KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Gemengd
Artikel 5 Natuur
Artikel 6 Tuin
Artikel 7 Verkeer
Artikel 8 Water
Artikel 9 Wonen
Artikel 10 Woongebied - Uit Te Werken
Artikel 11 Leiding - Gas
Artikel 12 Waarde - Archeologie 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 13 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 14 Algemene Bouwregels
Artikel 15 Algemene Gebruiksregels
Artikel 16 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 17 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 18 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 19 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 20 Overgangsrecht
Artikel 21 Slotregel
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Nadere Toelichting Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Parkeernormen
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Doel
1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.4 Geldende Planologische Regelingen
1.5 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.6 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plangebied
2.1 Ontstaansgeschiedenis
2.2 Huidige Situatie
2.3 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Ruimtelijk Beleid
3.3 Sectoraal Beleid
Hoofdstuk 4 Onderzoek
4.1 Milieu Effectrapportage (M.e.r)
4.2 Geluidhinder
4.3 Luchtkwaliteit
4.4 Bodemkwaliteit
4.5 Bedrijvigheid
4.6 Externe Veiligheid
4.7 Natuur En Ecologie
4.8 Archeologie En Cultuurhistorie
4.9 Waterparagraaf
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Planvorm
5.3 Opbouw Regels
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Grondexploitatie (Artikel 6.12 Wro)
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Voorontwerpfase
7.2 Ontwerpfase
7.3 Vaststellingsfase
7.4 Handhavingsaspecten
Bijlagen Bij De Toelichting
Bijlage 1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Historisch Bodemonderzoek
Bijlage 4 Geuronderzoek
Bijlage 5 Quickscan Externe Veiligheid
Bijlage 6 Advies Externe Veiligheid
Bijlage 7 Natuurtoets
Bijlage 8 Notitie Stikstofdepositie
Bijlage 9 Archeologische Inventarisatie
Bijlage 10 Archeologisch Inventariserend Veldonderzoek
Bijlage 11 Watertoets Offem-zuid
Bijlage 12 Waterstructuurplan Offem-zuid
Bijlage 13 Nota Van Beantwoording Inspraak- En Overlegreacties Voorontwerp
Bijlage 14 Advies Veiligheidsregio Hollands Midden

Offem Zuid

Bestemmingsplan - gemeente Noordwijk

Vastgesteld op 27-06-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Offem-Zuid van de gemeente Noordwijk;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0575.BPOffemZuid-VA01 met de bijbehorende regels;

1.3 landschappelijke waarde:

belang in geomorfologisch (betrekking hebbende op de geologische ontstaanswijze) en landschappelijk-esthetisch opzicht, vooral gericht op de onderlinge samenhang (herkenbaarheid) van deze elementen;

1.4 natuurwaarde:

belang in botanisch, ornithologisch en algemeen zoölogisch opzicht en verder met geologische en bodemkundige waarde, waarbij met name de onderlinge samenhang (ecologie) van belang is;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 aan huis verbonden beroep en bedrijf:

een beroep of bedrijf dat in of bij de woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat de ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.8 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;

1.9 acceptabel hinderniveau:

De resultante van het uitgebreide afwegingsproces uitgevoerd door het bevoegd bestuursorgaan ten aanzien van de geurhinder van een inrichting.

1.10 ander bouwwerk:

een bouwwerk geen gebouw zijnde;

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.12 bebouwingspercentage:

de oppervlakte van gebouwen binnen het bouwvlak of, bij afwezigheid daarvan, het bestemmingsvlak, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van dat vlak;

1.13 bed&breakfast:

een voorziening gericht op het - binnen een woning en door de bewoner - bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt als ondergeschikte toeristisch recreatieve activiteit aan maximaal 4 personen;

1.14 bedrijfsgebouw:

niet voor bewoning bestemd gebouw ten dienste van een bedrijf, instelling of andere voorziening;

1.15 bestaande bouwwerk, object, afmeting, percentage, afstand, plaats, situatie:

bouwwerk, object, afmeting, percentage, afstand, plaats, situatie, zoals dat of die rechtens bestaat of mag bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;

1.16 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats;

1.19 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.20 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met uitzondering van kelder- en kapverdiepingen;

1.21 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.23 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.24 brutovloeroppervlakte:

de vloeroppervlakte van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw;

1.25 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.26 daknok:

hoogste punt van een schuin dak;

1.27 dakvoet:

laagste punt van een schuin dak;

1.28 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.29 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.30 erker:

een uitbouw van een woning, meestal voorzien van een borstwering en aan meer zijden voorzien van een raamconstructie;

1.31 extensieve dagrecreatie:

niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie;

1.32 gastouderopvang:

een vorm van kinderopvang die met behoud van de woonfunctie door een bewoner van een woning wordt uitgeoefend en die voorziet in het verstrekken van kinderopvang voor maximaal zes kinderen tegelijk;

1.33 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.34 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.35 onderkomen:

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent;

1.36 oorspronkelijke achtergevel:

de achtergevel waarbij moet uitgegaan worden van de situatie zoals die oorspronkelijk, dus ten tijde van de oplevering van het hoofdgebouw was.

1.37 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

1.38 peil:

  1. e. peil ten aanzien van maaiveld: voor een bouwwerk, waarvan de voorgevel niet direct aan de openbare weg grenst: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende maaiveld ter plaatse van de voorgevel;
  2. f. peil ten aanzien van de weg: voor een bouwwerk, waarvan de voorgevel direct aan de openbare weg grenst: de gemiddelde hoogte van die weg ter plaatse van de voorgevel

1.39 seksinrichting:

een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht; onder een hiervoor bedoelde inrichting worden in elk geval verstaan: een bordeel;

1.40 sociale woning:

Woningen als bedoeld in de artikelen 1.1.1 eerste lid sub d en e van het Besluit ruimtelijke ordening, zoals nader omschreven in de doelgroepenverordening sociale woningbouw.

1.41 voorerfgebied:

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;

1.42 voorgevel:

De naar de openbare weg gerichte gevel van een gebouw/het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel wordt aangemerkt;

1.43 voorgevelrooilijn:

de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel, tot aan de perceelsgrenzen;

1.44 woning:

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouding;

1.45 woonzorgvoorziening:

een (verzameling van) gebouw(en) bedoeld voor (zelfstandig wonende) senioren waar intramurale zorg(voorzieningen), zorgondersteunende infrastructuur en maatschappelijke en medische voorzieningen worden aangeboden, en waarbij tevens sprake kan zijn van ondergeschikte detailhandels- en horecavoorzieningen; de woonzorgvoorziening heeft een dusdanige omvang dat een rendabele exploitatie wordt bereikt;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de oppervlakte van een ondergronds bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren , verticaal geprojecteerd op het onderliggende horizontale vlak.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven die in de van deze regels deel uitmakende bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn aangeduid als categorie 1 of 2, met daarbij behorende voorzieningen,
  2. b. schildersbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - schildersbedrijf';
  3. c. bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  4. d. water;
  5. e. bij een en ander behorende voorzieningen, waaronder in- en uitritten, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op en in de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat een bedrijfswoning uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'.

Artikel 4 Gemengd

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. kantoren,
  2. b. wonen,
  3. c. dienstverlening,
  4. d. water,
  5. e. bij een en ander behorende voorzieningen, waaronder parkeer- en groenvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op en in de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

Artikel 5 Natuur

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. behoud en herstel van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen natuur-, ecologische en waterhuishoudkundige waarden, zoals bossen, andere houtopstanden, boomgroepen, tuinen, graslanden, waterlopen en paden;
  2. b. voor instandhouding en ontwikkeling van ecologische verbindingszones tussen natuur- en natuurontwikkelingsgebieden;
  3. c. voorzieningen ten behoeve van ligplaatsen voor woonschepen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - oevergebruik woonschepen';
  4. d. water, en
  5. e. nutsvoorzieningen.

5.2 Bouwregels

Op en in de gronden als bedoeld in lid 5.1, bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd:

  1. a. ten hoogste één bijgebouw per woonschip met een maximale oppervlakte van 10 m² en een bouwhoogte van 3 m, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - oevergebruik woonschepen';
  2. b. andere bouwwerken waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan hierna is aangegeven:
bouwwerken max. bouwhoogte
beeldende kunstwerken: 5 m
overige andere bouwwerken: 3 m

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 19 (Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerkzijnde, of van werkzaamheden) is van toepassing op het uitvoeren van in dat artikel aangegeven werken en werkzaamheden, op en in de daarbij aangegeven gronden, met de daarbij aangegeven voorwaarden en uitzonderingen.

Artikel 6 Tuin

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen
  2. b. parkeren, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - parkeren';

6.2 Bouwen

Op en in de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

6.3 Specifieke gebruiksregels

  1. a. parkeren is niet toegestaan;
  2. b. in afwijking van het bepaalde onder a mag uitsluitend worden geparkeerd:
    1. 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - parkeren;
    2. 2. indien in de aangrenzende bestemming een garage aanwezig is.

Artikel 7 Verkeer

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met maximaal twee rijstroken;
  2. b. in- en uitvoeg- en opstelstroken;
  3. c. fiets- en voetpaden;
  4. d. groen- en parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, waterpartijen;
  5. e. bruggen en duikers;
  6. f. geluidwerende voorzieningen;
  7. g. ondergrondse bergbezinkbassin, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bergbezinkbassin';
  8. h. voor instandhouding en ontwikkeling van ecologische verbindingszones tussen natuur- en natuurontwikkelingsgebieden, en
  9. i. bij een en ander behorende andere voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen.

7.2 Bouwregels

Op de in lid 7.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

Artikel 8 Water

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. watergangen, waterpartijen en oeverstroken;
  2. b. waterhuishouding;
  3. c. voor instandhouding en ontwikkeling van ecologische verbindingszones tussen natuur- en natuurontwikkelingsgebieden;
  4. d. extensieve dagrecreatie;
  5. e. ligplaats voor niet meer dan drie woonschepen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats';
  6. f. bij een en ander behorende voorzieningen.

8.2 Bouwregels

Op en in de gronden als bedoeld in lid 8.1, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. a. woonschepen, waarvan de bouwhoogte gemeten vanaf waterpeil niet meer mag bedragen dan 4 m;
  2. b. andere bouwwerken ten dienste van de bestemming, zoals duikers, bruggen, kademuren, beschoeiingen, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 19 (Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerkzijnde, of van werkzaamheden) is van toepassing op het uitvoeren van in dat artikel aangegeven werken en werkzaamheden, op en in de daarbij aangegeven gronden, met de daarbij aangegeven voorwaarden en uitzonderingen.

Artikel 9 Wonen

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen,
  2. b. aan huis verbonden beroep en bedrijf,
  3. c. aan de functies onder a en b gebonden (ondergrondse) parkeervoorzieningen,
  4. d. bij deze bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen, waaronder groen, water, erven, tuinen en paden.

9.2 Bouwregels

Op en in de in lid 9.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

9.3 Afwijken van de bouwregels

9.4 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. Binnen deze bestemming is de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of bedrijf toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
    1. 1. er worden uitsluitend activiteiten uitgevoerd als bedoeld in categorie 1 en 2 van de bijlage 'Staat van bedrijfsactiviteiten', dan wel activiteiten die naar hun aard en omvang gelijk te stellen aan de genoemde categorieën;
    2. 2. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner;
    3. 3. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 1/3 deel van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de (woon)bebouwing tot een maximum van 50 m²;
    4. 4. het plaatsen of gebruik van lichtreclame is niet toegestaan;
    5. 5. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
    6. 6. horeca en/of detailhandel is niet toegestaan, behoudens ondergeschikte detailhandel.
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' mag een bijbehorend bouwwerk worden gebruikt als recreatiewoning, waarbij geldt dat permanent verblijf niet is toegestaan;
  3. c. het gebruik van bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning is alleen toegestaan binnen het bouwvlak.

Artikel 10 Woongebied - Uit Te Werken

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied - Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen,
  2. b. beroep aan huis,
  3. c. tuinen en erven,
  4. d. woonzorgvoorziening,
  5. e. medische voorzieningen, zoals artsen, tandartsen, fysiotherapeuten,
  6. f. verkeersvoorzieningen,
  7. g. groen- en speelvoorzieningen,
  8. h. water,
  9. i. geluidwerende voorzieningen,
  10. j. bij een en ander behorende in- en uitritten, parkeervoorzieningen en andere voorzieningen, waaronder begrepen nutsvoorzieningen.

10.2 Uitwerkingsregels

Burgemeester en wethouders werken het plan, voor zover betreft de gronden als bedoeld in lid 10.1, in zijn geheel of in gedeelten uit volgens de volgende regels:

  1. a. op en in de gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
  2. b. voor het bouwen ten aanzien van woningen en woonzorgvoorziening gelden de volgende bepalingen:
    1. 1. het aantal woningen mag maximaal 750 bedragen waarvan minimaal 30 % uit sociale woningbouw bestaat;
    2. 2. de bouwhoogte van grondgebonden woningen mag ten hoogste 10 m bedragen;
    3. 3. de bouwhoogte van gestapelde woningen mag ten hoogste 13 m bedragen;
    4. 4. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer dan 2 m bedragen;
    5. 5. het woonzorgvoorziening mag niet worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - invloedsgebied'.
  3. c. voor het bouwen ten aanzien van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:
    1. 1. de inhoud van gebouwen mag niet meer dan 60 m³ bedragen;
    2. 2. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 4 m bedragen;
    3. 3. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer dan 2 m bedragen.
  4. d. voor het bouwen ten aanzien van verkeersvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:
    1. 1. de inhoud van gebouwen mag niet meer dan 25 m³ bedragen;
    2. 2. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen;
    3. 3. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer dan 10 m bedragen.
  5. e. op de gronden als bedoeld in lid 10.1 moet 15% van de toename van verhard oppervlak worden gecompenseerd in de vorm van open water;
  6. f. bij uitwerking dient de ontsluiting van het gebied in ieder geval plaats te vinden op de verlengde Beeklaan;
  7. g. er dient te worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen overeenkomstig de normen als opgenomen in bijlage 3 (Parkeernormen) van deze regels;
  8. h. ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - leiding' mag het uitwerken slechts zodanig geschieden dat daar geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, waaronder in ieder geval zijn begrepen woningen, kunnen worden gerealiseerd.

10.3 Bouwregels

Zolang en voor zover een uitwerking nog geen rechtskracht heeft gekregen, mag in het desbetreffende deel van het plan niet worden gebouwd.

10.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 10.3 indien het betreffende bouwwerk in overeenstemming is met het ontwerp van de uitwerking.

Artikel 11 Leiding - Gas

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. a. een ondergrondse aardgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 6 inch en een druk van ten hoogste 40 bar, met de hartlijn van de leiding ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - gas';
  2. b. daarbij behorende voorzieningen.

11.2 Bouwregels

Op en in de gronden als bedoeld in lid 11.1:

  1. a. mogen bouwwerken ten behoeve van de betreffende leiding worden gebouwd;
  2. b. mag ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. het betreft vervanging, vernieuwing of verandering van een bestaand bouwwerk;
    2. 2. de oppervlakte van het bouwwerk, gemeten onder, op en boven peil, niet wordt vergroot en
    3. 3. gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

11.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 11.2, onder b, ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de betreffende andere bestemming van deze gronden, mits:

  1. a. de integriteit en werking van en de veiligheid met betrekking tot de leiding niet worden geschaad en geen kwetsbaar object wordt toegelaten, en
  2. b. ter zake daarvan vooraf advies van de leidingexploitant is ingewonnen.

11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 12 Waarde - Archeologie 2

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

12.2 Bouwregels

12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

12.4 Wijzigingsbevoegdheid

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 13 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 14 Algemene Bouwregels

14.1 Bouw- en bestemmingsgrenzen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouw- en bestemmingsgrenzen en bij de bepaling het bebouwde oppervlakte worden ondergeschikte bouwdelen van bouwwerken, zoals plinten, pilasters, luifels, kozijnen, gevelversieringen, brandtrappen, ventilatiekanalen, uitspringende schoorsteenwanden, gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en daarmee gelijk te stellen onderdelen waarvan de overschrijding van de bouwgrens of de bestemmingsgrens niet meer bedraagt dan 1,5 meter, buiten beschouwing gelaten.

14.2 Bestaande bebouwing

  1. a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afmetingen en afstandsmaten afwijken van de in Hoofdstuk 2 opgenomen bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. 1. indien de bestaande afmetingen groter zijn dan de genoemde afmetingen, de afmetingen van de bestaande bouwwerken de maximale afmetingen zijn;
    2. 2. indien de bestaande afstandsmaten kleiner zijn dan de genoemde afstandsmaten, de afstandsmaten van de bestaande bebouwing de minimale afmetingen zijn;
  2. b. in geval van herbouw is hetgeen vermeld in lid 14.2, onder a sub 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  3. c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

Artikel 15 Algemene Gebruiksregels

15.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  1. a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
  4. d. een gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een automatenhal;
  5. e. een gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsmatige vuurwerkopslag;
  6. f. een gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning.

Artikel 16 Algemene Aanduidingsregels

16.1 milieuzone - geurzone

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geurzone' mogen geen woningen en andere geurgevoelige objecten worden gebouwd.

Artikel 17 Algemene Afwijkingsregels

17.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd omgevingsvergunning in afwijking van het plan te verlenen:

  1. a. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, telefooncellen, bewaarplaatsen van huisvuilcontainers en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen,waarvan de oppervlakte niet meer dan 30 m² en de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
  2. b. indien en voorzover afwijkingen ten aanzien van de ligging van bestemmings- en bouwgrenzen en van aanduidingen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 2 m bedragen;
  3. c. voor afwijkingen van regels, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
  4. d. ten behoeve van het bouwen van antennemasten tot een bouwhoogte van 40 m;
  5. e. ten behoeve van het bouwen van balkons waarbij de bouwgrenzen worden overschreden met maximaal 1,5 m.

17.2 Randvoorwaarden

Burgemeester en wethouders verlenen slechts medewerking aan een omgevingsvergunning voor het afwijken mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de woonsituatie;
  3. c. de milieusituatie;
  4. d. de verkeersveiligheid;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 18 Algemene Wijzigingsregels

18.1 Wijziging bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de van deze regels deel uitmakende bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten als volgt te wijzigen:
het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en soorten opslag en installaties en het veranderen van de categorie-indeling van soorten bedrijven, opslagen en installaties, voorzover veranderingen in de bedrijfsvoering en de milieugevolgen van soorten bedrijven, opslagen en installaties hiertoe aanleiding geven.

18.2 Wijzigen aanduiding 'milieuzone - geurzone'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, betreffende de aanduiding 'milieuzone - geurzone', het plan te wijzigen zodanig dat de aanduiding geheel of gedeeltelijk van het plan wordt verwijderd, indien vaststaat dat er minder respectievelijk geen sprake meer is van geurhinder.

18.3 Wijzigen aanduiding 'veiligheidzone - leiding'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, betreffende de aanduiding 'veiligheidszone - leiding', het plan te wijzigen zodanig dat de aanduiding geheel of gedeeltelijk van het plan wordt verwijderd, indien door maatregelen ter plaatse geen plaatsgevonden risico van 10-6 vanwege de gastransportleiding meer aanwezig is.

Artikel 19 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden

19.1 Omgevingsvergunningplicht

Behoudens het bepaalde in lid 19.2, is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op en in de hierna aangegeven gronden de daarbij aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

werken en werkzaamheden*
gronden met de bestemming: a b c d e f
art. 5 Natuur + + + + +
art. 8 Water + + + + +
* de onderstaande letters worden hierna verklaard;
in de tabel is: + = omgevingsvergunning vereist
a Het aanleggen van ondergrondse transport- of communicatieleidingen.
b Het uitvoeren van grondwerkzaamheden.
c Het (ver)graven of dempen van sloten, watergangen en open water.
d Het aanleggen, verbreden of verharden van paden/wegen en het aanbrengen van oppervlakteverhardingen.
e Het vellen en rooien van houtopstanden.
f Het aanbrengen van diepwortelende beplantingen of bomen.

19.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het in lid 19.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  1. a. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  2. b. werken en werkzaamheden waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
    1. 1. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
    2. 2. is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.
  3. c. het aanleggen van kavelpaden en verhardingen ten behoeve van in- of uitritten;
  4. d. verlagen van de bodem en afgraven van gronden, voor zover daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet;
  5. e. werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 19.1, bij d, voor zover daarvoor een omgevingsvergunning is vereist;
  6. f. werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 19.1, bij e, voor zover daarop de Kapverordening van toepassing is.

19.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden

Werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 19.1, zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen,

  1. a. niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel
  2. b. de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 20 Overgangsrecht

20.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

20.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 21 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Offem-Zuid.

Bijlagen Bij De Regels

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Deze bijlage is ontleend aan "Bedrijven en milieuzonering", Sdu Uitgevers bv, Den Haag (2009).

