KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Verkeer
Artikel 5 Water
Artikel 6 Waarde - Archeologie 4
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Bestaande Ruimtelijke En Functionele Structuur
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Aanleiding
3.2 Onderzoek Verbinding Hoogzandweg - Nieuw Reijerwaard
3.3 Nieuwe Situatie
3.4 Verkeer
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Regionaal Beleid
4.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Inleiding
5.2 Beleidskader Rijk En Provincie
5.3 Beleid Waterschap Hollandse Delta
5.4 Waterhuishouding
Hoofdstuk 6 Milieu En Omgevingsaspecten
6.1 Milieu
6.2 Archeologie En Cultuurhistorie
6.3 Flora En Fauna
6.4 Overige Realiserings- En Uitvoeringsaspecten
Hoofdstuk 7 Juridische Planbeschrijving
7.1 Algemeen
7.2 Verbeelding
7.3 Regels
Hoofdstuk 8 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Economische Uitvoerbaarheid
8.2 Communicatie
8.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Onderzoek Verbinding Hoogzandweg - Nieuw Reijerwaard
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 4 Onderzoek Luchtkwaliteit
Bijlage 5 Notitie Stikstofdepositie
Bijlage 6 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 7 Verslag Informatiebijeenkomst 27 September 2023 (Ochtend)
Bijlage 8 Verslag Informatiebijeenkomst 27 September 2023 (Middag)

Ontsluitingsweg tussen Hoogzandweg en Salieweg

Bestemmingsplan - Gemeente Ridderkerk

Vastgesteld op 18-04-2024 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan Ontsluitingsweg tussen Hoogzandweg en Salieweg met identificatienummer NL.IMRO.0597.BPNRIJOntsluiting-VG01 van de gemeente Ridderkerk.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 afwijking

Een afwijking van het bestemmingsplan als bedoeld in art. 2.1, lid 1, onder c, van de Wabo juncto art. 2.12, eerste lid, onder a, sub 1, van de Wabo.

1.6 archeologisch deskundige

Een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

1.7 archeologisch onderzoek

Een onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.8 archeologische waarde

De aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.9 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.10 bebouwingspercentage

Het percentage van een bouwperceel dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.11 bestaande situatie

  1. a. Bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald.

1.12 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.13 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.14 bevoegd gezag

Bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.15 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.16 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.17 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.18 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.19 bouwwerk, geen gebouw zijnde

Elk bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde.

1.20 deskundige

Een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake natuur, landschap, cultuurhistorie of landbouw.

1.21 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.22 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatiehuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van ondergrondse afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.23 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.24 peil

Voor gebouwen die, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

  1. c. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  2. d. indien in of op het water wordt gebouwd: de gemiddelde hoogte van de aangrenzende weg.

1.25 plangrens

De geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan.

1.26 prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.27 seksinrichting

Een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval wordt verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand

De afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.4 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn (snijvlak, wandvlak, dakvlak), het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, te bepalen aan de hand van de snijlijn van het wandvlak en het dakvlak.

2.5 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. water;
  4. d. geluidwerende voorzieningen;
  5. e. nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

  1. a. de bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen niet meer mag bedragen dan 6 meter;
  2. b. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde ten hoogste 4 meter mag bedragen.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verkeersdoeleinden in de vorm van hoofdverbindingen met de daarbij behorende voorzieningen voor het langzaam verkeer en de ten behoeve van de verkeersdoeleinden benodigde bouwwerken en andere voorzieningen;
  2. b. geluidwerende voorzieningen;
  3. c. parkeervoorzieningen;
  4. d. groenvoorzieningen;
  5. e. waterlopen, waterpartijen en waterstaatkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water en waterstaatkundige voorzieningen;
  2. b. kunstwerken, waaronder bruggen, duikers en kademuren;
  3. c. bermen, taluds en groenvoorzieningen.

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Waarde - Archeologie 4

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn behalve de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 6.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 200 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Bestaande maten

Met betrekking tot bestaande maten geldt het volgende:

  1. a. voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  2. b. in geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  3. c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruik van of het laten gebruiken van:

  1. a. gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. b. gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. c. gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
  4. d. gronden en bouwwerken voor de stalling of opslag van (sta)caravans;
  5. e. de handel in en opslag van consumentenvuurwerk, softdrugs en hallucinogene middelen.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Maten en bouwgrenzen

Tenzij op grond van Hoofdstuk 2 2 reeds afwijking mogelijk is, kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 11.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 11.1 sub a met maximaal 10%.
  3. c. 11.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 11.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in 11.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. 11.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Ontsluitingsweg tussen Hoogzandweg en Salieweg van de gemeente Ridderkerk.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De Gemeenschappelijke Regeling Nieuw Reijerwaard (GRNR) heeft de opdracht om een 96 hectare groot bedrijventerrein voor Agro gelieerde bedrijven, de daarbij horende ontsluitingen en de aanleg van een groene corridor te realiseren in Nieuw Reijerwaard in Ridderkerk. Deze planontwikkeling is in uitvoering. De eerste bedrijven met bijbehorende infrastructuur zijn inmiddels gerealiseerd.

Ten zuidoosten van het bedrijventerrein ligt een glastuinbouwgebied dat wordt ontsloten op de Hoogzandweg. Deze weg ligt buiten het bedrijvenpark en wordt ten oosten hiervan ontsloten op de Verbindingsweg. De Hoogzandweg is feitelijk niet geschikt voor zwaar transport met vele tientallen vrachtwagens per etmaal van en naar deze glastuinbouwbedrijven. De toegenomen verkeersdruk op de Hoogzandweg en de afgenomen verkeersveiligheid, alsmede de onveilige aansluiting van de Hoogzandweg op de Verbindingsweg, zijn redenen geweest om onderzoek te doen naar het realiseren van een directe ontsluiting op het bedrijvenpark Nieuw Reijerwaard ter hoogte van de gevestigde glastuinbouwbedrijven aan de Hoogzandweg 16 en 20 in Ridderkerk op de Salieweg/ Selderijweg van het bedrijvenpark Nieuw Reijerwaard.
Uit dit onderzoek is gebleken dat het realiseren van een verkeersverbinding tussen de Hoogzandweg en de Salieweg vanuit verkeerskundige overwegingen haalbaar is. Vervolgens kan de Hoogzandweg ten noordoosten van de nieuwe ontsluiting worden afgewaardeerd tot uitsluitend langzaam verkeer. Verder kan dan de aansluiting op de Verbindingsweg komen te vervallen.
Om een ontsluitingsweg tussen de Hoogzandweg en Salieweg planologisch mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied ligt ten zuiden van het bedrijvenpark Nieuw Reijerwaard in het verlengde van de Salieweg/Selderijweg en ten noorden van de Hoogzandweg ter hoogte van een bedrijfswoning van een glastuinbouwbedrijf aan de Hoogzandweg 18 in Ridderkerk. Een situatietekening van het plangebied en omgeving is opgenomen in figuur 1.
afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPNRIJOntsluiting-VG01_0001.png"Figuur 1: Situatietekening plangebied en omgeving. Plangebied rood omkaderd.

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

Voor onderhavig plangebied gelden het volgende inpassingsplan en bestemmingsplan:

Bestemmingsplan/inpassingsplan Besluit Uitspraak ABRvS
Inpassingsplan "Bedrijventerrein Nieuw Reijerwaard" Provinciale Staten van Zuid-Holland d.d. 26 juni 2013 20 augustus 2014
Bestemmingsplan "Buitengebied" gemeenteraad van Ridderkerk
d.d. 30 juni 2016
n.v.t.

De gronden ten zuidoosten van de Salieweg zijn in het inpassingsplan 'Bedrijventerrein Nieuw Reijerwaard' bestemd voor 'Water'. Binnen de bestemming 'Water' zijn alleen bruggen voor het langzaam verkeer toegestaan. Een verkeersverbinding voor gemotoriseerd verkeer tussen de Hoogzandweg en de Salieweg is in strijd met het inpassingsplan.

De gronden ten noordwesten van de Hoogzandweg zijn in het bestemmingsplan 'Buitengebied' bestemd voor 'Groen'. Binnen de bestemming 'Groen' zijn alleen voet- en fietspaden toegestaan. Een verkeersverbinding voor gemotoriseerd verkeer tussen de Hoogzandweg en de Salieweg is in strijd met het bestemmingsplan. Een uitsnede van beide plannen is opgenomen in figuur 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPNRIJOntsluiting-VG01_0002.png"Figuur 2: Uitsnede verbeelding inpassingsplan "Bedrijventerrein Nieuw Reijerwaard" (links) en uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Buitengebied" (rechts). Plangebied rood gestippeld omlijnd.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie. De planbeschrijving van de nieuwe toestand is opgenomen in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor de realisatie van het bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven. De Waterparagraaf is opgenomen in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 omvat de omgevingsaspecten, te weten milieu, archeologie en natuur. Hierin worden ook uitvoeringsaspecten beschreven. In Hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de uitvoerbaarheid. Hier wordt met name ingegaan op de economische uitvoerbaarheid, het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening en de uitkomsten van de inspraak.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Bestaande Ruimtelijke En Functionele Structuur

Ten noordwesten van het plangebied ligt het in ontwikkeling zijnde bedrijventerrein Nieuw Reijerwaard voor agro-logistieke bedrijven. Inmiddels zijn hier al meerdere bedrijven gevestigd met ontsluitingen op de Verbindingsweg. Aan de zuidoostelijke rand van de terrein ligt de Blaakwetering. Ten zuidoosten van het plangebied ligt een glastuinbouwgebied dat wordt ontsloten op de Hoogzandweg. Deze weg ligt buiten het bedrijvenpark en wordt ten oosten hiervan ontsloten op de Verbindingsweg.

Bedrijf aan Selderijweg 90. Bedrijf aan Selderijweg 80.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPNRIJOntsluiting-VG01_0003.png"

Bedrijfswoningen aan Hoogzandweg 18 en 12. Glastuinbouwbedrijf aan Hoogzandweg 16.

Hoogzandweg
De Hoogzandweg is een erftoegangsweg buiten de bebouwde kom met een snelheidsregime van 60km/uur. De Hoogzandweg is niet voorzien van openbare verlichting. De Hoogzandweg sluit aan op de Verbindingsweg middels een ongeregelde voorrangskruising waarbij de Verbindingsweg voorrang heeft. Mede doordat de Verbindingsweg in een bocht ligt en in een helling in verband met het viaduct over de rijksweg is de kruising onoverzichtelijk. Door weggebruikers wordt deze kruising als onveilig ervaren. Komende vanaf de Verbindingsweg kent het verloop van de Hoogzandweg enkele slingers in combinatie met een geringe verhardingsbreedte. Tegemoetkomend verkeer kan elkaar niet passeren, voor fietsers en voetgangers is dit deel onveilig. Tot aan de Blaakwetering is de Hoogzandweg te smal en onveilig voor fietsers en voetgangers. De berm wordt hier kapot gereden. Er zijn geen bedrijven gelegen aan dit deel van de Hoogzandweg. Parallel aan de Blaakwetering is de Hoogzandweg ook smal, maar is de berm verhard met grasbetonstenen. Op dit deel van weg zijn de twee grootste bedrijven gevestigd (van Vugt Kruiden en MG Grand) die ook het grootste aandeel in de hoeveelheid verkeersbewegingen hebben. Het deel van de Hoogzandweg dat naar het zuiden loopt en aansluit op de Rijksstraatweg is ook smal maar erg rustig. Bij de aansluiting op de Hoogzandweg is een poller aanwezig, waarvan alleen aanwonenden gebruik mogen maken.

Planspecifiek
Tussen de Salieweg en de Hoogzandweg ligt ter hoogte van het plangebied een hoofdwatergang (Blaakwetering) met aan weerszijden hiervan een groenstrook.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPNRIJOntsluiting-VG01_0004.png"Blaakwetering ter hoogte van nieuwe ontsluiting. Groen ter hoogte van nieuwe ontsluiting.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Aanleiding

Om van de Hoogzandweg naar de Verbindingsweg te komen moeten bewoners en vrachtwagens van en naar de glastuinbouwbedrijven aan de Hoogzandweg omrijden. De weg is smal en wordt als onveilig ervaren. Er is daarom onderzoek gedaan naar aanleg van een verbindingsweg tussen de Hoogzandweg en de Salieweg.
Aanleiding van het onderzoek is geweest de bereikbaarheid van Dutch Fresh Port. Hierbij zijn varianten met betrekking tot de interne bereikbaarheid en de externe bereikbaarheid in beeld gebracht. Als onderdeel van variant 0 (no regret) is de optie van een verbinding tussen Nieuw Reijerwaard en de Hoogzandweg benoemd. Aanleiding hiervan is de toegenomen verkeersdruk op de Hoogzandweg en de afgenomen verkeersveiligheid. Tevens zijn er zorgen bij Waterschap Hollandse Delta en de gemeente Ridderkerk over de veiligheid ter plaatse van de aansluiting van de Hoogzandweg op de Verbindingsweg.

3.2 Onderzoek Verbinding Hoogzandweg - Nieuw Reijerwaard

In opdracht van de Gemeenschappelijke Regeling Nieuw Reijerwaard (GRNR) heeft Royal HaskoningDHV een onderzoek uitgevoerd naar de verkeerskundige effecten van het aansluiten van de Hoogzandweg op de Salieweg, waarbij ook het effect op de Rijksstraatweg is onderzocht.
Als de Hoogzandweg wordt aangesloten op de Salieweg, veranderen de verkeersstromen (aanrijroutes naar de bedrijven) op Nieuw Reijerwaard. De VRI’s van de Verbindingsweg kunnen het extra verkeer van de Hoogzandweg verwerken. De VRI Verbindingsweg – Selderijweg heeft de hoogste cyclustijd, maar de afwikkeling blijft voldoende. De VRI’s hebben voldoende restcapaciteit: de cyclustijden liggen ruim onder de 120 seconden. De Hoogzandweg kan dus worden aangesloten op de Salieweg. Het aansluiten van de Hoogzandweg op de Salieweg heeft op de Rijksstraatweg niet of nauwelijks impact.
De afstand van de Hoogzandweg tot het kruispunt Verlegde Voorweg/Rijksstraatweg wordt door de alternatieve ontsluiting korter qua afstand en reistijd. Echter wordt de route alleen interessant bij zware congestie op A15/A16 voor verkeer richting het zuidoosten, zoals naar Hendrik-Ido-Ambacht. Daarbij is dit alleen een optie voor personenauto’s vanwege het vrachtverkeerverbod op de Rijksstraatweg. De memo van GRNR van 9 mei 2023 met het bijbehorende rapport van HaskoningDHV Nederland B.V. van 12 oktober 2022 met bijbehorende memo vn GRNR is opgenomen in Bijlage 1.

3.3 Nieuwe Situatie

Dit bestemmingsplan voorziet in een aanleg van een ontsluitingsweg tussen de Hoogzandweg en de Salieweg/Selderijweg overeenkomstig de resultaten van het onderzoek naar de verbinding van de Hoogzandweg op de Salieweg/Selderijweg.

Door een verbinding te realiseren vanaf de Hoogzandweg naar de Salieweg kan het verkeer via de bedrijfslanen op Nieuw Reijerwaard de Verbindingsweg bereiken. De Hoogzandweg richting Rijksstraatweg wordt hierdoor ontlast. Het gedeelte van de Hoogzandweg vanaf de nieuwe verbinding richting het oosten naar de A16 wordt ingericht als een fietspad. De Hoogzandweg naar het noorden toe, inclusief de aansluiting op de Verbindingsweg vervalt, en wordt door middel van verkeers- maatregelen ingericht voor langzaam verkeer. In figuur 3 is de nieuwe situatie aangegeven inclusief nieuwe verbinding. De nieuwe situatie is opgenomen in figuur 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPNRIJOntsluiting-VG01_0005.png"Figuur 3: Schetsontwerp nieuwe situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPNRIJOntsluiting-VG01_0006.png"Figuur 4: Situatietekening nieuwe toestand (indicatief).

3.4 Verkeer

Het plangebied betreft een nieuwe ontsluitingsweg voor gemotoriseerd verkeer tussen de Hoogzandweg en de Salieweg/Selderijweg. De bedrijven en (bedrijfs)woningen aan de Hoogzandweg worden middels deze nieuwe ontsluiting ontsloten op de Verbindingsweg. De Hoogzandweg wordt in zuidoostelijke richting afgesloten voor gemotoriseerd verkeer.

In zuidwestelijke richting blijft voor langzaam verkeer de Rijksstraatweg in Rijsoord bereikbaar. Bij de aansluiting Rijksstraatweg – Hoogzandweg blijft de bestaande knip (met een poller) aanwezig. Deze voorkomt doorgaand verkeer tussen de Verbindingsweg/ Nieuw Reijerwaard, Hoogzandweg en de Rijksstraatweg.

Langzaam verkeer
Voor langzaam verkeer wordt naast de nieuwe ontsluitingsweg een fietspad aangelegd dat aantakt op de bestaande fietspadenstructuur van het bedrijventerrein Nieuw Reijerwaard. De Hoogzandweg wordt vanaf de nieuwe verkeersontsluiting tot de Verbindingsweg autoluw gemaakt. Deze weg wordt via verkeersbesluiten geschikt gemaakt voor een fietspad.

Selderijweg, gezien vanaf Hoogzandweg. Hoogzandweg (deel af te waarderen tot fietspad).

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPNRIJOntsluiting-VG01_0007.png"

Hoogzandweg richting Verbindingsweg. T-splitsing Verbindingsweg/Hoogzandweg.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' vastgesteld (afgekort NOVI). De visie bevat hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet op 1 januari 2024 in werking treedt, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

In de NOVI wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.

De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving met bijbehorende opgaven geformuleerd. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.

De vier prioriteiten
De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten. Dat zijn complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Politieke en maatschappelijke keuzes zijn vooral daar nodig, om op deze prioriteiten voortgang te boeken op een manier die draagvlak heeft en bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. Het gaat hier om de volgende prioriteiten.

  1. 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
  3. 3. Sterke en gezonde steden en regio's
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.

Drie afwegingsprincipes
Doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: ‘(a) bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften’. Deze dubbele doelstelling uit de Omgevingswet is vertaald in een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving: ontwikkeling van de leefomgeving gaat samen met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw. Om aan het afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, gebruikt het rijk in het omgevingsbeleid drie afwegingsprincipes. Deze zijn:

  1. 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  2. 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  3. 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Relatie tot het bestemmingsplan
In de uitwerking van prioriteit 3 'Sterke en gezonde steden en regio's' is een aantal beleidskeuzes opgenomen. Er zijn vooral in steden en stedelijke regio’s nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio’s behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Tegelijk wil het rijk de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeteren. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in verbetering van de ontsluitingsstructuur tussen een glastuinbouwgebied en een in ontwikkeling zijnde bedrijventerrein.

4.1.2 Barro

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de nieuwe Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze (14) belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor de andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij onder andere om rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen en Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2017)

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een ruimtelijk plan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.

Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond.

Volgens de handreiking behorende bij de Ladder voor duurzame verstedelijking valt de beoogde ontwikkeling onder 'overige stedelijke ontwikkelingen'. Hierin staat dat onder het begrip 'overige stedelijke ontwikkelingen' wordt verstaan: accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure. Een ontsluitingsweg wordt hierin niet genoemd. Gelet op de kleinschaligheid van de voorziene ontsluitingsweg tussen de Hoogzandweg en Salieweg kan worden gesteld dat deze verbindingsweg niet kan worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro. Toetsing aan de ladder is daarom niet noodzakelijk. Er is overigens wel behoefte aan de nieuwe ontsluitingsweg. Dit is toegelicht in hoofdstuk 3.

4.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De Ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing op deze kleinschalige ontwikkeling. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen tegen dit bestemmingsplan.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 1 april 2023 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.

De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:

  1. 1. Naar een klimaatbestendige delta
  2. 2. Naar een nieuwe economie: the next level
  3. 3. Naar een levendige meerkernige metropool
  4. 4. Energievernieuwing
  5. 5. Best bereikbare provincie
  6. 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

In het Omgevingsprogramma Zuid-Holland zijn de instrumenten opgenomen waarmee de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie uitgevoerd gaan worden.

Omgevingskwaliteit
Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid die zij van provinciaal belang acht. De 12 opgaven zijn: landschap en cultuurhistorie, gezondheid en veiligheid, natuur en recreatie, ruimte en verstedelijking, wonen, bodem en ondergrond, cultuurparticipatie en bibliotheken, klimaatadaptatie, zoetwater en drinkwater, bereikbaarheid, regionale economie en energievoorziening.

Verbetering omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening.

Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming.

De ondergrond (eerste laag) van het plangebied wordt gevormd door rivierklei en veen in een rivierdeltacomplex. De komgronden en oeverwalgebieden van het rivierengebied in Zuid-Holland zijn opgebouwd uit rivierklei en liggen vooral in het oosten van de provincie. Ze zijn vermengd met de veenondergrond. De oeverwallen vormen plaatselijk hogere/drogere delen binnen het veengebied. Dit is terug te zien in het landschap. als richtpunt geldt dat ontwikkelingen in het rivierengebied het verschil herkenbaar houden tussen komgronden en oeverwallen.

In de laag van cultuur- en natuurlandschappen maakt het plangebied onderdeel uit van zeekleipolders in een rivierdeltalandschap als onderdeel van het stedelijk netwerk (figuur 5). Ontwikkelingen dragen bij aan het versterken van de karakteristieke kenmerken van de eilanden en de verschillen daartussen.

Op de laag van destedelijke occupatie ligt het plangebied aan de rand van glastuinbouwgebied (figuur 5). Concentratiegebieden voor glastuinbouw kunnen qua belevingswaarde worden beschouwd als bedrijventerrein. Ontwikkelingen in de glastuinbouw dienen bij voorkeur bij te dragen aan een grootschalig, geconcentreerd, modern uiterlijk en functioneren. Gericht op zoveel mogelijk meervoudig ruimtegebruik en collectieve voorzieningen, met aandacht voor aansluiting op bestaande landschappelijke structuren. Als richtpunt wordt onder andere aangehouden dat ontwikkelingen aan de rand van een glastuinbouwgebied bijdragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit.

In de laag van de beleving is het plangebied niet specifiek aangeduid.

Toetsing aan kwaliteitskaarten
Deze planontwikkeling maakt een verkeersverbinding mogelijk tussen een in ontwikkeling zijnde bedrijventerrein en een bestaand glastuinbouwgebied aan de rand van het glastuinbouwgebied. De aanleg hiervan gaat niet ten koste van het glastuinbouwgebied. Het voorliggend bestemmingsplan is in overeenstemming met de provinciale Omgevingsvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPNRIJOntsluiting-VG01_0008.png"Figuur 5: Links: Kwaliteitskaart; Laag van de Cultuur- en natuurlandschappen en rechts Laag van de stedelijke occupatie. Het plangebied is met zwarte omlijning aangeduid.


Conclusie
De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de provincie. De richtpunten zijn niet in het geding met de aanleg van een verbindingsweg tussen het bestaande glastuinbouwgebied en het in ontwikkeling zijnde bedrijventerrein. Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de provinciale Omgevingsvisie.

4.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. De geconsolideerde versie is op 1 april 2023 in werking getreden. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het bestaande provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. Voor zover relevant worden deze hieronder toegelicht.

Ladder voor duurzame verstedelijking De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 6.10 van de Omgevingsverordening. Op grond van dit artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Toetsing aan Ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan maakt een ontsluitingsweg mogelijk tussen een bestaand glastuinbouwgebied en een in ontwikkeling zijnde bedrijventerrein. Het begrip 'stedelijke ontwikkeling', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. De aanleg van een verbindingsweg tussen twee bestaande wegen wordt niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. Gesteld kan worden dat de gebruiksmogelijkheden te kleinschalig zijn om onder het regime van artikel 3.1.6 lid 2 Bro te vallen, waarin de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen. Een toetsing aan de Ladder is niet nodig.

Ruimtelijke kwaliteit Op grond van artikel 6.9, lid 5 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  1. a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
  2. b. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
  3. c. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.

In artikel 6.9, lid 9 is opgenomen dat een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 3, zijnde Buitengebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, ontwikkelingen mogelijk kan maken die kunnen vallen onder noemer inpassen, aanpassen of transformeren en die in overeenstemming zijn met artikel 6.9a.

Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging. Voor ruimtelijke ontwikkelingen die niet passen bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

Dit bestemmingsplan maakt een verbindingsweg mogelijk tussen een bestaand glastuinbouwgebied en een in ontwikkeling zijnde bedrijventerrein, zodat de ontsluitingsstructuur voor zwaar transportverkeer van en naar het glastuinbouw gebied wordt verbeterd. Gelijktijdig wordt het langzaam verkeer veiliger gemaakt met afzonderlijke fietspaden en wordt een gedeelte van de Hoogzandweg afgewaardeerd voor uitsluitend langzaam verkeer.

Groene buffer
In artikel 6.9d, lid 1 is opgenomen dat een bestemmingsplan voor een locatie binnen groene buffers waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling voor zover dit geen grootschalige ontwikkelingen behelzen en de bufferfunctie blijkens een afdoende motivering niet onevenredig wordt verstoord.

Toetsing aan Groene Buffer
Het plangebied ligt aan de rand van een Groene Buffer zoals aangeduid in figuur 6. De aanleg van de verbindingsweg tussen het glastuinbouwgebied en het bedrijventerrein heeft geen negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied. De Groene Buffer wordt niet aangetast.

Bedrijventerreinen
In artikel 6.12, lid 1 (Bedrijven) is opgenomen dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bedrijventerrein, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 20 in bijlage II, vestiging mogelijk maakt van bedrijven uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, dan wel voorziet in overeenkomstige milieuzones voor geluid of geur, passend bij de omgeving van het bedrijventerrein, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen op een grote buitenstedelijke bouwlocatie als bedoeld in artikel 6.10 of die mogelijk zijn op grond van een vigerend bestemmingsplan.
Toetsing aan bedrijventerreinen
Het bedrijventerrein 'Nieuw Reijerwaard' is op kaart 20 aangeduid als 'Bedrijventerrein' (figuur 6). Het doortrekken van de Salieweg/Selderijweg naar de Hoogzandweg zorgt voor een betere doorstroming van transportverkeer van en naar het aangrenzende glastuinbouwgebied zonder dat dit ten koste gaat van de uit te geven gronden voor het bedrijventerrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPNRIJOntsluiting-VG01_0009.png"Figuur 6: Links Kaart 14 van Omgevingsverordening 'Ruimtelijke kwaliteit en beschermingscategorieën' en rechts Kaart 20 'Bedrijventerreinen'. Het plangebied is met zwarte omlijning aangeduid.

Milieubeschermingsgebieden grondwater
Het plangebied is gelegen in een milieubeschermingsgebieden voor grondwater zoals genoemd in artikel 2.3 van de Omgevingsverordening. Het plangebied is hier aangewezen als boringsvrije zone. Er vinden geen boringen plaats, zodat er geen beperkingen zijn voor het plangebied.

Conclusie
De aanleg van een verbindingsweg tussen de Hoogzandweg en de Salieweg/Selderijweg is passend in het overgangsgebied tussen het glastuinbouwgebied en het bedrijventerrein. Bestaande ruimtelijke kwaliteiten worden hierdoor niet aangetast. Resumerend kan worden geconcludeerd dat:

  • het plan in overeenstemming is met artikel 6.10 van de Omgevingsverordening (Ladder);
  • het plan in overeenstemming is met artikel 6.9 lid 5 sub a (inpassen) van de Omgevingsverordening (ruimtelijke kwaliteit).

Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.

4.2.3 Gebiedsprofiel IJsselmonde

De provincie Zuid-Holland heeft voor IJsselmonde een gebiedsprofiel opgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied. Gedeputeerde Staten stellen het gebiedsprofiel vast als bevestiging van dit gezamenlijke vertrekpunt en tegelijk als uitgangspunt voor provinciale plannen. Dit gebiedsprofiel is op 16 juli 2013 vastgesteld.
Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.

Werkgebieden met karakter
Rotterdam ontwikkelde zich in de 16e eeuw tot een geduchte concurrent van haven- en handelssteden zoals Delft en Dordrecht. In de 19e eeuw zorgde de opkomst van de industrie langs de Rijn in Duitsland voor een verdere opbloei van de haven. Ook nu nog is de meeste werkgelegenheid gerelateerd aan het water, zoals de Waalhaven en de Eemhaven in Rotterdam, maar ook de Grote Lindt bij Zwijndrecht en de Nieuwe Bospolder bij Hendrik-Ido-Ambacht. Daarnaast trekken de nationale snelwegen bedrijvigheid aan die gebruik maakt van de goede bereikbaarheid en zichtbaarheid.
De bedrijvigheid concentreert zich dus voornamelijk rond de grote wateren en de snelwegen. Het landelijk gebied blijft daardoor grotendeels gevrijwaard van grootschalige werkgebieden. Het gaat hier met name om kleinschalige bedrijventerreinen en verspreide glastuinbouwbedrijven. Het glas concentreert zich vooral rondom de Langeweg in de Zwijndrechtse Waard en de Oud-Reijerwaard, onder andere door de aanwezigheid van de veiling The Greenery.

Ontwikkelingen
De goede bereikbaarheid maakt IJsselmonde aantrekkelijk voor bedrijvigheid. Hierop inspelend worden meerdere grootschalige bedrijventerreinen ontwikkeld dan wel geherstructureerd. Op en rond het voormalig veilingterrein wordt het bedrijventerrein Noord-Oost (Barendrecht) geherstructureerd en geïntensiveerd voor bedrijven in de agro/vers/food-logistieke sector. Zo is Nieuw Reijerwaard (Ridderkerk) bestemd voor agrologistiek, agro- en food-relateerde bedrijven met de mogelijkheid van glastuinbouw op de bedrijven en drie windturbines op dit nieuwe bedrijventerrein (meervoudig grondgebruik). Door middel van de glas-voor-glas regeling wordt ingezet op twee glastuinbouwclusters, een in Ridderkerk (Nieuw Reijerwaard-Zuid) en een in Zwijndrecht (aan de Langeweg/Munnikensteeg).
Ambitie is onder andere om extra aandacht te schenken aan de beeldkwaliteit van het terrein waar bedrijventerreinen de entree van een dorp of stad vormen. Deze terreinen zijn het visitekaartje van het dorp. Doorgaande routestructuren respecteren of krijgen een gelijkwaardige vervanger. Het terrein of haar omgeving is aantrekkelijk voor verschillende gebruikers.

Glastuinbouw
Het plangebied is in het gebiedsprofiel aangeduid als glastuinbouw. Het noordelijk deel van de Zwijndrechtse Waard en Oud Reijerwaard hebben een lange traditie in het verbouwen van groente en fruit. Het gaat hier met name om tuinbouwbedrijven van het Barendrechtse type, waarbij de teelt van vollegrondsgroente en glasgroente gecombineerd worden. Binnen dit type tuinbouwbedrijf is een verschuiving gaande van vollegrondsteelt naar glasteelt. Het betreft veelal kleine glastuinbouwbedrijven zonder uitbreidingsmogelijkheden. De bedrijven zijn slecht ontsloten, niet toekomstbestendig en weinig duurzaam. Het verspreide glas zorgt voor een rommelig beeld en beïnvloedt de landschapsbeleving en landschappelijke kwaliteit. Door middel van een glas-voor-glas regeling wil men de glastuinbouw concentreren in nieuwe clusters in Nieuw Reijerwaard-Zuid en rondom de kruising van de Langeweg en de Munnikensteeg. Ambitie is om de verspreide glastuinbouw zoveel mogelijk te verplaatsen naar de concentratiegebieden rondom de Langeweg/Munnikensteeg/A16 en in Nieuw Reijerwaard.

Toetsing planinitiatief aan Gebiedsprofiel IJsselmonde
De nieuwe verbindingsweg ligt in een overgangsgebied tussen het bestaande glastuinbouwgebied en het bedrijventerrein 'Nieuw Reijerwaard'. De ontsluitingsstructuur wordt verbeterd, omdat vrachtwagens zonder omweg de glastuinbouwbedrijven aan de Hoogzandweg kunnen bereiken via de Verbindingsweg en Salieweg/Selderijweg. Gelijktijdig kan een gedeelte van de Hoogzandweg worden afgewaardeerd voor alleen langzaam bestemmings- en recreatieverkeer. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een strategie van 'behoud, herstel en ontwikkeling': behoud van een goede bereikbaarheid, zonder daarmee 'het gebied op slot te zetten' en verbetering van fietsroutes voor recreatieverkeer (ontwikkeling).

Conclusie
Deze planontwikkeling maakt een verbindingsweg mogelijk tussen de Hoogzandweg en Salieweg/ Selderijweg. Deze ontwikkeling voldoet aan de provinciale belangen met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit zoals is vastgelegd in artikel 6.9 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland. De richtpunten zijn niet in het geding. De aanleg van een verbindingsweg is in overeenstemming met de uitgangspunten en het ambitiebeeld van het Gebiedsprofiel IJsselmonde.

4.3 Regionaal Beleid

4.3.1 Gebiedsvisie Deltapoort 2025 (2012)

De Gebiedsvisie Deltapoort 2025 is in februari 2012 vastgesteld onder de verantwoordelijkheid van de stuurgroep Deltapoort. De partners van Deltapoort zijn: de gemeenten Rotterdam, Dordrecht, Ridderkerk, Hendrik-Ido-Ambacht, Zwijndrecht en Barendrecht, de Stadsregio Rotterdam, de Regio Drechtsteden, het Havenbedrijf Rotterdam, het Waterschap Hollandse Delta, de ministeries van IenM en EL&I en de provincie Zuid-Holland. De visie is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met het Natuur- en Recreatieschap IJsselmonde.

De Gebiedsvisie is het ruimtelijk kader (op hoofdlijnen) waarbinnen verschillende ruimtelijke opgaven binnen Deltapoort worden uitgevoerd met als doel het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. Dit moet leiden tot een verbetering van het vestigingsklimaat en de economische situatie in het gebied. Om deze ambitie concreet te maken en kracht bij te zetten is in 2012 de Gebiedsvisie Deltapoort 2025 met bijbehorend uitvoeringsprogramma opgesteld. IJsselmonde wordt hierin onder andere gezien als uitloopgebied voor de omliggende steden. Er is veel aandacht voor verbetering van de kwaliteit de verschillende natuur- en recreatiegebieden, onder andere door het slechten van fysieke en mentale barrières. Er moet meer aandacht geschonken worden aan het onderling verbinden en aansluiten van de diverse projecten door bijvoorbeeld de realisatie van het recreatief routenetwerk.

In het Deltapoort-gebied worden zes themagebieden met een groene hoofdtint onderscheiden. Deze themagebieden vormen tezamen het landschappelijk raamwerk; door thematisering worden de landschappelijke kwaliteiten van het betreffende gebied (en dus het raamwerk) versterkt. De locatie 'Nieuw Reijerwaard' is in de gebiedsvisie gedefinieerd als één van 'de werklocaties'.

Bedrijventerrein Nieuw Reijerwaard
Binnen de ontwikkeling van Nieuw Reijerwaard gaat de aandacht uit naar een goede oplossing voor de infrastructuur. Het is vanuit de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit van belang dat een goede aansluiting op de A15/A16 wordt gerealiseerd via de IJsselmondse knoop. Het historisch lint van de Rijkstraatweg wordt ontzien. Tussen de kernen Barendrecht-Ridderkerk wordt een langzaam verkeersverbinding gerealiseerd via ongelijkvloerse kruising met de Rijksstraatweg. Op het bedrijventerrein wordt ingezet op kwalitatieve randen. Een groene zone langs de bestaande bebouwing van het historisch lint van de Rijksstraatweg biedt mogelijkheden voor een fietsroute. Bij de ontwikkeling van de bedrijven bestaat de mogelijkheid om glastuinbouw op een deel van de bedrijven te vestigen. Daardoor ontstaat onder andere de mogelijkheid om energie uit te wisselen tussen de bedrijven en het glas.

Conclusie
De Gebiedsvisie Deltapoort 2025 heeft een hoog abstractieniveau waarover geen uitspraken worden gedaan over nieuwe ontsluitingen tussen het glastuinbouwgebied en het bedrijventerrein Nieuw Reijerwaard. De realisatie van een verbindingsweg tussen de Hoogzandweg en Salieweg/Selderijweg zorgt voor een betere verkeersafwikkeling van het vrachtverkeer van en naar het glastuinbouwgebied. Gelijktijdig kan een gedeelte van de Hoogzandweg worden afgesloten voor gemotoriseerd verkeer. Dit deel wordt voor langzaam verkeer verkeersveiliger gemaakt. De aanleg van deze verkeersverbinding is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Gebiedsvisie Deltapoort.

4.4 Gemeentelijk Beleid

4.4.1 Omgevingsvisie Ridderkerk 2035

De gemeenteraad heeft op 14 september 2017 de Omgevingsvisie Ridderkerk 2035 vastgesteld. In deze omgevingsvisie anticipeert de gemeente op het in werking treden van de Omgevingswet. Daarnaast beoogt de gemeente Ridderkerk met deze nieuwe visie in te spelen op maatschappelijke ontwikkelingen, zoals de vraag naar levensloopbestendige woningen en de druk op de detailhandelsstructuur. Verder bevat de omgevingsvisie aanpassingen in de beleidsambities ten opzichte van de Structuurvisie Ridderkerk 2020. De omgevingsvisie beoogt de ruimtelijke kwaliteit van Ridderkerk als rustige en aantrekkelijke woongemeente met een goede binnenstedelijke groenstructuur en omliggend groen te behouden en waar mogelijk te versterken.

Naar een duurzame gemeente
Er wordt gestreefd naar circulaire ontwikkelingen, waarbij producten en grondstoffen maximaal hergebruikt worden om de milieubelasting en waarde-vernietiging te minimaliseren. De stijgende elektriciteitsvraag kan binnen de gemeente hernieuwbaar worden opgewekt met behulp van onder andere zonne-energie en windenergie. De mogelijkheden voor windenergie zijn beperkt tot het bedrijventerrein Nieuw Reijerwaard, waar ook wordt ingezet op energie-neutrale ontwikkeling.

De fiets centraal
Gestart wordt met maatregelen om de doorstroming en veiligheid van bestaande fietsroutes te verbeteren. Voorbeelden zijn het verbreden van belangrijke fietspaden, het vervangen van tegels door rood asfalt en de aanpak van ontbrekende schakels.


Conclusie
De visie heeft een hoog abstractieniveau, waarin geen uitspraken worden gedaan op perceelsniveau. Een directe verkeersverbinding tussen de Hoogzandweg en Salieweg/Selderijweg draagt bij aan verbetering van de bereikbaarheid van glastuinbouwbedrijven aan de Hoogzandweg. Gelijktijdig wordt de fietsstructuur verbeterd, omdat een deel van de Hoogzandweg verkeersluw wordt gemaakt voor uitsluitend langzaam verkeer. Gesteld kan worden gesteld dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de Watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

5.2 Beleidskader Rijk En Provincie

5.2.1 Rijk

Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP2 geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP2 richt zich op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP2 werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP2 aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.

5.2.2 Beleid provincie

Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald in het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016-2021. Dit plan bepaalt het waterbeleid. Het gaat om waterveiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en een robuust en veerkrachtig watersysteem. In de Omgevingsvisie is veel ruimtelijk waterbeleid geïntegreerd. De visie omvat onder andere het wettelijk verplichte regionale waterplan als genoemd in artikel 4.4 van de Waterwet. Voor de provincie zijn naast de Waterwet (Omgevingswet in 2021) en de Drinkwaterwet ook andere kaders en plannen bepalend en richtinggevend voor het beleid ten aanzien van de drinkwatervoorziening.

Provinciaal Waterplan 2010 - 2015
Een aantal onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 – 2015 blijft ongewijzigd van kracht. Dit heeft betrekking op een onderdeel van waterveiligheid, water en natuur en vismigratie. In dit Plan staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  1. 1. Waarborgen waterveiligheid
  2. 2. Zorgen voor mooi en schoon water
  3. 3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening
  4. 4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.

5.3 Beleid Waterschap Hollandse Delta

De locatie ligt binnen het beheersgebied van Waterschap Hollandse Delta. Het schap is in dit gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteitsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen. Voor elk specifiek bouwproject wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bebouwing op het waterbeheer. De waterbeheerder voert de Watertoets uit.

Waterbeheerprogramma 2022-2027
Vanaf 2022 is er een nieuw waterbeheerprogramma van kracht. Het programma bestaat uit een statisch en een dynamisch deel. Het statisch deel bevat de doelen die het waterschap wil bereiken, zowel op de lange termijn als voor de planperiode. Het dynamisch deel bevat de maatregelen die nodig zijn om de doelen uit het statisch deel te realiseren.
Het plan bevat doelen en maatregelen voor de thema’s Calamiteitenzorg, Water en Ruimte, Waterveiligheid, Voldoende Water, Schoon water en Waterketen. Voor het thema water en ruimte is de nadere uitwerking van de deltabeslissing ruimtelijke adaptatie de belangrijkste ontwikkeling. Hierbij wordt uitgegaan van meerlaagse veiligheid: preventie (laag 1), ruimtelijke inrichting (laag 2) en crisisbeheersing (laag 3). Voor Hollandse Delta ligt de nadruk op de eerste laag: een overstroming voorkomen door middel van (primaire) waterkeringen. Voor de tweede laag is als doel geformuleerd dat de ruimtelijke inrichting bijdraagt aan het beperken van de gevolgen van een overstroming.

5.4 Waterhuishouding

Toetsingskader
Het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer in het binnendijkse gedeelte wordt gevoerd door Waterschap Hollandse Delta. Het Waterschap beheert de waterkeringen en in het Zuid-Hollandse deel van haar beheergebied, de wegen, niet zijnde rijks- of provinciale wegen buiten de bebouwde kom. De rioleringstaak binnen het plangebied valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente Ridderkerk. In het kader van de watertoets wordt deze waterparagraaf overlegd met het waterschap, waarna de opmerkingen worden verwerkt in deze waterparagraaf.

Veiligheid en waterkeringen
In het plangebied ligt niet in een beschermingszone van een regionale waterkering. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.

Oppervlaktewater
Het dagelijks bestuur van Hollandse Delta heeft op 2 december 2014 de 'Legger oppervlaktewater- lichamen en kunstwerken' voor waterschap Hollandse Delta vastgesteld. Deze legger geldt vanaf 15 december 2014. In het plangebied ligt een hoofdwatergang (Blaakwetering). Een uitsnede van de legger is opgenomen in figuur 7.


afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPNRIJOntsluiting-VG01_0010.png"Figuur 7: Uitsnede Legger wateren en kunstwerken.

Ruimtelijke ontwikkeling/ waterkwantiteit Elke ruimtelijke ontwikkeling kan invloed hebben op water. Niet alleen bouwen nabij of op een waterkering, maar ook een toename van verhard oppervlak. Een ruimtelijke ontwikkeling moet minimaal voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: “het standstill beginsel”. Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. In het kader van een watertoetsproces moeten de gemeente en het waterschap zoeken naar kansen om het watersysteem te verbeteren en duurzaam in te richten. Voor elke toename van verharding van meer dan 500 m² in stedelijk gebied is een Watervergunning nodig . Dempingen moeten geheel worden gecompenseerd.

Het plangebied bestaat uit groen en water (Blaakwetering). Hiervoor in de plaats komt een ontsluitingsweg met een dam en duiker. Na overleg met het Waterschap Hollandse Delta wordt circa 300 m² watercompensatie gerealiseerd in hetzelfde peilgebied. Hiervoor zal tijdig een watervergunning worden aangevraagd.

Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen zijn er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen planontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Milieu En Omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij deze ruimtelijke ontwikkeling binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.

6.1 Milieu

De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.

6.1.1 M.E.R.

Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 1.2, de wijziging of uitbreiding van een weg bestaande uit vier of meer rijstroken of verlegging of verbreding van bestaande wegen van twee rijstroken of minder tot wegen met vier of meer rijstroken niet zijnde een, autosnelweg of autoweg), maar de omvang ruim onder de drempelwaarde van 5 km tracélengte ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van de toelichting van dit bestemmingsplan.

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

Onderzoek/ beoordeling
Dit bestemmingsplan voorziet in het oprichten van een verbindingsweg tussen de Hoogzandweg en de Salieweg/Selderijweg. De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Het is te kleinschalig van aard om te beschouwen als een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in bijlage D van het Besluit-m.e.r. Er is daarom geen m.e.r.-beoordeling nodig, omdat de verkeersverbinding volgens het Besluit m.e.r. niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. Indien een ontwikkeling niet voorkomt op de C en D lijst van het Besluit m.e.r kan een m.e.r. beoordeling achterwege worden gelaten.

Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig, en dus ook niet m.e.r.-plichtig. Deze fysieke wijziging is beperkt. Zoals de hieronder beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen heeft het bestemmingsplan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu.

6.1.2 Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 6.1 vermeld.

Tabel 6.1: Richtafstanden en omgevingstype.

Milieucategorie Richtafstand tot omgevingstype rustig buitengebied Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m
4.1 200 m 100 m

Onderzoek/ beoordeling
Het plan voorziet in een nieuwe ontsluiting tussen de Hoogzandweg en Salieweg/Selderieweg. Het gebied kan worden beschouwd als een gemengd gebied, omdat in de omgeving naast (bedrijfs)woningen ook glastuinbouwbedrijven en bedrijven liggen in Nieuw Reijerwaard. Dit plan brengt geen beperkingen met zich mee voor bestaande milieubelastende en milieugevoelige functies in de nabijheid van het plangebied. Geluid wordt beschreven in paragraaf 6.1.3. Vanuit de Wet milieubeheer bestaan er geen bezwaren tegen realisatie van deze planontwikkeling.

Conclusie
Uit de inventarisatie is gebleken dat er geen relevante milieugevoelige activiteiten in de nabijheid van het plangebied zijn gevestigd. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de beoogde activiteiten binnen het plangebied milieuhygiënische knelpunten naar de omgeving zullen opleveren. Vanuit milieuzonering bestaan er geen bezwaren tegen dit bestemmingsplan.

6.1.3 Geluid

Wettelijk kader
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van gevoelige functies. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.

Onderzoek/ beoordeling
Het plan voorziet in aanleg van een verkeersontsluiting tussen de Hoogzandweg en Salieweg/ Selderijweg. Door de aanleg van deze ontsluitingsweg is er sprake van zowel een nieuwe situatie als een reconstructie situatie.

Nieuwe situatie
Het nieuw aan te leggen wegdeel wordt gezien als nieuwe weg in het kader van de Wgh. De nieuwe weg krijgt een maximumsnelheid van 50 km/h. Om de effecten op de bestaande geluidsgevoelige functies in beeld te brengen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd.

Reconstructie situatie
De nieuwe ontsluiting maakt een rechtstreekse verbinding mogelijk tussen de Hoogzandweg en de Salieweg/Selderijweg. In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij fysieke wijzigingen aan een weg met aanliggende geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) een zogenaamd reconstructie onderzoek te worden uitgevoerd. Binnen het reconstructiegebied liggen bestaande geluidsgevoelige functies. In verband hiermede is een akoestisch onderzoek uitgevoerd.

Akoestisch onderzoek
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd door Peutz te Zoetermeer (rapport van 1 maart 2024, Bijlage 2). Uit de resultaten hiervan kan het volgende worden afgeleid.

Uit de rekenresultaten blijkt dat de berekende geluidbelasting (Lden) ten gevolge van de Hoogzandweg ten hoogste 45 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh bedraagt. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeurgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh. De hoogst berekende geluidbelasting (Lden) ten gevolge van de Hoogzandweg in het jaar 2034 met maatregelen is 1 dB lager dan in de situatie 2034 zonder maatregelen. De lagere geluidbelasting in 2034 met maatregelen is het gevolg van de geplande afsluiting van de Hoogzandweg ten Oosten van de nieuwe verbindingsweg.
De berekende gecumuleerde geluidbelasting (Lcum) ten gevolge van de nieuwe verbindingsweg, de Hoogzandweg en de Selderijweg in de nieuwe situatie (peiljaar 2034) bedraagt ten hoogste 50 dB. Hiermee is sprake van een goed akoestisch woon- en leefklimaat.
Geconcludeerd wordt dat er vanuit akoestisch oogpunt geen belemmeringen zijn voor de realisatie van de nieuwe verbindingsweg tussen de Hoogzandweg en de Selderijweg te Ridderkerk.

Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.

6.1.4 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Onderzoek/ beoordeling
Een weg is geen gevoelige bestemming op basis van de Wet bodembescherming. Dat betekent dat in het kader van het bestemmingsplan geen nader onderzoek plaats hoeft te vinden. Niettemin is een verkennend bodem- en wateronderzoek uitgevoerd in verband met onderhavige planontwikkeling door Waders Milieu te Waddinxveen (rapport van 22 augustus 2023, kenmerk 23412601A, Bijlage 3). Hieruit kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).

Conclusies
Bodemonderzoek
Geconcludeerd wordt dat de hypothese 'verdachte locatie' ten aanzien van de deellocaties A en B stand houdt. In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten barium en tetrachlooretheen aangetoond. De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen wijziging van het bestemmingsplan en het voornemen werkzaamheden in de grond uit te voeren.

Waterbodemonderzoek
De baggerspecie van het monstervak is conform msPAF geschikt voor 'verspreiden over aangrenzend perceel'. De baggerspecie is toepasbaar op landbodem met kwaliteit 'Achtergrondwaarde'. Voor toepassing in diepe plassen wordt de maximale A waarde voor aldrin overschreden, echter blijft deze onder de maximale B waarde. De baggerspecie is wat betreft PFAS toepasbaar op landbodem en in niet-vrijliggende diepe plassen.

Aanbevelingen
Bodemonderzoek
De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding om aanvullend of nader bodemonderzoek te adviseren.

Waterbodemonderzoek
De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding om aanvullend of nader waterbodemonderzoek te adviseren.

Conclusie
Vanuit milieukundig oogpunt zijn er geen belemmeringen tegen deze ontwikkeling. Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit bodemkwaliteit.

6.1.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in de onderstaande tabel. Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden.

Tabel 6.2: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit

stof jaargemiddelde uurgemiddelde 24-uursgemiddelde Opmerkingen
NO2 40 µg/m3 200 µg/m3 n.v.t. Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden
PM2,5 25 µg/m3 n.v.t. n.v.t. n.v.t.
PM10 40 µg/m3 n.v.t. 50 µg/m3 24-uursgemiddelde mag 35x per jaar worden overschreden


Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijk plan of project doorgang kan vinden indien:

  1. a. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt; en
  2. b. de luchtkwaliteit ten gevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft; en
  3. c. een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht; (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10, PM2,5) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 µg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.)
  4. d. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten (projecten In Betekenende Mate of IBM-projecten) tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.

Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Onder andere voor woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Onderzoek luchtkwaliteit
Met het plan wordt beoogd een verkeersverbinding tussen de Hoogzandweg en Salieweg/Selderijweg te realiseren. In verband hiermede heeft Peutz te Zoetermeer een onderzoek naar luchtkwaliteit uitgevoerd (rapport van 1 maart 2024, Bijlage 4). Uit het onderzoek blijkt dat de optredende concentraties NO2, PM10 en PM2,5 ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking van de nieuwe ontsluiting ten hoogste respectievelijk 21,3, 15,0 en 8,1 µg/m³ bedragen. Deze concentraties voldoen aan de wettelijke grenswaarden.
Tevens volgt uit de rekenresultaten dat het uitvoeren van de maatregel nauwelijks of geen invloed heeft op de berekende concentraties NO2, PM10 en PM2,5. Er is derhalve sprake van 'niet in betekenende mate'. Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen vormt voor de realisatie van de nieuwe verbindingsweg tussen de Hoogzandweg en de Selderijweg te Ridderkerk.


Conclusie
In het algemeen kan worden gesteld dat als in de huidige situatie aan de grenswaarden wordt voldaan, ook in toekomstige jaren wordt voldaan. Deze ontwikkeling maakt de realisatie van een verbindingsweg mogelijk tussen de Hoogzandweg en Salieweg/Selderijweg. In het onderzoek naar luchtkwaliteit is berekend dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.

