanhulp.nl). Voor vleermuizen vormt het plangebied geen hoogwaardig foerageergebied door het intensieve gebruik.
Er is een kleine kans dat in het plangebied broedvogels tot broeden komen, zoals winterkoning of gele kwikstaart. De nesten van deze soorten zijn uitsluitend tijdens het broedseizoen beschermd.
Binnen het plangebied kunnen enkele algemene grondgebonden zoogdieren voorkomen, zoals de uit de omgeving bekende soorten veldmuis, huisspitsmuis en wezel. Voor deze algemene soorten geldt in de provincie Zuid-Holland een vrijstelling van de verbodsartikelen van de Wnb in het geval van ruimtelijke ontwikkelingen. Uit de omgeving van het plangebied zijn ook enkele niet-vrijgestelde grondgebonden zoogdiersoorten bekend, te weten boommarter en eekhoorn (Quickscanhulp.nl). Deze soorten kunnen worden uitgesloten door het ontbreken van bomen. Ook andere niet-vrijgestelde soorten kunnen worden uitgesloten door het ontbreken van geschikt biotoop.
Door het ontbreken van water kan voortplanting van amfibieën worden uitgesloten in het plangebied. Hooguit zijn in het plangebied lage aantallen van algemene amfibieën als gewone pad en kleine watersalamander te verwachten die zich kunnen voortplanten in watergangen buiten het plangebied. Het plangebied vormt geen hoogwaardig landbiotoop voor amfibieën. Voor de te verwachten algemene soorten geldt in de provincie Zuid-Holland een vrijstelling van de verbodsartikelen van de Wnb bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Uit de wijdere omgeving (1-5 kilometer) van het plangebied is het voorkomen bekend van de niet-vrijgestelde rugstreeppad (Quickscanhulp.nl). De brede en diepe watergangen buiten het plangebied zijn ongeschikt voor deze soort, die is aangewezen op ondiepe, snel opwarmende wateren. De pioniersoort rugstreeppad kan zich echter snel vestigen op zandige bouwterreinen, indien hier laagtes met plassen ontstaan.
Beschermde soorten uit de soortgroepen reptielen, vissen en ongewervelden zijn niet in het plangebied te verwachten vanwege het ontbreken van geschikt biotoop.
TOETSING
Het foerageergebied van huismus en vleermuizen verandert als gevolg van het plan voor de bouw van een nieuwe woning, maar gaat niet geheel verloren. De uiteindelijke waarde van het plangebied als foerageergebied is afhankelijk van de inrichting van de tuin om de nieuwe woning. In de omgeving van de ontwikkelingslocaties is in ruime mate alternatief en deels ook hoogwaardiger foerageergebied aanwezig voor zowel huismus als vleermuizen. Negatieve effecten op het foerageergebied van vogels met jaarrond beschermde nesten of vleermuizen zijn dan ook niet aan de orde.
Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd kunnen in gebruik zijnde nesten van vogels worden vernietigd. Het is verboden nesten van vogels (indien nog in functie) te vernietigen. Om vernietiging van in gebruik zijnde nestplaatsen te voorkomen, dient bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden daarom voldoende rekening te worden gehouden met het broedseizoen of dient voorafgaand aan de werkzaamheden te worden vastgesteld dat geen broedgevallen aanwezig zijn. De Wnb kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Het is van belang of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.
Als gevolg van de plannen gaat geen voortplantings- of landbiotoop van de rugstreeppad verloren. Wel wordt geadviseerd om bij graafwerkzaamheden geen ondiepe plassen te laten ontstaan die kunnen dienen als voortplantingswater voor deze uit de wijdere omgeving van het plangebied bekende soort. De rugstreeppad is een pioniersoort die snel nieuw leefgebied kan koloniseren. Indien deze soort zich vestigt op een bouwplaats, kunnen de werkzaamheden stilgelegd worden.
Als gevolg van de ruimtelijke ontwikkelingen kunnen tot slot verblijfplaatsen van enkele algemene amfibieën- en zoogdierensoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Zuid-Holland. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.
Gebiedsbescherming
Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.
WET NATUURBESCHERMING
In de Wnb is de bescherming van Natura 2000-gebieden, geregeld. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.
