Rotonde Vondellaan - Vlietlaan
Bestemmingsplan - gemeente Ridderkerk
Vastgesteld op 26-03-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Rotonde Vondellaan - Vlietlaan met identificatienummer NL.IMRO.0597.BPOOST2014RotVliet-VG01 van de gemeente Ridderkerk.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.6 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.7 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.8 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.9 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
1.10 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.11 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.12 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.13 peil
- a. voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelegen op een afstand van 5 m of minder uit de bestemming 'Verkeer' of 'Verkeer - Verblijfsgebied': de hoogte van die weg;
- b. voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelegen op een afstand van meer dan 5 m uit de bestemming 'Verkeer' of 'Verkeer - Verblijfsgebied': de gemiddelde hoogte van het aangrenzend terrein.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. beplantingen, geluidswerende voorzieningen;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals voet- en fietspaden, speelvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling, kunstuitingen, verkeersvoorzieningen ten behoeve van het verkeer, bermen en water.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 m.
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, voet- en fietspaden;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, bermen, geluidswerende voorzieningen, afvalinzameling, kunstuitingen, groen en water.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 8 m.
Artikel 5 Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de wateraanvoer en -afvoer, alsmede voor de waterberging;
- b. verkeer te water.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd, met dien verstande dat voorafgaand aan werkzaamheden in buitendijks gelegen gronden advies wordt gevraagd aan de waterbeheerder, en gelden de volgende regels:
- a. duikers, waterovergangen, keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd;
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd indien en voor zover deze noodzakelijk zijn voor oeververbindingen, de veiligheid van het verkeer te water of voor een doelmatig kwaliteit- en kwantiteitsbeheer van het oppervlaktewater;
- c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Bestaande Afstanden En Bestaande Andere Maten
- a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
- b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
- c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Overschrijding bestemmingsgrenzen
Het college van burgemeester en wethouders kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Rotonde Vondellaan - Vlietlaan'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aanleiding voor het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is de wens om een rotonde te realiseren op de kruising van de Vondellaan en de Vlietlaan. De geplande rotonde valt voor het grootste gedeelte binnen de beheersverordening Ridderkerk-Zuid, waarin ter plaatse de functie 'Openbaar gebied' is aangegeven. Binnen deze functie is bepaald dat: 'de openbare ruimte niet zodanig mag worden gewijzigd dat er sprake is van een reconstructie van wegen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder'. Met de aanleg van een rotonde is echter wel sprake van een reconstructie.
De overige gedeelten van de geplande rotonde vallen binnen bestemmingsplan 'Noordenweg-Westmolendijk'. Hierin zijn ter plaatse de bestemmingen 'Verkeer' en 'Groenvoorzieningen' opgenomen. De realisatie van de rotonde is hierbij gedeeltelijk strijdig met de bestemming 'Groenvoorzieningen'.
Met voorliggend bestemmingsplan wordt de aanleg van de rotonde juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied betreft de kruising van de Vondellaan en de Vlietlaan. De exacte begrenzing van het plangebied is weeggegeven in figuur 1.1.
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 geeft een samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 de ruimtelijke analyse van het gebied aan de orde. In hoofdstuk 4 worden de relevante milieuaspecten en de overige onderzoeken beschreven. Hoofdstuk 5 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In hoofdstuk 6 ten slotte wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de juridische regeling, zoals deze op de verbeelding en in de regels is opgenomen.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader
2.1 Inleiding
Het bestemmingsplan moet worden getoetst aan het nu geldende rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid- en toetsingskader. Hieronder is dit beleid- en toetsingskader nader beschreven. Paragraaf 2.2 behandelt het rijksbeleid. Het provinciale beleid- en toetsingskader is opgenomen in paragraaf 2.3. Het relevante gemeentelijk beleid staat in paragraaf 2.4. Paragraaf 2.5 geeft de conclusies.
2.2 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (maart 2012)
Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor Ridderkerk relevante belangen zijn:
- een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
- een robuust hoofdnetwerk van weg en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
- het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;
- betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg en vaarwegen;
- ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
- verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
- ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
- ruimte voor behoud en versterking van (inter-)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
- zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
Deze belangen zijn vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro (voorheen AMvB Ruimte) bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen met ruimtelijke onderbouwing moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart) en Erfgoed (Unesco). Het Barro is niet van invloed op de ontwikkelingen binnen het plangebied.