6.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt indien er (beperkt) kwetsbare objecten in een invloedsgebied worden toegelaten, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Onderzoek/ beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) voor vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van dit Besluit beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Risicovolle Inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Risicokaart
De Risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Een uitsnede van de Signaleringskaart is opgenomen in figuur 8. De aanleg van een ontsluitingsweg is niet gevoelig voor de aanwezigheid van risicovolle bronnen, zodat er uit dien hoofde geen belemmeringen zijn voor de planontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPNRIJOntsluiting-VG01_0011.png"Figuur 8: Uitsnede Signaleringskaart EV (plangebied zwart omlijnd).

Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.

De boogde ontwikkeling is niet gevoelig voor de aanwezigheid van risicovolle bronnen. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen oplevert voor de realisatie van een ontsluitingsweg tussen de Hoogzandweg en de Salieweg/Selderijweg. Het aspect externe veiligheid staat de vaststelling van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

6.2 Archeologie En Cultuurhistorie

Wettelijk kader rijk en provincie
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd in de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.

6.2.1 Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland

In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans.
Het gebied ligt in oude komafzettingen (0 - 3 meter onder maaiveld) en een Buffer van stroomgordels en geulafzettingen (dieper dan 5 meter maaiveld) in de Formatie van Echteld. De plankaart laat zien dat er in dit deelgebied op 0 tot dieper dan 5 meter onder maaiveld een hoge trefkans is op archeologische sporen is.

6.2.2 Gemeentelijk archeologiebeleid

Cultuurhistorische waarden spelen in toenemende mate een rol bij ruimtelijke ontwikkelingen en de gemeente wil het beleid op dat gebied actualiseren en verstevigen. Duurzame instandhouding van het gemeentelijk erfgoed draagt immers bij aan kennis over het verleden, schoonheid en lokale identiteit.

De gemeenteraad van Ridderkerk heeft op 23 september 2013 de 'Archeologieverordening Ridderkerk 2013' vastgesteld als onderdeel van het erfgoedbeleid Ridderkerk, zodat dit het leidende archeologiebeleid is geworden. Als bijlage van de beleidsnota archeologie Ridderkerk is de Archeologische Waardenkaart Ridderkerk opgenomen. Deze dient als uitgangspunt voor nieuw op te stellen ruimtelijke plannen. Op de gemeentelijke archeologische waardenkaart heeft het plangebied redelijk hoge archeologische verwachtingswaarde (licht groen 3.1, zoals aangeduid in figuur 9). Voor grondwerkzaamheden (inclusief heien) in dit deelgebied is een archeologisch onderzoek nodig die een oppervlakte beslaan van meer dan 200 m² en tevens dieper reiken dan 50 cm beneden het maaiveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPNRIJOntsluiting-VG01_0012.png"Figuur 9: Uitsnede archeologische beleidskaart.

Onderzoek/ beoordeling
Deelgebied Buitengebied
Het gemeentelijk beleid is doorvertaald in het bestemmingsplan 'Buitengebied' (2016), waarin de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' is opgenomen met een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor bouw- en graafwerkzaamheden (inclusief heien) die dieper reiken dan 0,3 meter beneden maaiveld en die een oppervlakte beslaan van meer dan 200 m².

Deelgebied Nieuw Reijerwaard
Voor Nieuw Reijerwaard hebben burgemeester en wethouders op 20 februari 2018 het wijzigingsplan 'archeologie Nieuw Reijerwaard' vastgesteld, nadat een Inventariserend veldonderzoek voor een groot deel van het bedrijventerrein heeft plaatsgevonden (rapport van Antea Group Archeologie van 23 februari 2017). Uit de resultaten van dit onderzoek is gebleken dat in dit deel van het plangebied geen archeologische waarden zijn aangetroffen. In verband hiermede is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' in dit deel van het plangebied geschrapt, zodat het opnemen van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' niet meer nodig is.

Gelet op de resultaten van het Inventariserend veldonderzoek voor Nieuw Reijerwaard en het feit dat het resterende plandeel in het bestemmingsplan 'Buitengebied' niet groter is dan 200 m² kan een onderzoek naar archeologie achterwege worden gelaten.

Toevalsvondsten
Er dient altijd rekening gehouden te worden met zogenaamde toevalsvondsten. Het is van belang om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de zogenaamde meldingsplicht bij toevalsvondsten. Conform de Erfgoedwet 2016, artikel 5.10 is het verplicht om archeologische vondsten te melden bij het bevoegd gezag, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. In de praktijk worden meldingen gedaan bij de lokale overheid, in dit geval de gemeente Ridderkerk.

Conclusie
Het initiatief tast de archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

6.2.3 Cultuurhistorie en monumenten

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.

In het plangebied staat geen bebouwing. Evenmin worden cultuurhistorische waarden in en rondom het plangebied aangetast.


Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

6.3 Flora En Fauna

Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.

Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied 'Boezems Kinderdijk' ligt 4,1 km ten oosten van het plangebied. Het Natura2000-gebied 'Oude Maas' ligt 4,2 km ten zuiden van het plangebied. Het Natura2000-gebied 'Oude Land van Strijen' ligt op 9,5 km ten zuidwesten van het plangebied, terwijl 'De Biesbosch' ten zuidoosten van het plangebied ligt op circa 12,9 km (figuur 10). In onderhavige situatie is er sprake van aanleg van een verbindingsweg tussen de Hoogzandweg en Salieweg/Selderijweg. De Natura2000- gebieden worden hierdoor niet beïnvloed. Evenmin worden significante externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht. Ook heeft de planontwikkeling geen nadelige gevolgen voor verderop gelegen NNN. Het dichtstbijzijnde NNN ligt op circa 2,3 km afstand ten noorden van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPNRIJOntsluiting-VG01_0013.png"Figuur 10: NNN in de omgeving van het plangebied (plangebied met rode stip aangegeven.)

6.3.1 Stikstofdepositie

Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Het op circa 4,2 km zuidelijk gelegen Natura2000-gebied 'Oude Maas', het op 4,1 km oostelijk gelegen 'Boezems Kinderdijk' en het op 9,5 km gelegen 'Oude Land van Strijen' zijn niet stikstofrelevante Habitats gebieden. Het op 12,9 km afstand gelegen Natura2000-gebied 'De Biesbosch' daarentegen wel.

Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) in werking getreden onder de Wet natuurbescherming (dat ook geldt onder de in te voeren Omgevingswet op 1 januari 2024). De Wsn bevat onder andere de resultaatsverplichting om stapsgewijs de stikstofbelasting op stikstofgevoelige habitattypes in de Natura 2000-gebieden onder de kritische depositiewaarde te krijgen. Hiertoe zijn een drietal omgevingswaarden opgenomen in de wet voor 2025, 2030 en 2035.
Belangrijke nadelige milieugevolgen voor de natuur vallen niet op voorhand uit te sluiten. Uit de uitgevoerde berekeningen van Stalbouw.NL van 11 augustus 2023, Bijlage 5 blijkt dat de emissie uitstoot van de gewenste situatie voor de aanleg- en gebruiksfase dermate laag is, dat deze niet zal leiden tot een depositie die hoger is dan 0,00 mol per hectare per jaar. Deze bijdragen zijn zo klein dat er geen vergunningplicht is in het kader van de Wet natuurbescherming, gebiedsbescherming. Het aspect stikstofdepositie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan geen belemmering. Kort samengevat:

  • Op de planlocatie is géén regelgeving met betrekking tot Natura 2000 van toepassing.
  • Met betrekking tot stikstofdepositie zijn er geen effecten te verwachten.
  • Het plangebied vormt géén onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland.

6.3.2 Ecologisch onderzoek

Bij nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aangrenzende natuurbeschermingsgebieden en de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede is een ecologisch onderzoek uitgevoerd door Watersnip Advies te Reeuwijk (rapport van augustus 2023, projectnummer 23A080, Bijlage 6). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport).

