Offem Zuid, derde fase
Uitwerkingsplan - gemeente Noordwijk
Vastgesteld op 16-02-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het uitwerkingsplan Offem-Zuid, derde fase van de gemeente Noordwijk;
1.2 uitwerkingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0575.UPOffemZuid3-VA01 met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan huis verbonden beroep en bedrijf
een beroep of bedrijf dat in of bij de woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat de ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.6 achtererfgebied
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;
1.7 acceptabel hinderniveau
De resultante van het uitgebreide afwegingsproces uitgevoerd door het bevoegd bestuursorgaan ten aanzien van de geurhinder van een inrichting.
1.8 ander bouwwerk
een bouwwerk geen gebouw zijnde;
1.9 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.10 bebouwingspercentage
de oppervlakte van gebouwen binnen het bouwvlak of, bij afwezigheid daarvan, het bestemmingsvlak, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van dat vlak;
1.11 bestaande bouwwerk, object, afmeting, percentage, afstand, plaats, situatie
bouwwerk, object, afmeting, percentage, afstand, plaats, situatie, zoals dat of die rechtens bestaat of mag bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
1.12 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.13 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.14 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats;
1.15 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.16 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met uitzondering van kelder- en kapverdiepingen;
1.17 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.18 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.19 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.20 brutovloeroppervlakte
de vloeroppervlakte van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw;
1.21 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.22 daknok
hoogste punt van een schuin dak;
1.23 dakvoet
laagste punt van een schuin dak;
1.24 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.25 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
1.26 erker
een uitbouw van een woning, meestal voorzien van een borstwering en aan meer zijden voorzien van een raamconstructie;
1.27 extensieve dagrecreatie:
niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie;
1.28 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.29 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.30 landschappelijke waarde
belang in geomorfologisch (betrekking hebbende op de geologische ontstaanswijze) en landschappelijk-esthetisch opzicht, vooral gericht op de onderlinge samenhang (herkenbaarheid) van deze elementen;
1.31 maaiveld
de gemiddelde hoogte van het terrein ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het uitwerkingsplan;
1.32 natuurwaarde
belang in botanisch, ornithologisch en algemeen zoölogisch opzicht en verder met geologische en bodemkundige waarde, waarbij met name de onderlinge samenhang (ecologie) van belang is;
1.33 onderkomen
een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent;
1.34 oorspronkelijke achtergevel
de achtergevel waarbij moet uitgegaan worden van de situatie zoals die oorspronkelijk, dus ten tijde van de oplevering van het hoofdgebouw was.
1.35 oorspronkelijke zijgevel
de zijgevel waarbij moet uitgegaan worden van de situatie zoals die oorspronkelijk, dus ten tijde van de oplevering van het hoofdgebouw was.
1.36 openbaar toegankelijk gebied
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;
1.37 peil
- a. peil ten aanzien van maaiveld: voor een bouwwerk, waarvan de voorgevel niet direct aan de openbare weg grenst: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende maaiveld ter plaatse van de voorgevel;
- b. peil ten aanzien van de weg: voor een bouwwerk, waarvan de voorgevel direct aan de openbare weg grenst: de gemiddelde hoogte van die weg ter plaatse van de voorgevel
1.38 seksinrichting
een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht; onder een hiervoor bedoelde inrichting worden in elk geval verstaan: een bordeel;
1.39 sociale woning
Woningen als bedoeld in de artikelen 1.1.1 eerste lid sub d en e van het Besluit ruimtelijke ordening, zoals nader omschreven in de doelgroepenverordening sociale woningbouw.
1.40 voorerfgebied
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;
1.41 voorgevel
De naar de openbare weg gerichte gevel van een gebouw/het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel wordt aangemerkt;
1.42 voorgevelrooilijn
de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel, tot aan de perceelsgrenzen;
1.43 wonen
het duurzaam hoofdverblijf houden door een huishouding in een woning of wooneenheid; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.
1.44 woning
een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouding.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de oppervlakte van een ondergronds bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, verticaal geprojecteerd op het onderliggende horizontale vlak.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. bruggen en duikers;
- c. bermen en beplanting;
- d. voet- en fietspaden;
- e. water;
- f. verhardingen;
- g. reclamevoorzieningen;
- h. nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op en in de gronden als bedoeld in lid 3.1, bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd:
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met maximaal twee rijstroken;
- b. in- en uitvoeg- en opstelstroken;
- c. fiets- en voetpaden;
- d. groen- en parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, waterpartijen;
- e. bruggen en duikers;
- f. geluidwerende voorzieningen;
- g. voor instandhouding en ontwikkeling van ecologische verbindingszones tussen natuur- en natuurontwikkelingsgebieden, en
- h. bij een en ander behorende andere voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
Artikel 5 Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. watergangen, waterpartijen en oeverstroken;
- b. waterhuishouding;
- c. voor instandhouding en ontwikkeling van ecologische verbindingszones tussen natuur- en natuurontwikkelingsgebieden;
- d. extensieve dagrecreatie;
- e. bij een en ander behorende voorzieningen.
5.2 Bouwregels
Op en in de gronden als bedoeld in lid 5.1 mogen uitsluitend worden gebouwd:
- a. andere bouwwerken ten dienste van de bestemming, zoals duikers, bruggen, kademuren, beschoeiingen, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 12 (Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) is van toepassing op het uitvoeren van in dat artikel aangegeven werken en werkzaamheden, op en in de daarbij aangegeven gronden, met de daarbij aangegeven voorwaarden en uitzonderingen.
Artikel 6 Woongebied
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. beroep aan huis;
- c. tuinen, erven en verhardingen;
- d. verkeersvoorzieningen;
- e. groen- en speelvoorzieningen;
- f. water;
- g. geluidwerende voorzieningen;
- h. bij een en ander behorende in- en uitritten, parkeervoorzieningen en andere voorzieningen, waaronder begrepen nutsvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
Op en in de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.4 Specifieke gebruiksregels
Voor het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. Binnen deze bestemming is de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of bedrijf toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
- 1. er worden uitsluitend activiteiten uitgevoerd als bedoeld in categorie 1 van de bijlage 'Staat van bedrijfsactiviteiten', dan wel activiteiten die naar hun aard en omvang gelijk te stellen aan de genoemde categorieën;
- 2. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner;
- 3. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 1/3 deel van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de (woon)bebouwing tot een maximum van 50 m²;
- 4. het plaatsen of gebruik van lichtreclame is niet toegestaan;
- 5. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
- 6. horeca en/of detailhandel is niet toegestaan, behoudens ondergeschikte detailhandel.
- b. het gebruik van bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning is niet toegestaan.
- c. het verharden van aan hoofdbebouwing grenzende tuinen en erven, zoals opgenomen in lid 6.1 onder c, is toegestaan mits deze gronden niet voor meer dan 50% worden verhard
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Bouw- en bestemmingsgrenzen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouw- en bestemmingsgrenzen en bij de bepaling het bebouwde oppervlakte worden ondergeschikte bouwdelen van bouwwerken, zoals plinten, pilasters, luifels, kozijnen, gevelversieringen, brandtrappen, ventilatiekanalen, uitspringende schoorsteenwanden, gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en daarmee gelijk te stellen onderdelen waarvan de overschrijding van de bouwgrens of de bestemmingsgrens niet meer bedraagt dan 1,5 m, buiten beschouwing gelaten.
8.2 Bestaande bebouwing
Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afmetingen en afstandsmaten afwijken van de in Hoofdstuk 2 opgenomen bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. indien de bestaande afmetingen groter zijn dan de genoemde afmetingen, de afmetingen van de bestaande bouwwerken de maximale afmetingen zijn;
- 2. indien de bestaande afstandsmaten kleiner zijn dan de genoemde afstandsmaten, de afstandsmaten van de bestaande bebouwing de minimale afmetingen zijn;
- a. in geval van herbouw is hetgeen vermeld in lid 10.2, onder a sub 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
- b. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:
- a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
- d. een gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een automatenhal;
- e. een gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsmatige vuurwerkopslag;
- f. een gebruik van bijgebouwen voor bewoning.
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
10.1 Veiligheidszone - invloedsgebied
ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - invloedsgebied' is het niet toegestaan een woonzorgvoorziening te realiseren.
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd omgevingsvergunning in afwijking van het plan te verlenen:
- a. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, telefooncellen, bewaarplaatsen van huisvuilcontainers en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de oppervlakte niet meer dan 30 m² en de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
- b. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de ligging van bestemmings- en bouwgrenzen en van aanduidingen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 2 m bedragen;
- c. voor afwijkingen van regels, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
- d. ten behoeve van het bouwen van antennemasten tot een bouwhoogte van 40 m;
- e. ten behoeve van het bouwen van balkons waarbij de bouwgrenzen worden overschreden met maximaal 1,5 m.
11.2 Randvoorwaarden
Burgemeester en wethouders verlenen slechts medewerking aan een omgevingsvergunning voor het afwijken mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de woonsituatie;
- c. de milieusituatie;
- d. de verkeersveiligheid;
- e. de sociale veiligheid;
- f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 12 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden
12.1 Omgevingsvergunningplicht
Behoudens het bepaalde in lid 12.2 , is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op en in de hierna aangegeven gronden de daarbij aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
Werken en werkzaamheden * gronden met de bestemming | a | b | c | d | e | f | |
Art 5 | Water | + | + | + | + | + | |
* de onderstaande letters worden hierna verklaard, in de tabel is: + = omgevingsvergunning vereist | |||||||
a | Het aanleggen van ondergrondse transport- of communicatieleidingen | ||||||
b | Het uitvoeren van grondwerkzaamheden. | ||||||
c | Het (ver)graven of dempen van sloten, watergangen en open water. | ||||||
d | Het aanleggen, verbreden of verharden van paden/wegen en het aanbrengen van oppervlakteverhardingen | ||||||
e | Het vellen en rooien van houtopstanden. | ||||||
f | Het aanbrengen van diepwortelende beplantingen of bomen. |
12.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht
Het in lid 12.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:
- a. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
- b. werken en werkzaamheden waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
- 1. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
- 2. is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.
- c. het aanleggen van kavelpaden en verhardingen ten behoeve van in- of uitritten;
- d. verlagen van de bodem en afgraven van gronden, voor zover daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet;
- e. werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 12.1, bij d, voor zover daarvoor een omgevingsvergunning is vereist;
- f. werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 12.1, bij e, voor zover daarop de Kapverordening van toepassing is.
12.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden
Werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 12.1, zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen,
- a. niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel
- b. de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemm0ingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het uitwerkingsplan Offem-Zuid, derde fase.
Hoofdstuk 1 Aanleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Bij besluit van op 27 juni 2013 is het bestemmingsplan 'Offem Zuid' door de gemeenteraad van de gemeente Noordwijk vastgesteld. Met de vaststelling van dat bestemmingsplan is de basis gelegd voor woningbouwontwikkeling in het gebied gesitueerd tussen de Beeklaan, Hogeweg en Herenweg in Noordwijk. Bij uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) is het bestemmingsplan op 4 februari 2015 onherroepelijk geworden.
In het bestemmingsplan Offem Zuid is onder andere de woonbestemming 'uit te werken' vastgelegd. Voor dit plan geldt dat er in het gebied maximaal 750 woningen gebouwd mogen worden, waarvan minimaal 30% in de sociale sector. Voor een deel van het gebied Offem-Zuid is al een uitwerkingsplan vastgesteld op 21 februari 2017 onder de naam 'Offem-Zuid, eerste fase'. Door middel van voorliggend uitwerkingsplan wordt gewaarborgd dat binnen het plangebied wordt voldaan aan de minimale eis van 30% sociale huur.
Onderhavig uitwerkingsplan zal de naam 'Offem - Zuid, derde fase' krijgen en sluit aan op de bestaande planologische systematiek. In onderhavig uitwerkingsplan zullen het vigerende bestemmingsplan 'Offem Zuid' en het reeds vastgestelde uitwerkingsplan 'Offem - Zuid, eerste fase' worden betrokken omdat er een gezamenlijke woningbouwopgave ligt. Na vaststelling van onderhavig uitwerkingsplan zal er voor de deelgebieden 1, 2 en 3 (zoals weergegeven op afbeelding 1) één integraal stedenbouwkundig plan gerealiseerd worden.
Alhoewel onderhavig uitwerkingsplan alleen betrekking heeft op de deelgebieden 2 & 3, hebben de initiatiefnemers één integraal stedenbouwkundig plan opgesteld. De deelgebieden 1, 2 en 3 liggen in verschillende uitwerkingsplannen maar dienen gezamenlijk de woningbouwdoelstellingen zoals vastgelegd in het bestemmingsplan 'Offem Zuid' (2013) ter uitvoering te brengen.
Afbeelding 1: Planologische situatie plangebied
1.2 Globaal Uitwerkingsplan Offem-zuid
In aansluiting op 'Offem-Zuid eerste fase' is voor dit uitwerkingsplan gekozen om (qua woonbestemming) globaal te bestemmen in plaats van gedetailleerd, het geen voor heel Offem-Zuid geldt. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid om in te kunnen spelen op de gewijzigde (woon)behoefte en marktontwikkelingen. Een globaal uitwerkingsplan is daardoor langer actueel.
De mate van globaal bestemmen is vrij. Van de meeste vrije variant waarin alleen de bestemming woongebied is vastgelegd en waarbij alle functies die daarbinnen vallen, zoals woningen, wegen, groen, wegen en water vrij uitwisselbaar tot een variant waarin de gehele (hoofd)water-, (hoofd)groen- en (hoofd)wegenstructuur is vastgelegd en waar de bouwvlakken voor de woningen zijn aangegeven. Waar de verschillende typen (vrijstaand, twee-onder-een-kap en rijenwoningen) woningen precies komen, is in dat geval nog niet gedefinieerd.
In dit uitwerkingsplan is, net als in heel Offem Zuid, gekozen voor de laatste variant waarin ook een deel van het water en groen is aangegeven.
Globaal bestemmen biedt echter minder concreetheid over de locatie waar de woningen en bijbehorende bouwwerken exact worden gerealiseerd en biedt meer flexibiliteit.
1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied behorende bij 'Offem zuid, derde fase' wordt aan de noordwestelijke zijde begrensd door de Hogeweg en Herenweg. De rest van het plangebied wordt begrensd door de eerdere ontwikkelingen die al in gang zijn gezet in Offem-Zuid. Afbeelding 3 geeft globaal de ligging aan van het plangebied.