NATUURNETWERK NEDERLAND
Het NNN (voorheen ook wel Ecologische Hoofdstructuur genoemd) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland, dat voldoende robuust is voor een duurzame verbetering van de omstandigheden voor de wilde flora en fauna en voor natuurlijke leefgemeenschappen. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de provinciale NNN is voor de provincie Zuid-Holland vastgelegd in de Verordening Ruimte 2014.
INVENTARISATIE
Het plangebied ligt op een afstand van circa 1,3 kilometer van het dichtstbijzijnde in het kader van de Wnb beschermde gebied, te weten Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid ten noordwesten van het plangebied.
Op ongeveer 1,1 kilometer ten zuiden van het plangebied ligt het dichtstbijzijnde NNN-gebied dat bestaat uit landgoed Nieuw-Leeuwenhorst met de omringende bospercelen.
TOETSING
Gezien de terreinomstandigheden, de tussenliggende afstand en de aard van de ontwikkeling zijn met betrekking tot het voorgenomen plan geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden of het NNN te verwachten. Deze inventarisatie geeft daarom geen aanleiding voor een voortoets in het kader van de Wnb en is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.
In het kader van de nieuwbouw is de depositie van stikstof ten gevolge van de bouw en het gebruik van de woning berekend. Uit dit onderzoek (zie bijlage 6) blijkt dat er door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Verordening Ruimte Provincie Zuid-Holland.
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.
Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat aanvullend onderzoek in het kader van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is.
Met inachtneming van het broedseizoen van vogels is een ontheffing van de Wnb op voorhand niet nodig. Daarnaast wordt geadviseerd om vestiging van de rugstreeppad tijdens de uitvoering van de plannen te voorkomen.
Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.
Op voorhand kan in redelijkheid worden gesteld dat natuurwet en -regelgeving de uitvoerbaarheid van het ruimtelijke plan niet in de weg staat.
4.3 Bodem
Op basis van de Woningwet en het Bouwbesluit mag niet worden gebouwd op verontreinigde grond. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning moet vaak een bodemonderzoek worden geleverd. Dit is een verplichting uit de Woningwet om de gezondheid en veiligheid te garanderen van mensen die wonen, werken of verblijven in het gebouw waarvoor vergunning wordt aangevraagd.
Een bodemonderzoek is noodzakelijk wanneer:
- nog geen gegevens betreffende de bodemgesteldheid bekend zijn (dit betekent dus ook dat als er een bodemkwaliteitskaart is, er geen bodemonderzoek meer hoeft te komen);
- er meer dan twee uur per dag mensen in verblijven;
- het bouwwerk de grond raakt en;
- er na sloop wordt herbouwd.
Plangebied
In april 2018 is verkennend bodemonderzoek uitgevoerd aan Schulpweg 55 te Noordwijkerhout, zie Bijlage5. Op basis van het vooronderzoek kan worden geconcludeerd dat de onderzoekslocatie dient te worden onderzocht volgens de strategie 'onverdacht'. Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.
De bodem bestaat voornamelijk uit zwak siltig, zeer fijn zand. De bovengrond is bovendien zwak humeus. De ondergrond is plaatselijk zwak gleyhoudend. In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. De bodem bestaat voornamelijk uit zwak siltig, zeer fijn zand. De bovengrond is bovendien zwak humeus. De ondergrond is plaatselijk zwak gleyhoudend. In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen.
De bovengrond is licht verontreinigd met kwik. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd.
Het grondwater is licht verontreinigd met barium.
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie, alsmede de bestemmingsplanwijziging.
Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.
Conclusie
Het aspect bodem levert geen belemmering op voor onderhavige ontwikkeling.
4.4 Geluid
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs alle wegen zones. In geval van het realiseren van geluidgevoelige bebouwing binnen deze zones dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Op basis van art. 76 lid 3 Wgh hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden.
Dit plan voorziet in de realisatie van een nieuwe burgerwoning. De nieuw te bouwen woning is een geluidsgevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder en gelegen binnen de wettelijke geluidzones. In verband hiermee wordt akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 2.
Conclusie
Uit het onderzoek blijkt dat de te realiseren woning niet voldoet aan de wettelijke eisen wat betreft het wegverkeerslawaai. De overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting bedraagt maximaal 3 dB vanwege de Schulpweg.