Natuurgebieden Gevolgen
Natura2000
Habitattypen
Natura 2000-gebieden Boezems Kinderdijk en Oude Maas liggen op 3,92 km en 4,21 km afstand tot het plangebied. Uit de stikstofberekeningen blijkt dat er in de aanleg- en gebruiksfase geen sprake is van stikstofdepositie.
Soorten Nee
NNN-gebieden Nee
Omgevingsvisie/verordening Nee
Soortgroep Overtreding verbodsbepalingen
Algemeen Voor de beschermde soorten, Bastaardkikker, Bruine kikker, Meerkikker, Gewone pad, Kleine watersalamander, Bosmuis, Bunzing, Dwergmuis, Egel, Haas, Ree en Veldmuis, geldt een algemene vrijstelling in het kader van de Wet Natuurbescherming (Wnb) door de provincie Zuid-Holland. Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden.
Flora Nee
Jaarrond beschermde nesten Nee
Reptielen Nee
Vleermuizen Nee
Overige soorten Nee
Soortgroep Overtreding verbodsbepalingen, aanvullende maatregelen vereist
Vogels Nee. Indien bomen en struiken verwijderd worden, dient dit bij voorkeur buiten het broedseizoen van vogels te gebeuren, zodat overtreding van de Wnb wordt voorkomen. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. De Wnb hanteert echter geen standaardperiode voor het broedseizoen; van belang is of een nest bewoond is. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, mogen er geen werkzaamheden uitgevoerd worden die het nest verstoren. Voor aanvang van werkzaamheden tijdens het broedseizoen dient een terzake kundige een inspectie uit te voeren ten aanzien van eventuele broedende vogels.
Vissen Ja, er wordt schade verwacht aan algemene vissoorten met de geplande werkzaamheden. Om de zorgplicht in acht te nemen wordt geadviseerd te werken met een ecologisch werkprotocol.
Amfibieën Nee, mits voorkomen wordt dat er gedurende de voortplantingsperiode van de Rugstreeppad (globaal half april – augustus) water stagneert en er plassen en poelen ontstaan waar de Rugstreeppad haar eieren in af kan zetten. Tevens dient voorkomen te worden dat er lang zand/grond braak ligt gedurende de overwinteringsperiode (globaal van november – maart). Dit om ingraven voor overwintering te voorkomen.
Zoogdieren Nee, de Steenmarter kan incidenteel gebruik maken van het plangebied. Geadviseerd wordt om in het kader van de zorgplicht een faunapassage te realiseren.


Zorgplicht
Voor planten- en diersoorten geldt in het kader van de Wet Natuurbescherming de algemene zorgplicht. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en/of fauna, deze handelingen achterwege dient te laten of verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.

Natuur-inclusief bouwen
De initiatiefnemer heeft de intentie een verkeersontsluiting te realiseren. Watersnip Advies stimuleert natuur-inclusief bouwen voor een betere samenleving tussen mens en natuur. Natuur-inclusief bouwen kan gedaan worden door het realiseren van faunapassages. Wat betreft straatverlichting wordt geadviseerd om amberkleurige Led-verlichting te plaatsen die voornamelijk naar beneden gericht is. Dit om verstoring door licht voor foeragerende vleermuizen te vermijden. Tevens wordt geadviseerd om in de Blaakwetering en langs beide zijden van de dam natuurvriendelijke oevers aan te leggen met onder andere Riet.

Conclusie
Er zal een ecologisch werkprotocol worden opgesteld in verband met de demping van de sloot ten behoeve van aanleg van een duiker. Met inachtneming hiervan kan worden geconcludeerd dat er vanuit gebiedsbescherming en soortenbescherming geen belemmeringen bestaan tegen deze planontwikkeling. Bij aanleg van de nieuwe verbindingsweg zullen de in het rapport genoemde aanbevelingen voor zover mogelijk worden overgenomen.

6.4 Overige Realiserings- En Uitvoeringsaspecten

6.4.1 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen ruimtelijk relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.

Hoofdstuk 7 Juridische Planbeschrijving

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.

7.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond (GBKN) schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.

7.3 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 7.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn de anti-dubbeltelregel, algemene bouw- en gebruiksregels en algemene afwijkingsregels opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.

7.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.

Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

7.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Artikel 3 Groen
De bestemming 'Groen' is opgenomen voor de groene gebieden waarvan het groene karakter voor de ruimtelijke structuur van het plangebied van belang is. Binnen de bestemming is de aanleg van voet- en fietspaden en water mogelijk.


Artikel 4 Verkeer
De gronden met de bestemming ‘Verkeer’ zijn bestemd voor wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie. Bijbehorende voorzieningen zoals parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden en groenvoorzieningen zijn toegestaan. In de regels zijn nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 5 Water
De bestemming 'Water' is gegeven aan de Blaakwetering, voor zover deze buiten de bestemming 'Verkeer' ligt.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 4
Het plangebied ligt in een gebied met (middel)hoge archeologische verwachtingswaarden. Hiervoor is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen conform het bestemmingsplan 'Buitengebied' met daaraan gekoppeld een omgevingsvergunningenstelsel.

7.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.


Artikel 8 Algemene bouwregels

In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van bestaande afstanden en hoogten ingeval van strijdigheid met de nieuwe bestemmingsregels.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels
Als algemene regel zijn bepaalde gebruiken opgenomen die in ieder geval strijdig zijn met het bestemmingsplan. Hierbij moet gedacht worden aan het gebruik van de gronden ten behoeve van stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval. Stalling en/of opslag van machines zoals voer-, vaar- of vliegtuigen die niet meer in gebruik zijn is binnen het plangebied niet toegestaan; een en ander met uitzondering indien sprake is van normaal gebruik van de bestemming. Tot slot mogen gronden en bouwwerken niet worden gebruikt of geëxploiteerd voor prostitutie of als een seksinrichting.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Aan toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient een belangenafweging ten grondslag te liggen. Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen.

7.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.


Artikel 11 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 12 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

Hoofdstuk 8 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

8.1 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de toelichting van het bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens geldt via de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, deze kosten te verhalen op de initiatiefnemer. Eén en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten. Als er geen overeenkomst wordt gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient er een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

Het bestemmingsplan maakt geen bouwplan mogelijk zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro. De kosten voor het bestemmingsplan en de bijbehorende onderzoeken worden gedragen door de GRNR. Er is een algemene regeling waarop de gemeente haar uren kan schrijven. De aanleg van de ontsluiting wordt ook gedaan en gedragen door de GRNR. Hiermee zijn de kosten voldoende 'anderszins verzekerd. Gezien het voorgaande is het vaststellen van een exploitatieplan niet nodig, zoals bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening.

8.2 Communicatie

Initiatiefnemer heeft op 27 september 2023 twee informatiebijeenkomste gehouden voor omwonenden en omliggende bedrijven. Er is maatschappelijk draagvlak voor aanleg van de ontsluitingsweg. De twee verslagen van de informatiebijeenkomsten zijn opgenomen in Bijlage 7 en Bijlage 8.

8.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Voor onderhavig ontwerpbestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken heeft daartoe vanaf 22 december 2023 zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn geen zienswijzen ingediend.

Er zijn wel drie reacties ontvangen van vooroverlegpartners. Die worden hieronder kort weergegeven:

Provincie Zuid-Holland
De provincie Zuid-Holland heeft ambtelijk gereageerd en aangegeven dat het plan past binnen het provinciale omgevingsbeleid.

Oasen Drinkwater
Oasen Geeft aan dat het plan ligt in de boringsvrije zone van zuiveringsstation Reijerwaard. Vanaf 1 januari 2024 gelden de regels conform de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening. Dit is correct benoemd als aandachtspunt in dit bestemmingsplan onder toelichting in paragraaf 4.2.2.

Oasen geeft ook aan nog enige informatie te willen delen over het milieubeschermingsgebied. Die informatie staat hieronder:
"Het grondwater ter plaatse dient als bron voor de lokale- en regionale drinkwatervoorziening. Ter bescherming van de drinkwatervoorziening is door de provincie Zuid-Holland een aantal ”Milieubeschermingsgebieden voor grondwater” aangewezen waar extra aandacht voor de bodem en grondwaterkwaliteit is geregeld. Om de kwaliteit hiervan te waarborgen zijn er aanvullende regels opgesteld in de Provinciale milieuverordening van de provincie Zuid-Holland om het grondwater te beschermen, vanaf 1 januari 2024 de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening. Afhankelijk van de betrokken zone geldt een lichter of zwaarder beschermingsregime."

Veiligheidsregio Rotterdam – Rijnmond (VRR)
De VRR geeft aan dat met betrekking tot dit plan geen relevante fysieke veiligheidsaspecten zijn geconstateerd. Wel adviseert de VRR bij deze ontwikkelingen zorg te dragen voor toereikende bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen zodat de hulpdiensten bij een incident adequaat kunnen optreden. De regionaal vastgestelde 'Handleiding advies bluswater en bereikbaarheid VRR' biedt mogelijkheden om daar invulling aan te geven. Voor een maatwerkadvies kan contact opgenomen worden met de afdeling Operationele Informatie via Bluswater@vr-rr.nl.

Bijlage 1 Onderzoek Verbinding Hoogzandweg - Nieuw Reijerwaard

Bijlage 1 Onderzoek verbinding Hoogzandweg - Nieuw Reijerwaard

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek

Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 4 Onderzoek Luchtkwaliteit

Bijlage 4 Onderzoek luchtkwaliteit

Bijlage 5 Notitie Stikstofdepositie

Bijlage 5 Notitie stikstofdepositie

Bijlage 6 Ecologisch Onderzoek

Bijlage 6 Ecologisch onderzoek

Bijlage 7 Verslag Informatiebijeenkomst 27 September 2023 (Ochtend)

Bijlage 7 Verslag informatiebijeenkomst 27 september 2023 (ochtend)

Bijlage 8 Verslag Informatiebijeenkomst 27 September 2023 (Middag)

Bijlage 8 Verslag informatiebijeenkomst 27 september 2023 (middag)