KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Water
Artikel 6 Leiding - Water
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Antidubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Bestaande Afstanden En Bestaande Andere Maten
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregel
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 12 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader
2.1 Inleiding
2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
2.4 Conclusie
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Inleiding
4.2 Watertoets
4.3 Luchtkwaliteit
4.4 Bedrijven En Milieuhinder
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Kabels En Leidingen
4.7 Flora En Fauna
4.8 Bodem
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
4.10 Eindconclusie
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 6 Juridische Plantoelichting
6.1 Verantwoording Planvorm
6.2 Opbouw Regels
6.3 De Bestemmingen
Bijlage 1 Quickscan Ecologie
Bijlage 2 Vleermuisonderzoek
Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 4 Nota Zienswijzen En Staat Van Wijzigingen

Rioolgemaal P01

Bestemmingsplan - gemeente Ridderkerk

Onherroepelijk op 22-02-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Rioolgemaal P01 van de gemeente Ridderkerk.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0597.BPWEST2012GEMAALP1-OH01 met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.6 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.7 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.8 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.9 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.10 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.11 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.12 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.13 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.14 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.15 peil

  1. a. voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelegen op een afstand van 5 m of minder uit de bestemming 'Verkeer' of 'Verkeer - verblijfsgebied': de hoogte van die weg;
  2. b. voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelegen op een afstand van meer dan 5 m uit de bestemming 'Verkeer' of 'Verkeer - verblijfsgebied': de gemiddelde hoogte van het aangrenzend terrein.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 diepte en breedte van een hoofdgebouw

De diepte en de breedte van een hoofdgebouw worden gemeten daar waar deze maten het grootst zijn, met dien verstande dat erkers en aan- en uitbouwen niet worden meegerekend.

2.4 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening': uitsluitend een nutsvoorziening;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, verkeers- en parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, groen en water.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de maatvoeringaanduiding aangegeven bouwhoogte.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. beplantingen en geluidswerende voorzieningen;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals voet- en fietspaden, speelvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling, kunstuitingen, bermen en water.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 m.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor de wateraanvoer en -afvoer, alsmede voor de waterberging.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. duikers, waterovergangen, keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd;
  2. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd indien en voor zover deze noodzakelijk zijn voor oeververbindingen of voor een doelmatig kwaliteit- en kwantiteitsbeheer van het oppervlaktewater;
  3. c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 6 Leiding - Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding – Water' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een watertransportleiding.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 onder b. Een omgevingsvergunning wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

Artikel 9 Bestaande Afstanden En Bestaande Andere Maten

  1. a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  3. c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregel

Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van dit plan voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De bevoegdheid tot afwijken wordt niet gebruikt, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

Overschrijding bestemmingsgrenzen

Het college van burgemeester en wethouders kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Artikel 12 Overige Regels

Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen, waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Rioolgemaal P01'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het bestaande rioolgemaal aan de Poesiatstraat moet vervangen worden door een nieuw gemaal. De aanleiding voor de vervanging van het gemaal is dat het gemaal technisch afgeschreven is en kostbaar in onderhoud. Het gemaal kan niet op dezelfde plek terug komen, omdat het huidige gemaal tijdens de aanleg (circa 1,5 jaar) moet blijven functioneren. Voor de locatie van het nieuwe gemaal is gekozen voor een locatie achter het bestaande gemaal. Het nieuwe gemaal zal hierdoor minder zichtbaar zijn voor omwonenden, maar duidelijk zichtbaar voor de weggebruikers van de Rotterdamseweg. In tegenstelling tot andere gemalen is nu gekozen het gemaal duidelijk zichtbaar te maken en als markant punt in de omgeving te laten functioneren. Het wordt een duidelijk herkenningspunt voor de weggebruiker. Uitvoering van het plan is echter niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan. Om het rioolgemaal juridisch-planologisch mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging Plangebied