Categorale bedrijfsindeling AmerAdviseurs bv R.O. Amersfoort (v1; d.d. 2009)

AFSTANDEN
IN METERS
INDICES
SBI-CODE OMSCHRIJVING GEUR STOF GELUID GEVAAR CATEGORIE VERKEER BODEM LUCHT
Tabel 1: Bedrijven
01 LANDBOUW EN DIENSTVERLENING T.B.V. DE LANDBOUW
016 Dienstverlening t.b.v. de landbouw:
016 - algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o.<= 500 m² 30 10 30 10 2 1
016 - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. <= 500 m² 30 10 30 10 2 1
0162 KI-stations 30 10 30 0 2 1
10, 11 VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN
1032, 1039 Groente- en fruitconservenfabrieken:
1052 - consumptie-ijsfabrieken: p.o. <= 200 m² 10 0 30 0 2 1
1071 Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen:
1071 - v.c. < 7500 kg meel/week, bij gebruik van charge-ovens 30 10 30 10 2 1
10821 Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk:
10821 - cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken met p.o. <= 200 m² 30 10 30 10 2 1
10821 - suikerwerkfabrieken zonder suiker branden: p.o. <= 200 m² 30 10 30 10 2 1
1102 t/m 1104 Vervaardiging van wijn, cider e.d. 10 0 30 0 2 1
14 VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT
141 Vervaardiging van kleding en -toebehoren (excl. van leer) 10 10 30 10 2 2
16 HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK E.D.
162902 Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken 10 10 30 0 2 1
58 UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUCTIE VAN OPGENOMEN MEDIA
18129 Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen 10 0 30 0 2 1 B
1814 Grafische afwerking 0 0 10 0 1 1
1814 Binderijen 30 0 30 0 2 2
1813 Grafische reproductie en zetten 30 0 10 10 2 2 B
1814 Overige grafische aktiviteiten 30 0 30 10 2 2 B
182 Reproductiebedrijven opgenomen media 0 0 10 0 1 1
20 VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUCTEN
2120 Farmaceutische productenfabrieken:
2120 - verbandmiddelenfabrieken 10 10 30 10 2 2
23 VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUCTEN
232, 234 Aardewerkfabrieken:
232, 234 - vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW 10 10 30 10 2 1 L
26, 28, 33 VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS
26, 28, 33 Kantoormachines- en computerfabrieken incl. reparatie 30 10 30 10 2 1
26, 27, 33 VERVAARDIGING VAN OVER. ELEKTR. MACHINES, APPARATEN EN BENODIGDH.
293 Elektrotechnische industrie n.e.g. 30 10 30 10 2 1
26, 32, 33 VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN
26, 32, 33 Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten e.d. incl. reparatie 30 0 30 0 2 1
31 VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G.
9524 Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m² 0 10 10 0 1 1
321 Fabricage van munten, sieraden e.d. 30 10 10 10 2 1 B
322 Muziekinstrumentenfabrieken 30 10 30 10 2 2
32991 Sociale werkvoorziening 0 30 30 0 2 1
35 PRODUCTIE EN DISTRIB. VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER
35 Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen:
35 - < 10 MVA 0 0 30 10 2 1 B
35 Gasdistributiebedrijven:
35 - gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinst. Cat. A 0 0 10 10 1 1
35 - gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), cat. B en C 0 0 30 10 2 1
35 Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt:
35 - blokverwarming 10 0 30 10 2 1
36 WINNING EN DISTRIBUTIE VAN WATER
36 Waterwinning-/ bereiding- bedrijven:
36 Waterdistributiebedrijven met pompvermogen:
36 - < 1 MW 0 0 30 10 2 1
41,
42, 43
BOUWNIJVERHEID
41, 42, 43 - aannemersbedrijven met werkplaats: b.o.< 1000 m² 0 10 30 10 2 1 B
45, 47 HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS
451, 452, 454 Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven 10 0 30 10 2 2 B
45204 Autobeklederijen 0 0 10 10 1 1
45205 Autowasserijen 10 0 30 0 2 3
453 Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires 0 0 30 10 2 1
46 GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING
461 Handelsbemiddeling (kantoren) 0 0 10 0 1 1
4622 Grth in bloemen en planten 10 10 30 0 2 2
4634 Grth in dranken 0 0 30 0 2 2
4635 Grth in tabaksproducten 10 0 30 0 2 2
4636 Grth in suiker, chocolade en suikerwerk 10 10 30 0 2 2
4637 Grth in koffie, thee, cacao en specerijen 30 10 30 0 2 2
4638, 4639 Grth in overige voedings- en genotmiddelen 10 10 30 10 2 2
464, 46733 Grth in overige consumentenartikelen 10 10 30 10 2 2
46499 Grth in vuurwerk en munitie:
46499 - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton 10 0 30 10 V V 2 2
46499 - munitie 0 0 30 30 2 2
4673 Grth in hout en bouwmaterialen:
4673 - algemeen: b.o. <= 2000 m² 0 10 30 10 2 1
46735 zand en grind:
46735 - algemeen: b.o. <= 200 m² 0 10 30 0 2 1
4674 Grth in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur:
4674 - algemeen: b.o. < = 2.000 m² 0 0 30 0 2 1
46752 Grth in kunstmeststoffen 30 30 30 30 R 2 1
4676 Grth in overige intermediaire goederen 10 10 30 10 2 2
466, 469 Overige grth (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d. 0 0 30 0 2 2
47 DETAILHANDEL EN REPARATIE T.B.V. PARTICULIEREN
952 Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) 0 0 10 10 1 1
55 LOGIES-, MAALTIJDEN- EN DRANKENVERSTREKKING
562 Cateringbedrijven 10 0 30 10 2 1
49 VERVOER OVER LAND
493 Taxibedrijven 0 0 30 0 2 2
495 Pomp- en compressorstations van pijpleidingen 0 0 30 10 2 1 B
52 DIENSTVERLENING T.B.V. HET VERVOER
52109 Opslaggebouwen (verhuur opslagruimte) 0 0 30 10 2 2
5221 Autoparkeerterreinen, parkeergarages 10 0 30 0 2 3 L
53 POST EN TELECOMMUNICATIE
531, 532 Post- en koeriersdiensten 0 0 30 0 2 2
61 Telecommunicatiebedrijven 0 0 10 0 1 1
61 zendinstallaties:
61 - FM en TV 0 0 0 10 1 1
61 - GSM en UMTS-steunzenders (indien omgevingsvergunningplichtig) 0 0 0 10 1 1
77 VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN
7711 Personenautoverhuurbedrijven 10 0 30 10 2 2
772 Verhuurbedrijven voor roerende goederen n.e.g. 10 10 30 10 2 2
62 COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE
62 Computerservice- en informatietechnologie-bureau's e.d. 0 0 10 0 1 1
58, 63 Datacentra 0 0 30 0 2 1
72 SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK
721 Natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk 30 10 30 30 R 2 1
722 Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek 0 0 10 0 1 1
63, 69tm71, 73, 74, 77, 78, 80tm82 OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING
74203 Foto- en filmontwikkelcentrales 10 0 30 10 2 2 B
82992 Veilingen voor huisraad, kunst e.d. 0 0 10 0 1 2
37, 38, 39 MILIEUDIENSTVERLENING
3700 rioolgemalen 30 0 10 0 2 1
382 Afvalverwerkingsbedrijven:
382 - verwerking fotochemisch en galvano-afval 10 10 30 30 R 2 1 B L
59 CULTUUR, SPORT EN RECREATIE
591, 592, 601, 602 Studio's (film, TV, radio, geluid) 0 0 30 10 2 2
931 Sportscholen, gymnastiekzalen 0 0 30 0 2 2
96 OVERIGE DIENSTVERLENING
96012 Chemische wasserijen en ververijen 30 0 30 30 R 2 2 B L
96013 Wasverzendinrichtingen 0 0 30 0 2 1
96013 Wasserettes, wassalons 0 0 10 0 1 1
9602 Kappersbedrijven en schoonheidsinstituten 0 0 10 0 1 1
9313, 9604 Fitnesscentra, badhuizen en sauna-baden 10 0 30 0 2 1
9609 Persoonlijke dienstverlening n.e.g. 0 0 10 0 1 1
Tabel 2: Opslagen en installaties
0 OPSLAGEN
1 butaan, propaan, LPG (in tanks):
1 - bovengronds, < 2 m³ - - - 30 2 -
3 brandbare vloeistoffen (in tanks):
3 - ondergronds, K1/K2/K3-klasse 10 - - 10 1 - B
3 - bovengronds, K3-klasse: < 10 m³ 10 - - 10 2 - B
4 Overige gevaarlijke stoffen in tanks:
4 - bovengronds < 10 m³ en onder drempelwaarde BRZO 10 - - 10 1 -
5 Gevaarlijke stoffen (incl. bestrijdingsmiddelen) in emballage of in gasflessen:
5 - kleine hoeveelheden < 10 ton - - - 10 1 -
5 - beperkte hoeveelheden (< 150 ton) en hoog
beschermingsniveau
- - - 30 2 -
6 ontplofbare stoffen en munitie:
6 - < 250.000 patronen en < 25 kg NEM (netto explosieve massa) overig gevarensubklasse 1.4 - - - 10 1 -
6 - >= 250.000 patronen en >= 25 kg NEM (netto explosieve massa) overig gevarensubklasse 1.4 - - - 30 2 -
11 INSTALLATIES
14 laboratoria:
14 - chemisch / biochemisch 30 0 30 10 D 2 1
14 - medisch en hoger onderwijs 10 0 30 10 2 1
15 luchtbehandelingsinst. t.b.v. detailhandel 10 0 10 0 1 1
16 keukeninrichtingen 30 0 10 0 2 1
18 koelinstallaties ammoniak < 400 kg 0 0 30 10 2 1
22 noodaggregaten t.b.v. elektriciteitsopwekking 10 0 30 10 D 2 1
25 vorkheftrucks, elektrisch 0 10 30 0 2 1
26 transformatoren < 1 MVA 0 0 10 10 1 1
29 hydrofoorinstallaties 0 0 30 0 2 1
31 stookinstallaties>900kW thermisch vermogen:
32 - gas, < 2,5 MW 10 0 30 10 2 1
32 - olie, < 2,5 MW 30 0 30 10 2 1
33 luchtcompressoren 10 10 30 10 D 2 1
34 liftinstallaties 0 0 10 10 1 1
35 motorbrandstofpompen zonder LPG 30 0 30 10 2 2 B

Bijlage 2 Nadere Toelichting Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Deze bijlage is ontleend aan "Bedrijven en milieuzonering", Sdu Uitgevers bv, Den Haag (2009).

1. Hoofdindeling

Tabel 1 omvat de bedrijfstypen met codering volgens de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) 2008. Bij die bedrijfstypen is rekening gehouden met de normaliter bij deze bedrijven voorkomende opslagen en installaties.

Tabel 2 omvat algemene opslagen en installaties voor situaties dat:

  1. 1. bedrijven bijzondere opslagen en/of installaties hebben, die anders dan "normaal" zijn voor die bedrijven of
  2. 2. het betreft opslagen en/of installaties, die op zich niet als een bepaald bedrijf of bedrijfstype kunnen worden aangemerkt, maar wel als een relevante bedrijfsactiviteit in het kader van een bestemmingsplan.

2. Afstanden voor geur, stof, geluid en gevaar

Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woonbebouwing, om hinder en schade aan mensen tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Voor elk van de aspecten is de noodzakelijk geachte afstand bepaald. In principe geldt de afstand tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van een woning. Uit de vier verkregen afstanden kan de uiteindelijk noodzakelijk geachte afstand worden afgeleid: de grootste van de vier. Bij deze invulling zijn de volgende afstandscategorieën gehanteerd voor omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied:

10 m
30 m
50 m
100 m
200 m
300 m
500 m
700 m
1.000 m
1.500 m

Mocht een bedrijf meerdere SBI-codes kennen, dan moet voor elk aspect de grootste afstand worden genomen. Dat geldt ook voor de gebruikte installaties en opslagen.
Opgemerkt dient te worden dat de methodiek in de eerste plaats is ontwikkeld om in nieuwe situaties een vestigingsplaats voor een bedrijf vast te stellen en niet voor toetsing van bestaande situaties. Daarom wordt bij bestaande situaties uitgegaan van de maatregelen, die voor een nieuwe vestiging van een dergelijk bedrijfs- /activiteitstype redelijkerwijs kunnen worden verwacht. Verder gelden de afstanden alleen in relatie tot rustige woonwijken gelegen in zuivere woongebieden, dus niet voor woningen die in gebieden liggen met een andere bestemming of kwalificatie.
Voor de toepassing van deze methodiek op bestaande situaties is het zeker niet zo dat elk bedrijf, dat is gevestigd op kortere afstand tot aaneengesloten woonbebouwing dan de wenselijke, zonder meer onaanvaardbaar is. Wel geeft de gewenste afstand een maat voor potentiële hinder, gevaar of schade.

3. Gevaar: risico (R) en vuurwerk (V)

Voor bepaalde bedrijfstypen is na de afstand voor gevaar de letter R van "risico" aangegeven. Dat houdt in dat voor deze bedrijfsactiviteiten moet worden nagegaan of het Bevi van toepassing is.
Daarnaast is bij bepaalde bedrijfstypen na de afstand voor gevaar de letter V van "vuurwerk" opgenomen. Voor deze bedrijfsactiviteiten dient getoetst te worden aan het Vuurwerkbesluit.

4. Categorie

De milieucategorie wordt afgeleid van de grootste afstand van de afstanden, die daarvóór in de kolommen geur, stof, geluid en gevaar zijn vermeld. De milieucategorie is vermeld in kolom 'categorie'.
Onder de kop "categorie" is een indeling opgenomen, in tien mogelijke milieucategorieën:

milieucategorie grootste afstand
1 10 m
2 30 m
3.1 50 m
3.2 100 m
4.1 200 m
4.2 300 m
5.1 500 m
5.2 700 m
5.3 1.000 m
6 1.500 m


5. Indices voor verkeersaantrekkende werking, bodem (B) en lucht (L)

Het aspect verkeer(saantrekkende werking) is kwalitatief beoordeeld. Dat weerspiegelt zich in een indicatie omtrent de bronsterkte:
1. potentieel geringe verkeersaantrekkende werking;
2. potentieel aanzienlijke verkeersaantrekkende werking;
3. potentieel zeer grote verkeersaantrekkende werking.

Het aspect bodem (bodemverontreiniging) geeft aan dat een activiteit een verhoogde kans op bodemverontreiniging geeft.
Het aspect lucht (luchtverontreiniging) geeft aan dat een activiteit een uitstoot van schadelijke stoffen naar de lucht heeft die mogelijk in planologisch opzicht relevant is.

6. Verklaring gebruikte afkortingen

- : niet van toepassing / niet relevant
< : kleiner dan
> : groter dan
= : gelijk aan
cat. : categorie
e.d. : en dergelijke
i.e. : inwonereenheden
kl. : klasse
n.e.g. : niet elders genoemd
o.c. : opslagcapaciteit
p.c. : productiecapaciteit
p.o. : productieoppervlak
b.o. : bedrijfsoppervlak
v.c. : verwerkingscapaciteit
u : uur
d : dag
w : week
j : jaar
B : bodemverontreiniging
L : luchtverontreiniging
R : risico (Besluit externe veiligheid inrichting mogelijk van toepassing)
V : vuurwerkbesluit van toepassing

Bijlage 3 Parkeernormen

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor het gebied Offem-Zuid is in april 2001 een bestemmingsplan vastgesteld. In dit bestemmingsplan zijn de gebruiks- en bouwmogelijkheden opgenomen voor de ontwikkeling van het gebied Offem-Zuid. Het bestemmingsplan vormt het toetsingskader voor de uitvoering van de bouwplannen in het gebied. De voorgenomen invulling van het gebied houdt in hoofdlijnen de realisatie van maximaal 750 woningen in.
Met de ontwikkeling van het gebied is nog niet gestart, maar de intentie om het gebied Offem-Zuid te ontwikkelen is nog onveranderd van toepassing.

Het feit dat sinds 1 juli 2008 de Wet ruimtelijke ordening (Wro) inwerking is getreden maakt het noodzakelijk dat het bestemmingsplan wordt geactualiseerd. De Wro bepaalt immers dat bestemmingsplannen na 1 juli 2013 niet ouder dan tien jaar mogen zijn. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de actualisatie van het geldende bestemmingsplan Offem-Zuid. Bovendien worden in het kader van de actualisatie van het bestemmingsplan Offem-Zuid ook delen van de bestemmingsplannen Beeklaankwartier en Landelijk gebied geactualiseerd.

1.2 Doel

Het doel van het nieuwe bestemmingsplan is het faciliteren van de ontwikkeling van de toekomstige bouwlocatie Offem-Zuid. Het is niet de bedoeling om een nieuwe regeling op te stellen voor het gebied, maar om de bestaande regelingen uit het bestemmingsplan Offem-Zuid (2001) te actualiseren. Door veranderde regelgeving wordt meer aandacht geschonken aan milieuonderwerpen zoals de watertoets, natuur, archeologie en externe veiligheid. Het bestemmingsplan dient daarnaast te voldoen aan de wettelijk verplichte RO-standaarden.

1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied ligt aan de zuidoostzijde van Noordwijk-Binnen. Het gebied wordt aan de oostzijde begrensd door de provinciale weg N206. Ten zuiden van het gebied ligt de Beeklaan (N451) en ten westen de Herenweg. De noordelijke grens wordt gevormd door de Woensdagsche Watering behorende bij het landgoed Offem. Tevens loopt door het plangebied de bestaande doorgaande route over de Achterweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOffemZuid-VA01_0001.jpg"

Afbeelding - globale ligging plangebied

1.4 Geldende Planologische Regelingen

1.4.1 Bestemmingsplannen

Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:

  • bestemmingsplan Offem-Zuid, vastgesteld door de gemeenteraad op 24 april 2001 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 9 januari 2002. Het bestemmingsplan is grotendeels opgebouwd uit een uit te werken woonbestemming.
  • bestemmingsplan Beeklaankwartier, vastgesteld door de gemeenteraad op 25 februari 1992 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 30 juni 1992. De bestaande bebouwing langs de Herenweg en Hogeweg ligt in dit bestemmingsplan.
  • bestemmingsplan Landelijk gebied (Achterweg e.o.), vastgesteld door de gemeenteraad op 24 februari 1998 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 13 oktober 1998. Het bestemmingsplan Landelijk gebied, Achterweg e.o. is in feite al grotendeels herzien met het bestemmingsplan Offem-Zuid uit 2001. Voor de strook in het zuidwesten van het plangebied geldt nog wel het bestemmingsplan Landelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOffemZuid-VA01_0002.jpg"

Afbeelding - overzicht geldende bestemmingsplannen

1.4.2 Wet voorkeursrecht gemeenten

Op een groot deel van het plangebied is de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) van toepassing. Gronden die zijn aangewezen als Wvg gebied mogen niet zomaar van eigenaar wisselen, maar moeten eerst aan de gemeente worden aangeboden. De gemeente heeft op deze gronden recht op de eerste koop.

De afbeelding geeft weer op welk gebied de Wvg betrekking heeft. Bij besluit van 1 november 2011 hebben burgemeester en wethouders van de gemeente Noordwijk besloten de aanwijzing van Wvg voor de percelen in sectie H nummer 865 en 866 te laten vervallen. Deze wijziging is echter nog niet op de onderstaande afbeelding verwerkt. De aanwijzing van Wvg voor het overige gebied blijft van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOffemZuid-VA01_0003.jpg"

Afbeelding - overzichtskaart van plangebied met de Wvg status

1.5 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan "Offem-Zuid" bestaat, naast deze toelichting, uit de volgende stukken:

  • verbeelding, schaal 1:1.000 (tek. nr.NL.IMRO.0575.BPOffemZuid-VA01);
  • planregels.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.6 Leeswijzer

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 staat stil bij de ontstaansgeschiedenis, de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.
  • In hoofdstuk 3 is een overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van andere overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • De gevolgen of effecten van de milieutechnische aspecten worden in hoofdstuk 4 beschreven;
  • In hoofdstuk 5 wordt de opbouw van de regels behandeld. De gehanteerde bestemmingen met de bijbehorende regeling worden toegelicht;
  • Hoofdstuk 6 heeft betrekking op de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan;
  • Hoofdstuk 7 behandelt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hierin worden de resultaten beschreven van de gevolgde inspraakprocedure en het vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plangebied

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Noordwijk (Nortgho) is ontstaan door een verdichting aan de centrale weg op de strandwal. Aan de Voorstraat, die onderdeel uitmaakte van de verbinding tussen Katwijk en Haarlem, kwamen met name vanaf de 14e eeuw stedelijke functies tot ontwikkeling. Op de strandwal ontstonden de eerste woningen en akkerlandcomplexen in de vorm van zogenaamde geesten.

Vanaf het begin van de 16e eeuw begon de winstgevende kruidenteelt. De monumentale gebouwen in het gebied direct rond de kerk stammen uit deze periode. De geestgronden rond de nieuwe kern werden verder ontgonnen om te voorzien in de behoeften van de groeiende kern. De stap naar zee werd gemaakt, waardoor in de duinen nabij het strand het vissersdorp groeide.

Eind 16e eeuw kwam naast de kruidenteelt ook de bollenteelt op gang. Beide ontwikkelingen leidden tot economische voorspoed en groei van Noordwijk. Met de welvaart ontstonden de buitenplaatsen en landgoederen als woon en/of recreatieverblijf van de welgestelde mensen. De oude kern van Noordwijk Binnen was verbonden met het landgoed Offem via de Zwanensteeg. De Offemweg vormde de rand van de kern.

De gronden van Offem-Zuid grenzen aan het landgoed Offem, dat ooit 'de plaats van de Heere van Noortwijk' was. Het landgoed is sinds 1812 in eigendom van de familie Van Limburg Stirum geworden. Het gebied Offem-Zuid fungeert momenteel als agrarisch gebied met een ecologische verbindingsfunctie.

2.2 Huidige Situatie

2.2.1 Ruimtelijke structuur

Het plangebied Offem-Zuid omvat een oppervlakte van circa 30 hectare. De naam Offem-Zuid vindt haar oorsprong in de ligging ten zuiden van het landgoed Offem. Het gebied wordt omringd door de provinciale weg N206, de Beeklaan (N451), de Herenweg en de watergang de Woensdagsche Watering.

De relatie met Noordwijk-Binnen en de ligging aan de hoofdweg naar Katwijk is terug te zien in de bebouwing langs de Herenweg. Zowel de bedrijven als woningen langs de Herenweg zijn met de voorgevel georiënteerd op deze doorgaande weg. De Woensdagsche Watering in het noorden van het plangebied vormt een ruimtelijke overgang van het beboste landgoed naar het open landelijk gebied van Offem-Zuid.

De beide provinciale wegen N206 en N451 doorsnijden het landschap en scheiden het plangebied af van het omliggende landelijke gebied. Alleen via de Achterweg, die het plangebied doorkruist, heeft Offem-Zuid een ruimtelijke en functionele verbinding met het omliggende agrarische gebied ten zuidwesten van de Beeklaan. Nabij de kruising van de Hogeweg met de Achterweg ligt een brug over de Woensdagsche Watering naar de Nachtegaalslaan. De Nachtegaalslaan is via deze brug alleen voor fietsers, voetgangers en bestemmingsverkeer voor het landgoed bereikbaar. Deze route zorgt voor een verbinding van het plangebied met de wijk Boechorst.

2.2.2 Functionele structuur

Functioneel is het plangebied te verdelen in drie verschillende gebieden:

  1. 1. de bestaande bebouwing langs de Herenweg en Hogeweg;
  2. 2. het voormalige agrarische gebied;
  3. 3. de strook langs N206 en de Woensdagsche Watering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOffemZuid-VA01_0004.jpg"

Afbeelding - verschillende gebieden binnen Offem-Zuid

Gebied 1: de bestaande bebouwing langs de Herenweg en Hogeweg
De Herenweg vormt de westelijke grens van het plangebied. Langs de Herenweg bevinden zich woningen in meerdere typologieën. De woningen hebben verschillende verschijningsvormen en zijn met de voorzijde georiënteerd op de Herenweg. Tussen het bebouwingslint langs de Herenweg bevinden zich naast woningen ook enkele bedrijfspercelen.
Het bedrijfsperceel aan de Herenweg 35 is momenteel in gebruik door een schildersbedrijf. De bedrijfspercelen aan de Herenweg 21-23 waren in het verleden in gebruik bij een autobedrijf. De panden op de percelen staan nu leeg. Op de bedrijfspercelen Herenweg 45 en Herenweg 47 zijn respectievelijk een (bloemen)distributiebedrijf en kantoor van een levensmiddelenbedrijf gevestigd.

Naast de woningen en bedrijfspercelen langs Herenweg bevindt zich achter Herenweg 19 een zomerhuisje.

Langs de Hogeweg, die samen met de Woensdagsche Watering de noord-/ noordwestelijke grens van het plangebied vormt, bevinden zich eveneens woningen. De woningen verschillen qua bouwjaar en type. Over het algemeen betreft het woningen op ruime kavels. De woningen zijn met de voorzijde op de Hogeweg georiënteerd.

Gebied 2: het voormalig agrarisch gebied
Het grootste deel van het plangebied Offem-Zuid bestaat uit 'voormalige' agrarische-/ (glas)tuinbouwgebieden. Het gebied dat achter de lintbebouwing van de Herenweg en Hogeweg ligt was in het verleden in gebruik voor agrarische doeleinden en glastuinbouw. Momenteel bevinden zich in dit gebied enkele ongebruikte kassen, bollenvelden, groentetuinen met tuinhuizen, paardenweien, opslagterreinen en weilanden. Het gebied wordt doorsneden door de Achterweg die middels een viaduct onder de Beeklaan doorloopt. Langs de Beeklaan en om het viaduct ligt ondergronds een gasleiding.

Gebied 3: de strook langs de N206 en de Woensdagsche Watering
De oostelijke grens van het plangebied wordt gevormd door de provinciale weg N206. De N206 vormt de doorgaande route van Katwijk naar Noordwijkerhout. Langs de N206 bevinden zich in het plangebied een bosgebied en enkele weidegronden.

Ter hoogte van de Woensdagsche Watering is de N206 voorzien van een brug. Deze brug maakt het mogelijk dat de Woensdagsche Watering in verbinding staat met de Maandagsche Watering ten oosten van de N206. Overigens liggen in de Woensdagsche Watering in de strook nabij de N206 drie woonschepen die deel uitmaken van het plangebied. De woonschepen beschikken op de kade over een tuin met bergingen en parkeerruimte.