1.4 Geldende Planologische Regelingen
1.4.1 Offem Zuid (2013)
In het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Offem Zuid', vastgesteld door het gemeenteraad op 27 juni 2013 en onherroepelijk geworden op 4 februari 2015. Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Woongebied- Uit te werken'. Dit betekent dat burgemeester en wethouders het plan in zijn geheel of in delen uitwerken volgens de volgende regels:
- a. op en in de gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
- b. voor het bouwen ten aanzien van woningen en woonzorgvoorziening gelden de volgende bepalingen:
- 1. het aantal woningen mag maximaal 750 bedragen waarvan minimaal 30 % uit sociale woningbouw bestaat;
- 2. de bouwhoogte van grondgebonden woningen mag ten hoogste 10 m bedragen;
- 3. de bouwhoogte van gestapelde woningen mag ten hoogste 13 m bedragen;
- 4. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer dan 2 m bedragen;
- 5. het woonzorgvoorziening mag niet worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - invloedsgebied'.
- c. voor het bouwen ten aanzien van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:
- 1. de inhoud van gebouwen mag niet meer dan 60 m³ bedragen;
- 2. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 4 m bedragen;
- 3. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer dan 2 m bedragen.
- d. voor het bouwen ten aanzien van verkeersvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:
- 1. de inhoud van gebouwen mag niet meer dan 25 m³ bedragen;
- 2. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen;
- 3. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer dan 10 m bedragen.
- e. op de gronden als bedoeld in lid 10.1 moet 15% van de toename van verhard oppervlak worden gecompenseerd in de vorm van open water;
- f. bij uitwerking dient de ontsluiting van het gebied in ieder geval plaats te vinden op de verlengde Beeklaan;
- g. er dient te worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen overeenkomstig de normen als opgenomen in bijlage 3 (Parkeernormen) van deze regels;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - leiding' mag het uitwerken slechts zodanig geschieden dat daar geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, waaronder in ieder geval zijn begrepen woningen, kunnen worden gerealiseerd.
Tevens ligt er in het plangebied de bestemming 'veiligheidszone - invloedsgebied' alwaar het verboden is een woonzorgvoorziening te realiseren.
Afbeelding 2 Verbeelding vigerend bestemmingsplan 'Offem Zuid' Het plangebied is met een rode streeplijn aangeduid.
1.4.2 Paraplubestemmingsplan parkeren
Het paraplubestemmingsplan parkeren geldt, behoudens voor de kernen De Zilk en Noordwijkhout, voor de gehele gemeente Noordwijk en daarmee dus ook voor onderhavig plangebied. Aan de grondslag hiervan ligt de Nota Parkeernormen. Voorheen kon de juridische verankering van parkeernormen worden geborgd via de bouwverordening, maar door wijzigingen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient de juridische borging van dit parkeerbeleid nu te gebeuren via het bestemmingsplan. Om deze reden is voor het gehele grondgebied van de gemeente Noordwijk een partiële herziening opgesteld, die aanvullend geldt op de vigerende bestemmingsplannen. In paragraaf 4.9 is het parkeerbeleid nader toegelicht.
1.5 Bij Het Uitwerkingsplan Behorende Stukken
Het uitwerkingsplan 'Offem-Zuid, derde fase' bestaat, naast deze toelichting, uit een verbeelding en regels. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het uitwerkingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar worden beoordeeld. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het projectgebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het uitwerkingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het uitwerkingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het uitwerkingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het uitwerkingsplan.
1.6 Leeswijzer
De toelichting is als volgt opgebouwd. Na de inleiding in hoofdstuk 1, wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van het plangebied waar in het bijzonder aandacht is besteed aan ruimtelijke en functionele aspecten. Hoofdstuk 3 geeft de belangrijkste informatie uit diverse beleidsnota's van verschillende overheden. Hoofdstuk 4 gaat in op de milieu & omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt het juridisch kader nader toegelicht. In hoofdstuk 6 en 7 worden respectievelijk de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plangebied
2.1 Huidige Situatie
Op dit moment er geen sprake van bebouwing in het projectgebied, de grond ligt veelal braak en bestaat hoofdzakelijk uit grasland. Voorheen is het projectgebied slechts gebruikt voor agrarische doeleinden. Grenzend aan de noordwestelijke zijde het projectgebied, zijn woningen en een aantal bedrijven gesitueerd.
Afbeelding 3 Luchtfoto huidige situatie plangebied (rode contour betreft projectgebied)
2.1.1 Ruimtelijke en functionele structuur
Het projectgebied maakt deel uit van een groter plangebied, Offem-Zuid, dat begrensd wordt door de Herenweg, Hogeweg, Beeklaan en Achterweg. Het projectgebied bestaat uit braakliggende gronden, andere gronden van Offem-Zuid zijn ook in ontwikkeling tot woongebied. De provinciale weg N206 ligt ten zuidoosten van het plangebied. Ten oosten van het plangebied ligt Landgoed Offem, waar het plangebied zijn naam aan te danken heeft.
2.2 Toekomstige Situatie
Onderhavig uitwerkingsplan biedt de ruimte voor de ontwikkeling van verschillende type koop - en sociale huurwoningen. De Nieuwe Voorstraat is één van de langzaam verkeerroutes voor alle nieuwe woongebieden binnen het gehele plangebied 'Offem Zuid'. De inrichting aan de Nieuwe Voorstraat in het plangebied heeft gelijkenissen met inrichting van de Nieuwe Voorstraat in andere delen van Offem-Zuid, zodat er een eenheid wordt gevormd. Voor de inrichting is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Aan de Nieuwe Voorstraat wordt een brink gerealiseerd met een groen en dorps karakter, waar ruimte voor spelen en verblijven is.
Aan de noordzijde van de Nieuwe Voorstraat ligt een cluster van twee-onder-een-kap woningen en een vrijstaande woning. Dit cluster heeft een groene uitstraling met aanplanting van grote bomen en hagen rondom de kavel en parkeerhoven.
2.2.1 Integrale beoordeling sociale woningbouw uitwerkingsplannen eerste en derde fase Offem Zuid
Zoals benoemd in paragraaf 1.4.1 is er voor het gehele plangebied behorende bij het bestemmingsplan 'Offem Zuid' een eis van minimaal 30% aan sociale woningen. Omdat de 30% eis aan sociale woningen geldt voor het gehele bestemmingsplan 'Offem Zuid' dienen de ontwikkelingen op elkaar afgestemd te worden. In onderstaande tabel 1 is het totaal aantal gerealiseerde en te realiseren sociale woningen in het totaal weergegeven. Op het grondgebied van het uitwerkingsplan 'Offem Zuid, eerste fase' is 10% sociale woningen gepland, dit wordt gecompenseerd middels het uitwerkingsplan 'Offem Zuid, derde fase'. Gezamenlijk realiseren beide uitwerkingsplannen 86 sociale woningen op een totaal van 283 woningen waarmee wordt voldaan aan de 30% eis.
Het stedenbouwkundig plan (afbeelding 4) van deze integrale ontwikkeling is de onderlegger voor het voorliggende uitwerkingsplan 'Offem Zuid, derde fase'. Er komen totaal 97 woningen waarvan 68 sociale huur appartementen en 29 grondgebonden woningen. De parkeerbalans is voor het stedenbouwkundig plan sluitend en bevat totaal 163 parkeerplaatsen.
Als er een splitsing wordt gemaakt naar het voorliggende uitwerkingsplan dan komen er in het stedenbouwkundig plan als onderlegger voor uitwerkingsplan, derde fase:
- 26 appartementen;
- 29 eengezinswoningen.
Zie voor de berekening en feitelijke verantwoording van het aantal sociale huurwoningen onderstaande tabel 1.
Woningbouwprogramma | Totaal aantal woningen | Vrije sector woningen | Sociale woningen | Percentage sociale woning (afgerond) |
Offem-Zuid (eerste fase, reeds gerealiseerd) | 186 | 168 | 18 | 9,68% |
Integraal stedenbouwkundigplan (Offem-Zuid eerste fase, nog te realiseren) | 42 | 0 | 42 | 100% |
Integraal stedenbouwkundigplan (UP3) | 55 | 29 | 26 | 47,27% |
Total Offem-Zuid | 283 | 197 | 86 | 30,39% |
Tabel 1: Feitelijke verantwoording 30% eis sociale woningen 'Offem Zuid, eerste fase' & 'Offem Zuid, derde fase'
Afbeelding 4 Impressie integraal stedenbouwkundig plan (bron: initiatiefnemer)
2.3 Beeldkwaliteit
In opdracht van de gemeente Noordwijk, en als vastgesteld onderdeel van de Welstandnota, is 'Beeldkwaliteitsplan Offem Zuid' opgesteld. Dit beeldkwaliteitsplan biedt de overstijgende pijlers die het fundament vormen voor het gehele masterplan. Het fundament voor de visie op Offem-Zuid wordt gevormd door een vijftal pijlers. Hiermee wordt geanticipeerd op bestaande visies en bestaand beleid. De vijf pijlers wordt hieronder stuk voor stuk benoemd en toegelicht.
- Verschil maken tussen strandwal en strandvlakte
Dit is gedaan door op de strandwal te kiezen voor grondgebonden woningen in de vorm van aaneengeschakelde woningen en twee-onder-één-kapwoningen. Deze woningen zullen qua uitstraling bijdragen aan de landgoederenzone. In de overloop richting de strandvlakte is gekozen voor twee appartementengebouwen.
- Stevige landschappelijke inbedding
Water en groen zijn belangrijke elementen binnen de visie op Offem Zuid. Er is binnen het plangebied veel aandacht en ruimte voor water- en groenstructuren. Langs de verlengde Beeklaan komt een robuuste groenstructuur (waar kan) met bomen en een stevige onderlaag van heesters. Parallel aan de verlengde Beeklaan ligt een watergang die zorg draagt voor een goede waterhuishouding. Ook zal de gehele oostzijde van het plangebied een ecologische invulling krijgen die aansluit bij de visie zoals is weergegeven in figuur 5.
- Hoofdverkaveling afstemmen op oorspronkelijke verkaveling;
In de oude kaarten en tot op de dag van vandaag is er een markante verkaveling waar te nemen passend bij het oude landgoed. Binnen onderhavig uitwerkingsplan wordt hier rekening mee gehouden door de grote kavels in het noordenoosten van het plangebied. De kavels in het zuidwesten van het plangebied worden ingevuld met appartementengebouwen en sluiten qua verkaveling aan bij de reeds ingezette structuur uit het uitwerkingsplan 'Offem Zuid, eerste fase'.
- Koppeling Offem - Zuid aan Noordwijk door middel van doortrekken van de Voorstraat;
De locatie Offem-Zuid ligt aan de zuidkant van de Herenweg/Nieuwe Offemweg. Dit is een doorgaande weg en veroorzaakt dat Offem-Zuid het gevoel krijgt nergens bij te horen. Door in het hart van Offem-Zuid een verlengde Voorstraat aan te leggen wordt deze unieke kwaliteit van het dorp Noordwijk op een hernieuwde wijze ingebracht in het plangebied. Dit geeft identiteit en bedding in het gebied door een levendig straat- en gevelbeeld. Tevens biedt een verlengde Voorstraat een comfortabele rechtstreekse route voor de voetganger en fietser naar het centrum.
- Ontsluiting vanaf de N451 (verlengde Beeklaan).
Met de realisatie van een rotonde die aansluit op de N451 binnen het uitwerkingsplan 'Offem zuid, eerste fase' is reeds aan deze voorwaarde voldaan. Via de centrale ontsluitingsweg verlengde Voorstraat is de aansluiting op de N451 bereikbaar.
Afbeelding 5: Masterplan 'Offem Zuid'
2.4 Randvoorwaarden Uit Het Bestemmingsplan
2.4.1 De uitwerkingsregels
Op grond van artikel 10 'Woongebied - Uit te werken' van het geldende bestemmingsplan 'Offem-Zuid' kunnen burgemeester en wethouders het plan in zijn geheel of in gedeelten uitwerken. Hieronder is het betreffende artikel opgenomen.
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Woongebied - Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen,
- b. beroep aan huis,
- c. tuinen en erven,
- d. woonzorgvoorziening,
- e. medische voorzieningen, zoals artsen, tandartsen, fysiotherapeuten,
- f. verkeersvoorzieningen,
- g. groen- en speelvoorzieningen,
- h. water,
- i. geluidwerende voorzieningen,
- j. bij een en ander behorende in- en uitritten, parkeervoorzieningen en andere voorzieningen, waaronder begrepen nutsvoorzieningen.
10.2 Uitwerkingsregels
Burgemeester en wethouders werken het plan, voor zover betreft de gronden als bedoeld in lid 10.1, in zijn geheel of in gedeelten uit volgens de volgende regels:
- a. op en in de gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
- b. voor het bouwen ten aanzien van woningen en woonzorgcomplex gelden de volgende bepalingen:
- 1. het aantal woningen mag maximaal 750 bedragen waarvan minimaal 30 % uit sociale woningbouw bestaat;
- 2. de bouwhoogte van grondgebonden woningen mag ten hoogste 10 m bedragen;
- 3. de bouwhoogte van gestapelde woningen mag ten hoogste 13 m bedragen;
- 4. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer dan 2 m bedragen.
- c. voor het bouwen ten aanzien van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:
- 1. de inhoud van gebouwen mag niet meer dan 60 m³ bedragen;
- 2. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 4 m bedragen;
- 3. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer dan 2 m bedragen.
- d. voor het bouwen ten aanzien van verkeersvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:
- 1. de inhoud van gebouwen mag niet meer dan 25 m³ bedragen;
- 2. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen;
- 3. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer dan 10 m bedragen.
- e. op de gronden als bedoeld in lid 10.1 moet 15% van de toename van verhard oppervlak worden gecompenseerd in de vorm van open water;
- f. bij uitwerking dient de ontsluiting van het gebied in ieder geval plaats te vinden op de verlengde Beeklaan;
- g. er dient te worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen overeenkomstig de normen als opgenomen in bijlage 3 (Parkeernormen) van deze regels;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - leiding' mag het uitwerken slechts zodanig geschieden dat daar geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, waaronder in ieder geval zijn begrepen woningen, kunnen worden gerealiseerd.
2.4.2 Beoordeling uitwerkingsbevoegdheid
Aangetoond moet worden dat met het voorliggende uitwerkingsplan ‘Offem-Zuid, derde fase’ voldoet aan de voorwaarden van de uitwerkingsbevoegdheid. In onderstaand overzicht worden de voorwaarden beoordeeld.