2.3 Provinciaal Beleid
Visie Ruimte en Mobiliteit (2014)
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
- Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
- Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
- Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
- Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.
Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
4 rode draden
In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:
1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
2. vergroten van de agglomeratiekracht,
3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
1. Beter benutten en opwaarderen
De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Beter benutten en opwaarderen leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik. Het plangebied is op de visiekaart aangeduid als bestaand bebouwd gebied.
2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)
Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer.
3. Versterken ruimtelijke kwaliteit
Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads – en dorpsgebied te realiseren.
De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.
4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving
In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.
Voor de aanleg van de rotonde zijn in de Visie Ruimte en Mobiliteit geen relevante passages opgenomen.
2.4 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Ridderkerk 2020
Als belangrijke kernkwaliteit van Ridderkerk wordt aangegeven dat de Ridderkerker in de gemeente zelf kan wonen en werken. Om dit te faciliteren heeft de gemeente een 8-tal uitdagingen geformuleerd:
- Woningen bouwen voor alle doelgroepen;
- Verouderde woningen renoveren of slopen;
- Zorgen dat er voldoende werkgelegenheid aanwezig blijft;
- Zorgen dat er voldoende personeel is;
- Goede fiets- en openbaar vervoervoorzieningen aanleggen;
- De sociale samenhang in de buurten en wijken versterken;
- Zorgen dat er voldoende voorzieningen blijven;
- Ridderkerk duurzamer maken en de milieuoverlast verminderen.
In de structuurvisie zijn met betrekking tot de aanleg van de rotonde geen relevante passages opgenomen.
2.5 Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan. Het plan is niet in strijd met het ruimtelijk beleid- en toetsingskader van het Rijk, de provincie Zuid-Holland en Gemeente.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
De rotonde
De nieuw aan te leggen rotonde zal ter plaatse van het huidige, reeds ruim opgezette, kruispunt worden gerealiseerd. Hierbij zullen aparte fietsstroken en voetpaden worden aangelegd die gescheiden liggen van de rijbaan. In figuur 3.1 is een impressie opgenomen van het ontwerp van de nieuwe rotonde.
Om ruimte te maken voor de aanleg van de rotonde en bijbehorende fiets- en voetpaden, groenvoorzieningen en watergangen zal het totale oppervlak van het kruispunt (beperkt) toenemen.
Figuur 3.1 Ontwerp nieuwe rotonde
Nut en noodzaak
De bestaande verkeersregelinstallatie op het kruispunt Vlietlaan / Donkerslootweg is verouderd en aan vervanging toe. Daarnaast is een (veiliger)kruispunt met een gelijkmatiger verkeerafwikkeling voor alle gebruikers wenselijk. In de huidige situatie staan met enige regelmaat grote wachtrijen voor de verkeerslichten. Dit lange wachten leidt er vooral onder scholieren toe dat er veel roodlichtnegatie voorkomt.
Om de huidige verkeersproblematiek op te lossen en de verkeersveiligheid te vergroten wordt gekozen voor de aanleg van een rotonde. De SWOV (Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid) meldt: “Rotondes zijn veiliger dan kruispunten omdat ze het aantal potentiële conflicten tussen verkeersdeelnemers terugbrengen en de verkeerssnelheid verlagen. Vervanging van een kruispunt door een rotonde zou het aantal ernstige slachtoffers op het betreffende kruispunt met 46% doen afnemen. De doorstroming van het verkeer is op rotondes meestal beter dan op kruispunten, en de uitstoot van gassen en het lawaai nemen af, zeker vergeleken met kruispunten met verkeerslichten. Wel moet rekening gehouden worden met een groter ruimtebeslag”.
Daarnaast is binnen de gemeente Ridderkerk het uitgangspunt dat fietsverkeer de voorkeur en voorrang geniet boven het autoverkeer. Met de aanleg van de rotonde wordt meer ruimte gegeven aan het fietsverkeer.
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Inleiding
Op grond van de wet en jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan te worden aangetoond en moet worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
4.2 Vormvrije Mer-beoordeling
Beleid en normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
Onderzoek en conclusies
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de wijziging of uitbreiding van een weg bestaande uit vier of meer rijstroken, of verlegging of verbreding van bestaande wegen van twee rijstroken of minder tot wegen met vier of meer rijstroken niet zijnde een, autosnelweg of autoweg mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een weg met een tracélengte van 5 kilometer of meer (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D1.2). De ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een rotonde waar uitsluitend wegen die bestaan uit één rijstrook op aansluiten. De beoogde ontwikkeling is dan ook niet aan te merken als een activiteit uit bijlage 1 uit het Besluit MER onderdeel D1.2. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
4.3 Watertoets
Waterbeheer en watertoets
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan
- Provinciale Structuurvisie
- Verordening Ruimte
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 2009-2015 staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Voor een toename aan verhard oppervlak moet 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de verharding toeneemt.
Gemeentelijk beleid
De hoofddoelstelling van het Waterplan 2 Ridderkerk (2008-2012) is: 'Het realiseren van een goed beheersbaar en aantrekkelijk watersysteem, met helder water van voldoende kwaliteit en gevarieerde veilige oevers, dat op de gewenste gebruiksfuncties is afgestemd. Het waterplan moet leiden tot een brede en integrale visie op het watersysteem.' In het waterplan staan de maatregelen beschreven die de gemeente Ridderkerk en waterschap Hollandse Delta tot 2012 uitvoeren om de waterkwaliteit van sloten en singels te verbeteren en de wateroverlast te beperken. Wateroverlast wordt aangepakt door ruimte voor water te creëren. Daarnaast worden maatregelen uitgevoerd om de kwaliteit van het water te verbeteren.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied bestaat uit het kruispunt tussen de Vondellaan en Vlietlaan te Ridderkerk. De bodem in het plangebied bestaat uit zeekleigrond. Er is sprake van grondwatertrap III. Dat wil zegen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand minder dan 40 cm onder maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 80 en 120 cm onder maaiveld. De maaiveldhoogte in het plangebied is circa 50 cm boven NAP. Het plangebied ligt in peilgebied IJsselmonde Oost en de bemalingsgebieden 27C (westelijk deel plangebied) en 27L (oostelijk deel plangebied) met een vast peil van respectievelijk NAP -2,1 en -1,6 m.
Waterkwantiteit en -kwaliteit
Ter plaatse van het plangebied is een hoofdwatergang gelegen. Rondom de watergang is een beschermingszone gelegen van 3,5 m. Binnen deze zone gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden.
De aanwezige watergang behoort niet tot de Kaderrichtlijn Water (KRW)-lichamen.
Milieubeschermingsgebied voor het grondwater
Een gedeelte van het plangebied ligt in de boringsvrije zone van het milieubeschermingsgebied voor grondwater (zie figuur 4.1). Dit betekent dat dit deel van het plangebied te maken heeft met specifieke eisen bij (bouw)activiteiten. Deze zijn vastgelegd in de Provinciale Milieuverordening Zuid-Holland. Aangezien deze regels reeds zijn vastgelegd in de voornoemde verordening en op basis daarvan afdoende kunnen worden gehandhaafd, heeft dit aspect geen verdere vertaling in de regels van dit plan gekregen.
Figuur 4.1 Milieubeschermingsgebieden voor grondwater (uitsnede kaart 8 Krimpenerwaard/Alblasserwaard behorende bij de Provinciale Milieuverordening Zuid-Holland)
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen binnen de kern-/beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een rotonde.
Waterkwantiteit
Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 500 m2 in stedelijk gebied dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd worden.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een afname van 1.000 m2 aan verhard oppervlak. Watercompensatie is hierdoor niet aan de orde.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting,
- (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
4.4 Geluid
Reconstructiesituatie
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een rotonde op het kruispunt Vondellaan/Donkerslootweg/Vlietlaan. Dit is een fysieke aanpassing aan een bestaande weg, waarvoor op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) reconstructieonderzoek uitgevoerd moet worden. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 1. Conform de normstelling uit de Wgh is de geluidsbelasting ter plaatse van de omliggende woningen die binnen de zone van het te reconstrueren wegvak liggen berekend voor de huidige situatie (2014) en de toekomstige situatie (2025). In dit onderzoek zijn zowel de bestaande woningen, de woonwagenstandplaats en de geprojecteerde woningen binnen het bestemmingsplan Het Zand en de Gorzen betrokken.
Wettelijk kader
De toename van de geluidsbelasting wordt getoetst aan de normen van de Wgh. Wanneer er sprake is van een toename van 1,5 dB (afgerond 2 dB) of meer is er sprake van een reconstructiesituatie in gevolge de Wgh. Een toename van meer dan 5 dB is niet acceptabel. Wanneer de heersende geluidsbelasting lager ligt dan 48 dB (voorkeursgrenswaarde), wordt de toename berekend vanaf de voorkeursgrenswaarde.
Als er sprake is van een reconstructiesituatie, zijn maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting noodzakelijk. Wanneer deze maatregelen niet mogelijk of doelmatig zijn, moet een besluit hogere waarden worden vastgesteld. De geluidsbelasting in 2025 wordt vergeleken met de laagste van de heersende geluidsbelasting (2014) of de eerder vastgestelde hogere waarden. Voor de geprojecteerde woningen in het bestemmingsplan Het Zand en de Gorzen zijn hogere waarden verleend. Omdat deze echter hoger liggen dan de heersende geluidsbelasting, is getoetst aan de heersende geluidsbelasting.
Resultaten
Uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting ter plaatse van de bestaande of geprojecteerde woningen met maximaal 0,90 dB toeneemt. Er is dus geen sprake van toenames van 1,50 dB of meer. Daarom is conform de Wgh geen sprake van een reconstructiesituatie. De Wgh staat de realisatie van de rotonde dan ook niet in de weg.
4.5 Ecologie
Onderzoek
Voor de ontwikkelingen in het plangebied is onderzoek gedaan naar de aanwezige flora en fauna. Een volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2.
Conclusies en aanbevelingen
Bij het uitvoeren van het ecologisch onderzoek zijn geen beschermde soorten vastgesteld en worden ook niet verwacht aanwezig te zijn.
De werkzaamheden dienen conform de Gedragscode Flora- en faunawet voor de gemeente Ridderkerk plaats te vinden (Boom, 2013). Voor de aanleg van de rotonde zijn paragrafen 4.1 en 4.3 van toepassing.
Hier valt onder andere te lezen dat rekening moet worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Het kappen van bomen en verwijderen van struiken wordt bij voorkeur buiten het broedseizoen uitgevoerd. Anders moet vastgesteld worden dat er geen vogelnesten aanwezig zijn. Alle broedende vogels en hun nesten zijn beschermd ex. art. 11 van de Flora- en faunawet. Het broedseizoen duurt globaal vanaf half maart tot en met half juli, maar is soortspecifiek. Verder moet bij de overweging tot het kappen van de bomen rekening gehouden worden met het Bomenbeleidsplan en de Groene Kaart van Ridderkerk.
Bij de uitvoering van de werkzaamheden dient men te allen tijde rekening te houden met de in de Flora- en faunawet opgenomen Algemene Zorgplicht (Art. 2). De Zorgplicht houdt in dat schadelijke effecten aan planten en dieren door menselijk handelen tot een minimum beperkt moeten worden. Deze wettelijke verplichting geldt voor alle flora en fauna in Nederland ongeacht de beschermde status. De Zorgplicht is bijvoorbeeld van toepassing op het verleggen van de watergang langs de Molensteeg. Daarbij moeten de aanwezige vissen worden overgeplaatst naar een nabijgelegen watergang buiten het projectgebied. Op die manier kan voorkomen worden dat vissen onnodig getroffen worden door de werkzaamheden. Dit kan door de duikers voor aanvang af te sluiten. Vervolgens het waterpeil te laten zakken en de aanwezige vissen weg te vangen met een schepnet. De groeiplaats van de Bleke Schubwortel langs de Donkerslootweg moet geheel ontzien worden. Hier mogen ook geen werkmaterialen opgeslagen worden.