2.3 Toekomstige Situatie

Het gebied Offem-Zuid neemt een belangrijke positie in Noordwijk-Binnen in. Het gebied vormt één van de entrees van Noordwijk vanaf de N206 en herbergt daarnaast ook de nodige ecologische waarden. Naast deze twee bijzondere componenten voorziet Offem-Zuid vooral in nieuwe woningen.

De uitgangspunten voor de ontwikkeling Offem-Zuid worden hieronder per thema beschreven. De definitieve inrichting wordt pas duidelijk als de uitwerkingsplannen worden opgesteld. Dit bestemmingsplan vormt de basis voor de uitwerkingsplannen. In de regels zijn daarvoor een aantal 'algemene spelregels' geformuleerd.

2.3.1 Wonen

De plannen voor Offem-Zuid houden de bouw van maximaal 750 woningen in, waarvan 30% in de sociale sector. Tevens wordt rekening gehouden met het bouwen van een woonzorgvoorziening. De woningen worden gerealiseerd in verschillende typologieën en prijsklassen. De woningtypen bestaan onder andere uit vrijstaande, aaneengesloten en gestapelde typen. De gestapelde woningen worden gehuisvest in gebouwen met maximaal vier lagen, maximaal 13 meter. De bouwhoogte van de grondgebonden woningen bedraagt maximaal 10 meter. De uiteindelijke samenstelling van het woningbouwprogramma is nog niet vastgesteld en is mede afhankelijk van de actuele woningbehoefte ten tijde van de uitwerking. Hiervoor wordt ook gebruik gemaakt van het meest recente woningbehoefteonderzoek.

2.3.2 Voorzieningen

De plannen voor Offem-Zuid voorzien niet in de realisatie van verzorgende functie zoals winkelcentra en maatschappelijke voorzieningen. Het winkelcentrum van Noordwijk-Binnen ligt op korte afstand en zal voor Offem-Zuid dan ook fungeren als winkelcentrum. Omdat de bewoners van Offem-Zuid gebruik dienen te maken van de bestaande voorzieningen in Noordwijk-Binnen is in de plannen rekening gehouden met goede en veilige verbindingen.

Het onderwijs wordt opgevangen in het ontwikkelde gebied Boechorst. Bij de behoefteberekening aan basisscholen in Boechorst is namelijk ook rekening gehouden met de woningbouw in Offem-Zuid.

Daarnaast zijn ook medische voorzieningen als een artsen, tandartsen, fysiotherapeuten voorzien.

2.3.3 Infrastructuur

De ontsluiting van Offem-Zuid loopt via de Beeklaan. De Beeklaan zal naast de ontsluitingsweg van Offem-Zuid ook de huidige functie van toegangsweg voor Noordwijk behouden. Waar exact de aansluiting van Offem-Zuid op de Beeklaan wordt gelegd zal bij de nadere uitwerking van het gebied worden bepaald. De aansluiting van het plangebied op de Beeklaan wordt mogelijk gemaakt door de aanleg van een rotonde.

De Hogeweg gaat fungeren als ontsluiting van de bestaande woningen en het Hofvennepark. Tevens krijgt de Hogeweg een functie als langzaamverkeersroute. De bestaande Achterweg, die dwars door het plangebied loopt, krijgt eveneens de functie van langzaamverkeersroute. De aansluiting van de Achterweg op de Hogeweg en de Nachtegaalslaan blijft behouden. Door de Nachtegaalslaan als route te gebruiken vanuit Offem-Zuid wordt een aansluiting gecreëerd met de voorzieningen in Boechorst.

2.3.4 Water en groen

Water
Het belangrijke natuurlijk element binnen Offem-Zuid is de Woensdagsche Watering. De watergang wordt begeleid door het opgaande groen van Landgoed Offem en staat in verbinding met andere watergangen.

Bij de ontwikkeling van Offem-Zuid dient de toevoeging van verharding en het dempen van watergangen te worden gecompenseerd. Daarnaast moet ook worden voldaan aan andere eisen van het Hoogheemraadschap van Rijnland.

Ecologische verbindingzone
Een ander belangrijk natuurlijk element in Offem-Zuid vormt de ecologische verbindingszone die in het plangebied ligt. De verbindingszone maakt onderdeel uit van de ecologische hoofdstructuur en is dus van belang voor het groene netwerk. De ecologische verbindingszone verbindt het landgoed Leeuwenhorst via het landgoed Offem, langs de N206 en de "Willem van den Bergh" met de Coepelduinen. Het betreft een verbindingzone voor kleine zoogdieren, vlinders en insecten tussen meerdere boselementen. Het deel van deze ecologische verbindingszone dat binnen Offem-Zuid ligt, bestaat uit de strook langs de westzijde van de N206 en de zuidzijde van de Woensdagsche Watering (ter plaatse de groenstrook bij de woonboten).

Buurtniveau
De groenstructuur op buurtniveau wordt samen met de waterstructuur het ecologische netwerk van Offem-Zuid. Het speelgroen wordt verspreid in de wijk geplaatst.

Wandelgroen
Langs de waterlopen zal een verbindende relatie vormen tussen het woongebied en het landgoed. De water- en groenstructuur maken deel uit van de openbare ruimte. De inrichting van het openbaar gebied bestaat onder andere uit parkeervoorzieningen, afvalvoorzieningen, en speelplekken.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het relevante ruimtelijke beleid voor het bestemmingsplan 'Offem-Zuid' op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau. Dit beleid vormt het kader waarbinnen de gewenste plannen voor het plangebied vorm dienen te krijgen. Het beschreven beleidskader is daarmee één van de bouwstenen voor het bestemmingsplan.

3.2 Ruimtelijk Beleid

3.2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Een van de centrale uitgangspunten is de scheiding tussen beleid en normstelling. Het beleid wordt in eerste aanzet vormgegeven in een structuurvisie en is juridisch alleen nog bindend voor de rijksoverheid. Naast integraal planologisch beleid, kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur regels worden gesteld omtrent bestemmingsplannen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau, in die zin dat respectievelijk provinciale inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen daarop moeten worden afgestemd.

De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 is vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als credo "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig". In de SVIR zijn 13 nationale belangen gedefinieerd, waaronder het versterken van de mainportfuncties en het verbeteren van de rijksinfrastructuur, het behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora en fauna.

De belangrijkste nationale belangen die relevant zijn voor dit bestemmingsplan zijn als volgt geformuleerd:

  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s
    Het rijk en de waterschappen beschermen en verbeteren de waterkwaliteit door het treffen van fysieke maatregelen, het uitgeven van vergunningen en handhaving. Luchtkwaliteit, geluidsoverlast, wateroverlast, waterkwaliteit, bodemkwaliteit en het transport van gevaarlijke stoffen kennen een grote samenhang met de andere nationale belangen. Om toekomstige kosten en maatschappelijke schade te voorkomen, moeten bij ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen de milieueffecten worden afgewogen;
  • Efficiënt gebruik van de ondergrond
    In de ondergrond moet onder andere rekening gehouden worden met archeologie, ondergrondse rijksinfrastructuur (tunnels en buisleidingen) en de bescherming van de grondwaterkwaliteit en -kwantiteit;
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten
    Om flora- en faunasoorten in staat te stellen om op lange termijn te overleven en zich te ontwikkelen zijn vanuit ruimtelijk oogpunt twee zaken essentieel: het behoud van leefgebieden en de mogelijkheden om zich te kunnen verplaatsen tussen leefgebieden.
  • Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten
    Het rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van. Het gaat dan zowel om belangen die conflicteren als belangen die elkaar versterken. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • Voorliggend bestemmingsplan speelt in op de vier nationale belangen. Bij ontwikkeling van Offem-Zuid wordt middels het uitvoeren van verschillende benodigde onderzoeken uitvoerig gekeken naar de milieukwaliteit binnen het plangebied. Daarnaast wordt bij de invulling van het plangebied rekening gehouden met de aanwezige buisleiding langs de Beeklaan. Het deel van Offem-Zuid, langs de N206, wordt op een dusdanige manier ingericht dat dit ruimte biedt voor natuur waar flora- en faunasoorten zich kunnen ontwikkelen. Tot slot zijn de plannen voor Offem-Zuid met grote zorgvuldigheid afgewogen om de ontwikkeling daadwerkelijk een kwaliteitsimpuls voor Noordwijk te laten zijn.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)
Kern van de Wro is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vóóraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het rijk en provincies houden zich bezig met datgene wat van nationaal respectievelijk van provinciaal belang is. Ook moeten rijk en provincies duidelijk maken of de borging van een belang gevolgen heeft voor ruimtelijke besluitvorming door provincies en gemeenten.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies.

Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in het Barro. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • Vanuit het Barro is het enige ruimtelijke belang dat in het plangebied voorkomt de EHS. Het Barro geeft voor de EHS uitsluitend aan dat de provincies verantwoordelijk zijn voor de bescherming van de EHS door middel van provinciale ruimtelijke verordeningen. Het bestemmingsplan is niet in strijd met het Barro.

3.2.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie Visie op Zuid-Holland
Op basis van de Wro moeten gemeenten, provincies en rijk hun beleid neerleggen in één of meer structuurvisies. Het provinciebestuur van Zuid-Holland heeft ervoor gekozen één integrale ruimtelijke structuurvisie voor Zuid-Holland te ontwikkelen. Het uitgangspunt is “lokaal wat kan, provinciaal wat moet”. In de provinciale structuurvisie geeft de provincie aan wat zij als provinciaal belang beschouwt en hoe zij daarop wil gaan sturen. Op 2 juli 2010 hebben Provinciale Staten de structuurvisie en de verordening vastgesteld. Beide documenten worden jaarlijks herzien.

De provinciale structuurvisie bevat het ruimtelijk beleid tot 2020 met een doorkijk naar 2040. Het accent ligt op sturing vooraf en sturing op kwaliteit. In de structuurvisie zijn vijf integrale en ruimtelijk relevante hoofdopgaven opgenomen. De opgaven zijn:

  1. 1. Aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
  2. 2. Duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
  3. 3. Divers en samenhangend stedelijk netwerk;
  4. 4. Vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
  5. 5. Stad en land verbonden.

Voor het plangebied zijn met name de punten 3, 4 en 5 van belang.

Divers en samenhangend stedelijk netwerk
Het contrast tussen stad en land moet behouden blijven en kwaliteiten van stad en land worden versterkt en met elkaar verbonden. Door de verstedelijking compact te houden kan het open landschap behouden blijven.

Vitaal, divers en aantrekkelijk landschap
In grote lijnen gaat het om de waarden en venen in het Groene Hart, de kustzone en de Zuid-Hollandse eilanden in de delta. In de grote landschappelijke eenheden zet de provincie zich in voor behoud van leefbaarheid en economische vitaliteit van het landelijk gebied. De landbouw is voor die vitaliteit een belangrijke factor, zowel economisch gezien als wat betreft landschappelijke kwaliteit. De belangrijkste kernkwaliteiten in deze gebieden zijn diversiteit, openheid, rust en stilte.

Stad en land verbonden
De groene ruimte in en om de stad wordt hoog gewaardeerd. Het is belangrijk de samenhang tussen stad en land en de kwaliteit van de groene ruimte bij de stad aanzienlijk en duurzaam te versterken. Met een verstedelijkingsopgave gericht op intensivering en herstructurering wordt de kwaliteit van de groene ruimte steeds belangrijker. Niet alleen vanuit het oogpunt van leefbaarheid voor bewoners, maar ook vanwege een aantrekkelijk en onderscheidend vestigingsklimaat. Zuid-Holland wil stad en land beter met elkaar verbinden door uit te gaan van het concept Zuidvleugelgroenstructuur. Binnen de invloedssfeer van het stedelijk netwerk gaat het om een samenhangend stelsel van landschappen, natuur- en recreatiegebieden, stedelijke parken en groenblauwe verbindingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOffemZuid-VA01_0005.jpg"

Afbeelding - Functiekaart structuurvisie

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOffemZuid-VA01_0006.jpg"

Afbeelding - Kwaliteitskaart structuurvisie


Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • Het plangebied vormt de overgangszone van het bebouwde dorpsgebied naar het landelijk gebied. Bij de uitwerking van de plannen voor Offem-Zuid is het dan ook van belang dat het contrast tussen stad en land gewaarborgd blijft. Hierdoor kan de belevingswaarde voor zowel het stedelijk als landelijk gebied worden behouden. Daarnaast wordt als onderdeel van de ontwikkeling van Offem-Zuid voor het oostelijke deel ingezet op een natuurlijke invulling, aansluitend bij de EHS. Een vitaal en aantrekkelijk landschap is belangrijk voor de belangrijkste kernkwaliteiten: diversiteit, openheid, rust en stilte.
  • Zoals op de afbeeldingen bij de Structuurvisie "Visie op Zuid-Holland" is weergegeven maakt het plangebied Offem-Zuid voor het grootste gedeelte deel uit van het stads- en dorpsgebied. Binnen dit gebied is stedelijke ontwikkeling toegestaan. Het zuidelijke gebied van Offem-Zuid maakt onderdeel uit van het agrarisch landschap. Daarnaast loopt door dit gebied een ecologische verbinding. De invulling van deze strook dient dan ook op een zodanige manier te gebeuren dat de aanwezige natuurwaarden voldoende worden beschermd.

Verordening Ruimte
Om het provinciale ruimtelijke belang, zoals beschreven in de provinciale structuurvisie, te kunnen uitvoeren is, onder meer, de provinciale verordening opgesteld. In de provinciale verordening zijn de zaken die generiek van aard zijn (relevant voor alle gemeenten of een bepaalde groep gemeenten) en in eerste instantie vooral een werend of beperkend karakter hebben vastgelegd. De provincie acht de borging hiervan van groot belang. Tevens zijn de nationale belangen ook in de provinciale verordening opgenomen ten behoeve van een doorwerking in de gemeentelijke bestemmingsplannen.

In de verordening zijn regels opgesteld over de inhoud van bestemmingsplannen en de inhoud van de toelichting van bestemmingsplannen. De verordening heeft betrekking op een beperkt aantal onderwerpen. Het betreft onder meer aspecten als: bebouwingscontouren, EHS, bedrijventerreinen.

Conform de provinciale verordening dient nieuwbouw van stedelijke functies plaats te vinden binnen de bebouwingscontour. Daarnaast zijn ook de onderwerpen archeologie en ecologie relevant. De bescherming van verwachte archeologische waarden dienen op basis van het bestemmingsplan gewaarborgd te zijn. Daarnaast dient in bestemmingsplannen waarin zich gronden bevinden voor natuur, rechtstreekse bescherming tegen significante aantastingen van de wezenlijke kenmerken en waarden opgenomen te worden. Bestaande bebouwing, erven, tuinen en wegen met een gesloten verharding kunnen overeenkomstig het huidige gebruik worden bestemd.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • Het realiseren van maximaal 750 woningen in Offem-Zuid met een ecologische zone langs de N206 past binnen de bepalingen van de Verordening Ruimte van de provincie.

3.2.3 Regionaal beleid

Regionale Structuurvisie 2020
De regio Holland Rijnland waar de gemeente Noordwijk deel van uitmaakt hebben een regionale structuurvisie opgesteld. De structuurvisie heeft betrekking op de ruimtelijke invulling van de regio tot 2020. De visie is op 24 juni 2009 door het Algemeen Bestuur vastgesteld. In 2011 is een eerste partiële herziening van de structuurvisie gemaakt naar aanleiding van de aansluiting van de gemeenten Alphen aan den Rijn, Rijnwoude en Nieuwkoop bij de regio in 2010.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOffemZuid-VA01_0007.jpg"

afbeelding - uitsnede visiekaart Regionale Structuurvisie 2020

De regio Holland Rijnland streeft naar het open houden en verbeteren van het landschap, versterking van de economie en het bieden van een prettig woon-, werk- en leefklimaat. De ambities zijn in de structuurvisie vertaald in zeven concrete kernbeslissingen.

  1. 1. Om aan de vraag te voldoen en de beroepsbevolking te behouden wil de regio tot 2020 33.000 nieuwe woningen bouwen.
  2. 2. Met een betere bereikbaarheid wil de regio de centrumfunctie van Leiden verder versterken.
  3. 3. Holland Rijnland kiest ervoor nieuwe bebouwing zoveel mogelijk te concentreren in de bestaande aaneengesloten stedelijke agglomeratie.
  4. 4. De regio wil groen en water versterken en groene gebieden beter toegankelijk maken.
  5. 5. De Bollenstreek en het Veenweide- en Plassengebied blijven open. De Duin- en Bollenstreek wordt via een herstructurering gerevitaliseerd.
  6. 6. Holland Rijnland kiest voor kenniseconomie en de Greenport Duin- en Bollenstreek als belangrijke economische dragers.
  7. 7. Ter verbetering van de bereikbaarheid kiest de regio tot slot voor een goed openbaar vervoernetwerk en de realisering van de RijnlandRoute en de Noordelijke Ontsluiting Greenport.

In verband met de plannen voor Offem-Zuid zijn met name de kernbeslissingen 1 en 3 relevant.

Stedelijk kerngebied en wonen
Het aanbod aan woningen (in kwantiteit en kwaliteit) in de regio is kleiner dan de vraag. Voldoende en kwalitatief hoogwaardige nieuwbouw is nodig om de beroepsbevolking te behouden. Om voldoende woningen aan te bieden is het reserveren van grond voor woningen een ruimtelijke prioriteit. De Holland Rijnland-gemeenten hanteren als uitgangspunten:

  • Bouwen netto 33.000 woningen tot 2020.
  • Realiseren daarvan per gemeente 30% in de sociale sector (m.u.v. Leiden en Katwijk).
  • Onderling regelen hoe ze gemaakte woningbouwafspraken nakomen.

Concentratie stedelijke ontwikkeling
Verstedelijking wordt geconcentreerd in de stedelijke agglomeratie. Herstructurering van oude wijken krijgt prioriteit. Bedrijven vinden vooral ruimte op geherstructureerde bedrijventerreinen. Er komt 415.000 m2 aan nieuwe kantoren in de stedelijke agglomeratie, vooral voor de kennisindustrie.

Uitgangspunt is om de (nieuwe) bebouwing te concentreren in de aaneengesloten stedelijke agglomeratie. Ruimte dient vrijgemaakt te worden voor netto 23.100 nieuwe woningen, 100 ha nieuwe bedrijventerreinen en 375.000 m² kantooroppervlak.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • Het plangebied Offem-Zuid is in de structuurvisie aangegeven als uitbreiding stedelijk gebied. De in de toekomst uit te werken plannen zoals deze in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt sluiten derhalve aan bij de ambities uit de Regionale Structuurvisie.

3.2.4 Gemeentelijk beleid

Toekomstvisie Noordwijk 2025
Het beleid van de gemeente Noordwijk heeft als referentiekader de ‘Toekomstvisie Noordwijk 2025’ (vastgesteld 28 september 2004). De visie schetst de koers voor de toekomst en geeft houvast bij te maken beslissingen. Samen hebben gemeente, burgers en belanghebbenden gekozen voor kwaliteit. Kwaliteit als uitkomst van een goede afstemming tussen wonen, werken en verblijven. In verschillende visies is het streven naar kwaliteit een belangrijk uitgangspunt. Qua uitstraling en beleving dient Noordwijk zich te onderscheiden van andere plaatsen aan de Noordzeekust: ingetogen, stijlvol en charmant. Ook in de ruimtelijke visies op Noordwijk is de Toekomstvisie de achtergrond.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • In de Toekomstvisie Noordwijk 2025 worden geen concrete uitspraken gedaan voor Offem-Zuid. Wel wordt in het kader van het thema wonen ingezet op enkele uitgangspunten. Nieuwe woningen dienen te voorzien in de vraag naar seniorenwoningen en woningen voor zorgbehoevenden. Daarnaast is ook het realiseren van betaalbare woningen voor starters een belangrijk uitgangspunt.

Ruimtelijke Structuurvisie Noordwijk 2030
Op basis van de ‘Toekomstvisie Noordwijk 2025’ is op 2 september 2009 de ‘Ruimtelijke Structuurvisie Noordwijk 2030’ vastgesteld. De structuurvisie vertaalt de uitgangspunten van de Toekomstvisie in een integraal ruimtelijk programmatisch kader voor de ontwikkeling van Noordwijk. De structuurvisie biedt de randvoorwaarden voor de integrale gebiedsontwikkelingen van Noordwijk en zijn deelgebieden Noordwijk aan Zee, Middengebied, Kern, Noordwijk Binnen en Nieuw Oost. Naast de gebiedsontwikkelingen worden opgaven benoemd voor herstructurering, kwaliteitsverbetering van de buitenruimte en voor het landschap. Voorts worden de uitgangspunten van de structuurvisie de basis voor ruimtelijke keuzen in de toekomst op gemeentelijk en regionaal schaalniveau. Het centrale begrip van de Toekomstvisie en de Ruimtelijke Structuurvisie is kwaliteit en daarmee tevens het centrale thema van de ruimtelijke ontwikkeling van Noordwijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOffemZuid-VA01_0008.jpg"

afbeelding - uitsnede overzichtskaart ruimtelijke structuurvisie Noordwijk 2030 (plangebied geel omlijnd)

Het plangebied maakt onderdeel uit van de zone: Strandwal - Landgoederen. De functies in dit gebied zijn vooral wonen, landgoederen en buitenplaatsen en de voorzieningen die horen bij een dorpskern. In de landgoederenzone worden nieuwe functies, in het bijzonder wonen en sporten, landschappelijk ingepast in de landgoederenstructuur van boskamers en bostongen. Op die manier wordt het karakter van de strandwal uitgebreid en versterkt.

De zone wordt gekenmerkt door het landgoed Offem. Het landgoed inclusief de zone direct langs de N206, hebben een unieke kwaliteit als monumentaal landgoed dat in zijn totaliteit behouden moet blijven. Binnen de strandwal en landgoederen zone staan voor de komende jaren nog enkele uitbreidingen op het programma. Daar waar de uitbreiding Boechorst nagenoeg voltooid is, is op de locaties Offem-Zuid en Bronsgeest nog ruimte gereserveerd voor ruim 1.000 woningen, waarbij gemiddeld 40% bestemd is voor sociale woningbouw.

Naast de ligging binnen de zone strandwal en landgoederen vormt het gebied Offem-Zuid ook een belangrijk gebied in verband met het realiseren van aantrekkelijke entrees voor Noordwijk. De Beeklaan is één van de toegangswegen van Noordwijk. Aangezien het landschap in het plangebied nu verrommeld is met kassen, volkstuinen en paardenweiden, dient de nieuwe woonwijk een impuls te geven aan de entree langs de Beeklaan.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • Met het bestemmingsplan wordt aangesloten bij de uitgangspunten uit de Ruimtelijke Structuurvisie Noordwijk 2030.

Nieuw Oost, Integrale Ruimtelijke Visie voor het oostelijk deel van Noordwijk 2009
Offem-Zuid maakt onderdeel uit van de ontwikkeling in Nieuw Oost. Op 2 september 2009 is met de vaststelling van de integrale visie de koers voor dit gebied bepaald. Er werd toen gedacht aan 400 à 500 woningen voor Offem-Zuid. Tevens werd een onderzoek ingesteld naar het optimale aantal van woningen in een bandbreedte van 500-660 woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOffemZuid-VA01_0009.jpg"

Afbeelding - functiekaart uit ruimtelijke visie voor Nieuw Oost (plangebied geel omlijnd)

In de visie wordt bij verschillende thema's uitvoerig stilgestaan. Het betreft hier onder andere de volgende onderwerpen:

  1. 1. woningbouwprogramma;
  2. 2. infrastructuur;
  3. 3. natuur;
  4. 4. duurzaamheid;
  5. 5. beeldkwaliteit.