Het rioolgemaal wordt gerealiseerd achter het bestaande gemaal, tussen de Poesiatstraat en de Rotterdamseweg (zie figuur 1.1). Het plangebied is momenteel in gebruik als grasland en plantsoen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPWEST2012GEMAALP1-OH01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 geeft een samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 de ruimtelijke analyse van het gebied aan de orde. In hoofdstuk 4 worden de relevante milieuaspecten en de overige onderzoeken beschreven. Hoofdstuk 5 gaat in op de economische uitvoerbaarheid van het plan. In hoofdstuk 6 ten slotte wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de juridische regeling, zoals deze op de verbeelding en in de regels is opgenomen.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader

2.1 Inleiding

Het bestemmingsplan wordt getoetst aan het nu geldende rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Hieronder is dit beleid nader beschreven. Er geldt geen specifiek rijksbeleid voor dit plan. Paragraaf 2.2 behandelt het provinciale en regionale beleid. Het relevante gemeentelijk beleid staat in paragraaf 2.3. Paragraaf 2.4 geeft de conclusies.

2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid

Provinciale Structuurvisie

In deze 'Visie op Zuid-Holland' beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De structuurvisie geeft een doorkijk naar 2040 en de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie. De nieuwe Structuurvisie komt in de plaats van de vier streekplannen en de Nota Regels voor Ruimte.

De kern van de Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil Zuid-Holland bereiken door realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.

De Visie op Zuid-Holland is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk:

  • aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
  • duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
  • divers en samenhangend stedelijk netwerk;
  • vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
  • stad en land verbonden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPWEST2012GEMAALP1-OH01_0002.png"

Figuur 2.1 Uitsnede functiekaart Provinciale Structuurvisie

Het plangebied is in de structuurvisie aangegeven als stads- en dorpsgebied: aaneengesloten bebouwd gebied, waarin de functies wonen, werken en voorzieningen gemengd en gescheiden voorkomen. Het beleid is gericht op concentratie van verstedelijking binnen de bebouwingscontouren. De verordening stelt geen specifieke eisen aan de ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied.

Verordening Ruimte

Samen met de structuurvisie is ook de Verordening Ruimte vastgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende artikel is relevant voor het bestemmingsplan:

'Artikel 2 Contouren

Om het stedelijk netwerk te versterken kiest de provincie het uitgangspunt om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Om dit te bereiken zijn het stedelijk netwerk en alle daarbuiten gelegen kernen in Zuid-Holland voorzien van bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. De bebouwingscontouren zijn strak getrokken om het bestaand stedelijk gebied en kernen, rekening houdend met en de reeds vastgelegde streekplangrenzen en plannen waar de provincie reeds mee heeft ingestemd. Verstedelijking buiten deze bebouwingscontouren is in principe niet toegestaan.'

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPWEST2012GEMAALP1-OH01_0003.png"

Figuur 2.2 Bebouwingscontour uit de Verordening Ruimte

Het plangebied ligt binnen de aangegeven bebouwingscontour. De Verordening Ruimte staat hierdoor de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

Ruimtelijk Plan Rotterdam 2020

In december 2005 is het Ruimtelijk Plan Rotterdam 2020 (RR2020) door Gedeputeerde Staten en het bestuur van de stadsregio Rotterdam vastgesteld. De RR2020 is een combinatie van een herziening van het streekplan Rijnmond en een regionaal structuurplan voor Rijnmond. Het RR2020 is een integraal plan waarin alle belangrijke thema's en ontwikkelingen in samenhang zijn afgewogen.

De drie hoofddoelstellingen van het RR2020 zijn:

  1. 1. verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving;
  2. 2. versterken en diversifiëren van het ruimtelijk-economisch ontwikkelingsperspectief;
  3. 3. bevorderen van de sociaal-culturele diversiteit, voor zover deze het gevolg is van de individuele keuzes en leefstijlen van de inwoners en niet leidt tot verschijnselen als segregatie en stigmatisering.

Het RR2020 sluit aan bij het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet' van de rijksoverheid. De verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke ontwikkeling blijft in de eerste plaats in handen van de gemeenten.

