KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Gemengd
Artikel 5 Groen
Artikel 6 Natuur
Artikel 7 Recreatie
Artikel 8 Tuin
Artikel 9 Verkeer
Artikel 10 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 11 Water
Artikel 12 Wonen
Artikel 13 Woongebied
Artikel 14 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Artikel 15 Leiding - Riool
Artikel 16 Leiding - Water
Artikel 17 Waarde - Archeologie
Artikel 18 Waterstaat - Waterkering
Artikel 19 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 20 Antidubbeltelregel
Artikel 21 Algemene Bouwregels
Artikel 22 Bestaande Afstanden En Bestaande Andere Maten
Artikel 23 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 24 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 25 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 26 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 27 Overgangsrecht
Artikel 28 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Opzet Bestemmingsplan
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Plangebied
2.1 Het Zand
2.2 De Gorzen
2.3 Ontwikkeling Middenmolendijk
2.4 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.5 Conclusie
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Inleiding
4.2 Water
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
4.4 Geluid
4.5 Ecologie
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Externe Veiligheid
4.8 Leidingen
4.9 Bodemkwaliteit
4.10 Archeologie En Cultuurhistorie
4.11 Milieueffectrapportage
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 6 Juridische Plantoelichting
6.1 Algemeen
6.2 Verantwoording Planvorm
6.3 De Bestemmingen
Bijlage 1 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 1 Toelichting Op Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 2 Verkeersintensiteiten
Bijlage 3 Uitvoer Meerstrooksrotondeverkenner
Bijlage 4 Besluit Hogere Waarden
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 6 Quick Scan Flora En Fauna
Bijlage 7 Ecologisch Veldonderzoek
Bijlage 8 Verslagen Inloopavonden
Bijlage 9 Nota Inspraak En Overleg
Bijlage 10 Nota Zienswijzen

Het Zand en De Gorzen

Bestemmingsplan - gemeente Ridderkerk

Vastgesteld op 28-11-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Het Zand en De Gorzen als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0597.BPZANDENGORZ-VG01 van de gemeente Ridderkerk.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van en in volume ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.4 aan-huis-gebonden bedrijf

het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend.

1.5 aan-huis-gebonden beroep

het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een beroep op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied, welke door hun beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend.

1.6 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.7 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.8 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw.

1.9 afhankelijke woonruimte

een bijgebouw bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van de huishouding, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht.

1.10 agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.11 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.12 archeologische deskundige

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

1.13 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.14 bedrijfs- of dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, welke kennelijk slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming en het feitelijk gebruik van het gebouw of het terrein.

1.15 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.16 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.17 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.19 bijgebouw

een vrijstaand, afzonderlijk van het hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht te onderscheiden is van en in volume ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.20 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.21 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.22 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.23 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.24 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.25 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.26 dakvoet

de onderzijde van de laagste dakpan of onderrand van een andere vorm van dakbedekking.

1.27 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.28 dienstverlening

het bedrijfsmatig aanbieden, verkopen en/of leveren van diensten aan personen, zoals reisbureaus, kapsalons en wasserettes.

1.29 erker

een uitbouw aan de voorzijde van de woning, met een maximale breedte van 75% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw, een maximale diepte van 2 m en een maximale hoogte gelijk aan de hoogte van de begane grondlaag van de desbetreffende woning vermeerderd met 0,35 m.

1.30 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.31 gestapelde woningen

een woning, die zich al dan niet bevindt in een woongebouw, die of dat bestaat uit twee of meer boven- of nagenoeg boven- elkaar gesitueerde woningen.

1.32 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.33 horecabedrijf

een bedrijf gericht op één of meer van de navolgende activiteiten:

  1. a. het verstrekken van al dan niet ter plaatse te nuttigen voedsel en/of dranken;
  2. b. het exploiteren van zaalaccommodatie;
  3. c. het verstrekken van nachtverblijf.

1.34 kantoor

een gebouw of gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.35 maatschappelijke voorzieningen

voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, sport, onderwijs, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.

1.36 mantelzorg

het bieden van zorg aan eenieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.37 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.38 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.39 peil

  1. a. voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelegen op een afstand van 5 m of minder uit de bestemming 'Verkeer' of 'Verkeer - Verblijfsgebied': de hoogte van die weg;
  2. b. voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelegen op een afstand van meer dan 5 m uit de bestemming 'Verkeer' of 'Verkeer - Verblijfsgebied': de gemiddelde hoogte van het aangrenzend terrein.

1.40 praktijkruimte

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.41 seksinrichting

het bedrijfsmatig - of in omvang of frequentie die daarmee overeenkomt - gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen.

1.42 Staat van Horeca-activiteiten

de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt.

1.43 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.44 voorgevel(rooi)lijn

de lijn die gelijk of evenwijdig loopt aan de naar de openbare weg gerichte gevel.

1.45 Wgh-inrichtingen

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.46 woning/wooneenheid

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.47 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn tussen de voorgevel- en de achtergevellijn van het gebouw.

1.48 zorgwoningen

woningen ten behoeve van het begeleid wonen van mensen die niet zelfstandig kunnen wonen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte van dakkapellen

de maximaal toegestane breedte van dakkapellen ten opzichte van de breedte van daken wordt gemeten langs een horizontale lijn die de betreffende dakkapellen in het verticale midden doorsnijdt.

2.4 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 diepte en breedte van een hoofdgebouw

de diepte en de breedte van een hoofdgebouw worden gemeten daar waar deze maten het grootst zijn, met dien verstande dat erkers en aan- en uitbouwen niet worden meegerekend.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'waterzuiveringsinstallatie': een rioolwaterzuiveringsinstallatie;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening': uitsluitend een nutsvoorziening;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, verkeers- en parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, ontsluitingswegen, groen en water.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.3 Nadere eisen

Het college van burgemeester en wethouders is - met inachtneming van de maxima en minima, zoals hiervoor aangegeven - bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en afmetingen van bouwwerken, teneinde de stedenbouwkundige samenhang, in het bijzonder bepaald door de continuïteit van de voorgevellijn, te waarborgen;
  2. b. de situering van de ontsluiting vanaf de weg en van parkeervoorzieningen;
  3. c. de situering en inrichting van overige verkeersvoorzieningen.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. seksinrichtingen zijn niet toegestaan;
  2. b. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  3. c. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  4. d. het kantooroppervlak mag per bedrijf ten hoogste 50% van het totale bedrijfsvloeroppervlak bedragen met een maximum van 2.000 m²;
  5. e. benzineservicestations, detailhandel en zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan;
  6. f. handel in en opslag van consumentenvuurwerk, softdrugs en hallucinogene middelen niet is toegestaan.

Artikel 4 Gemengd

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. dienstverlening;
  2. b. maatschappelijke voorzieningen;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, verkeers- en parkeervoorzieningen, groen en water.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

4.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt dat de handel in en opslag van consumentenvuurwerk, softdrugs en hallucinogene middelen niet is toegestaan.

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. beplantingen, geluidswerende voorzieningen;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals voet- en fietspaden, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling, kunstuitingen, verkeersvoorzieningen ten behoeve van het scheepvaartverkeer, bermen en water;
  3. c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van groen - moestuin" een fruit- en moestuin.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 m;
  3. c. op gronden met de aanduiding "specifieke vorm van groen - moestuin" zijn geen gebouwen en geen bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan.

Artikel 6 Natuur

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;
  2. b. wandel- en fietspaden;
  3. c. extensieve dagrecreatie;
  4. d. verkeerstekens voor de scheepvaart;
  5. e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, groen en water.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van verkeerstekens voor de scheepvaart, bedraagt ten hoogste 6 m;
  3. c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 7 Recreatie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. dagrecreatieve voorzieningen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'horeca': tevens een horecabedrijf uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten met een maximale oppervlakte van 330 m²;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor': tevens kantoren;
  4. d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals fiets- en wandelpaden, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, groen en water.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

Artikel 8 Tuin

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

8.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen gelegen achter de voorgevel van bij de tuin behorende hoofdgebouwen maximaal 2 m mag bedragen;
  3. c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  4. d. in afwijking van het gestelde onder a mogen binnen deze bestemming (delen van) erkers worden gebouwd voor zover deze behoren bij naastgelegen hoofdgebouwen.

Artikel 9 Verkeer

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, voet- en fietspaden;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, bermen, geluidswerende voorzieningen, nutsvoorzieningen, voorzieningen voor openbaar vervoer, afvalinzameling, kunstuitingen, groen en water.

9.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 8 m.

Artikel 10 Verkeer - Verblijfsgebied

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein': tevens een parkeerterrein;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, bermen, geluidswerende voorzieningen, nutsvoorzieningen, voorzieningen voor openbaar vervoer, afvalinzameling, kunstuitingen, groen en water.

10.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting, bedraagt ten hoogste 5 m.

Artikel 11 Water

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de wateraanvoer en -afvoer, alsmede voor de waterberging;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven': tevens een jachthaven met bijbehorende voorzieningen;
  3. c. oevers;
  4. d. verkeer te water;
  5. e. verkeertekens voor de scheepvaart.

11.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. duikers, waterovergangen, keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd;
  2. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd indien en voor zover deze noodzakelijk zijn voor oeververbindingen, de veiligheid van het verkeer te water of voor een doelmatig kwaliteit- en kwantiteitsbeheer van het oppervlaktewater;
  3. c. de bouwhoogte van verkeerstekens voor de scheepvaart, bedraagt ten hoogste 6 m;
  4. d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 12 Wonen

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen met aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats': een woonschepenligplaats;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals tuinen, erven, nutsvoorzieningen, verkeers- en parkeervoorzieningen, groen en water.

12.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

12.3 Nadere eisen

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd nadere eisen te stellen omtrent de situering en de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien over een lengte van meer dan 2,5 m in de zijerfscheiding wordt gebouwd, teneinde te waarborgen dat de op te richten bebouwing geen onnodige nadelige veranderingen teweegbrengt in de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen en in de lichttoetreding van het naastgelegen hoofdgebouw, met dien verstande dat:

  1. a. daardoor de gebruikswaarde van het te bebouwen erf niet onevenredig wordt geschaad;
  2. b. de goothoogte van (delen van) gebouwen niet wordt teruggebracht tot minder dan 2,5 m;
  3. c. geen inbreuk wordt gemaakt op het bepaalde in lid 12.2.2 onder b en c ten aanzien van het maximaal te bebouwen gedeelte van de gronden.

12.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

12.5 Specifieke gebruiksregels

  1. a. onder strijdig gebruik wordt niet verstaan: het gebruik van gedeelten van woningen voor kantoor- en/of praktijkruimte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven, voor zover:
    1. 1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd wordt;
    2. 2. het vloeroppervlak in gebruik voor kantoor- en/of praktijkruimte niet groter is dan 30% van het vloeroppervlak van hoofdgebouwen en erfbebouwing, met een maximum van 70 m²;
    3. 3. ten behoeve van de kantoor- en/of praktijkruimte wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
    4. 4. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    5. 5. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van toegestane aan-huis-gebonden beroepen;
    6. 6. het beroep of de activiteit door de bewoner wordt uitgeoefend;
  2. b. met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt dat de handel in en opslag van consumentenvuurwerk, softdrugs en hallucinogene middelen niet is toegestaan.

12.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.1 voor het gebruik van een aan- of bijgebouw of een gedeelte van een woning als afhankelijke woonruimte (inwoning), met dien verstande, dat:

  1. a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;
  2. b. op het perceel een woning aanwezig dient te zijn;
  3. c. per woning maximaal één omgevingsvergunning ten behoeve van inwoning voor mantelzorg mag worden verleend;
  4. d. inwoning in beginsel dient plaats te vinden bij, in of direct aansluitend aan de woning, waarbij de afhankelijke woonruimte een onderlinge verbinding met de woning dient te hebben;
  5. e. ten behoeve van de inwoning geen aparte aansluiting op de nutsvoorzieningen mag worden aangelegd. Er dient gebruikgemaakt te worden van de bestaande aansluiting;
  6. f. maximaal 80 m² van hoofdgebouw en/of bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;
  7. g. geen eigen in-/uitrit mag worden aangelegd voor de afhankelijke woonruimte;
  8. h. indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is, de houder van de omgevingsvergunning burgemeester en wethouders daarvan binnen drie maanden schriftelijk in kennis stelt.

