Kruising Rijnsingel
Bestemmingsplan - gemeente Ridderkerk
Vastgesteld op 27-05-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Kruising Rijnsingel als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0597.BPBoln2014Kruising-VG01 van de gemeente Ridderkerk.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.6 archeologische deskundige
een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.
1.7 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.8 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.9 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.10 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.11 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
1.12 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.13 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.14 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.15 peil
- a. voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelegen op een afstand van 5 m of minder uit de bestemming 'Verkeer' of 'Verkeer - Verblijfsgebied': de hoogte van die weg;
- b. voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelegen op een afstand van meer dan 5 m uit de bestemming 'Verkeer' of 'Verkeer - Verblijfsgebied': de gemiddelde hoogte van het aangrenzend terrein.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. beplantingen, geluidswerende voorzieningen;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals voet- en fietspaden, speelvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling, kunstuitingen, verkeersvoorzieningen ten behoeve van het scheepvaartverkeer, bermen en water.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 m.
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, voet- en fietspaden;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, bermen, geluidswerende voorzieningen, afvalinzameling, kunstuitingen, groen en water.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 8 m.
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, afvalinzameling, kunstuitingen, verkeersvoorzieningen ten behoeve van het scheepvaartverkeer, groen en water.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend ten behoeve van de bestemming bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting, bedraagt ten hoogste 5 m.
Artikel 6 Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de wateraanvoer en -afvoer, alsmede voor de waterberging;
- b. verkeer te water.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd, met dien verstande dat voorafgaand aan werkzaamheden in buitendijks gelegen gronden advies wordt gevraagd aan de waterbeheerder, en gelden de volgende regels:
- a. duikers, waterovergangen, keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd;
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd indien en voor zover deze noodzakelijk zijn voor oeververbindingen, de veiligheid van het verkeer te water of voor een doelmatig kwaliteit- en kwantiteitsbeheer van het oppervlaktewater;
- c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 7 Leiding - Hoogspanning
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een ondergrondse hoogspanningsleiding van ten hoogste 150 kV.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 7.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Waarde - Archeologie 1
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
8.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 8.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 9 Waarde - Archeologie 3
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
9.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 9.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in lid 9.2 onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 200 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 10 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor waterstaatkundige voorzieningen.
10.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 10.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
- c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
10.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2 onder c. Een omgevingsvergunning wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterstaatsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 12 Bestaande Afstanden En Bestaande Andere Maten
- a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
- b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
- c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
Overschrijding bestemmingsgrenzen
Het college van burgemeester en wethouders kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Artikel 15 Overige Regels
15.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 17 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Kruising Rijnsingel'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is de wens om het kruispunt Rijnsingel-Kievitsweg en het kruispunt Rotterdamseweg-A38-Rijnsingel te reconstrueren. Dit is noodzakelijk om de kwaliteit, de capaciteit en veiligheid te verbeteren. Hiervoor zal de Kievitsweg worden verlegd en de Rijnsingel worden gereconstrueerd. Het verleggen van de Kievitsweg is niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan Bolnes.
Op basis van het inrichtingsplan, de bijbehorende randvoorwaarden en de benodigde onderzoeken is een passende bestemmingsregeling ontworpen, waarbij de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk wordt gemaakt.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied wordt gevormd door de kruisingen Rijnsingel-Kievitsweg, het Kruispunt Rotterdamseweg-A38-Rijnsingel en het vroegere NAM-terrein. De exacte begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 geeft een samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 de ruimtelijke analyse van het gebied aan de orde. In hoofdstuk 4 worden de relevante milieuaspecten en de overige onderzoeken beschreven. Hoofdstuk 5 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In hoofdstuk 6 ten slotte wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de juridische regeling, zoals deze op de verbeelding en in de regels is opgenomen.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader
2.1 Inleiding
Het bestemmingsplan moet worden getoetst aan het nu geldende rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid- en toetsingskader. Hieronder is dit beleid- en toetsingskader nader beschreven. Paragraaf 2.2 behandelt het rijksbeleid. Het provinciale beleid- en toetsingskader is opgenomen in paragraaf 2.3. Het relevante gemeentelijk beleid staat in paragraaf 2.4. Paragraaf 2.5 geeft de conclusies.
