Markstraat
Bestemmingsplan - gemeente Ridderkerk
Vastgesteld op 19-09-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Markstraat met identificatienummer NL.IMRO.0597.BPSLIK2018markdint-VG01 van de gemeente Ridderkerk.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan-huis-gebonden bedrijf
het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend.
1.6 aan-huis-gebonden beroep
het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een beroep op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied, welke door hun beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend.
1.7 achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw.
1.8 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.9 archeologische deskundige
een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.
1.10 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.11 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.12 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.13 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.14 bijgebouw
een vrijstaand, afzonderlijk van het hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht te onderscheiden is van en in volume ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.15 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
1.16 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.17 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.18 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.19 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.20 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.21 dakvoet
de onderzijde van de laagste dakpan of onderrand van een andere vorm van dakbedekking.
1.22 dienstverlening
het bedrijfsmatig aanbieden, verkopen en/of leveren van diensten aan personen, zoals reisbureaus, kapsalons en wasserettes.
1.23 erker
een uitbouw aan de voorzijde van de woning, met een maximale breedte van 75% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw, een maximale diepte van 2 m en een maximale hoogte gelijk aan de hoogte van de begane grondlaag van de desbetreffende woning vermeerderd met 0,35 m.
1.24 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.25 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.26 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.27 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.28 peil
- a. voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelegen op een afstand van 5 m of minder uit de bestemming 'Verkeer' of 'Verkeer - Verblijfsgebied': de hoogte van die weg;
- b. voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelegen op een afstand van meer dan 5 m uit de bestemming 'Verkeer' of 'Verkeer - Verblijfsgebied': de gemiddelde hoogte van het aangrenzend terrein.
1.29 praktijkruimte
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
1.30 seksinrichting
het bedrijfsmatig -of in omvang of frequentie die daarmee overeenkomt- gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen.
1.31 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.32 voorgevel(rooi)lijn
de lijn die gelijk of evenwijdig loopt aan de naar de openbare weg gerichte gevel.
1.33 Wgh-inrichtingen
bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
1.34 woning / wooneenheid
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.35 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn tussen de voorgevel- en de achtergevellijn van het gebouw.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 breedte van dakkapellen
De maximaal toegestane breedte van dakkappellen ten opzichte van de breedte van daken wordt gemeten langs een horizontale lijn die de betreffende dakkapellen in het verticale midden doorsnijdt.
2.4 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 diepte en breedte van een hoofdgebouw
De diepte en de breedte van een hoofdgebouw worden gemeten daar waar deze maten het grootst zijn, met dien verstande dat erkers en aan- en uitbouwen niet worden meegerekend.
2.6 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.7 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.8 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
- b. tuin- en achterpaden.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen gelegen achter de voorgevel van bij de tuin behorende hoofdgebouwen maximaal 2 m mag bedragen;
- c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
- d. in afwijking van het gestelde onder a mogen binnen deze bestemming (delen van) erkers worden gebouwd voor zover deze behoren bij naastgelegen hoofdgebouwen.
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, afvalinzameling, kunstuitingen, groen en water.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend ten behoeve van de bestemming bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting, bedraagt ten hoogste 5 m.
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. grondgebonden woningen met aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals tuinen, erven, nutsvoorzieningen, verkeers- en (ondergrondse)parkeervoorzieningen, afvalinzameling, groen en water.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.1 onder d teneinde een andere situering van de hoofdgebouwen op bouwpercelen mogelijk te maken, met dien verstande dat de afstand van de voorgevel van hoofdgebouwen tot de bestemmingsgrens met de bestemming 'Tuin' niet meer dan 3 m mag bedragen.
5.4 Specifieke gebruiksregel
Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan het gebruik van gedeelten van woningen en/of bijgebouwenvoor kantoor- en/of praktijkruimte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven, voor zover:
- a. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd wordt;
- b. het vloeroppervlak in gebruik voor kantoor- en/of praktijkruimte niet groter is dan 30% van het vloeroppervlak van hoofdgebouwen en erfbebouwing, met een maximum van 70 m²;
- c. ten behoeve van de kantoor- en/of praktijkruimte wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
- d. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
- e. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van toegestane aan-huis-gebonden beroepen;
- f. het beroep of de activiteit door de bewoner wordt uitgeoefend.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Overschrijding goothoogte
De goothoogte mag worden overschreden door:
- a. dakruimten, mits:
- 1. het gezamenlijk oppervlak van (nagenoeg) horizontale dakvlakken niet meer bedraagt dan 50% van het gezamenlijk grondoppervlak van de af te dekken gedeelten van het bouwwerk;
- 2. de hoogte van de overschrijding ten opzichte van de aanwezige goothoogte niet meer dan 4,5 m bedraagt;
- 3. de breedte van enig deel van een gevelvlak van deze dakruimte, geen dakkapel zijnde, niet meer bedraagt dan 40% van de breedte van de onderliggende gevel dan wel in opwaartse richting geleidelijk afneemt tot deze maat;
- b. dakkapellen op woningen, voor zover gelegen aan de voor- of zijgevel, waarvan de gezamenlijke breedte per dakvlak niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van de voor- of zijgevel en waarvan de hoogte niet meer bedraagt dan 50% van de in het verticale vlak geprojecteerde hoogte van het dakvlak met een maximumhoogte van 1,5 m;
- c. dakkapellen op woningen, voor zover niet gelegen aan de voor- of zijgevel van een pand, waarvan de afstand tot de zijgevel of de woningscheidende muur niet minder dan 0,5 m bedraagt met een maximumhoogte van 1,5 m;
- d. (delen van) bouwwerken, waarvan de grootste horizontale doorsnede niet meer dan 1 m² bedraagt en door trappenhuizen, lichtstraten, koepels en liftkokers;
- e. technische ruimten voor klimaatregeling, koeling en dergelijke met een maximale oppervlakte van 4 m2.
7.2 Overschrijding bouwhoogte
De bouwhoogte mag worden overschreden door antennes met ten hoogste 6 m.