Centraal staat dat de ontwikkeling van Nieuw Oost niet mag leiden tot een extreme verstedelijking van de Strandwal - Landgoederenzone. De ontwikkeling dient op de juiste wijze landschappelijk worden ingepast. Deze inpassing dient onder andere bereikt te worden door de bebouwing op voldoende afstand van de N206 te realiseren. Andere belangrijke uitgangspunten zijn onder andere:

  • groene entrees;
  • werkend watersysteem;
  • aanbod van voldoende voorzieningen;
  • compact dorp;
  • auto's uit het straatbeeld;
  • diversiteit in architectuur;
  • speelvoorzieningen.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • Het genoemde aantal woningen in de visie wordt in dit bestemmingsplan niet aangehouden. Gelet op het onderstaande coalitieakkoord en het geldende bestemmingsplan uit 2001 wordt het realiseren van maximaal 750 woningen mogelijk gemaakt;
  • De verschillende uitgangspunten die centraal staan bij de ontwikkeling van Nieuw Oost zijn niet allemaal van toepassing op Offem-Zuid. Voor zover de uitgangspunten wel direct een koppeling hebben met Offem-Zuid wordt in dit bestemmingsplan de mogelijkheid geboden om hier bij de uitwerking op in te spelen.

Het nieuwe gezicht van Noordwijk ‘Het Zonne-akkoord in regentijd’
Het Zonne-akkoord in regentijd betreft een coalitieakkoord dat voortbouwt op de eerder vastgestelde beleidsmatige fundamenten. Het coalitieakkoord is gepresenteerd op 21 april 2010. Het akkoord is een flexibel document en wordt jaarlijks waar nodig geactualiseerd.

In het coalitieakkoord staan tien thema's centraal. Deze tien thema's krijgen invulling door bestaand beleid in de gemeente maar waar innovatie en voortschrijdend inzicht verbetering betekenen, zal dat de voorkeur krijgen. Onder het thema 'Wonen', wordt voor Offem-Zuid uitgegaan van een (financieel) verantwoorde ontwikkeling. Om hier op een passende wijze uitvoering aan te geven wordt de bebouwingsdichtheid in Offem-Zuid geoptimaliseerd richting circa 750 woningen. Dit uitgangspunt zal worden vertaald in de onderliggende visies.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • Het uitgangspunt voor een financieel verantwoorde ontwikkeling van Offem-Zuid vormt de basis voor dit bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan wordt de realisatie van het aantal woningen in Offem-Zuid gemaximaliseerd tot 750 woningen. Hiermee zijn de genoemde woningbouwaantallen uit de Ruimtelijke Structuurvisie Noordwijk 2030 en de Integrale Ruimtelijke Visie voor Nieuw Oost herzien. Daarnaast maakt het geldende bestemmingsplan Offem-Zuid uit 2001 al maximaal 750 woningen mogelijk.

3.3 Sectoraal Beleid

3.3.1 Welstand, beeldkwaliteit

Op 27 april 2011 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota vastgesteld. De Welstandsnota wordt gebruikt als toetsingskader bij ingediende bouwplannen. Toetsers van de gemeente en de daarvoor ingestelde Welstandscommissie beoordelen aan de hand van de welstandscriteria in de nota of een bouwplan past binnen het beleid. Tegelijkertijd biedt de nota richtlijnen bij de start van plannen en bouwinitiatieven van burgers en ontwikkelende partijen. De Welstandsnota geeft de gemeente de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden van Noordwijk te benoemen en te bewaken.

Welstandsnota
Doel van het welstandsbeleid is het welstandstoezicht helder onder woorden te brengen en op een effectieve en controleerbare wijze in te richten. Opdrachtgevers, burgers en architecten kunnen in een vroeg stadium informeren welke criteria van toepassing zijn. Voor kleine veranderingen en aanpassingen aan bestaande gebouwen zijn objectieve criteria vastgesteld, die een ambtelijke toets mogelijk maken. Voor grotere bouwplannen in een bestaande omgeving geven de criteria een handreiking bij het maken van een ontwerp, dat binnen zijn context past.

Een belangrijke pijler van de Welstandsnota is het gebiedsgerichte welstandsbeleid. Het plangebied behoort tot de gebieden 'Planmatige woningbouw' en 'open agrarisch landschap'. Hierna worden welstandsniveaus voor deze gebieden genoemd. Per niveau gelden eigen welstandscriteria.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOffemZuid-VA01_0010.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOffemZuid-VA01_0011.jpg"

Afbeelding - Welstandsgebieden in Offem-Zuid

Planmatige woningbouw
Voor de individuele woningbouw geldt een regulier welstandsniveau. Het beleid is terughoudend en gericht op beheer met behoud van een afwisselend beeld zonder grote dissonanten tussen de individuele woningen, zorgvuldige detaillering en het traditionele materiaalgebruik.

Open agrarisch landschap
Voor het open agrarisch landschap geldt een regulier welstandsniveau in lijn met de bescheiden rol van de bebouwing. Terughoudende vormgeving en kleurstelling zijn gewenst gezien het open landschap en de daaruit volgende goede zichtbaarheid van de gebouwen. De plaatsing van de gebouwen moet recht doen aan het verkavelingspatroon van het landschap.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • De woningbouwontwikkeling binnen Offem-Zuid dient te voldoen aan de eisen die op basis van de Welstandsnota van toepassing zijn. Voor de planuitwerking dient een beeldkwaliteitsplan opgesteld te worden, omdat volgens de welstandsnota de criteria van 'Open agrarisch landschap' voor het plangebied gelden.

3.3.2 Archeologie en cultuurhistorie

Kader

Verdrag van Malta
De afgelopen decennia is het besef gegroeid dat als gevolg van de bodemverstorende ingrepen het bodemarchief uitgeput kan raken. In Nederland is meer dan de helft van de archeologische resten vooral in de 20ste eeuw ongezien verloren gegaan. Een zorgvuldige omgang met het bodemarchief is daarom in het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed, ook wel Conventie van Valletta of Verdrag van Malta genoemd, tot stand gekomen.

Het voornaamste doel van dit verdrag is behoud van archeologische resten in de bodem. Waar behoud niet mogelijk blijkt, moet de informatie uit het bodemarchief vóór de vernietiging ervan worden gedocumenteerd door middel van archeologisch onderzoek. Een ander belangrijk punt van het Verdrag van Malta is het principe dat de veroorzaker, de initiatiefnemer van bodemverstorende activiteiten waarbij het bodemarchief vernietigd wordt, de kosten van archeologisch onderzoek moet betalen. Deze twee uitgangspunten kunnen volgens het verdrag het beste gestalte krijgen door de archeologische belangen tijdig en volwaardig in het ruimtelijke planproces op te nemen.

De uitgangspunten van het Verdrag van Malta zijn in de Nederlandse Monumentenwet en enkele andere wetten ten behoeve van de archeologische monumentenzorg in september 2007 van kracht geworden. De wijzigingswet die geleid heeft tot de herziening van de Monumentenwet 1988 wordt aangehaald als Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz). In de WAMz is het bestemmingsplan aangewezen als het meest geëigende instrument om het archeologisch erfgoed te beschermen en daarmee is de gemeente aangewezen als primair verantwoordelijk voor het behoud van het bodemarchief.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • Het bestemmingsplan moet het archeologisch bodemarchief beschermen.
  • Voor bepaalde ingrepen in de bodem kan het nodig zijn om vooraf een archeologisch onderzoek te moeten uitvoeren.

Monumentenwet 1988
De wet- en regelgeving op rijksniveau rondom cultureel erfgoed is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Het is het belangrijkste sectorale instrument voor de bescherming van cultureel erfgoed. In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe monumenten aangewezen kunnen worden als beschermd monument. De wet heeft betrekking op gebouwen en objecten, stads- en dorpsgezichten, archeologische waarden en op het uitvoeren van archeologisch onderzoek.

Er worden in de Monumentenwet verschillende monumenten onderscheiden:

  • Rijks-, provinciaal of gemeentelijk gebouwd monument;
  • Beschermd stads- of dorpsgezicht;
  • Rijks-, provinciaal of gemeentelijk archeologisch monument.

Daarnaast zijn er werelderfgoederen. Deze monumenten komen op de Werelderfgoedlijst te staan.

Gemeenten hebben vanuit de Monumentenwet 1988 de Verordening op de archeologische monumentenzorg (Monumentenverordening) en de Monumentencommissie als belangrijke instrumenten voor de bescherming van erfgoed. In de praktijk houdt de monumentencommissie zich voornamelijk bezig met gebouwde monumenten en minder met archeologie en landschap. Het gaat dan om het afbreken, verstoren, verplaatsen of wijzigen van een beschermd monument en het herstellen, gebruiken of laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar bracht.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • De bescherming van monumenten is geregeld in de Monumentenwet (rijksmonumenten) en in de Monumentenverordening (gemeentelijke monumenten). Het bestemmingsplan hoeft geen nadere regelgeving voor monumenten te bevatten, omdat er geen monumenten in het bestemmingsplan aanwezig zijn.

Besluit ruimtelijke ordening: cultuurhistorie
De modernisering van de monumentenzorg (MoMo) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • De in het plangebied voorkomende cultuurhistorisch waardevolle sporen of elementen worden in paragraaf 4.8.2 beschreven. In deze paragraaf wordt ook ingegaan op de aanwezigheid van rijks- of gemeentelijke monumenten in het plangebied.


Beleid

Integrale Erfgoednota
Met de inwerkingtreding van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) heeft de gemeente er vanaf 1 september 2007 een aantal verplichtingen bij gekregen met betrekking tot de zorg voor het archeologisch erfgoed, een duidelijke financiering van het onderzoek, de verzameling en verspreiding van wetenschappelijk onderzoek en de bewustmaking van het publiek.

Op grond van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg moet de gemeente Noordwijk verantwoordelijkheid nemen voor het behoud van het eigen bodemarchief. Uitgangspunten van het nieuwe archeologiebeleid zijn door de gemeenteraad vastgelegd in de Integrale Erfgoednota Noordwijk (d.d. 28 juni 2011).

Beleidsbeslissingen "Bescherming van het bodemarchief" in ruimtelijke planprocedures:

  1. 1. Bij processen die plaatsvinden in het kader van de ruimtelijke ordening worden de archeologische belangen volwaardig meegewogen om behoud in situ na te streven.
  2. 2. Op de Archeologische Beleidskaart Noordwijk wordt per gebied met een archeologische verwachtingswaarde in de gemeente een regime aangegeven, dat vaststelt bij welke planomvang rekening gehouden moet worden met archeologische verwachtingswaarden en welke eisen daaraan worden gesteld. De archeologische beleidskaart wordt vertaald in de nieuwe bestemmingsplannen en gehanteerd bij de vergunningverlening.
  3. 3. Voor de gebieden met archeologische verwachtingswaarde wordt in de planregels van nieuwe bestemmingsplannen opgenomen dat aan reguliere bouw- en aanlegvergunningen archeologische voorschriften kunnen worden verbonden. Daarvoor worden de planregels bij de integrale erfgoednota Noordwijk 2011 gebruikt. De planregels zijn gekoppeld aan de verwachtingsgebieden.
  4. 4. De Erfgoedverordening Noordwijk 2011 is ook vastgesteld in de raadsvergadering van 28 juni 2011. Daarin is de mogelijkheid opgenomen om gemeentelijke archeologische monumenten aan te wijzen en wordt een goedkeuringsvereiste opgenomen voor Programma's van Eisen en Plannen van Aanpak voor archeologisch veldonderzoek. Ook rapportages worden door het bevoegd gezag beoordeeld.
  5. 5. Initiatiefnemers van ruimtelijke plannen en bouwplannen met bodemverstorende activiteiten (verstoorder) dienen, conform het veroorzakerprincipe, de kosten voor archeologisch (voor)onderzoek te dragen. Als de kosten excessief zijn is de gemeente medeverantwoordelijk voor de kosten. Kosten voor archeologisch onderzoek ten gevolge van bodemverstorende projecten, waarbij de gemeente initiatiefnemer is, komen ten laste van betreffende projectbegroting.
  6. 6. De kwaliteit van archeologisch onderzoek wordt gewaarborgd door de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
  7. 7. De gemeente hecht na onderzoek grote waarde aan de kwaliteit van het behoud ex situ.
  8. 8. De gemeente heeft niet de intentie om archeologisch veldonderzoek binnen de gemeentegrenzen zelf in eigen beheer uit te voeren.

Archeologisch beslisproces voor ruimtelijke plannen

De gemeente Noordwijk kent vier categorieën waar zij verschillende regimes voor heeft bepaald. Deze zijn:

  • Archeologisch beleidsadviesgebied 1 (Archeologische terreinen en dorpskernen).
  • Archeologisch beleidsadviesgebied 2 (Gebieden met een hoge archeologische verwachting).
  • Archeologisch beleidsadviesgebied 3 (Gebieden een middelhoge archeologische verwachting).
  • Archeologisch beleidsadviesgebied 4 (Gebieden met een lage archeologische verwachting). De verschillende archeologische verwachtingswaarden die op het plangebied van toepassing zijn, zijn op de afbeelding weergegeven. Tevens is het bijbehorende beleid per waarde weergegeven.

De archeologische verwachting voor de verschillende archeologische beleidsadviesgebieden is uiteengezet in het rapport 'In de bodem van Noordwijk', dat ter onderbouwing van de totstandkoming van de archeologische beleidskaart van de gemeente geldt. Hierna volgt een omschrijving per beleidsadviesgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOffemZuid-VA01_0012.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOffemZuid-VA01_0013.png"
Afbeelding - Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart & Archeologische Beleidskaart (globale plangrens in blauw weergegeven)

Archeologisch beleidsadviesgebied 1 (Archeologische terreinen en dorpskernen).
Voor archeologische terreinen is de archeologische waarde al vastgesteld. De aanwijzing als archeologisch terrein door de provincie heeft als doel deze terreinen te behouden, d.w.z. het handhaven van archeologische waarden in situ. Ruimtelijke ontwikkeling binnen deze zones worden afgeraden. Is behoud in situ echter niet mogelijk, dan dient er altijd een zo zorgvuldig mogelijke omgang met de archeologische waarden in acht te worden genomen. Hierbij dient de provincie betrokken te worden.

Dit principe van zorgvuldige omgang met archeologische waarden is tevens geldig voor de dorpskernen binnen de gemeente. Voor deze kernen is het zeker dat er archeologische waarden aanwezig zijn vanaf tenminste de Late Middeleeuwen. Op basis van dit gegeven heeft de gemeente besloten de betreffende gebieden onder dezelfde beleidsadviescategorie te laten vallen als de archeologische terreinen.

Daardoor geldt voor beide typen archeologische gebieden altijd een onderzoeksplicht vanaf de kleinst mogelijke verstoring met een diepte van 50 cm.

Archeologisch beleidsadviesgebied 2 (Gebieden met een hoge archeologische verwachting).
Voor de gebieden met een hoge archeologische verwachting geldt, dat op basis van de geologische en bodemkundige opbouw en eventueel aangetroffen archeologische vondsten en sporen, een hoge kans is op het aantreffen van archeologische vondsten of sporen. Om het archeologisch bodemarchief van deze gebieden gedegen te beheren, is vanaf een bodemverstoring met een minimum oppervlakte van 100 m² en een diepte van 50 cm een archeologisch onderzoek vereist.

Archeologisch beleidsadviesgebied 3 (Gebieden met een middelhoge archeologische verwachting).
Deze gebieden hebben, op basis van de geologische en bodemkundige opbouw evenals door eventueel aangetroffen archeologische vondsten en sporen, een middelhoge kans ten aanzien van het aantreffen van archeologische vondsten of sporen. Vanwege dit aspect is het gerechtvaardigd om voor de gebieden met een middelhoge archeologische verwachting een ruimere norm te hanteren dan voor de gebieden met een hoge archeologische verwachting. Immers de archeologische potentie van deze gebieden staat niet vast en bovendien is de kans dat bij een kleinschalige bodemingreep een archeologische waarde

Om het archeologisch bodemarchief van deze gebieden gedegen te beheren, is vanaf een bodemverstoring met een minimum oppervlakte van 500 m² en een diepte van 50 cm is een archeologisch onderzoek vereist.

Archeologisch beleidsadviesgebied 4 (Gebieden met een lage archeologische verwachting).
Het gaat hierbij om gebieden waar op archeologische en landschappelijke gronden de kans op het aantreffen van behoudenswaardige archeologische vondsten of sporen klein wordt geacht. Hieronder vallen ook de locaties waar de bodem zodanig verstoord is, dat eventuele archeologische resten als verloren beschouwd mogen worden. Om het archeologisch bodemarchief van deze gebieden gedegen te beheren, is archeologisch onderzoek verplicht bij bodemverstoringen met een oppervlakte van meer dan 50.000 m² en een diepte van meer dan 50 cm.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • De gemeente Noordwijk is voor archeologie en monumentenzorg het bevoegd gezag.
  • De archeologische waarden en verwachtingswaarden uit het plangebied dienen op de verbeelding te worden opgenomen.
  • Het bestemmingsplan heeft specifieke regels opgenomen die aansluiten bij de beleidsuitgangspunten uit de integrale erfgoednota. In paragraaf 4.8 van dit bestemmingsplan wordt nadrukkelijk stilgestaan bij het uitgevoerde onderzoek naar archeologische waarden in het plangebied. Hierdoor zijn de verwachtingswaarden en daarmee de dubbelbestemming op de verbeelding, anders dan de weergave op de uitsnede van de beleidskaart zoals op de afbeelding weergegeven.

3.3.3 Wonen

Woonvisie Zuid-Holland 2011-2020
Op 12 oktober 2011 hebben Provinciale Staten de Woonvisie Zuid-Holland 2011-2020 vastgesteld. In de provinciale woonvisie komen de provinciale ambities, sturingsmogelijkheden, taken en verantwoordelijkheden en het Uitvoeringsprogramma Wonen aan bod. De provincie wil dat woningen passend zijn voor de bewoners. Passend betekent dat woningen en woonmilieus aansluiten bij de situatie en wensen van bewoners, duurzaam zijn en passen in de ruimtelijke visie. Met dit uitgangspunt heeft de provincie vijf ambities geformuleerd:

  • Passend woningaanbod voor iedereen
  • Niet meer woningen plannen dan nodig
  • Toevoegingen en impulsen dragen bij aan een verbetering van de leefbaarheid
  • Provincie stelt kaders voor de lange termijn, waardoor innovatie mogelijk wordt
  • Regionale verscheidenheid wordt behouden en benut.

Een goede doorstroming is essentieel om vraag en aanbod beter in balans te krijgen. In concreto betekent dat voor de huishoudens met een inkomen tussen modaal en circa €43.000,- meer woningen beschikbaar moeten komen die passend zijn bij de economische situatie van deze groep. Marktpartijen geven aan dat bouwen voor dit segment echter nog weinig renderend is. Het vinden van een oplossing/product dat wel rendeert zou prioriteit moeten hebben bij alle woonpartners. Het niet meer overal van toepassing verklaren van de verplichting tot 30 procent sociale nieuwbouw en het bieden van een platform voor overleg/vernieuwing voor de inkomensgroep modaal €43.000,- (indien daar vraag naar is) draagt bij aan de oplossing.

Het percentage te bouwen sociale woningbouw is afhankelijk van het percentage sociale woningbouw in de bestaande voorraad. Doelstelling is om doelgroep en voorraad in balans te hebben. Per regio kunnen afspraken worden gemaakt over het percentage te bouwen sociale woningen. De gemaakte afspraken vormen onderdeel van de regionale woonvisie en moeten een antwoord kunnen bieden op de vragen:

  • Op welke wijze de regio stuurt op de voorraad in relatie tot de doelgroepen en hoe monitoring plaatsvindt;
  • Of er voldoende spreiding is van de voorraad binnen de regio;
  • Indien de gemeenten binnen een regio niet tot gezamenlijke afspraken kunnen komen is het uitgangspunt dat per regio 30 procent van de woningproductie sociale woningbouw is.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • Binnen de planperiode van dit bestemmingsplan wordt gestart met de gefaseerde ontwikkeling van Offem-Zuid. In het gebied mogen maximaal 750 woningen worden gebouwd. Uitgangspunt is om bij de uitwerking van het gebied aan te sluiten bij de laatste trends en ontwikkelingen op de woningmarkt. Op deze wijze streeft de gemeente na om nieuwe woningen te bouwen voor de juiste doelgroep en in te spelen op de actuele woningbehoefte. Om te voldoen aan de uitgangspunten uit de woonvisie wordt in de uit te werken woonbestemming een bepaling opgenomen dat van de te realiseren woningen ten minste 30% bestaat uit sociale woningbouw.

Actualisatie woonvisie 2010-2015
Op 21 april 2010 werd in Noordwijk ‘Het nieuwe gezicht van Noordwijk, coalitieakkoord 2010-2014’ gepresenteerd. In dit akkoord staan diverse afspraken op het gebied van wonen. In de ‘Actualisatie’ van de woonvisie Noordwijk 2010-2015’ schetst de gemeente Noordwijk de accentverschuivingen die zij de komende jaren in het beleid wil aanbrengen ten opzichte van de in oktober 2006 vastgestelde Woonvisie 2006-2015.

Aangezien in Offem-Zuid ruimte wordt geboden voor de realisatie van maximaal 750 woningen zijn de uitgangspunten uit de woonvisie van toepassing. De belangrijkste beleidsuitgangspunten zijn:

  1. 1. Aanpassen van het bouwtempo aan de marktomstandigheden;
  2. 2. De norm van 30% sociale woningbouw voor de kernen en 40% voor de uitleggebieden is geen hard gegeven, de nieuw te bouwen woningen dienen vooral afgestemd te worden op de Noordwijkse vraag en de bebouwingsmogelijkheden van de locatie (zie onderstaande segmentering).
  3. 3. Zorgen voor een gedifferentiëerd woningaanbod. Zowel binnen de sociale woningbouw als tussen koop en huur.

Binnen deze beleidsuitgangspunten heeft de gemeente de volgende ambities en doelen opgesteld:

  • De gemeente Noordwijk wil het bouwtempo en programma in de periode 2010-2015 aanpassen aan de behoefte van de Noordwijkse bevolking.
  • Extra aanbod voor starters door nieuwbouw en lokaal maatwerk.
  • Blijvende aandacht voor realisatie van levensloopbestendige woningen.
  • Inzetten op doorstroming door realisatie van betaalbare en middeldure koopwoningen.
  • Stimuleren van uitbreiding van bestaande woningen of vervangen bestaande woningen door grotere.

Op 29 maart 2012 is door de gemeenteraad een actualisatie van de woonvisie vastgesteld waarvoor voor de uitleglocaties (Nieuw Oost) in verband met de aangenomen raadsmotie wordt uitgegaan van onderstaande woningbouwsegmentering:

30% sociaal (tot € 198.000)
Sociale huur tot € 652
30% betaalbaar (€198.000 - € 250.000)
Huur vanaf € 652 tot € 800
15% middelduur (€ 250.000 - € 350.000)
Huur vanaf € 652 tot € 800
15% duur (tot 600.000)
Huur vanaf € 1.200 tot € 2.000
10% topsegment (boven € 600.000)
Huur vanaf € 2.000

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • Het bestemmingsplan voor Offem-Zuid bevat een uit te werken woonbestemming. Binnen deze uit te werken bestemming zijn bouwregels opgenomen die bij de gedetailleerde uitwerking nader ingevuld kunnen worden. Door het bestemmingsplan te voorzien van een uit te werken woonbestemming kan ten tijde van de daadwerkelijke ontwikkeling van het gebied ingespeeld worden op de dan actuele marktomstandigheden. Daarnaast biedt de uit te werken bestemming ook voldoende ruimte om een gedifferentieerd woningaanbod te creëren. In de regels is een bepaling opgenomen dat van de te realiseren woningen in Offem-Zuid ten minste 30% bestaat uit sociale woningbouw. Dit sluit aan bij het provinciale woonbeleid en de aangenomen raadsmotie. Tevens wordt de realisatie van een woonzorgvoorziening mogelijk gemaakt.