- a. in het voorliggende uitwerkingsplan worden uitsluitend woningen en een woonzorgvoorziening mogelijk gemaakt, inclusief bijbehorende tuinen, erven en openbaar gebied, zoals wegen, groenvoorzieningen en water;
- b. op basis van de uitwerkingsbevoegdheid in het bestemmingsplan 'Offem-Zuid' worden maximaal 750 woningen mogelijk gemaakt. Het uitwerkingsplan 'Offem Zuid, eerste fase' bevat een maximale planologische capaciteit van 240 woningen waarvan reeds 186 woningen zijn gerealiseerd . Dit betekent dat voor de resterende uitwerkingen, zijnde de tweede (deel A en B) en de derde fase van Offem-Zuid, maximaal 564 woningen zijn gereserveerd. Op basis van het voorliggende uitwerkingsplan worden maximaal 60 woningen mogelijk gemaakt. De te realiseren woningen voldoen aan de in het artikel vastgestelde maatvoeringsvoorwaarden. Daarnaast zijn in het programma van de derde fase van de uitwerking 47% sociale huurwoningen gepland wat samen met de eerste fase neerkomt op 30%;
- c. in de planregels worden voor nutsvoorzieningen de bouwmaten vastgelegd;
- d. in de planregels worden voor verkeersvoorzieningen de bouwmaten vastgelegd;
- e. voor het gehele plangebied, ofwel de eerste, tweede (deel A en B) en derde fase van uitwerking, is een waterstructuurplan opgesteld (zie paragraaf 4.10). Daaruit blijkt dat binnen het gehele plangebied in circa 13.000 m² aan open water wordt gerealiseerd. Uit het waterstructuurplan blijkt dat voor het gehele uitwerkingsgebied wordt voldaan aan deze uitwerkingsvoorwaarde. Uiteraard dient de compensatie in de vorm van open water te voldoen aan de beleidsregels van het Hoogheemraadschap van Rijnland.
- f. uit de verkaveling en de verbeelding blijkt dat er voor autoverkeer een ontsluiting wordt gerealiseerd op de nieuwe rotonde aan de Beeklaan (N451);
- g. in paragraaf 4.9 is beschreven hoe wordt omgegaan met de vastgestelde parkeernormen;
- h. de aanduiding 'veiligheidszone - leiding' ligt niet binnen voorliggend uitwerkingsplan. De aanduiding 'veiligheidszone - invloedsgebied' ligt wel binnen voorliggend uitwerkingsplan, conform de regels wordt er binnen het invloedsgebied geen woonzorgcentrum gerealiseerd.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
In dit hoofdstuk wordt een korte samenvatting gegeven van de algemene ruimtelijke beleidskaders die van toepassing zijn op rijks-, provinciaal-, en regionaal en gemeentelijk niveau en wat dit beleid betekent voor het uitwerkingsplan. Dit beleidskader vormt de basis voor eventuele ontwikkelingen in het plangebied en is een onderbouwing van de beleidskeuzes die zijn gemaakt. Het vigerende rijks- en provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid is als uitgangspunt genomen voor dit uitwerkingsplan.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) geeft een totaalbeeld voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Het Rijk wil de ruimtelijke ordening meer overlaten aan gemeenten en provincies, tenzij Rijksdoelen en nationale belangen raken aan regionale opgaven. Er worden in de structuurvisie onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Betreffende opgaven worden per regio beschreven.
De gemeente Noordwijk ligt in de regio Zuid-Holland/Zuidvleugel. Voor dit gebied geldt een grote woningbouwopgave. Tot 2040 moeten er in dit gebied nog ongeveer 270.000 woningen worden bijgebouwd en ongeveer 220.000 woningen worden vervangen. De extra woningvraag concentreert zich voor de helft in het gebied rond Den Haag, dat een hoge ruimtedruk kent. Ook in de regio Rotterdam en het gebied rond Leiden slaat een aanzienlijk deel van de uitbreidingsopgave neer (respectievelijk 25% en 10%).
Doorwerking planinitiatief
Onderhavig uitwerkingsplan maakt de realisatie van woningen in Noordwijk mogelijk. In het onderhavige uitwerkingsplan kan voor toetsing aan het SVIR worden aangesloten bij het bestemmingsplan 'Offem-Zuid' (2013) omdat deze in de tussenliggende periode niet zijn gewijzigd.
3.1.2 Wet ruimtelijke ordening
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) regelt hoe ruimtelijke plannen tot stand komen en gewijzigd worden. Zowel Rijk, provincies als gemeenten hebben de bevoegdheid om ruimtelijke plannen op te stellen. Hiervan is het bestemmingsplan het belangrijkste instrument, welke ook juridisch bindend is.
Als ruimtelijk toetsingskader worden door Rijk, provincies en gemeenten structuurvisies vastgesteld. Het is de bedoeling dat de structuurvisies op elkaar worden afgestemd en als uitgangspunt gelden voor bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen, inpassingsplannen en omgevingsvergunningen waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3 van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken. Een gemeente kan daar alleen van afwijken indien er een goede motivering voor is. Rijk en provincies kunnen kaders stellen waarbinnen de gemeenten kunnen opereren, met zogenoemde reactieve en proactieve aanwijzingen.
In het besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de Wro verder uitgewerkt ten behoeve van de uitvoering. Onder andere bevat het Bro bepalingen over de verplichting om ruimtelijke visies, plannen, besluiten, verordeningen of algemene maatregelen van bestuur digitaal beschikbaar te stellen. Alle ruimtelijke plannen zijn te vinden op www.ruimtelijkeplannen.nl.
Ook bevat het besluit gedetailleerde bepalingen over de vormgeving en inhoud van ruimtelijke plannen, overgangsrecht voor bestaande gebouwen, bouwwerken of bestaand gebruik, de procedure voor het afhandelen van een planschadeverzoek en bepalingen over het exploitatieplan en subsidieregelingen.
3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de Ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder wordt er een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
In de praktijk werd de toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking als lastig ervaren. Daarom is op 1 juli 2017 het Bro gewijzigd, waarmee een nieuwe Laddersystematiek geldt. De derde trede is geschrapt en de eerste twee treden zijn samengevoegd. Hiermee is de 3-trapsstructuur losgelaten. Ook zijn de termen ‘actueel’ en ‘regionaal’ geschrapt die waren opgenomen in de voormalige eerste trede. De Ladder voor duurzame verstedelijking bestaat nu uit twee onderdelen. Het tweede lid van artikel 3.1.6. Bro omvat de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' is nader gespecificeerd in de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State 1 op 23 april 2014. De Afdeling noemt in de uitspraak de uitgangspunten, die zij hanteert voor de beoordeling of een voorziene ontwikkeling voldoende substantieel is om als stedelijke ontwikkeling te kunnen gelden. Op 28 juni 2017 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een overzichtsuitspraak2 gedaan over de Ladder voor duurzame verstedelijking. Ook hier is het begrip ‘stedelijke ontwikkeling’ nader gespecificeerd. Indien het om een woningbouwlocatie gaat, geldt het volgende uitgangspunt:
“Wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, Bro, kunnen worden aangemerkt, kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt.”
Doorwerking planinitiatief
Het uitwerkingsplan 'Offem-Zuid, derde fase' voorziet in woningbouw op een locatie die reeds bestemd is voor woningbouw. Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Offem-Zuid', zoals door de gemeenteraad is vastgesteld op 27 juni 2013. In dit bestemmingsplan hebben de betreffende gronden de bestemming 'Woongebied - Uit te werken'. Met de uitwerking wordt gevolg gegeven aan de uitwerkingsplicht zoals deze opgenomen is in dit uitwerkingsplan. Er wordt op basis van het uitwerkingsplan 'Offem-Zuid, derde fase' geen nieuw beslag gelegd op de betreffende gronden. In het kader van een goede ruimtelijk ordening is de Ladder wel doorlopen:
Behoefte en bestaand stedelijk gebied
De voorgenomen ontwikkeling betreft een uitwerking van het bestemmingsplan 'Offem-Zuid', dat is vastgesteld door de gemeenteraad op 27 juni 2013. In de 'Noordwijkse Woonagenda 2016 - 2020' (paragraaf 3.3.2) is de 'actuele behoefte' aan woningen voor de gemeente Noordwijk opnieuw bepaald. De woningen voor Offem-Zuid zijn als bestaande plancapaciteit opgenomen. Op basis van de verstedelijkingskaart van de provincie Zuid - Holland kan geconcludeerd worden dat het plangebied niet binnen bestaand stedelijk gebied ligt. Op basis hiervan is het noodzakelijk om te onderbouwen waarom onderhavige ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd kan worden.
Afbeelding 6: Stedelijk gebied provincie Zuid - Holland
Buiten bestaand stedelijk gebied
Het uitwerkingsgebied is op basis van het geldende bestemmingsplan 'Offem-Zuid' met de bestemming 'Woongebied - Uit te werken' al geruime tijd bestemd voor een woongebied. Met de uitwerking wordt dan ook gevolg gegeven aan de uitwerkingsplicht uit het geldende bestemmingsplan; er wordt geen nieuw beslag gelegd op de gronden buiten het bestaand stedelijk gebied. Aanvullend zorgt de ontwikkeling ervoor dat:
- het woongebied de kwaliteit van het gebied verbeterd en met de aanleg van Offem-Zuid wordt een nieuwe afronding van Noordwijk gerealiseerd;
- Tot slot zijn de ontwikkelingen binnen 'Offem - Zuid' opgenomen in het Programma ruimte. Hierin zijn de (harde) woningbouwlocaties weergegeven die gelegen zijn buiten het bestaande stads- en dorpsgezicht en die meer dan 3 hectare groot zijn.
Geconcludeerd kan worden dat de Ladder voor duurzame verstedelijking succesvol is doorlopen. Zowel de behoefte aan de ontwikkeling als de gekozen locatie is passend binnen het besluit ruimtelijke ordening.
3.1.4 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden, waarvan de geconsolideerde versie op 1 januari 2017 beschikbaar is gesteld. Het Barro stelt regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen die genoemd zijn in de conceptversie van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De volgende belangen zijn relevant voor dit wijzigingsplan:
- 1. Rijksvaarwegen
- 2. Mainportontwikkeling Rotterdam
- 3. Kustfundament
- 4. Grote rivieren
- 5. Waddenzee en waddengebied
- 6. Defensie
- 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen
- 8. Elektriciteitsvoorziening
- 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
- 10. Ecologische hoofdstructuur
- 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
- 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
- 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
Het Barro omvat alle ruimtelijke Rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmings- en inpassingsplannen. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen, inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen, voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Het merendeel van de regels in het Barro legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Doorwerking planinitiatief
Het Barro werkt door in bestemmingsplannen van gemeenten. Voorliggend wijzigingsplan betreft echter geen plan dat een nationaal belang betreft. Het Barro levert geen belemmering op voor de ontwikkelingen van dit wijzigingsplan.
3.1.5 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht/ Besluit omgevingsrecht
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. De Wabo heeft ca. 25 regelingen geïntegreerd. Bouw-, milieu-, natuur- en monumentenvergunningen zijn opgegaan in één vergunning, de omgevingsvergunning. Burgers en ondernemers krijgen te maken met één loket, één beschikking en één procedure.
De aanvraag kan digitaal worden gedaan en behandeld. Voor de uitvoering van de Wabo zijn regels uitgewerkt in het Besluit omgevingsrecht (Bor). In dit besluit is vastgelegd voor welke activiteiten omgevingsvergunning dient te worden aangevraagd, onder welke voorwaarden en wat de relatie is met het bestemmingsplan. Nieuwe bestemmingsplannen dienen te worden afgestemd op de bepalingen en terminologie in Wabo en Bor.
3.1.6 Wet natuurbescherming
De gebiedsbescherming en soortenbescherming is geregeld in de Wet Natuurbescherming. Deze wet, die vanaf 1 januari 2017 in werking is, vervangt de Boswet, de Natuurbeschermingswet en de Flora en faunawet. Met deze wet worden de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen (de Vogel- en Habitatrichtlijn) zo helder mogelijk geïmplementeerd. Hiernaast sluit het instrumentarium van de Wet natuurbescherming aan op het huidige omgevingsrecht en de toekomstige Omgevingswet. Op grond van de Wet natuurbescherming zijn de Natura 2000-gebieden aangewezen als beschermd gebied.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden binnen het grondgebied van de Europese Unie. Natura 2000-gebieden worden aangewezen middels een aanwijzingsbesluit. In dit besluit is aangegeven wat de reden is van aanwijzing, hoe de begrenzing is en wat de natuurdoelen voor het gebied zijn.
Naast het beschermen van gebieden is de soortbescherming geregeld binnen de Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming benoemt niet welke concrete activiteiten wel of niet zijn toegestaan. Het uitgangspunt van de Wet is dat geen schade mag worden toegebracht aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Indien het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen toestaat dient te zijn aangetoond dat deze geen schade aan de beschermde dier- en plantensoorten toebrengt, dan wel dat eventuele schade wordt gecompenseerd.
In paragraaf 4.8 wordt nader ingegaan op de gebiedsbescherming ter plaatse van het projectgebied.
3.1.7 Waterwet 2009
De Waterwet stelt de watersysteembenadering centraal en integreert acht bestaande wetten voor waterbeheer. De wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en regelt de juridische implementatie van Europese richtlijnen (o.a. Kaderrichtlijn Water en de Richtlijn Overstromingsrisico's).
De Waterwet kent een watervergunning. Met het wegvallen van vergunningen treedt een belangrijke wijziging op in de samenwerkingsrelatie tussen de gemeente en de waterbeheerder (Rijkswaterstaat of waterschap). Diverse activiteiten zoals bouwen en gebruik van de gronden zijn in, op grond van het waterbeleid, beschermde gebieden aan een watervergunning gebonden.
In de Watertoets van ruimtelijke plannen (vooroverleg 3.1.1 Bro) wordt bezien of de voorgenomen ingrepen in het watersysteem (juridisch) gefaciliteerd worden. Dat wil dus zeggen: of aannemelijk is dat vergunningen kunnen worden verleend, dat de noodzakelijke peilbesluiten (of peilvergunningen) genomen zullen worden en dat nieuwe waterstaatswerken in de legger kunnen worden opgenomen. Indien hierover iets gezegd kan worden, zal daaraan in het wateradvies aandacht worden besteed.