Om de realisatie van deze woning mogelijk te maken dient het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordwijk een hogere waarde te verlenen. Gemotiveerd is waarom maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied niet mogelijk zijn. Daarbij is getoetst aan de landelijke wetgeving.
Mogelijk zijn voor het verlenen van een hogere waarde wel aanvullende geluidsisolerende maatregelen aan de betreffende gevels van de geluidgevoelige bebouwing nodig, teneinde te voldoen aan de maximale binnenwaarde van 33 dB. Dit onderzoek dient bij de indiening van het bouwplan mede aangeleverd te worden.
4.5 Archeologie En Cultuurhistorie
4.5.1 Wet- en regelgeving
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
4.5.2 Archeologie
Het archeologiebeleid van de voormalige gemeente Noordwijkerhout is verankerd in het bestemmingsplan Buitengebied 2015. De gronden van het plangebied kennen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Een archeologische onderzoeksplicht geldt in principe indien het bouwplan een oppervlakte kent die groter is dan 500 m2.
Voor het plangebied is geen sprake van archeologische onderzoeksplicht. Voor het plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Minister (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: ARCHISmeldpunt, telefoon 033-4227682). Een vondstmelding bij de gemeentelijk of provinciaal archeoloog kan ook.
4.5.3 Cultuurhistorie
Het plangebied ligt in het door de provincie op de Kwaliteitskaart aangewezen bollenlandschap. Het bollenlandschap is ontstaan door het vergraven van oude duinen en strandwallen en de aanleg van een fijnmazig vaartenstelsel ten behoeve van de bollenteelt. Kenmerkend is de afwisseling van kleurrijke bollenvelden (seizoensgebonden), verspreide bebouwing en begroeiing, vaarten en sloten. Bijzonder zijn de (restanten van) landgoederen en oude duinen. De ruimtelijke structuur wordt bepaald door een afwisseling van parallel aan de kustlijn gelegen open en verdichte zones.
De kwaliteit en herkenbaarheid van dit landschap komen steeds verder onder druk door toenemende bedrijfsbebouwing en verstedelijking die niet geënt is op een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur. Mede door intensivering van de bollenteelt raakt het gebied daarmee steeds verder versnipperd. Het zicht op de bollenvelden wordt door bebouwing steeds meer beperkt.
Dit betekent dat een ontwikkeling bijdraagt aan een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur, op een logische plek in deze structuur ligt en toekomstbestendig is. Opgave hierbij is om de intensivering in de landbouw en de verstedelijking te koppelen aan een versterking van de landschappelijke structuur. In het Landschapsadvies is beschreven op welke wijze de landschappelijk structuur wordt versterkt. In het plangebied ligt geen bebouwing dat als rijks- of gemeentelijke monumenten is aangewezen.
4.5.4 Conclusie
Op grond van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' geen belemmering vormen voor onderhavige ontwikkeling.
4.6 Luchtkwaliteit
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Rg/m3, NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit, heeft VROM, in samenwerking met InfoMil, de 'nibm-tool 2017' ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging.
Met behulp van deze rekentool (zie onderstaande afbeelding) is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald. Hierbij is uitgegaan van 1 extra woning met in totaal 8 extra voertuigbewegingen. Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 ug/m3) niet overschrijdt. Het project wordt dan beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
Rekentool luchtkwaliteit
Conclusie
De bouw van een vrijstaande woning kan gezien worden als een 'nibm' project. Daarom hoeft er niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Nader onderzoek op het gebied van luchtkwaliteit is daarom ook niet nodig. Voorts wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening geconcludeerd dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Er worden geen personen blootgesteld aan onacceptabele concentraties luchtvervuiling.
4.7 Externe Veiligheid
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het in oktober 2004 in werking getreden Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI).
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader vastgelegd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de onderliggende regelgeving.
Het beleid voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het op 1 januari 2011 in werking getreden Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb) met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).
Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:
- Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich als maat voor het risico vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen vooral op de basisveiligheid voor personen in de omgeving van die activiteiten. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt "vertaald" als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijv. woningen) mogen liggen.
- Het groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal personen, de z.g. oriënterende waarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd, kan afwijken. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, ook als de OW niet wordt overschreden.