3.3.4 Groen

Kader

Natura 2000
De Europese Unie heeft zich ten doel gesteld de achteruitgang van de biodiversiteit een halt toe te roepen. Zij doet dit onder meer door het realiseren van een netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. De belangrijke Europese instrumenten om de doelstelling van Natura 2000 te realiseren zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Deze richtlijnen bepalen dat de lidstaten speciale gebieden aanwijzen, die geschikt zijn om het duurzaam voortbestaan van de meest bedreigde soorten en habitattypen te verzekeren. In en rondom de Natura 2000-gebieden zal rekening gehouden moeten worden met de voorwaarden voor het voortbestaan van die soorten en habitattypen.

De bescherming van de Natura 2000-gebieden loopt langs drie sporen: aanwijzing, beheerplan en vergunning. Dit is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet 1998. In deze wet is Natura 2000 in de Nederlandse regelgeving verankerd.

Eerst wordt voor elk gebied vastgelegd met welk doel het is aangemerkt als Natura 2000 gebied (de instandhoudingsdoelen) en wordt de exacte begrenzing vastgesteld. Dit gebeurt in de vorm van een aanwijzingsbesluit. Vervolgens wordt per gebied een beheerplan gemaakt, waarin staat beschreven wat er nodig is om de natuurdoelen van dat gebied te halen. Daar hoort ook een beschrijving bij van wat wel en niet is toegestaan in het gebied.

Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er door projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden. De Natuurbeschermingswet kent een externe werking: zowel projecten en handelingen in als buiten een Natura 2000-gebied kunnen vergunningplichtig zijn. Voor elk plan, project of handeling die mogelijke significante gevolgen heeft voor een Natura 2000-gebied moet een passende beoordeling worden gemaakt. Er is sprake van ‘significante gevolgen’ wanneer: ‘Een plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een gebied, moet worden beschouwd als een plan of project dat significante gevolgen kan hebben voor het gebied, wanneer het de instandhoudingsdoelstellingen daarvan in gevaar dreigt te brengen’.
Ingrepen met mogelijke (negatief) significante gevolgen op de instandhoudingsdoelstellingen van het beschermde gebied zijn niet toegestaan, tenzij een vergunning kan worden verkregen. Aan het verlenen van een vergunning zijn voorwaarden verbonden, deze zijn vastgelegd in artikel 19d (en volgende) Nb-wet.

Ten westen van het plangebied ligt op circa 1,6 kilometer het Natura 2000-gebied Coepelduynen. Dit gebied is op 16 februari 2010 door de minister van LNV definitief aangewezen als Natura 2000-gebied en betreft zowel een Vogelrichtlijn- als habitatrichtlijngebied. Momenteel wordt een beheerplan voor dit gebied opgesteld. Daarnaast ligt op 2,7 kilometer ten noorden van het plangebied het Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid (formele aanwijzing nog niet afgerond). Ten zuiden ligt op 4,7 kilometer het Natura 2000-gebied Meijendel & Berkheide (formele aanwijzing nog niet afgerond) .

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • Het plan moet rekening houden met de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden en mag geen ontwikkelingen mogelijk maken die leiden tot significante aantasting daarvan.

Natuurbeschermingswet
De Natuurbeschermingswet 1998 is op 1 oktober 2005 gewijzigd. Sindsdien zijn de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in de Natuurbeschermingswet verwerkt. De volgende gebieden worden aangewezen en beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet:

  • Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden);
  • Beschermde Natuurmonumenten;
  • Wetlands.

De gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 biedt onder andere de juridische basis voor vergunningverlening. De wet bepaalt dat projecten die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning. Bij ruimtelijke ingrepen dient er altijd te worden nagegaan of er een vergunning nodig is op grond van de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998.

In het vergunningentraject speelt het voorzorgsbeginsel een belangrijke rol. Het voorzorgbeginsel houdt in dat alle aspecten die met een project samenhangen (zowel op zichzelf als in combinatie met andere projecten) en de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar kan brengen, moeten worden onderzocht. Toestemming wordt alleen verleend als op basis van de beste wetenschappelijke kennis zekerheid kan worden verschaft dat het project de instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar brengt.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • De bescherming van Natura 2000-gebieden is verankert in de Natuurbeschermingswet. Hieruit vloeit dus eveneens voort dat het plan rekening moet houden met de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden en geen ontwikkelingen mogelijk mag maken die leiden tot significante aantasting daarvan.

Beleid

Beleidsplan Groen
Het streven van Noordwijk om zich te ontwikkelen tot een brede kwaliteitsbadplaats voor jong en oud en het hiermee samenhangende ambitieniveau met betrekking tot de omgevingskwaliteit heeft geleid tot een visie op de groenstructuur vastgelegd in het Beleidsplan Groen (BPG). Het BPG kan beschouwd worden als een uitwerking van de groene component van de Ruimtelijke Structuurvisie Noordwijk 2030 voor de periode 2008-2018.

De strook langs de N206 in het zuidoosten van het gebied vormt een onderdeel van de ecologische verbinding in de provinciaal ecologische hoofdstructuur. De verbindingszone zorgt er voor dat het landgoed betrokken wordt bij de ecologische hoofdstructuur. Het landgoed met aangrenzende weilanden is namelijk een cultureel-historisch en ecologisch waardevol element en fungeert als belangrijke drager van het groene oostelijke dorpsrandgebied van Noordwijk-Binnen.

De ecologische waarde van deze zone kan worden vergroot door deze intern te versterken en zuidwaarts, langs de provinciale weg N206, te ontwikkelen, door middel van het aanbrengen van boselementen afgewisseld met graslanden. Hierdoor ontstaat aan de oostzijde van Noordwijk, aansluitend op het natuurgebied Polder Hoogeweg (weidevogelgebied), een krachtige drager van de groene geleding, die tevens toeristisch-recreatief aantrekkelijk is en aansluit op de historische karakteristieken. Relevante uitgangspunten voor het plangebied afkomstig uit het beleidsplan groen zijn:

  • Realiseren van een aantrekkelijk wandel-/uitloopgebied voor Noordwijk.
  • Ecologisch beheer, en waar mogelijk de natuur grootschalig tot dicht bij Noordwijk-Binnen brengen.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • Binnen Offem-Zuid krijgt de strook langs de N206 een natuur gerelateerde bestemming. Dit sluit aan bij de status van ecologische verbindingszone en de uitgangspunten van het beleidsplan groen. Daarnaast wordt binnen dit bestemmingsplan de mogelijkheid geboden voor het natuurvriendelijk inrichten van de oevers langs Woensdagsche Watering. Ook langs de Beeklaan wordt middels een groenstrook ingezet op een natuurlijke inpassing van Offem-Zuid en het dicht bij brengen van de natuur bij Noordwijk-Binnen.

'Natuurlijk Noordwijk', Natuurbeleidsplan Noordwijk
De gemeente Noordwijk verkeert in de bijzondere situatie dat prachtige natuurgebieden binnen de gemeentegrenzen liggen. Ook buiten deze gebieden zijn in de gemeente op veel plaatsen belangrijke natuur- en landschapswaarden aanwezig. De gemeente beschouwt dit alles als een waardevol bezit, dat met zorg behandeld moet worden. Noordwijk is trots op haar positie als groene gemeente, een positie die bescherming verdient en die daarnaast als een van de dragers van het gemeentelijke imago krachtiger mag worden uitgedragen.

Uitgangspunten
De visie van de gemeente leidt tot uitgangspunten op diverse terreinen:

  1. a. Bij het nemen van planologische beslissingen wordt het belang van natuur en landschap als één van de planologisch relevante factoren meegewogen. Blijkt dat andere belangen zwaarder wegen, dan zal geprobeerd worden om door mitigerende (verzachtende) en compenserende maatregelen de schade voor de natuur zoveel mogelijk te beperken.
  2. b. De gemeente stelt zich in principe positief op ten aanzien van plannen van anderen die beogen de natuurwaarden te behouden en te versterken.
  3. c. Bij het beleid ten aanzien van recreatie en toerisme wordt de sterke positie van Noordwijk als kustgemeente met veel natuur benadrukt. Dit mag er evenwel niet toe leiden dat natuur en landschap sterk onder druk komen te staan. Het landschap in de Duin- en Bollenstreek is immers drager voor zowel sierteelt, toerisme en natuur.
  4. d. Ten aanzien van het openbare groen streeft de gemeente naar handhaving en versterking van natuurwaarden in de woonomgeving.
  5. e. De gemeente onderschrijft het belang van natuureducatie en stimuleert particuliere initiatieven in dezen.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • In het bestemmingsplan wordt ingezet op het beschermen en versterken van natuurwaarden. Onder andere op basis van een onderzoek wordt ingegaan op aanwezige beschermde soorten in het plangebied. Paragraaf 4.7 gaat nader in op het aspect natuur.

3.3.5 Water

Nationaal Waterplan 2009-2015
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de 4e Nota Waterhuishouding uit 1998 en hét rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Water krijgt een meer prominente rol bij de inrichting van Nederland. De beleidslijnen van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw en het Nationaal bestuursakkoord Water, die inspelen op de verwachte klimaatsveranderingen, zijn een belangrijke impuls voor de koers van het nieuwe waterbeleid. Het hoofdthema is: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de Europese Kaderrichtlijn Water.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen in paragraaf 4.9. Hierin is opgenomen welke waterhuishoudkundige thema's relevant zijn voor het plangebied en op welke manier daarmee wordt om gegaan.

Waterbeheerplan 2010-2015
Het Waterbeheerplan 4 (WBP4) is een rapport van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Hierin zet Rijnland de lijnen uit voor de strategie, het beleid en de uit te voeren maatregelen in de planperiode 2010-2015.

Al het werk van Rijnland is erop gericht de volgende drie strategische doelen (hoofddoelen) te realiseren:

  1. 1. veiligheid tegen overstromingen;
  2. 2. voldoende water;
  3. 3. gezond water, inclusief doelmatig en effectief beheer van de afvalwaterketen.

Ecologie en recreatie
Ecologie en recreatie worden onderverdeeld in ecologische beheer (waaronder natuurvriendelijke oevers en een goede inrichting voor vissen) en recreatief medegebruik.

Ecologisch beheer - Natuurvriendelijke oevers
Planten en dieren krijgen meer kansen met de aanleg van natuurvriendelijke oevers en natuurvriendelijk beheer en onderhoud van oppervlaktewateren. Rijnland streeft al sinds WBP2 naar een meer natuurvriendelijke inrichting van oevers. Rijnland realiseert natuurvriendelijke oevers onder meer door werk-met-werk te maken, zoals bij het vervangen van beschoeiingen en het uitvoeren van kadeherstel. Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij bestaande structuren zoals de (provinciale) EHS, ecologische verbindingszones, bestaande natuurvriendelijke oevers en gebieden die zichtbaar zijn voor de burgers, zowel in de stad als in recreatiegebieden.

Daarnaast draagt Rijnland financieel bij aan het realiseren van natuurvriendelijke oevers volgens een subsidieregeling. Iedere burger, natuurbeherende instantie of overheidsorganisatie kan gebruik maken van deze regeling wanneer natuurvriendelijke oevers worden aangelegd volgens de minimale (inrichtings-) eisen die binnen Rijnland hiervoor gelden.

De oevers die in de planperiode van WBP3 natuurvriendelijk zijn ingericht, zijn versnipperd en de lengte is beperkt gebleven tot 20 kilometer bij gebrek aan initiatieven van derden en beperkte uitvoering van eigen projecten door Rijnland. In planperiode 2010-2015 dient de aanleg van natuurvriendelijke oevers dan ook structureel te worden opgepakt. Het streven is om natuurvriendelijke oevers te realiseren door gerichte aanleg in geprioriteerde gebieden en door aan te haken bij bestaande uitvoeringsprojecten zoals kadeverbeteringen, baggerprogramma’s en projecten van derden.

Recreatief medegebruik
Recreatief medegebruik neemt in onze maatschappij een steeds grotere (financiële) plaats in. Rijnland gaat daarom in de planperiode visie en beleid voor recreatief medegebruik van het watersysteem formuleren. Rijnland heeft met het watersysteem en het bijbehorend cultureel erfgoed veel aan recreanten te bieden. Deze ontwikkeling vraagt om een actieve(re) rol van Rijnland. Het is dan ook noodzakelijk dat Rijnland een visie ontwikkelt over recreatief medegebruik van het watersysteem en ontsluiting van het cultureel erfgoed. Hierbij valt te denken aan:

  • toegang tot natuurvriendelijke oevers;
  • ontwikkeling kanoroutes, realiseren kano-overstapplaatsen;
  • bevaarbaarheid oppervlaktewateren;
  • ligplaatsen voor recreatievaart;
  • kades, duinen en dijken;
  • plaatsen van informatieborden bij gemalen, sluizen, enzovoort.

Rijnland beseft dat het hier niet gaat om de core business, maar een actieve rol past goed bij het algemeen maatschappelijk belang van een gezonde leefomgeving. Bij het opstellen van deze visie zal het Hoogheemraadschap belanghebbenden - zoals sportvissers, recreatieschappen - betrekken.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen in paragraaf 4.9. Hierin is opgenomen welke waterhuishoudkundige thema's relevant zijn voor het plangebied en op welke manier daarmee wordt om gegaan. Tevens zijn in bijlage 11 en 12 een watertoets en een waterstructuurplan opgenomen.

Woonschepen
Hoogheemraadschap Rijnland is verantwoordelijk voor het waterbeheer in onder andere de gemeente Noordwijk. Met betrekking tot verschillende onderwerpen heeft Hoogheemraadschap Rijnland beleidsregels en algemene regels opgenomen in de Keur. Ook voor woonschepen is in de Keur een artikel opgenomen waarin regels staan opgenomen waar woonschepen aan moeten voldoen.

In het plangebied bevinden zich drie woonschepen in het oostelijke deel van de Woensdagsche Watering. Het gaat om bestaande woonschepen die volgens de APV in aantal niet mogen toenemen. Voor woonschepen heeft het bestuur van Hoogheemraadschap Rijnland enkele voorwaarden opgesteld. Voor de reeds bestaande woonschepen in het plangebied Offem-Zuid zijn de volgende relevant:

  • Het (deels) vervangen van een bestaande woonschip is toegestaan, mits de bestaande drijvende woning dezelfde vorm en afmeting heeft, op dezelfde locatie wordt aangelegd en de te vervangen onderdelen in het geheel worden verwijderd.
  • Tevens geldt dat maximaal 1/3 van de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn in beslag mag worden genomen door woonschepen (inclusief omloopsteigers).
  • Onder drijvende woningen moet altijd minimaal 0,30 meter water aanwezig zijn tussen de onderkant van de drijvende woningen en de leggerdiepte (diepte van de watergang volgens de geldende legger).
  • Woonschepen mogen niet dusdanig aan bodem of oever worden vastgeklonken dat ze niet meer kunnen mee bewegen met het waterpeil, om te voorkomen dat het bergend vermogen van het watersysteem afneemt.
  • Om onderhoudswerkzaamheden te verrichten of in geval van calamiteiten zijn woonbooteigenaren verplicht de boot tijdelijk te verplaatsen.
  • Alle aansluitingen tussen de drijvende woning en de wal moeten zo zijn gerealiseerd dat de drijvende woning verplaatsbaar is.
  • Voor woonschepen zijn vergunningen nodig op grond van de Waterwet.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • Het bestemmingsplan voorziet geen wijzigingen ten aanzien van de drie aanwezige woonschepen in de Woensdagsche Watering. Indien er wijzigingen plaatsvinden bij de woonschepen dan dient ten allen tijde getoetst te worden aan de regels uit de Keur van Hoogheemraadschap Rijnland. De beleidsregels voor woonschepen van Hoogheemraadschap Rijnland behoeven geen directe doorwerking in dit bestemmingsplan.

Keur en beleidsregels van Rijnland
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is waterbeheerder en bevoegd gezag op het gebied van waterkeringen, oppervlaktewater en grondwater. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met juridisch bindende regels (gebods- en verbodsbepalingen). Zo zijn werken en werkzaamheden in en bij waterkeringen en watergangen (bv. dempen, graven) zonder of in afwijking van een vergunning op grond van de Keur niet toegestaan. Ook het aanbrengen van verhard oppervlak (bebouwing, bestrating) en het onttrekken van grondwater zijn in veel gevallen vergunningplichtig. In de Beleidsregels die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De Keur en Beleidsregels van Rijnland zijn te vinden op de website van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Daarnaast is in het Waterplan dat als bijlage 11 aan dit bestemmingsplan is toegevoegd een samenvatting van de beleidsregels opgenomen.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen in paragraaf 4.9. Hierin is opgenomen welke waterhuishoudkundige thema's relevant zijn voor het plangebied en op welke manier daarmee wordt om gegaan. Tevens zijn in bijlage 11 en 12 een watertoets en een waterstructuurplan opgenomen.

3.3.6 Verkeer en parkeren

Nota Parkeren en Stallen Noordwijk 2013

De gemeente heeft een nieuwe nota ten aanzien van parkeren. Deze ‘Nota Parkeren en Stallen Noordwijk 2013’ (collegebesluit d.d. 14 mei 2013) vervangt de beleidsregel parkeernormen uit 2008. In de nieuwe nota zijn parkeernormen opgenomen voor wonen en niet-woonfuncties. Ten aanzien van niet-woonfuncties is daarbij aangesloten op de minimum parkeernormen in de CROW-richtlijn ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’ (publicatie 317) voor matig stedelijk gebied. Deze parkeernormen zijn vastgelegd in het bestemmingsplan.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • In het kader van de ontwikkeling van Nieuw Oost, waar Offem-Zuid onderdeel van uitmaakt, wordt uitgegaan van twee parkeerplaatsen per woning. Daarnaast wordt bij de ontwikkeling van Nieuw Oost ingezet op het doel om de auto uit het straatbeeld te krijgen.

3.3.7 Economie en toerisme

Sociaal Economische Visie Noordwijk aan Zee
In de visie geeft het gemeentebestuur aan hoe Noordwijk aan Zee haar imago als kwaliteitsbadplaats beschermt en waar nodig opnieuw inhoud geeft. De kwaliteit van de badplaats laat zich echter niet alleen kennen in het voorzieningenniveau voor de bezoekers, maar evenzeer in een hoogwaardig woon- en leefmilieu voor alle inwoners van Noordwijk.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • De visie vermeldt niets dat ruimtelijk relevant is voor het plangebied en heeft daarom geen gevolgen voor dit bestemmingsplan.

3.3.8 Onderwijs, welzijn, sport en cultuur

Sport in Noordwijk
Met deze nota wil de gemeente inzichtelijk maken met welk beleid de gemeente de sportontwikkeling op korte en lange termijn wil ondersteunen en stimuleren.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • Het plangebied maakt geen grootschalige sportvoorzieningen mogelijk. De nota Sport in Noordwijk behoeft dan ook geen doorwerking in dit bestemmingsplan.

Toekomstvisie Woonzorgzones 2012 - 2016
Kwaliteit is het uitgangspunt voor hoe ouderen in Noordwijk wonen en leven. Nu en in de toekomst. Dat is voor allen die bij het vraagstuk betrokken zijn een aanzienlijke opgave. Zeker omdat kwaliteit ook betekent rekening houden met enerzijds de wensen van de doelgroep en anderzijds met de ontwikkelingen en trends.

Daar zit in dit beleidsveld dan ook de spanning. Op de eerste plaats omdat Nederland vergrijst en ouderen langer leven, waardoor de aanspraak op (al dan niet gespecialiseerde) dienstverlening en zorg indringender wordt. Op de tweede plaats omdat de groep divers wordt. "De" oudere bestaat niet. Een 55 plusser heeft een heel andere levensstijl (en ook andere mogelijkheden) dan de 75 plusser. Om nog maar te zwijgen van de groeiende groep 95 plussers. Hoe luiden dan de kwaliteitseisen? Wat is er mogelijk en betaalbaar? Hiermee staat de gemeente voor een kostenbeheersingsuitdaging.

Samen met verschillende maatschappelijke organisaties heeft de gemeente de afgelopen jaren één woonzorgzone goed in de steigers gezet: Noordwijk Binnen, met als kloppend hart het woonzorgcentrum Jeroen. Hier ervaren ouderen het gemak van het bij de hand hebben van belangrijke voorzieningen als een gezondheidscentrum, winkels, openbaar vervoer en gespecialiseerde zorgaanbieders. Hier ervaren gemeente en partners de kracht van het concept, waarbij alle partijen uitgedaagd worden om het aanbod scherp af te stellen op de wensen en de behoeften. In Noordwijk aan Zee is er eveneens een woonzorgzone, met als kloppend hart het woonzorgcentrum Groot Hoogwaak.

Onze visie is voor allen die betrokken zijn bij het vraagstuk een oriëntatiepunt bieden. Voor de zorgaanbieders die meer (en betaalbare) zorg moeten gaan aanbieden, voor partijen die een bouwproject willen opzetten, voor de gemeente zelf bij het schrijven van beleid, voor het maken van uitgewerkte overeenkomsten met woningbouwverenigingen etc. Zo'n ankerpunt is nodig. De vraag groeit voorspelbaar. De actualisatie van de visie maakt klip en klaar duidelijk wat de verwachte, toekomstige vraag is en wat de taken zijn waarvoor de zorgketenpartners samen met de gemeente staan. Meer levensloopbestendige nieuwbouwwoningen. Meer bestaande woningen levensloopbestendig maken. Meer zorgwoningen realiseren. En meer integratie van de zorgvoorzieningen voor onze ouderen in hun bestaande woonomgeving. Het is onze verantwoordelijkheid om hierop goed in te spelen, zodat de verwachte zorgvraag ons en onze partners niet boven het hoofd groeit. En dat we mogelijkheden in kaart brengen en samen kunnen benutten. Deze Geactualiseerde Toekomstvisie Woonzorgzones wijst de weg. Het beeld: naast verschillende, 'losse' projecten, verdere optimalisatie van de bestaande woonzorgzone in Noordwijk Binnen. Maar ook het benutten van de ambities van Groot Hoogwaak om de woonzorgzone in Noordwijk aan Zee krachtig en duurzaam te versterken en te komen tot de gewenste integraties van de (nog te realiseren, nieuwe) functies. En bovenal: de toevoeging van een nieuwe woonzorgzone in de nog te bouwen wijk Offem-Zuid: de geplande uitbreiding van Noordwijk aan de oostelijke kant van de gemeente.

De gemeente stuurt op strategische versterking van de woonzorgzonestructuur in Noordwijk. De derde woonzorgzone in Offem-Zuid faciliteert de ouderen in het zuidelijk deel van Noordwijk Binnen, het Vinkenveld en Boechorst en de toekomstige nieuwbouwwijk Offem-Zuid in hun zorgbehoefte. Dit college van burgemeester en wethouders heeft de ontwikkeling van deze nieuwe wijk daarom zelfs geprioriteerd. Deze visie brengt het ambitieniveau van deze derde woonzorgzone helder in kaart.

Het beeld dat de gemeente voor ogen staat. De woonzorgzone in Offem-Zuid dient zo veel mogelijk levensloopbestendige woningen te krijgen, die als het ware 'meegroeien' van levensfase naar levensfase. Woningen die in de toekomst eenvoudig aan te passen zijn aan veranderende levensfasen en wooneisen. Ze kunnen snel en goedkoop geüpgraded worden dankzij de standaard 3-sterren classificatie, zodat ze gemakkelijk toegankelijk zijn en blijven voor de rollator en de rolstoel. De ambitieuze opgave is om daarbij ongeveer 80 zorgwoningen in de sociale sector te realiseren. Naast deze levensloopbestendige woningen is het onze ambitie dat er in Offem-Zuid zorg- en welzijnsfuncties worden aangeboden vanuit een multifunctioneel centrum (met zorgsteunpunt), bij voorkeur in de nabijheid medische eerste-lijnsvoorzieningen. Dat alles natuurlijk vanuit een nieuw te bouwen woonzorgvoorziening. Offem-Zuid wordt daarmee de derde woonzorgzone van Noordwijk.