2.2 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (maart 2012)
Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor Ridderkerk relevante belangen zijn:
- een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
- een robuust hoofdnetwerk van weg en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
- het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;
- betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg en vaarwegen;
- ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
- verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
- ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
- ruimte voor behoud en versterking van (inter-)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
- zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
Deze belangen zijn vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro (voorheen AMvB Ruimte) bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen met ruimtelijke onderbouwing moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart) en Erfgoed (Unesco). Het Barro is niet van invloed op de ontwikkelingen binnen het plangebied.
2.3 Provinciaal Beleid
Provinciale Structuurvisie
In deze 'Visie op Zuid-Holland' beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De structuurvisie geeft de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie. Daarnaast is er een doorkijk naar 2040.
De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil Zuid-Holland bereiken door realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.
Visie op Zuid-Holland is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk:
- aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
- duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
- divers en samenhangend stedelijk netwerk;
- vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
- stad en land verbonden.
In de provinciale structuurvisie zijn geen beleidslijnen opgenomen die van invloed zijn op de ontwikkelingen in het plangebied.
Verordening Ruimte
In samenhang met de structuurvisie is ook de Verordening Ruimte vastgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke plannen. In de Verordening Ruimte zijn geen bepalingen opgenomen die relevant zijn voor dit bestemmingsplan.
Ontwerp actualisering Provinciale structuurvisie en Verordening Ruimte (juni 2013)
De actualisering van de Provinciale structuurvisie en Verordening Ruimte (tot en met juni 2013) bevat geen relevante passages en artikelen waarmee in deze beheersverordening specifiek rekening dient te worden gehouden.
2.4 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Ridderkerk 2020
Als belangrijke kernkwaliteit van Ridderkerk wordt aangegeven dat de Ridderkerker in de gemeente zelf kan wonen en werken. Om dit te faciliteren heeft de gemeente een 8-tal uitdagingen geformuleerd:
- Woningen bouwen voor alle doelgroepen;
- Verouderde woningen renoveren of slopen;
- Zorgen dat er voldoende werkgelegenheid aanwezig blijft;
- Zorgen dat er voldoende personeel is;
- Goede fiets- en openbaar vervoervoorzieningen aanleggen;
- De sociale samenhang in de buurten en wijken versterken;
- Zorgen dat er voldoende voorzieningen blijven;
- Ridderkerk duurzamer maken en de milieuoverlast verminderen.
In de structuurvisie zijn met betrekking tot de reconstructie van de kruising geen relevante passages opgenomen.
Vigerende bestemmingsplannen
Ter plaatse van het plangebied vigeren bestemmingsplan 'Bolnes' (vastgesteld op 24 januari 2013) en ter plaatse van het NAM-terrein (witte vlek in figuur 2.1) bestemmingsplan 'Bolnes Zuid' (vastgesteld op 15 juni 1981). In onderstaande figuren zijn uitsneden van de bijbehorende plankaarten opgenomen.
Op basis van de groenbestemmingen en de bestemming 'mijnterrein' is de herontwikkeling van het kruispunt niet mogelijk.
Figuur 2.1 Uitsnede plankaart bestemmingsplan Bolnes
Figuur 2.2 Uitsnede plankaart Bolnes Zuid
2.5 Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan. Het plan is niet in strijd met het ruimtelijk beleid- en toetsingskader van het Rijk, de provincie Zuid-Holland en Gemeente.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
Inleiding
Het kruispunt Rotterdamseweg - A38 - Rijnsingel en kruispunt Rijnsingel - Kievitsweg vormen samen een belangrijk verkeersknooppunt voor de wijk Bolnes. Veel wijkbewoners rijden dagelijks met de auto of de fiets over deze kruispunten, vooral naar hun werk of naar school. In de loop der jaren is door de hoger geworden verkeersintensiteit de verkeersafwikkeling op beide kruispunten verslechterd. Het kruispunt Rotterdamseweg - A38 – Rijnsingel is qua capaciteit te beperkt, het kruispunt Rijnsingel-Kievitsweg levert vooral voor fietsers gevaarlijke situaties op.
Kruispunt Rijnsingel - Kievitsweg
Over dit kruispunt rijden per dag honderden fietsers naar en van school of werk, of rijden recreatief. De regionale fietsroute no. 9 voert ook over dat kruispunt. De oversteek over de Rijnsingel is om drie redenen gevaarlijk.