2.3 Gemeentelijk Beleid

Structuurvisie Ridderkerk 2020

In de structuurvisie wordt als belangrijke kernkwaliteit van Ridderkerk aangegeven dat de Ridderkerker in de gemeente zelf kan wonen en werken. Kernpunten van de structuurvisie zijn:

  • de wijk centraal. Wonen, werken, leren en voorzieningen zijn in elkaars nabijheid te vinden. Het karakter van de wijken en de woningvoorraad sluiten aan bij de woonwensen van de huidige en toekomstige Ridderkerker;
  • alle wijken worden levensloopbestendig en zijn geschikt voor alle leeftijden;
  • Ridderkerk streeft functiemenging na. Wonen, werken, leren, landschap en voorzieningen worden gemengd en onderling goed verbonden.

Met betrekking tot het rioolgemaal is in de structuurvisie geen relevante passage opgenomen.

Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeert bestemmingsplan Ridderkerk-West. In dit bestemmingsplan is het plangebied aangewezen als 'Groenvoorzieningen' en 'Maatschappelijke doeleinden' (zie figuur 2.3). Uitgaande van deze bestemmingen is de realisatie van een rioolgemaal niet toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPWEST2012GEMAALP1-OH01_0004.png"

Figuur 2.3 Uitsnede bestemmingsplankaart Ridderkerk-West

2.4 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan maar is wel in overeenstemming met het ruimtelijke beleid van Rijk, provincie Zuid-Holland en het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

Plangebied

Het plangebied bestaat uit een plantsoen/groenstrook die is ingeklemd tussen de Rotterdamseweg en Poesiatstraat. Het plantsoen vormt een groene buffer tussen de woonwijk en de druk bereden Rotterdamseweg. Het plantsoen wordt nu vooral gebruikt om honden op uit te laten.

Aan de oostkant van het plangebied staat het gemaal dat gesloopt gaat worden. Ten noorden van het gebouw staan enkele struiken en bomen. Aan de westkant van het gemaal ligt een grasveld dat geheel omringd wordt door een rand bomen en struiken. Tussen het plantsoen en de Rotterdamseweg loopt een sloot die doorloopt tot achter het gemaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPWEST2012GEMAALP1-OH01_0005.png"

Afbeelding 1: Huidige situatie plangebied

Huidige rioolgemaal P01

De aanleiding om het bestaande rioolgemaal te vervangen is meerledig. Ten eerste is de huidige capaciteit van het gemaal niet meer in overeenstemming met de gevraagde capaciteit. Door wijzigingen in het rioolsysteem is de gevraagde capaciteit veel lager dan de capaciteit die het huidige gemaal levert.

Daarnaast zijn de pompen van het huidige gemaal gedateerd en technisch afgeschreven. Vervangende onderdelen moeten apart worden gemaakt en zijn kostbaar. Doordat de pompen gedateerd zijn vragen zij eveneens meer onderhoud dan wenselijk.

Door de jaren heen is het gemaal meermalen gewijzigd. Met name de vuilwaterkelder is te klein van inhoud, waardoor de pompen niet efficiënt benut kunnen worden. Ten slotte is het gebouw aan groot onderhoud toe.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPWEST2012GEMAALP1-OH01_0006.png"

Afbeelding 2: Huidige rioolgemaal P01

Gelet op de investering die werktuigbouwkundig gedaan moet worden is het niet wenselijk om de bestaande behuizing aan te houden. Aanpassingen aan de bestaande bebouwing, zoals groot onderhoud en aanpassing aan de pompkelder, is kostbaarder dan het plaatsen van een nieuw gemaal.

Toekomstig rioolgemaal

Het nieuwe rioolgemaal kan niet op dezelfde plek als het huidige gemaal terug komen, omdat het huidige gemaal tijdens de aanleg (circa 1,5 jaar) moet blijven functioneren. Voor de locatie van het nieuwe gemaal is gekozen voor een locatie achter het bestaande gemaal. Het nieuwe gemaal zal hierdoor minder zichtbaar zijn voor omwonenden, maar duidelijk zichtbaar voor de weggebruikers van de Rotterdamseweg. Door de plaatsing achter het bestaande rioolgemaal blijft het hondenuitlaatveld ongemoeid.