Risicokaart
Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de digitale Risicokaart voor het plangebied weer.
Uitsnede risicokaart (plangebied rode cirkel), bron: www.risicokaart.nl
In en nabij het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen. Ook vindt in de directe omgeving van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen.
Conclusie
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
4.8 Bedrijven En Milieuzonering
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kan gebruik worden gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering. Deze afstemming beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Plangebied
In de VNG-publicatie wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende omgevingstypen. De VNG-publicatie gebruikt het omgevingstype gemengd gebied om gebieden te typeren waar sprake is van meerdere functies die zorgen voor een bepaalde levendigheid, maar ook voor een bepaalde milieubelasting. In een dergelijk gemengd gebied wordt de vestiging van milieubelastende activiteiten op een kortere afstand dan in woongebieden, mogelijk geacht. Voor het plangebied en omgeving is sprake van het omgevingstype 'gemengd gebied'. Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Noordwijkerhout aan de Schulpweg. In het plangebied is sprake van functiemenging. Het plangebied en het grootste deel van de omliggende gronden zijn in gebruik ten behoeve van bollenteelt. Op het naastgelegen perceel aan Schulpweg 71 is een groothandel in planten gevestigd. Aan de Gooweg en Westeinde zijn tevens bedrijven gevestigd. Verder zijn naast het plangebied twee vrijstaande woningen aanwezig.
Voor agrarische bedrijfsgebouwen geldt een richtafstand van 30 m voor een rustige woonwijk en 10 m voor gemengd gebied. In dit geval is sprake van een gemengd gebied. Wanneer in een gemengd gebied minimaal 10 m wordt aangehouden tussen woningen en bedrijfsgebouwen, zal ter plaatse van de woningen sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Aangezien de woning op een afstand van 10 m ten opzichte van het naastgelegen bedrijfsgebouw wordt gebouwd zal worden voldaan aan deze richtafstand. Daarom is ter plaatse van de beoogde woning sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Onderzoek is uitgevoerd naar de gevolgen van gewasbeschermingsmiddelen, zie bijlage 1. Dit houdt in dat de bedrijfsvoering van de teler niet mag worden belemmerd door de woonlocatie (woning met tuin) en dat ter plaatse van de woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aanwezig dient te zijn.
Uit onlangs uitgebrachte onderzoek van het RIVM blijkt dat er geen gezondheidsproblemen naar voren zijn gekomen die samenhangen met het wonen in de nabijheid van bollenteelt. Dit is door de Ctgb bevestigd. Dit komt mede omdat telers in de regel niet spuiten bij harde wind of een windrichting richting woningen. Om eventuele drift of andere kansen op aanwezigheid van gewasbeschermingsmiddelen in (de tuin van) de woning zoveel als mogelijk uit te sluiten wordt geadviseerd om een in de winter groenblijvende haag aan te planten. Ondanks het feit dat er in de bollenteelt neerwaarts wordt gespoten, wordt ter overweging geadviseerd een groene haag van tenminste twee meter hoogte aan te planten. Omdat groene hagen een driftreducerende werking hebben kan op deze manier (vrijwel) uitgesloten worden dat er gewasbeschermingsmiddelen in de tuin van de woning terecht kunnen komen. Onder de hiervoor genoemde omstandigheden wordt geconcludeerd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Conclusie
Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
4.9 Verkeer En Parkeren
In deze paragraaf wordt getoetst of het plan de verkeer- en parkeersituatie niet nadelig beïnvloed.
Verkeer
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de bouw van een woning op het perceel ten westen van Schulpweg 57 te Noordwijkerhout. De locatie wordt ontsloten via de Schulpweg, welke in zuidelijke richting via de Gooweg aansluit op de provinciale weg N206. Op basis van de CROW publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' nr. 317 kan de verkeersgeneratie per woning worden berekend. Uitgaande van een vrijstaande koopwoning in 'het buitengebied' bedraagt de verkeersgeneratie per woning circa 8 mvt/dag. De ontwikkeling is dusdanig kleinschalig van aard dat deze geen/weinig invloed heeft op de verkeersveiligheid, doorstroming van het verkeer en de bereikbaarheid van naastgelegen perceel.