- 1. fietsers moeten het autoverkeer kruisen dat zich opstelt voor het kruispunt Rotterdamseweg-A38-Rijnsingel. De attentie van die groep automobilisten is meer gericht op het bereiken van de A38 dan op overstekende fietsers;
- 2. fietsers moeten de stroom auto's kruisen die vanaf de A38 de Rijnsingel oprijdt. De attentie van deze groep automobilisten is meer gericht op het bereiken van de bestemming in Bolnes dan op de overstekende fietser;
- 3. de oversteeklengte is lang omdat er meerdere rijstroken moeten worden gekruist.
Deze situatie hebben geleid tot diverse (bijna) aanrijdingen. Daarnaast zijn de oversteekbewegingen van fietsers storend voor de verkeersafwikkeling op het kruispunt Rotterdamseweg - A38 – Rijnsingel.
Kruispunt Rotterdamseweg - A38 - Rijnsingel
De verkeersafwikkeling op het kruispunt Rotterdamseweg - A38 - Rijnsingel is al jaren slecht. De verkeersintensiteit is hoog en de capaciteit van het kruispunt is beperkt. Daardoor ontstaan op diverse momenten van de dag in diverse richtingen lange wachtrijen. Ook op de Rijnsingel, vooral tijdens de ochtendspits.
In 2009 is door het waterschap, als beheerder van de Rotterdamseweg, en de gemeente Ridderkerk onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om de situatie te verbeteren. Op basis daarvan is een verbeterplan gemaakt dat zowel dit kruispunt als de verkeerssituatie op het kruispunt Rijnsingel-Kievitsweg verbetert.
Maatregelen en effecten
Het huidige kruispunt Rijnsingel - Kievitsweg zal met de ontwikkeling worden aangepast, daartoe worden in grote lijnen de volgende maatregelen genomen (zie ook figuur 3.1):
- de Kievitsweg oostelijk van de Rijnsingel wordt omgelegd en aangesloten op de Spuistraat, dicht bij de Rijnsingel (max. 30 km/uur). De Leklaan wordt in verbinding gebracht met de Kievitsweg westelijk van de Rijnsingel, door middel van een “bypass” (max. 30 km/uur ) aan de westzijde van de woonflat aan de Reggestraat.
Beoogd effect: het fietsverkeer van en naar de wijk Bolnes kan gebruik maken van een kortere en veiliger oversteek op de Rijnsingel ter hoogte van de Leklaan; - voor de regionale fietser wordt een geregelde oversteek gemaakt (dus met verkeerslichten) over de Rijnsingel, nabij de Rotterdamseweg. Deze oversteek wordt namelijk meegenomen in de verkeersregeling van de verkeersregelinstallatie van het kruispunt Rotterdamseweg - A38 - Rijnsingel.
Beoogd effect: de regionale fietser wordt op een zo veilig en snel mogelijke manier over het kruispunt geleid.
Figuur 3.1 Toekomstige situatie
Met de genoemde beoogde effecten worden de belangrijkste doelen gehaald: meer veiligheid voor de overstekende fietser en meer doorstroming van het autoverkeer op de Rijnsingel.
Daarnaast worden snelheidsbeperkende maatregelen genomen op de Kievitsweg. Op de overgang van de Kievitsweg 50 km/uur naar 30 km/uur (ter plaatse van de afbuiging naar het noorden) komt een verkeersplateau te liggen. Dit plateau markeert de overgang. Het wegvak van die overgang tot de aansluiting met de Spuistraat is circa 80 meter. Gezien de beperkte afstand worden op dit wegvak geen aanvullende maatregelen genomen.
Overigens moet de verbetering van de doorstroming op de Rijnsingel in nauwe samenhang worden gezien met de maatregelen die het Waterschap Hollandse Delta, in samenwerking met Rijkswaterstaat, zal uitvoeren op de kruising Rotterdamseweg- A38 - Rijnsingel.
Beoogd effect: betere doorstroming en kortere wachttijden vanuit alle richtingen. In grote lijnen zijn dat de volgende maatregelen:
- vergroten van de opstelcapaciteit voor het autoverkeer. Dit betreft het aanbrengen van extra opstelruimte voor de verkeersbeweging vanuit Ridderkerk richting A38, en het beter indelen van voorsorteerstroken;
- het compacter maken van het kruispunt. Dit wordt bereikt door de paralleloversteek voor gemotoriseerd verkeer over de Rotterdamseweg ten westen van het kruispunt te laten vervallen. De oversteek blijft uitsluitend beschikbaar voor (brom)fietsers en voetgangers;
- de paralleloversteek over de A38 ten zuiden van het kruispunt blijft vooralsnog bestaan. Ook gemotoriseerd verkeer kan daar blijven oversteken. Daarmee is de bereikbaarheid van bestemmingen rondom die oversteek gegarandeerd;
- vervangen van de verkeersregelinstallatie en een betere afstemming in de verkeersregeling met het passerend openbaar busvervoer op de Rotterdamseweg;
- het –op de A38- laten vervallen van een (niet gebruikte) busbaan, herindelen van de opstelstroken en het toevoegen van de extra beschikbare ruimte aan opstelcapaciteit voor de verkeersbeweging vanaf de Ridderster richting Rotterdam.