Rondom het nieuwe rioolgemaal zal nieuw open water worden gegraven. Het ontwerp van de toekomstige rioolgemaal is tijdens het opstellen van dit bestemmingsplan nog niet definitief. Echter is het uitgangspunt dat het rioolgemaal een beeldbepalend object wordt.

Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten

4.1 Inleiding

Op grond van de wet en jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan te worden aangetoond en moet worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

4.2 Watertoets

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciale Structuurvisie;
  • Verordening Ruimte.

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2009-2015 staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 250 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Voor een toename aan verhard oppervlak moet 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de verharding toeneemt.

Gemeentelijk beleid

De hoofddoelstelling van het Waterplan 2 Ridderkerk (2008-2012) is: 'Het realiseren van een goed beheersbaar en aantrekkelijk watersysteem, met helder water van voldoende kwaliteit en gevarieerde veilige oevers, dat op de gewenste gebruiksfuncties is afgestemd. Het waterplan moet leiden tot een brede en integrale visie op het watersysteem.' In het waterplan staan de maatregelen beschreven die de gemeente Ridderkerk en waterschap Hollandse Delta tot 2012 uitvoeren om de waterkwaliteit van sloten en singels te verbeteren en de wateroverlast te beperken. Wateroverlast wordt aangepakt door ruimte voor water te creëren. Daarnaast worden maatregelen uitgevoerd om de kwaliteit van het water te verbeteren.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit het grasveld en plantsoen gelegen tussen de Poesiatstraat en de Rotterdamseweg in Ridderkerk. De bodem in het plangebied bestaat uit zeekleigrond. De maaiveldhoogte in het plangebied is NAP -0,7 m. Het plangebied ligt in bemalingsgebied 27C met een vast peil van NAP -2,1 m.

Waterkwantiteit

In het plangebied is reeds een watergang aanwezig.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is niet gelegen in de kern-/beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is onderdeel van een gemengd rioolstelsel.

Toekomstige situatie

De ontwikkeling bestaat uit het vervangen van het bestaande rioolgemaal aan de Poesiatstraat door een nieuw gemaal. Het nieuwe rioolgemaal zal worden gerealiseerd achter het bestaande gemaal.

Waterkwantiteit

Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 250 m² dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd te worden. De realisatie van een nieuw gemaal is een dusdanig kleine ontwikkeling dat de toename in verharding onder de 250 m² zal blijven. De bestaande watergang zal verder worden uitgegraven om te voorzien in meer oppervlaktewater.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw verplicht een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Waterbeheer

Voor de aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus voor het graven van de nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Grondwaterbeschermingsgebied

Het plangebied ligt in een milieubeschermingsgebied voor grondwater zoals dat is vastgelegd in de provinciale milieuverordening. Het grondwater ter plaatse dient als bron voor de lokale drinkwatervoorziening. Om de kwaliteit hiervan te waarborgen zijn er aanvullende regels gesteld om het grondwater te beschermen. Afhankelijk van de betrokken zone geldt een lichter of zwaarder beschermingsregime.

Het plangebied valt in een boringsvrije zone. Dit is een ruime zonering rondom de grondwaterwinning. Ter bescherming van het toekomstig drinkwater is het in deze zone verboden om zonder vergunning/toestemming putten te slaan of gaten te maken (het roeren van de bodem) dieper dan 2,5 meter. Het heien van palen zonder verzwaarde voet is toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPWEST2012GEMAALP1-OH01_0007.png"

Figuur 4.1 Milieubeschermingsgebieden voor grondwater (uitsnede kaart 8 Krimpenerwaard / Alblasserwaard behorende bij de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland)

Conclusie

De ontwikkeling heeft positieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.3 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen moet de luchtkwaliteit worden onderzocht. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd). De Wm bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen zijn vooral de jaargemiddelde grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) van belang.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In het Besluit nibm, en de bijbehorende regeling, is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan onder meer het geval zijn wanneer een project een bijdrage heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden.

Onderzoek en conclusie

De beoogde ontwikkeling van het vervangen van een rioolgemaal leidt niet tot een verkeerstoename van gemotoriseerde voertuigen en zal daardoor geen invloed hebben op de luchtkwaliteit ter plaatse. Daarnaast is een rioolgemaal geen verblijfsruimte voor personen. Een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied is daarom ook niet noodzakelijk. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.4 Bedrijven En Milieuhinder

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek en conclusies

Voor een rioolgemaal geldt op basis van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering een richtafstand van 30 m ten opzichte van een rustige woonwijk in verband met het aspect geur. De dichtstbijzijnde woningen liggen op circa 30 m afstand van de planlocatie. Daarnaast wordt het nieuw te bouwen rioolgemaal achter het bestaande rioolgemaal (die na realisatie van het nieuwe gemaal wordt gesloopt) geplaatst. Hierdoor neemt de afstand tussen de dichtstbijzijnde woningen en het rioolgemaal toe. Er is ter plaatse van de omliggende woningen dan ook sprake van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.5 Externe Veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Onderzoek

In de omgeving van het plangebied komt een risicovolle inrichting voor die mogelijk relevant is voor de risicosituatie in het plangebied. Het gaat hierbij om het Esso tankstation aan de Rotterdamseweg met lpg-vulpunt (vergunde jaardoorzet 1.000 m³). De PR 10-6-contour is 45 m en het invloedsgebied is 150 m. De afstand tot het plangebied is circa 215 m. Het plangebied ligt dus buiten de risicocontour en het invloedsgebied van het tankstation. De inrichting vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling, temeer dat het rioolgemaal geen kwetsbaar object is.

In of in de omgeving van het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats waarmee rekening moet worden gehouden in het bestemmingsplan.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.6 Kabels En Leidingen

Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.7 Flora En Fauna

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan worden aangetoond. In dit verband is het van belang dat, gelet op de verplichtingen ingevolge de Flora- en faunawet (Ffw), aannemelijk moet worden gemaakt dat de gunstige staat van instandhouding van de beschermde soorten niet in het geding is. Een volledige rapportage van het ecologisch onderzoek is opgenomen in Bijlage 1. Op basis van de onderzoeksresultaten is aanbevolen verder onderzoek te doen naar het gebruik van het plangebied door vleermuizen. Dit nader onderzoek naar vleermuizen is opgenomen in Bijlage 2. Onderstaande paragraaf geeft een samenvatting van de bevindingen van de onderzoeken die zijn uitgevoerd.

Onderzoek en conclusie

In het onderzoeksgebied aan de Poesiastraat zijn geen vaste vliegroutes of vaste rust- en verblijfplaatsen vastgesteld. In het gemaal is geen verblijfplaats aanwezig. Voor de geplande werkzaamheden is geen ontheffing voor de Flora- en faunawet vereist. Wel dient rekening gehouden te worden met de Algemene Zorgplicht (art. 2). Daarnaast kunnen zich in de struiken en bomen broedende vogels bevinden. Deze mogen tijdens broedseizoen niet verstoord worden. Daarom dienen de werkzaamheden plaats te vinden tijdens de broedperiode, welke grofweg loopt van 1 maart tot en met 1 augustus. Aanbevolen wordt om de werkzaamheden uit te voeren aan de hand van een door het Ministerie van EL&I goedgekeurde gedragscode voor ruimtelijke ontwikkelingen uit te voeren.

Verschillende vleermuizen gebruiken het onderzoeksgebied als foerageerplek. Met name boven het grasveld is veel activiteit vastgesteld. In de luwte van de bomen zijn veel vliegende insecten te vinden. Bovendien houden de bomen veel straatverlichting tegen. Ook dit komt de insecten en daarmee vleermuizen ten goede.