7.3 Overschrijding bouw- en bestemmingsgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
- c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
7.4 Voldoende parkeergelegenheid
- a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
- b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
- c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
Artikel 8 Bestaande Afstanden En Bestaande Andere Maten
- a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
- b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
- c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
9.1 Geluidzone industrie
De bouw van nieuwe geluidsgevoelige objecten ter plaatse van de aanduiding 'Geluidzone - industrie' uitsluitend is toegestaan, indien voldaan kan worden aan de in of krachtens de Wet geluidhinder geldende normen dan wel de verleende hogere waarden.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Afwijken van maten
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Het college van burgemeester en wethouders kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan 'Markstraat'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
ABB Ontwikkeling BV wenst op de hoek van de Markstraat en de Dintelstraat in Bolnes 12 rijwoningen te realiseren. Op deze locatie staat nu het gebouw van (voormalig) spiritueel centrum de Heksenketel. Dit gebouw zal worden gesloopt ten behoeve van de beoogde woningbouw.
De beoogde ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan. Op basis van de benodigde onderzoeken is in dit bestemmingsplan een verantwoorde basis en een toepasselijke bestemmingsregeling ontworpen, waarbij de woningen juridisch-planologisch mogelijk worden gemaakt.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt tussen de Rijnsingel en de Dintelstraat, aan de noordzijde van de Markstraat in Bolnes (Ridderkerk). In figuur 1.1 is een weergave gegeven van de ligging van het plangebied.
Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: Luchtfoto Kadaster Nederland)
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Het geldende bestemmingsplan 'Bolnes' is vastgesteld op 24 januari 2013. Het plangebied heeft de bestemming 'Gemengd' (zie figuur 1.2). De bestaande bebouwing is voorzien van een bouwvlak met een bebouwingspercentage van 75% en een maximum bouwhoogte van 5 meter. De realisatie van de geplande woningen is binnen deze bouwvlakken niet mogelijk. Daarnaast geldt voor het hele plangebied de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie'.
Figuur 1.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Bolnes'
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van het plangebied en komt het planvoornemen aan de orde. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het relevante beleidskader kort beschreven. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van het benodigde onderzoek naar onder andere milieuaspecten. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijke Analyse
2.1 Huidige Situatie Plangebied
Analyse omgeving plangebied
Bolnes is één van de oorspronkelijke vijf kernen van Ridderkerk. De ontwikkeling van Bolnes begon door de vestigingen van enkele scheepswerven langs de Nieuwe Maas in de 2e helft van de 19e eeuw. Met name in de jaren zestig en zeventig is de kern flink uitgebreid, niet alleen met woningen maar ook met voorzieningen.
Het plangebied ligt ingeklemd tussen de Rijnsingel en de Dintelstraat. De Rijnsingel betreft een wijkontsluitingsweg vanwaar het omliggende wegennetwerk snel te bereiken is. De directe omgeving bestaat voornamelijk uit woningbouw. Aansluitend aan het plangebied aan de noordzijde bevindt zich huisartsenpost Bolnes. Verder naar het noordwesten, op circa 150 m afstand van het plangebied, ligt het winkelcentrum van Bolnes.
Inrichting plangebied
Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit de voormalige bebouwing van voormalig spiritueel centrum de Heksenketel. Het betreft een gebouw met één bouwlaag en een platte dakafdekking. Het plangebied heeft een groene omlijsting, bestaande uit bomen en struiken. Aan de westkant wordt het plangebied begrensd door het vrijliggende fietspad langs de Rijnsingel. Fietspad en rijbaan worden van elkaar gescheiden door een karakteristieke bomenrij.
Figuur 2.1 Bestaande situatie plangebied (bron: Luchtfoto Kadaster Nederland)
Aan de noordzijde van het gebouw is ruimte voor het parkeren van auto's (zie figuur 2.2). Hiervan wordt ook gebruik gemaakt door bezoekers van huisartsenpost Bolnes. De huisartsenpost beschikt over beperkte parkeergelegenheid op eigen terrein. Langs de randen van het plangebied kan ook gebruik worden gemaakt van straatparkeren (Markstraat en Dintelstraat). Naast de huisartsenpost, ten noorden van het plangebied, ligt een grasveld.
Figuur 2.2 Bestaande situatie plangebied vanaf de Dintelstraat (bron: Google Streetview)
2.2 Planbeschrijving
Stedenbouwkundige verkaveling
Het bestaande gebouw zal worden gesloopt en vervangen door 12 grondgebonden rijwoningen. De rijwoningen zullen in twee rijen van zes worden gebouwd (zie figuur 2.3). Het bestaande stratenpatroon blijft gehandhaafd. Overeenkomstig de bouwblokken ten zuiden en oosten van het plangebied is de meest westelijke rij woningen georiënteerd op de Rijnsingel en de meest oostelijke rij woningen op de Dintelstraat.
Figuur 2.3 Stedenbouwkundige verkaveling
Ten behoeve van de rijwoningen wordt aan de noordzijde van het plangebied een parkeerterrein met 26 parkeerplaatsen aangelegd. Naast parkeerplaatsen voor bewoners kan het parkeerterrein ook worden gebruikt voor bezoekers aan de huisartsenpost. Tijdens de plantontwikkeling van de woningen heeft de huisartsenpost aangegeven het huidige gebouw uit te willen breiden met een apotheek. Het aantal parkeerplaatsen is daarom afgestemd op de beoogde uitbreiding van de apotheek en de woningbouw, waarbij is uitgegaan van dubbelgebruik (zie paragraaf 4.1). De beoogde uitbreiding van de huisartsenpost is niet meegenomen in voorliggend plan omdat het vigerende bestemmingsplan 'Bolnes' de apotheek al mogelijk maakt. Tevens kan gebruik worden gemaakt van de bestaande langsparkeerplaatsen langs de Markstraat en de Dintelstraat. Deze parkeerplaatsen blijven gehandhaafd.