Artikel 13 Woongebied

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen met aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven;
  2. b. verkeer- en verblijfsfuncties;
  3. c. speelvoorzieningen;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 4'; tevens maatschappelijke voorzieningen en dienstverlening;
  5. e. water met een minimale oppervlakte van 8.900 m²;
  6. f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals tuinen, erven, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

13.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

13.3 Specifieke gebruiksregels

  1. a. onder strijdig gebruik wordt niet verstaan het gebruik van gedeelten van woningen en/of bijgebouwen voor kantoor- en/of praktijkruimte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven, voor zover:
    1. 1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd wordt;
    2. 2. het vloeroppervlak in gebruik voor kantoor- en/of praktijkruimte niet groter is dan 30% van het vloeroppervlak van hoofdgebouwen en erfbebouwing, met een maximum van 70 m²;
    3. 3. ten behoeve van de kantoor- en/of praktijkruimte wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
    4. 4. het gebruik van deze gronden voor woningen is uitsluitend toegestaan indien binnen de bestemming aan de parkeernorm wordt voldaan van:
      • voor de nieuwe grondgebonden woningen 1,95 parkeerplaats per woning;
      • voor appartementen 1,7 parkeerplaats per woning;
    5. 5. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    6. 6. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van toegestane aan-huis-gebonden beroepen;
    7. 7. het beroep of de activiteit door de bewoner wordt uitgeoefend.
    8. 8. de woonfunctie alleen is toegestaan indien voldaan wordt aan het Besluit hogere waarde.
  2. b. met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt dat de handel in en opslag van consumentenvuurwerk, softdrugs en hallucinogene middelen niet is toegestaan.

13.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.1 voor het gebruik van een aan- of bijgebouw of een gedeelte van een woning als afhankelijke woonruimte (inwoning), met dien verstande, dat:

  1. a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;
  2. b. op het perceel een woning aanwezig dient te zijn;
  3. c. per woning maximaal één omgevingsvergunning ten behoeve van inwoning voor mantelzorg mag worden verleend;
  4. d. inwoning in beginsel dient plaats te vinden bij, in of direct aansluitend aan de woning, waarbij de afhankelijke woonruimte een onderlinge verbinding met de woning dient te hebben;
  5. e. ten behoeve van de inwoning geen aparte aansluiting op de nutsvoorzieningen mag worden aangelegd. Er dient gebruikgemaakt te worden van de bestaande aansluiting;
  6. f. maximaal 80 m² van hoofdgebouw en/of bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;
  7. g. geen eigen in-/uitrit mag worden aangelegd voor de afhankelijke woonruimte;
  8. h. indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is, de houder van de omgevingsvergunning burgemeester en wethouders daarvan binnen drie maanden schriftelijk in kennis stelt.

Artikel 14 Leiding - Hoogspanningsverbinding

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een bovengrondse hoogspanningsverbinding van ten hoogste 50 kV.

14.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 14.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 30 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

14.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 15 Leiding - Riool

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een rioolleiding.

15.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 15.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 5m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

15.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 15.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 16 Leiding - Water

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een waterleiding.

16.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 16.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 5m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

16.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 16.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 17 Waarde - Archeologie

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

17.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 17.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in lid 17.2 onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden

Artikel 18 Waterstaat - Waterkering

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor het beheer van waterstaatsdoeleinden in de vorm van dijken, kaden en dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering.

18.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 18.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 4 m;
  3. c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

18.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 18.2 onder c, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Het bevoegd gezag dient voorafgaande aan de vergunningverlening advies in te winnen bij het waterschap.

Artikel 19 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. de afvoer en berging van oppervlaktewater, sediment en ijs;
  2. b. de waterhuishouding;
  3. c. verkeersvoorzieningen ten behoeve van het scheepvaartverkeer;
  4. d. aanleg, beheer en onderhoud en verbetering van de hoofdwaterkering;
  5. e. het vergroten van de afvoercapaciteit.

19.2 Bouwregels

Op de in lid 19.1 bedoelde gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de in dit artikel bedoelde bestemming worden gebouwd en mogen andere bouwwerken overeenkomstig de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemmingen worden gebouwd, mits advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de vaarweg en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de vaarweg en het waterbergend vermogen.

19.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 20 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 21 Algemene Bouwregels

21.1 Overschrijding goothoogte

De goothoogte mag worden overschreden door:

  1. a. dakruimten, mits:
    1. 1. het gezamenlijk oppervlak van (nagenoeg) horizontale dakvlakken niet meer bedraagt dan 50% van het gezamenlijk grondoppervlak van de af te dekken gedeelten van het bouwwerk;
    2. 2. de hoogte van de overschrijding ten opzichte van de aanwezige goothoogte niet meer dan 4,5 m bedraagt;
    3. 3. de breedte van enig deel van een gevelvlak van deze dakruimte, geen dakkapel zijnde, niet meer bedraagt dan 40% van de breedte van de onderliggende gevel dan wel in opwaartse richting geleidelijk afneemt tot deze maat.
  2. b. dakkapellen op woningen, voor zover gelegen aan de voor- of zijgevel, waarvan de gezamenlijke breedte per dakvlak niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van de voor- of zijgevel en waarvan de hoogte niet meer bedraagt dan 50% van de in het verticale vlak geprojecteerde hoogte van het dakvlak met een maximumhoogte van 1,5 m;
  3. c. dakkapellen op woningen, voor zover niet gelegen aan de voor- of zijgevel van een pand, waarvan de afstand tot de zijgevel of de woningscheidende muur niet minder dan 0,5 m bedraagt met een maximumhoogte van 1,5 m;
  4. d. (delen van) bouwwerken, waarvan de grootste horizontale doorsnede niet meer dan 1 m² bedraagt en door trappenhuizen, lichtstraten, koepels en liftkokers;
  5. e. technische ruimten voor klimaatregeling, koeling en dergelijke met een maximale oppervlakte van 4 m².

21.2 Overschrijding bouwhoogte

De bouwhoogte mag worden overschreden door antennes met ten hoogste 6 m.

21.3 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

Artikel 22 Bestaande Afstanden En Bestaande Andere Maten

  1. a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  3. c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

Artikel 23 Algemene Aanduidingsregels

23.1 Veiligheidszone - lpg

Artikel 24 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 25 Algemene Wijzigingsregels

25.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Het college van burgemeester en wethouders kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

25.2 Wro-zone - wijzigingsgebied - 1

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de gronden met de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied - 1' te wijzigen naar de bestemming 'Woongebied', waarbij geldt dat:

  1. a. uitsluitend vervangende nieuwbouw is toegestaan;
  2. b. de rooilijn van de vervangende nieuwbouw niet dichter naar de Vlietlaan mag worden gepositioneerd dan de bestaande rooilijn;
  3. c. de goot- en bouwhoogtes van hoofdgebouwen bedragen ten hoogste:
indien het hoofdgebouw wordt gebouwd: goothoogte bouwhoogte
vanaf kruin tot de voet van de dijk 3 m 6 m
vanaf de voet tot 5 m vanaf de voet van de dijk 6 m 10 m
vanaf 5 m vanaf de voet van de dijk en verder 4 m 9 m
  1. d. de afstand van hoofdgebouwen tot de perceelsgrens dient ten minste 3 m te bedragen;
  2. e. de maximale breedte van de voorgevel bedraagt ten hoogste:
perceelbreedte tot 16 m 16 m of meer
maximale breedte voorgevel 8 m 11 m
  1. f. indien de breedte van de voorgevel meer dan 6 m bedraagt dient een geleding van het hoofdgebouw te worden gerealiseerd door het verspringen van de voorgevel of de nokrichting.

Artikel 26 Overige Regels

26.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 27 Overgangsrecht

27.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

27.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 28 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Het Zand en De Gorzen'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

De gebieden Het Zand en De Gorzen zijn ontwikkeld op basis van verschillende bestemmingsplannen en uitwerkingsplannen. Al deze plannen zijn inmiddels meer dan 10 jaar oud. De wettelijk voorgeschreven termijn waarbinnen plannen moeten worden herzien is 10 jaar. Bovendien voldoen de plannen deels niet meer aan de huidige inzichten, wettelijke vereisten en ruimtelijke opvattingen. Door het maken van één bestemmingsplan voor het gehele plangebied wordt het aantal bestemmingsplannen sterk verminderd. Tevens worden de regels actueel en vergelijkbaar met actuele regels elders in Ridderkerk gemaakt. Verder wordt het nieuwe bestemmingsplan digitaal opgesteld en is digitaal te bekijken en te raadplegen.

Het Zand biedt daarnaast nog ruimte voor woningbouw en bijbehorende functies. Voor de ontwikkeling van het gebied De Driehoek, tegenover wijkcentrum Drievliet, wordt een afzonderlijk bestemmingsplan opgesteld. De aanzienlijke woningbouwmogelijkheden aan de zuidwestzijde van Het Zand maken wel onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Vergelijkbaar met het geldende bestemmingsplan wordt hiervoor een vrij globale regeling opgenomen. Dit sluit ook aan op de noodzaak om bestemmingsplannen voor nieuwe woongebieden (kopers)marktgericht te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPZANDENGORZ-VG01_0001.jpg"

1.2 Opzet Bestemmingsplan

Zoals aangegeven maakt het bestemmingsplan nieuwbouw mogelijk. Dit betekent dat het plan ontwikkelingsgericht is. Het plan beschrijft de visie op die ontwikkeling. De visie wordt tevens door onderzoek onderbouwd en vertaald in toepasselijke bestemmingen. Het bestemmingsplan heeft echter grotendeels ook een consoliderend karakter. Hierbij is het bestaande legale gebruik leidend geweest bij het bepalen van de bestemming. Er heeft een verkenning plaatsgevonden van het feitelijk gebruik van de panden en gronden. Deze verkenning is vanaf de openbare weg uitgevoerd. Er zijn dus geen panden bezocht.

Het bestemmingsplan sluit eveneens aan op de inhoud van de gemeentelijke structuurvisie en de hieruit voortvloeiende woningbouwstrategie. Hierop wordt in paragraaf 3.4 nader ingegaan.

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 behandelt de ruimtelijke beschrijving van het plangebied. Hierin wordt zowel de bestaande situatie als de visie op de ontwikkeling besproken. Hoofdstuk 3 van dit bestemmingsplan gaat in op het ruimtelijke beleidskader dat op het plangebied van toepassing is. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van relevant onderzoek naar onder andere milieuaspecten. De verantwoording van de economische uitvoerbaarheid is opgenomen in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 bevat de toelichting op de juridische regeling.

Hoofdstuk 2 Plangebied

2.1 Het Zand

Woongebied Het Zand ligt centraal in de gemeente Ridderkerk, ten oosten van het centrum. Deze binnenstedelijke nieuwbouwwijk is nog volop in ontwikkeling. Het noordelijke deel is vooral begin jaren '90 tot stand gekomen. Het zuidelijke deel van Het Zand is grotendeels onbebouwd gebleven. Door het vertrek van het transport- en kraanverhuurbedrijf Hak, aan de zuidwestzijde van het plangebied, kan ook dit deel van het gebied ontwikkeld worden.

Hoofdopzet bestaand woongebied Het Zand

Het stedenbouwkundig ontwerp voor Het Zand gaat uit van een heldere hoofdstructuur met wegen en openbare ruimtes waaraan de woningen zich presenteren. Het ontwerp is daarmee een reactie op de wijken uit de tachtiger jaren, zoals Drievliet, die worden gekenmerkt door een meer organische en meer anonieme opzet. De structuur van de wijk wordt bepaald door een min of meer geometrische opzet met rechte en gebogen lijnen in de vorm van groene ruimten, singels en wegen. De Erasmuslaan, de belangrijkste ontsluitingsweg, heeft een gebogen verloop door de wijk. Door de Middenmolendijk aan de zuidzijde en de geluidswal langs de Rotterdamseweg aan de noordzijde ligt de wijk deels verstopt in het stedelijk gebied van Ridderkerk. Ter hoogte van wijkcentrum Drievliet is de Middenmolendijk afgegraven zodat hier een ruimtelijke verbinding kan ontstaan. Door het vertrek van Hak kan Het Zand een gezicht aan de Donkerslootweg krijgen.