Bij het nieuwe gemaal kan de waarde van het gebied versterkt worden door aan de achterzijde van het gebouw geen verlichting te plaatsen. De nieuwe waterpartij trekt waarschijnlijk veel insecten aan. Door dit gedeelte onbelicht te laten kan het aantrekkelijke foerageerplek voor vleermuizen worden. Een andere optie is om het gebouw te voorzien van vleermuisvriendelijke verlichting. Hierdoor blijft het voldoende verlicht voor mensen, maar storen vleermuizen zich hier niet aan. Tot slot bestaat de mogelijkheid om in het gebouw mogelijkheden te creëren, waardoor vleermuizen het gebouw kunnen gaan gebruiken als verblijfplaats. Dit kan door toegang te bieden tot de spouwmuur en/of het plaatsen van speciale vleermuiskasten. Op deze manier kan het nieuwe gemaal bijdragen aan de versterking van de lokale vleermuispopulatie.

4.8 Bodem

Beleid en normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusie

In het plangebied vindt een functiewijziging plaats van de bestemming groen naar gemaal. Uit het Bodemloket (www.bodemloket.nl) blijkt dat ter plaatse van het plangebied geen bodemverontreiniging bekend is. Hierdoor is geen nader bodemonderzoek noodzakelijk.

Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de uitvoering van het project niet in de weg staat.

4.9 Archeologie En Cultuurhistorie

Regelgeving en beleid

Wet op de archeologische monumentenzorg

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Onderzoek

Om de archeologische verwachtingswaarde ter plaatse van het plangebied te toetsen is archeologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Een volledige weergave van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3. Op basis van dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat bij de realisering van de plannen geen archeologische waarden zullen worden verstoord. Meer specifiek zijn de volgende bevindingen van belang:

  • alleen in het bovenste, verstoorde of opgebrachte pakket zijn resten van menselijke activiteiten aangetroffen in de vorm van fragmenten (modern)puin. Deze wijzen op zichzelf niet op de aanwezigheid van een vindplaats;
  • de opbouw van de bodem tot 5 m diepte wijst op een landschapsgeschiedenis die voornamelijk drassig is geweest en niet geschikt voor menselijke bewoning;
  • mogelijk zijn in het veen nog sporen van verkavelingspatronen aanwezig die verband houden met de ontginning van het veen in de periode voor 1373;
  • eventuele aanwijzingen voor tijdelijke drogere omstandigheden in de vorm van veraard veen zijn echter niet aangetroffen.

Conclusie

Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geen verder archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. Hierdoor staan de archeologische en cultuurhistorische waarden de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.10 Eindconclusie

Op basis van de onderzochte informatie worden geen bijzondere belemmeringen verwacht ten aanzien van de milieu- en overige aspecten voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische Uitvoerbaarheid

Het verhalen van door de gemeente gemaakte kosten bij de (her)ontwikkeling van een gebied of locatie is met de inwerkingtreding van de Wro verplicht. Dit kan middels een anterieure overeenkomst met ontwikkelende partijen, publiekrechtelijk via het exploitatieplan of – bij volledig gemeentelijk grondeigendom – via gemeentelijke gronduitgifte. De gemeente Ridderkerk is eigenaar van de gronden. De kosten voor de realisatie van het rioolgemaal en de inrichting van de openbare ruimte zijn voor rekening van de gemeente Ridderkerk. De financieel-economische uitvoerbaarheid is daarmee gewaarborgd, zodat het plan kan worden gerealiseerd.

5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

5.2.1 Vooroverleg

In het kader van het overleg als bedoeld ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerpbestemmingsplan 'Rioolgemaal P01' voorgelegd aan de wettelijke overlegpartners. Van onderstaande instanties is een reactie ontvangen:

  1. 1. Waterschap Hollandse Delta;
  2. 2. Oasen N.V.

De ingediende overlegreacties zijn hieronder samengevat en voorzien van een beantwoording.

Ad. 1 Waterschap Hollandse Delta

De toename aan verhard oppervlak. De oppervlaktegrens voor watercompensatie bedraagt 250 m2 en niet de genoemde 500 m2.

Commentaar

De oppervlaktegrens wordt aangepast naar 250 m2.

Ad. 2 Oasen N.V.

a. De geplande activiteiten liggen in de buurt van onze waterwinning.

Commentaar

Per brief van 6 januari 2006 (kenmerk 06/22438 afd. SO) is het gemeentelijk standpunt inzake het opnemen van waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en boringsvrijezones in bestemmingsplannen aan Oasen medegedeeld.