Bouwmassa
De bouwmassa is afgestemd op de bestaande woningen in de omgeving. De woningen worden voorzien van een kap en hebben een maximale goothoogte van 6 meter. De diepte van de woningen bedraagt circa 10,4 m. De entrees van de woningen zijn te bereiken door middel van voetpaden. Ook de achtertuinen zijn te bereiken via een pad. De diepte van de voortuinen sluit aan op die van de woningen aan de overzijde van de Dintelstraat en de Markstraat. Binnen het aangegeven bouwvlak biedt de regeling bij dit bestemmingsplan de voor het woongebied in Bolnes gebruikelijke ruimte voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen. Ook het kleur- en materiaalgebruik van de beoogde rijwoningen zal worden afgestemd op de woonbebouwing in de directe omgeving.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van de rijksoverheid beschreven. Het kabinet schetst in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van
andere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang (13 nationale belangen) uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Evenals de SVIR wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld de mainportontwikkeling van Rotterdam, het kustfundament, defensie en de ecologische hoofdstructuur. Voor het plangebied is het uitgangspunt van duurzame verstedelijking van belang (zie ladder voor duurzame verstedelijking).
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in het SVIR geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke functies mogelijk maken, de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.
Toetsing rijksbeleid
Het planinitiatief raakt geen rijksbelangen als genoemd in de SVIR en het Barro. Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Bij de ladder moet de behoefte aangetoond worden en of deze behoefte in bestaand stedelijk gebied opgevangen kan worden. Omdat de provincie Zuid-Holland een eigen systematiek voor toetsing aan de ladder heeft vastgelegd in de Verordening ruimte, vindt toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking plaats in paragraaf 3.2.
3.2 Provinciaal Beleid
Visie Ruimte en Mobiliteit (geconsolideerde versie 19 januari 2018)
De Visie ruimte en mobiliteit (VRM) geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
- Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
- Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
- Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
- Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.
Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
In het VRM zijn vier thema's te onderscheiden;
- 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
- 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
- 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
- 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Het plangebied ligt op de kwaliteitskaart binnen het 'rivierdeltacomplex' (Laag van de ondergrond). Op de Laag van de stedelijke occupatie ligt het plangebied binnen stads- en dorpsgebied (zie figuur 3.1). Het gebied ten oosten van de Markstraat maakt deel uit van de stedelijke groenstructuur tussen Ridderkerk en Bolnes.
![]() | ![]() |
Figuur 3.1 Uitsnede kwaliteitskaart Zuid-Holland
Verordening ruimte (geconsolideerde versie 19 januari 2018)
In samenhang met de structuurvisie is de Verordening ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. De volgende artikelen zijn relevant voor dit bestemmingsplan.
Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
- a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
- b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
- c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
- 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
- 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
- 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.
Lid 2 Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau
Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.
Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit
Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
- de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
- als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
- 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
- 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
- als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
- 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
- 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
Lid 4 Beeldkwaliteitsparagraaf
Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:
- waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn, of;
- die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie.
Toetsing provinciaal beleid
De beoogde ontwikkeling sluit goed aan bij de speerpunten 'beter benutten en opwaarderen van wat er is' en 'verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit'. De woningen worden gerealiseerd binnen bestaand bebouwd gebied. Met betrekking tot artikel 2.2.1 lid 1 betreft het onderhavige plan een gebiedseigen ontwikkeling (inpassen). Richtlijnen van de kwaliteitskaart zijn niet in het geding en de locatie is niet aangemerkt als een gebied met een beschermingscategorie (lid 4).
Omdat het aantal woningen met maximaal 12 woningen toeneemt, kan met een beperkte toetsing aan de ladder van duurzame verstedelijking worden volstaan. De ontwikkeling is voorzien in bestaand stads- en dorpsgebied. De nieuwe woningen voorzien in een actuele vraag naar woningen in de gemeente Ridderkerk. Aangesloten wordt op de marktwensen van de provinciale woningbehoefteraming. Uit de meest actuele cijfers blijkt dat er in de stadsregio Rotterdam behoefte is aan 57.600 woningen tot 2030. Van belang is verder dat sprake is van herstructurering en transformatie van een bestaande locatie in bebouwd gebouwd. Vanwege de ligging aan één van de hoofdwegen (Rijnsingel) kan het plangebied passend worden ontsloten.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Omgevingsvisie Ridderkerk 2035
De gemeenteraad heeft op 14 september 2017 de Omgevingsvisie Ridderkerk 2035 vastgesteld. In deze omgevingsvisie anticipeert de gemeente op het in werking treden van de nieuwe Omgevingswet. Daarnaast beoogt de gemeente Ridderkerk met deze nieuwe visie in te spelen op maatschappelijke ontwikkelingen, zoals de vraag naar levensloopbestendige woningen en de druk op de detailhandelsstructuur. Verder bevat de omgevingsvisie aanpassingen in de beleidsambities ten opzichte van de Structuurvisie Ridderkerk 2020.
De omgevingsvisie beoogt de ruimtelijke kwaliteit van Ridderkerk als rustige en aantrekkelijke woongemeente met een goede binnenstedelijke groenstructuur en omliggend groen te behouden en waar mogelijk te versterken.
Onderhavige ontwikkeling is in de omgevingsvisie in het projectoverzicht specifiek aangeduid als particuliere ruimtelijke ontwikkeling nummer 16: 'Markstraat' (zie figuur 3.2).
Figuur 3.2 Uitsnede ontwikkelingenkaart Omgevingsvisie Ridderkerk 2035
Woningbouwstrategie 2011
Conform de structuurvisie van de gemeente Ridderkerk is een woningbouwstrategie opgesteld. De strategie is op 27 januari 2011 vastgesteld en thans nog in werking. Uit dit strategiedocument blijkt het volgende.
De kracht van Bolnes is de ligging aan de Nieuwe Maas nabij de open polders aan de oostkant en de zuidkant. Ten aanzien van de woonwijk Bolnes zijn de volgende punten geformuleerd:
- De Rijnsingel kan een aantrekkelijke entree van Bolnes worden;
- De ruimtelijke kwaliteit rond het winkelcentrum kan worden vergroot door meer en groenere ontmoetingsruimte te creëren;
- Bolnes kan weer duidelijk aan de Nieuwe Maas komen te liggen en de landschappen tot in de wijken reiken.
- Dorpse variëteit door middel van diversiteit aan woningtypen;
- Het creëren van levendigheid in de wijk kan worden bereikt door functiemenging;
- Goede fiets- en wandelroutes zijn van belang voor de wijk en het dorpse karakter hiervan;
- Meer synergie tussen bebouwing en de openbare ruimte is wenselijk, met name rond het centrum en in het noorden.
Toetsing gemeentelijk beleid
Hoewel de voorgenomen ontwikkeling niet conform het bestemmingsplan is, bieden de beleidskaders van de gemeente Ridderkerk voldoende mogelijkheden om het plan te kunnen realiseren. De nieuwe woningen passen qua ontwerp, verkavelingspatroon en opzet in de bestaande stedenbouwkundige structuur.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Verkeer En Parkeren
Verkeersstructuur
De beoogde woningbouw vindt plaats binnen de bestaande verkeersstructuur. Vanaf de Rijnsingel ontsluiten de Markstraat en de Dintelstraat het plangebied. Via de Rijnsingel zijn de gebiedsontsluitende (snel)wegen snel te bereiken. Aangezien het voormalige spirituele centrum wordt vervangen door 12 woningen, zijn geen relevante effecten op de verkeersintensiteiten op wegen in de omgeving te verwachten. Ten aanzien van de verkeersgeneratie wordt uitgegaan van 7,1 motorvoertuigen per etmaal per woning, dus 85,2 motorvoertuigen per etmaal in totaal. De capaciteit van deze omliggende wegenstructuur is ruim voldoende om de nieuwe woningen te accommoderen.
Parkeren
Ten behoeve van de ontwikkeling wordt een parkeerterrein met 26 parkeerplaatsen gerealiseerd. Dit parkeerterrein is afgestemd op de bouw van 12 woningen, de bestaande huisartsenpost en de beoogde uitbreiding van de huisartsenpost met een apotheek.
Op basis van CROW-normen (sterk stedelijk, rest bebouwde kom) zijn 37,2 parkeerplaatsen benodigd:
12 woningen (parkeercijfer 1,6) | 19,2 parkeerplaatsen |
bezoekers 12 woningen (parkeercijfer 0,3) | 3,6 parkeerplaatsen |
huisartsenpraktijk met drie huisartsen | 11 parkeerplaatsen |
apotheek | 3,4 parkeerplaatsen |
totaal | 37,2 parkeerplaatsen |
Op basis van de parkeerbalans zoals deze door CROW wordt gehanteerd zijn parkeerplaatsen slechts op enkele dagdelen per etmaal allemaal in gebruik. Voor een huisarts/apotheek geldt gedurende een etmaal een andere bezettingsgraad dan voor woningen:
werkdag | weekend | |||||
ochtend | middag | avond | nacht | zaterdagmiddag | zaterdagavond | |
wonen | 50% | 50% | 90% | 100% | 60% | 80% |
bezoekers | 10% | 20% | 80% | 0% | 60% | 100% |
huisarts/apotheek | 100% | 75% | 10% | 0% | 10% | 10% |
totaal | 160% | 155% | 180% | 100% | 130% | 190% |
Uitgaande van de maximale situatie is de gemiddelde bezettingsgraad op werkdag ochtend, werkdag avond en zaterdagavond het hoogst. Het benodigde aantal parkeerplaatsen bij dubbelgebruik op deze tijden bedraagt:
werkdag ochtend | werkdag avond | zaterdagavond | |||||
normatieve behoefte | bezetttings-graag | benodigd | bezettings- graad | benodigd | bezettings- graad | benodigd | |
wonen | 19,2 | 50% | 9,6 | 90% | 17,28 | 80% | 15,36 |
bezoekers | 3,6 | 10% | 0,4 | 80% | 2,88 | 100% | 3,6 |
huisarts | 11 | 100% | 11 | 10% | 1,1 | 10% | 1,1 |
apotheek | 3,4 | 100% | 3,4 | 10% | 0,34 | 10% | 0,34 |
totaal | 37,2 | 24,4 | 21,6 | 20,4 |
Het hoogst aantal benodigde parkeerplaatsen is te verwachten in de ochtend op werkdagen (24,4 parkeerplaatsen). De beoogde 26 parkeerplaatsen voorzien in deze behoefte. Overigens zijn in bovenstaande berekeningen de bestaande langsparkeerplaatsen langs de Markstraat en de Dintelstraat niet meegenomen. Deze parkeerplaatsen blijven gehandhaafd en kunnen ook worden gebruikt ten behoeve van het plangebied.
4.2 Wegverkeerslawaai
Beleid en normstelling
Het plan voorziet in de realisatie van nieuwe woningen. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige functies waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient ook ten aanzien van niet gezoneerde wegen aannemelijk gemaakt te worden dat sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
Onderzoek
Aangezien het plangebied binnen de geluidszone van de Rijnsingel en Benedenrijweg ligt, is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 1. In het kader van het Actieplan Geluid zal in 2019 worden gestart met de 1e fase van het vervangen van de huidige wegdekverharding in stil wegdek. Voor de Rijnsingel is daarom gerekend met wegdekverharding stil asfalt type KonwéCity. Daarnaast zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook de interne 30 km/u-wegen De La Reijstraat en Noordstraat onderzocht. Voor de Markstraat en Dintelstraat zijn bij de gemeente geen verkeersintensiteiten bekend. In verband met de geschatte lage intensiteiten zijn deze wegen niet meegenomen in de akoestische berekeningen.
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geluidbelasting vanwege het verkeer op de Rijnsingel ten hoogste 58 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh bedraagt. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt hiermee niet overschreden. Ook hebben de woningen een geluidluwe buitenruimte. Aan het gemeentelijk beleid wordt hiermee voldaan evenals aan de plandrempel van 63 dB uit het Actieplan Geluid. Ook blijkt uit de berekeningsresultaten dat de geluidbelastingen vanwege het verkeer op de Benedenrijweg en de 30 km-wegen lager zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
In beginsel worden alleen de hoofdgebouwen gerealiseerd. Hiervoor is het noodzakelijk om hogere waarden te laten vaststellen. Als de toekomstige bewoners te zijner tijd een uitbouw willen realiseren aan de achterzijde van hun woning dan levert dat vanuit de Wet geluidhinder geen belemmering op. De geluidbelasting op de uitbouw is lager dan de voorkeursgrenswaarde. Wel zal in het kader van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de uitbouw voldaan moeten worden aan een binnenniveau van 33 dB conform het Bouwbesluit.
Conclusie
Maatregelen om de geluidbelasting ter plaatse van het plangebied terug te brengen zijn niet mogelijk en/of doelmatig. Het bevoegd gezag dient daarom hogere waarden vast te stellen voor de woningen waar de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. Daarom is het noodzakelijk om voor zes nieuwe woningen een hogere waarde van 58 dB ten gevolge van het verkeer op de Rijnsingel te laten vaststellen door het college van burgemeester en wethouders. Een overzicht van de te verlenen hogere waarden is weergegeven in figuur 4.1.
Figuur 4.1 Ligging woningen met bijbehorende te verlenen hogere waarde
4.3 Bedrijven En Milieuhinder
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.
Onderzoek
In de omgeving van het plangebied zijn zowel maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening en detailhandel aanwezig. Het gebied kan vanwege de ligging aan de doorgaande weg (Rijnsingel) en de functiemenging beschouwd worden als gemengd gebied. De beoogde ontwikkeling maakt milieugevoelige functies mogelijk. Getoetst moet worden of ter plaatse van de beoogde woningen een aanvaardbaar woonklimaat aanwezig is en of de woningen de bedrijven in de omgeving niet in hun bedrijfsvoering beperken.
Aan de noordzijde van het plangebied is huisartsenpost Bolnes aanwezig. Er zijn plannen om de huisartsenpost uit te breiden met een apotheek. Een huisartsenpost komt overeen met een artsenpraktijk waarvoor een richtafstand van 10 meter geldt in een 'rustige woonwijk' volgens de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In gemengd gebied geldt geen richtstand. De afstand van de huisartsenpost met toekomstige apotheek tot de dichtstbijzijnde woninggevel is 15 meter en voldoet hierdoor aan de richtafstand. In de omgeving van de woningen zijn verder geen functies in de omgeving waarvan milieuhinder kan worden verwacht. Ter plaatse van het plangebied kan een goed woon- en leefmilieu worden gegarandeerd en de huisartsenpost wordt niet in haar bedrijfsvoering beperkt.
Daarnaast ligt het plangebied binnen de geluidszone van het gezoneerde bedrijventerrein IJsselmonde Noordrand. Omgevingsdienst DCMR heeft aangegeven dat de zone industrielawaai verouderd is en geen belemmering vormt voor de beoogde woningbouw. Volgens DCMR bedraagt de geluidsbelasting als gevolg van industrielawaai minder dan 50 dB(A). Akoestisch onderzoek is hiervoor niet noodzakelijk.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de (nog te realiseren) woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
4.4 Externe Veiligheid
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.
Onderzoek
Risicovolle inrichtingen
Overeenkomstig de professionele risicokaart (https://nederlandprof.risicokaart.nl) waarin relevante risicobronnen getoond worden, ligt de risicovolle instelling BP Bolnes op een afstand van 240 meter van het plangebied. Het plangebied valt buiten de PR 10-6 contour van 0 meter en buiten de effectafstand van 50 meter. Voor Ridderkerk is een scenario analyse gemaakt door de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond. Het plangebied valt binnen de D zone van de worst case scenario van de BP Bolnes (400 meter) maar buiten de C zone (1% lethaliteit) van 230 meter. Voor de woningen geldt risico 1 (object ligt in aandachtsgebied). Hieronder is een beknopte verantwoording van het groepsrisico gegeven. Een berekening van het GR is niet noodzakelijk.
Vervoer gevaarlijke stoffen via de weg
De A16: afrit 25 (Rotterdam Centrum) - Knooppunt Ridderkerk Noord waarover gevaarlijke stoffen vervoerd worden ligt op een afstand van circa 1.470 meter van het plangebied. De PR 10-6 contour bedraagt 58 meter waar het plangebied buiten valt. De maatgevende stof voor het invloedsgebied van het groepsrisico betreft GF3 met een effectafstand van 355 meter waar het plangebied buiten valt.
Vervoer gevaarlijke stoffen over het water
Het plangebied ligt op circa 620 meter van de zwarte vaarwegroute Corridor Rotterdam – Duitsland. De PR 10-6 contour ligt op het water en kan groeien tot de oeverlijn. Het plasbrand aandachtsgebied (PAG) bedraagt 25 meter vanaf de waterlijn. Het plangebied ligt dan ook niet in de PR 10-6 contour of het PAG. Het invloedsgebied voor het groepsrisico wordt bepaald door vervoer van stofcategorie GT3 met een effectafstand van 1.070 meter waar het plangebied binnen valt. Voor Ridderkerk is een scenario analyse gemaakt door de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond. Voor de vaarwegroute valt het plangebied gedeeltelijk binnen de B zone (650 meter) van het worst case toxisch scenario. Hiervoor geldt voor woningen een risico 2 (object moet aan gewenste eisen voldoen vanuit zelfredzaamheid en hulpverlening). Doordat het plangebied op een afstand van 620 meter ligt van de transportroute gevaarlijke stoffen hoeft geen berekening van het GR gemaakt te worden. Wel is een beknopte verantwoording van het GR gegeven.