Parkeren
Parkeren vindt plaats op eigen terrein. Op basis van de CROW publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' nr. 317 is de parkeernorm 2,0-2,8 parkeerplaats per woning. Op eigen terrein is voldoende ruimte om in de parkeerbehoefte te voorzien.
Conclusie
Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
4.10 Milieueffectrapportage
In bijlagen C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van een bestemmingsplan planm.e.r.-plichtig, projectm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). Een enkele woning valt niet onder de definitie van D11.2. een stedelijke ontwikkeling. Er is geen vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.
4.11 Duurzaamheid
Overeenkomstig het landelijk beleid en het gemeentelijk beleid dient duurzaam te worden gebouwd. Als duurzaamheid aan het begin van het project wordt meegenomen, is het veel eenvoudiger dan dat het later moet worden ingepast. Duurzame maatregelen maken de woningen comfortabeler en resulteren in een betere toekomstwaarde. Naast de wettelijke eisen ten aanzien van energie (EPC/BENG) en materialen (MPG) wordt tevens geadviseerd een GPR gebouw berekening uit te voeren.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan ‘Schulpweg 55 eo’ bestaat uit drie delen: een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting bevat een motivatie en verantwoording van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt. Daarnaast zijn in de toelichting onder andere het vigerende beleid en diverse milieuaspecten beschreven.
Voorliggend bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor de bouw een nieuwe woning. Daarbij zijn de (bouw)mogelijkheden uit het vigerende bestemmingsplan zoveel mogelijk gerespecteerd. Het plan sluit aan bij de vormvereisten van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).
5.1.1 Verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen. Het digitale plan Schulpweg 55 eo is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in een GML-bestand (GML-bestand NL.IMRO.0575.BPBGSchulpweg55eo-VA01) met bijbehorende regels. Dit bestemmingsplan is via elektronische weg uitwisselbaar en raadpleegbaar. Het geeft de bestemming en de bebouwingsmogelijkheden van de gronden aan.
5.1.2 Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
- Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 5.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
- Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn onder andere de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en overige regels opgenomen.
- Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
5.1.3 Toelichting
De toelichting van een bestemmingsplan heeft geen bindende werking en maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan. De toelichting heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
5.2 De Bestemmingen
Het bestemmingsplan voorziet in een aantal regels. Hieronder volgt een korte toelichting op deze regels.
Bestemming 'Tuin'
Binnen de bestemming 'Tuin' is het toegestaan om naast een tuin een onoverdekte paardenbak en zwembad, één tennisbaan en bijbehorende voorzieningen te realiseren. Ten behoeve van deze bestemming mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
Bestemming 'Wonen'
De gronden met de bestemming ‘Wonen’ zijn bestemd voor wonen en een aan huis gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Ook is een onoverdekte paardenbak en zwembad, één tennisbaan en bijbehorende voorzieningen toegestaan.
Op de gronden bestemd als 'Wonen' mag een woning met aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd. Daarnaast mag een onoverdekt zwembad, een onoverdekte paardenbak en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
In de gebruiksregels is de aanleg en instandhouding van een haag rondom de kavel vastgelegd.
Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'
De gronden in het plangebied hebben een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. In de bestemmingsomschrijving is geregeld dat de voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in de bodem. Voor het plangebied geldt een vergunningsverplichting bij werkzaamheden waarbij de grond dieper dan 1 m en groter dan 500 m2 wordt verstoord.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Het plan is een particulier initiatief dat zal worden uitgevoerd en beheerd voor rekening en risico van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn aan het plan geen financiële consequenties verbonden. Het plan is uitvoerbaar.
Ten behoeve van het bestemmingsplan zal initiatiefnemer met de gemeente een anterieure overeenkomst sluiten. Door middel van deze overeenkomst is geregeld dat de kosten die verband houden met het bestemmingsplan voor rekening zijn van initiatiefnemer.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Gelet op het bepaalde in artikel 3.8 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening, heeft het ontwerp bestemmingsplan vanaf woensdag 20 mei 2020 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen voor het indienen van schriftelijke of mondeling zienswijzen bij de gemeenteraad. Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn geen zienswijzen ontvangen.
Bijlage 1 Locatie Haag
Bijlage 1 Spuitzoneonderzoek
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek