Rhijnkade fase 3
Bestemmingsplan - gemeente Oegstgeest
Vastgesteld op 28-09-2023 - vastgesteld
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Rhijnkade fase 3 met identificatienummer NL.IMRO.0579.BPRhijnkadef3-VA01 van de gemeente Oegstgeest.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
1.3 aanbouw- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw of deel van een hoofdgebouw dat door zijn verschijningsvorm een ondergeschikte bouwmassa vormt dan wel in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aan huis verbonden bedrijfsactiviteit
het al dan niet bedrijfsmatig verlenen van diensten (waaronder bed and breakfast) c.q. het uitoefenen van ambachtelijke - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarvan de omvang en uitstraling zodanig zijn dat de activiteit in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.Tevens zijn hieronder begrepen:
- a. bed and breakfast;
- b. cateringbedrijf voorzover voedsel niet ter plaatse wordt verkocht en/of afgehaald;
- c. webwinkel voorzover deze geen uitstalling ten verkoop heeft en/of goederen niet ter plaatse kunnen worden afgehaald
1.7 aan-huis-gebonden beroep
een beroep waarvan de uitoefening niet publieksgericht is en dat op kleine schaal in een woning en/of de bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.
1.8 afhankelijke woonruimte
een aan-, uit- of bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.9 archeologisch deskundige
een deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties.
1.10 archeologisch onderzoek
verschillende vormen van onderzoek naar archeologische waarden binnen een bepaald gebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
1.11 archeologische (verwachtings)waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied (verwachte) voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.12 balkon
een al dan niet inpandige, geheel of gedeeltelijk overdekte bij een gebouw behorende buitenruimte vanaf de eerste bouwlaag.
1.13 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.14 bed and breakfast
het bedrijfsmatig en op kleine schaal tegen betaling aanbieden van logies/overnachting in een daarvoor geschikte woning (hoofd- of bijgebouw) gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf van personen die elders hun hoofdverblijf hebben met ontbijtmogelijkheden, waarbij geldt dat dit ondergeschikt aan de woonfunctie plaatsvindt. Deze voorziening is niet bedoeld voor het laten overnachten van tijdelijke arbeiders of seizoenarbeiders dan wel voor permanente kamerverhuur.
1.15 bedrijfsvloeroppervlakte
het totale vloeroppervlak van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.16 bestaande
- a. bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken dat aanwezig is op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan (niet zijnde het gebruik dat reeds in strijd was met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan) of het gebruik krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het gebruik;
- b. bestaande bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan aanwezig zijn of nog kunnen worden gebouwd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen;
- c. bestaande afmetingen: afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen zoals aanwezig op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.17 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.18 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.19 Bevi-inrichtingen
bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.20 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw.
1.21 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.22 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.23 bouwlaag
een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkanten van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5 m in hoogte verschillen; bij de bepaling van het aantal bouwlagen wordt de bouwlaag die grotendeels in de kap is gelegen (zogenaamde zolderlaag) evenals de bouwlaag die grotendeels onder de begane grond is gelegen (zogenaamde kelder/souterrain) niet meegerekend.
1.24 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond inclusief tuin, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.25 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.26 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.27 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.28 dakopbouw
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijde(n) van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.
1.29 druiplijn
onderste horizontale lijn van een dakvlak dat geen goot heeft.
1.30 erf
het (bouw)perceel, met uitzondering van de gronden:
- waarop het hoofdgebouw is gelegen;
- gelegen voor de voorgevellijn;
- gelegen tussen de voorgevellijn en 3 m achter de voorgevellijn.
1.31 erfafscheiding
een bouwwerk geplaatst om de grens met de naburige percelen aan te geven en niet zijnde een natuurlijk gewas, zoals een haag.
1.32 erker
een uitgebouwd gedeelte van een woning aan een gevel, niet zijnde een entree, grenzend aan een verblijfsruimte van het betreffende gebouw, waarvan de naar de openbare weg gekeerde zijde en nog minimaal één andere zijde (grotendeels) transparant is.
1.33 garage
een gebouw, bestemd voor stalling van een motorrijtuig op meer dan twee wielen en daarvoor ook toegankelijk.
1.34 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.35 hoofdgebouw
gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.36 huishouden
persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.
1.37 kelder
een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer- of dakconstructie waarvan de bovenkant, voor zover de kelder tenminste niet onder het hoofdgebouw gesitueerd is, minimaal 10 cm onder het maaiveld, weg of verharde terrein ligt.
1.38 ligplaats
een ligplaats bestemd voor het aanmeren van een pleziervaartuig.
1.39 mantelzorg
langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak door één of meer leden uit diens directe dan wel sociale omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.
1.40 NEN
door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.
1.41 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, elektrische laadpalen en apparatuur voor telecommunicatie.
1.42 ondergeschikt bouwdeel
een buiten de gevel of de dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een gebouw, zoals een liftopbouw, reclame-uitingen, technische installaties zoals een koelmotor of antenne, een dakvenster, een luifel, schoorsteen en een frans balkon, met uitzondering van een erker c.q. een uitgebouwd gedeelte van een gebouw (ter uitbreiding van het grondoppervlak op de begane grond).
1.43 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden
1.44 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand.
1.45 peil
Hieronder wordt verstaan:
- a. bij ligging aan een weg: de kruin van de weg;
- b. bij ligging aan een anderszins verhard terrein: de bovenkant van dat terrein;
- c. bij ligging anders dan aan een weg of verhard terrein: het maaiveld;
- d. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil).
1.46 perceel
afgedeeld stuk land of water, kavel.
1.47 perceelsgrens
een grens tussen twee percelen.
1.48 praktijkruimte
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
1.49 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding, daaronder begrepen thuisprostitutie.
1.50 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijk gebouw of bouwwerk, dan wel onderkomen, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al of niet in combinatie met elkaar.
1.51 steiger
een gewoonlijk houten constructie die het water insteekt en waaraan een boot kan afmeren.
1.52 verbeelding
voorheen plankaart; de digitale kaart met bijbehorende verklaring NL.IMRO.0579.BPRhijnkadef3-VA01 waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangegeven.
1.53 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of 'uitstraling' als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.54 weg
alle voor het verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.
1.55 wonen
het houden van verblijf of het gehuisvest zijn in een woning.
1.56 woning
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
1.57 zijdelingse perceelsgrens
een (min of meer evenwijdig) aan de zijgevel van een hoofdgebouw liggende grens van het perceel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstanden
afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen.
2.3 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren).
2.4 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 de vloeroppervlakte
de vloeroppervlakte volgens NEN 2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Water
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterlopen en waterpartijen;
- b. waterhuishouding;
- c. waterberging;
- d. waterwegen voor verkeer, vervoer en recreatie;
- e. een brug, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'brug';
- f. ligplaatsen voor pleziervaartuigen ter plaatse van de aanduidingen 'ligplaats';
- g. bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen zoals groen, keerwanden en beschoeiingen.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-gebonden beroep;
- b. een brug ter plaatse van de aanduiding 'brug';
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals (ontsluitings)wegen, erven, verhardingen, steigers, tuinen, water, nutsvoorzieningen, in- en uitritten en parkeervoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
4.4 Specifieke gebruiksregels
Ten aanzien van het gebruik gelden de volgende regels:
- a. gebruik van ruimten binnen de woning ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- 1. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning tot ten hoogste 30 m² mag worden gebruikt voor het aan huis verbonden beroep;
- 2. degene die het aan huis verbonden beroep in de woning uitoefent, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
- 3. door degene die het aan huis verbonden beroep uitoefent, kan worden aangetoond dat de uitoefening van het beroep geen extra parkeerruimte vereist binnen het openbaar gebied;
- 4. er mag geen detailhandel, groothandel of horeca plaatsvinden.
- b. voorwaardelijke verplichting
Het gebruik van gronden ten behoeve van (tuin)verlichtingselementen, overeenkomstig dit bestemmingsplan is ter plaatse van de aanduiding 'ecologie' slecht toegestaan indien gebruik wordt gemaakt van (tuin)verlichtingselementen met naar beneden gerichte lichtbundels, die niet hoger worden geplaatst dan 1,5 meter boven het aansluitende maaiveld. Dit om te voorkomen dat er lichtverstrooiing op treed op een mogelijke migratie- of vliegroute van vleermuizen over de Oude Rijn. Voor buitenverlichting aan de woningen gelden geen beperkingen.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 5 Waarde - Archeologie 1
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 5.1 bedoelde bestemming uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 5.3 vooraf in acht zijn genomen.
- b. Tevens mogen op deze gronden gebouwen/bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht voor de primaire bestemming(en), mits de bepalingen van artikel 5.3 vooraf in acht zijn genomen.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4 Programma van eisen
Archeologisch onderzoek zoals bedoeld in artikel 5.3.1 wordt uitgevoerd op basis van een programma van eisen opgesteld overeenkomstig de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, dat moet worden goedgekeurd door het bevoegd gezag. In het programma van eisen wordt aangegeven op welke wijze de voorwaarden die aan de vergunning worden verbonden worden uitgevoerd.
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen door:
- a. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- b. aan gronden alsnog de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 toe te kennen indien uit inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Algemeen
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. voor zover legaal gebouwde (delen van) bouwwerken op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan niet voldoen aan de in het plan genoemde minimale of maximale afstandsmaten, maximale hoogte-, inhouds-, en oppervlaktematen alsmede maximale bebouwingspercentages gelden de dan aanwezige maten en percentages, uitsluitend ter plaatse van de afwijking, als vervangende regel;
- b. in geval van herbouw is het bepaalde in dit lid onder a. uitsluitend van toepassing indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
- c. in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 mogen bouwgrenzen – niet zijnde bestemmingsgrenzen – worden overschreden door:
- 1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, helligbanen, funderingen, balkons, entreeportalen veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 2,5 m bedraagt:
- 2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen – niet zijnde erkers – mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Parkeren
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van wonen binnen de bestemming Wonen is uitsluitend toegestaan indien is voorzien in ten minste 0,6 parkeerplaatsen per woning binnen het plangebied.
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
9.1 Vrijwaringszone - vaarweg
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Wijziging overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein, met inachtneming van de volgende regels:
- a. de overschrijdingen bedragen niet meer dan 3 m en het bestemmingsvlak wordt met niet meer dan 10% vergroot;
- b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden worden niet onevenredig geschaad;
- c. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheid worden niet onevenredig geschaad.
10.2 Wijzigingsbevoegdheid seksinrichting
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen om een seksinrichting toe te staan, met inachtneming van de volgende regels:
- a. ten hoogste één seksinrichting op het grondgebied van de gemeente Oegstgeest is toegestaan;
- b. het geen raamprostitutie betreft;
- c. de bedrijfsvloeroppervlakte ten hoogste 500 m² bedraagt;
- d. de afstand tot de dichtstbijzijnde kerk, school, peuterspeelzaal, kinderdagverblijf, verblijf voor naschoolse opvang of soortgelijke voorziening minimaal 500 meter bedraagt;
- e. de afstand van de seksinrichting tot de dichtstbijzijnde woning van een derde minimaal 50 meter bedraagt;
- f. voor de bezoekers van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein / erf behorende tot de seksinrichting aanwezig is, uitgaande van de parkeernorm voor café/bar/discotheek/cafetaria in het Handboek Aanbevelingen voor stedelijke verkeersvoorzieningen (ASVV) uit 2004, met als gevolg dat door het bezoek aan de seksinrichting in de directe omgeving geen onaanvaardbare parkeerdruk op de openbare parkeerplaatsen ontstaat;
- g. wat het bouwen betreft moet worden aangesloten bij de regels van de onderliggende bestemming met dien verstande dat het college van burgemeester en wethouders voorwaarden kan stellen aan de maximumvloeroppervlakte van de activiteit;
- h. de activiteit, gelet op de aard en invloed ervan, niet leidt tot een onevenredige aantasting van het karakter van de omgeving.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Voldoende parkeergelegenheid
- a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
- b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
- c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
- d. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing ten behoeve van wonen binnen de bestemmingen Wonen.
11.2 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- danwel een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen, wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
- c. het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, als bedoeld in lid 12.2 onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. het onder a bepaalde is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Rhijnkade fase 3.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De aanleiding voor het maken van dit bestemmingsplan is het voornemen om in het plangebied woningen te realiseren. Binnen het plangebied zijn 90 woningen geprojecteerd. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken is in eerste instantie het bestemmingsplan Oegstgeest aan de Rijn (vastgesteld op 5 maart 2015) opgesteld. De gronden zijn in het vigerende plan bestemd aangewezen voor Wonen – Uit te werken. Aan de uitwerkingscriteria voor wat betreft de maximum bouwhoogte (12 meter) en het maximum aantal wooneenheden binnen het totale bestemmingsvlak wordt niet voldaan. Een uitwerkingsplan is derhalve niet mogelijk. In dat kader is een regulier bestemmingsplan opgesteld.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied ligt aan de westelijke rand van de gemeente Oegstgeest. Het wordt aan de westzijde begrensd door de Oude Rijn met aanliggend het stedelijk gebied van Valkenburg (gemeente Katwijk). Het plangebied ligt aan de westzijde aan de Rhijnhofweg die grenst aan de geprojecteerde nieuw te graven Binnenrijn. Ten oosten van de Binnerijn wordt woningbouw gerealiseerd op de locatie Nieuw-Rhijngeest Zuid (wonen). Aangrenzend aan de oostkant van die woningen wordt als onderdeel van het Bio Sciencepark een bedrijventerrein gerealiseerd. Ten noorden van het plangebied liggen de gronden van het woningbouwplan Rhijnkade, fase 2, waar 25 appartementen zijn geprojecteerd. Hiervoor is het bestemmingsplan Rhijnkade fase 2 in voorbereiding.
Figuur 1.1. Plangebied
1.3 Planvorm
Momenteel geldt in het betreffende gebied het bestemmingsplan Oegstgeest aan de Rijn (vastgesteld op 5 maart 2015). De gronden zijn in het vigerende plan aangewezen voor Wonen – Uit te werken en bestemd voor het wonen, daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, groen nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water en wegen.
Figuur 1.2. Uitsnede vigerende bestemmingsplan, plangebied van voorliggende plan met rode contour globaal weergegeven
In het plan zijn de volgende uitwerkingsregels gegeven. Burgemeester en wethouders werken de genoemde bestemming nader uit, met inachtneming van de volgende uitwerkingsregels:
- a. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal (i.c. 129);
- b. de bouwhoogte van het aantal woningen bedraagt niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' aangegeven bouwhoogte (i.c. 12 meter);
- c. per woning wordt ten minste 1,8 parkeerplaats gerealiseerd, waarbij een garage bij een woning als 0,5 parkeerplaats wordt beschouwd;
- d. regeling ten behoeve van mantelzorg wordt opgenomen, zoals opgenomen in lid 12.6.2. van het bestemmingsplan.
De aanduiding 'maximum aantal woningen' geldt naast de gronden van voorliggend bestemmingsplan ook voor de gronden van het bestemmingsplan Rhijnkade fase 1 waar 19 woningen zijn geprojecteerd, voor bestemmingsoplan Rhijnkade 2, waar 25 woningen zijn voorziwen en voor het plangebied van bestemmingsplan Oegstgeest aan de Rijn, Rhijnhofweg Zuid, plandeel Noord, waar 48 woningen worden gebouwd. Met het voorliggende plan met 90 woningen wordt het maximum aantal van 129 overschreden. Daarnaast is de maximum bouwhoogte van het woongebouw in het plan meer dan 12 meter. Er kan derhalve geen gebruik worden gemaakt van de uitwerkingsplicht. Daarom is een regulier bestemmingsplan opgesteld.
Met het voorliggend bestemmingsplan is zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van het bestemmingsplan Oegstgeest aan de Rijn en de daarin opgenomen bestemming Wonen - 2.
1.4 Leeswijzer
De toelichting is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 is de huidige ruimtelijke en functionele opbouw van het plangebied toegelicht en wordt de toekomstige ontwikkeling beschreven. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving en toetsing aan de beleidskaders die relevant zijn voor het plangebied. In hoofdstuk 4 komen alle voor het bestemmingsplan relevante omgevingsaspecten aan de orde, waarna het geheel wordt vertaald in een juridische bestemmingsregeling die in hoofdstuk 5 wordt toegelicht. Vervolgens komt in hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aan de orde.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk is een korte toelichting opgenomen van de ruimtelijke en functionele kenmerken van de huidige situatie en van de toekomstige situatie van het plangebied. Tevens is aangegeven wat de uitgangspunten voor de toekomst zijn en hoe deze de vertaling hebben gevonden in het voorliggend uitwerkingsplan.
2.2 Huidige Situatie
Het gebied waar het plangebied deel vanuit maakt bevindt zich al een aantal jaren in een transformatieproces naar een woongebied. Het gebied kent een aantal belangrijke ruimtelijke dragers zoals de Oude Rijn en de Rhijnhofweg. Omdat het gebied zich in een transformatieproces bevindt komen er in de huidige situatie, zowel de van oudsher aanwezige verkavelingsstructuur met de oude waterlopen en sloten, als de nieuwe ontsluitingsstructuur met nieuwe waterlopen en groenstructuur voor.
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan betreft het zuidelijk deel van het deelgebied Rhijnkade en is onbebouwd. Zoals te zien in figuur 2.1 het terrein de afgelopen periode als bouwdepot en bouwterrein met bijbehorende bebouwing gefunctioneerd.
Figuur 2.1. Huidige situatie plangebied
2.3 Toekomstige Situatie
De toekomstige ontwikkeling van het plangebied bestaat uit de realisatie van een appartementengebouw (zie figuur 2.2, oranje contour). Het woongebouw omvat 90 appartementen in acht bouwlagen, waarvan 72 in het sociale segment en 18 in het middeldure. De bouwhoogte is maximaal 40 meter.
Voor de volledigheid is ook Rhijnkade fase 2 (rode contour) en een deel van Rijnkade fase 1 weergegeven.
In het plangebied worden ten behoeve van de ontwikkeling 54 parkeerplaatsen aangelegd. Het plangebied ontsluit voor fietsverkeer aan de oostkant op de bestaande Rhijnhofweg. Het plangebied wordt voor autoverkeer ontsloten via Francois Aragostraat die uitkomt op de N206. Via de Limes wordt het gebied onder de A44 door via de Verlengde Wassenaarseweg ontsloten richting het centrum van Leiden.
In het noordelijk deel van het plangebied wordt de Binnenrijn gerealiseerd, waardoor de Oude Rijn met de Binnenrijn zoals geprojecteerd in het plan Nieuw-Rhijngeest Zuid (wonen) wordt verbonden. Er wordt in de Rhijnhofweg een brug aangelegd over deze watergang (aanduiding 'B' in figuur 2.2).
In figuur 2.3 is een impressie van het plan weergegeven
Figuur 2.2. Toekomstige situatie (bron: SMP, Van Vreeswijk, 11-01-2022) , globaal weergegeven met oranje contour
Figuur 2.3: Impressie plan plus omliggend gebied (bron: Nota van Uitgangspunten 9-Zuid voor actualisatie bestemmingsplan Oegstgeest aan de Rijn
Ter navolging van de beeldvormende raad van 9 december 2021 is er een bezonningsstudie uitgevoerd. In de onderstaande figuren is de schaduwsituatie te zien per 21 juni en 21 september om respectievelijk 16:00 en 18:00 uur.
Figuur 2.4: Schaduw 21 juni om 16:00.
Figuur 2.5: Schaduw 21 juni om 18:00
Figuur 2.6: Schaduw 21 september om 16:00.
Figuur 2.7: Schaduw 21 september om 18:00.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
Door de verschillende overheden is beleid geformuleerd ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. Paragraaf 3.2 behandelt het Rijksbeleid. Het provinciale en regionale beleid is opgenomen in paragraaf 3.3. Het relevante gemeentelijk beleid staat in paragraaf 3.4.
3.2 Rijksbeleid
Nationale Omgevingsvisie
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze samenleving' komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting per 1 januari 2023 in werking treedt. Uitgangspunt is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo worden in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes gemaakt. De Nationale omgevingsvisie (NOVI) Vier prioriteiten hierin zijn:
- 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
- 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
- 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Binnen deze prioriteiten worden drie afwegingsprincipes gehanteerd, die helpen om beleidskeuzes te maken. Dit zijn:
- 1. Combinaties van functies hebben voorrang op enkelvoudige functies;
- 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
- 3. Afwentelen wordt voorkomen.
Tot het moment dat de omgevingswet ingaat (verwacht 1 juli 2022) geldt de omgevingsvisie als structuurvisie en zijn ruimtelijke belangen geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het Rijksbelang opgenomen dat verstedelijking op duurzame wijze plaatsvindt. Wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt moet er getoetst worden aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Door het nationale karakter van de NOVI en de kleine schaal van onderhavig project, heeft dit nauwelijks raakvlak met dit nationaal beleid. De beoogde ontwikkeling past volledig in het streven naar het benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. De NOVI staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat voor onder meer ruimtelijke plannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken deze ladder doorlopen moet worden. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.
Het woningbouwprogramma is binnen de regio afgestemd tussen de verschillende gemeenten. De afstemming in de regio resulteert in een regionale woonvisie. In deze visie zijn de afspraken vastgelegd met betrekking tot categorisering van woningbouwontwikkelingen. Daarnaast passen de nog te realiseren woningen binnen de woningbouwbehoefte binnen de gemeente Oegstgeest. De behoefte is daarmee voldoende aangetoond.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro is de juridische vertaling van het beleid dat geschetst is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die inmiddels is vervangen door de NOVI. Het Barro bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekent dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Het Barro wordt gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Dit beleid is door de provincie verwerkt in de provinciale Verordening Ruimte (zie paragraaf 3.3). Indien een ontwikkeling voldoet aan het provinciaal beleid voor het NNN, zoals verwoord in een provinciale verordening, dan voldoet men ook aan de Barro.
Voorliggend plan betreft een ontwikkeling binnen bestaand bebouwd gebied. Deze ontwikkeling raakt geen nationale belangen (zie pargraaf 4.9 met betrekking tot de NNN) en noodzaakt zoals hierboven beschreven geen nadere beoordeling in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking. Het voornemen past binnen het rijksdoel om te streven naar het benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. Derhalve is onderhavige ontwikkeling niet in strijd met het Barro.
Het bestemmingsplan past binnen het rijksbeleid.
3.3 Provinciaal Beleid
Het omgevingsbeleid van de provincie bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Daarnaast zijn in het Omgevingsbeleid operationele doelstellingen opgenomen, zodat zichtbaar is hoe de provincie zelf invulling geeft aan de realisatie van haar beleid. Deze operationele doelstellingen maken onderdeel uit van verschillende uitvoeringsprogramma’s en –plannen, zoals het programma Ruimte en het programma Mobiliteit.
Omgevingsvisie Zuid-Holland
De Omgevingsvisie omvat geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Hieronder wordt ingegaan op de relevante beleidskeuzes.
- 1. Stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stads- en dorpsgebied
De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder “bebouwde ruimte” wordt het stelsel verstaan van de stedelijke agglomeratie, het systeem van kernen en linten en het logistiek-industrieel systeem. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren. De onderbouwing conform de Ladder voor duurzame verstedelijking vormt een belangrijk uitgangspunt bij het opstellen van regionale visies. Als het plan qua regionale behoefteraming past in een actuele regionale visie die de instemming heeft van GS, kan daarnaar worden verwezen bij de beschrijving van de behoefte als bedoeld in de Ladder voor duurzame verstedelijking. Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de Ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau volgens de provincie geheel of gedeeltelijk is doorlopen (zie paragraaf 3.2.
- 2. Dagelijks stedelijk systeem
De provincie koppelt de ruimtelijke ontwikkeling aan het op orde brengen en opwaarderen van het mobiliteitsnetwerk. De nog beschikbare capaciteit op dat netwerk helpt om keuzes te maken over verdichting en concentratie in de bebouwde ruimte. Zo wordt zowel het mobiliteitsnetwerk als de bebouwde ruimte beter benut. Het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid dragen beide bij aan de concurrentiekracht van Zuid-Holland. Het behalen en benutten van schaal- en clustervoordelen is daarbij een belangrijke voorwaarde voor een gevarieerde en innovatieve economie. Schaal- en clustervoordelen bepalen in hoge mate de agglomeratiekracht. Ze ontstaan bij een concentratie van wonen, werken en (kennis)voorzieningen in centra en vervoersknooppunten, en uitstekende verbindingen met en tussen die centra en knooppunten. Voor de bebouwde ruimte streeft de provincie naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied. De provincie zet ten eerste in op verdichting, concentratie en specialisatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied, en ten tweede op een hiërarchie van knooppunten en centra met een goede onderlinge bereikbaarheid. Voorliggend plan ligt in het stadsgebied van Oegstgeest en nabij kennisvoorzieningen (Bio Science Park) en de woonwijk Rhijngeest Zuid.
- 3. Behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit
De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een ‘ja, mits-beleid’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit).
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening (‘handelingskader ruimtelijke kwaliteit’). De kwaliteitskaart toont in vier lagen, de laag van de ondergrond, de laag van de cultuur- en natuurlandschappen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving, de gebiedskenmerken en kwaliteiten die de provincie belangrijk vindt. Doel van de kaart is om nieuwe ontwikkelingen binnen de provincie op een logische en aantrekkelijke manier te verbinden aan een plek in Zuid-Holland. De kaart geeft randvoorwaarden voor het maken van integrale afwegingen in het begin van het planproces. De randvoorwaarden zijn nader geconcretiseerd in de richtpunten.
Laag van de ondergrond
Het plangebied is gelegen op gronden aangeduid als 'Bijzonder reliëf en aardkundige waarden'. Zuid-Holland is, uitgezonderd de duinen en de dijken, relatief plat. Binnen dit platte land is nog een aantal bijzondere, natuurlijke hoogteverschillen te vinden. Het betreft strandwallen in de kustzone, oude stroomruggen, kreken en geulafzettingen, rivierduinen met donken en oude bovenlanden met restveen. Vanwege de hogere ligging waren deze plekken aantrekkelijk voor (pre)historische bewoning. Het zijn vaak plekken van grote archeologische en aardkundige waarde. Behoud van dit reliëf houdt de leesbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het gebied in stand. De komgronden en oeverwalgebieden van het rivierengebied in Zuid-Holland zijn opgebouwd uit rivierklei en liggen vooral in het oosten van de provincie. Ze zijn vermengd met de veenondergrond. De oeverwallen vormen plaatselijk hogere/drogere delen binnen het veengebied. Dit is terug te zien in het landschap.
Richtpunten:
- Ontwikkelingen houden de onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap herkenbaar en in stand.
- Waar mogelijk worden de archeologische waarden van deze structuren meer herkenbaar gemaakt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Voor het plangebied geldt dat er sprake is van een terrein van (zeer) hoge archeologische waarde. In dat kader is archeologisch onderzoek uitgevoerd, zie paragraaf 4.10.
Laag van de stedelijke occupatie
Deze laag bestaat uit het bebouwde gebied (steden en dorpen ) en de doorlopende netwerken van wegen, vaarwegen, spoor en groen. Het plangebied is aangeduid als steden en dorpen. Kenmerken als de identiteit van de plek (historische, culturele, toeristische en ruimtelijke kenmerken), de geografische strategische ligging in het stedelijk netwerk en de aanwezige en nieuwe economische dragers maken van iedere stad en ieder centrum in het systeem een unieke plek met een eigen (ruimtelijke) karakteristiek. Een brede waaier aan woon- en werkmilieus is een belangrijke voorwaarde voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Als herstructurering, transformatie of verdichting plaatsvindt binnen de stad, dan draagt dit bij aan de versterking van de ruimtelijke karakteristiek. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt gebruik gemaakt van de groen- en waterstructuur als onderdeel van het stads- en dorpsontwerp. De hoogstedelijke centrumgebieden kennen een hoge bereikbaarheid en sterke identiteit. Ze bieden plaats aan (inter)nationale voorzieningen en bijzondere stedelijke woonmilieus.
Richtpunten:
- Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
- Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
- Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand (zie stads- en dorpsranden).
Voorliggend plan is de voortzetting van de woningbouwplannen die reeds mogelijk zijn gemaakt in het bestemmingsplan Rijnfront, dat in 2004 reeds is vastgesteld en met het bestemmingsplan Oegstgeest aan de Rijn in 2015 is geactualiseerd. Het plan zorgt voor een duidelijke afronding van de stedelijke omgeving ten opzichte van de Oude Rijn. De stedenbouwkundige opzet is afgestemd op die van het naastgelegen plan Nieuw Rhijngeest Zuid.
Figuur 3.1: Ensemble aan de Binnenrijk Bron: (Oegstgeest - Nieuw Rhijngeest Zuid, West 8 urban design & landscape architecture b.v. | Studio Hartzema b.v., 3 juli 2020) .
Laag van de beleving
Het plangebied is aangeduid als Atlantikwall. Dit relict van de Duitse bezetting is onderdeelvan een verdedigingslinie langs de Noordzeekust van Noorwegen tot Spanje. De Atlantikwall bestond uit kustbatterijen, versperringen (o.m. tankvallen, drakentanden, muren) en ondersteuningsbunkers. Deze relicten vormen een tastbaar onderdeel van de recente wereldgeschiedenis. Aandacht is gewenst voor de beleefbaarheid van de linie als geheel, voor de bereikbaarheid en toegankelijkheid.
Richtpunt:
- Ontwikkelingen dragen bij aan het behoud van de elementen van de Atlantikwall.
Ter plaatse van het plangebied zijn geen resten hiervan aanwezig.
Laag van de cultuur en natuurlandschappen
Vanuit deze laag gelden geen randvoorwaarden.
De beoogde ontwikkeling past binnen de omgevingsvisie en draagt bij aan de provinciale ambities voor het verbeteren van de leefkwaliteit van de bebouwde ruimte en het versterken van de agglomeratiekracht en past binnen het ruimtelijk kwaliteitskader. Daarmee vormt de omgevingsvisie geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Programma Ruimte
Het Programma Ruimte is parallel aan de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening opgesteld. De omgevingsvisie bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma Ruimte.
Het Programma Ruimte beschrijft de operationele doelen en de realisatiemix om deze doelen te (doen) bereiken. Zo bevat het beleidsdocument bijvoorbeeld een raming van de groei van de woningbehoefte per regio en is beschreven waar ruimte is gereserveerd voor nieuwe infrastructuur. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio’s en provincie. De realisatiemix uit het Programma Ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet.
Het plangebied ligt in het structuurvisiegebied 'bestaand stads- en dorpsgebied' en de 'dage;lijks stedelijk gebied'. Nieuwe investeringen in gebiedsontwikkeling, mobiliteit en infrastructuur worden zo veel mogelijk geconcentreerd in deze stedelijke agglomeratie en het bestaand stads- en dorpsgebied. Daarmee vormt het Programma Ruimte geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Omgevingsverordening Zuid-Holland
De Omgevingsverordening Zuid-Holland (geconsolideerde versie 1 ugustus 2020) bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het Programma Ruimte. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen.
De verordening draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid en omvat toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied ('bebouwde ruimte'). De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten en nieuwe woon- en werklocaties zo veel mogelijk binnen deze gebieden situeren. Dit heeft als doel extra ruimtebeslag op het buitengebied rondom dorpen en steden te beperken. Onder 'bebouwde ruimte' wordt het stelsel verstaan van de systemen stedelijke agglomeratie, dorpen en linten en logistiek-industrieel systeem, inclusief de bijbehorende infrastructuur.
De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. In paragraaf 3.2 is de toets aan de ladder beschreven. Daarmee voldoet de voorgenomen ontwikkeling aan de Ladder voor duurzame verstedelijking uit het Bro en de bepalingen uit artikel 6.10 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland.
Volgens de omgevingsverordening ligt het plangebied deels op gronden aangeduid als vrijwaringszone vaarweg in beheer bij de provincie (zie figuur 3.1).
Figuur 3.1: Uitsnede kaart 2: Provinciale vaarwegen
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden waarop een vrijwaringszone van een vaarweg in beheer bij de provincie is gelegen kan voorzien in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, mits rekening wordt gehouden met het voorkomen van belemmeringen voor:
- de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieapparatuur voor de scheepvaart;
- het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten;
- de toegankelijkheid van de provinciale vaarweg voor hulpdiensten vanaf de wal; en
- het uitvoeren van beheer en onderhoud aan de provinciale vaarweg.
- Voor de beoordeling of sprake is van belemmeringen wordt advies gevraagd aan de vaarwegbeheerder.
In het voorliggende plan is voor de relevante gronden de aanduiding 'Vrijwaringszone -vaarweg' opgenomen waarmee de bescherming van de beschreven belangen is geborgd.
Het plangebied is in de Omgevingsverordening (deels) aangeduid als 'gebied met (zeer) hoge archeologische waarden', waarbij geldt dat een bestemmingsplan voor deze gronden bestemmingen en de daarbij behorende regels bevat die de bekende archeologische waarden beschermen. Voor het plangebied geldt dat er sprake is van een terrein van (zeer) hoge archeologische waarde (zie figuur 3.2). De gronden in het plangebied zijn op de kaart bij de Omgevingsverordening niet aangewezen als Romeinse Limes.
Figuur 3.2: Uitsnede kaart 8: Archeologische waarden
In dat kader is archeologisch onderzoek uitgevoerd, zie paragraaf 4.10 en is een archeologische dubbelbestemming opgenomen ter bescherming van archeologsiche waarden.
Op grond van bovenstaande past het bestemmingsplan binnen het provinciale beleid.
3.4 Regionaal Beleid
Regionale StructuurVisie 2020
De regio Holland Rijnland is een samenwerkingsverband van 15 gemeenten. In juni 2009 heeft het Algemeen Bestuur van de regio de Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland vastgesteld. In 2012 is ingestemd met de eerste partiële herziening van de visie. De gemeenten hebben de visie ontwikkeld om gezamenlijk te werken aan de toekomst van de regio. De regio wil op de scharnierplek tussen de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad een gebied zijn waar wordt gewerkt aan kwaliteit en waar het goed wonen, werken en recreëren is, met een uitstraling die verder gaat dan de regio- of landsgrenzen. In de Regionale Structuurvisie van Holland Rijnland wordt inzicht gegeven in de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020 (met een doorkijk naar 2030).
Het plangebied is op de Regionale Structuurvisie kaart aangeduid als 'uitbreiding stedelijk gebied'. Het voornemen is in overeenstemming met uitgangspunten die voortkomen uit de regionale structuurvisie.
3.5 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Oegstgeest 2005-2020
De structuurvisie Oegstgeest 2005-2020 vormt tot 2020 de integrale leidraad voor de beoordeling van ruimtelijke ontwikkelingen binnen Oegstgeest en geeft richting aan nieuwe bestemmingsplannen. De structuurvisie is op 30 juni 2005 vastgesteld door de gemeenteraad. De visie is geen volledig uitgewerkt plan, het vormt een sturingskader op hoofdlijnen. Het moet dan ook aangevuld worden met nader sectoraal beleid.
De Structuurvisie geeft op hoofdlijnen richting aan de dynamiek binnen de gemeente, waarbij het evenwicht tussen natuur, wonen en economie behouden dient te blijven. Voor de toekomst wil Oegstgeest in de eerste plaats haar bestaande kwaliteiten als woongemeente behouden en versterken. Daarbinnen wil de gemeente bijdragen aan regionale vraagstukken als het leveren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat en ruimte voor bedrijven, de ontwikkeling van natuur- en recreatiegebieden en het op peil houden van het voorzieningenaanbod. Uitbreiding van het woningaanbod is alleen mogelijk als het past binnen het dorpse karakter. Er mag binnen de bebouwde kom alleen gebouwd worden op herstructureringslocaties. Binnen de uitbreiding van het woningaanbod heeft het huisvesten van de lagere en middeninkomens prioriteit.
Uit de structuurvisie blijkt dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het deelgebied Rijnfront. In de structuurvisie is te lezen dat de ontwikkeling van de noodzakelijke nieuwe woningbouw vooral plaats vindt op Rijnfront en Poelgeest. Het voornemen is daarmee in overeenstemming met uitgangspunten die voortkomen uit de Structuurvisie Oegstgeest.
Woonvsie 2020-2030
Op 20 mei 2020 heeft de gemeenteraad van Oegstgeest de geactualiseerde Woonvisie 2020- 2030 'Samen verder bouwen aan karakter en kwaliteit' vastgesteld. De woonvisie geeft richting aan het woonbeleid tot 2030, met concrete uitgangspunten voor de samenstelling van de nieuwbouw.
In de visie wordt richting gegeven aan de actuele woonopgaven in Oegstgeest en zijn prestatieafspraken gemaakt met de corporaties en huurdersorganisaties. De gemeente heeft de woonvisie in nauwe samenspraak met de inwoners en maatschappelijke partners opgesteld. De woonopgaven zijn vertaald naar drie ambities:
- 1. Karaktervolle groei;
- 2. Betaalbaarheid en beschikbaarheid; en
- 3. Zorgzame en inclusieve wijken.
Bestemmingsplan Oegstgeest aan de Rijn
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Oegstgeest aan de Rijn (vastgesteld op 5 maart 2015). De gronden zijn in het vigerende plan aangewezen voor Wonen – Uit te werken en bestemd voor het wonen daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, groen nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water en wegen. Zoals in paragraaf 1.3 is aangegeven voldoet het plan niet aan de uitwerkingscriteria voor wat betreft aantallen woningen en de maximum bouwhoogte. Wel staat het vigerende plan in het plangebied woningbouw toe.
Hoofdstuk 4 Relevante Onderzoeken
4.1 Inleiding
De verplichting om een goede ruimtelijke onderbouwing aan het bestemmingsplan ten grondslag te leggen, impliceert onderzoek naar verschillende omgevingsaspecten. Aspecten als verkeer, verschillende milieuaspecten, ecologie en water zijn onlosmakelijk verbonden met het creëren van een ruimtelijke ordening. Onderstaande paragrafen maken inzichtelijk op welke wijze het onderzoeksaspect wordt betrokken en welke consequenties dit eventueel heeft voor het bestemmingsplan.
4.2 Verkeer En Parkeren
Verkeersstructuur
De verkeersgeneratie ten gevolge van het plan is bepaald op basis van de publicatie “Toekomstbestendig parkeren - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, CROW, 1 december 2018”. Daarbij is uitgegaan van categorie 'rest bebouwde kom' en het type 'sterk stedelijk' en`18 middeldure huurappartementen en 72 socIale huurappartementen. De verkeersgeneratie ten gevolge van dit plan is in onderstaande tabel weergegeven.
De ontwikkeling heeft een totale extra verkeersgeneratie van circa 490 motorvoertuigen per weekdagetmaal. Het plangebied wordt via de François Aragostraat ontsloten. De weg vormt de aansluiting op regionale doorgaande verbindingen zoals de Ir. G. Tjalmaweg richting Leiden en de aansluiting op de A44, richting Amsterdam en Den Haag.
Parkeren
Binnen het plangebied wordt voor de bestaande functies zowel op eigen terrein als in de openbare ruimte geparkeerd. De te hanteren parkeernormen zijn vastgelegd in de Parkeernota 2021 Gemeente Oegstgeest. Op basis van de Parkeernota geldt er een parkeernorm van 1,3 voor zowel middeldure huur als sociale appartementen.
Op 17 februari 2022 heeft de gemeenteraad besloten, dat voor voorliggend plan afgeweken kan worden van deze parkeernormen. De motivatie daarvoor is opgenomen in bijlage 1.
Voor de sociale huurwoningen geldt een parkeernorm van 0,7 parkeerplaatsen per woning (inclusief 0,3% bezoekersparkeren) en voor de middeldure huurwoningen een parkeernorm van 0,79 parkeerplaatsen per woning (inclusief 0,3% bezoekersparkeren). Op basis van deze norm moeten er 65 parkeerplaatsen worden aangelegd; 38 voor bewoners en 27 voor bezoekers.
Op eigen terrein worden 54 parkeerplaatsen aangeboden. Hiervoor is een parkeernorm van 0,6 parkeerplaats per woning opgenomen in de planregels. Dit betekent dat 11/27e van de bezoekersparkeerbehoefte gebruik maakt van de P&R locatie op acceptabele loopafstand van 250 meter. De piekbelasting van bezoek aan de woningen vindt met name plaats buiten de kantooruren. Op die momenten heeft de P&R een ruime restcapaciteit. Er is daarmee sprake van een acceptabele parkeersituatie.
Conclusie
Ten aanzien van verkeer en parkeren zijn er geen belemmeringen geconstateerd voor de realisatie van het plan.
4.3 Geluid
Beleid en normstelling
De Wet geluidhinder biedt een toetsingskader voor het geluidsniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk.
Op basis van de Wet geluidhinder artikel 74 hebben alle wegen een geluidszone. Uitzondering hierop zijn woonerven en 30 km/uur gebieden. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen. Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied.
In het kader van de ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3). Opgemerkt wordt dat het akoestisch onderzoek is uitgevoerd voor voorliggend bestemmingsplan Rhijnkade 3 en voor Rhijnkade 2, waarvoor een apart bestemmingsplan wordt opgesteld. De resultaten van het onderzoek voor fase 3 zijn hieronder uiteengezet.
Onderzoek
Doel van het akoestisch onderzoek is om de om de geluidbelasting op het woningbouwplan vanwege nabijgelegen wegen in beeld te brengen en aan de hand hiervan te bepalen of wordt voldaan aan de grenswaarden ingevolge de Wet geluidhinder en aan eventuele vereisten die volgen uit het regionaal geluidbeleid (Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden Wet geluidhinder, Omgevingsdienst West-Holland, 4 maart 2013). Daarnaast heeft het akoestisch onderzoek tot doel om (voor wegen waarvoor geen wettelijk toetsingskader geldt zoals 30 km wegen) aan de hand van de berekende geluidbelasting te bepalen of sprake is van goede ruimtelijke ordening in de zin van de Wet ruimtelijke ordening.
Uit de resultaten blijkt dat de geluidbelasting vanwege de A44 op het plan ten hoogste 52 dB inclusief aftrek bedraagt. Vanwege de N206 bedraagt de geluidbelasting op het plan hoogstens 62 dB inclusief aftrek. De hoogste geluidbelasting vanwege de Voorschoterweg bedraagt 50 dB inclusief aftrek. De geluidbelasting vanwege de Willem Einthovenstraat bedraagt hoogstens 55 dB na aftrek inclusief aftrek. Gelet op de overschrijding van de voorkeurswaarde dient te worden onderzocht of er maatregelen ter beperking van het geluid mogelijk zijn.
Op zowel de N206 als de A44 is al geluidreducerende wegdek toegepast, namelijk respectievelijk dunne deklagen B (N206) en ZOAB of tweelaags ZOAB (A44). Verdere toepassing van dergelijke maatregelen zal stuiten op bezwaren van financiële aard. Snelheidsverlaging belemmert de doorstroming van verkeer en stuit derhalve op bezwaren van verkeerskundige aard. Langs zowel de N206 als de A44 zijn of worden al schermmaatregelen voorzien. Het verlengen en/of verhogen van de schermen stuit op bezwaren van financiële aard.
Hogere waarde
Om een hogere waarde vast te stellen, dient het plan te voldoen aan één van de specifieke criteria ingevolge het regionaal beleid van Omgevingsdienst West-Holland. Het plan is opgenomen in de Structuurvisie Oegstgeest 2005-2020, waarmee aan voorwaarde 2 wordt voldaan. Ook wordt een open plaats opgevuld; zowel ten noorden als ten westen is (planologisch) bestaande bebouwing aanwezig.
A44 en Voorschoterweg
Uit de resultaten volgt dat de geluidbelasting vanwege de A44 en de Voorschoterweg ten hoogste respectievelijk 52 en 50 dB bedraagt (incl. aftrek). Hiermee is de geluidbelasting vanwege deze wegen lager dan in het gemeentelijk geluidbeleid genoemde grens (53 dB), waardoor geen akoestische compensatie nodig is en gestreefd dient te worden naar aanwezigheid van tenminste 1 stille gevel ( < 48 dB) en gezekerd wordt dat de verblijfsruimten resp. buitenruimte niet aan de scheidingsconstructie met de hoogste geluidbelasting zijn gesitueerd, tenzij overwegingen van stedenbouw of volkshuisvesting zich daar tegen verzetten. Ook is de geluidbelasting lager dan in het gemeentelijk geluidbeleid genoemde grens (58 dB), waardoor geen nadere motivering nodig is.
N206 en Willem Einthovenstraat.
Vanwege de N206 en de Willem Einthovenstraat is de geluidbelasting wel hoger dan de in het gemeentelijk geluidbeleid genoemde grens (53 dB), waardoor de genoemde voorwaarden wel gelden voor meerdere woningen. Vanwege de N206 is de geluidbelasting op bepaalde woningen tevens hoger dan 58 dB, waardoor nadere motivering nodig is. Voor deze motivering wordt verwezen naar bijlage 3 waarin een uitgebreide motivatie is opgenomen.
Gezien het voorgaande, kunnen Burgemeester en wethouders op grond van artikel 110a lid 1 overwegen om hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vast te stellen:
- ten hoogste 52 dB voor het geluid vanwege de A44 voor 57 woningen;
- ten hoogste 62 dB voor het geluid vanwege de N206 voor 90 woningen;
- ten hoogste 50 dB voor het geluid vanwege de Voorschoterweg voor 33 woningen, en;
- ten hoogste 55 dB voor het geluid vanwege de Willem Einthovenstraat voor 57 woningen.
Conclusie
Ten aanzien van geluid zijn er geen belemmeringen geconstateerd voor de realisatie van het plan. De besluit hogere waarden is genomen, zie bijlage 13.
4.4 Bedrijvigheid En Milieuzonering
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu wordt gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering. In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging of gelegen direct langs hoofdinfrastructuur) met één stap kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Onderstaand het verband tussen de afstand en de milieucategorie:
Onderzoek
In voorliggend bestemmingsplan zijn in het plangebied uitsluitend woningen toegestaan. Voor de gronden ten noorden van het plangebied wordt een bestemmingsplan opgesteld waar 25 appartementen worden toegestaan. Ten zuiden van het plangebied geldt de bestemming Verkeer. Ten oosten van het plangebied ligt het woningbouwplan Nieuw-Rhijngeest Zuid (wonen) met aansluitend het bedrijventerrein Bio Sciencepark.
Het bestemmingsplan Nieuw-Rhijngeest Zuid (bedrijven) en de bijbehorende 1e partiële herziening (vastgesteld op 24 september 2020) staan op de gronden met de bestemming Bedrijf - 1 Life Science & Health bedrijven toe, zoals opgenomen in de 'Staat van Bedrijven 1' behorende bij dat plan. Dat bestemmingsplan kent een inwaartse zonering waarbij aan de westkant uitsluitend bedrijven in een lichte milieucategorie zijn toegestaan (categorie 2 en 3.1). Hierbij hoort een richtafstand tot woningen van respectievelijk 30 en 50 meter. De afstand vanaf de bestemmingsgrens Bedrijf - 1 tot het plangebied van voorliggend plan is meer dan 50 meter.
Aan de zuidoostkant hebben de gronden op het bedrijven park de bestemming Bedrijf - 3, waar Life Science & Health bedrijven, wetenschappelijke instellingen en onderwijs en aan het Life Science & Health kenniscluster gerelateerde overige bedrijven, (onderwijs-)instellingen en/of kantoren zoals opgenomen in de Staat van Bedrijven 3 zijn toegestaan. Bij deze bestemming is inwaarts gezoneerd. Op de gronden direct ten zuidoosten van het plangebied zijn er maximaal categorie 2 bedrijven toegestaan en op de gronden daarachter maximaal 3.1 bedrijven. Vanwege de ligging direct langs hoofdinfrastructuur (N206) wordt het gebied beschouwd al een gemengd gebied en bedragen de richtafstanden respectievelijk 10 en 30 meter tot de gevels van het geprojecteerde woongebouw (i.c. het bouwvlak). Aan de richtafstanden wordt ruimschoots voldaan.
Dit betekent dat er ter plaatse van de woonbestemming sprake is van een goed woon- en leefklimaat voor de aspecten geur, geluid, stof en gevaar. Tevens betekent dit dat de bedrijven op het bedrijventerrein niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt voor wat betreft de aspecten geluid, geur, stof en gevaar geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingplan.
4.5 Bodemkwaliteit
Beleid en normstelling
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Onderzoek
In het kader van het vigerende bestemmingsplan Oegstgeest aan de Rijn (2015) zijn in het totale plangebied diverse onderzoeken uitgevoerd.
De uitgevoerde bodemonderzoeken zijn verouderd, maar voldoen nog wel als historische informatie. Het onderzoek voldoet aan de NEN5740. Uit het bodemonderzoeken uit 2008 blijkt het volgende:
- Er wordt >1% puin aangetroffen in de bovengrond.
- In de bovengrond wordt geen asbest aangetoond.
- De ondergrond en grondwater zijn niet onderzocht.
Uit het verkennend en aanvullend bodemonderzoek (Geofoxx; kenmerk 20161597; d.d. 29 november 2016, zie bijlage 2) blijkt het volgende:
- In het opgeboorde materiaal worden bijmengingen van puin, bakstenen en kolengruis aangetroffen. Sinds 2018 is het beleid ten aanzien van puin aangescherpt. Puin van onbekende herkomst dient als verdacht te worden beschouwd op de aanwezigheid van asbest. De puinhoudende grond is niet onderzocht volgens de NEN 5707.
- De bovengrond is niet tot matig verontreinigd met lood en niet tot licht verontreinigd met de overige onderzochte stoffen.
- De ondergrond en het grondwater zijn niet tot licht verontreinigd met de onderzochte stoffen.
- De in het geldende bestemmingsplan genoemde sterke verontreinigingen als gevolg van het voormalig gebruik worden niet bevestigd door het meest recent onderzoek.
De resultaten van het bodemonderzoek geven aanleiding tot het nemen van vervolgstappen. Er dient van de puinhoudende grond een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd te worden conform NEN 5707. Omdat de locatie al een woonbestemming heeft, kan het onderzoek bij de aanvraag van de Omgevingsvergunning worden aangeleverd. Indien nodig worden de gronden gesaneerd. In de grondexploitaitie is rekening gehouden met dergelijke potentiële saneringskosten.
Conclusie
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Voor de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de nieuwbouw is het nodig de volgende informatie aan te leveren:
- een verkennend asbestonderzoek volgens de NEN5707, uitgevoerd ter plaatse van de puinhoudende grond uit het onderzoek d.d. 29 november 2016.
- een geactualiseerd vooronderzoek volgens de NEN5725. Als uit dit onderzoek blijkt dat na 2016 bodembedreigende activiteiten op de locatie hebben plaatsgevonden is ook een actualiserend bodemonderzoek conform de NEN5740 noodzakelijk
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
4.6 Externe Veiligheid
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde oriëntatiewaarde GR geldt daarbij als richtwaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied van de transportroute.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
Risicovolle inrichtingen
In (de nabije omgeving van) het plangebied is één Bevi-inrichting aanwezig. Dit betreft het Total LPG-tankstation aan de Voorschoterweg 15 in Valkenburg. Dit tankstation is op circa 150 meter ten noordwesten van het plangebied gelegen. De PR 10-6-contour ten gevolge van deze inrichting ligt op maximaal 45 meter vanaf het vulpunt. Het invloedsgebied voor het groepsrisico bedraagt 150 meter (rondom het vulpunt en het reservoir). Zowel het invloedsgebied als de PR-10-6-contouren liggen niet over het plangebied, en vormen daardoor geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Een nadere beschouwing is niet nodig.
Figuur 4.2:Uitsnede signaleringskaart, het plangebied is rood omcirkeld.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Rondom het plangebied zijn drie transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig. Dit betreffen:
- Rijksweg A44;
- Provinciale weg N206;
- Oude Rijn.
In (de nabije omgeving van) het plangebied worden geen gevaarlijke stoffen vervoerd over het spoor, of door buisleidingen
De Rijksweg A44 kent volgens het Basisnet weg geen plasbrandaandachtsgebied of een 10-6 plaatsgebonden risico contour.. De weg is gelegen op ruim 400 meter van het plangebied. Ingevolge artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes hoeft alleen de bestrijdbaarheid van een incident op de weg en de zelfredzaamheid van de bewoners in het plangebied beschouwd te worden.
De provinciale weg N206 en de Oude Rijn zijn niet aangewezen als basisnetroute. De wegen hebben geen 10-6-contour. Omdat de routes binnen 200 meter van het plangebied liggen moet ingevolge artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes het groepsrisico worden beschouwd. Hierbij kan volstaan worden met het toepassen van de vuistregels uit de Hart. Hieruit volgt dat het groepsrisico kleiner is dan 10% van de oriëntatiewaarde. Naast artikel 8 van het Bevt, is ook artikel 7 van toepassing.
Toepassing van artikel 7 leert dat de veiligheidsregio beschikt over protocollen voor de bestrijdbaarheid van een incident op deze routes. Ten aanzien van de zelfredzaamheid is relevant dat gezien de afstand alleen het toxisch scenario relevant is. Bescherming wordt hierbij geboden door de woningen met afschakelbare mechanische ventilatie uit te voeren.
Advies veiligheidsregio
In het kader van het vigerende bestemmingsplan wordt de veiligheidsregio om advies gevraagd (overleg ex artikel 3.1.1. Bro). Dit advies wordt verwerkt in het bestemmingsplan.
Bereikbaarheid en bluswatervoorziening
Bij de ontwikkeling van het plangebied moet voor een adequate hulpverlening rekening worden gehouden met bereikbaarheid en bluswatervoorziening. Het plangebied moet bereikbaar zijn via minstens twee, bij voorkeur drie toegangswegen. De wegen binnen het plangebied moeten minimaal 4,5 meter breed zijn (minimale verharding breedte 3,25 meter) met een vrije hoogte van 4,2 meter. Voor hoogbouw (20-70 meter) geldt dat primaire bluswatervoorziening binnen 50 meter vanaf de brandweeringang aanwezig dient te zijn. Voor wat betreft de defensieve bluswatervoorziening (open water) wordt een maximale afstand van 400 meter aangehouden. Het plangebied is vanaf de Rhijnhofweg bereikbaar via twee ontsluitingen. De Rhijnhofweg zelf maakt het plangebied zowel van de noordelijke als de zuidelijke kant bereikbaar.
Zelfredzaamheid
Voor het plangebied kan er grotendeels vanuit worden gegaan dat de personen binnen het plangebied zichzelf in veiligheid kunnen brengen, mits tijdig gewaarschuwd, zonder hulp van de hulpverleningsdiensten. Voor de objecten waar personen zichzelf niet zonder hulp in veiligheid kunnen brengen (zoals bijvoorbeeld opvanghuizen) is extra aandacht nodig. Deze zijn in het plangebied niet voorzien.
Restrisico
Hoewel de kans op een zwaar ongeval of ramp met gevaarlijke stoffen in het algemeen klein is, blijft een restrisico aanwezig. Het restrisico geeft aan hoeveel slachtoffers en materiële schade er overblijven na het toepassen van risicoreducerende maatregelen zoals alarmering, verbeteren bereikbaarheid en bluswatervoorziening en verhogen zelfredzaamheid.
Binnen de bestemmingen zijn voldoende mogelijkheden om de maatregelen ter beperking van het restrisico uit te voeren. Bij de realisatie van de woongebouwen zal rekening worden gehouden met de voorgestelde maatregelen en zal de brandweer en de veiligheidsregio worden betrokken bij de vergunningverlening.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het plan.
4.7 Luchtkwaliteit
Beleid en normstelling
Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden (Stb. 414, 2008 en Stb. 434, 2008). Daarmee is de zogenoemde Wet luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Op grond van deze Wet luchtkwaliteit worden wettelijke grenswaarden gesteld aan de concentratie van verschillende verontreinigende stoffen in de lucht. Van deze diverse verontreinigende stoffen zijn over het algemeen stikstofdioxide (NO2) en zogenoemd fijnstof (PM10) maatgevend. De Wet luchtkwaliteit stelt dat bestuursorganen hun bevoegdheden kunnen uitoefenen indien (art.5.16):
- dit niet leidt tot het overschrijden van de grenswaarden voor luchtkwaliteit;
- aannemelijk is gemaakt dat het niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentraties in de buitenlucht;
- het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
Projecten die de luchtkwaliteit niet in betekenende mate (NIBM) verslechteren worden niet meer getoetst aan de grenswaarden en kunnen zonder meer doorgang vinden. De definitie van 'in betekenende mate' is vastgelegd in het Besluit en de Regeling Niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen). Projecten die de concentratie NO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. In concentraties uitgedrukt betekent dit een verslechtering van 1,2 µg/m3 voor beide stoffen. De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009, de datum waarop het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht werd. De 3%-grens is voor een aantal categorieën van projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen. Zo gaat het bij woningbouw om de toevoeging van 1.500 woningen netto bij één ontsluitingsweg, of 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen. Op grond hiervan is een luchtkwaliteitonderzoek voor voorliggend bestemmingsplan niet nodig.
Onderzoek
Zoals in paragraaf 4.2 berekend is, zorgt de ontwikkeling van 90 woningen voor een verkeerstoename van 490 vervoersbewegingen per etmaal. Voor de zorgvuldigheid zijn deze gegevens ingevuld in de NIBM-tool (versie 23 april 2022). De NIBM-tool is een rekentool waarmee de bijdrage van kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen aan de luchtkwaliteit kunnen worden vastgesteld. Volgens de NIBM-tool draagt de extra functie “niet in betekenden mate bij” aan de verslechtering van de milieukwaliteit.
De Rijksoverheid brengt via de NSL monitoringstool in beeld hoe de luchtkwaliteit zich zal ontwikkelen in Nederland. Via deze monitoringstool kan men op straatniveau inzicht krijgen in de te verwachten luchtkwaliteit ter plaatse. Hieruit blijkt dat de omgeving van het plangebied in zowel de huidige als de toekomstige situatie (2030) voldoet aan de wettelijke normen die voor luchtkwaliteit van toepassing zijn. De te verwachten waarden blijven ruim onder de normen voor fijnstof en stikstofdioxide (de maatgevende componenten voor luchtverontreiniging). Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een goed woon- en leefklimaat voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering is voor de uitvoering van het plan.
4.8 Water
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Zij zijn verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Daarnaast is de provincie Zuid Holland bevoegd gezag ten aanzien van de Oude Rijn. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.
Europees:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW)
- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan
- Omgevingsverordening Zuid-Holland
- Provinciale Structuurvisie
Waterschapsbeleid
Waterbeheerplan 'Waardevol Water' (WBP5)
Het algemeen bestuur van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan 'Waardevol Water' (WBP5) vastgesteld. In het WBP5 wordt richting gegeven aan het waterbeheer in de periode 2016 -2021. Daarmee realiseert Rijnland de ambities uit het coalitieakkoord, zodat het gebied nu en in de toekomst goed beschermd wordt tegen overstromingen en wateroverlast, er een goede waterkwaliteit ontstaat, het afvalwater op duurzame wijze wordt gezuiverd en de grondstoffen worden hergebruikt. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.
Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
- waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
- watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
- andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
- de bodem van kwelgevoelige gebieden.
Maar ook aan het onttrekken en lozen van grondwater en het aanbrengen van verhard oppervlak.
Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur in werking getreden met daarbij horende uitvoeringsregels. De Keur gaat uit van een “ja, tenzij” benadering; handelingen met een klein risico vallen onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of is een watervergunning vereist De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen.
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied ligt aan de westelijke rand van de gemeente Oegstgeest. Het wordt aan de westzijde begrensd door de Oude Rijn met aanliggend het stedelijk gebied van Valkenburg (gemeente Katwijk). Het plangebied ligt aan de oostzijde aan de Rhijnhofweg die grenst aan de geprojecteerde nieuw te graven Binnenrijn ten oosten waarvan het bedrijvenpark Nieuw-Rhijngeest Zuid is gelegen. Ten noorden en zuiden van het plangebied zijn woningen gesitueerd. Conform de legger van het waterschap geldt voor het plangebied geen peilbesluit.
Bodem en grondwater
Het bodemgebied ter plaatse bestaat uit zavel met een homogeen profiel. Ter plaatse is sprake van grondwatertrap IV. Dit betekent dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand meer dan 0,4 meter onder maaiveld en de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert van 0,8 tot 1,2 m onder maaiveld.
Waterkwantiteit
Binnen het plangebied zijn geen watergangen aanwezig. Aan de oostkant grens het gebied aan de Oude Rijn, aan de westkant van de Rhijnhofweg ligt een bestaande watergang.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
De Oude Rijn is aangewezen als KRW-waterlichaam. Aangezien het overige water binnen het plan Oegstgeest aan de Rijn aangesloten is op deze watergang heeft dit water ook een ecologische waarde. In paragraaf 4.9 wordt dit verder benoemd.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen binnen kern- of beschermingszones van een primaire of regionale waterkering. Het plangebied grenst wel aan de Oude Rijn.
Afvalwaterketen en riolering
De aanwezige bebouwing in het plangebied is aangesloten op de gemengde riolering. Het oppervlaktewater wordt afgekoppeld op de Oude Rijn. Er hoeft geen watercompensatie plaats te vinden, omdat dit onderdeel is van de gemaakte afspraken.
Toekomstige situatie
In het kader van de vigerende bestemmingsplannen is overleg gevoerd voor de watertoets en zijn afspraken gemaakt ten aanzien van de realisatie van water voor de nieuwe woningen (watercompensatie) en bijbehorende verhardingen. De afgesproken nieuwe watergangen zijn in dat bestemmingsplan als zodanig bestemd.
Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Conclusie
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen hebben geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
4.9 Natuur
Beleid en normstelling
Het plan kan worden uitgevoerd indien de werkzaamheden niet in strijd zijn met de Wet natuurbescherming en het beleid van het Natuurnetwerk Nederland. Daarom is inzicht gewenst in de aanwezigheid van beschermde soorten en beschermde gebieden binnen de invloedssfeer van het plangebied en de effecten hierop. In het kader van de ontwikkeling is een natuurtoets uitgevoerd (zie bijlage 4). De voor het huidige plan relevante resultaten daarvan zijn hieronder uiteengezet.
Onderzoek
Conclusies: Beschermde gebieden
In het plangebied is geen Natura 2000-gebied aanwezig. In de omgeving liggen wel Natura 2000-gebieden. Mogelijk is sprake van een invloed op deze omliggende Natura 2000 gebieden door stikstofdepositie. Om hier duidelijkheid over te geven moet een nadere analyse met behulp van AERIUS worden gemaakt.
Er bevindt zich geen NNN binnen het plangebied of binnen de invloedssfeer van het plan. Er is van directe en indirecte aantasting van de NNN dan ook geen sprake. Vanuit dit oogpunt zijn er voor NNN geen belemmeringen. Zie ook onderstaande tabel.
AERIUS berekening
In het kader van de voorgenomen individuele ontwikkeling is voor de aanleg- en gebruiksfase een vergelijkingsberekening uitgevoerd. Voor voorliggend plan fasen is zowel voor de gebruiksfase als de realisatiefase berekend, dat er geen bijdrage aan de stikstofdepositie is van meer dan 0,00 mol/ha/jaar en dat er derhalve geen significante gevolgen zijn voor omliggende Natura 2000-gebieden (zie bijlage 6). In het kader van de m.e.r.-beoordeling is ook de gehele ontwikkeling (Rhijnkade fase 1, 2 en 3) beoordeeld. Voor de resulaten wordt verwezen naar paragraaf 4.11).
Conclusies: Bescherming van houtopstanden
Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom Boswet. De Bescherming van houtopstanden door de Wet natuurbescherming is niet van toepassing.
Conclusie: Beschermde soorten
Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat (leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied:
- Platte schijfhoren (in watergang ten oosten plangebied);
- Vleermuizen (mogelijk vliegroute Oude Rijn);
- Algemene broedvogels (zeer waarschijnlijk nestplaatsen).
In onderstaande tabel is aangegeven welke gevolgen de aanwezigheid van (het leefgebied van) deze soorten heeft. Aangegeven is of er sprake is van een overtreding van de Wet natuurbescherming en onder welke voorwaarden het plan uitvoerbaar is.
In de planregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om lichtverstrooiing op de Oude Rijn tegen te gaan.
Er is nader onderzoek gedaan naar het voorkomen van de platte schijfhoren (bijlage 5). De platte schijfhoren is niet aangetroffen bij het onderzoek. Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan worden uitgesloten, dat de platte schijfhoren in het onderzoeksgebied voor komt.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect natuur geen belemmering is voor de uitvoering van het plan. Er zal in de periode mei - juli 202 opnieuw nader onderzoek worden gedaan naar de platte schijfhoren. Het bestemmingsplan wordt pas vastgesteld wanneer duidelijk is dat de platte schijfhoren niet aanwezig is of wanneer het voldoende aannemelijk is dat noodzakelijke maatregelen kunnen worden genomen en ontheffing zal worden verleend.
4.10 Archeologie En Cultuurhistorie
Normstelling en beleid
Erfgoedwet
Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Besluit ruimtelijke ordening
Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting van elk bestemmingsplan een beschrijving te worden gegeven van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden van het plangebied.
Onderzoek
Archeologie
In het kader van het bestemmingsplan is archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is bijgevoegd in bijlage 7. Dit onderzoek betreft een analyse van in het verleden uitgevoerde archeologische onderzoeken in het plangebied en de omgeving. De onderzoeken waar daarbij wordt verwezen zijn bijgevoegd als bijlage 8 en 9.
De conclusie van het onderzoek luidt als volgt.
Op basis van de onderzoeken die de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden in Nieuw Rijngeest zuid, is het aannemelijk dat in het plangebied sprake is van afzettingen in de ondergrond van een zich naar het zuidwesten migrerende rivier(arm), die archeologische resten zal hebben opgeruimd. De archeologische verwachting in dit plangebied is derhalve laag. De gemeente wordt geadviseerd de gronden van het in het onderzoek genoemde Deelplan Zuid, waar voorliggen bestemmingsplan onderdeel van het uitmaakt, vrij te stellen van een archeologische onderzoeksplicht. Ook is de kans vrij groot dat de gronden ter plekke in meer of mindere mate reeds zijn verstoord. De gemeente dient hierover een (selectie)besluit te nemen over de omgang met archeologische waarden in dit gebied. Indien de gemeente een selectiebesluit neemt zullen we bespreken of die dubbelbestemming kan worden verwijderd. Vooralsnog is de archeologische dubbelbestemmingen uit het vigerende bestemmingsplan overgenomen, zodat de archeologische waarden zijn beschermd.
Cultuurhistorie
In het plangebied zijn geen beschermde stads- of dorpsgezichten gelegen. Ook zijn in het plangebied geen monumenten aanwezig. Daarnaast is de cultuurhistorische kaart van de provincie Zuid-Holland geraadpleegd. De cultuurhistorische kaart geeft een overzicht van cultuurhistorische kenmerken en waarden in de provincie. Het is een overzicht op hoofdlijnen, bijvoorbeeld van waardevolle verkavelingspatronen, gebieden met een archeologische verwachtingswaarde of monumentale boerderijlinten.
Op de kaart is het plangebied aanduid als Atlantikwall. De Atlantikwall is een linie van bunkers, tankmuren en -grachten die de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog langs de kust van Europa hebben aangelegd, van de Noordkaap tot aan de Golf van Biskaje.
Op de CHS-kaart zijn zones globaal aangegeven waarin nog resten aanwezig zijn van deze Atlantikwall. Omdat niet voldoende bekend is over de staat van alle afzonderlijke verdedigingswerken zijn deze zones vooralsnog niet gewaardeerd. De bouw van deze linie heeft het Hollandse (duin)landschap ingrijpend veranderd en in latere perioden gezorgd voor ruimte in de stedenbouwkundige vernieuwing. Overblijfselen van dit erfgoed zijn nog langs de hele kust van Zuid-Holland terug te vinden: niet alleen in de vorm van afzonderlijk betonnen verdedigingswerken maar ook nog in de vorm van lijnstructuren (tankmuren en -grachten). Ter plaatse van het plangebied zijn geen resten hiervan aanwezig.
De Oude Rijn is aangeduid als historisch-landschappelijke lijn met een hoge waarde. Het profiel van de Oude Rijn wordt door het plan niet aangetast.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de aspecten archeologie en cultuurhistorie geen belemmering zijn voor de uitvoering van het plan.
4.11 Milieueffectrapportage
Beleid en normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan - ondanks dat het ruim onder de drempelwaarde blijft - mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een “vormvrije” mer-beoordeling.
Onderzoek
Op grond van bijlage D van het Besluit m.e.r. wordt het project beschouwd als een stedelijk ontwikkelingsproject. Het plan blijft ruimschoots onder de drempelwaarden, waarbij een m.e.r.-beoordeling is vereist. Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. In het kader van het bestemingsplan is een aanmeldingsnotitie opgesteld. Deze is als bijlage 10 bijgevoegd. Als bijlage bij deze notitie zijn ook de cumulatieve stikfstofberekeningen toegevoegd.
Conclusie
in de aanmeldingsnotitie wordt geconcludeerd, dat er geen sprake is van waarschijnlijk belangrijke gevolgen voor het milieu zoals bedoeld in artikel 7.16 en 7.17 Wet milieubeheer en dat het opstellen van een milieueffectrapport voor de besluitvorming over het plan niet nodig is. Op grond van artikel 7.19 eerste lid, van de Wet milieubeheer is besloten dat geen milieueffectrapportage behoeft te worden opgesteld, omdat de activiteit niet leidt tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, zoals bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage, zie bijlage 11.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm voor het bestemmingsplan. Tevens wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze uiteindelijk is vormgegeven.
Vervolgens wordt ingegaan op de juridische regeling en worden de gekozen bestemmingen besproken.
5.2 Juridische Regeling
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn. In dit eerste hoofdstuk is ook een regel opgenomen over de wijze van meten. In het tweede hoofdstuk wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels, zoals een algemene regel voor het gebruik van de gronden die op vrijwel alle bestemmingen van toepassing zijn. De overgangs- en slotregels maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
Om de bestaande ruimtelijke kwaliteit te borgen is gekozen voor een gedetailleerd bestemmingsplan, waarin voor elke aanwezige functie een toegesneden bestemming met regels is voorzien.
5.2.1 Inleidende regels
Conform SVBP2012 en de gemeentelijke standaard bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.
5.2.2 Bestemmingsregeling
De bestemmingsregelingen worden hieronder nader toegelicht.
Water
De Binnenrijn heeft de bestemming Water. Hier is water toegestaan en bijbehorende voorzieningen. Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde is een maximale bouwhoogte van 3 meter opgenomen. Ter plaatse van de aanduiding 'brug'is een brug toegestaan. De minimale doorvaarthoogte is 1,60 meter.
Wonen
De bestemming voor de gronden waarop op grond van een uitwerkingsplicht woningen zijn toegestaan is inhoudelijk afgestemd op de bestemming Wonen - 2 uit het bestemmingsplan Oegstgeest aan de Rijn. Hiervoor geldt dat ook binnen deze bestemming wonen, met daarbij behorende beroepen-aan-huis zijn toegestaan met bijbehorende voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, erven, verhardingen, tuinen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
Bebouwing ten dienste van de bestemming mag alleen worden gerealiseerd binnen de op de plankaart aangegeven bestemmings- en bouwvlakken. Er zijn alleen gestapelde woningen toegestaan, geen grondgebonden woningen. Daarnaast is het maximum aantal toegestane woningen opgenomen. Voor de woningen is een maximale bouwhoogte opgenomen.
Naast het wonen zijn de gronden met deze bestemming bestemd voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen. Bedrijven aan huis kunnen na afwijking door middel van een omgevingsvergunning worden toegestaan. Het uitoefenen van aan-huis-gebonden beroepen en -bedrijven is mogelijk, mits de woonfunctie blijft prevaleren. Om te garanderen dat de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft, zijn regels opgenomen voor de maximale oppervlakte die hiervoor gebruikt mag worden.
Om te voorkomen dat lichtverstrooiing ontstaat op een mogelijke vliegroute van vleermuizen over de Oude Rijn is een voorwaardelike verpichting opgenomen. Deze houdt in dat in de tuinen die grenzen aan de Oude Rijn de tuinverlichting naar beneden moet worden gericht en gebruik moet worden gemaakt van lage armaturen van maximaal 1,5 meter hoog. Voor buitenverlichting aan de woningen gelden geen beperkingen.
Waarde - Archeologie 1
Ten behoeve van de bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 opgenomen. Ter plaatse van deze dubbelbestemming geldt dat gebouwen en werken in principe alleen zijn toegestaan, mits deze aan bepaalde voorwaarden voldoen (verstoringsdiepte en oppervlak) of na het uitvoeren van archeologisch onderzoek.
Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid om de in het bestemmingsplan opgenomen dubbelbestemmingen te wijzigen, indien archeologisch onderzoek daar aanleiding toe geeft.
5.2.3 Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels en algemene wijzigingsregels. In dit hoofdstuk is de algemene aanduidingsregels een regeling om de beschermingszone langs de Oude Rijn te borgen opgenomen, dit door de aanduiding 'vrijwaringszone - vaarweg'. In de algemene gebruiksregels zijn daarnaast regels opgenomen ten behoeve van de realisatie en instandhouding van parkeerplaatsen bij woningen.
5.2.4 Overgangsrecht en slotregels
In artikel 3.2.1 van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
De gronden van onderhavig plangebied zijn in eigendom van de gemeente Oegstgeest. De gemeente heeft een grondexploitatie vastgesteld van de VOF Oegstgeest aan de Rijn. Dit is een samenwerking van de gemeente Oegstgeest en gebiedsontwikkelaar BPD. Het verhaal van de kosten is hiermee anderszins verzekerd. Het plan is economisch uitvoerbaar.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.3 Vooroverleg
In het kader van het wettelijk vooroverleg artikel 3.1.1. Bro is het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan diverse overlegpartners. Er zijn vier overlegreacties ontvangen. Deze zijn samengevat en voorzien van beantwoording in de Nota zienswijze en overleg ex artikel 3.1.1. Bro, die als bijlage 12 is bijgevoegd.
6.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan Rhijnkader, fase 3 heeft ter inzage gelegen van 11 mei 2023 tot 22 juni 2023. Tevens waren de stukken digitaal raadpleegbaar op de website www.ruimtelijkeplannen.nl. Gedurende deze termijn van 6 weken is een ieder in de gelegenheid gesteld zijn of haar zienswijze in te dienen bij de gemeenteraad van de gemeente Oegstgeest. Er zijn twee zienswijzen ontvangen. Deze zijn samengevat en voorzien van beantwoording in de Nota zienswijze en overleg ex artikel 3.1.1. Bro, die als bijlage 12 is bijgevoegd.
Bijlage 1 Parkeren
Bijlage 2 Bodem
Bijlage 3 Geluid
Bijlage 4 Natuurtoets
Bijlage 5 Nadere Onderzoek Platte Schijfhoren
Bijlage 5 Nadere onderzoek platte schijfhoren
Bijlage 6 Stikstofberekeningen
Bijlage 6 Stikstofberekeningen
Bijlage 7 Archeologie 1
Bijlage 8 Archeologie 2
Bijlage 9 Archeologie 3
Bijlage 10 Aanmeldingsnotitie
Bijlage 11 Mer-beoordelingsbesluit
Bijlage 11 MER-beoordelingsbesluit
Bijlage 12 Nota Zienswijzen En Overleg
Bijlage 12 Nota zienswijzen en overleg