De Middenmolendijk aan de zuidzijde en het Havenkanaal aan de noordzijde zijn oude cultuurhistorische elementen aan de rand van de wijk, die tevens een groene en ruimtelijke begrenzing vormen. Daarnaast zijn er in het ontwerp van de wijk enkele zichtlijnen op de Singelkerk in het centrum van Ridderkerk opgenomen. Samen met het centraal gelegen wijkpark geven deze elementen de wijk een eigen uitstraling en identiteit.

Het Zand is overwegend een woongebied met enkele (maatschappelijke) voorzieningen. Door de ligging grenzend aan wijkcentrum Drievliet en nabij het hoofdwinkelcentrum zijn echter vele voorzieningen binnen handbereik. De wijk heeft een suburbane uitstraling met overwegend grondgebonden woningen en een aantal strategisch geplaatste appartementengebouwen.

De Erasmuslaan vormt de hoofdontsluiting en de ruggengraat van Het Zand, waarvandaan de verschillende woonbuurten worden ontsloten. Op strategische plaatsen langs de Erasmuslaan is in parken, nabij entrees of als beëindiging van een zichtas, hogere bebouwing gesitueerd. Het verzorgingshuis 't Ronde Sant is een bijzonder element in de wijk en markeert de zuidoostelijke grens van het wijkpark. De wijk is gefaseerd ontwikkeld waarbij verschillende zelfstandige woonbuurten zijn gecreëerd. Het noordwestelijke en (zuid)oostelijke deel van Het Zand heeft een opzet met lange licht gebogen lijnen (wegen en watergangen) waarlangs de (rij)woningen zijn gesitueerd. De gebieden hiertussen en ten zuidwesten van het wijkpark zijn rechtlijniger van opzet en hebben een kenmerkende blokverkaveling die gebaseerd en gericht is op de oorspronkelijke (agrarische) verkaveling.

Het Zand heeft nog twee te ontwikkelen deelgebieden. Het te ontwikkelen gebied 'Driehoek Het Zand' vormt een overgangsgebied naar het wijkwinkelcentrum van Drievliet. Hiervoor wordt een afzonderlijk bestemmingsplan opgesteld. Het te ontwikkelen gebied aan de zuidwestzijde maakt wel deel uit van dit bestemmingsplan en wordt hieronder nader toegelicht.

Afronding woongebied Het Zand

Woongebied Het Zand is de laatste grotere nieuwbouwlocatie in Ridderkerk, waarbij geen sprake is van herontwikkeling van bestaand stedelijk gebied. De nog te ontwikkelen gronden zijn eigendom van de gemeente. De ontwikkeling van het zuidelijk deel heeft geruime tijd stil gelegen, mede om prioriteit te kunnen geven aan noodzakelijke herstructurering elders in Ridderkerk.

Het ontwerp voor het nieuwe woongebied heeft een vrij formele en hiërarchische opzet, opgebouwd uit geometrische lijnen en ruimtes. Het sluit daardoor aan op het ruimtelijk concept dat al voor de hele wijk begin jaren 90 is ontwikkeld. Een lange centraal gelegen waterpartij, parallel aan de Hugo de Grootlaan, vormt een belangrijke structuurdrager van het gebied. De as wordt beëindigd door een ruimte met water en gestapelde bebouwing. Deze ruimte wordt deels gevormd door een gebogen bouwblok. Door de combinatie met blokvormige woonbuurtjes ontstaat zo een structuur die aansluit op de ruimtelijke uitwerkingen elders in de wijk. Langs de Donkerslootweg wordt een gevarieerd beeld aan bebouwing voorzien die daar samen het gezicht van de wijk vormen. De brede water- en groenstructuur langs de Donkerslootweg zorgt daarbij deels voor de samenhang en heeft een ecologische betekenis als deel van de verbindende groenstructuren tussen de Gorzen en het Oosterpark. Figuur 2.1 geeft een beeld van de hoofdopzet van het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPZANDENGORZ-VG01_0002.png"

Figuur 2.1 Hoofdopzet nieuwbouwlocatie Het Zand

Binnen het ontwerp is ruimte voor een gevarieerd woningaanbod. Daarnaast is een drietal speellocaties in de proefverkaveling opgenomen. Een gefaseerde realisering is goed mogelijk doordat telkens delen van de ontsluiting kunnen worden gerealiseerd en bouwverkeer veelal gescheiden kan worden van gerealiseerde deelplannen. Binnen de woonbuurtjes kunnen nog keuzes worden gemaakt in woningtypes en exacte ligging van wegen, parkeergelegenheid en groen.

In de proefverkaveling worden twee voetgangersverbindingen met de Middenmolendijk gerealiseerd. Door de beschikbaarheid van het terrein van Hak kan aan de zuidzijde tevens een extra fietsverbinding naar de Donkerslootweg worden gemaakt, waardoor een snelle, directe verbinding met het centrum ontstaat.

In het ontwerp voor de afronding van Het Zand is het bebouwingslint van de Middenmolendijk betrokken. Veel van de bebouwing langs de dijk is hoger gelegen en heeft een kleinschalig karakter. De bebouwing staat vaak op ruime kavels op of onder aan de dijk en bestaat grotendeels uit individuele woningen. Tussen de bebouwing zijn open ruimtes aanwezig waar – vanaf de dijk – het achterliggende woongebied zichtbaar is. Om het lint te versterken worden de open ruimtes ingevuld met vrijstaande bebouwing passend bij het karakter van de dijkzone. Parallel hieraan worden de bouwmogelijkheden voor de bestaande woningen langs de dijk gelijkgesteld aan de bouwmogelijkheden van de nieuwbouwwoningen langs de dijk om een evenwichtige situatie te realiseren. Uitgangspunt is wel dat het lint haar relatief kleinschalige en gevarieerde karakter behoudt. Een nadere beschrijving van de bouwmogelijkheden langs de dijk is opgenomen in paragraaf 2.3.

Een proefverkaveling van het hele gebied is opgenomen als figuur 2.2. Marktverkenning en overleg met potentiële kopers zal in belangrijke mate bepalen of de nu gekozen variatie in woningen ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd. Daarom is ook gekozen voor een globale bestemming die aanpassing van het plan mogelijk maakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPZANDENGORZ-VG01_0003.png"Figuur 2.2 Proefverkaveling

2.2 De Gorzen

Ten noordoosten van Het Zand ligt het waterrijke natuur- en recreatiegebied De Gorzen. Dit gebied is een belangrijke voorziening voor de wijk en voor heel Ridderkerk en maakt deel uit van het bestemmingsplan. Het gedeelte van De Gorzen langs de rivier 'De Noord' bestaat voornamelijk uit grienden en laaggelegen drassige graslanden. Door de geïsoleerde ligging is het een rustig en verwilderd natuur-/wandelgebied, met in het midden een langgerekt binnenmeertje. Het natuurgebied heeft een grote diversiteit mede door hoogteverschillen in het landschap, afwisseling in dichte en open ruimten, grote variatie in vegetatie, bospartijen en water.

Tussen het binnenmeertje en de Rotterdamseweg bevindt zich een landschappelijk ontworpen en aangelegd park op een voormalige vuilstortplaats. Het deels zeer hooggelegen park heeft een uitzichtpunt dat ver boven het omliggende landschap uitsteekt. In het park zijn diverse fiets- en wandelpaden aanwezig. De fietsroutes staan in verbinding met Slikkerveer en met het Oosterpark. Aan de noordzijde ligt deels verscholen in het park een rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap en een gemeentelijk opslagterrein. Meer noordelijk ligt de recreatiehaven die meer onderdeel uitmaakt van bedrijventerrein Donkersloot en ook via dat gebied bereikt wordt.

Ten zuiden ligt in aansluiting op De Gorzen de Crezéepolder. Deze buitendijks gelegen polder zal worden ontwikkeld tot een nat getijdennatuurgebied. Het gebied behoort samen met De Gorzen tot de laaggelegen uiterwaarden langs De Noord die samen een groene stadsrandzone vormen aan de oostzijde van Ridderkerk op de overgang naar de Alblasserwaard.

2.3 Ontwikkeling Middenmolendijk

De zuidelijke rand van Het Zand wordt gevormd door de Middenmolendijk. Deze oude dijk is voor doorgaand verkeer afgesloten en heeft alleen nog een ontsluitende functie voor de aanliggende woningen aan de noordzijde ervan. De dijk is steil en heeft een smal profiel. Langs de dijk liggen op korte en langere afstand woningen in en aan de dijk. De woningen staan op kavels met sterk verschillende breedten en diepten. Een groot deel van de kavels heeft parkeergelegenheid op eigen terrein, een aantal woningen heeft hiervoor geen gelegenheid en parkeert op de dijk, direct langs de rijweg.

Om met de auto op de kavels onderaan de dijk te komen, zijn langs de dijk langere en minder steile afritten naar beneden gemaakt, veelal niet op eigen grond. Sommige afritten bedienen meerdere woningen of zijn eigenlijk aangelegd om landbouwgrond te bereiken.

Binnen de ontwikkeling van Het Zand is ook aan de dijk ruimte voor een aantal nieuwe kavels tussen de bestaande woningen. Dit betekent wel dat een aantal van deze lange afritten zal moeten worden opgeheven of verlegd. Er zal daarom voor een aantal bestaande woningen een andere ontsluiting van de percelen moeten worden gerealiseerd.

Daarnaast zullen ook de nieuwe woningen moeten worden ontsloten. Echter, nieuwe aansluitingen op de dijk zijn niet gewenst. De nieuwe woningen worden daarom aan de achterzijde via de nieuwe woonwijk ontsloten (zie figuur 2.3). Hierbij kunnen tevens enkele bestaande woningen worden aangesloten. Op deze manier worden twee vliegen in één klap geslagen.

Zo kunnen de nieuwe woningen op eigen erf parkeren én wordt het autoverkeer op de dijk verder teruggedrongen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPZANDENGORZ-VG01_0004.png"

Figuur 2.3 Ontsluiting aan achterzijde perceel

Inrichting van de kavels en bouwmassa

Het aanzicht op de dijk en vanaf de dijk wordt voor een groot deel bepaald op welke wijze de woningen aan de dijk staan en welke vorm en massa ze hebben. De bestaande woningen zijn op verschillende manieren op de kavels gesitueerd: in de dijk gebouwd en vlak aan de weg op grotere afstand en los van de dijk. Om de nieuwe bebouwing in te passen kunnen de woningen ook op verschillende posities ten opzichte van de dijk worden gebouwd.

Woningen die in de dijk staan kunnen 'over de dijk heen kijken' en hebben een nok evenwijdig aan de weg. Woningen die verder naar achteren staan zijn lager, tot twee bouwlagen met kap, en hebben verschillende nokrichtingen: haaks of evenwijdig aan de dijk. Een derde categorie woningen staat ver van de dijk, achterop de kavel en hebben een nok haaks op de dijk. Deze woningen bestaan uit één laag met kap.

Voor de nieuwe ontwikkeling of herbouw op de kavel zijn daarom verschillende bouwregels ten aanzien van goot- en nokhoogte en dakvorm van toepassing, afhankelijk van de positie van het hoofdgebouw op de kavel ten opzichte van de dijk.

De maximale breedte van de woningen is afhankelijk van de breedte van de kavel. Op kavels tot 16 m breed mag de breedte van de voorgevel maximaal 8 m bedragen, mits de afstand tot de zijerfgrens ten minste 3 m bedraagt.

Op bredere kavels mag ook de breedte van het hoofdgebouw groter zijn, tot maximaal 11 m. Hierbij is het van belang dat ten behoeve van de massaverhouding een deel van de gevel terugliggend wordt gerealiseerd of op een andere wijze een duidelijke geleding wordt aangebracht, bijvoorbeeld door de keuze voor een samengestelde kap.