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Inleiding
Op grond van de wet en jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan te worden aangetoond en moet worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
4.2 Watertoets
Waterbeheer en watertoets
In een vroeg stadium van de planvorming moet overleg worden gevoerd met de waterbeheerder. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het waterschap Hollandse Delta. Deze is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW);
- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
- Waterwet.
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan;
- Provinciale Structuurvisie;
- Verordening Ruimte.
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 2009-2015 (2009) staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de hydraulische belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor hemelwater een lozingsvergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Als er sprake is van toename aan verhard oppervlak, dan moet in principe 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de toename van verharding plaatsvindt.
Gemeentelijk beleid
De hoofddoelstelling van het Waterplan 2 Ridderkerk (2008-2012) is: 'Het realiseren van een goed beheersbaar en aantrekkelijk watersysteem, met helder water van voldoende kwaliteit en gevarieerde veilige oevers, dat op de gewenste gebruiksfuncties is afgestemd. Het waterplan moet leiden tot een brede en integrale visie op het watersysteem.' In het waterplan staan de maatregelen beschreven die de gemeente Ridderkerk en waterschap Hollandse Delta tot 2012 uitvoeren om de waterkwaliteit van sloten en singels te verbeteren en de wateroverlast te beperken. Wateroverlast wordt aangepakt door ruimte voor water te creëren. Daarnaast worden maatregelen uitgevoerd om de kwaliteit van het water te verbeteren.
Milieubeschermingsgebied voor het grondwater
Het plangebied ligt in een milieubeschermingsgebied voor grondwater zoals vastgesteld in de provinciale milieuverordening. Het grondwater ter plaatse dient als bron voor de lokale drinkwatervoorziening. Om de kwaliteit hiervan te waarborgen gelden er regels om het grondwater te beschermen. Afhankelijk van de zone geldt een lichter of zwaarder beschermingsregime.
Binnen het milieubeschermingsgebied maakt het plangebied deel uit van een boringsvrije zone. In een dergelijke zone is het niet toegestaan om gesloten of een open bodemenergiesysteem aan te leggen of gebruiken. Ter bescherming van het grondwater is het verboden om sterk milieubelastende activiteiten uit te voeren. In de Provinciale Milieuverordening Zuid-Holland is uitgebreid beschreven welke dit zijn en welke ontheffingsmogelijkheden bestaan.
Figuur 4.1 Milieubeschermingsgebieden voor grondwater (uitsnede kaart 8 Krimpenerwaard/Alblasserwaard behorende bij de Provinciale Milieuverordening Zuid-Holland)
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen negatief effect op de boringsvrije zone. Wel zal bij de uitvoering van de werkzaamheden toetsing plaats moeten vinden aan de regels uit de verordening.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied bestaat uit de kruispunten Rijnsingel-Kievitsweg en Rotterdamseweg-A38-Rijnsingel te Ridderkerk. De bodem in het plangebied bestaat uit zeekleigrond. In het plangebied is sprake van grondwatertrap VII. Dat wil zegen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,8 en 1,4 m beneden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwatertrap op meer dan 1,2 m beneden maaiveld ligt. De maaiveldhoogte in het plangebied is circa NAP -1,7 m.
Het plangebied ligt in bemalingsgebied IJsselmonde-Oost. Het zuidelijke deel van het plangebied ligt in peilgebied 23A (Oost-IJsselmonde) met een zomerpeil van NAP -2,6 m en een winterpeil van NAP -2,8 m. Het noordelijke deel ligt in peilgebied 27A (Reijerwaard) met een zomerpeil va NAP -2,2 m en een winterpeil van NAP -2,4 m.
Waterkwantiteit
Binnen het plangebied zijn verschillende watergangen gelegen. Parallel aan de Rijnsingel ligt een watergang van het type 'overige watergang'. Langs de Kievitsweg is een hoofdwatergang gelegen en langs de Rotterdamseweg liggen wegsloten. Rondom de watergangen liggen beschermingszones. Binnen deze zones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergangen mogelijk te houden.
Waterkwaliteit
De watergangen binnen het plangebied zijn geen Kaderrichtlijn Water (KRW)-lichamen.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in de kern-/beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is niet aangesloten op een rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De ontwikkeling in het plangebied bestaat uit het reconstrueren van de kruispunten Kievitsweg-Rijnsingel enRotterdamseweg-A38-Rijnsingel.
Waterkwantiteit
Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 500 m2 in stedelijk gebied dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename in verharding aan functioneel open water gerealiseerd te worden.
Omdat de beoogde ontwikkeling bestaat uit een verlegging van wegen en de locatie van de te reconstrueren wegen reeds verhard is, zal de ontwikkeling niet leiden tot een toename in verharding van meer dan 500 m2. Watercompensatie is dan ook niet vereist.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting,
- (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.
De beoogde ontwikkeling bestaat niet uit het realiseren van bebouwing.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de realisatie- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
4.3 Geluid
Onderzoek
De voorgenomen reconstructie van de kruising moet worden getoetst aan de grenswaarden voor een reconstructie van de Wet geluidhinder (Wgh). Deze toetsing is uitgevoerd waarbij is beoordeeld of ook in de zin van de Wgh sprake is van een reconstructie. Voor zover dat aan de orde is zijn maatregelen beoordeeld die de toename van de geluidbelasting reduceren.
Op de verlengde Kievitsweg zal een snelheidsregime gelden van 30 km/uur. Voor dergelijke wegen is de Wgh niet van toepassing en is een onderzoek niet noodzakelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de verlegging wel meegenomen in het geluidsonderzoek. Een volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 1.
Conclusies
Met het uitgevoerde onderzoek is berekend of de beoogde wijzigingen leiden tot een reconstructiesituatie in de zin van de Wgh. Het verkeer op de Rotterdamseweg en de Rijnsingel leveren, door de aanpassing van de kruising, geen geluidstoename die meer is dan (afgerond) 2 dB. Daardoor is de aanpassing geen reconstructie in de zin van de Wgh en is het doorlopen van een hogere waarde procedure niet aan de orde.
De Whg is niet van toepassing voor de verlegging van de Kievitsweg vanwege de snelheidsverlaging. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de geluidstoename cumulatief berekend ter plaatse van de bestaande woningen in de nabijheid van de verlengde Kievitsweg. Uit de berekeningen blijkt dat het cumulatieve geluidniveau met maximaal 0,6 dB toeneemt. Een dergelijke geluidstoename is niet waarneembaar voor het menselijk oor en staat de vaststelling van het bestemmingplan niet in de weg.
4.4 Ecologie
Onderzoek
Voor de ontwikkelingen in het plangebied is onderzoek gedaan naar de aanwezige flora en fauna. Een volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2.
Conclusies en aanbevelingen
Uit dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat de resultaten geen aanleiding geven voor de aanvraag van een ontheffing voor de Flora- en faunawet. Er zijn geen ontheffingsplichtige soorten aangetroffen en het plangebied wordt hiervoor ook niet geschikt geacht.
Het plangebied wordt gebruikt als foerageergebied voor vleermuizen. De Gewone en Ruige Dwergvleermuis zijn in en rond het projectgebied vastgesteld. De bomenrijen lijken niet gebruikt te worden als vaste vliegroute. In de bomen en struiken kunnen diverse soorten vogels tot broeden komen. De werkzaamheden dienen te worden afgestemd op het broedseizoen van de vastgestelde broedvogels. Alle broedende vogels en hun nesten zijn beschermd ex. art 11 van de Flora- en faunawet. Het broedseizoen duurt globaal vanaf half maart tot en met half juli, maar is soortspecifiek. Zo kan bijvoorbeeld de Houtduif tot in de zomerperiode met broeden beginnen. Hierdoor kan het broedseizoen voortduren tot september. Om te voorkomen dat broedende vogels worden getroffen is het raadzaam de begroeiing vooraf te controleren. Voor aanvang van de werkzaamheden dient de nestkast in de bosschage ten zuiden van de Kievitsweg verwijderd te worden. Indien de nestkast nog in goede staat is dan kan deze op een alternatieve locatie opgehangen worden, zoals in de groenstrook ten westen van het kruispunt met de Rijnsingel.