Op 15 oktober 2012 hebben de gemeente en de marktpartijen een intentieovereenkomst afgesloten waarin afspraken zijn gemaakt over het realiseren van een woonzorgvoorziening in Offem-Zuid.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • In het bestemmingsplan wordt de realisatie van een woonzorgvoorziening mogelijk gemaakt. Hiermee wordt aangesloten op de uitgangspunten zoals opgenomen in de Toekomstvisie Woonzorgzones 2012-2016.

3.3.9 Duurzaamheid

Milieuvisie Noordwijk 2020
In de milieuvisie Noordwijk 2020 staan in grote lijnen de ambities en doelstellingen voor een toekomstgericht duurzaam Noordwijk beschreven. De milieuvisie is vastgesteld in oktober 2010. Met deze visie wil de gemeente Noordwijk een eerste stap zetten met inwoners, ondernemers en andere betrokkenen om gezamenlijk de verantwoordelijkheid te nemen voor het behoud en de verbetering van een hoogwaardig kwalitatieve leefomgeving.

Met duurzaamheid als uitgangspunt wordt de toekomstwaarde van Noordwijk versterkt. Daarnaast zorgt duurzame ontwikkeling voor een verbetering van de leefkwaliteit, waar iedereen baat bij heeft. De Milieuvisie Noordwijk 2020 is opgezet vanuit drie integrale thema's:

  • Noordwijk Gezond, Veilig en Schoon
  • Noordwijk Duurzaam
  • Noordwijk Ondernemend

Per thema zijn ambities opgenomen die door samenwerking tussen meerdere partijen tot uitvoering gebracht dienen te worden. Gekoppeld aan de Milieuvisie Noordwijk 2020 wordt een uitvoeringsprogramma opgesteld waarin staat beschreven hoe de visie in de komende jaren invulling/uitvoering dient te krijgen.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • De uitgangspunten voor duurzaamheid zijn met name van toepassing bij de realisatie van bebouwing. Het voorliggend bestemmingsplan voor Offem-Zuid betreft een nog nader uit te werken bestemmingsplan. Het uitgangspunt is dan ook om bij de nadere uitwerking van het woongebied aan te sluiten bij de ambities uit de gemeentelijke milieuvisie.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

Paragraaf 2.3 geeft een beschrijving van de plannen van Offem-Zuid. In dit hoofdstuk wordt ingegaan of de plannen voor Offem-Zuid gelet op de planologische en milieutechnische aspecten wel uitvoerbaar zijn. Door middel van onderzoek wordt inzicht verkregen of bepaalde aspecten leiden tot belemmeringen/beperkingen voor de gewenste ontwikkeling. In de volgende paragrafen wordt bij de thema's geluid, lucht, bodem, zonering van bedrijvigheid, externe veiligheid, natuur en ecologie, archeologie en cultuurhistorie en water stilgestaan.

4.1 Milieu Effectrapportage (M.e.r)

Het geldende Besluit m.e.r. is dusdanig dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de C- of D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r.

In activiteit D11.2 van het Besluit m.e.r. staat ten aanzien van woningbouw aangegeven dat er voor een bestemmingsplan een m.e.r.- beoordelingsprocedure moet worden doorlopen indien het de aanleg, wijziging of uitbreiding betreft van een stedelijk gebied met een oppervlakte van 100 hectare of meer of de (aaneengesloten) bouw van 2.000 woningen of meer. De ontwikkeling van Offem-Zuid is kleiner dan de in het Besluit m.e.r. opgenomen drempelwaarde van 100 hectare en genoemde aantal woningen (het plan bevat maximaal 750 woningen). In het kader van de ontwikkeling van Offem-Zuid is het noodzakelijk een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

Door Tauw bv is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. De vormvrije m.e.r.-beoordeling, 'Vormvrije m.e.r.-beoordeling bestemmingsplan Offem-Zuid, 20 februari 2013,' is als bijlage 1 aan het plan toegevoegd. In de vormvrije m.e.r.-beoordeling is onder andere ingegaan op de onderwerpen:

  • natuur;
  • archeologie;
  • externe veiligheid;
  • geluid;
  • geur.

Voor de bovenstaande onderwerpen is ook apart onderzoek uitgevoerd. Op de onderzoeksresultaten wordt in de paragrafen 4.2 tot en met 4.9 nader ingegaan. Op basis van de onderzoeksresultaten en met inachtneming van de aanbevelingen is het uitgesloten dat als gevolg van de ontwikkeling van Offem-Zuid belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zullen optreden. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen aanleiding om een m.e.r.-beoordeling of- m.e.r. uit te voeren.

4.2 Geluidhinder

4.2.1 Algemeen

Sinds 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Er wordt daarin onderscheid gemaakt tussen geluidsgevoelige en overige gebouwen. In de wet worden de volgende geluidgevoelige objecten genoemd:

  1. a. woningen;
  2. b. onderwijsgebouwen;
  3. c. ziekenhuizen en verpleeghuizen;
  4. d. bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) aan te wijzen andere gezondheidszorggebouwen dan bedoeld onder 2; een gymnastieklokaal maakt voor de toepassing van de wet geen deel uit van een onderwijsgebouw.

Op basis van de Wgh zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. In het kader van Offem-Zuid is uitsluitend het aspect wegverkeerslawaai van toepassing.

4.2.2 Wegverkeerslawaai

Artikel 76 van de Wet geluidhinder verplicht ertoe om bij een bestemmingsplan rekening te houden met de geluidzone van wegen, wanneer sprake is van realisatie van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen een geluidzone. Met dit bestemmingsplan wordt de mogelijkheid geboden voor de realisatie van maximaal 750 woningen. Bovendien wordt de huidige kantoorbestemming van het pand aan de Herenweg 49 gewijzigd in een gemengde bestemming waarbinnen een woonfunctie is toegestaan. Het bestemmingsplan staat derhalve nieuwe geluidgevoelige objecten toe.
Om inzichtelijk te maken wat de geluidsbelasting op het plangebied is als gevolg van de ligging nabij de wegen Herenweg, Beeklaan (N451), Hogeweg, Achterweg en de provincialeweg N206, is door Tauw bv een onderzoek uitgevoerd. Het 'Akoestisch onderzoek bestemmingsplan Offem-Zuid te Noordwijk, 9 november 2012' is als bijlage 2 aan het plan toegevoegd.

Conclusie Offem-Zuid
Uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting als gevolg van de Achterweg niet leidt tot een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. Voor de Hogeweg wordt ter zijner tijd een 30 km/uur besluit genomen waardoor deze weg wettelijk geen geluidzone heeft en niet onderzoeksplichtig is. De geluidsbelasting in het plangebied als gevolg van de wegen Herenweg, Beeklaan en de N206 is voor bepaalde zones hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De geluidbelasting van de wegen Herenweg (max. 54 dB) en Beeklaan (max. 59 dB) is lager dan de maximale te ontheffen waarde van 63 dB voor stedelijke wegen. De geluidsbelasting afkomstig van de N206 (max. 61 dB) overschrijdt wel de maximale ontheffingswaarde van 53 dB voor buitenstedelijke wegen.

Om nieuwe woningen in het plangebied mogelijk te maken moet voor de zones waar de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB , maar de maximale ontheffingswaarde niet wordt overschreden, een hogere grenswaarde worden aangevraagd. De aanvraag van hogere grenswaarden kan in het kader van de uitwerking plaatsvinden.
Voor de zone in het plangebied waar de geluidsbelasting als gevolg van de N206 de maximale ontheffingswaarde overschrijdt dienen om woningbouw mogelijk te maken maatregelen te worden getroffen. Deze maatregelen kunnen bestaan uit het toepassen van stiller asfalt of de aanleg van een geluidscherm parallel aan de N206. Met het toepassen van dergelijke maatregelen kan het gebied dat geschikt is voor woningbouw worden vergroot.

Het huidige akoestische onderzoek is gebaseerd op een onbebouwde omgeving. Bij de invulling van het uitwerkingsgebied kan de toekomstige eerstelijns bebouwing zorgen voor afscherming waardoor de geluidsbelasting op het achterliggende gebied afneemt. Om inzichtelijk te krijgen wat de daadwerkelijke geluidsbelasting in de toekomstige situatie in het plangebied is, is het van belang dat bij de uitwerking van het woongebied nieuw akoestisch onderzoek wordt uitgevoerd afgestemd op de toekomstige fysieke situatie.

Conclusie Herenweg 49
De geluidsbelasting op de bebouwing op het perceel Herenweg 49 bedraagt als gevolg van de Beeklaan en Herenweg respectievelijk 53 dB en 59 dB. Om de planologisch voorgenomen wijziging van kantoor naar een gemengde bestemming met woonfunctie mogelijk te maken, moet door het college van burgemeester en wethouders een hogere waarde worden vastgesteld.

4.3 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer. Hierin is van bepaalde projecten getalsmatig vastgelegd dat ze "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Met de inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009, zijn deze grenzen verruimd. Doordat het NSL in werking is getreden, draagt op grond van het Besluit niet in betekenende mate een project niet bij zolang de toename van de concentratie fijnstof of stikstofdioxide maximaal 3% bedraagt van de grenswaarde.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van projecten (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor woningbouwlocaties geldt dat voor maximaal 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden.

In 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Met deze AMvB wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' - zoals een school of kinderdagverblijf- in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Waar in zo’n onderzoekszone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een ‘gevoelige bestemming’ niet toenemen. Dit wordt bereikt door op zo’n plek de vestiging van bijvoorbeeld een school niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan.

Dit bestemmingsplan staat de realisatie van maximaal 750 woningen met één ontsluitingsweg in Offem-Zuid toe. De grenswaarden in het kader van de Regeling NIBM, voor projecten voor woningbouwlocaties, ligt op 1.500 woningen met één ontsluitingsweg. Het aantal woningen van maximaal 750 dat in Offem-Zuid gerealiseerd kan worden ligt derhalve beneden deze grenswaarde. Het plan kan in het kader van de luchtkwaliteit worden aangemerkt als niet in betekenende mate (NIBM). Nadere toetsing van het plan aan de luchtkwaliteiteisen in de Wet milieubeheer is daarom niet noodzakelijk.

4.4 Bodemkwaliteit

De Wet bodembescherming richt zich op de bescherming van de bodem tegen verontreiniging en andere vormen van aantasting. Op grond van de Wet bodembescherming is een ieder die op of in de bodem handelingen verricht en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat die handelingen de bodem verontreinigen of aantasten, verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om die verontreiniging of aantasting te voorkomen. Om dit te bereiken worden op grond van de Wet milieubeheer regels gesteld om verontreinigingen door bedrijven te voorkomen.

Bij het opstellen van bestemmingsplannen is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet (bijvoorbeeld grondwerkzaamheden).

Voor het gebied Offem-Zuid zijn in het verleden verscheidene bodemonderzoeken uitgevoerd. In verband met de voorliggende actualisatie van het bestemmingsplan zijn de resultaten van deze onderzoeken door Tauw bv nogmaals beoordeeld. Het 'Historisch onderzoek Offem-Zuid te Noordwijk, 2 augustus 2012' is als bijlage 3 aan het plan toegevoegd.

Op basis van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat het plangebied grotendeels licht verontreinigd is met zware metalen en PAK in de grond en met zware metalen in het grondwater. De bovengrond van het plangebied is verdacht op asbest en bestrijdingsmiddelen. Op de grens van het plangebied, ter plaatse van een voormalig autobedrijf/tankstation is een verontreiniging met minerale olie in het grondwater aanwezig. Voorliggend bestemmingsplan gaat uit van een uit te werken woonbestemming. Op basis van het historische bodemonderzoek is voor dit bestemmingsplan geen aanvullend onderzoek nodig. In de toekomst bij de verdere uitwerking van het gebied, is een nader bodemonderzoek wel nodig.

4.5 Bedrijvigheid

4.5.1 Inleiding

Algemeen
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt uitgegaan van de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG brochure “Bedrijven en milieuzonering”, kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwetgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving (Wgv) of de veiligheidsregelgeving (Bevi/Revi). Deze wetgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten.

Omgevingstype
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de omgevingstypen 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Wanneer sprake is van omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies, voor met name het aspect geluid, met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Het aspect geluid is veelal het maatgevende aspect. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot het omgevingstype gemengd gebied. Gezien de aanwezige functiemenging of de ligging nabij drukke wegen kent het gemengd gebied al een hogere milieubelasting. Dat rechtvaardigt het verlagen van de richtafstanden met één stap. De richtafstand van 30 meter voor een bedrijf in milieucategorie 2 kan dan bijvoorbeeld worden verkleind tot 10 meter en de richtafstand van 100 meter voor een bedrijf in milieucategorie 3.2 kan verlaagd worden tot 50 meter. Het systeem van richtafstanden gaat dus uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocaties en omgevingstype rustige woonwijk of gemengd gebied. In dit bestemmingsplan is, vanwege de ligging langs meerdere belangrijke wegen en de aanwezigheid van enkele bedrijfsfuncties, uitgegaan van het omgevingstype "gemengd gebied".

Voor gebieden met de omgevingstype "gemengd gebied" kunnen de volgende richtafstanden tussen milieubelastende functies en milieugevoelige functies worden aangehouden.

Milieucategorie Richtafstand
1 0 m
2 10 m
3.1 30 m
3.2 500 m
4.1 1000 m

4.5.2 Bedrijvigheid binnen Offem-Zuid

Als input voor het bestemmingsplan zijn met behulp van de veldinventarisatie alle inrichtingen binnen het plangebied geïnventariseerd. Per inrichting zijn de milieucategorieën bepaald. In het gebied komen een schildersbedrijf, autobedrijf en bloemendistributiebedrijf voor. Op basis van de VNG brochure gelden voor deze bedrijven de volgende richtafstanden.

Bedrijf Milieucategorie Richtafstand gemengd gebied
Admiraal Schilders
Herenweg 35
schilderbedrijf (3.1) 30 meter
Alpina Beheer / Automob.bdr. Jeroen van Rijn
Herenweg 21-23
autobedrijf (2) 10 meter
Hoogeveen & Van Nieuwkerk
Herenweg 45
groothandel in bloemen en planten (2) 10 meter
Levensmiddelenbedrijf Lammers
Herenweg 47
kantoor

Bedrijven uit categorie 1 en 2 zijn over het algemeen goed in te passen nabij woningen. De overlast als gevolg van dergelijke bedrijven is dusdanig minimaal dat dit niet leidt tot een slecht woon-/leefklimaat. De aanwezigheid van een autobedrijf, bloemendistributiebedrijf en kantoor leidt naar verwachting dan ook niet tot onevenredige overlast voor de bestaande woningen in de omgeving.

Het schildersbedrijf komt uit categorie 3.1. Conform de VNG brochure heeft een dergelijk bedrijf een richtafstand van 50 meter bij een woongebied. Omdat voor het plangebied uitgegaan wordt van een gemengd gebied kan dit bijgesteld worden naar 30 meter.

In de omgeving van het schildersbedrijf zijn enkele woningen gelegen die binnen de richtafstand van 30 meter liggen. Gelet op de afstand van de dichtstbijzijnde woning tot het schildersbedrijf zou dit kunnen leiden tot overlast. Het feit dat dit bestemmingsplan voor deze beide percelen enkel de bestaande situatie vastlegt, geeft dit geen aanleiding tot nader onderzoek.

Omdat de opgenomen bedrijfsbestemming in dit bestemmingsplan alleen bedrijven uit categorie 1 en 2 met recht toestaat is voor het schildersbedrijf een aparte aanduiding opgenomen. Door het schildersbedrijf specifiek aan te duiden worden andere (nieuwe) bedrijven uit categorie 3 niet toegestaan. Mocht het schildersbedrijf haar activiteiten beëindigen dan kan hier enkel een nieuw schildersbedrijf of bedrijf uit categorie 1 en 2 'bij recht' voor terugkomen.

4.5.3 Bedrijvigheid buiten Offem-Zuid

Ten zuiden van het plangebied ligt het bedrijf Gebr. Van der Putten. Het bedrijf dat gericht is op transport houdt zich ook bezig met groencompostering. Vanwege deze geurrelevante activiteit dient onderzocht te worden in hoeverre het milieuaspect geur een rol speelt bij de ontwikkeling van Offem-Zuid. De naastgelegen rioolwaterzuiveringinstallatie en de agrarische bedrijvigheid in de omgeving vormen geen belemmering voor de ontwikkeling van Offem-Zuid.

Om inzichtelijke te maken welke gevolgen het bedrijf Gebr. Van der Putten op de voorgenomen ontwikkeling van Offem-Zuid heeft is door Tauw bv een geuronderzoek uitgevoerd. De notitie 'Geuronderzoek Van der Putten Noordwijk, 7 februari 2013' is als bijlage 4 aan het plan toegevoegd.

Uit het onderzoek blijkt dat de geurhinderafstand van het bedrijf Gebr. Van der Putten 500 meter bedraagt. Deze afstand is gebaseerd op algemene nationale richtlijnen voor het type compostering en de capaciteit. Met de uitvoering van verspreidingsberekeningen is een meer locatiespecifieke geurbelasting in beeld gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOffemZuid-VA01_0014.jpg"

Afbeelding - Maatgevende geurcontour

Op basis van de meest maatgevende geurcontour kan geconcludeerd dat woningbouw voor in een deel van het plangebied niet zonder meer mogelijk is. Voor het toevoegen van nieuwe geurgevoelige bestemmingen binnen deze geurcontour zijn aanvullende maatregelen nodig. De geurcontour is doorvertaald naar de verbeelding van dit bestemmingsplan. In de regels zijn bepalingen opgenomen waarmee de realisatie van geurgevoelige objecten zoals woningen niet zondermeer wordt toegestaan.

Aangaande het treffen van de maatregelen gaat dit met name over bronmaatregelen zoals een geurscherm, verplaatsen van de emissiebron of andere technische maatregelen waardoor de waarde van de emissie wordt verminderd.

4.6 Externe Veiligheid

4.6.1 Algemeen

Gemeenten moeten in hun bestemmingsplannen en andere ruimtelijke besluiten rekening houden met de veiligheidsnormen in het kader van de externe veiligheid. Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen het onderwerp externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers. Kwetsbare bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR;
  • het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

In het kader van de externe veiligheid worden in hoofdzaak drie mogelijke risicobronnen onderscheiden:

  1. 1. Inrichtingen, waarin opslag en/of verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
  2. 2. Transportroutes, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
  3. 3. Buisleidingen, waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Voor elke risicobron is een apart wettelijk kader opgesteld waarin beschreven staat hoe met de risico's moet worden omgegaan. Het betreft hier de volgende wettelijke kaders:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
  • Circulaire “Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen” (cRNVGS).
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Op basis van de risicokaart blijkt dat voor dit bestemmingsplan twee risicobronnen van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van Offem-Zuid. Het gaat om de gasleiding langs de Beeklaan, de N206 en de transportroute gevaarlijke stoffen over de provinciale weg N206.

4.6.2 Provinciale Structuurvisie (PSV)

De provincie Zuid-Holland ambieert een veiliger Zuid-Holland. In de provinciale structuurvisie (PSV) van 2010 staat als provinciaal belang genoemd het 'beschermen van grote groepen mensen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen'. De provincie wil voorkomen dat risicovolle activiteiten gevestigd worden in de omgeving van grote groepen mensen of dat een nieuwe ontwikkeling gepland wordt binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Het is niet altijd te voorkomen dat dit soort functies gecombineerd worden en het groepsrisico toeneemt. In dat geval vraagt de provincie van de verantwoordelijke bestuurders dat zij een verantwoording groepsrisico schrijven: een heldere en transparante toelichting waarin zij uitleggen waarom deze ontwikkeling op deze locatie noodzakelijk is. Op basis van een verantwoording groepsrisico moet aannemelijk worden gemaakt dat op termijn in de eindsituatie wordt voldaan aan de oriëntatiewaarde.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • Dit bestemmingsplan maakt de vestiging van nieuwe risicovolle activiteiten niet mogelijk.
  • Tevens wordt in dit bestemmingsplan uitgesloten dat nieuwe kwetsbare objecten binnen een plaatsgebonden risico-contour kunnen worden gerealiseerd.

4.6.3 Omgevingsvisie Externe Veiligheid Holland Rijnland

Om inhoud te geven aan het externe veiligheidsbeleid, en om keuzes te maken over de uitvoering ervan is de nota Omgevingsvisie Externe Veiligheid Holland Rijnland opgesteld. Hierin wordt het externe veiligheidsbeleid in de regio Holland Rijnland voor de komende jaren vastgelegd. Deze nota is namens de regio Holland Rijnland opgesteld door de Milieudienst West-Holland, in samenwerking met de gemeenten van Holland Rijnland en de Regionale Brandweer Hollands Midden.

Externe veiligheidsbeleid is voor een belangrijk deel ruimtelijk beleid. Deze nota schetst een aantal ruimtelijke beleidsuitgangspunten op het gebied van externe veiligheid: gebiedsgerichte normstelling, clustering van risicovolle bedrijven, het vaststellen van een routering gevaarlijke stoffen en het niet meer toelaten van LPG-tankstations in de bebouwde kom.

Deze beleidsuitgangspunten zullen door de gemeenten en door de regio, bijvoorbeeld in het Regionaal Structuur Plan, moeten worden uitgewerkt. Ook voor de uitvoering van het milieubeleid van de gemeente heeft deze nota gevolgen. Dat geldt met name voor het stimuleren van de risico veroorzakende bedrijven om maatregelen te treffen de risico's te beperken. Ook zal in de vergunningverlening en de handhaving aandacht aan de externe veiligheid besteed moeten worden.

De Omgevingsvisie externe veiligheid Holland Rijnland is op 30 september 2009 door de gemeenteraad van Noordwijk vastgesteld.

4.6.4 Risicobronnen voor Offem-Zuid

Om het aspect externe veiligheid te beoordelen is door Tauw een quickscan externe veiligheid uitgevoerd. De 'Quickscan externe veiligheid, 18 september 2012' is als bijlage 5 aan het plan toegevoegd.

Transportroute N206
Uit de quickscan blijkt dat de transportroute gevaarlijke stoffen over de N206 vanwege het beperkte aantal transporten niet relevant is voor het bestemmingsplan.

Gasleiding W-535
De gasleiding van de Gasunie met een diameter van ruim 6 inch en 40 bar is wel relevant voor dit bestemmingsplan. De gasleiding heeft een belemmeringenstrook van 4 meter aan weerszijden van de hartlijn van de leiding. De plaatsgebonden risico-contour ligt ter hoogte van de onderdoorgang van de Achterweg onder de Beeklaan gedeeltelijk buiten de belemmeringenstrook en daarmee binnen het gebied waar de realisatie van nieuwe woningen is voorzien. Om te voorkomen dat binnen de plaatsgebonden risico-contour nieuwe woningen worden gerealiseerd wordt op de verbeelding een veiligheidszone opgenomen. Binnen deze veiligheidszone kunnen geen kwetsbare objecten zoals woningen worden gerealiseerd.

Voor wat betreft het groepsrisico wordt bij de berekening uitgegaan van de reeds bestaande planologische ruimte. In dit geval het vigerende bestemmingsplan uit 2001 waarin ook de realisatie van maximaal 750 woningen is voorzien. Met de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan wijzigt het groepsrisico ten opzichte van de bestaande planologische situatie dan ook niet. Vanwege het ontbreken van een verantwoording van het groepsrisico, dit was ten tijde van het bestemmingsplan uit 2001 niet verplicht, wordt in dit bestemmingsplan wel nader ingegaan op de verantwoording van het groepsrisico. Verantwoording van het groepsrisico vindt plaats op basis van een toetsing aan de provinciale structuurvisie en de Omgevingsvisie Externe Veiligheid Holland Rijnland.