2.4 Verkeer En Parkeren

2.4.1 Ontsluiting autoverkeer

De belangrijkste drager in de verkeersstructuur van Het Zand is de Erasmuslaan. De Erasmuslaan loopt als een ruggengraat door de wijk en biedt toegang tot de Vlietlaan en de Donkerslootweg. Hoewel de Erasmuslaan net als de omliggende woonstraten gecategoriseerd is als erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 30 km/h, is er sprake van een duidelijk hiërarchisch verschil. De Erasmuslaan heeft een duidelijke verzamelfunctie voor de woonwijk. Dit komt tot uitdrukking in het wegprofiel dat bestaat uit een rijbaan met twee rijstroken, deels gescheiden door asmarkering en deels parallelwegen. Daardoor heeft het wegprofiel meer allure dan de omliggende woonstraten en is gebaseerd op het afwikkelen van grotere hoeveelheden verkeer. Het snelheidsregime van 30 km/h op de Erasmuslaan wordt afgedwongen door wegversmallingen, gelijkwaardige kruispunten en het deels toestaan van fietsers op de rijbaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPZANDENGORZ-VG01_0005.png"

Figuur 2.4 Profiel Erasmuslaan (bron: Google Maps)

Externe verkeersontsluiting

De Erasmuslaan ontsluit de woonwijk Het Zand naar de Vlietlaan in het zuidoosten en de Donkerslootweg in het westen. Deze wegen maken onderdeel uit van de hoofdwegenstructuur van Ridderkerk en bieden beide toegang tot de Rotterdamseweg. De aansluiting van de Erasmuslaan op zowel de Vlietlaan als de Donkerslootweg is vormgegeven middels een enkelstrooksrotonde. De Vlietlaan is een gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50 km/h en verbindt de wijken Het Zand en Drievliet in oostelijke richting naar de Rotterdamseweg en de autosnelweg A15. Via de Vlietlaan is tevens het recreatiegebied De Gorzen bereikbaar. Ter hoogte van het winkelcentrum Vlietplein en de toekomstige ontwikkeling Driehoek zal de Vlietlaan een snelheidsregime van 30 km/h krijgen. Dit regime geldt tussen de rotondes Erasmuslaan/Vlietlaan/Visvliet en Vlietlaan/Molenvliet en heeft als doel het creëren van een verblijfsklimaat ter hoogte van het winkelcentrum en de nieuwe ontwikkeling Driehoek. De barrièrewerking van de Vlietlaan tussen Het Zand en Drievliet wordt door deze maatregel beperkt. De Vlietlaan zal hierdoor met name een functie krijgen voor het bereiken van Het Zand en Drievliet vanaf de Donkerslootweg en de Rotterdamseweg en niet zozeer voor doorgaand verkeer tussen beide wegen. De aansluiting Vlietlaan/Donkerslootweg is vormgegeven door een met verkeerslichten geregeld kruispunt. De gemeente is voornemens dit kruispunt te reconstrueren naar een enkelstrooks rotonde, waardoor de verkeersafwikkeling zal verbeteren. Naar verwachting zal dit ertoe leiden dat de route via de Donkerslootweg-Vlietlaan aantrekkelijker wordt voor verkeer naar het oostelijk deel van Drievliet dan de route via de Erasmuslaan. Dit kan een positief effect hebben op de verkeersintensiteiten op de Erasmuslaan. De Donkerslootweg is een gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50 km/h welke in noordelijke richting de Rotterdamseweg en in zuidelijke richting het centrum van Ridderkerk ontsluit. De Donkerslootweg sluit in zuidelijke richting aan op de Vondellaan en de Burgemeester de Zeeuwstraat. Deze wegen bieden ontsluiting richting Rijsoord, Barendrecht en Rotterdam. De Rotterdamseweg is een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 80 km/h. De weg geeft aansluiting op de autosnelwegen A15 en A38 en is van belang voor de externe verkeersontsluiting van Ridderkerk.

Interne verkeersontsluiting

De verkeersontsluiting van het nog te ontwikkelen woongebied Het Zand wordt voornamelijk aangesloten op de Hugo de Grootlaan en de Spinozastraat. De Hugo de Grootlaan vormt vanuit het bestaande woongebied een rechte lijn naar het te ontwikkelen gebied. Binnen het nieuwe woongebied zal een rasterstructuur ontstaan met de doorgetrokken Hugo de Grootlaan als drager in oost-westrichting en de Spinozastraat en doorgetrokken Huizingastraat daar haaks op. Deze beide straten verzorgen de ontsluiting naar de Erasmuslaan. Omdat de Erasmuslaan de hoofdontsluiting van Het Zand vormt, zal de primaire ontsluiting van het nieuwe woongebied op deze weg geënt zijn. De Huizingastraat en Spinozastraat krijgen hierdoor een belangrijke rol in het afwikkelen van het verkeer naar de Erasmuslaan. De Hugo de Grootlaan zal een ondergeschikte rol krijgen, om de verzamelfunctie van de Erasmuslaan zoveel mogelijk te benadrukken. Binnen het plangebied zal dan ook een zodanige verkeersstructuur ontworpen worden, dat het verkeer zoveel mogelijk direct naar de Erasmuslaan afwikkelt. Hiermee wordt beoogd dat de verkeersintensiteit op de Hugo de Grootlaan niet sterk zal toenemen.

Verkeersafwikkeling en verkeersgeneratie

Het nieuw te ontwikkelen woongebied zal leiden tot een toename van verkeer. Zoals beschreven, wordt zoveel mogelijk gestreefd naar een ontsluiting via de Erasmuslaan. De verkeersstructuur in het woongebied zal hierop ontworpen worden. Het nieuw te ontwikkelen gebied zal een verkeersaantrekkende werking hebben van 1.800-2.100 mvt/etmaal, uitgaande van 300-350 woningen. Hierbij wordt uitgegaan van 5,8 mvt per etmaal per woning op grond van de kengetallen in publicatie 317 (CROW 2012) behorende bij woonmilieu 'groen-stedelijk'. Grofweg kan gesteld worden dat tweederde van dit verkeer via de Huizingastraat of de Spinozastraat naar de Erasmuslaan zal afwikkelen. Aangenomen wordt dat het grootste deel van dit verkeer richting de Donkerslootweg zal afwikkelen. Het andere deel van het verkeer (een derde) zal via de Hugo de Grootlaan afwikkelen. In onderstaande figuur is de verkeersverdeling over het omliggende wegennet weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPZANDENGORZ-VG01_0006.png"

Figuur 2.5 Verkeersverdeling Het Zand

Op basis van de verkeersverdeling in figuur 2.5 en de verkeersintensiteiten op de omliggende wegen, kunnen verkeersprognoses worden gemaakt voor de situatie inclusief ontwikkeling. Daarbij wordt uitgegaan van beschikbare verkeersgegevens van de omliggende wegen. De intensiteiten van de Erasmuslaan en de Hugo de Grootlaan zijn afkomstig uit verkeerstellingen van respectievelijk 2009 en 2012. De overige verkeersintensiteiten zijn afkomstig uit het RVMK 2.2 (prognose 2019). De gegevens zijn met een autonome verkeersgroei van 1% opgehoogd naar het prognosejaar 2023. Daarnaast heeft een ophoging plaatsgevonden van de verkeersintensiteiten op grond van eerdergenoemde uitgangspunten voor Het Zand. Ook is rekening gehouden met de ontwikkeling van de locatie Driehoek. De verkeersintensiteiten zijn in Bijlage 2 weergegeven.

Van belang is dat de verkeersafwikkeling inclusief de nieuwe ontwikkeling gewaarborgd is. De capaciteit van een weg hangt met name samen met de capaciteit van de belangrijkste kruispunten. Kruispunten zijn namelijk de zwakste schakels in de verkeersafwikkeling. Daarom is het van belang te onderzoeken of de belangrijkste kruispunten rondom het plangebied over voldoende restcapaciteit beschikken om het verkeer, inclusief de nieuwe ontwikkeling, af te wikkelen. Om dit inzichtelijk te maken zijn capaciteitsberekeningen uitgevoerd voor de rotondes Erasmuslaan/Donkerslootweg en Erasmuslaan/Vlietlaan. De verkeersafwikkeling op rotondes wordt beoordeeld op basis van de I/C-verhouding. Dit is de verhouding tussen de intensiteit en de capaciteit. Wanneer de I/C-verhouding kleiner is dan 0,8 is de verkeersafwikkeling goed. Bij een I/C-verhouding van 0,8-0,95 treedt er in de spitsperioden congestie op. Ligt de I/C-verhouding hoger dan 0,95 dan is er sprake van structurele filevorming. In onderstaande tabel zijn de I/C-verhoudingen weergegeven voor de genoemde rotondes. Daarbij is uitgegaan van de verkeersintensiteiten uit de tabel (zie bijlage 2) en een spitsuurpercentage van 9%. De verkeersintensiteiten zijn conform een standaardvoertuigverdeling voor wijkverzamelwegen (RBOI, 2009) omgerekend naar PAE (personenauto equivalent), waarbij vrachtverkeer zwaarder wordt meegeteld in de berekeningen. Voor de berekeningen is gebruikgemaakt van de Meerstrooksrotondeverkenner van het CROW.

Tabel 2.1 I/C-verhoudingen rotondes

relevante kruispunten I/C-verhouding 2023
exclusief ontwikkeling inclusief ontwikkeling
Rotonde Erasmuslaan/Donkerslootweg 0,57 0,60
Rotonde Erasmuslaan/Visvliet/Vlietlaan 0,68 0,74

Uit bovenstaande tabel blijkt dat de I/C-verhouding in alle gevallen lager ligt dan 0,80 en dat de verkeersafwikkeling op de rotondes inclusief de ontwikkeling gewaarborgd is. Verder zal, zoals eerder genoemd, het kruispunt Donkerslootweg/Vlietlaan worden gereconstrueerd tot rotonde, waardoor de verkeersafwikkeling verder zal verbeteren. Een uitvoer van de Meerstrooksrotondeverkenner is opgenomen in Bijlage 3. De verkeersafwikkeling op de Erasmuslaan, Donkerslootweg en Vlietlaan is derhalve gewaarborgd. Op de overige gebiedsontsluitingswegen binnen Ridderkerk zal de verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling beperkter zijn, omdat het verkeer zich verspreid over het wegennet van Ridderkerk afwikkelt. Het verkeer met herkomst en bestemming buiten Ridderkerk zal hoofdzakelijk gebruik maken van de route via de Vlietlaan en de Rotterdamseweg naar de Rijksweg A15. De verkeersintensiteit op de Rotterdamseweg tussen de Vlietlaan en de A15 zijn eveneens opgenomen in bijlage 2. De verkeerstoename als gevolg van de nieuwe ontwikkeling is hier gering (maximaal 2,8%) en heeft geen significant effect op de verkeersdoorstroming. De verkeersafwikkeling rondom de aansluiting van de Rotterdamseweg op de A15 zal daarom niet significant beïnvloed worden door onderhavige ontwikkeling.

Voor de woonstraten in en rondom de ontwikkeling is het van belang dat de verkeersintensiteit beperkt blijft vanuit het oogpunt van leefbaarheid en verkeersveiligheid. Op grond van het ASVV (CROW 2004) is uitgegaan van een maximale intensiteit van 5.000-6.000 mvt/etmaal. De verkeersintensiteit op de woonstraten in en rondom de ontwikkeling ligt daar ver onder. Ook de verkeersintensiteit op het centrale deel van de Erasmuslaan (Spinozastraat - Hugo de Grootstraat) blijft onder de grens van 6.000 mvt/etmaal. Op de uiteinden van de Erasmuslaan, daar waar de weg aansluit op de omliggende gebiedsontsluitingswegen, wordt de grens van 6.000 mvt/etmaal overschreden. Dit geldt zowel voor de situatie exclusief als inclusief ontwikkeling. Dit is inherent aan de functie van de weg als ontsluiting voor het omliggende woongebied en vormt geen probleem gezien de allure en het profiel van de Erasmuslaan. Bovendien wordt op deze wegvakken het fietsverkeer afzonderlijk van het autoverkeer afgewikkeld.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied voor autoverkeer is goed. De verkeersintensiteiten zullen als gevolg van de ontwikkeling toenemen. Dit zal echter niet leiden tot verkeersafwikkelingsproblemen. De belangrijkste rotondes kunnen het verkeer goed afwikkelen en de verkeersintensiteiten op de omliggende wegen zijn acceptabel.