Bij de uitvoering van de werkzaamheden dient men te allen tijde rekening te houden met de in de Flora- en faunawet opgenomen Algemene Zorgplicht (Art. 2). De Zorgplicht houdt in dat schadelijke effecten aan planten en dieren door menselijk handelen tot een minimum beperkt moeten worden. Deze wettelijke verplichting geldt voor alle flora en fauna in Nederland ongeacht de beschermde status.
Bij de aanleg van de weg zal waarschijnlijk ook verlichting worden aangebracht. Hoewel de functie als foerageergebied voor vleermuizen op deze schaal niet wettelijk beschermd is, kan vanuit ecologisch perspectief gekozen worden om de belichting te minimaliseren. Door één van de bomenrijen of bosschages te laten staan blijft een donkere plek behouden. Met name de oostelijke bomenrij nabij de flat (Spuistraat) komt hiervoor in aanmerking. Deze aanbeveling is echter geen wettelijke verplichting.
De flora en fauna staat vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
4.5 Luchtkwaliteit
Onderzoek
Voor de ontwikkelingen in het plangebied is onderzoek gedaan naar de effecten op de luchtkwaliteit. Dit onderzoek is uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer. De titel 5.2 'luchtkwaliteitseisen' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit. Een volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 1.
Conclusies
Uit dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit voor de stoffen NO2 en PM10 niet worden overschreden. Het aspect luchtkwaliteit leidt daarom niet tot belemmering voor de ontwikkelingsmogelijkheden in dit bestemmingsplan.
4.6 Externe Veiligheid
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen en vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor, het water of door buisleidingen. Het bestemmingsplan maakt ook geen bestemmingen mogelijk die gevoelig zijn voor externe veiligheid.
In 2001 is door de gemeente Ridderkerk de Route Gevaarlijke Stoffen vastgesteld. Het vervoer en het laden en lossen van gevaarlijke stoffen mag alleen plaatsvinden via deze vastgestelde route. De routering bestaat uit het gedeelte van de Rotterdamseweg vanaf de A15 (afslag Ridderkerk-Zuid) tot aan de kruising Rotterdamseweg/Donkerslootweg. Binnen het plangebied vindt dus op beperkte schaal vervoer van gevaarlijke stoffen mogelijk. Op de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) is de Rotterdamseweg echter niet weergegeven als een route waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De frequentie van het vervoer van gevaarlijke stoffen over deze weg is dan ook dusdanig laag dat hier geen risico's voor de omgeving van uit gaan. De reconstructie van de wegen is daarnaast niet van invloed op de frequentie van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de wegen.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling leidt niet tot een toename van de externe veiligheidsrisico's. Het aspect externe veiligheid staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
4.7 Bodem
Normstelling en beleid
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen worden bij voorkeur op schone grond gerealiseerd.
Onderzoek en conclusie
Ten behoeve van dit bestemmingsplan is een bodemonderzoek uitgevoerd naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Een volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3. Op basis van dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat dat de boven- en ondergrond (niet zijnde de puinverharding op het oostelijke deel van het terrein) niet of nauwelijks verontreinigd zijn. In het grondwater is er echter sprake van een matige verontreiniging met barium. Barium wordt in het grondwater vaker aangetoond als een van nature verhoogde achtergrondconcentratie. Gelet op geschiedenis van de locatie en de eerder vastgestelde verontreinigingen, kan deze conclusie niet zondermeer worden getrokken. Formeel zou een aanvullend onderzoek naar de oorzaak en omvang van de verontreiniging uitgevoerd dienen te worden. Gezien het doel van het onderzoek (aanleg van een weg) wordt voor het uitvoeren van nader bodemonderzoek evenwel niet noodzakelijk geacht
4.8 Archeologie
Archeologie beleid
Op 23 september 2013 heeft Ridderkerk gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. Met het vaststellen van dit beleid kiest Ridderkerk ervoor om zorgvuldig om te gaan met het archeologisch erfgoed in de bodem, en tevens te zorgen voor een zo soepel verlopend proces van ruimtelijke ordening. Op de archeologische waarden – en beleidskaart is de locatie aangemerkt als gebied met een redelijk hoge archeologische verwachting. Op de kaart is aangegeven dat archeologische waarden te verwachten zijn op een diepte van meer dan 50 cm beneden het maaiveld.