Verantwoording groepsrisico
Conform de Omgevingsvisie Externe Veiligheid Holland Rijnland moet voor de verantwoording van het groepsrisico aan drie voorwaarden worden voldaan. Het betreft hier de volgende drie voorwaarden:

  1. 1. alle redelijkerwijs te treffen maatregelen zijn getroffen om het risico te reduceren;
  2. 2. de hulpdiensten kunnen adequaat ingrijpen als een calamiteit zich voordoet;
  3. 3. de bevolking is goed geïnformeerd over hoe te handelen bij een calamiteit.

Een volledige beschrijving van de verantwoording van het groepsrisico staat beschreven in het advies van de Omgevingsdienst West-Holland. De adviezen van de Omgevingsdienst van 22 oktober 2012 en 23 januari 2013 zijn als bijlage 6 aan het plan toegevoegd.

Bereikbaarheid

Een aandachtspunt bij de ontwikkeling van Offem-Zuid is de bereikbaarheid. Het advies van de Veiligheidsregio Hollands Midden is dat het plangebied bereikbaar moet zijn via minstens twee, bij voorkeur drie toegangswegen. Deze wegen moeten een minimale breedte van 4,5 meter hebben en een vrije doorgangshoogte van 4,2 meter. Bij de nadere uitwerking van het plangebied wordt hier rekening mee gehouden. Het advies van de Veiligheidsregio Hollands Midden van 16 april 2013 is als bijlage 14 aan het plan toegevoegd.

Bluswatervoorziening

De Veiligheidsregio Hollands Midden heeft verder aangegeven dat voor gebouwen geldt dat de primaire bluswatervoorziening binnen 40 meter vanaf de brandweeringang aanwezig moet zijn. De maximale afstand tussen de inzetlocatie en de dichtstbijzijnde secundaire bluswatervoorziening mag maximaal 150 meter zijn. Het bestemmingsplan staat de realisatie van deze voorziening niet in de weg.

Zelfredzaamheid

Binnen het plangebied is een woon zorgvoorziening voorzien. Binnen dit object zullen personen gaan wonen die zichzelf niet zonder hulp in veiligheid kunnen brengen. De Veiligheidsregio Hollands Midden adviseert daarom dat de woon zorgvoorziening buiten het invloedsgebied van de hogedrukaardgasleiding moet worden geprojecteerd. Dit advies is overgenomen en vastgelegd in de uitwerkingsregels van het uit te werken woongebied.

4.7 Natuur En Ecologie

In Nederland wordt de natuur beschermd op basis van gebiedsbescherming en soortenbescherming. Voor de uitvoering van het bestemmingsplan is door Tauw een natuurtoets uitgevoerd. De natuurtoets 'Natuurtoets, actualisatie bestemmingsplan Offem-Zuid te Noordwijk, 19 juni 2012' is als bijlage 7 aan het bestemmingsplan toegevoegd. De natuurtoets gaat in op zowel de gebiedsbescherming als de soortenbescherming.

4.7.1 Gebiedsbescherming

De volgende natuurgebieden kunnen van invloed zijn op het project:

  • Natura 2000;
  • Beschermde natuurmonumenten;
  • Ecologische hoofdstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOffemZuid-VA01_0015.jpg"

Afbeelding - Gebiedsbescherming in het plangebied en omgeving (globale plangrens in rood weergegeven)

Natura 2000
Binnen de Europese Unie wordt beoogd een samenhangend netwerk van leefgebieden en soorten te realiseren, Natura 2000 genaamd. De Vogel- en Habitatrichtlijngebieden maken hiervan deel uit. Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er door projecten en handelingen (in of in de nabijheid van het Natura 2000-gebied) geen verslechtering van de kwaliteit van de habitat of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden (Natuurbeschermingswet).

In de omgeving van het plangebied liggen de Natura 2000-gebieden Coepelduynen (1,6 km), Kennemerland-Zuid (2,7 km) en Meijendel & Berkheide (4,7 km). De formele aanwijzing als Natura 2000-gebied voor de gebieden Kennemerland-Zuid en Meijendel & Berkheide is nog niet afgerond. Het gebied Coepelduynen is wel formeel aangewezen als Natura 2000-gebied.
Aangezien significante negatieve effecten op deze gebieden op voorhand niet kunnen worden uitgesloten is door Tauw bv een onderzoek uitgevoerd. De onderzoeksresultaten zijn opgenomen in de notitie 'Mogelijke effecten van de realisatie van de nieuwe woonwijk Offem-Zuid te Noordwijk op Natura 2000-gebieden, 12 februari 2013' die als bijlage 8 aan het plan is toegevoegd.

Uit de notitie blijkt dat bij een realisatie van maximaal 750 woningen in het gebied de emissie van stikstofdioxiden en ammoniak toeneemt. Beide stoffen worden na emissie door de lucht verspreid en slaan vervolgens in de omgeving neer (depositie). De mate van stikstofdepositie is voor de gebieden Coepelduynen en Kennemerland Zuid niet zonder meer verwaarloosbaar.
Uit de berekeningen blijkt dat de geringe toename van de depositie als gevolg van de ontwikkeling van Offem-Zuid, in combinatie met enkele in de notitie genoemde aandachtspunten, niet leidt tot significante effecten voor de gebieden Coepelduynen en Kennemerland Zuid.

Beschermde natuurmonumenten
Beschermde natuurgebieden hebben als doel om gebieden met een natuurwetenschappelijk of landschappelijke betekenis te vrijwaren tegen ingrepen. De aanwijzing vindt op Rijksniveau plaats. Voor beschermde natuurmonumenten geldt dat het verboden is om handelingen te verrichten die schadelijk zijn voor de wezenlijke kenmerken van het natuurmonument, tenzij er een vergunning kan worden verleend (Natuurbeschermingswet).

In het plangebied komen geen beschermde natuurmonumenten voor. De dichtstbij gelegen beschermde natuurmonumenten liggen binnen de grenzen van de Natura 2000-gebieden Kennemerland-Zuid en Meijendel & Berkheide. Het gaat hier om de Harstenhoek en Berkheid in het gebied Meijendel & Berkheide en de Noordrand Noordwijk in het gebied Kennemerland Zuid. De effecten van de ontwikkeling van Offem-Zuid op de natuurwaarden binnen deze beschermde natuurmonumenten zijn in het kader van de Natura 2000 al beoordeeld.

Ecologische hoofdstructuur
Door nieuwe natuur te ontwikkelen, kunnen natuurgebieden met elkaar worden verbonden. Zo kunnen planten zich over verschillende natuurgebieden verspreiden en dieren van het ene naar het andere gebied gaan. Het totaal van al deze gebieden en de verbindingen ertussen vormt de EHS van Nederland. Op basis van de provinciale omgevingsverordening zijn ingrepen in de EHS alleen mogelijk in situaties wanneer de ingreep 'van groot openbaar belang' is en er geen alternatieven mogelijk zijn.

De gronden langs de provinciale weg N206 zijn aangewezen als ecologische verbindingszone. Als gevolg van het bestemmingsplan is geen sprake van een significante aantasting van de kernkwaliteiten van de EHS als de functie en omvang van deze verbindingszone behouden blijft. Indien de inrichting van deze strook wordt afgestemd op de doelsoorten wordt het plan in het kader van het EHS-beleid niet belemmerd.

4.7.2 Soortbescherming

De Flora- en Faunawet beschermt een groot aantal in het wild levende planten- en diersoorten, ook buiten beschermde natuurgebieden. De wet verbiedt een aantal handelingen die kunnen leiden tot schade aan (populaties of individuen van) beschermde soorten (algemene verbodsbepalingen).

Wanneer het bestemmingsplan handelingen mogelijk maakt die beschermde planten en dieren kunnen bedreigen, is het verplicht om vooraf te toetsen of deze plannen kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dit het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, indien dit niet mogelijk is dienen de gevolgen voor beschermde soorten zoveel mogelijk beperkt te worden.

Het voorliggend bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van Offem-Zuid mogelijk. Als gevolg van deze ontwikkeling zal sprake zijn van activiteiten die kunnen leiden tot schade aan beschermde soorten. In de natuurtoets (zie bijlage 7) is daarom ook uitgebreid stilgestaan bij de mogelijke gevolgen van het plan voor de flora en fauna. Op basis van de natuurtoets wordt het volgende geconcludeerd:

  • De aanwezigheid van en effecten op meerdere vleermuissoorten kunnen niet worden uitgesloten en dienen derhalve nader onderzocht te worden;
  • De aanwezigheid en effecten op jaarrond beschermde vogelsoorten kunnen niet worden uitgesloten en dienen derhalve nader onderzocht te worden;
  • De aanwezigheid en effecten op de Rugstreeppad, Kleine modderkruiper en Bittervoorn kunnen niet worden uitgesloten en dienen derhalve nader onderzocht te worden.
  • De voorgestelde uitvoering van werkzaamheden wordt beschouwd als verstorende activiteit voor algemene broedvogels. De verstorende activiteiten dienen dan ook buiten de broedperiode van vogels plaats te vinden.
  • Door de verlichtingsintensiteit langs de Woensdagsche Watering niet te laten toenemen worden geen effecten verwacht op de (vleermuis)soorten in het bosgebied.
  • Gedurende de werkzaamheden is voor alle in het plangebied aanwezige dier- en plantensoorten de zorgplicht van kracht. Er is geen ontheffing nodig voor mogelijk aanwezige soorten uit tabel 1.

Hoewel het plan in hoofdzaak nog nader uitgewerkt moet worden dient de uitvoerbaarheid in het kader van dit bestemmingsplan wel aangetoond te worden.

4.8 Archeologie En Cultuurhistorie

4.8.1 Archeologie

Sinds 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van toepassing. Dit is een herziening van de Monumentenwet 1988. Met deze herziening zijn de belangrijkste bevoegdheden aangaande de archeologie bij de gemeente neergelegd. De gemeenteraad is op grond van de Monumentenwet verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

De gemeente Noordwijk heeft in verband met de verplichting tot het inzichtelijk maken van de archeologische waarden binnen de gemeente een archeologische waardenkaart en beleidsadvieskaart laten opstellen (zie paragraaf 3.3.2).

Het plangebied ligt op basis van deze gemeentelijke beleidskaart in een zone met een hoge verwachtingswaarde, middelhoge verwachtingswaarde en een lage archeologische verwachtingswaarde.

Archeologische inventarisatie
Voor de bescherming van de archeologische waarden in het plangebied is door Transect een archeologische inventarisatie uitgevoerd. De inventarisatie 'Archeologische inventarisatie en Advies, Actualisatie bestemmingsplan, plangebied Offem-Zuid Gemeente Noordwijk, 25 april 2012' is als bijlage 9 aan het bestemmingsplan toegevoegd.

De inventarisatie is in belangrijke mate gebaseerd op het archeologische onderzoek uit 2001 dat door RAAP is uitgevoerd. Uit het onderzoek uit 2001 blijkt dat het plangebied een hoge archeologische verwachting heeft voor wat betreft vindplaatsen uit het Neolithicum (5300-2000 voor Chr.) tot en met de Nieuwe tijd (1500 – 1950 na Chr.).

Archeologische resten worden verwacht in de top van strandwal- en Oude Duin-afzettingen. Deze liggen naar verwachting direct aan het maaiveld, dan wel zeer ondiep. Aangezien reeds in 2001 is vastgesteld dat het hier om een archeologisch waardevol gebied gaat, is het noodzakelijk om de gegevens uit 2001 voor zo ver als mogelijk te completeren. Om de archeologische gegevens voor het plangebied volledig te maken worden in de archeologische inventarisatie de volgende drie acties geadviseerd:

  1. 1. Aanvullend booronderzoek
    Omdat niet het gehele gebied is onderzocht word geadviseerd om de ontbrekende delen alsnog te onderzoeken door middel van een karterend booronderzoek. Geadviseerd wordt om gelijktijdig ook een aantal controle boringen te zetten in het reeds onderzochte gebied, om te bepalen of de bodem hier nog in tact is.
  2. 2. Waarderende proefsleuven onderzoek op Oude Duinen op strandwallen
    Gezien de aanwezigheid van twee vindplaatsen in de top van de Oude Duinen en de kans op het voorkomen van meer (kleine) vindplaatsen, wordt aanbevolen om in de zone met Oude Duinen (omvang circa elf ha) een aanvullend waarderend archeologisch onderzoek te laten plaatsvinden in de vorm van proefsleuven. Dit onderzoek is gericht op het vaststellen van (kleine) archeologische vindplaatsen in het gebied en anderzijds op het bepalen van de waarde en de omvang van de twee reeds bekende en eventueel nieuw ontdekte vindplaatsen.
  3. 3. Waarderend booronderzoek op de Strandvlakten
    Van de twee geïsoleerde vondsten in de strandvlakten is de waarde en omvang onduidelijk. Aanbevolen wordt deze twee vindplaatsen door middel van een waarderend booronderzoek te onderzoeken. Op basis van het aanvullende archeologische onderzoek kan bepaald worden of behoud van archeologische vindplaatsen mogelijk is door plan-inpassing of -aanpassing. Indien dit niet het geval is, kan in overleg met het bevoegd gezag worden bekeken of vindplaatsen in aanmerking komen voor een vervolgonderzoek. Een dergelijk onderzoek kan bestaan uit archeologische begeleiding tijdens de bouwwerkzaamheden of een volledige archeologische opgraving.

Archeologisch vervolgonderzoek
Om invulling te geven aan de bovenstaande adviezen is door Transect een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek 'Noordwijk, Offem-Zuid Gemeente Noordwijk (Zuid-Holland), Inventariserend veldonderzoek (IVO; verkennende en karterende fase), 21 november 2012' is als bijlage 10 aan het plan toegevoegd. Het onderzoek richt zich op twee gebieden in het plangebied. Het eerste gebied (ad 1) betreft het nog niet onderzochte deel van het plangebied en het tweede onderzoeksgebied (ad 3) betreft het gebied waar vindplaatsen waren aangetroffen.

Op basis van het onderzoek kan voor onderzoeksgebied 1 worden geconcludeerd dat er een hoge verwachting is voor het aantreffen van archeologische vindplaatsen voor de periode Midden-Bronstijd – Vroege Middeleeuwen. Deze verwachting is met name gebaseerd op het voorkomen van (deels onverstoorde) duinen en begraven bodems in combinatie met de archeologische resultaten rondom het gebied.

Voor onderzoeksgebied 2 zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen, die wijzen op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. Er is wel scherfmateriaal waargenomen, maar deze bevindt zich in een zandpakket, dat vermoedelijk in recent verleden in het terrein is opgebracht ten behoeve van bollenteelt. De aanwezigheid van modern materiaal als plastic, aluminiumfolie en zilverpapier, vormen hiervoor een aanwijzing.

Conclusie
Op basis van de uitgevoerde onderzoeken is voor het gehele plangebied een reconstructie van het kustlandschap opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOffemZuid-VA01_0016.jpg"

Afbeelding - Reconstructie kustlandschap in het plangebied

Conform deze reconstructie is voor de gebieden die deel uitmaken van de zone Oude Duinen en Strandwal (oranje), Oude Duinen in strandvlakte (geel) en het onderzoeksgebied 1 een dubbelbestemming archeologie opgenomen. In de regels gekoppeld aan deze dubbelbestemming zijn bepalingen opgenomen waarmee onderzoek verplicht is voorafgaand aan bepaalde werkzaamheden.

Voor de gronden die deel uitmaken van de zone Strandvlakte (blauw) en het onderzoeksgebied 2 hoeft in de toekomst geen nader archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. Deze gebieden zijn vrijgegeven voor ontwikkeling. Al geldt ten allen tijde de meldingsplicht conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988.

4.8.2 Cultuurhistorie

De Achterweg die het plangebied doorsnijdt, is een oude route met een cultuurhistorisch belang. Inclusief de dubbele haakse aansluiting op de Nachtegaalslaan betreft het een structuur die tenminste 400 jaar ongewijzigd is gebleven. Bij de toekomstige planontwikkeling wordt rekening gehouden met de ligging van Achterweg. De Achterweg heeft geen verkeersbestemming gekregen, omdat dit in het geldende bestemmingsplan ook niet het geval was.

4.9 Waterparagraaf

4.9.1 De watertoets

De watertoets houdt in dat vroegtijdig in het planvormingsproces rekening moet worden gehouden met de waterhuishouding in het plangebied. Sinds 2003 bestaat de wettelijke verplichting om de watertoets bij ruimtelijke plannen en besluiten te betrekken. Daarom moet in een vroegtijdig stadium van de planvorming overleg plaatsvinden met de waterbeheerder. In een dergelijk overleg wordt stilgestaan bij de consequenties van het nieuwe ruimtelijke plan ten aanzien van de waterhuishouding en mogelijk te nemen waterhuishoudkundige maatregelen. De watertoets is in de toelichting bij het bestemmingsplan opgenomen in de vorm van de waterparagraaf.

Aangezien het bestemmingsplan voor Offem-Zuid een aanzienlijke stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt is in het kader van dit bestemmingsplan door Tauw een watertoets uitgevoerd. De 'Watertoets Offem-Zuid te Noordwijk, Zuid-Holland, 3 mei 2012' is als bijlage 11 aan het bestemmingsplan toegevoegd. Uit de watertoets blijkt dat het gedempte aantal vierkante meter oppervlaktewater volledig gecompenseerd moet worden. Daarnaast moet van de geplande vierkante meters aan nieuw verhard oppervlak (circa 165.000 m²) een vastgesteld percentage gecompenseerd worden. Vanwege de omvang van de ontwikkeling Offem-Zuid heeft het Hoogheemraadschap van Rijnland geadviseerd om een waterstructuurplan op te stellen. Door middel van een waterstructuurplan kan via maatwerk invulling worden gegeven aan de inpassing van water binnen Offem-Zuid.

4.9.2 Het waterstructuurplan

Door Tauw bv is in overleg met de gemeente Noordwijk en Hoogheemraadschap van Rijnland een waterstructuurplan opgesteld. Het 'Waterstructuurplan Offem-Zuid te Noordwijk, 1 maart 2013' is als bijlage 12 aan het bestemmingsplan toegevoegd. Het doel van het waterstructuurplan is om voor de verdere uitwerking van Offem-Zuid duidelijk uitgangspunten te formuleren. Op basis van deze uitgangspunten kunnen ontwikkelaars en de gemeente invulling geven aan de plannen voor Offem-Zuid.

Huidige situatie plangebied
Het plangebied ligt in een peilgebied (boezem) waar een vast waterpeil wordt gehanteerd van NAP-0,64 m. De deklaag in het plangebied bestaat uit zand afgewisseld met klei- en veenlagen.

Langs de noordzijde van het plangebied loopt een hoofdwatergang, de Woensdagsche Watering. De watergang speelt een belangrijke rol voor de afvoer van het (stedelijk) water van Noordwijk, het water wordt in zuidoostelijke richting afgevoerd. De Woensdagsche Watering valt voor de helft binnen het plangebied. Binnen het gebied Offem-Zuid liggen in de huidige situatie meerdere kleine dwarssloten. Deze zijn hoofdzakelijk voor de afwatering van de percelen in het gebied. De doorstroming van de sloten is matig tot slecht.

Parallel aan de Woensdagsche Watering loopt in het plangebied een smalle watergang. De functie van deze watergang is met name het afwateren van de weg en de aangrenzende percelen. Deze watergang heeft bovendien een belangrijke functie in het realiseren van de juiste ontwateringsdiepte voor de woningen.

Toekomstige situatie plangebied
Voor het watersysteem in de toekomstige situatie geeft het waterstructuurplan enkele uitgangspunten. Bij een gedetailleerde invulling van Offem-Zuid dienen deze uitgangspunten als randvoorwaarden. Het volledige waterstructuurplan is als bijlage 12 aan het bestemmingsplan toegevoegd.
De uitgangspunten zijn:

  • uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater zoveel mogelijk voorkomen moet worden;
  • bij het aanleggen van nieuwe watergangen moet rekening worden gehouden met de minimale afmetingen die hiervoor gelden vanuit het beleid van Hoogheemraad van Rijnland. Daarnaast is er de wenst van het hoogheemraadschap om de nieuwe watergangen, gelegen langs de openbare ruimte te voorzien van oevers met een natuurvriendelijk talud. Voor particuliere oevers kan de gemeente specifieke afspraken maken;
  • bij de ontwikkeling van Offem-Zuid dient het aantal vierkante meter oppervlaktewater dat wordt gedempt, voor 100% gecompenseerd te worden. Het dempen van water bij de ontwikkeling is alleen toegestaan mits dit in hetzelfde gebied wordt gecompenseerd. Bovendien moet 15% van de verhardingstoename worden gecompenseerd binnen het boezemgebied. Met beide voorwaarden wordt voorkomen dat er een waterbergingstekort ontstaat;
  • op basis van de grond- en oppervlaktewater situatie is het niet noodzakelijk om een fijnmazige waterstructuur te realiseren. De grondwaterstanden in het plangebied zijn op de meeste plekken goed genoeg om zonder aanpassingen woningbouw te realiseren. Het huidige waterpeil blijft als gevolg van de ontwikkeling gehandhaafd;
  • uitgangspunt is om voor het gebied van Offem-Zuid één integraal robuust watersysteem te creëren. Het heeft de voorkeur van het waterschap om hier (tussen Hogeweg 33 en 53) de meest noordelijke waterverbinding met de Woensdagse Watering met het plangebied te realiseren. Belangrijk hierbij is om de afmetingen van de watergang voldoende te dimensioneren. In het waterstructuurplan wordt hiervan een impressie gegeven.

Om uitvoering te geven aan het waterstructuurplan is het van belang dat de gemeente Noordwijk een regisserende rol vervult. Onder andere door het opstellen van een eindvisie voor het watersysteem, waarbinnen de Woensdagsche Watering de ruggengraat vormt, kan duidelijkheid worden geboden aan toekomstige ontwikkelaars.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stellen de digitalisering van ruimtelijke plannen en besluiten volgens daartoe gestelde standaarden verplicht.

Het nieuwe Bro stelt verplicht dat een bestemmingsplan in digitale vorm volgens de RO-standaarden voor de digitalisering wordt vastgesteld en dat daarvan tevens een analoge verbeelding wordt vastgesteld.

Het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de standaarden voor vergelijkbaarheid, zijnde SVBP 2008, en is een digitaal plan.

5.2 Planvorm

Het bestemmingsplan is opgezet als, bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Verlening van een 'omgevingsvergunning voor het bouwen' is voor de opgenomen enkelbestemmingen mogelijk als aan de daarbij horende regels wordt voldaan. Voor de uit te werken woonbestemming dient eerst een uitwerkingsplan opgesteld te worden voordat een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden verleend.

De ruimtelijke indeling van het gebied, alsmede de bestemmingen en maatvoeringen zijn op de verbeelding en in de regels vastgelegd.

Regels
Aangezien het bestemmingsplan betrekking heeft op een groot ontwikkelingsgebied is het wenselijk dat het bestemmingsplan voor dit gebied de mogelijkheid biedt om in te spelen op redelijke en acceptabele veranderingswensen. Door voor het ontwikkelingsgebied een uit te werken bestemming op te nemen behoudt het plan voldoende flexibiliteit om in te spelen op de laatste ontwikkelingen.

Met betrekking tot de bestaande woningen/functies zijn in het bestemmingsplan eveneens flexibiliteitsbepalingen opgenomen. De zogenaamde flexibiliteitsbepalingen bieden mogelijkheden voor bewoners om de bestaande woningen uit te breiden of te gebruiken voor andere functies.