2.4.2 Ontsluiting fietsverkeer

Het fietsverkeer maakt in Het Zand overwegend gebruik van dezelfde infrastructuur als het autoverkeer, waarbij de Erasmuslaan de belangrijkste drager is in de structuur. Op het centrale deel van de Erasmuslaan wordt fietsverkeer gemengd met het gemotoriseerd verkeer afgewikkeld. Aan de uiteinden van de Erasmuslaan zijn vrijliggende fietspaden aanwezig. Fietsverkeer kan hierdoor op een verkeersveilige manier gebruikmaken van de Erasmuslaan. De vrijliggende fietspaden sluiten aan op de fietsstructuur langs de omliggende wegen. De omliggende gebiedsontsluitingswegen, zoals de Vlietlaan en de Donkerslootweg, kennen vrijliggende fietspaden. Daarnaast zijn er solitaire fietsverbindingen aan de randen van het plangebied. Aan de zuidkant van het plangebied loopt de fietsroute over de Middenmolendijk, welke tevens onderdeel uitmaakt van het recreatieve fietsknooppuntennetwerk. Dit netwerk volgt de dijkenstructuur in Ridderkerk en loopt vanuit het noordwesten vanuit Rotterdam via de Ringdijk naar de Middenmolendijk en de Oostmolendijk. Via deze route kunnen fietsers in oostelijke richting het buitengebied rondom de Oostmolendijk en De Gorzen bereiken. In westelijke richting wordt via deze fietsroute het centrum van Ridderkerk bereikt. Vanuit het plangebied zullen langzaamverkeersroutes op de Middenmolendijk aansluiten. Aan de noordzijde van het plangebied loopt de fietsroute via de Havenkade, welke vanaf de Donkerslootweg, via Het Zand naar De Gorzen loopt. De Rotterdamseweg wordt hierbij ongelijkvloers gekruist. Vanaf de Havenkade is ook de fietsverbinding naar het bedrijventerrein Donkersloot. De ontsluiting voor fietsverkeer is goed.

2.4.3 Ontsluiting openbaar vervoer

Het plangebied wordt aangedaan door diverse buslijnen die twee haltes bedienen op de Erasmuslaan. De busdiensten rijden van en naar de Rotterdamse metrostations Zuidplein en Kralingse Zoom en doen tevens het centrum van Ridderkerk aan. In de spits rijden sneldiensten van en naar de metrostations. De frequentie bedraagt 2 - 4x per uur buiten de spits en tot 6x per uur in de spits. Daarnaast zijn er op de Vlietlaan bushaltes die worden aangedaan door een buslijn Dordrecht - Ridderkerk (1x per uur) en een buslijn Dordrecht - Rotterdam (2 - 4x per uur). De ontsluiting per openbaar vervoer is goed.

2.4.4 Verkeersveiligheid

De wegen rondom het plangebied zijn ingericht conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig. Langs de omliggende gebiedsontsluitingswegen (50 km/h) zijn vrijliggende fietspaden aanwezig. De kruispunten tussen de gebiedsontsluitingswegen onderling en met de Erasmuslaan zijn voorzien van rotondes. Het met verkeerslichten geregelde kruispunt Donkerslootweg/Vlietlaan wordt op termijn gereconstrueerd tot rotonde. Verder beschikt de Erasmuslaan deels over vrijliggende fietspaden welke aansluiten op de omliggende fietsstructuur.

De nieuw aan te leggen wegen binnen het plangebied dienen ontworpen te worden conform de geldende CROW-richtlijnen (ASVV 2012) en de basiskenmerken welke zijn vastgelegd in publicatie 315 (CROW 2012).

Gelet op de aanwezigheid van voorzieningen voor langzaam verkeer en de Duurzaam Veilige kruispuntoplossingen, wordt gesteld dat de verkeersveiligheid rondom het plangebied in voldoende mate gewaarborgd is.

2.4.5 Parkeren

Voor de parkeerbehoefte van de nieuwe functies dient aangesloten te worden bij de parkeerkengetallen van het CROW. Deze zijn opgenomen in publicatie 317 (CROW 2012). De parkeerbehoefte dient zoveel mogelijk op eigen terrein te worden opgevangen. Parkeren voor bezoekers kan op erftoegangswegen langs de openbare weg worden gefaciliteerd. Voor de parkeerbehoefte van de nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied wordt aangesloten bij de gemiddelde parkeerkengetallen van het CROW (publicatie 317) voor een sterk stedelijke gemeente in het restgebied van de bebouwde kom (niet zijnde het centrum). Op basis van het gemiddelde autobezit ten opzichte van vergelijkbare gemeentes en omgevingsfactoren, zoals de nabijheid van winkelvoorzieningen en openbaar vervoer, wordt aangesloten bij de gemiddelde kengetallen binnen de CROW-bandbreedte minimaal-maximaal. Gezien het type woning dat binnen het plangebied wordt voorzien, dient uitgegaan te worden van een parkeerkengetal binnen de bandbreedte 1,8 - 2,1 parkeerplaatsen voor grondgebonden woningen en een parkeerkengetal binnen de bandbreedte 1,5 - 1,9 parkeerplaatsen voor appartementen. Gemiddeld dient voor de nieuwe grondgebonden woningen uitgegaan te worden van 1,95 parkeerplaats per woning en voor appartementen van 1,7 parkeerplaats per woning.

2.4.6 Conclusie

Een goede verkeersafwikkeling is voor alle verkeersmodaliteiten gewaarborgd. De verkeersaantrekkende werking van de nieuwe ontwikkeling leidt niet tot doorstromingsproblemen op de omliggende wegen en de verkeersveiligheid is in voldoende mate gewaarborgd. Het parkeren dient gefaciliteerd te worden op basis van de genoemde kengetallen.

Het aspect verkeer staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Het bestemmingsplan moet worden getoetst aan het nu geldende rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Hieronder is dit beleid nader beschreven. Paragraaf 3.2 gaat in op het rijksbeleid. Paragraaf 3.3 behandelt het provinciale en regionale beleid. Het relevante gemeentelijk beleid staat in paragraaf 3.4. Paragraaf 3.5 geeft de conclusies.

3.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (13 maart 2012)

Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor Ridderkerk relevante belangen zijn:

  • een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;
  • betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen;
  • ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • ruimte voor behoud en versterking van (inter-)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Deze belangen zijn vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro (voorheen AMvB Ruimte) bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen met ruimtelijke onderbouwing moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart), Erfgoed (Unesco). Het Barro is niet van invloed op dit bestemmingsplan.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Naast het Barro zijn op 1 oktober 2012 de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) gewijzigd. Deze veranderingen in regelgeving hebben consequenties voor ruimtelijke plannen van provincies en gemeente. Deze plannen moeten in lijn worden gebracht met de nieuwe regelgeving.

In het Bro is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Deze ladder stelt eisen aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet echter in een beperkte uitbreiding van een al planologisch mogelijk gemaakt woongebied. Daarom is niet verder ingegaan op dit aspect. Een nadere beschouwing op de woningbouwstrategie is opgenomen in paragraaf 3.4.

3.3 Provinciaal En Regionaal Beleid

Provinciale Structuurvisie (inclusief herzieningen tot januari 2013)

In deze 'Visie op Zuid-Holland' beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De structuurvisie geeft de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie. Daarnaast is er een doorkijk naar 2040. De nieuwe Structuurvisie komt in de plaats van de vier streekplannen en de nota Regels voor Ruimte.

De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil Zuid-Holland bereiken door realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.

Visie op Zuid-Holland is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk:

  • aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
  • duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
  • divers en samenhangend stedelijk netwerk;
  • vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
  • stad en land verbonden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPZANDENGORZ-VG01_0007.png"

Figuur 3.1 Uitsnede geactualiseerde functiekaart 'Visie op Zuid-Holland' (plangebied globaal rood omcirceld.

De functiekaart van de provinciale structuurvisie geeft verschillende functies aan het plangebied (zie figuur 3.1). Het bestaande woongebied van Het Zand heeft de functie 'Stads- en dorpsgebied'. Met de actualisering van de structuurvisie (30 januari 2013) is het agrarische gebied en het bedrijventerrein (Hak) gewijzigd van 'stedelijk groen' en 'bedrijventerrein' naar de functie 'stads- en dorpsgebied. Het gebied De Gorzen is deels aangewezen als 'Recreatiegebied' en het natuurgedeelte is overeenkomstig aangewezen als 'Natuurgebied'.

Verordening Ruimte (inclusief herzieningen 2012)

In samenhang met de structuurvisie is ook de Verordening Ruimte vastgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende artikel is relevant voor dit bestemmingsplan:

Artikel 2 Contouren

Om het stedelijk netwerk te versterken kiest de provincie het uitgangspunt om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Om dit te bereiken zijn het stedelijk netwerk en alle daarbuiten gelegen kernen in Zuid-Holland voorzien van bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. De bebouwingscontouren zijn strak getrokken om het bestaand stedelijk gebied en kernen. Er is rekening gehouden met de vastgelegde streekplangrenzen en plannen waar de provincie al mee heeft ingestemd. Verstedelijking buiten deze bebouwingscontouren is in principe niet toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPZANDENGORZ-VG01_0008.png"

Figuur 3.2 Bebouwingscontour uit de Verordening Ruimte

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Verordening Ruimte. Ontwikkelingsgebied het Zand en Driehoek het Zand vallen binnen de aangewezen bebouwingscontouren. Recreatie- en natuurgebied De Gorzen vallen hier buiten.

3.4 Gemeentelijk Beleid

Structuurvisie Ridderkerk 2020

Als belangrijke kernkwaliteit van Ridderkerk wordt aangegeven dat de Ridderkerker in de gemeente zelf kan wonen en werken. Alle wijken in Ridderkerk dienen levensloopbestendig en geschikt te zijn voor alle leeftijden. In de structuurvisie wordt Het Zand omschreven als een rustige en kindvriendelijke woonwijk. Er is een ruim aanbod aan eengezinswoningen en de wijk dient door goed beheer aantrekkelijk te blijven. Voorzieningen liggen op korte afstand en de wijk is goed ontsloten met langzaamverkeerroutes en autoroutes. Clustergewijs wordt hier gewerkt aan de vernieuwing en het vitaal houden van de wijk. Dit is een geleidelijk proces, grote ingrepen zijn niet nodig.

Voor deze rustige woonwijk is goed beheer de komende jaren het devies. In deze wijk wonen mensen die hechten aan individualiteit en zijn vaker onafhankelijk, carrièregericht en ambitieus. Om aan de wensen van deze doelgroep recht te doen, wordt minder nadruk gelegd op de collectiviteit in het woonmilieu. De saamhorigheid in de wijk is er wel, maar het echte dorpse buurtgevoel is minder sterk aanwezig. Het Zand is en blijft een rustige woonwijk voor veelal kinderrijke huishoudens. Een woonwijk die zich kenmerkt door rust, veiligheid en netheid. De wijk heeft veel laagbouwwoningen. Het autobezit is de afgelopen jaren toegenomen, wat nadelige consequenties heeft voor het gebruik van de openbare ruimte. Het beperken van het autobezit en het handhaven van de kwaliteit van de openbare ruimte zijn belangrijke opgaven voor de komende jaren. De wijk heeft, naast de geplande nieuwbouw in 't Zand, geen grootschalige bouwopgave. Incidenteel vinden impulsen plaats. Hoogwaardige appartementen met een beperkte bouwhoogte geven de wijk extra kwaliteit. De wijk wordt hierdoor interessanter voor meerdere doelgroepen en behoudt haar sociale duurzaamheid. De herontwikkeling van het Vlietplein en de realisatie van een woonzorgzone zijn belangrijke ontwikkelingen.

Woningbouwstrategie

Als uitwerking van de structuurvisie is een woningbouwstrategie opgesteld. Deze is op 27 januari 2011 vastgesteld door de gemeenteraad. De gemeente Ridderkerk en Woonvisie hebben hierin gezamenlijk een leidraad voor de wijkontwikkeling onderzocht. Daarbij is ook het bijbehorende woningbouwprogramma voor de komende tien jaar aangegeven. Ridderkerk heeft een lokale en regionale woningbouwopgave. Deze opgave dient plaats te vinden in de beperkt beschikbare ruimte.