Formeel gezien staan vergunningen en andere besluiten volledig los van de watertoets. Het kan voorkomen dat regels uit het bestemmingsplan, zoals gebruiksregels, aanlegregels of bebouwingsregels, hetzelfde luiden en dezelfde belangen beschermen als watervergunningsregels op grond van de keur. Deze samenloop van regelgeving is in beginsel alleen toelaatbaar als de bestemmingsplanregels een ruimer belang dienen dan alleen het waterstaatkundig belang.
In paragraaf 4.11 wordt nader ingegaan op het aspect water.
3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
De Omgevingsvisie op 1 april 2019 vastgesteld door de provincie Zuid-Holland en is opgesteld in kader van de Omgevingswet die in 2022 in werking treedt. Het beleid is gericht op het realiseren van maatschappelijke belangen en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. De provincie stelt in het document 'inleiding' dat onderdeel is van de Omgevingsvisie, de visie, ambities en opgaven voor de provincie. Het omvat 6 richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving:
- Naar een klimaatbestendige delta;
- Naar een nieuwe economie: the next level;
- Naar een levendige meerkernige metropool;
- Energievernieuwing;
- Best bereikbare provincie;
- Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
Naast de 6 ambities benoemt de provincie 12 provinciale 'Opgaven Omgevingskwaliteit' in de Omgevingsvisie die vanuit provinciaal belang zijn ontwikkeld. De provincie werkt bij deze opgaven samen met andere overheden en maatschappelijke partners. De 12 provinciale 'Opgaven Omgevingskwaliteit' zijn als volgt:
- Landschap en cultuurhistorie;
- Gezondheid en veiligheid;
- Natuur en recreatie;
- Ruimte en verstedelijking;
- Wonen;
- Bodem en ondergrond;
- Cultuurparticipatie en bibliotheken;
- Klimaatadaptie;
- Zoetwater en drinkwater;
- Bereikbaarheid;
- Regionale economie;
- Energievoorziening.
Naast de inleiding zijn het 'Programma Ruimte' en de 'Kwaliteitskaart' onderdeel van de Omgevingsvisie. Het 'Programma Ruimte' bevat een nadere invulling en operationalisering van ruimtelijk relevante onderdelen van de Omgevingsvisie. Daarbij gaat het dan om locatie specifieke of programmatische invulling van beleidsbeslissingen uit de Omgevingsvisie.
De kwaliteitskaart is weergeven in de 'bijlage ruimtelijke kwaliteit' waarin vier kaartlagen afzonderlijk zijn opgenomen en toegelicht. De kwaliteitskaart bevat de volgende lagen:
- Laag van de ondergrond. Dit gaat over de grondslag van de provincie en de natuurlijke (landschapsvormende) processen;
- Laag van de cultuur-en natuurlandschappen. Dit gaat over de laag van het zichtbare landschap en (grondgebonden) nut;
- Laag van de stedelijke occupatie. Deze gaat over de steden en dorpen en hun onderlinge netwerken;
- Laag van de beleving. Dit gaat over identiteit en (recreatieve) beleving.
Deze lagen hebben een relatie met elkaar. De lagen bevatten richtpunten die de bestaande kenmerken en waarden beschrijven. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moeten deze kenmerken en waarden een rol spelen bij de overweging, de plaatsing en de vormgeving van het initiatief.
Doorwerking planinitiatief
De beoogde ontwikkeling sluit aan op de opgaven Omgevingskwaliteit van de Omgevingsvisie Zuid-Holland, namelijk de opgaven 'ruimte en verstedelijking' en 'wonen'. De opgave 'ruimte en verstedelijking' houdt in dat er gezorgd moet worden voor een zorgvuldig ruimtegebruik en een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied. De beoogde ontwikkeling betreft een zorgvuldige realisatie van duurzame woningen in een gebied dat al bestemd is voor woningbouw.
Daarnaast sluit de beoogde ontwikkeling aan op de opgave 'wonen'. De opgave 'wonen' houdt in het bevorderen van de beschikbaarheid van voldoende passende woningen in een aantrekkelijke leefomgeving, aansluitend op de behoeften van verschillende doelgroepen. Derhalve past voorgenomen ontwikkeling binnen de Omgevingsvisie Zuid-Holland.
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
De Omgevingsverordening Zuid-Holland is gelijktijdig vastgesteld met de Omgevingsvisie Zuid-Holland op 1 april 2019. Ook dit beleidsdocument is in het kader van de Omgevingswet opgesteld. De inhoud van de Omgevingsvisie is daarbij voor een groot deel leidend voor de inhoud van de omgevingsverordening. De verordening stelt regels over de volgende aspecten:
- activiteiten door burgers en bedrijven;
- tot het openbaar bestuur gerichte regels over het ambitieniveau voor de leefomgevingskwaliteit;
- onderlinge taakverdeling;
- doorwerking provinciaal beleid naar andere bestuursorganen via instructieregels;
- financiële bepalingen;
- procedures van voorbereiding;
- handhaving;
- schade;
- monitoring en informatie;
- adviesorganen;
- overgangsrecht.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De Omgevingsverordening stelt eisen aan een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. De toelichting van het bestemmingsplan moet namelijk ingaan op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking in artikel 3.1.6 lid 2 t/m lid 4 van het Besluit ruimtelijke ordening. Als de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien, en voor zover daardoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, moet er gebruikt gemaakt worden van locaties die zijn opgenomen in het Programma Ruimte.
Doorwerking planinitiatief
Voor onderhavige ontwikkeling zijn de bepalingen rondom 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' in de omgevingsverordening relevant. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is in paragraaf 3.1.3 reeds een ladderonderbouwing geschreven. Onderhavige ontwikkeling is passend binnen de Ladder voor duurzame verstedelijking waardoor de omgevingsverordening geen belemmering vormt voor de gewenste ontwikkeling. Bovendien is het woningbouwprogramma opgenomen in het Programma Ruimte.
3.2.3 (concept) Regionale energiestrategie (RES)
Voor de Regionale energiestrategie (RES) bouwt Holland Rijnland als ambitieuze regio verder op de lijn die ze al in 2017 inzette toen achttien lokale overheden het Regionale Energieakkoord ondertekenden (RES). Het doel van dit akkoord was: energieneutraal in 2050. Die ambitie is ongewijzigd. De Concept RES is de eerste stap naar een definitieve RES. In de RES staat hoe de regio invulling geeft aan de energiedoelstellingen van het Nationale Klimaatakkoord. Holland Rijnland is één van de dertig RES-regio’s binnen Nederland.
De Concept RES verkent onder andere de mogelijkheden voor grootschalige duurzame opwek. Dat gebeurt aan de hand van twee denkrichtingen. Dit zijn globale verkenningen, maar zeker nog geen concrete locaties voor windmolens of zonnevelden. Daarnaast geeft de Concept RES ambities aan op het terrein van energiebesparing, warmtetransitie en duurzame mobiliteit. De nu opgeleverde Concept RES wordt, samen met de RES’en van alle andere regio’s in Nederland, doorgerekend door het Planbureau voor de Leefomgeving.
Voor 2030 zijn tussentijdse doelstellingen bepaald. Om te beginnen zet het strategie in op een aanzienlijke energiebesparing; 1,11 TWh* minder ten opzichte van 2014. Daarnaast zoeken zij de komende periode naar manieren voor de opwek van duurzame elektriciteit (1,03 TWh opwek door zon en wind). Voor niet-fossiele warmte rekent de regio nadrukkelijk op levering van restwarmte uit de Rotterdamse regio via een warmtenet. Dit is een belangrijke voorwaarde om regiobreed in 2050 van het gas af te zijn. Verder kijken zij naar mogelijkheden voor duurzame mobiliteit door dit schoner, slimmer en anders te organiseren.
Doorwerking planinitiatief
Met voorliggend uitwerkingsplan worden appartementen en grondgebonden woningen gerealiseerd binnen het plangebied. De nieuwe woningen zullen conform de landelijke normen aardgasloos zijn en voorzien moeten worden van hoogwaardig isolatiemateriaal, hiermee wordt de energievraag zoveel mogelijk beperkt. De woningen dienen te voldoen aan bouwbesluit, voor de grondgebonden woningen is er de ambitie om deze uit te voeren met een EPC 0,0. Derhalve past voorgenomen ontwikkeling binnen het concept Regionale energiestrategie.
3.2.4 Regionale structuurvisie 2020 Holland Rijnland
In het onderhavige uitwerkingsplan 'Offem-Zuid, derde fase' kan voor toetsing aan het regionaal beleid worden aangesloten bij het bestemmingsplan 'Offem-Zuid' (2013). Het beleid van de Regionale Structuurvisie 2020 voor regio Holland Rijnland dat in dit bestemmingsplan is beschreven, is nog steeds van kracht.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Noordwijk 2030
Deze Omgevingsvisie bevat de Noordwijkse ontwikkelkoers naar 2030. De kern van de visie is de ontwikkeling van Noordwijk in een “energieke- 7-sterren kustplaats”, met de ambitie om Noordwijk een energieke, duurzame, inspirerende en gastvrije kustplaats te maken met topkwaliteit en allure. Er zijn zeven “sterren” ontwikkeld, de pijlers van de visie. De zeven sterren worden als volgt geformuleerd:
- 1. Energieke, zelfredzame en betrokken samenleving met actief verenigingsleven, krachtig vrijwilligersnetwerk en een levendig cultureel klimaat.
- 2. Hoogstaande sportbeoefening en -beleving in een gezonde omgeving.
- 3. Sfeervolle dorpskernen: de kustzone Noordwijk aan Zee, met name de zee, het strand, de duinstrook en KW Boulevard (gezelligheid, cultuur, beleving, grandeur, authenticiteit, toerisme, congres), de historische kern Noordwijk Binnen.
- 4. Aantrekkelijke onderscheidende leefomgeving met een overwegend dorps karakter: versterkt Noordwijks DNA en biedt ruimte voor vernieuwende woon-, werk-, vrijetijd-, en zorg/gezondheidsconcepten voor een grote diversiteit aan doelgroepen.
- 5. Rijke natuur, mooi landschap en vitale Greenport: genieten van rust en reuring, routes, omgeving, biodiversiteit en ontwikkeling van duurzame agrarische sector
- 6. Uitstekend bereikbaar vanuit de hele Randstad, in het bijzonder de kustzone
- 7. Veelzijdige economie en toerisme met innovatief ondernemersklimaat en sterke clusters (zorg, space en toerisme), participatie in Greenport, ontwikkelde wijkeconomie, succesvolle starters en kennis/onderwijs.
Met betrekking tot Offem-Zuid is opgenomen dat er uit wordt gegaan van de bouw van maximaal 750 woningen in diverse segmenten, waaronder 30% in de sociale sector. Binnen het gebied wordt er gestreefd naar zonering met een landgoederenzone, een 'dorpshart' (met het karakter van de Voorstraat) en een deel met 'waterwonen'. De mogelijkheden om actieve beweging te stimuleren, bijvoorbeeld met natuurlijke sporttoestellen en ruimte voor 'free running' worden onderzocht. Daarnaast kunnen eventueel kruidenplaatsen in groengebieden worden opgenomen, als verwijzing naar de historie van Noordwijk Binnen. Er zijn drie langzaamverkeer routes gepland. Deze kruisen de Herenweg: nabij de rotonde Beeklaan/Herenweg, doorgang Herenweg 21/23 en Hogeweg, waarvan de functie wijzigt in bestemmingsverkeer.
Doorwerking planinitiatief
Voorliggend planinitiatief voorziet in de bouw van woningen in diverse segmenten, waaronder 30% in de sociale sector zoals vastgelegd in het bestemmingsplan 'Offem-Zuid'. Tevens voldoet de beoogde ontwikkeling aan de eisen van de omgevingsvisie. De omgevingsvisie Noordwijk 2030 vormt geen belemmering voor onderhavig planinitiatief.
3.3.2 Noordwijkse Woonagenda 2016 - 2020
De Woonagenda 2016 - 2020 "De toekomst van het wonen in Noordwijk" is op 2 februari 2017 vastgesteld. De woonagenda is de opvolger van de woonvisie 'Wonen op maat', die betrekking had op de periode 2006 tot 2015. De nieuwe Woonagenda is nadrukkelijk een 'agenda' die betrekking heeft op een kortere periode en beoogt om, gegeven alle onzekerheden en de huidige knelpunten, het vizier te richten op de toekomst van het wonen in Noordwijk. De woonagenda schetst de belangrijkste dilemma's en opgaven en maakt een aantal beleidskeuzes. De woonagenda vormt voor de periode tot 2020 een overkoepelend beleidsdocument en biedt een basis voor gesprekken met verschillende stakeholders die in de realisatie van de ambities van wonen in Noordwijk een belangrijke rol spelen.
De Woonagenda stemt, voor wat betreft Offem-Zuid, overeen met de regionale woonvisie waarmee de provincie Zuid-Holland heeft ingestemd.
De woonagenda zet in op vier thema's die de komende jaren richtinggevend zijn voor keuzes omtrent het wonen in Noordwijk. Deze thema's zijn:
- 1. werken aan beschikbaarheid van woningen;
- 2. werken aan betaalbaarheid van woningen;
- 3. werken aan zorg en flexibiliteit;
- 4. werken aan duurzaamheid.
Doorwerking planinitiatief
Onderhavig uitwerkingsplan sluit aan op de thema's en uitgangspunten van de Noordwijkse Woonagenda 2016 - 2020 waarbij vooral beschikbaarheid en betaalbaarheid van woningen in het oog springen. In de Woonagenda is een percentage van 30% sociale woningbouw opgenomen. Het bestemmingsplan 'Offem - Zuid' stelt als eis dat er minimaal 30% sociale woningbouw gerealiseerd dienen te worden, daar voldoet onderhavig uitwerkingsplan aan. De sociale woningen binnen dit uitwerkingsplan compenseren gedeeltelijk het aantal sociale woningen die in het uitwerkingsplan 'Offem zuid, eerste fase' te weinig zijn gerealiseerd. Met de nieuwe woningen zal ook het woningaanbod binnen de gemeente Noordwijk stijgen.
3.3.3 Bodembeheernota Offem - Zuid, deel B
De gemeente Noordwijk wil duurzaam omgaan met licht vervuilde grond door hiervoor meer en betere toepassingsmogelijkheden te creëren. Ook wil de gemeente beleid uitvoeren dat praktisch uitvoerbaar is, milieuhygiënische verantwoord en transparant.