De regels zijn als volgt gestructureerd:

  • hoofdstuk 1 van de regels geeft de algemene bepalingen weer. Het betreft de begripsbepalingen (artikel 1), waarin de in het plan voorkomende begrippen, voor zover nodig, worden gedefinieerd. In artikel 2 'wijze van meten' wordt aangegeven hoe de voorgeschreven maatvoering (zoals goothoogte, bouwhoogte, inhoud en oppervlakte) in het plan gemeten moet worden.
  • in hoofdstuk 2 zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden. Tevens zijn waar gewenst flexibiliteitsbepalingen opgenomen. Uitgangspunt daarbij is geweest om tenminste de bestaande planologische situatie te bestemmen;
  • in hoofdstuk 3 staan algemene bepalingen die, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen in hoofdstuk 2, in principe voor het hele plangebied gelden. Hierbij kan worden gedacht aan de algemene 'afwijkingsregels' (per 1 oktober 2010 nieuwe terminologie ingevolge Wabo; was: 'ontheffingsregels'), die het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft om op ondergeschikte punten van de regels in hoofdstuk 2 af te wijken;
  • hoofdstuk 4 van de regels heeft betrekking op het overgangsrecht en de slotbepaling.


De omschrijving van een aantal (kern)begrippen en meetwijzen en de naamgeving van bepaalde onderdelen van de regels is overigens letterlijk voorgeschreven in de Standaard Vergelijkbare bestemmingsplannen SVBP2008 (met bijbehorende werkafspraken), onderdeel van de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening.

Verbeelding
Op de verbeelding van het bestemmingsplan (de plankaart) wordt door middel van letters, cijfers, lijnen en aanduidingen het toegestane gebruik van de gronden en de mogelijke bouwhoogtes/volumes aangegeven.

Als ondergrond is een topografische kaart gehanteerd. Daarmee kan exact worden bepaald waar het plan is gelegen en hoe begrenzingen lopen. Om de goede leesbaarheid van de plankaart te waarborgen is voor wat betreft de analoge verbeelding gekozen voor een schaal van 1:1000. De analoge verbeelding is voorzien van een legenda en een noordpijl. Het plangebied van het bestemmingsplan is aan de hand van een plangrens (bolletjeslijn) op de verbeelding weergegeven.

5.3 Opbouw Regels

5.3.1 Inleidende regels

Het betreft de begripsbepalingen (artikel 1), waarin de in het plan voorkomende begrippen, voor zover nodig, worden gedefinieerd. In artikel 2 'wijze van meten' wordt aangegeven hoe de voorgeschreven maatvoering (zoals goothoogte, bouwhoogte, inhoud en oppervlakte) in het plan gemeten moet worden. Een aantal bepalingen in artikel 1 en 2 zijn voorgeschreven door de wetgever.

5.3.2 Bestemmingsregels

Enkelbestemmingen

Bedrijf
Langs de Herenweg bevinden zich enkele bestaande bedrijfspercelen. Enkele van deze bedrijfspercelen zijn nog in gebruik door kleinschalige bedrijven, andere percelen worden op dit moment niet gebruikt voor bedrijfsdoeleinden. De bedrijfspercelen hebben in dit bestemmingsplan de bestemming "Bedrijf" gekregen.

Binnen de bedrijfsbestemming zijn bedrijven toegestaan die zijn aangewezen als categorie 1 of 2 in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals in de regels van dit plan is opgenomen. Op deze gronden mogen bedrijfsgebouwen en andere bouwwerken binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden gebouwd. Het schildersbedrijf valt niet binnen de bedrijfscategorieën 1 en 2. Daarom is voor dit bedrijf een specifieke functieaanduiding opgenomen.

Bij de bedrijfspercelen is door middel van de aanduiding 'bedrijfswoning' de mogelijkheid opgenomen voor een bedrijfswoning.

Gemengd
Het perceel aan de Herenweg 49 heeft de bestemming "Gemengd" gekregen. In het verleden was op dit perceel een kantoor gevestigd. Met het opnemen van de gemengde bestemming is het nu ook mogelijk om hier een woon- of dienstverlenende functie te vestigen. De bebouwing op dit perceel mag alleen binnen het bouwvlak zoals weergegeven op de verbeelding worden gebouwd. Daarnaast mag de bebouwing niet hoger zijn dan de aangegeven maximale goot- en bouwhoogte.

Natuur
De gronden in het oostelijke deel van het plangebied hebben de bestemming "Natuur" gekregen. De natuurbestemming sluit het best aan bij de aanwijzing van dit gebied als ecologische verbindingszone. Binnen de natuurbestemming wordt namelijk ingezet op het behoud en herstel van de natuurwetenschappelijke, ecologische en waterhuishoudkundige waarden, zoals bossen, andere houtopstanden, boomgroepen, graslanden, waterlopen en paden. Het bestemmingsplan staat in dit gebied geen functies toe die de (natuur)waarden van dit gebied aantasten.

Daarnaast vormt deze strook een buffer tussen de nieuw te realiseren woningen en de reeds aanwezige provinciale weg N206. Door de strook een natuurlijke invulling te geven worden de verkeersfunctie (N206) en de woonfunctie in Offem-Zuid ruimtelijk van elkaar gescheiden. Bovendien zorgt het invullen van deze strook op een natuurlijke wijze voor een geleidelijke overgang van het stedelijk gebied naar het landelijke gebied van Noordwijk.

Binnen de natuurbestemming is een aanduiding opgenomen waarmee het gebruik van de gronden ten behoeve van de woonschepen is toegestaan.

Alleen bouwwerken ten dienste van de bestemming van deze gronden zijn toegestaan. Voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is een omgevingsvergunningstelsel van toepassing.

Tuin
Deze gronden zijn bestemd voor voortuinen. Het betreft de tuinen bij de bestaande woningen langs de Hogeweg en Herenweg. Alleen bestaande gebouwen en overkappingen zijn toegestaan en andere bouwwerken zoals erf- of perceelsafscheidingen en tuinmeubilair.

Indien op gronden bestemd voor wonen, grenzend aan de tuinbestemming, een garage aanwezig is, dan is het toegestaan om in de tuinbestemming te parkeren.

In afwijking van de bouwregels kunnen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen van gebouwen aan een woning of een ander gebouw. Het betreft bijvoorbeeld de bouw van erkers, bergingen en ingangspartijen.

Verkeer
De bestaande (openbare) wegen in het plangebied zijn bestemd als "Verkeer". Het gaat hierbij om de provinciale weg N206, Beeklaan, Herenweg en Hogeweg. De Achterweg heeft geen verkeersbestemming gekregen, omdat dit in het geldende bestemmingsplan ook niet het geval is.
Naast de verkeersfunctie zijn binnen de verkeersbestemming ook fiets- en voetpaden, groen- en parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, waterpartijen en de bijbehorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen toegestaan. Eén van de nutsvoorzieningen die binnen de verkeersbestemming is gerealiseerd betreft een bergbezinkbassin. Vanwege de aanzienlijke omvang van het bergbezinkbassin is hiervoor in de regels een aparte aanduiding opgenomen.

Toegestane bouwwerken zijn ondergeschikte gebouwen, bruggen, viaducten en duikers en andere bouwwerken zoals lichtmasten en straatmeubilair. Voor de bouwwerken is een maximale bouwhoogte opgenomen in de regels.

Water
De Woensdagsche Watering, voorzover deze in het plangebied ligt, is bestemd als 'Water'. Deze gronden zijn bedoeld voor watergangen, -partijen en oeverstroken, waterhuishouding, extensieve openluchtrecreatie en de bijbehorende voorzieningen. De locatie waar woonschepen zijn toegestaan is aangegeven met de aanduiding 'woonschepenligplaats'.

Uitsluitend andere bouwwerken voor deze bestemming zijn toegestaan, zoals duikers, bruggen en beschoeiingen.

Wonen
De bestaande woningen langs de Herenweg en Hogeweg hebben de bestemming "Wonen" gekregen. Deze gronden zijn bestemd voor wonen, beroep aan huis en tuinen en erven. Binnen de woonbestemmingen zijn bouwvlakken opgenomen, waarbinnen het bebouwingspercentage 100% bedraagt. Op de verbeelding is aangegeven wat de maximale goot- en bouwhoogte is van de woningen. Aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen ook buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden gebouwd.

De oppervlakte van beroep en bedrijf aan huis mag niet meer bedragen dan 33% van de totale brutovloeroppervlakte van de betreffende woning en de aan- of uitbouwen en bijgebouwen, tot een maximum van 50 m2. Horeca, detailhandel of groothandel en bedrijven die zijn aangeduid als categorie 1 of 2 (met uitzondering van bed & breakfast en gastouderopvang) op de in de regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn niet toegestaan. Ook is het gebruik van lichtreclame niet toegestaan.

Het wonen in vrijstaande bijgebouwen is niet toegestaan en is daarom aangemerkt als een gebruik in strijd met het bestemmingsplan.

Uit te werken bestemmingen

Woongebied - Uit te werken
Het grootste gedeelte van het plangebied heeft de uit te werken bestemming "Woongebied - Uit te werken" gekregen. De gronden met deze bestemming zijn in hoofdzaak bestemd voor woningbouw, woonzorgvoorziening, infrastructuur, openbaar gebied en overige ondergeschikte voorzieningen. Echter zijn ook medische voorzieningen als tandartsen, fysiotherapiepraktijken en artsen in deze uit te werken bestemming toegestaan. De uit te werken bestemming is nog niet voldoende gedetailleerd om bouwplannen te verlenen. Voor het uit te werken woongebied geldt dan ook een uitwerkingsverplichting. Bij de uitwerking van het gebied, dat overigens in meerdere fasen kan worden uitgevoerd, gelden de uitwerkingsregels zoals deze in de bestemming zijn opgenomen. De onderwerpen die juridisch in de regels zijn vastgelegd zijn onder andere:

  • begrenzing van de bestemming;
  • maximum aantal te bouwen woningen;
  • minimaal percentage sociale woningbouw;
  • maximale toegestane goot- en bouwhoogten;
  • minimale oppervlakte maten voor water en groen;
  • bouwregels voor nutsvoorzieningen;
  • regels voor aanleg van verkeersvoorzieningen (ontsluiting op de Beeklaan);
  • aanleg voldoende parkeergelegenheid.

Tevens zijn bepalingen opgenomen waarmee voorkomen wordt dat woningbouw zonder meer plaats kan vinden binnen de risicocontour van de gasleiding (paragraaf 4.6) en de geurhindercontour van het bedrijf Gebr. Van der Putten (paragraaf 4.5.3). Indien er maatregelen worden getroffen kan de ligging van beide hindercontouren worden gewijzigd waardoor een groter gebied beschikbaar wordt voor woningbouw. In het bestemmingsplan zijn voor de verlegging van de hindercontouren in de algemene wijzigingsregels wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

Na de uitwerking van een gebied wijzigt de globale uit te werken woonbestemming in de gedetailleerde enkelbestemmingen. Het uitwerkingsplan vormt dan ook geen nieuw bestemmingsplan, maar wordt onderdeel van dit bestemmingsplan. Het uitwerkingsplan wordt vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders. Bij de vaststelling van het uitwerkingsplan is de procedure conform artikel 3.6 van de Algemene Wet Bestuursrecht van toepassing.

Dubbelbestemmingen

Leiding - Gas
Voor de gasleiding van 6 inch en 40 bar met het kenmerk W-535-03-KR-003 langs de Beeklaan is de dubbelbestemming "Leiding - Gas" opgenomen. Binnen deze dubbelbestemming (aan weerszijden van de op de verbeelding aangegeven hartlijn van de aardgastransportleiding) zijn bouwwerken uit de onderliggende bestemming uitsluitend toegestaan indien de belangen in verband met de aardgastransportleiding zich hier niet tegen verzetten. Burgemeester en wethouders winnen hierover tevoren advies in bij de leidingbeheerder (de Gasunie).

Voor de overige werken en werkzaamheden, zoals het verrichten van graafwerkzaamheden (anders dan normaal spit- en ploegwerk), het aanbrengen van gesloten verhardingen en het indrijven van voorwerpen in de bodem is de verplichting voor een omgevingsvergunning opgenomen.

Waarde - Archeologie 2
Gronden met deze dubbelbestemming zijn naast de ter plaatse aanwezige hoofdbestemming ook bestemd voor de bescherming van aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is onder andere nodig wanneer het werkzaamheden betreft die dieper gaan dan 50 cm onder het maaiveld en tevens een oppervlakte hebben van 100 m2 of meer. De gemeente is het bevoegd gezag. Werkzaamheden in het kader van normaal beheer en onderhoud zijn wel toegestaan.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de dubbelbestemming van het plan te wijzigen, verschuiven, vergroten of verkleinen of te verwijderen, voor zover de aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden daartoe aanleiding geeft.

5.3.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling
Het artikel "Antidubbeltelbepaling" bevat bepalingen om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels staan bepalingen die gelden voor het bouwen binnen alle bestemmingen in dit bestemmingsplan. In de algemene bouwregels is onder andere geregeld dat ondergeschikte bouwdelen zoals, plinten, gevelversieringen en overstekende daken buiten beschouwing worden gelaten indien de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 1,5 meter bedraagt. Daarnaast is ook bepaling opgenomen hoe omgegaan wordt met de maatvoeringen van bestaande bouwwerken.

Algemene gebruiksregels
Deze gebruiksregel regelt het verbod om gronden te bebouwen of te gebruiken in strijd met de bestemming. Het gaat daarbij onder andere om het gebruik van gronden en bouwwerken als of ten behoeve van een seksinrichting of bedrijfsmatige vuurwerkopslag.

Algemene afwijkingsregels
In de algemene afwijkingsregels is geregeld dat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan kunnen verlenen voor onder andere het afwijken van maten en percentages tot maximaal 10%, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken, niet bestemd voor bewoning, van maximaal 30 m2 of voor het oprichten van antennemasten met een hoogte van maximaal 20 m.

Algemene wijzigingsregels
Met de algemene wijzigingsregels kunnen burgemeester en wethouders de ligging van grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen wijzigen. De geldende oppervlakte mag met niet meer dan 10% worden vergroot of verkleind en grenzen mogen met niet meer dan 10 m worden verschoven.

Ook zijn door burgemeester en wethouders bevoegd de in de regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten te wijzigen. Tevens staan hier de bepalingen voor wijziging van de geurzone van het bedrijf Gebr. Van der Putten en de veiligheidszone als gevolg van de ligging nabij de gasleiding.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
In dit artikel is een omgevingsvergunningstelsel (aanlegvergunning) opgenomen voor gronden met de bestemmingen Agrarisch, Agrarisch met waarden en Bos. In dit stelsel is per bestemming aangegeven voor welke werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning nodig is. Zo is het planten of juist kappen van bomen niet zomaar overal toegestaan. Ook mogen niet overal zonder meer graafwerkzaamheden plaatsvinden. Werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud zijn wel toegestaan.

5.3.4 Overgangs- en slotregel

Overgangsregels
Het overgangsrecht dient om bouwwerken en gebruiksvormen, die in het verleden legaal zijn gerealiseerd maar nu afwijken van het nieuwe plan, (voorlopig) gehandhaafd respectievelijk voortgezet mogen worden. Zolang voldaan wordt aan de overgangsregels, worden deze bouwwerken en gebruiksvormen gedoogd.

De formulering van de overgangsregels is letterlijk zo voorgeschreven door het Bro (Besluit ruimtelijke ordening).

Slotregel
In de slotregel is de officiële naam van het bestemmingsplan aangegeven.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

6.1 Grondexploitatie (Artikel 6.12 Wro)

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht bij de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het onderhavige bestemmingsplan is een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voorzien.

In afwijking van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening bepaalt lid 2 van dit artikel dat de gemeenteraad kan besluiten bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  1. 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld via gronduitgifte, een anterieure overeenkomst over grondexploitatie);
  2. 2. het niet noodzakelijk is een tijdvak voor de exploitatie, dan wel een fasering in de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen vast te stellen;
  3. 3. het stellen van eisen voor de werken en werkzaamheden voor het bouwrijpmaken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied, dan wel het stellen van regels omtrent het uitvoeren van die werkzaamheden, dan wel een uitwerking van de regels met betrekking tot de uitvoerbaarheid niet nodig is.

De gronden in het gebied Offem-Zuid zijn in bezit van meerdere eigenaren. De ontwikkeling van het gebied wordt naar verwachting dan ook door meerdere partijen uitgevoerd. De gemeente wil op basis van samenwerkingsovereenkomsten tot ontwikkeling van Offem-Zuid komen. Aangezien de kans aanwezig is dat sommige delen van de ontwikkeling niet in overeenkomsten vastgelegd kunnen worden, maar wel exploitatieplichtig zijn, heeft de gemeente een exploitatieplan opgesteld. In het ontwerp exploitatieplan "Offem-Zuid, gemeente Noordwijk" wordt naast de financiëring van Offem-Zuid ook aandacht besteed aan de fasering en locatie-eisen. Zodoende wordt voldaan aan de wettelijke bepalingen ten aanzien van de economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Voorafgaand aan het opstellen van het bestemmingsplan zijn belanghebbenden in het plangebied uitgenodigd hun inbreng te geven voor het nieuwe bestemmingsplan. Aan deze oproep heeft een aantal belanghebbenden gehoor gegeven. De inbreng van deze partijen is meegenomen bij het opstellen van het voorontwerpbestemmingsplan.

7.1 Voorontwerpfase

Het voorontwerp bestemmingsplan is conform de gemeentelijke inspraakverordening ter inzage gelegd. Van 2 augustus 2012 tot en met 12 september 2012 is een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk of mondeling te reageren op het voorontwerp bestemmingsplan. Voorafgaand aan deze periode zijn in het plangebied huis-aan-huis brieven verspreid. Tijdens deze periode is op 28 augustus 2012 een inloopavond georganiseerd.

7.1.1 Inspraakreacties

De ontvangen inspraakreacties zijn samengevat en beantwoord in de 'Nota van beantwoording inspraak- en overlegreacties voorontwerp bestemmingsplan 'Offem-Zuid' (bijlage 13, d.d. 28 november 2012). Als een inspraakreacties aanleiding heeft gegeven tot het bijstellen van het bestemmingsplan is in de nota tevens aangegeven op welke wijze het voorliggende ontwerp bestemmingsplan is aangepast. Op 4 december 2012 heeft het college ingestemd met de nota. Op 9 januari 2013 is de nota behandeld in de commissie Ruimte, Bereikbaarheid & Financiën.

7.1.2 Overleg met betrokken instanties

Conform artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de Rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In dit kader is het voorontwerpbestemmingsplan voor advies in ieder geval toegezonden aan de volgende instanties en verenigingen:

  • Provincie Zuid-Holland, Afdeling Wonen en bereikbaarheid/de Provinciale Planologische Commissie
  • Hoogheemraadschap van Rijnland
  • Vereniging voor Natuur- en Vogelbescherming Noordwijk
  • NV Nederlandse Gasunie
  • Ministerie van Infrastructuur en Milieu
  • Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
  • Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland, afdeling Rijnstreek
  • Kamer van Koophandel Den Haag, Kantoor Leiden
  • Stichting het Zuid Hollandse Landschap
  • Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
  • Dunea
  • Waternet
  • Liander NV

Van de hierboven genoemde instanties zijn overlegreacties ontvangen van de Gasunie en het Hoogheemraadschap van Rijnland. Deze reacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota van beantwoording inspraak- en overlegreacties voorontwerp bestemmingsplan 'Landgoed Offem e.o.' (bijlage 13, d.d. 28 november 2012). Als een overlegreactie aanleiding heeft gegeven tot het bijstellen van het bestemmingsplan is tevens aangegeven op welke wijze het voorliggende ontwerp bestemmingsplan is aangepast.

Op 4 december 2012 heeft het college ingestemd met de nota. Op 9 januari 2013 is de nota behandeld in de commissie Ruimte, Bereikbaarheid & Financiën.

7.2 Ontwerpfase

Na afronding van de inspraakprocedure en het vooroverleg start de ontwerpfase. Dit is de formele bestemmingsplanprocedure die is vastgelegd in de Wet ruimtelijke ordening. Op grond van artikel 3.8 Wro (gelezen in samenhang met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) wordt het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn wordt een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het ontwerp bestemmingsplan in te dienen.

Het ontwerpbestemmingsplan en ontwerpexploitatieplan 'Offem-Zuid' heeft met ingang van 21 maart 2013 tot en met 1 mei april 2013 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn van zes weken heeft een aantal belanghebbenden een zienswijze ingediend. De beantwoording van deze zienswijze is terug te vinden in de Nota van beantwoording zienswijze ontwerpbestemmingsplan Offem-Zuid. Bij het raadsvoorstel ten behoeve van de vaststelling van het bestemmingsplan is de nota terug te vinden.

7.3 Vaststellingsfase

Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging dient de gemeenteraad te beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.

Tegen het besluit tot vaststelling staat direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het bestemmingsplan in werking. Het aantekenen van beroep kan uitsluitend wanneer ook een zienswijze tegen het ontwerp is ingediend. De onderdelen die de gemeenteraad eventueel gewijzigd heeft vastgesteld staan voor een ieder open voor beroep.

7.4 Handhavingsaspecten

Een bestemmingsplan is voor de gemeente een belangrijk instrument om haar ruimtelijk beleid vorm te geven. Door middel van een combinatie van positieve bestemmingen en het uitsluiten van bepaalde activiteiten en functies kan sturing plaatsvinden van gewenste en ongewenste ontwikkelingen. Een belangrijk aspect hierbij is de handhaving en het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen vasthouden. Daarnaast is de handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: alle bewoners en gebruikers dienen door de gemeente op eenzelfde wijze daadwerkelijk aan het plan worden gehouden.

In dit bestemmingsplan is daarom allereerst gestreefd naar een zo groot mogelijke eenvoud van in het bijzonder de regels. Hoe groter de eenvoud (en daarmee de toegankelijkheid en leesbaarheid), hoe groter in de praktijk de mogelijkheden om toe te zien op de naleving van het plan. Hoe minder knellend de regels zijn, hoe kleiner de kans dat het met de regels wat minder nauw wordt genomen. In de praktijk worden op den lange duur immers ook alleen die regels gerespecteerd waarvan door de betrokkenen de noodzaak en de redelijkheid wordt ingezien.

De verbeelding, de regels en de toelichting zijn zodanig op elkaar afgestemd dat interpretatieproblemen en problemen met betrekking tot de uitvoering zo veel mogelijk worden voorkomen. Op een aantal punten is wel ruimte gelaten voor interpretatie om situaties niet voorzien zijn bij het opstellen van het bestemmingsplan maar die wanneer deze zich aandienen wel wenselijk blijken te zijn niet te frustreren.

De doelstellingen van het ruimtelijke beleid kunnen slechts verwezenlijkt worden, indien de regels van het bestemmingsplan worden nageleefd. De gemeente dient op de eerste plaats zelf haar regels na te leven en vervolgens dient de gemeente er zorg voor te dragen dat anderen deze regels naleven.

Bijlagen Bij De Toelichting

Bijlage 1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 3 Historisch Bodemonderzoek

Bijlage 4 Geuronderzoek

Bijlage 5 Quickscan Externe Veiligheid

Bijlage 6 Advies Externe Veiligheid

Bijlage 7 Natuurtoets

Bijlage 8 Notitie Stikstofdepositie

Bijlage 9 Archeologische Inventarisatie

Bijlage 10 Archeologisch Inventariserend Veldonderzoek

Bijlage 11 Watertoets Offem-zuid

Bijlage 12 Waterstructuurplan Offem-zuid

Bijlage 13 Nota Van Beantwoording Inspraak- En Overlegreacties Voorontwerp

Bijlage 14 Advies Veiligheidsregio Hollands Midden