Strategie

De uit de woningbouwstrategie voortvloeiende slogan voor Het Zand is: 'Afmaken van een sterke woonwijk'. Het Zand heeft veel, goed onderhouden, openbare ruimte. Het is een woonwijk met veel (kleine) speelplekken, ruimte rondom de woningen en veilige routes door de wijk. De wijk kent enkele aandachtspunten. De wijk is naar binnen gekeerd, de relatie met de rivier De Noord ontbreekt. Het Zand heeft een 'groen hart' waaraan de voorzieningen en de ouderenwoningen zijn/worden geconcentreerd. De Driehoek, het koppelgebied tussen Het Zand en Drievliet, nodigt nog niet uit tot ontmoeting, maar de hiervoor ontwikkelde plannen spelen daar wel op in. De ontwikkelingen rondom het Vlietplein zorgen in combinatie hiermee voor een versterking van de sociale samenhang tussen Drievliet en het Zand.

Het Zand is door de grote diversiteit aan woningen een ideale woonwijk voor gezinnen. Er staan twee-onder-een-kapwoningen, rijwoningen, vrijstaande woningen, geschakelde woningen en appartementen. Functiemenging is voor Het Zand geen opgave. De verbinding met het Vlietplein in Drievliet is wel belangrijk.

Ridderkerk in de regio
Gemeenten, corporaties en marktpartijen in de Stadsregio Rotterdam hebben nauw samengewerkt om tot een Verstedelijkingsscenario 2020 te komen. Eind 2010 is het Verstedelijkingsscenario verschenen.


Op 13 december 2010 heeft het algemeen bestuur van de Stadsregio Rotterdam de Regionaal strategische Agenda 2010 – 2014 (RSA) vastgesteld.
Het onderdeel Wonen uit de RSA vat samen wat met het Verstedelijkingsscenario in gang is gezet.

Samenvatting Verstedelijkingsscenario / RSA wat betreft Wonen
Centraal in het woningbouwbeleid tot 2020 staat de kwaliteit van het wonen, niet de kwantitatieve bouwopgave. De regio wil bewoners aan zich binden door een goed en gevarieerd aanbod aan woningen. Het maakt de regio daarmee ook aantrekkelijker voor grote groepen bewoners.

Om daaraan te kunnen voldoen is een regiobrede woonmilieubenadering geïntroduceerd.

Een 'woonmilieu' is het geheel van woning en woonomgeving, inclusief de niet-fysieke aspecten daarvan. Als uitdaging wordt aangegeven de bouwopgave te richten op woonmilieus waar een tekort aan bestaat en transformaties te richten op woonmilieus waar een overschot aan is.

In een gezonde woningmarkt zijn ook voor huishoudens met lage inkomens voldoende woningen beschikbaar. Ze moeten evenwichtig over de regio verspreid zijn. Op dat punt heeft de regio een probleem. De totale voorraad sociale huurwoningen kan afnemen en beter verspreid worden.

Per subregio en per gemeente worden nadere afspraken gemaakt over de ontwikkeling van de woningvoorraad.


Verstedelijkingsafspraken 2010 - 2020

In het Verstedelijkingsscenario is een indicatief bouwprogramma per gemeente opgenomen en een indicatieve ontwikkeling van de sociale woningvoorraad. Bovendien is aangegeven, dat Ridderkerk in zou moeten zetten op (transformatie naar) de woonmilieus grondgebonden suburbaan, landelijk en dorps. Aan die woonmilieus is in de regio een tekort, terwijl aan compact suburbaan een overschot is dan wel dreigt te ontstaan.

Convenant Stadsregio / gemeente Ridderkerk

Aan iedere gemeente in de Stadsregio is gevraagd aan te geven, welke bijdrage geleverd kan worden aan de groei naar een gezonde woningmarkt in 2020. Ook Ridderkerk heeft aangegeven wat de inzet vanuit Ridderkerk kan zijn.
In een Convenant met de Stadsregio is de inzet van Ridderkerk tot 2015 vastgelegd. Daarin is onder meer opgenomen, dat nog ruim 400 woningen aan de voorraad zullen worden toegevoegd in een suburbaan, grondgebonden woonmilieu. Het nog te ontwikkelen woongebied in Het Zand-West voorziet daar voor een aanzienlijk deel in.

3.5 Conclusie

Hoewel de ontwikkelingen niet passen binnen het geldende bestemmingsplan, past het wel binnen de beleidslijnen van Rijk, provincie, regio en gemeente. Het rijks- en provinciaal beleid geven geen aanleiding voor specifieke keuzes of ontwikkelingen in het plangebied. Wel is een herziening van de provinciale structuurvisie(kaart) noodzakelijk. Op gemeentelijk niveau wordt door middel van de structuurvisie en de woningbouwstrategie richting gegeven aan de gewenste ontwikkelingen. Dit bestemmingsplan sluit hierbij aan.

Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de, voor dit bestemmingsplan relevante, milieuaspecten beschreven. Het bevat de uitkomsten van de diverse onderzoeken met conclusies.

4.2 Water

Waterbeheer en watertoets

In een vroeg stadium van de planvorming moet overleg worden gevoerd met de waterbeheerder. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta. Deze is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. In het kader van de planontwikkeling heeft meerdere malen overleg plaatsgevonden en is (het concept van) deze waterparagraaf toegezonden aan de waterbeheerder.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciale Structuurvisie;
  • Verordening Ruimte.

Beleidslijn grote rivieren

Voor het buitendijkse gebied is de Beleidslijn Grote rivieren van toepassing. Deze beleidslijn is op 14 juli 2006 in werking getreden en geldt voor alle grote rivieren.

Deze beleidslijn biedt onder strikte voorwaarden meer mogelijkheden voor wonen, werken en recreëren in het rivierbed dan de voormalige Beleidslijn Ruimte voor de rivier. De veiligheid staat hierbij voorop. Belangen worden echter integraal afgewogen, restricties ten aanzien van ontwikkelingen gelden daardoor alleen voor gebieden die van belang zijn voor waarborging van de veiligheid. De voorwaarden die in de beleidslijn gesteld worden hebben betrekking op de afvoercapaciteit van de rivier ter plaatse: nieuwe activiteiten mogen de afvoer niet hinderen en geen belemmering vormen voor toekomstige verruiming van het rivierbed.

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2009-2015 staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 250 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Voor een toename aan verhard oppervlak moet 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de verharding toeneemt.

Gemeentelijk beleid

De hoofddoelstelling van het Waterplan 2 Ridderkerk (2008-2012) is: 'Het realiseren van een goed beheersbaar en aantrekkelijk watersysteem, met helder water van voldoende kwaliteit en gevarieerde veilige oevers, dat op de gewenste gebruiksfuncties is afgestemd. Het waterplan moet leiden tot een brede en integrale visie op het watersysteem.' In het waterplan staan de maatregelen beschreven die de gemeente Ridderkerk en waterschap Hollandse Delta tot 2012 uitvoeren om de waterkwaliteit van sloten en singels te verbeteren en de wateroverlast te beperken. Wateroverlast wordt aangepakt door ruimte voor water te creëren. Daarnaast worden maatregelen uitgevoerd om de kwaliteit van het water te verbeteren.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied ligt in de gemeente Ridderkerk ten westen van de 'Noord'. Het oostelijke deel van het plangebied bestaat uit de Gorzen, een natuur- en recreatiepark. Het westelijke deel bestaat uit Het Zand met bedrijvigheid en graslanden. De bodem in het plangebied bestaat uit zeekleigronden. Er is sprake van grondwatertrap III. Dat wil zegen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand minder dan 40 cm onder maaiveld ligt en de gemiddelde laagste grondwaterstand tussen de 80 en 120 cm onder maaiveld. De maaiveldhoogte in het plangebied is circa 70 cm boven NAP.

Boringsvrije zone

Het plangebied ligt voor een klein deel (westzijde) in een zogenaamde boringsvrije zone (zie figuur 4.1). Bij eventuele toekomstige ontwikkelingen dient daarmee rekening te worden gehouden. Dit is bepaald in de Provinciale Milieuverordening. Uitgaande van deze verordening is het niet toegestaan om boorputten te realiseren. Ook mag niet dieper dan 2,5 m onder het maaiveld worden gegraven. Deze beschermingsmaatregelen zorgen ervoor dat slecht doorlatende bodemlagen niet worden aangetast. Daardoor kunnen eventuele verontreinigingen niet doordringen in dieper liggende lagen met grondwater. Het heien van palen is wel toegestaan. Dit mag echter alleen zonder verzwaarde voet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPZANDENGORZ-VG01_0009.png"

Figuur 4.1 Milieubeschermingsgebieden voor grondwater (uitsnede kaart 8 Krimpenerwaard/Alblasserwaard behorende bij de Provinciale Milieuverordening Zuid-Holland)

Waterkwantiteit

Aan de oostzijde is de watergang 'De Noord' gelegen. De Noord is de verbindende rivier tussen de Beneden Merwede-Oude Maas en de Nieuwe Maas-Lek. Bij Papendrecht splitst De Noord zich in twee takken, met in het midden het eiland Sophiapolder. De Noord is belangrijk voor de scheepvaart. Vooral binnenvaartschepen tussen Rotterdam en het achterland maken gebruik van de rivier. Ook de routegebonden recreatievaart maakt druk gebruik van De Noord. Om de rivier goed bevaarbaar te houden worden regelmatig baggeractiviteiten uitgevoerd.

Daarnaast zijn in het plangebied nog meerdere kleinere watergangen aanwezig.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt binnen de zonering van de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Binnen deze zone worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

Toekomstige situatie

Algemeen

Het bestemmingsplan is ter plaatse van de Gorzen consoliderend van aard. Dit betekent dat in dit deel van het plangebied geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen mogelijk worden gemaakt. Ter plaatse van de woonwijk Het Zand worden wel nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Hier is aan de westzijde de realisering van 300 woningen voorzien.

Waterkwantiteit

Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 250 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 250 m² dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd te worden. Het dempen van oppervlaktewater dient daarnaast voor 100% te worden gecompenseerd.

De 300 woningen worden gerealiseerd op grasland en op voormalig bedrijfsterrein. De totale omvang van het gebied is bijna 12 ha. Het bedrijfsterrein (circa 3 ha is vrijwel volledig verhard (circa 2,9 ha). Binnen het te ontwikkelen gebied is op dit moment bijna 0,5 ha aan open water aanwezig.

De proefverkaveling voor het woongebied gaat uit van de aanleg van circa 2,7 ha aan wegen en andere verhardingen. Ervan uitgaande dat 70% van de uit te geven gronden voor woningbouw wordt verhard, wordt daar bovenop circa 4,1 ha aan verharding gerealiseerd. De totale hoeveelheid verharding in de nieuwe situatie bedraagt daarmee circa 6,8 ha.

In de proefverkaveling wordt circa 8.900 m² water gerealiseerd. Het overgrote deel van het bestaande water wordt gedempt.

Uitgaande van volledige compensatie van de demping (0,5 ha) en 10% open water voor de toename in verharding (dus 10% van 6,8 ha - 2,9 ha = 0,39 ha) moet in het nieuwe plan 0,89 ha aan open water worden gerealiseerd. Deze hoeveelheid is in de proefverkaveling opgenomen en vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

Het bestemmingsplan heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.3 Bedrijven En Milieuzonering

Toetsingskader

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder door omliggende bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van milieugevoelige functies, zoals woningen, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarbij wordt gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' of 'rustig buitengebied'. Voor overige gebiedstypen kunnen eventueel andere richtafstanden worden gehanteerd. Milieuzonering is alleen van toepassing op nieuwe situaties en beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek

Ten noorden van het plangebied is bedrijventerrein Donkersloot-Zuid aanwezig. Ten westen van het plangebied, aangrenzend aan het deel met de bestemming 'Woongebied' is bedrijventerrein Ridderpark aanwezig. Voor deze terreinen geldt nabij het plangebied een algemene toelaatbaarheid voor bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 3.1. De bijbehorende richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies, zoals wonen, bedraagt 50 m. Aan deze richtafstand wordt voldaan, de afstand van de bedrijfsbestemmingen tot de bestemming 'Woongebied' bedraagt in alle gevallen meer dan 50 m.

Het plan maakt geen nieuwe bedrijfslocaties mogelijk. Binnen het plangebied is één bestaande bedrijfslocatie aanwezig. Het betreft de rioolwaterzuiveringsinstallatie Ridderkerk. Voor deze locatie is een specifieke bedrijfsbestemming 'Waterzuivering' opgenomen waarmee de uitvoering van huidige bedrijfsactiviteiten kan worden gecontinueerd. Overige bedrijfsactiviteiten op deze locatie zijn niet mogelijk gemaakt.