Deze Bodembeheernota (deel B) geeft aan hoe vrijgekomen grond op en in de landbodem van het plangebied Offem-Zuid (fase 1) mag worden opgeslagen, hergebruikt of toegepast. In de Bodembeheernota deel A staan de algemene beleidsregels beschreven. Deze gelden in principe voor alle gemeenten in het werkgebied van de Omgevingsdienst West-Holland. De Bodembeheernota geldt alleen voor professionele partijen. Particulieren zijn hiervan op basis van de wet uitgesloten.
De beoogde effecten van de Bodembeheernota zijn het vergroten van de hergebruiksmogelijkheden van gebiedseigen grond, het behalen van financieel voordeel en milieuvoordeel, en het realiseren van kortere doorlooptijden doordat:
- gebruik wordt gemaakt van de bodemkwaliteitskaart om de kwaliteit van de bodem te bepalen in plaats van deze per keer te moeten onderzoeken en keuren;
- licht verontreinigde grond vaker hergebruikt kan worden waardoor deze minder vaak gereinigd of gestort wordt;
- de aankoop van primaire grondstoffen (zoals zand uit zandwinputten) en secundaire grondstoffen (zoals grond van een grondbank) vermindert;
- gebiedseigen grond in weer hergebruikt/toegepast kan worden;
- transportkosten en –afstanden geminimaliseerd worden.
Als de landelijke generieke regels van het Besluit bodemkwaliteit voor het toepassen van grond in het plangebied Offem-Zuid (fase 1) wordt toegepast, dan mag gebiedseigen grond niet worden hergebruikt. Dit knelpunt is in deze Bodembeheernota opgelost met gebiedsspecifiek beleid. Randvoorwaarde hierbij is dat er geen risico’s optreden voor mens en milieu. De lokale gebiedsgerichte invulling sluit aan bij de functie, kwaliteit en ontwikkelingen van het gebied. Daarnaast wil de gemeente meer werk-met-werk maken.
Doorwerking planinitiatief
Het grondgebied binnen voorliggend uitwerkingsplan maakt onderdeel uit van het gebied dat in de bodembeheernota is aangewezen als Offem - Zuid (fase 1). Op basis van de bodembeheernota en de uitgevoerde bodemonderzoeken (bijlages 3 & 4) kan bepaald worden op welke wijze grond vrijgekomen grond opgeslagen, hergebruikt of toegepast wordt. In de paragraaf Bodem volgt een volledige onderbouwing van het aspect bodem.
3.3.4 Energievisie Offem Zuid
Gemeente Noordwijk vindt duurzaam bouwen belangrijk. In de coalitiekoers en de Omgevingsvisie Noordwijk 2030 zijn hoge ambities op het gebied van duurzaamheid opgenomen. De ambitie van de gemeente is om in 2030 energieneutraal te zijn. Duurzaam bouwen is zodanig bouwen dat er zo min mogelijk negatieve effecten op het milieu en de menselijke gezondheid ontstaan, gedurende de hele levensloop van het bouwwerk en de gebouwde omgeving. Noordwijk streeft er naar bij elk bouwplan de schade aan het milieu op korte en lange termijn zoveel mogelijk te beperken. Zij wil daarmee de
kwaliteit en duurzaamheid van de ontwikkelingen op een zo hoog mogelijk niveau brengen.
In de gemeente Noordwijk is de realisatie van de wijk ‘Offem-Zuid’ per juni 2018 van start gegaan. Aangezien de ambitie van de gemeente Noordwijk is om in 2030 energieneutraal en klimaatbestendig te zijn is het van belang dat alle huidige en toekomstige ontwikkelingen (waaronder de nieuwbouwwijk Offem-Zuid) daar aan bij dragen
In dit kader werkt Noordwijk in samenwerking met de Regio Holland-Rijnland aan een Regionale EnergieStrategie (RES) om inzicht te krijgen in de energietransitie van de bestaande bouw, deze strategie wordt/is nader toegelicht is paragraaf 3.2.3. Tegelijkertijd gaan de nieuwbouwplannen in Noordwijk ook door, waaronder Offem-Zuid.
In de energievisie is geconcludeerd dat het beste perspectief om op termijn energieneutraal (NOM) te worden in Offem-Zuid het inzetten van isolatie is volgens de BENG-norm, warmtepompen met een bodemlus en een aanvulling met PV- panelen, deels op de woning en een deels in de publieke ruimte
Doorwerking planinitiatief
Met voorliggend uitwerkingsplan worden grondgebonden woningen gerealiseerd binnen het plangebied. De nieuwe woningen zullen conform de landelijke normen aardgasloos zijn. In voorliggend bestemmingsplan worden de kaders voor de ontwikkeling gegeven. Het uitwerkingsplan kan geen verplichtingen bevatten die verder reiken dan de wettelijke normen. In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning zal de gemeente ook toetsen of de nieuwe woningen voldoen aan de vastgestelde beleidsdoelstellingen.
Zoals reeds toegelicht in paragraaf 3.2.3 zullen de woningen in ieder geval voorzien moeten worden van hoogwaardig isolatiemateriaal, hiermee wordt de energievraag zoveel mogelijk beperkt. De woningen dienen te voldoen aan bouwbesluit, voor de grondgebonden woningen is er de ambitie om deze uit te voeren met een EPC 0,0.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 M.e.r.
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt een m.e.r.-plicht. Kunnen deze belangrijke nadelige milieugevolgen wel uitgesloten worden, dan is een m.e.r. niet noodzakelijk.
Uit het Besluit m.e.r. volgt dat een m.e.r.-beoordeling verplicht is voor de vaststelling van een bestemmingsplan voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met een oppervlakte van 100 ha of meer en/of een aaneengesloten gebied van 2.000 woningen of meer en/of een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 m² of meer (Besluit m.e.r., onderdeel D, categorie 11.2). Omdat de beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van ca. 60 woningen met een omvang van 0,37 ha, is op basis hiervan géén m.e.r.-beoordeling nodig. Wanneer de drempelwaarden niet worden overschreden geldt in het kader van het bestemmingsplan (dan wel uitwerkingsplan) een zogenaamde vorm-vrije m.e.r.-beoordelingsplicht.
Beoordeling planinitiatief
Onderhavige ontwikkeling blijft ver onder de drempelwaardes bepaald in bijlage C en D. Het bevoegd gezag heeft geoordeeld dat er geen sprake is van significant negatieve effecten. Een uitgebreide m.e.r. procedure is niet noodzakelijk. In het kader van de m.e.r. procedure is in het bestemmingsplan 'Offem Zuid' reeds een vormvrije m.e.r. - beoordeling uitgevoerd waarin de ontwikkelingen binnen onderhavig uitwerkingsplan zijn betrokken. In deze vormvrije m.e.r. - beoordeling is uitgegaan van een maximum van 750 woningen, in realiteit worden er minder woningen gerealiseerd binnen het gehele plangebied van 'Offem Zuid' waardoor de milieubelasting minder zal zijn. Onderhavig uitwerkingsplan kan aansluiten bij de reeds opgestelde vormvrije m.e.r. - beoordeling. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn enkele onderzoeken geactualiseerd en getoetst aan de vigerende wetgeving. De geactualiseerde onderzoeken worden in hoofdstuk 4 nader besproken en toegelicht.
4.2 Geluid
De Wet geluidhinder biedt vooral in het ruimtelijk spoor bescherming tegen (spoor)weglawaai en industrielawaai van inrichtingen gelegen op een gezoneerd industrieterrein. In de Wet geluidhinder wordt een beperkt aantal typen objecten beschermd. Het gaat hierbij onder andere om woningen.
In het kader van de Wet geluidhinder dient de geluidbelasting ten gevolge van zoneringsplichtige bronnen ter plaatse van het projectgebied, inzichtelijk te worden gemaakt. Het projectgebied is niet gelegen binnen de zone van geluidgezoneerde industrieterreinen. Het projectgebied is daarnaast niet gelegen in een geluidgezoneerde zone van spoorwegen of industrie. Wel is het projectgebied gelegen binnen de zone van verschillende wegen. Om de actuele akoestische situatie binnen het plangebied in kaart te brengen heeft Nipa Milieutechniek een actualiserend akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het onderzoek is toegevoegd als bijlage 2.
Wegverkeer
Op grond van de Wet geluidhinder heeft iedere weg een zone aan weerszijden tenzij:
- 1. De weg is gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied.
- 2. De maximumsnelheid van de weg 30 km/uur bedraagt.
De breedte van de zone is afhankelijk van de inrichting en de ligging (stedelijk/binnenstedelijk) van die weg (artikel 74 Wgh). Indien een geluidgevoelige bestemming wordt gerealiseerd binnen de zone dient een akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. Voorgenomen onderzoekslocatie is gelegen buiten stedelijk gebied.
Op grond van de Wet geluidhinder is het stelsel van zonering van wegen erop gebaseerd dat de geluidbelasting op de gevel van een geluidgevoelig object dat is gelegen binnen de zone van meerdere wegen, per weg wordt bepaald. Voor het aanbrengen van geluidwerende gevelvoorzieningen dient echter uitgegaan te worden van het cumulatieve effect, dus de gezamenlijke geluidbelasting van de wegen, zonder aftrek op grond van artikel 110g Wgh.
Op grond van artikel 110g van de Wet geluidhinder mogen de berekende geluidbelastingen gecorrigeerd (verminderd) worden met 2 tot 4 dB voor wegen waar een representatief te achten snelheid gelijk aan of hoger is dan 70 km/uur en met 5 dB voor de overige wegen (< 70 km/uur). Deze correctie houdt verband met de verwachting dat het verkeer in de toekomst stiller zal worden door technische ontwikkelingen en aanscherping van het type keuringseisen.
Voor woningen bedraagt de voorkeursgrenswaarde 48 dB. Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde is onder voorwaarden een ontheffing mogelijk tot de maximale grenswaarde van 53 dB.
Doorwerking plangebied
Onderhavig uitwerkingsplan voorziet in de ontwikkeling van maximaal 60 woningen. Inzichtelijk moet gemaakt worden wat de effecten zijn van de verschillende vormen van geluid op de woningen. Om de actuele akoestische situatie binnen het plangebied in kaart te brengen heeft Nipa Milieutechniek een actualiserend akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het onderzoek is toegevoegd als bijlage 2.
Met betrekking tot de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering geldt dat voor de in onderzoekgebied gelegen bedrijfsfuncties in ten hoogste milieucategorie 2 voldoen aan richtafstanden van 10 meter voor milieuzonering in 'gemengd gebied'' tussen de bedrijfsfuncties en geprojecteerde woonbestemmingen. De geluidbelastingen als gevolg van industrielawaai op de geprojecteerde woonbestemmingen zijn daarom niet nader onderzocht en getoetst.
Uit het onderzoek wegverkeerslawaai blijkt dat de geluidbelasting inclusief de correctie ex art. 110g van de Wet geluidhinder van de gezoneerde wegen binnen de grenzen van voorliggend uitwerkingsplan in alle waarneempunten voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Afbeelding 7 Akoestisch onderzoek - bovengrenspunten in rood en projectgebied in blauw weergegeven
Geconcludeerd kan worden dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de vaststelling van onderhavig uitwerkingsplan.
4.3 Luchtkwaliteit
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 2 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | Geldig |
Stikstofdioxide (NO2) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m3 | Vanaf 2015 |
Fijn stof (PM10) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m3 | Vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | Max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m3 | Vanaf 11 juni 2011 | |
Fijn stof (PM2,5) | Jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m3 |
Tabel 2 Grenswaarden luchtkwaliteit
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit uitoefenen indien:
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
- de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid onder b1);
- bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
- het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied. Met grof stof wordt rekening gehouden bij de milieuzonering en wordt niet in het kader van luchtkwaliteit meegenomen.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate, leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
- Een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
- Een project valt in een categorie die is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of niet meer dan 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.
Door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu is in samenwerking met Kenniscentrum InfoMill een rekentool ontwikkeld waarmee de bijdrage van kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen aan de luchtkwaliteitseisen kan worden vastgesteld. Alleen het extra aantal voertuigbewegingen en het aandeel vrachtverkeer worden ingevoerd. Voor de overige invoergegevens is de NIBM-tool uitgegaan van worst-case omstandigheden. Met deze beperkte invoergegevens wordt vastgesteld of een plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan luchtverontreiniging.
Afbeelding 8 Nsl - monitoringstool luchtkwaliteit
Doorwerking planinitiatief
Onderhavig planinitiatief maakt de realisatie van een woongebied mogelijk gebaseerd op het onderliggende bestemmingsplan 'Offem Zuid'. Er geldt vrijstelling van toetsing aan de grenswaarden van de NIBM-tool omdat de ontwikkeling minder dan 1.500 woningen betreft. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Dit wordt gedaan aan de hand van de monitoringstool die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. In afbeelding 8 is de luchtkwaliteit weergegeven aan de hand van de NSL - monitoringstool. De ontwikkeling zelf draagt dus niet in betekende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en is ter plaatse voldoende.
4.4 Bedrijven- En Milieuzonering
Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient de invloed van bestaande (of nieuw te vestigen) bedrijvigheid op de leefomgeving afgewogen te worden. Door middel van milieuzonering dient een ruimtelijke scheiding te worden aangebracht tussen milieubelastende functies en milieugevoelige functies, zoals wonen. De VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering (2009) geeft richtlijnen voor de in acht te nemen afstanden. Deze afstanden worden gemeten tussen de grens van de bestemming die bedrijven/milieubelastende activiteiten toestaat en de uiterste situering van de gevel van woningen.
Milieucategorie | Gemengd gebied | Rustige woonwijk |
1 | 0 meter | 10 meter |
2 | 10 meter | 30 meter |
3.1 | 30 meter | 50 meter |
3.2 | 50 meter | 100 meter |
4.1 | 100 meter | 200 meter |
4.2 | 200 meter | 300 meter |
Tabel 3 richtafstandentabel VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering
Doorwerking planinitiatief
Onderhavig planinitiatief maakt de realisatie van een woongebied mogelijk gebaseerd op het onderliggende bestemmingsplan 'Offem Zuid'. Wonen is een milieugevoelige functie. Derhalve moet onderzocht worden of in de nabijheid van de ontwikkeling bestemmingen zijn die bedrijven of milieubelastende activiteiten toestaan.
Direct naast het plangebied liggen percelen met een bedrijfsbestemming, geschikt voor bedrijven van milieucategorie 1 of 2. Een perceel heeft de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - schildersbedrijf', vallend binnen de milieucategorie 2. De richtafstand gegeven door de VNG-brochure is 10 meter voor bedrijven uit de milieucategorie 2 in een gemengd gebied. Het realiseren van de bestemming van 'Wonen' kan mogelijk invloed hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden voor het aangrenzende bedrijf en omliggende bedrijven. Daarnaast mogen deze bedrijven geen belemmering vormen voor de beoogde woonbestemming.
Afbeelding 9 - Overzicht van stedenbouwkundig plan en bedrijven aanwezig.
Op basis van het stedenbouwkundige plan (afbeelding 9) kan gesteld worden dat de woningen op een grotere afstand liggen dan de vereiste 10 meter waarmee aan een goede ruimtelijke ordening voldaan kan worden. Aanvullend kan gesteld worden dat de aanwezige bedrijven niet in hun bedrijfsvoering beperkt worden met vaststelling van voorliggend uitwerkingsplan.
Wel dient opgemerkt te worden dat de meest noordelijke woning vrijwel direct grenst aan de bestaande bedrijfsbestemming aan de Herenweg 21. De gemeente Noordwijk heeft het perceel en de opstallen overgenomen van de voormalige eigenaar. De verwachting is dat de betreffende locatie op termijn gesaneerd zal worden. Daarnaast zal voor de betreffende locatie een bestemmingsplan worden opgesteld waarin de bestemming 'Bedrijven' wordt gewijzigd in 'Wonen'. Omdat de gemeente zelf eigenaar is van de gronden kan ook uitgesloten worden dat het bedrijf met de vaststelling van onderhavig uitwerkingsplan beperkt wordt.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor de vaststelling van onderhavig uitwerkingsplan.
4.5 Bodem
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn. Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt zo nodig middels een historisch onderzoek (eventueel aangevuld met een nader bodemonderzoek) bepaald. Het is niet toegestaan om te bouwen op verontreinigde grond.
Sinds 2008 is het Besluit bodemkwaliteit van kracht. Dit besluit hanteert voor het toepassen van grond en bagger, een toets op de ontvangende bodem en aan de gebruiksfunctie. Het doel van het Besluit bodemkwaliteit is duurzaam bodembeheer. Dat wil zeggen: een balans tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu en gebruik van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen zoals woningbouw of aanleg van wegen. Op basis van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening en artikel 3.2 Algemene wet bestuursrecht, moet in planvorming rekening gehouden worden met de bodemkwaliteit in relatie tot de gewenste functies.
Door de Omgevingsdienst West-Holland is een bodembeheernota vastgesteld in 2014. De
bodembeheernota, welke betrekking heeft op het toepassen van herbruikbare grond of baggerspecie, bestaat uit een algemeen deel en een specifiek deel. In het algemene deel staan de algemene beleidsregels beschreven welke gelden voor alle gemeenten binnen de regio West-Holland. In het specifieke deel wordt aangegeven of voor gebiedsspecifiek beleid is gekozen en hoe dat vormgegeven is. Bij het opstellen van gebiedsspecifiek beleid is tevens een bodemkwaliteitskaart benodigd. Met een bodemkwaliteitskaart wordt de actuele kwaliteit van diffuus verontreinigde bodem in een bepaalde zone in beeld gebracht. Voor Offem-Zuid fase 1, is het specifieke beleid (Bodembeheernota deel B) op 25 januari 2018 vastgesteld.
Doorwerking planinitiatief
In het kader van het bestemmingsplan 'Offem Zuid', de 'Bodembeheernota deel B' en het uitwerkingsplan 'Offem Zuid, derde fase' zijn er reeds meerdere bodemonderzoeken uitgevoerd om te kwaliteit van de bodem ter plaatse te bepalen. De gemeente Noordwijk heeft bovendien ook een aanvullend bodemonderzoek laten uitvoeren, hierbij is ook het een deel van het plangebied voor onderhavig uitwerkingsplan in meegenomen. Het onderzoek is toegevoegd als bijlage 3. In dit onderzoek is deelgebied 2 (zoals weergegeven op afbeelding 1) nog niet betrokken. Voor deze locatie is een aanvullend onderzoek uitgevoerd door Aeres Milieu en toegevoegd als bijlage 4. Gezamenlijk beslaan de onderzoeken het gehele plangebied van voorliggend uitwerkingsplan.
Op basis van het beide onderzoeken kan geconcludeerd worden dat de kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor de voorgenomen planontwikkeling. Het aspect bodem vormt derhalve geen belemmering voor de vaststelling van onderhavig uitwerkingsplan.
4.6 Archeologie
Het nationale beleid voor archeologie is afkomstig uit Europees beleid. Het Verdrag van Valletta (of wel: 'Verdrag van Malta') regelt hoe er omgegaan moet worden met het Europees archeologisch erfgoed. Nederland heeft het verdrag in 1992 ondertekend. De uitgangspunten van dit Europese verdrag zijn in de Nederlandse wet- en regelgeving verankerd. Dit is gedaan in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). De Wamz is in werking getreden op 1 september 2007. Hiermee zijn een aantal wetten gewijzigd. Dit zijn onder andere de Monumentenwet (1988), de Ontgrondingenwet (Ow), de Wet milieubeheer (Wm), de Woningwet (Ww) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Sinds de Wamz hebben gemeenten een zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Dit is ook verwerkt in de Erfgoedwet sinds 1 juli 2016. In de toekomst zal de zorgplicht verwerkt worden in de Omgevingswet. Tot de Omgevingswet ingaat gelden voor onderdelen, die gaan over de fysieke leefomgeving, de bepalingen uit de Monumentenwet. Dit is opgenomen in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.
Het archeologisch erfgoed in de bodem moet zoveel mogelijk behouden worden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Dit moet gedaan worden met archeologisch onderzoek. Het archeologisch belang moet vanaf het begin meewegen in de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen.
Op grond van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg moet de gemeente Noordwijk verantwoordelijkheid nemen voor het behoud van het eigen bodemarchief. Uitgangspunten van het nieuwe archeologiebeleid zijn door de gemeenteraad vastgelegd in de Integrale Erfgoednota Noordwijk (d.d. 28 juni 2011).
De archeologische verwachting voor de verschillende archeologische beleidsadviesgebieden is uiteengezet in het rapport 'In de bodem van Noordwijk', dat ter onderbouwing van de totstandkoming van de archeologische beleidskaart van de gemeente geldt. Hierna volgt een omschrijving per beleidsadviesgebied.
Afbeelding 10 - Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart & Archeologische Beleidskaart (globale plangrens in blauw weergegeven)
Doorwerking planinitiatief
Door Transect is een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd in het kader van het bestemmingsplan 'Offem Zuid'. Het onderzoek 'Noordwijk, Offem-Zuid Gemeente Noordwijk (Zuid-Holland), Inventariserend veldonderzoek (IVO; verkennende en karterende fase), 21 november 2012' is als bijlage 5 aan onderhavig uitwerkingsplan toegevoegd.
Op basis van het onderzoek kan voor onderzoeksgebied 1 worden geconcludeerd dat er een hoge verwachting is voor het aantreffen van archeologische vindplaatsen voor de periode Midden-Bronstijd – Vroege Middeleeuwen. Deze verwachting is met name gebaseerd op het voorkomen van (deels onverstoorde) duinen en begraven bodems in combinatie met de archeologische resultaten rondom het gebied.
Voor onderzoeksgebied 2 zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen, die wijzen op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. Er is wel scherfmateriaal waargenomen, maar deze bevindt zich in een zandpakket, dat vermoedelijk in recent verleden in het terrein is opgebracht ten behoeve van bollenteelt. De aanwezigheid van modern materiaal als plastic, aluminiumfolie en zilverpapier, vormen hiervoor een aanwijzing.
Op basis van de uitgevoerde onderzoeken is voor het gehele plangebied een reconstructie van het kustlandschap opgesteld.
Afbeelding 11 - Reconstructie kustlandschap in het plangebied
Conform deze reconstructie is voor de gebieden die deel uitmaken van de zone Oude Duinen en Strandwal (oranje), Oude Duinen in strandvlakte (geel) en het onderzoeksgebied 1 een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen. In de regels gekoppeld aan deze dubbelbestemming zijn bepalingen opgenomen waarmee onderzoek verplicht is voorafgaand aan bepaalde werkzaamheden.
Voor de gronden die deel uitmaken van de zone Strandvlakte (blauw) hoeft in de toekomst geen nader archeologisch onderzoek worden uitgevoerd en is geen dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen. Deze gebieden zijn vrijgegeven voor ontwikkeling, al geldt ten allen tijde de meldingsplicht conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988. Onderhavig plangebied ligt geheel binnen de zone Strandvlakte en kent bovendien op basis van het vigerende bestemmingsplan geen archeologische waarde.
Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan geconcludeerd worden dat het plangebied geen archeologische waarde heeft. Het aspect archeologie vormt derhalve geen belemmering voor de vaststelling van onderhavig uitwerkingsplan.
4.7 Cultuurhistorie
In de ruimtelijke ordening moet de cultuurhistorie worden afgewogen. Het Rijk heeft in 2009 hiervoor een aanzet gegeven in de Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Het Rijk stelt dat de cultuurhistorie moet worden verantwoord in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
De Erfgoedwet bundelt wet- en regelgeving op het gebied van het cultureel erfgoed in Nederland in één nieuwe wet. De wet is van kracht sinds 1 juli 2016 en gaat over het behoud en beheer van cultureel erfgoed. Een groot deel van de bestaande wet- en regelgeving is overgenomen in de Erfgoedwet. Dit betreffen de Monumentenwet en de Wet ruimtelijke ordening. Daarnaast is de aanwijzing van Rijksmonumenten overgenomen. Ook is overgenomen wie welke verantwoordelijkheden heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Voor het eerst is er nu één integrale wet over het cultureel erfgoed. Deze heeft betrekking op de museale objecten, musea, monumenten, en archeologie op het land en onder water. Voorheen was het behoud en beheer van ons erfgoed geregeld in zes verschillende wetten. Deze hadden elk hun eigen procedures en beschermingsmaatregelen. Het uitgangspunt is dat deze beschermingsniveaus worden gehandhaafd. Dit zijn de beschermingsniveaus zoals die in de eerdere wetten en regelingen golden. Daarnaast worden aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Samen met de Omgevingswet wordt een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. De Omgevingswet wordt naar verwachting in 2021 ingevoerd.
De cultuurhistorische kaart van Zuid-Holland geeft een overzicht van cultuurhistorische kenmerken en waarden in deze provincie. Het is een overzicht op hoofdlijnen, bijvoorbeeld van waardevolle verkavelingspatronen, gebieden met een archeologische verwachtingswaarde of monumentale boerderijlinten.
Doorwerking planinitiatief
In het projectgebied liggen geen landschappelijke waarden, cultureel erfgoed en/of monumenten. Het aspect cultuurhistorie vormt daarom geen belemmering voor vaststelling van onderhavig uitwerkingsplan
4.8 Flora En Fauna
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. De Wet natuurbescherming vervangt drie actuele wetten, te weten de Flora- en faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998. In de Wet natuurbescherming is de bescherming van soorten en gebieden vastgelegd.
Verantwoording soortenbescherming
De toets aan de natuurwetgeving is een getrapte toets. Allereerst is een quickscan flora en fauna (natuurtoets) nodig. Op basis van de conclusies van de quickscan wordt al dan niet een vervolgonderzoek uitgevoerd (bijvoorbeeld naar de aanwezigheid van vleermuizen of andere beschermde soorten). Wanneer negatieve effecten worden verwacht, kan het plan soms toch onder bepaalde voorwaarden, bijvoorbeeld door het nemen van maatregelen om negatieve effecten te voorkomen, uitgevoerd worden. Als negatieve effecten niet voorkomen kunnen worden, is meestal een ontheffing nodig van de provincie.
Verantwoording gebiedsbescherming
Op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn natuurgebieden aangewezen die beschermd zijn. Het gaat daarbij om Natura 2000-gebieden (uitgesplitst in Habitatrichtlijngebieden en Vogelrichtlijngebieden). Binnen de diverse Natura 2000-gebieden is sprake van een aantal stikstofgevoelige habitattypen.
Doorwerking planinitiatief
De ontwikkeling van 'Offem Zuid' is met de vaststelling van het onderliggende bestemmingsplan mogelijk geworden. Voor de vaststelling van het bestemmingsplan en na vaststelling van het bestemmingsplan zijn verschillende natuuronderzoeken uitgevoerd. In 2012 is er door de gemeente een natuurtoets uitgevoerd die het gehele plangebied van Offem Zuid omvatte, deze natuurtoets is toegevoegd als bijlage 6. In aanvulling op dit onderzoek is in opdracht van de gemeente Noordwijk in 2017 in het kader van het uitwerkingsplan Offem-Zuid, eerste fase een aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de boommarter, vleermuizen, jaarrond beschermde vogels, rugstreeppad en kleine modderkruiper. Dit onderzoek is toegevoegd als bijlage 7.
Op basis van het aanvullende onderzoek uit 2017 werd geconcludeerd dat het plangebied en de directe omgeving geen onderdeel van het leefgebied van de boommarter, jaarrond beschermde vogels, rugstreeppad of de kleine modderkruiper uitmaken. Daarentegen is, aangrenzend aan de noordzijde van het plangebied (Woensdagse Watering), een belangrijke vliegroute van de gewone dwergvleermuis en watervleermuis aangetroffen. Aantasting van het leefgebied van dit essentiële onderdeel van het leefgebied van vleermuizen is krachtens de Ffw/Wnb verboden.
Onderhavig uitwerkingsplan grenst niet direct aan de Woensdagse Watering waardoor de effecten op vleermuizen, in tegenstelling tot het plangebied behorende bij het uitwerkingsplan 'Offem Zuid, eerste fase' op voorhand wel uitgesloten kunnen worden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is toch een aanvullend onderzoek naar de flora & fauna binnen het plangebied uitgevoerd om de actuele situatie in het gebied in kaart te brengen. Het onderzoek is toegevoegd als bijlage 8.
Op februari 2019 is een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd door Taharo omgevingsmanagement ter plaatse van het projectgebied Offem-Zuid te Noordwijk Gelet op de potentiele ecologische waarden kan het voorgenomen plan in overeenstemming met de nationale natuurwetgeving en het provinciale natuurbeleid worden uitgevoerd, mits voorafgaand en tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden het bepaalde in de Wet natuurbescherming, onderdeel soorten, in acht te worden genomen:
- Ten aanzien van broedvogels zonder jaarrond beschermde nesten dient, om overtreding op voorhand redelijkerwijs te voorkomen, het verwijderen van nestgelegenheid buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd, of een controle moet de aanwezigheid van een broedgeval kunnen uitsluiten;
- Met betrekking tot de rugstreeppad dient, om kolonisatie tijdens de werkzaamheden te voorkomen, de opslag van zand voor langere tijd, en het ontstaan van ondiepe plassen (met name in het voorjaar) te worden voorkomen.
- Ten behoeve van (incidenteel) aanwezige algemene soorten dient de zorgplicht in acht te worden genomen.
Daarnaast zal met betrekking tot het onderdeel Natura 2000, middels een enkelvoudige Aerius-berekening, inzichtelijk moeten worden gemaakt of er sprake is van een significantie toename van de stikstofdepositie ter plaatse van Natura 2000-gebieden. Vervolgonderzoek ten behoeve van het NNN en/of toetsing aan het onderdeel houtopstanden (voormalige Boswet) is bij dit plan verder niet aan de orde. Het aspect flora & fauna vormt geen belemmering voor de vaststelling van onderhavig uitwerkingsplan.
Het noodzakelijke onderzoek naar de stikstofdepositie wordt in paragraaf 4.12 nader besproken.
4.9 Parkeren
Zoals in paragraaf 1.4.2.1 toegelicht is gedurende de procedure van voorliggend uitwerkingsplan en het uitwerken van het onderliggende integrale bouwplan een nieuwe gemeentelijke parkeernota in werking getreden. Vanaf het moment dat de Nota Parkeernormen 2020 is vastgesteld en gepubliceerd, is deze nota het kader waar een (bouw)ontwikkeling aan moet voldoen. In de nieuwe parkeernota is een overgangsregeling opgenomen die van toepassing is als volgens de oude Nota minder parkeerplaatsen nodig zijn, dan onder de nieuwe Nota het geval is. Op basis van de nieuwe parkeernota valt het plangebied binnen Zone B en gelden de volgende parkeernormen:
- 1,5 parkeerplaatsen voor sociale huurwoningen;
- 2,1 parkeerplaatsen voor middendure woningen met een BVO tussen de 110-150 m2;
- 2,2 parkeerplaatsen voor ééngezinswoningen met een BVO van >150 m2.
Type woning | Aantal | Parkeernorm | Totaal |
Sociale huurappartementen | 68 | 1,5 | 102 |
Middendure woningen (110-150 m2 BVO) | 8 | 2,1 | 16,8 |
EGW (>150 m2 BVO) | 21 | 2,2 | 46,2 |
Totaal aantal parkeerplaatsen | 165 |
Tabel 4: Parkeerbalans integraal bouwplan o.b.v. nieuwe parkeernota
Op basis van de voorheen geldende gemeentelijke 'Nota Parkeren en Stallen Noordwijk 2013' bedraagt het aantal te realiseren parkeerplaatsen 163, zoals in onderstaande paragraaf nader wordt toegelicht. Het onderliggende integrale bouwplan valt daarmee onder de overgangsregeling, hierdoor worden feitelijk het aantal parkeerplaatsen op basis van de voorheen geldende parkeernota uit 2013 gerealiseerd. Voor de parkeerbalans van het integrale stedenbouwkundige plan wordt daarom uitgegaan van én getoetst op basis van de volgende parkeernormen:
- 2,0 parkeerplaatsen voor twee-onder-een-kap woningen en rijtjeswoningen van meer dan 120 m²;
- 1,8 parkeerplaatsen voor rijtjeswoningen van minder dan 120 m² en grote appartementen;
- 1,55 parkeerplaatsen voor kleine appartementen;
- 2,30 parkeerplaatsen voor de vrijstaande woning.
Doorwerking planinitiatief
Zoals reeds vermeld is er één stedenbouwkundig plan opgesteld dat wordt gerealiseerd binnen de uitwerkingsplannen 'Offem zuid, eerste fase' en 'Offem zuid, derde fase'. Het benodigde aantal parkeerplaatsen voor de gezamenlijke ontwikkeling van 97 woningen wordt over de grondgebieden van beide uitwerkingsplannen verspreid.
Het plangebied wordt gekenmerkt als 'buitengebied' in het 'Nota Parkeren en Stallen Noordwijk 2013'. Door de verdichting als gevolg van de nieuwe plannen die voorkomen uit het bestemmingsplan 'Offem-Zuid 2013' sluit het gebied in de toekomstige situatie qua typologie beter aan bij 'overige bebouwde kom'. Derhalve zijn de cijfers voor dit type gebied opgenomen in de berekening van de parkeerbalans. In onderstaande tabel is de parkeerbalans voor het integrale bouwplan weergegeven.
Type woning | Aantal | Parkeernorm | Totaal | |
Sociale huurappartementen | 68 | 1,55 | 105,4 | |
EGW vrije sector koop (vrijstaand) | 1 | 2,30 | 2,3 | |
EGW vrije sector koop | 28 | 2,00 | 56 | |
Totaal aantal parkeerplaatsen | 163,7 |
Tabel 5: Parkeerbalans integraal bouwplan
Om aan het benodigde aantal parkeerplaatsen te kunnen voldoen worden er in totaal 163 parkeerplaatsen gerealiseerd, waarvan het grootste gedeelte op het grondgebied van uitwerkingsplan 'Offem Zuid, eerste fase'. Van de 163 parkeerplaatsen moeten minimaal 49 (0,3) in de openbare ruimte worden gerealiseerd. Aan de hand van onderstaande tabel is het aantal benodigde parkeerplaatsen berekend:
Type parkeerplaats | Aantal | Weging | Totaal |
Openbaar parkeerterrein | 108 | 1 | 108 |
openbaar EGW's | 49 | 1 | 47 |
garage met oprit | 3 | 1 | 3 |
garage met dubbele oprit | 1 | 1,8 | 1.8 |
garage met lange oprit | 1 | 1,3 | 1,3 |
Totaal | 163,1 |
Tabel 6: Te realiseren parkeerplaatsen integraal bouwplan.
Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat er voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd worden om aan de parkeerbehoefte voor het integrale stedenbouwkundige plan te kunnen voldoen. Bovendien worden er ook voldoende parkeerplaatsen in de openbare ruimte gerealiseerd.
Volgens de vigerende parkeernorm dient er voor de sociale opgave rekening te worden gehouden met 1.55 parkeerplaatsen per appartement. Ondanks het gegeven dat deze parkeernorm wellicht te zwaar is voor de sociale doelgroep is eerder met de gemeente bepaald dat vanuit het integrale stedenbouwkundige plan uitgegaan wordt van een worst-case scenario.
Aanvullend dient betrokken te worden dat er ook kleine appartementen (circa 45 m2 GBO) binnen het plan worden gerealiseerd. Voor kleine appartementen geldt in de vigerende parkeernorm een ander regime omdat verwacht mag worden dat de parkeernorm van 1.55 voor een appartement van circa 45m2 GBO, veel te zwaar is. Het tekort dan 0,6 parkeerplaatsen is dan ook fictief, uitgaande van een feitelijk lagere parkeernorm van de kleine sociale huurappartementen maakt het parkeerbalans sluitend.
Aanvulling
Omdat het een globaal uitwerkingsplan betreft zal bij de indiening van de aanvragen om een omgevingsvergunning bouwen opnieuw worden beoordeeld of de parkeerbalans passend is aan de hand van de feitelijke situatie. In de planregels (artikel 6.2.8) is vastgelegd dat in voldoende parkeergelegenheid moeten worden voorzien en dat die parkeergelegenheid in stand gehouden wordt. Daarbij wordt voor het integrale bouwplan uitgegaan van de normen van het voorheen geldende parkeerbeleid 'Nota Parkeren en Stallen Noordwijk 2013'. Op basis van de overgangsregeling in het nieuwe parkeerbeleid wordt dit juridische correct geborgd.
4.10 Externe Veiligheid
Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid voor de omgeving van een inrichting met gevaarlijke stoffen en/of transport van gevaarlijke stoffen. Elk nieuw ruimtelijk plan moet volgens de Wet ruimtelijke ordening getoetst worden aan de normen voor plaatsgebonden risico en groepsrisico. Daarbij kunnen de volgende bronnen worden onderscheiden:
- Inrichtingen: risico's van onder andere tankstations met LPG, gevaarlijke stoffen (PGS-15)- opslagplaatsen en ammoniakkoelinstallaties;
- Transport van gevaarlijke stoffen over de weg;
- Transport van gevaarlijke stoffen per spoor;
- Transport van gevaarlijke stoffen over het water;
- Transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een denkbeeldige persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De norm (één op één miljoen per jaar) geldt voor kwetsbare objecten als grenswaarde en voor beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde. Dit betekent dat er als gevolg van een ongeval - in theorie - per jaar slechts één persoon op een miljoen mensen mag overlijden. Dit geldt ook als deze objecten geprojecteerd zijn.
Het plaatsgebonden risico van 10-6 contour is niet aan de orde binnen het plangebied. Alle risicobronnen zijn ver verwijderd van de beoogde ontwikkeling, waardoor het plangebied niet in de veiligheidszones ligt.
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is de kans op een ongeval met veel dodelijke slachtoffers. Hierbij wordt gekeken naar de werkelijk aanwezige bevolking en de verspreiding van die bevolking rond een risicobron.
Bepaald wordt hoe groot de kans is op tien, honderd of meer slachtoffers tegelijk onder die bevolking. Groepsrisicoberekeningen beogen maatschappelijke ontwrichting inzichtelijk te maken. Het groepsrisico is afhankelijk van de omvang van het ongeval. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet het groepsrisico worden verantwoord (VGR). Vanzelfsprekend speelt de hoogte van het groepsrisico een rol, ook de mogelijkheden voor zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid maken onderdeel uit van de verantwoordingsplicht. De risicomaten zijn vastgelegd in diverse besluiten en beleidsnota's.
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen, zoals deze op dit moment luiden (REVI II), zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen vastgelegd.
De normstelling voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (voor zowel weg, spoor als water) is gebaseerd op de Nota Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (RNVGS) die reeds is vervallen. De nota heeft geen wettelijk bindende werking, maar is niet vrijblijvend. Voor buisleidingen geldt sinds 1 januari 2012 de regeling 'Besluit externe veiligheid buisleidingen'.
Doorwerking planinitiatief
Om het aspect externe veiligheid in kaart te brengen is gebruik gemaakt van de risicokaart en van de onderbouwing die in het onderliggende bestemmingsplan 'Offem Zuid' is gegeven. Voor het bestemmingsplan is door Tauw in 2012 een quickscan externe veiligheid uitgevoerd, deze quickscan is toegevoegd als bijlage 9. Vergeleken met de uitgevoerde quickscan uit 2012 zijn er geen relevante risicobronnen bijgekomen, dat kan op basis van de huidige risicokaart (afbeelding 12) geconcludeerd worden.
Afbeelding 12 Risicobronnen nabij het plangebied
De dichtstbijzijnde risicobronnen (inrichtingen, buisleiding en transport over de weg) zijn nader beschouwd in relatie tot het realiseren van de woningen binnen het plan Offem-Zuid te Noordwijk. Het betreft (opsomming conform weergave in afbeelding 12) :
- a. Buisleiding Gasunie – Beeklaan (N451);
- b. Buisleiding Gasunie (krap afstand) – Beeklaan (N451);
- c. Mts. Steenvoorden – de Groot – Herenweg 94;
- d. Gasunie – Losplaatsweg 11;
- e. Gevaarlijk transport over de weg: N206.
Analyse plaatsgebonden risico
Op basis van de risicokaart kan geconcludeerd worden dat er geen risicocontour van een nabij gelegen risicobron tot over het plangebied reikt. Een nadere onderbouwing van het plaatsgebonden risico is derhalve niet noodzakelijk.
Analyse groepsrisico
Voor onderhavig uitwerkingsplan zijn alleen de aardgas buisleiding (letter a) en de N206 (letter e) relevant. De overig aangegeven risicobronnen zijn vanwege hun beperkte risicocontouren en/of hun afstand tot onderhavig plangebied niet relevant voor het groepsrisico.
Gasleiding
De Omgevingsdienst West-Holland heeft het groepsrisico als gevolg van de buisleiding bepaald waarbij tevens rekening is gehouden met de toekomstige woningen. Naar aanleiding van de berekeningen is een verantwoording van het groepsrisico opgesteld en een advies uitgebracht door de Veiligheidsregio Hollands Midden. Aangezien de uitgangspunten van de onderzoeken niet zijn gewijzigd wordt een nieuwe berekening en verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk geacht.
Mts. Steenvoorden – de Groot
De risicobron met de grootste afstand binnen deze inrichting is propaantank van 3.000 liter. Deze bron is gelegen op circa 500 meter van de grens van het plangebied. Op basis van de gegevens van de openbare risicokaart geldt voor deze bron een risicocontour van 9 meter. Deze bron levert daarmee geen belemmering op voor de nieuwbouw.
Gasunie – Losplaatsweg 11
De risicobron is het gasdrukregel- en meetstation. Deze bron is gelegen op circa 550 meter van de grens van het projectgebied . Op basis van de gegevens van de openbare risicokaart geldt voor deze bron een risicocontour van 0 meter. Deze bron levert daarmee geen belemmering op voor de nieuwbouw. N206
Het aantal transportbewegingen op de N206 is niet gewijzigd ten opzichte van de quickscan van Tauw. De hoeveelheid van 750 woningen waar Tauw in de quickscan van is uitgegaan zal binnen Offem Zuid niet gerealiseerd worden, het groepsrisico zal daarom zelfs afnemen ten opzichte van de uitgevoerde quickscan. Het transport van gevaarlijke stoffen over de weg is niet relevant voor het uitwerkingsplan.
4.11 Water
Het Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan (NWP) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Het NWP 2016-2021 bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Het kabinet actualiseert in het nieuwe NWP het waterbeleid op een aantal terreinen.
Het beleid met betrekking tot waterveiligheid en zoetwater is met vastgestelde deltabeslissingen in 2014 fundamenteel veranderd. Het rijksbeleid dat voortvloeit uit de voorstellen voor deze deltabeslissingen, is in 2014 met een tussentijdse wijziging verankerd in het NWP 2009-2015 en opgenomen in de actuele versie van het NWP voor de periode 2016-2021;
Het kabinet heeft de afgelopen jaren over verschillende beleidsterreinen afspraken gemaakt die raakvlakken hebben met water, zoals afspraken over energie (Energieakkoord), natuur (Natuurvisie), internationale inzet en vernieuwde bestuurlijke verhoudingen (SVIR, bestuursakkoord water en Deltaprogramma). Deze afspraken zijn verwerkt in het NWP en de betreffende beleidsdocumenten blijven van kracht;
Met de vaststelling van het NWP voldoet Nederland tevens aan de Europese eisen om actuele plannen en maatregelenprogramma's op te stellen volgens de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingsrisico (ROR) en de Kaderrichtlijn mariene Strategie (KRM)
Het NWP formuleert antwoorden op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeren in een duurzaam waterbeheer. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkómen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Nederland als aantrekkelijk waterrijk land met een hoge mate van veiligheid levert een positieve bijdrage aan het vestigingsklimaat.
Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Acht wetten zijn samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten.
Doorwerking plangebied
Door Tauw BV is in overleg met de gemeente Noordwijk en Hoogheemraadschap van Rijnland een waterstructuurplan opgesteld. Dit waterplan is in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan 'Offem Zuid' reeds goedgekeurd door het Hoogheemraadschap van Rijnland. Voorliggend uitwerkingsplan en het bijbehorende projectplan voldoen aan het waterplan.
Hemelwater
Voor het uitwerkingsgebied worden geen uitlogende materialen zoals zink, lood of koper gebruikt zodat schoon hemelwater rechtstreeks op het oppervlaktewater of in de bodem kan worden geïnfiltreerd.
Afvalwater
In "Offem-Zuid" wordt overeenkomstig het beleid in het vGRP 2012-2016 een gescheiden rioleringsstelsel aangelegd. Hierdoor stroomt het afvalwater naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) en het hemelwater direct naar het oppervlaktewater. Voor het uitwerkingsgebied wordt een gescheiden rioolstelsel aangelegd. Afvalwater wordt richting de RWZI afgevoerd.
Dimensionering van watergangen
De aan te leggen watergangen voldoen (ruimschoots) aan de minimale eisen voor 'overige watergangen' uit de Keur.
Watercompensatie
De nieuwe verharding en bouwwerken die mogelijk gemaakt worden binnen uitwerkingsplan 'Offem Zuid, derde fase' dienen gecompenseerd te worden in de vorm van nieuw oppervlakte water. Het gedeelte verharding dat met het integrale plan wordt toegevoegd op het grond gebied van 'Offem Zuid, eerste fase' is reeds verwerkt in het uitwerkingsplan voor de eerste fase.
Het dempen van water bij de ontwikkeling van het plangebied is alleen toegestaan mits dit in hetzelfde gebied volledig wordt gecompenseerd door het graven van oppervlaktewater. Hiermee wordt een waterbergingstekort voorkomen. Tijdens het watertoetsproces is door het Hoogheemraadschap van Rijnland aangegeven dat 15% van het geplande aantal vierkante meters verhard oppervlak gecompenseerd moeten worden.
Uit de toename van het verharde oppervlak kan berekend hoeveel de noodzakelijk watercompensatie betreft. Voor de berekening is uitgegaan van een compensatiepercentage van 15%. Bij de watertoets worden ook de gedempte greppels betrokken. Binnen het uitwerkingsplan 'Offem Zuid, derde fase' is niet voldoende ruimte om het noodzakelijk oppervlakte water te compenseren. Het tekort aan watercompensatie wordt elders in het plangebied permanent gecompenseerd.
Onderstaande tabellen geven de uitgevoerde watertoets weer.
Verharding nieuwe situatie | 7.582 m2 |
Verharding bestaand (max. 10 jaar geleden gesloopt) | 2.363 m2 |
Toename verhard oppervlak | 5.219 m2 |
Tabel 7: Toename verhard oppervlak nieuwe versus oude situatie
Watertoets | Compensatie percentage | Oppervlakte m2 |
toename verharding | 15% | 783 |
Compensatie demping greppels | 100% | 134 |
Totaal | 917 | |
Te realiseren binnen plangebied | 305 | |
Te compenseren in ecologische zone Offem Zuid | 612 | |
Totaal | 917 |
Tabel 8: Watertoets
Robuust watersysteem
Er wordt een brede watergang gerealiseerd haaks op de Woensdagse Watering. Aan de zuidoostkant zal deze op termijn aansluiten op de volgende planfase. Doordat de bestaande watergang aan deze kant zal blijven functioneren ontstaat voldoende doorstroming.
De kleinere watergangen in het gebied dienen om voldoende doorstroming te krijgen en om hemelwater af te voeren. Aan de noordzijde zal een verbinding worden gerealiseerd met de smalle watergang langs de Hogeweg. Hier is wellicht ook een constructie (schot) nodig om droogvallen van de bestaande watergang te voorkomen.
Conclusie
In de waterparagraaf is aangetoond dat met de beoogde ontwikkeling wordt voldaan aan de randvoorwaarden (uitwerkingsregels) die in het geldende bestemmingsplan 'Offem-Zuid' zijn gesteld. De waterparagraaf wordt besproken met het waterschap Hoogheemraadschap Rijnland. Verwacht wordt dat het waterschap een positief advies zal geven ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling.
4.12 Stikstof
Voorheen diende op grond van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) – dat juli 2015 van kracht werd – berekend te worden of een nieuwe (bouw)activiteit leidde tot een significante toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Onder het PAS golden enkele drempel- en grenswaarden die bepaalden of een toename van stikstofdepositie significant was en zo ja, of er dan een meldingsplicht of een vergunningplicht gold. Door te rekenen met het voorgeschreven rekenprogramma AERIUS Calculator werd automatisch met die drempelwaarden rekening gehouden. In het geval van de meldingsplicht kon de planontwikkeling aanspraak kan maken op benutting van de ontwikkelingsruimte die voor een Natura 2000-gebied gold, totdat deze niet meer voorradig was.
Als gevolg van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 mag het PAS niet meer gebruikt worden als toestemmingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen die leiden tot een toename van stikstofdepositie op (stikstofgevoelige habitattypen in) Natura 2000-gebieden. De drempel- en grenswaarden uit het PAS zijn daarmee ook niet meer van toepassing. Hierdoor kan een project met een geringe depositietoename van 0,01 mol/ha/jaar al vergunningplichtig zijn (artikel 2.7 en 2.8 Wnb). Oftewel, ook relatief kleinschalige projecten dienen zorgvuldig op hun stikstofdepositie getoetst te worden om aan Europese regelgeving te kunnen voldoen (en stand te houden bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in geval van een beroep).
Sinds de vernieuwing van AERIUS Calculator op 16 september 2019 kan correct berekend worden of er überhaupt sprake is van stikstofdepositie op relevant Natura 2000-gebied. Daarbij dient zowel de realisatiefase als de gebruiksfase doorgerekend te worden.
Doorwerking plangebied
Op 28 januari 2020 is een Aerius-berekening uitgevoerd door NIPA milieutechniek ter plaatse van het projectgebied Offem-Zuid te Noordwijk. In dit onderzoek zijn voor de aanleg en het gebruik van 68 appartementen en 29 grondgebonden woningen in plangebied Offem-Zuid de te verwachten stikstofdeposities ter plaatse van Natura 2000- gebieden berekend. Ten opzichte van de uitgevoerde berekening is het aantal woningen afgenomen en daarmee de maximale stikstofdepositie ook, het is daarom niet noodzakelijk om een nieuwe Aerius-berekening te laten uitvoeren.
Uit de rekenresultaten blijkt dat er zowel in de realisatiefase als in de gebruiksfase geen stikstofdepositie op het Natura2000 gebieden zal optreden > 0,00 mol/ha/jr. Op grond van de depositie van stikstof in de gebruiksfase is er geen reden het initiatief te belemmeren.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Dit plan is een uitwerking als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder b van de Wet ruimtelijke ordening. Wanneer dit uitwerkingsplan rechtskracht verkrijgt, gaat het deel uitmaken van het bestemmingsplan "Offem Zuid 2013'.
Het uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding en regels die zijn voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding zijn juridisch bindend. De toelichting heeft geen juridische binding, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en toegestane bebouwing. Op de verbeelding zijn de betreffende bestemmingen weergegeven, alsmede diverse aanduidingen.
De regels van dit uitwerkingsplan zijn ingedeeld in vier hoofdstukken, te weten:
- Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
- Hoofdstuk 3 Algemene regels;
- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.
Op de verbeelding is met lijnen, coderingen en arceringen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen het bestemmingsvlak zijn op de verbeelding met aanduidingen nadere regels aangegeven. De verbeelding is volgens de SVBP 2012 opgesteld en is digitaal raadpleegbaar via de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl.
5.2 Artikelsgewijze Toelichting
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden begrippen waar nodig beschreven om zodoende interpretatieproblemen te voorkomen. Veelal worden begrippen gedefinieerd die in de regels worden gebruikt en daar een bijzondere betekenis hebben, die afwijkt van of niet dan wel niet vaak voorkomt in het 'normale' spraakgebruik.
Artikel 2 Wijze van meten
De wijze van meten beschrijft hoe de genoemde maatvoeringen in de bestemmingsbepalingen gemeten dienen te worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Hier worden de bestemmingsregels weergegeven van de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer', 'Water' en 'Wonen'.
Artikel 3 Groen
De bestemming 'Groen' geeft aan waar de structurerende groenvoorzieningen worden aangelegd. Binnen deze bestemming zijn tevens water en paden toegestaan.
Artikel 4 Verkeer
De bestemming 'Verkeer' is gegeven aan de hoofdwegenstructuur ofwel woonstraten. Binnen deze bestemming zijn naast straten en paden, tevens groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, parkeerplaatsen, trottoirs en water toegestaan.
Artikel 5 Water
De bestemming 'Water' is gegeven aan nieuw aan te leggen (hoofd)watergangen.
Artikel 6 Woongebied
Deze bestemming regelt de invulling van het woongebied. Binnen deze bestemming mogen de woningen worden gebouwd en zijn onder andere water, verblijfsgebied en groen toegestaan.
De bestemmings- en bouwregels zijn gebaseerd op de uitwerkingsregels in artikel 10, Woongebied – Uit te werken, van het moederplan en de regels voor de bestemming Wonen (artikel 9) in het moederplan.
Zo is de maximale bouwhoogte voor grondgebonden en gestapelde woningen overgenomen uit de uitwerkingsregels. In de regels is bepaald dat het aantal woningen niet meer mag bedragen dan 60, waarvan minimaal 47% uit sociale woningbouw moet bestaan.
Naast een regeling voor hoofdgebouwen (de woningen) zijn tevens regels opgenomen ten aanzien van bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Hier is aangesloten op de woonregeling in de bestemming Wonen in het moederplan.
Hetzelfde geldt voor de regels die zijn opgenomen ten aanzien van het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis. In een woning en bijbehorende bouwwerken is de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit toegestaan. Daarbij is detailhandel expliciet uitgesloten.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.
Artikel 8 Algemene bouwregels
In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen dat voor alle bestemmingen kan gelden. Het gaat bijvoorbeeld om extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons en kozijnen.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
In deze regels wordt strijdig gebruik beschreven en is een verbodsbepaling ten aanzien van beschermde soorten opgenomen.
Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - invloedsgebied' is het niet toegestaan een woonzorgvoorziening te realiseren.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen. In het artikel is een aantal algemene afwijkingen opgenomen, dat middels een omgevingsvergunning kan worden verleend. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan bij een omgevingsvergunning mogelijk te maken. Het gaat bijvoorbeeld om een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte of het mogelijk maken van de bouw van schakelkastjes (nutsgebouwtjes) in het openbare gebied.
Artikel 12 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of vanwerkzaamheden
In dit artikels zijn regels met betrekking tot de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk of werkzaamheden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.
Artikel 14 Slotregel
In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient inzicht te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Daarnaast is tevens de Grondexploitatiewet van toepassing als een plan voorziet in het juridisch-planologisch faciliteren van bouwplannen, zoals bepaald in het Bro. Onderhavig plan voorziet in de ontwikkeling van een plan, zoals opgenomen in het Bro. Dit betekent dat er voor dit plan ook een exploitatieplan vastgesteld moet worden. Echter kan op basis van artikel 6.12 lid 2 van de Wro ook door de gemeenteraad besloten worden om geen exploitatieplan vast te stellen, indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Voor het gehele bestemmingsplan 'Offem Zuid' is een exploitatieplan opgesteld. De gemeenteraad is verplicht deze ieder jaar te actualiseren. Het kostenverhaal wordt verzekerd door het afsluiten van een posterieure overeenkomst met partijen.
Op basis van het voorgaande kan gesteld worden dat het uitwerkingsplan economisch uitvoerbaar is.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Artikel 3.1.1. Bro Overleg
Artikel 3.1.1 van het Bro bepaalt dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan (of uitwerkingsplan) de gemeente overleg moet plegen met de besturen van bij het plan betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Dit uitwerkingsplan zal daarom worden voorgelegd aan de betrokken instanties. De resultaten van het vooroverleg worden te zijner tijd verwerkt in het ontwerp-uitwerkingsplan.
7.2 Ontwerp - Uitwerkingsplan
Het ontwerp van het uitwerkingsplan 'Offem-Zuid, derde fase' heeft met ingang van 3 juni tot en met 14 juli 2020 ter inzage gelegen, zowel op het gemeentehuis bij de gemeentebalie, als via de gemeentelijke website www.noordwijk.nl, als via de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl.
Gedurende deze periode van zes weken heeft eenieder de mogelijkheid gehad een zienswijze over het ontwerp-uitwerkingsplan kenbaar te maken. Tijdens deze ter inzagelegging zijn er 9 zienswijze binnen gekomen. Deze zienswijze is in de 'Nota van beantwoording zienswijzen' van een gemeentelijk antwoord voorzien. De nota zienswijzen is toegevoegd als bijlage 11.
Naar aanleiding van de terinzagelegging is het uitwerkingsplan niet aangepast.
Er zijn diverse ambtelijke aanpassingen doorgevoerd naar aanleiding van voortschrijdend inzicht. De doorgevoerde wijzigingen worden behandeld in hoofdstuk 4 van de Nota van beantwoording zienswijzen'.
7.3 Vaststelling Uitwerkingsplan
Het uitwerkingsplan is op 16 februari 2021 vastgesteld door het college van Burgemeester en Wethouders. Voor de inhoud van het besluit wordt verwezen naar het vaststellingsbesluit in bijlage 12.