In de toekomstige situatie is het wenselijk (niet wettelijk verplicht) om de watergang langs de Vondellaan en Vlietlaan onbelicht te laten. Vleermuizen hebben een voorkeur voor donkere wateren om boven te jagen. Gezien het feit dat de watergang op dit moment veel gebruikt wordt door Gewone en Ruige Dwergvleermuizen is het wenselijk deze toegevoegde waarde voor de soorten te behouden.
4.6 Bodem
Beleid en Normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek en conclusie
Uit het Bodemloket (www.bodemloket.nl) blijkt dat ter plaatse van het plangebied geen historische activiteiten bekend zijn die mogelijk hebben geleid tot bodemvervuiling. Daarnaast is de beoogde rotonde geen functie die gevoelig is voor bodemverontreiniging. De aanwezige bodemkwaliteit levert hierdoor geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling.
4.7 Externe Veiligheid
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Ridderkerk beschikt over een beleidsvisie externe veiligheid. Deze beleidsvisie bevat het samenhangend beleid ten aanzien van externe veiligheid. In de visie is een bijlage opgenomen met een overzicht van alle risicobronnen met bijbehorende risico's. In de bijlagen is tevens een scenario-analyse opgenomen van de meest waarschijnlijke en worst-case ongevalscenario's. De beleidsvisie is kaderstellend voor het nemen van ruimtelijke besluiten en het verlenen van vergunningen waarbij externe veiligheid in het geding is.
Onderzoek
Zowel de Vlietlaan als de Vondellaan zijn op de risicokaart niet aangegeven als transportas voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Incidenteel vindt over de wegen mogelijk wel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Gezien de lage frequentie en de beperkte bebouwingsdichtheden rondom de beoogde rotonde, zal in geen geval sprake zijn van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.
De aanleg van de rotonde heeft geen ruimtelijke gevolgen voor het aspect externe veiligheid. Het aspect staat de uitvoering van het project niet in de weg.
4.8 Kabels En Leidingen
Afwegingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
- 1. gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
- 2. aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
- 3. defensiebrandstoffen;
- 4. warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.
Onderzoek
Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
4.9 Luchtkwaliteit
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | Grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
NIBM
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.
Onderzoek en conclusie
Het voorliggende plan maakt de realisatie van een rotonde mogelijk. Deze ontwikkeling zal niet leiden tot een verkeerstoename op de aansluitende wegen, of tot andere ingrijpende wijzigingen in de verkeersstromen op de omliggende wegvakken. Het plan heeft dan ook geen negatieve gevolgen voor de luchtkwaliteit. Kwantitatief onderzoek waarbij het voornemen wordt getoetst aan de grenswaarden is om deze reden niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Vondellaan en Vlietlaan ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.
4.10 Archeologie En Cultuurhistorie
Regelgeving en beleid
Verdrag van Malta
Het Verdrag van Malta is in 1992 ondertekend en in 1995 in werking getreden. Doelstelling van het Verdrag van Malta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag moet worden onderzocht of er geen archeologische restanten worden beschadigd.
Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, het Structuurschema Groene Ruimte 2, de Nota Ruimte, de Wijziging van de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie van OC&W.
Gemeentelijk beleid
Op 23 september 2013 heeft Ridderkerk gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. Met het vaststellen van dit beleid kiest Ridderkerk ervoor om zorgvuldig om te gaan met het archeologisch erfgoed in de bodem, en tevens te zorgen voor een zo soepel verlopend proces van ruimtelijke ordening.
Onderzoek en conclusie
In het kader van de planvorming is advies gevraagd aan het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR). Het BOOR het op 19 mei 2014 advies met betrekking tot de realisatie van de rotonde uitgebracht. Dit advies is opgenomen in Bijlage 3.
Het BOOR ziet naar aanleiding van de voorgelegde plannen geen reden tot archeologisch (voor)onderzoek in het plangebied en adviseert de gemeente Ridderkerk af te zien van een dergelijk onderzoek. De locatie kan voor de voorgenomen ontwikkeling worden vrijgegeven zonder archeologische bemoeienis.