De kortste afstand van de RWZI tot de beoogde woningen bedraagt circa 625 m. Op de RWZI, met een biologische capaciteit van minder dan 100.000 inwonerequivalenten, is een richtafstand van 200 m van toepassing voor het aspect geur. De RWZI Ridderkerk wordt daarmee ingeschaald in categorie 4.1. Omdat de kortste afstand tot de beoogde woningen circa 625 m bedraagt, vormen de beoogde woningen geen belemmering voor de bedrijfsvoering van de RWZI. Gelet op de ruime afstand in relatie tot de richtafstand wordt gesteld dat er geen kans is het ontstaan van nieuwe hinder.

Ook voor bestaande woningen geldt dat aan de richtafstand van 200 m wordt voldaan. Voor de bestaande situatie is van belang dat in het milieuspoor reeds afstemming heeft plaatsgevonden tussen de bedrijfsactiviteiten van de RWZI en de omgeving.

Verder is op enkele locaties een nutsvoorziening aanwezig waarvoor eveneens een specifieke bedrijfsbestemming is opgenomen waarmee alleen nutsvoorzieningen mogelijk zijn gemaakt.

Conclusie

In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe bedrijfsactiviteiten mogelijk gemaakt. Voor de bestaande bedrijfslocatie van de RWZI Ridderkerk in relatie tot de beoogde woningen geldt dat ruimschoots aan de van toepassing zijnde richtafstand wordt voldaan. Ter plaatse van bestaande en beoogde woningen is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De bestaande RWZI wordt met de uitvoering van het bestemmingsplan niet in haar bedrijfsvoering beperkt. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.4 Geluid

Het gedetailleerde akoestisch onderzoek is opgenomen in Bijlage 5 . Hieronder volgt een samenvatting en conclusies.

Wet en normstelling

In het plangebied worden woningen mogelijk gemaakt. Woningen zijn op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelig. De locatie ligt binnen de wettelijke geluidszone van de Vlietlaan en de Donkerslootweg/Vondellaan. Deze wegen hebben een geluidszone van 200 m. Akoestisch onderzoek is op grond van de Wgh noodzakelijk. Verder liggen diverse 30 km/h-wegen rondom de locatie, zoals de Erasmuslaan en de Hugo de Grootlaan. In het kader van jurisprudentie en een goede ruimtelijke ordening dient ook het akoestisch klimaat van 30 km/h-wegen inzichtelijk te worden gemaakt.

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde. Voor nieuwe situaties bedraagt deze 48 dB. De voorkeursgrenswaarde mag in principe niet worden overschreden. Indien uit het akoestisch onderzoek blijkt dat deze voorkeursgrenswaarde wel wordt overschreden, zijn maatregelen noodzakelijk, gericht op het verminderen van de geluidsbelasting aan de gevel. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in maatregelen aan de bron (bijvoorbeeld geluidsreducerend asfalt), maatregelen in het overdrachtsgebied (bijvoorbeeld geluidsschermen), maatregelen aan de geluidsontvanger (bijvoorbeeld geluidsdove gevels) of het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en de ontvanger. Zijn deze maatregelen onvoldoende doeltreffend of ontmoeten deze maatregelen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard, dan kan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ridderkerk een hogere waarde vaststellen. Deze hogere grenswaarde mag, afhankelijk van de situatie, de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. Deze bedraagt 63 dB.

30 km/h wegen

Zoals gesteld zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h of lager op basis van de Wgh niet gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening echter wel inzichtelijk te worden gemaakt of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en/of doelmatig zijn.

Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting wordt bij gebrek aan een wettelijk kader aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB als richtwaarde gehanteerd en geldt de uiterste grenswaarde van 63 dB als maximaal aanvaardbare waarde. Tevens wordt de correctie op basis van artikel 3.4 uit het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012 (RMG 2012) toegepast. Bij geluidsbelasting boven de richtwaarde wordt onderzocht of met maatregelen de geluidsbelasting kan worden beperkt en of dit doelmatig is. Vervolgens wordt op basis van dit onderzoek onderbouwd of er sprake is van een acceptabel akoestisch klimaat. Overigens is het daarnaast altijd van belang dat zodanige gevelmaatregelen worden genomen dat voldaan wordt aan de normen voor de binnenwaarde, zoals vastgelegd in het bouwbesluit. Toetsing hierop vindt plaats bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen en is voor de belangenafweging in dit ruimtelijk plan daarom niet relevant.

Resultaten

In het kader van het bestemmingsplan zijn contourenplots gemaakt voor de Donkerslootweg/Vondellaan, Vlietlaan, Erasmuslaan en Hugo de Grootlaan. Uit deze plots blijkt dat de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van de Vlietlaan en de Donkerslootweg/Vondellaan binnen het plangebied wordt overschreden.

Uit de berekeningen blijkt dat:

  • de geluidsbelasting ten gevolge van de Donkerslootweg/Vondellaan in het plangebied de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt. Op de eerstelijns bebouwing bedraagt de geluidsbelasting maximaal 58 dB, op de tweedelijns bebouwing maximaal 54 dB. Daarachter wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet meer overschreden, met uitzondering van enkele woningen binnen de aanduiding sba-2 waar een maximale geluidsbelasting van 50 dB optreedt.
  • de geluidsbelasting ten gevolge van de Vlietlaan in het plangebied de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt. Op de dijkwoningen bedraagt de maximale geluidsbelasting 61 dB ter plaatse van het wegvak Donkerslootweg-Vogelvliet en 58 dB ter plaatse van het wegvak Vogelvliet-Molenvliet. Op de bebouwing achter de Middenmolendijk bedraagt de geluidsbelasting maximaal 56 dB. Daarachter wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet meer overschreden, met uitzondering van de gestapelde bebouwing binnen de aanduiding sba-2. De maximale geluidsbelasting bedraagt hier 50 dB.

30 km/h-wegen

Ten gevolge van de Erasmuslaan (30 km/h) ligt de contour van 48 dB deels in het plangebied. De geluidsbelasting bedraagt maximaal 58 dB. De maximaal aanvaardbare waarde van 63 dB wordt echter niet overschreden. Ten gevolge van de Hugo de Grootlaan ligt de contour van 48 dB niet over de nieuwe woningen.

Aanvaardbaarheid akoestisch klimaat

Geconcludeerd wordt dat maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting niet mogelijk, doelmatig of wenselijk zijn. De geluidsbelasting ten gevolge van de Donkerslootweg/Vondellaan en Vlietlaan overschrijdt de voorkeursgrenswaarde. Er is echter geen sprake van overschrijding van de uiterste grenswaarde. Bovendien is in het bestemmingsplan geborgd dat de bebouwing langs de Donkerslootweg/Vondellaan op enige afstand van de weg wordt voorzien en is langs de Vlietlaan een geluidsafschermende voorziening aanwezig in de vorm van de Middenmolendijk. Het akoestisch klimaat is aanvaardbaar.

Ten gevolge van 30 km/h-wegen is er geen sprake van overschrijding van de maximaal aanvaardbare waarde van 63 dB. Als gevolg van de Erasmuslaan wordt de richtwaarde van 48 dB overschreden. De maximale geluidsbelasting bedraagt 58 dB. Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting zijn niet mogelijk, omdat reeds asfaltverharding is toegepast op de Erasmuslaan, daar waar klinkerverharding gebruikelijk is op dergelijke wegen. Gezien de ontsluitingsfunctie van de weg voor Het Zand kan ook de verkeersintensiteit niet worden verlaagd. Ten gevolge van de Hugo de Grootlaan is geen sprake van overschrijding van de richtwaarde van 48 dB. Het akoestisch klimaat is aanvaardbaar.

Conclusie

Het bestemmingsplan is globaal van aard. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. De uiterste grenswaarde wordt niet overschreden. Er is sprake van een acceptabel akoestisch klimaat. Omdat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden, dient het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ridderkerk hogere waarden vast te stellen. Op grond van het maximum aantal nieuwe woningen dat wordt toegestaan en de ligging van de geluidscontouren, is het aantal woningen waarvoor een hogere waarde noodzakelijk is geschat. Voor de dijkwoningen is aangesloten bij de woningaantallen zoals weergegeven op de verbeelding bij het bestemmingsplan.

In onderstaande tabel zijn de woningaantallen en de bijbehorende hogere waarden samengevat.

Tabel 4.1 Hogere waarden

Hogere waarde aantal woningen hogere waarde bestemming/aanduiding geluidsbron
50 dB 10 sba-2 Vlietlaan
50 dB 10 sba-2 Donkerslootweg/Vondellaan
54 dB 50 WG Donkerslootweg/Vondellaan
56 dB 50 WG Vlietlaan
56 dB 10 sba-4 Vlietlaan
58 dB 75 sba-4 Donkerslootweg/Vondellaan
58 dB 5 dijkwoningen - sba-1 Vlietlaan
61 dB 6 dijkwoningen - sba-1 Vlietlaan

Deze hogere waarden dienen in het kadaster te worden vastgelegd. Het Besluit Hogere Waarden is opgenomen in Bijlage 4.

De invoergegevens, resultaten en het maatregelonderzoek zijn opgenomen in Bijlage 5.

4.5 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS)de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit bestaand woon-, recreatie- en natuurgebied en agrarische gronden.

Beoogde ontwikkelingen

In een deel van het plangebied wordt woningbouwontwikkeling voorzien. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • verwijderen beplanting en bomen;
  • dempen/vergraven watergangen;
  • sloopwerkzaamheden;
  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Toetsingskader

Beleid

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de EHS is in Zuid-Holland in de provinciale Structuurvisie nader uitgewerkt.

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  1. 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  2. 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  3. 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  4. 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  1. 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  1. a. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  2. b. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  3. c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek en toetsing

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Ten noordoosten van Ridderkerk ligt het Natura 2000-gebied Boezems Kinderdijk. Het oostelijk deel van het plangebied maakt deel uit van de EHS.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPZANDENGORZ-VG01_0010.png"Figuur 4.4 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)

Boezems Kinderdijk is aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn. De woningbouwontwikkeling in het stedelijk gebied van Ridderkerk leidt niet tot een merkbare extra verstoring en heeft daardoor geen negatieve invloed op het functioneren van dit gebied. In de EHS in het plangebied worden geen ontwikkelingen voorzien.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden ter plaatse van het te ontwikkelen woongebied zijn vastgesteld aan de hand van een quickscan en een uitgebreid ecologisch veldonderzoek. Deze rapportages zijn opgenomen in Bijlage 6 en Bijlage 7. Hieronder zijn de belangrijkste conclusies opgenomen.

Uit het uitgebreide onderzoek komt naar voren dat alleen vleermuizen zijn vastgesteld. Planten (rietorchis, (spin)dotterbloem), amfibieën (rugstreeppad) en vissen (kleine modderkruiper en bittervoorn) zijn niet aangetroffen. Indien mogelijk is het gewenst om de watervegetaties te integreren in het plan. Dit kan plaatsvinden door (enkele) sloten te integreren in het plan of door delen van vegetaties over te zetten in nieuw te graven sloten en wateren.

Gewone dwergvleermuis, laatvlieger en ruige dwergvleermuis foerageren in het gebied, met name aan de zuidelijke bebouwingsrand. In de bebouwingsranden (voornamelijk buiten het ontwikkelingsgebied) bevinden zich tevens baltsplaatsen. De zuidelijke bebouwingsrand wordt verder verdicht met woningbouw, maar er blijven voldoende foerageermogelijkheden aanwezig en ook de baltsplaatsen kunnen worden behouden. Voor de overige foeragerende vleermuizen in het plangebied geldt dat na de woningbouw ook weer groen ontstaat in de vorm van tuinen en openbaar groen. Dit cultuurgroen zal foerageermogelijkheden met zich meebrengen. Dit cultuurgroen is ook goed te bereiken voor vleermuizen, omdat de vleermuizen zich zullen kunnen oriënteren op de woningbouw. Effecten op foeragerende vleermuizen worden derhalve niet voorzien.