Bij bodemverstoringen met een oppervlakte van meer dan 200 m2 en een diepte van meer dan 50 cm beneden maaiveld moet verder onderzocht worden of er archeologische waarden aanwezig zijn.
Figuur 4.2 Uitsnede uit de Archeologische waarden- en beleidskaart van de gemeente.
Eerdere bodemverstoring op de locatie
In het verleden is de NAM-locatie aan de Kievitsweg gesaneerd. Bij deze sanering is de bodem verstoord. De grond is ter plaatse afgegraven tot een diepte dieper dan de voorziene grondwerkzaamheden. Daarnaast is er een drainage aangelegd. Hiervoor is de grond ook geroerd. Omdat de bodem ter plaatse in het verleden als gevolg van de bodemsanering verstoord is worden geen archeologische waarden op de NAM-locatie verwacht. Verder archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Als tijdens de werkzaamheden toch vondsten worden gedaan moet dit gemeld worden bij het bevoegd gezag en het provinciaal depot. Dit geldt overigens ook voor de overige werkzaamheden buiten de NAM-locatie, zoals de aanleg van de fietspaden.
4.9 Cultuurhistorie
Nota Belvedère (1999)
In plaats van een op behoud en bescherming gericht beleid, wil het Rijk cultuurhistorische elementen een plaats geven in een op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid. Ruimtelijke ordening kan ertoe bijdragen dat de betekenis van cultuurhistorische elementen en structuren groter wordt, door ze in te passen of een nieuwe functie te geven. Een en ander is mede van belang om de recreatieve belevingswaarde van die elementen en gebieden te versterken.
De Alblasserwaard en Vijfheerenlanden zijn door het Rijk aangewezen als Belvedèregebied. In de Nota Belvedère pleit het Rijk ervoor cultuurhistorische kwaliteit te integreren met ruimtelijke ontwikkelingen.
De planontwikkeling ligt op zodanige afstand van de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden dat geen sprake is van enige invloed.
Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland, 2003)
De provincie Zuid-Holland heeft de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS) vastgesteld. De provincie betrekt hierdoor de cultuurhistorie bij ruimtelijke ontwikkelingen en richt zich hierbij vooral op het beschermen en versterken van het cultureel erfgoed voor zover dit is vastgelegd op de kaart van de CHS. Om deze reden is de CHS opgenomen in de streekplannen en in de Nota Regels voor Ruimte. De CHS vormt de basis voor toetsing van en advisering over bestemmings- en bouwplannen van gemeenten en erfgoedaspecten.
Op basis van de provinciale waardenkaart van de provincie Zuid-Holland is het plangebied aangewezen als archeologisch monument met hoge verwachtingswaarde. Door de aanleg van de Rotterdamseweg, de Rijnsingel en saneringswerkzaamheden ter plaatse van de NAM-locatie maken dat de grond dermate is geroerd dat er geen cultuurhistorische waarden meer te verwachten zijn.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
De gemeenteraad van Ridderkerk heeft op 28 november 2013 de kredietaanvraag om de herontwikkeling van het kruispunt mogelijk te maken goedgekeurd. Hiermee is voldoende budget beschikbaar gesteld uit de programmabegroting 2014. Daarnaast zal Waterschap Hollandse Delta en Rijkswaterstaat ieder een aandeel in de totale kosten op zich nemen. Hierdoor is de economische uitvoerbaarheid van het plan gewaarborgd.
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
5.2.1 Vooroverleg
In het kader van het overleg als bedoeld ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerpbestemmingsplan 'Kruising Rijnsingel' voorgelegd aan de volgende overlegpartners:
- 1. Provincie Zuid-Holland;
- 2. Stadsregio Rotterdam;
- 3. Rijkswaterstaat;
- 4. Waterschap Hollandse Delta;
- 5. Oasen N.V.
- 6. Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond;
- 7. Tennet;
- 8. DCMR Milieudienst Rijnmond.
Bovenstaande instanties zijn van 16 december 2013 tot en met 13 januari 2014 in de gelegenheid gesteld te reageren op het voorontwerpbestemmingsplan. Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid, DCMR Milieudienst Rijnmond en de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR) hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid heeft aangegeven geen inhoudelijke opmerkingen te hebben op het plan. Zij vraagt wel, gelet op de ligging van het plangebied ten opzichte van de grens met de rijksweg A38, om tijdig in overleg te treden met Rijkswaterstaat over de wijze waarop en wanneer de uitvoering plaatsvindt.