De gemeente zal vooralsnog in bestemmingsplannen alleen waterwingebieden direct aanduiden en beschermen. Voor de overige beschermingszones (waterbeschermingsgebied en boringsvrije zone) zal in de toelichting van bestemmingsplannen worden gewezen op deze zones en daarmee geattendeerd worden op de belangen van waterwinning.

b. Er bevindt zich op het leidingoverzicht, met een blauwe lijn, aangegeven de ligging van de 500mm PVC een hoofdwaterleiding nabij het project.

Commentaar

De betreffende leiding is planologisch niet relevant. De leiding is hierdoor niet opgenomen in het bestemmingsplan.

5.2.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 24 augustus tot en met 4 oktober 2012 ter visie gelegen. Dit is bekend gemaakt in een publicatie in De Combinatie, in de Staatscourant en op internet. Iedereen kon gedurende die periode een zienswijzen indienen.

In deze periode zijn twee zienswijzen binnengekomen. De samenvatting en beantwoording van deze zienswijze is opgenomen in Bijlage 4. De zienswijze heeft geleid tot het aanpassen van de toelichting, regels en verbeelding van het bestemmingsplan (zie ook Bijlage 4).

Hoofdstuk 6 Juridische Plantoelichting

6.1 Verantwoording Planvorm

Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Het plan heeft de vorm van een gedetailleerd eindplan op basis van artikel 3.1. van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van het plan, een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is de nodige flexibiliteit in het plan ingebracht door middel van de opname van algemene afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden.

Deze planvorm biedt flexibiliteit voor de beoogde functiewijziging en tegelijkertijd rechtszekerheid voor de gebruikers van de aangrenzende gebieden. De in het plan vastgelegde omvang van de diverse functies zijn vastgelegd in de bestemmingsregeling. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.

Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2008), de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen (PRBP2008) en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2008). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

6.2 Opbouw Regels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels. De overgangs- en slotregel maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.

6.3 De Bestemmingen

In het bestemmingsplan zijn verschillende bestemmingen gegeven aan het plangebied. Hieronder wordt ingegaan op de inhoud van deze bestemmingen.

Bedrijf

Het nieuw te bouwen rioolgemaal is conform de Ridderkerkse standaard bestemd met de bestemming 'Bedrijf' en is voorzien van een nadere aanduiding 'nutsvoorziening'. Met deze bestemming is de realisatie van het gemaal mogelijk binnen de op de verbeelding aangegeven bouwmogelijkheden. Het rioolgemaal dient binnen het bouwvlak te worden opgericht met een maximale bouwhoogte van 5 m.

Groen

Het bestaande plantsoen, de groenstrook en het te slopen bestaande rioolgemaal zijn bestemd met de bestemming 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn beplanting, geluidswerende voorzieningen, voet- en fietspaden, speelvoorzieningen en (ondergrondse) voorzieningen voor afvalinzameling toegestaan.

Water

De bestaande en nieuw te graven watergangen zijn binnen de bestemming 'Water' opgenomen. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voorzieningen die ten dienste staan van de bestemming, zoals kademuren, bruggen en duikers zijn toegestaan.

Leiding - Water (dubbelbestemming)

In het plangebied komt een waterleiding voor. Deze planologisch relevante leiding is op de verbeelding weergegeven. In het bestemmingsplan zijn regels opgenomen die het samenvallende gebruik van de gronden en bouwwerken regelt. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is uitsluitend toegestaan na afwijking door het bevoegd gezag, waarbij, teneinde de leiding veilig te stellen, een zorgvuldige afweging van belangen dient plaats te vinden.

Bijlage 1 Quickscan Ecologie

Bijlage 1 Quickscan ecologie

Bijlage 2 Vleermuisonderzoek

Bijlage 2 Vleermuisonderzoek

Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 3 Archeologisch onderzoek

Bijlage 4 Nota Zienswijzen En Staat Van Wijzigingen

Bijlage 4 Nota zienswijzen en Staat van wijzigingen