Het BOOR benadrukt dat er altijd rekening dient te worden gehouden met zogenaamde toevalsvondsten. Hiervan dient men op basis van de Monumentenwet 1988 het bevoegd gezag - de gemeente Ridderkerk - te informeren.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
De realisering van het plan betreft een ontwikkeling van de gemeente Ridderkerk. Met betrekking tot deze ontwikkeling is een reservering in de begroting gemaakt. De financieel-economische uitvoerbaarheid is daarmee gewaarborgd, zodat het plan kan worden gerealiseerd.
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Voorontwerpbestemmingsplan
In het kader van het overleg als bedoeld ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerpbestemmingsplan 'Rotonde Vondellaan-Vlietlaan' voorgelegd aan de wettelijke overlegpartners. Door de volgende instanties is een vooroverlegreactie ingediend:
- 1. Waterschap Hollandse Delta;
- 2. Oasen N.V.;
Het waterschap heeft hierbij aangegeven dat het voorontwerpbestemmingsplan geen reden geeft tot het maken van opmerkingen.
Oasen N.V. geeft aan dat het infiltreren van afstromend regenwater van een drukke straat kan leiden tot vervuiling van het watervoerende pakket. De infiltratie binnen de boringsvrije zone door grindpalen ect., direct in het eerste watervoerende pakket is daarom niet gewenst. Verzocht wordt op de hoogte te worden gehouden van de ontwikkelingen.
Communicatie/participatie:
De bewoners van de omliggende woningen worden geïnformeerd over de aanleg van de rotonde. Daarnaast wordt de rotonde zijdelings meegenomen in een bewonersbrief over de aanleg van de fietsstraat in de Molensteeg en West Molendijk. Tevens wordt de rotonde besproken in de vergadering van de buurtcommissie.
Voor de uitvoering wordt een nieuw communicatie traject opgestart.
Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan 'Rotonde Vondellaan-Vlietlaan' heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Dit is bekend gemaakt in een publicatie in de Staatscourant, de Combinatie en op de gemeentelijke website. Daarnaast heeft het ontwerpbestemmingsplan, het ontwerpbesluit tot vaststelling en overige relevante stukken ter inzage gelegen op het gemeentehuis van Ridderkerk. Iedereen kon gedurende deze periode een zienswijze indienen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Verantwoording Planvorm
Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van het plan, een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is enige flexibiliteit in het plan ingebracht door middel van de opname van algemene afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden.
Deze planvorm biedt enige flexibiliteit voor de beoogde functiewijziging en tegelijkertijd rechtszekerheid voor de gebruikers van de aangrenzende gebieden. De in het plan vastgelegde omvang van de functies zijn vastgelegd in de bestemmingsregeling. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.
Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Hiernaast is het plan afgestemd op de huidige bestemmingsplanregeling en de gemeentelijke standaard.
6.2 Opbouw Regels
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels. De overgangs- en slotregel maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
6.3 De Bestemmingen
In het bestemmingsplan zijn verschillende bestemmingen gegeven aan het plangebied. Hieronder wordt ingegaan op de inhoud van deze bestemmingen.
Groen
Aan de noordzijde van de rotonde zal een groenstrook worden aangelegd. Deze groenstrook is bestemd met de bestemming 'Groen'.
Verkeer
De rotonde is geheel voorzien van de bestemming 'Verkeer'. Deze passende bestemming is globaal van karakter, waardoor eventuele kleine wijzigingen in het ontwerp zonder verdere planologische procedures mogelijk zijn.
Water
De watergang aan de noordzijde van de rotonde wordt iets verlegd en "gebogen" uitgevoerd om ruimte te maken voor de rotonde. De gronden die aangewezen zijn voor water zijn bestemd voor waterlopen ten behoeve van de waterhuishouding. Binnen deze bestemming mag alleen worden gebouwd indien dit noodzakelijk is voor bijvoorbeeld oeververbindingen, of ten behoeve van de kwantiteit en kwaliteit van het oppervlaktewater.
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 1 Akoestisch onderzoek
Bijlage 2 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 2 Ecologisch onderzoek