Vervoer gevaarlijke stoffen over het spoor
Het plangebied ligt op een afstand van circa 3.900 meter van spoortrajectnummer 30G.2. Het plangebied valt buiten de PR 10-6 contour maar binnen het invloedsgebied van 4.000 meter. Doordat het plangebied op een grotere afstand dan 200 meter ligt van de transportroute gevaarlijke stoffen hoeft geen berekening van het GR gemaakt worden. Wel dient een beknopte verantwoording van het GR gegeven worden.
Het plangebied valt buiten de effectafstanden van de scenario analyse van Ridderkerk voor vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor opgesteld door Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In de omgeving van het plangebied worden geen gevaarlijke stoffen vervoerd door buisleidingen.
Beknopte verantwoording groepsrisico
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van en incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering ten allen tijde een belangrijke rol.
De planlocatie wordt ontsloten via de Rijnsingel die aansluit op knooppunt Ridderkerk in het zuiden en de Ringdijk in het noorden. Het gedegen wegennetwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede. Zo kan bijvoorbeeld via meerdere aanvalswegen een mogelijke brand geblust worden. Daarnaast kan via de Rijnsingel noordelijk van spoortrajectnummer 30G.2 en zuidelijk van de Corridor Rotterdam – Duitsland af worden gevlucht.
Zelfredzaamheid
De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van 12 woningen. Er worden geen functies voor minder zelfredzame personen mogelijk gemaakt. Aanwezige kinderen en ouderen worden beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de kinderen en ouderen kunnen begeleiden.
Als gevolg van een incident met toxische stoffen geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in dit scenario is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen, denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Instructie met betrekking tot de juiste handelswijze in geval van een incident is noodzakelijk voor een effectieve zelfredzaamheid.
Conclusie
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van Corridor Rotterdam – Duitsland en spoortrajectnummer 30G.2. Uit de beknopte verantwoording blijkt daarnaast dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Wel moet rekening gehouden worden dat de woningen geschikt zijn om enkele uren in te schuilen, denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Verder zijn geen risicovolle bronnen aanwezig in de omgeving die een belemmering vormen. De externe veiligheidssituatie in het plangebied is positief te noemen en vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
4.5 Kabels En Leidingen
Toetsingskader
Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in dit bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
4.6 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
Onderzoek
Binnen het plangebied worden 12 woningen gebouwd. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk is.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Rijnsingel. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2016 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 25,6 µg/m³ voor NO2, 19,3 µg/m³ voor PM10 en 11,8 µg/m³ voor PM2,5. Het maximaal aantal overschrijdingsdagen van het 24-uurs gemiddelde voor fijnstof bedraagt zeven dagen. In figuur 4.2 zijn de rekenpunten voor het plangebied in 2016 weergegeven.
Figuur 4.2 NSL-monitoringstool (rode cirkel is het plangebied met toetspunt Rijnsingel)
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
4.7 Bodem
Beleid en normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek
In geval van functiewijziging dient een verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd naar de bodemgesteldheid in het plangebied. De bestemming binnen het plangebied verandert van 'Gemengd' met een maatschappelijk invulling naar 'Wonen'. Vanwege deze functiewijziging dient verkennend bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Omdat de aanwezige puinverharding ook verdacht is voor het voorkomen van asbest, is daarnaast een verkennend bodemonderzoek asbest in puin uitgevoerd. Dit onderzoek is uitgevoerd door Econsultancy. Een volledige rapportage van het verkennend bodemonderzoek en verkennend bodemonderzoek asbest in puin is opgenomen in bijlage 2.
Verkennend bodemonderzoek
De bovengrond is licht verontreinigd met cadmium, kwik, zink, PCB en/of PAK. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging.
Verkennend bodemonderzoek asbest in puin
Er zijn op het maaiveld in de puinlaag geen asbestverdachte (plaat)materialen (fractie: >20 mm) waargenomen. In het geanalyseerde mengmonster ASB-MM1 (fractie: <20 mm) van de puinlaag is eveneens geen asbest aangetoond. Het criterium voor nader onderzoek wordt derhalve niet overschreden.
Conclusie
Gelet op de aard en mate van verontreiniging en het ontbreken van een asbestverontreiniging bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en de puinlaag géén belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging.
4.8 Water
Waterbeheer en watertoets
De gemeente dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan
- Provinciale Structuurvisie
- Verordening Ruimte
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2016-2021) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplicht gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:
- 1. Nieuw te graven oppervlaktewater in de directe nabijheid van de verhardingtoename;
- 2. Nieuw te graven oppervlaktewater binnen hetzelfde peilgebied;
- 3. Nieuw te graven oppervlaktewater in het benedenstrooms gelegen peilgebied of een eventueel alternatief.
Huidige situatie
Algemeen
In de huidige situatie staat het (voormalige) gebouw van de Heksenketel en een parkeerterrein. Het plangebied is momenteel grotendeels verhard, rondom het terrein staan bomen. Het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit Kalkrijke poldervaaggronden; lichte klei. In het plangebied is sprake van grondwatertrap V. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand minder dan 0,40 meter beneden het maaiveld ligt en de gemiddeld laagste grondwaterstand 1,20 meter of lager beneden het maaiveld.
Het plangebied ligt in de boringsvrije zone van het milieubeschermingsgebied voor grondwater (zie figuur 4.3). Binnen het grondwaterbeschermingsgebied gelden specifieke eisen bij (bouw)activiteiten. Deze zijn vastgelegd in de Provinciale Milieuverordening Zuid-Holland. Aangezien deze regels reeds zijn vastgelegd in de voornoemde verordening en op basis daarvan afdoende kunnen worden gehandhaafd, heeft dit aspect geen verdere vertaling in de regels van dit plan gekregen. In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen dient aan de specifieke eisen uit de verordening te worden voldaan (o.a. aanvragen ontheffing).
Figuur 4.3 Milieubeschermingsgebied voor grondwater (bron: Provinciale milieuverordening)
Waterkwantiteit
Het plangebied is grotendeels verhard. In het plangebied liggen geen waterlichamen. Het plangebied ligt ook niet in de beschermingszone van een waterlichaam. Uit de watertoets (www.dewatertoets.nl) blijkt dat in de omgeving van het plangebied niet voldaan wordt aan de landelijke normen van het wateropgave Nationaal Bestuursakkoord Water.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in de kern- of beschermingszone van een waterkering. Het plangebied is binnendijks gelegen.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 12 woningen met bijbehorende parkeerplaatsen die tevens een dubbelfuncties hebben voor de naastgelegen huisartsenpost en beoogde uitbreiding met apotheek.
Waterkwantiteit
In de bestaande situatie bedraagt de oppervlakte van de verharding circa 1.420 m2. In de nieuwe situatie zal het verharde oppervlak beperkt toenemen tot circa 2.275 m2. Dit betekent een toename van circa 855 m2. Dit is een toename van meer dan 500 m2. Watercompenserende maatregelen zijn volgens het beleid van het waterschap noodzakelijk. De mogelijkheden worden onderzocht om dit binnen het plangebied op te lossen. Wanneer dit niet lukt, wordt een oplossing gezocht in hetzelfde peilgebied.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting,
- (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.
Watervergunning
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder watervergunning gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd. Voor de beoogde ontwikkeling hoeft geen vergunning aangevraagd te worden op basis van de Keur.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Watercompensatie wordt gezocht binnen het plangebied dan wel in hetzelfde peilgebied. Wel ligt het plangebied in de boringsvrije zone van milieubeschermingsgebied grondwater. Er dient rekening te worden gehouden met de regels conform de Milieuverordening van de provincie.
4.9 Ecologie
Wet natuurbescherming
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
- Natura 2000-gebieden;
- Natuurnetwerk Nederland (NNN).
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn) opgesteld. De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de Provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn, soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en de bescherming van overige soorten. De provincie kan ontheffing verlenen van de verboden voor overige soorten ofwel soorten van de lijst Nationaal beschermde soorten behorende bij artikel 3.10 van de Wnb.
In de provincie Zuid-Holland geldt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en bestendig beheer en onderhoud een vrijstelling voor een groot deel van de 'overig' beschermde soorten. Het betreft de meest algemene soorten amfibieën en zoogdieren. Voor de Europees beschermde soorten (Vogel- en Habitatrichtlijn) is er geen beleidsruimte en is de bescherming onveranderd.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 (figuur 4.4). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, Boezems Kinderdijk, ligt op een afstand van circa 3,3 kilometer.
Figuur 4.4 Natura 2000-gebieden t.o.v. het plangebied (rode cirkel) (bron: AERIUS Calculator)
Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Natuur Netwerk Nederland (NNN) (zie figuur 4.5). Het dichtstbijzijnde NNN gebied ligt op een afstand van circa 450 meter. Gezien de afstand worden effecten op het natuurnetwerk buiten beschouwing gelaten.
Figuur 4.5 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. NNN (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)
Het plangebied is niet gelegen in beschermde natuurgebieden. Directe effecten als areaalverlies en versnippering kunnen derhalve worden uitgesloten. Gezien de afstand kunnen tevens effecten als verstoring en effecten op de waterhuishouding worden uitgesloten. Vanwege de geringe ontwikkeling en de afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Boezems Kinderdijk (en 14,5 kilometer tot Natura 2000-gebied Biesbosch met stikstofgevoelige habitat), genereert de beoogde ontwikkeling qua stikstofdepositie eveneens geen problemen. De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de kwalificerende soorten en typen uit Natura 2000-gebieden. Gezien bovenstaande conclusies staat de Wet natuurbescherming 2017 en het beleid van de provincie, de uitvoering van het project niet in de weg.
Soortenbescherming
Het plangebied is aan de hand van een veldbezoek op 29 juni 2016 door adviesbureau Van der Helm Milieubeheer BV beoordeeld op het mogelijk voorkomen van beschermde plant- en diersoorten. Het rapport is opgenomen in bijlage 3. Uit de quickscan blijkt dat de volgende beschermde soorten op basis van het biotoop worden verwacht:
- Grondgebonden zoogdieren (vrijstelling provincie Zuid-Holland);
- Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Laatvlieger;
- Categorie 5 vogels: Ekster, Zwarte kraai;
- Diverse algemene broedvogels.
De quickscan uit 2016 is nog gebaseerd op de Flora- en Faunawet, Natuurbeschermingswet en Boswet. Omdat deze wetgeving sinds 1 januari 2017 is vervangen door de Wet natuurbescherming, heeft adviesbureau Van der Helm Milieubeheer BV een actualisatie van de quickscan uitgevoerd. Deze actualisatie is opgenomen in bijlage 4. Geconcludeerd wordt dat, anders dan vermeld in de quickscan, de aanwezigheid van zwaarder beschermde soorten kan worden uitgesloten. Uit de actualisatie blijkt dat alleen vervolgonderzoek nodig is naar vleermuizen en dat rekening dient te worden gehouden met broedvogels en algemene soorten (zorgplicht).
Naar aanleiding van de conclusies uit de quickscan is door adviesbureau Van der Helm Milieubeheer BV aanvullend vleermuisonderzoek uitgevoerd om de effecten op vleermuizen te kunnen bepalen. Dit soortgericht onderzoek is opgenomen in bijlage 5. Op basis van het uitgevoerde onderzoek is geconcludeerd dat zich binnen het plangebied geen zomer-, kraam-, paar- en/of winterverblijfplaatsen bevinden. Eveneens zijn essentiële vliegroutes en/of essentieel foerageergebied uitgesloten.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden en beschermde planten- en diersoorten. In het kader van de zorgplicht dient in ieder geval rekening te worden gehouden met het volgende.
- Door te werken buiten het broedseizoen of wanneer geen broedende vogels aanwezig zijn kan overtreding van de Wnb worden voorkomen.
- Voor de start van de werkzaamheden binnen het plangebied in het voorjaar of in de zomer dient de directe omgeving ('invloedsfeer van de werkzaamheden') gecontroleerd te worden op aanwezige broedvogels. Indien broedende vogels aanwezig zijn, is het aan de deskundige om te bepalen of met de werkzaamheden kan worden aangevangen.