De VRR brengt in het kader van externe veiligheid advies uit over de verantwoording van het groepsrisico en de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid. Omdat een kruising niet als (beperkt) kwetsbaar object genoemd wordt in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en omdat de betreffende kruising geen risicobron voor de omgeving vormt, ziet de VRR af van advisering.
DCMR Milieudienst Rijnmond heeft als interne partner advies gegeven over het plan. Dit advies is verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.
5.2.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan Kruising Rijnsingel heeft van 7 februari 2014 tot en met 20 maart 2014 ter inzage gelegen. Dit is bekend gemaakt in een publicatie in de Staatscourant, de Combinatie en op de gemeentelijke website. Daarnaast heeft het ontwerpbestemmingsplan, het ontwerpbesluit tot vaststelling en overige relevante stukken ter inzage gelegen op het gemeentehuis van Ridderkerk. Iedereen kon gedurende deze periode een zienswijze indienen. In deze periode zijn twee zienswijzen ingediend. In de 'nota zienswijzen en staat van wijzigingen' zijn deze zienswijzen samengevat en voorzien van een passende beantwoording. Deze nota is opgenomen in Bijlage 4.
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Verantwoording Planvorm
Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van het plan, een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is enige flexibiliteit in het plan ingebracht door middel van de opname van algemene afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden.
Deze planvorm biedt enige flexibiliteit voor de beoogde functiewijziging en tegelijkertijd rechtszekerheid voor de gebruikers van de aangrenzende gebieden. De in het plan vastgelegde omvang van de functies zijn vastgelegd in de bestemmingsregeling. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.
Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Hiernaast is het plan afgestemd op de huidige bestemmingsplanregeling en de gemeentelijke standaard.
6.2 Opbouw Regels
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels. De overgangs- en slotregel maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
6.3 De Bestemmingen
In het bestemmingsplan zijn verschillende bestemmingen gegeven aan het plangebied. Hieronder wordt ingegaan op de inhoud van deze bestemmingen. De inhoud van de bestemmingen zijn in overeenstemming met het vigerende bestemmingsplan Bolnes.
Groen
Kenmerkende groenstroken binnen het plangebied zijn bestemd met de bestemming 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn beplanting, geluidswerende voorzieningen, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden toegestaan. Binnen de bestemming is ook water toegestaan.
Verkeer
Wegen met een stroomfunctie (over het algemeen 50 km/h-wegen) inclusief bijbehorende voet- en fietspaden zijn voorzien van de bestemming 'Verkeer'.
Verkeer - Verblijfsgebied
De wegen met een verblijfsfunctie (over het algemeen 30 km/h-wegen) daarentegen hebben de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Deze laatste is gericht op het verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen.
Water
De gronden die aangewezen zijn voor water zijn bestemd voor waterlopen ten behoeve van de waterhuishouding. Binnen deze bestemming mag alleen worden gebouwd indien dit noodzakelijk is voor bijvoorbeeld oeververbindingen, of ten behoeve van de kwantiteit en kwaliteit van het oppervlaktewater.
Leiding - Hoogspanning (dubbelbestemming)
In het plangebied komt een ondergrondse hoogspanningsleiding voor. Deze planologisch relevante leiding is op de verbeelding weergegeven. In het bestemmingsplan zijn regels opgenomen die het samenvallende gebruik van de gronden en bouwwerken regelt. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is uitsluitend toegestaan na afwijking door het bevoegd gezag, waarbij, teneinde de leiding veilig te stellen, een zorgvuldige afweging van belangen dient plaats te vinden.
Waarde - Archeologie 1 en 3
Ter bescherming van de archeologische waarden die mogelijk in het gebied voorkomen is voorzien in een dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1 en 3'. Voor deze gronden geldt dat bouwen en een aantal genoemde werken en werkzaamheden, waarbij archeologische waarden in het geding kunnen zijn, slechts mogelijk zijn na voorafgaande toetsing door het bevoegd gezag aan de archeologische waarden.
Waterstaat - Waterstaatkundige functie (dubbelbestemming)
In het bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de belangen van de waterstaatkundige functie van bepaalde watergangen. Deze functie is vooropgesteld ten opzichte van de op deze gronden samenvallende functies.
Bijlage 1 Onderzoek Geluid En Luchtkwaliteit
Bijlage 1 Onderzoek geluid en luchtkwaliteit
Bijlage 2 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 2 Ecologisch onderzoek