- Tijdens de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met aanwezigheid van licht beschermde en niet beschermde soorten in en rond het plangebied zodat eventueel aanwezige soorten kunnen vluchten.
- Verlichting van de omgeving dient te worden voorkomen omdat hier vleermuizen foerageren.
4.10 Archeologie
Toetsingskader
De gemeente Ridderkerk heeft in september 2013 gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. Op de 'archeologische waarden- en beleidskaart' van de gemeente heeft het plangebied een 'redelijk hoge archeologische verwachting'. Dit betekent dat ontwikkelingen die dieper reiken dan 50 cm beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 200 m2 beslaan, getoetst moeten worden op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.
Onderzoek
Voor de beoogde ontwikkeling is door BOOR de noodzaak bekeken voor het uitvoeren van archeologisch (voor)onderzoek (zie bijlage 6). BOOR ziet, ondanks de redelijke hoge archeologische verwachting, geen reden tot archeologisch (voor)onderzoek voor de geplande ontwikkeling. Dit omdat in het huidige bestemmingsplan vanuit de regel geen onderzoeksplicht geldt op de planlocatie en omdat het zeer aannemelijk is dat in forse arealen ervan de bodem reeds is verstoord. Wel dient rekening gehouden te worden met de zogenaamde toevalsvondsten. Hiervan dient men op basis van de Monumentenwet 1988 de gemeente Ridderkerk te informeren.
Conclusie
Het aspect archeologie staat de ontwikkeling niet in de weg. Voor eventuele vondsten geldt een meldingsplicht, zoals aangegeven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet.
4.11 Vormvrije-mer
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe
procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
- Door het bevoegd gezag moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.
- Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen.
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat. De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 12 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.
Alhoewel de beoogde ontwikkeling onder de drempelwaarde blijft, wordt door middel van een aanmeldingsnotitie onderzocht of sprake is van belangrijke nadelige milieueffecten. Op basis van de aanmeldingsnotitie neemt het bevoegd gezag het besluit of het opstellen van een MER noodzakelijk is.
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Algemeen
Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de functiewijziging een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Het bestemmingsplan is in lijn met het vigerende bestemmingsplan 'Bolnes' en voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).
5.2 Opbouw Regels
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan (zie paragraaf 5.3). Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene bepalingen. De overgangs- en slotbepalingen maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
5.3 De Bestemmingen
In het bestemmingsplan zijn verschillende bestemmingen gegeven aan het plangebied. Hieronder wordt ingegaan op de inhoud van deze bestemmingen.
Tuin
De voortuinen en delen van de zijtuinen vallen niet onder de woonbestemming. Deze zijn apart bestemd. Reden hiervoor is dat het niet wenselijk is om hier erfbebouwing toe te staan. Alleen erkers, erfafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan.
Verkeer-Verblijfsgebied
De in het plangebied aanwezige openbare parkeergelegenheid is bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Dit gedeelte is vooral gericht op het verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen. Binnen deze bestemming is ook ruimte voor nutsvoorzieningen, groen en water.
Ten behoeve van deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting zijn vergunningvrij en gereguleerd in het Besluit omgevingsrecht. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is vastgelegd in de regels.
Wonen
Het grootste deel van het plangebied is voorzien van de bestemming 'Wonen'. De locatie voor de beoogde rijwoningen wordt in de vorm van een bouwvlak aangegeven. Deze locatie is afgestemd op de stedenbouwkundige verkaveling. Overeenkomstig de systematiek van het vigerende bestemmingsplan 'Bolnes' is gekozen voor één bouwvlak voor de 12 rijwoningen. Op de verbeelding zijn de maximale bouwmogelijkheden aangegeven door middel van maatvoeringsaanduidingen. Vanwege de berekende geluidsbelasting op de gevels en de te verlenen hogere waarden (zie paragraaf 4.2) is de diepte van de hoofdgebouwen in de regels specifiek vastgelegd op 10,4 m.
Tevens zijn binnen deze bestemming aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven toegestaan. Dit mag ook in bijgebouwen. Om te zorgen dat de hoofdfunctie wonen gehandhaafd wordt zijn aan deze activiteiten specifieke gebruiksregels verbonden. Hierin worden met name eisen gesteld aan de kantoor- en/of praktijkruimte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Voor het kostenverhaal is een anterieure overeenkomst getekend tussen de gemeente en de initiatiefnemer. In deze overeenkomst wordt geregeld op welke wijze de kosten verdeeld zijn en welke ten laste van de initiatiefnemer komen. Omdat het verhaal van de kosten via een anterieure overeenkomst wordt geregeld is een exploitatieplan niet nodig.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Communicatie met omwonenden
Omwonenden zijn tijdens een goed bezochte inloopavond geïnformeerd over de plannen voor de woningbouw aan de Markstraat.
Inspraak- en vooroverlegprocedure
Op grond van de gemeentelijke inspraakverordening zijn belanghebbenden in de gelegenheid gesteld een inspraakreactie in te dienen op het voorontwerpbestemmingsplan 'Markstraat'. Het bestemmingsplan heeft vanaf 23 november 2018 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens de inspraakperiode zijn geen reacties ontvangen.
Daarnaast is het voorontwerpbestemmingsplan op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voor vooroverleg toegezonden aan diverse overleginstanties. BOOR en Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond hebben gereageerd. Het vooroverleg heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan 'Markstraat' heeft vanaf 12 april tot en met 23 mei 2019 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 1 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek En Verkennend Bodemonderzoek Asbest In Puin
Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek en verkennend bodemonderzoek asbest in puin
Bijlage 3 Ecologische Quickscan Markstraat
Bijlage 3 Ecologische quickscan Markstraat
Bijlage 4 Actualisatie Ecologische Quickscan Wnb
Bijlage 4 Actualisatie ecologische quickscan Wnb
Bijlage 5 Soortgericht Onderzoek Vleermuizen
Bijlage 5 Soortgericht onderzoek vleermuizen