Door het gebied loopt een vliegroute van de gewone dwergvleermuis. Als gevolg van de plannen zal de opgaande beplanting waarop deze vleermuizen zich oriënteren verloren gaan. Aan de westkant komt echter een nieuwe groenblauwe structuur en midden door het plangebied komen groenblauwe structuren die deze route kunnen gaan vervangen.

Conclusie

De Natuurbeschermingswet 1998, het EHS-beleid van de provincie en de Flora- en faunawet staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Tijdens de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli.

4.6 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof toetsing van grenswaarde geldig
stikstofdioxide (NO2) 1) jaargemiddelde concentratie 60 µg / m³ 2010 tot en met 2014
jaargemiddelde concentratie 40 µg / m³ vanaf 2015
fijn stof (PM10) 2) jaargemiddelde concentratie 40 µg / m³ vanaf 11 juni 2011
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ vanaf 11 juni 2011

1) De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m3 overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.

2) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wm behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007)

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan het geval zijn wanneer een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10, of indien een project in een specifiek aangeduide categorie valt (zoals woningbouw met 1 ontsluitingsweg en minder dan 1.500 woningen).

Onderzoek

Het bestemmingsplan is voor een groot deel consoliderend maar maakt tevens ook de realisatie van circa 300 woningen mogelijk. Deze ontwikkeling is veel kleinschaliger dan de 1.500 woningen die genoemd worden in de Regeling 'niet in betekenende mate'. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 en dat verdere toetsing aan de grenswaarden voor luchtverontreinigende stoffen niet nodig is.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt wel inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Met behulp van de Monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, kan inzicht worden gegeven in de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 langs wegen.

Uit deze monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) blijkt dat in 2011 langs de Rotterdamseweg, de maatgevende weg voor luchtkwaliteit in en om het plangebied, de concentratie stikstofdioxide en fijn stof minder bedraagt dan de grenswaarden: voor stikstofdioxide circa 36 µg/m³ en voor fijn stof circa 26 µg/m³. Hiermee werd in 2011 reeds voldaan aan de grenswaarden die gelden voor 2011 en 2015. De bijdrage van overige bronnen in de omgeving is in de achtergrondconcentratie verwerkt. Vanwege dalende achtergrondconcentraties wordt tevens in het prognosejaar 2020 aan de grenswaarden voldaan. Omdat direct langs de Rotterdamseweg aan de grenswaarden wordt voldaan is dat ook in de rest van het plangebied het geval, concentraties van luchtverontreinigende stoffen nemen af naarmate de afstand tot de weg toeneemt.

Conclusie

Ter plaatse van het plangebied wordt aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit voldaan. De Wet milieubeheer, onderdeel luchtkwaliteit, staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.7 Externe Veiligheid

Normstelling en beleid

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire RVGS per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water opgenomen in de circulaire. In het BTEV worden tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Vooruitlopend op de vaststelling van het BTEV wordt, aan de hand van de Basisnetten, al geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Ridderkerk beschikt over een beleidsvisie externe veiligheid. Deze beleidsvisie bevat het samenhangend beleid ten aanzien van externe veiligheid. In de visie is een bijlage opgenomen met een overzicht van allen risicobronnen met bijbehorende risico's. In de bijlagen is tevens een scenarioanalyse opgenomen van de meest waarschijnlijke en worstcase ongevalscenario's. De beleidsvisie is kaderstellend voor het nemen van ruimtelijke besluiten en het verlenen van vergunningen waarbij externe veiligheid in het geding is.

Onderzoek

Risicorelevante inrichtingen

Ten westen van de Donkerslootweg, aan de Voorzand 1, is een lpg-tanktstation van De Haan Minerale Oliën BV aanwezig. Voor het tankstation, met een vergunde doorzet van 1.000 m³ lpg per jaar, geldt een maatgevende PR 10-6-contour van 45 m rond het vulpunt. De PR 10-6 contour reikt niet tot in het plangebied zodat aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico wordt voldaan.

Het invloedsgebied voor het groepsrisico bedraagt 150 m rondt het reservoir en rond het vulpunt. Het invloedsgebied reikt tot in het plangebied. In de gemeentelijke beleidsvisie externe veiligheid zijn voor alle relevante risicobronnen risicoberekeningen uitgevoerd. In deze berekeningen is rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen. Ook de ontwikkelingslocatie uit het voorliggende bestemmingsplan is onder de locatienaam 'Het Zand' meegenomen in de risico-inventarisatie. Uit de risicoberekeningen voor het LPG tankstation blijkt dat het groepsrisico, rekening houdend met de ontwikkelingen, beneden de oriënterende waarde is gelegen. In de berekening is de ontwikkelingslocatie ingevoerd als woningbouwlocatie. Indien binnen het invloedsgebied van het tankstation maatschappelijke voorzieningen worden gerealiseerd in plaats van woningen, is er mogelijk sprake van een hogere personendichteheid. Dit kan leiden tot een hoger groepsrisico dan nu is berekend. Het effect op het groepsrisico is echter niet zodanig dat er sprake zou zijn van een overschrijding van de oriënterende waarde.

Omdat de aanwezigheid van zeer kwetsbare groepen personen binnen bepaalde effectafstanden van het LPG tankstation ongewenst is in het plan een veiligheidszone opgenomen waarbinnen de aanwezigheid van zeer kwetsbare groepen personen is uitgesloten. Dit is conform de beleidsvisie externe veiligheid en het advies van de VRR. In de verantwoording van het groepsrisico (zie onder) wordt nader ingegaan op ongevalscenario's, effectafstanden, de toelaatbaarheid van functies en maatregelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPZANDENGORZ-VG01_0011.png"

Figuur 4.5 Indicatieve weergave PR 10-6-contour (rood) en invloedsgebied GR (geel) voor lpg-tankstation De Haan (bron: Externe veiligheidsvisie Ridderkerk)

Vervoer gevaarlijke stoffen

Aan de westzijde van het plangebied op circa 500 m afstand van de bestemming Wonen en op meer dan 1.300 m afstand van de ontwikkeling is vaarweg De Noord gelegen. Over deze vaarweg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Conform het Basisnet water betreft deze vaarroute een zwarte vaarroute. Dat wil zeggen een vaarroute met een PR-contour die kan groeien tot maximaal de oever en een plasbrandaandachtsgebied wat maximaal 25 m landinwaarts reikt. Het plangebied ligt hier ruimschoots buiten.

Gelet op de afstand van de ontwikkelingslocatie tot de vaarweg, die circa 1.300 m bedraagt, is er geen sprake van invloed op de hoogte van het groepsrisico. Belangrijker is dat er wel rekening moet worden gehouden met de effecten van een toxisch scenario rond de vaarweg. In de verantwoording groepsrisico wordt hier nader op ingegaan.

Over de Rotterdamseweg, ten noorden en in het plangebied, vindt eveneens vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Dit weggedeelte maakt deel uit van de gemeentelijk routering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, maar is niet opgenomen in het Basisnet of de Circulaire RVGS. Dat houdt in dat voor deze weg geen risicoplafond is vastgesteld met de bijbehorende veiligheidszone. De hoogte van het GR en het invloedsgebied van de weg zijn berekend in het kader van de Externe Veiligheidsvisie Ridderkerk. Uit de visie blijkt dat de PR 10-6-contour niet buiten de weg is gelegen. In de huidige situatie ligt het GR beneden de oriënterende waarde. Omdat het plan geen ontwikkelingen mogelijk maakt binnen het invloedsgebied van de Rotterdamseweg (300-400 m), is het plan niet van invloed op de hoogte van het GR. In de verantwoording van het GR is evenwel ingegaan op het meest geloofwaardige ongevalscenario en de effecten.

Buisleidingen

In en in de nabije omgeving van het plangebied vind geen vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen plaats, dit aspect vormt ook geen belemmering voor het bestemmingsplan.

Verantwoording GR

Omvang GR huidige en toekomstige situatie

Voor het lpg-tankstation De Haan Minerale Oliën BV is zowel in de huidige situatie als uitvoering van het bestemmingsplan sprake van een GR dat beneden de oriënterende waarde is gelegen, zo blijkt uit de risico-inventarisatie van de gemeente Ridderkerk. De uitvoering van het bestemmingsplan zorgt voor een toename van het GR, maar niet voor een overschrijding van de oriëntatiewaarde. Met de ontwikkeling is reeds rekening gehouden in de risico-inventarisatie. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Rotterdamseweg en de Noord geldt eveneens dat het groepsrisico de oriëntatiewaarde niet overschrijdt.

Beschrijving van het maatgevend ongevalscenario en de effecten

Lpg-tankstation De Haan Minerale Oliën BV

Voor het lpg-tankstation bestaat het maatgevend ongevalscenario uit een incident met een tankwagen waarbij een BLEVE ontstaat. In het maatgevende, meest geloofwaardige, scenario scheurt de tankwagen waardoor het tot vloeistof verdichte gas (lpg) expandeert en een overdrukscenario veroorzaakt (BLEVE). Dit kan worden gevolgd door een wolkbrand of een explosiescenario. De effecten reiken tot op grotere afstand dan 150 m van het LPG-vulpunt. In de onderstaande tabel staan de effectafstanden van het scenario weergegeven die zijn gebaseerd op de scenarioanalyse van de VRR die deel uitmaakt van de Externe veiligheidsvisie van de gemeente Ridderkerk.

Tabel 4.5 Effectafstanden BLEVE-scenario (bron: VRR, scenarioanalyse EV Ridderkerk)

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPZANDENGORZ-VG01_0012.png"

Scheepvaartverkeer Noord

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het water geldt dat het meest geloofwaardige scenario bestaat uit een toxisch scenario. Het toxisch scenario treedt op wanneer een tank lek raakt door bijvoorbeeld een aanvaring. Toxische vloeistoffen kunnen verdampen waardoor een gaswolk ontstaat die over de omgeving uitwaait. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment. De effecten reiken tot op grote afstand van de vaarweg.

Transport gevaarlijke stoffen Rotterdamseweg

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg moet tevens rekening gehouden worden met het meeste geloofwaardige scenario, het BLEVE-scenario. Dit scenario komt overeen met het scenario van het lpg-tankstation. Echter kan dit scenario zich in tegenstelling tot het lpg-tankstation over de gehele transportroute voltrekken in plaats van één punt, de verlading van LPG, zoals dit bij het tankstation het geval is.

Maatregelen voor beperking van de risico's

Vermindering van het aantal transporten van lpg (het aantal verladingen) zorgt voor een beperking van de risico's. Verdere vermindering van het aantal transporten is niet mogelijk, de jaarlijkse doorzet van lpg is in de vergunning reeds beperkt tot maximaal 1.000 m³ lpg per jaar.

Vermindering van het aantal transportbewegingen over de vaarweg Noord en de Rotterdamseweg leidt tot een beperking van risico's. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn in het Basisnet Water en het Basisnet Weg echter risicoplafonds gehanteerd dat in het Besluit Externe Veiligheid Transportroutes (BTEV) wordt vastgelegd. Daarmee wordt de 'gebruiksruimte' vastgelegd zodat een vermindering van het aantal transporten niet mogelijk is. Dergelijke maatregelen zijn, gelet op de hoogte van het groepsrisico ook niet noodzakelijk.

Maatregelen voor beperking van de effecten en verhogen van de zelfredzaamheid

Lpg-tankstation

Om de kans op een groot aantal slachtoffers te beperken is het noodzakelijk dat binnen de 100% letaliteiteffectafstand van het LPG tankstation geen nieuwe objecten worden gerealiseerd waar groepen met sterk verminderd zelfredzame personen verblijven. de 100% letaltiteiteffectafstand bedraagt 90 m. Gemeten vanaf het LPG vulpunt, dat op kortere afstand is gelegen dan het reservoir, bedraagt de afstand tot de bestemmingsgrens 'Woongebied' circa 60 m. Dat betekent dat tot binnen de zone tussen 60 en 90 m vanaf het vulpunt beperkingen gelden voor de toelaatbaarheid van functies waar zeer kwetsbare groepen personen verblijven. Dit zijn onder meer kinderdagverblijven en zorgvoorzieningen voor ouderen of personen met een beperking. Door middel van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - lpg' en de bijbehorende regels wordt de ontwikkeling van functies binnen de 100% letaliteiteffectafstand, uitgesloten.

De aanwezigheid en het ontwerp van vluchtwegen en bouwkundige maatregelen (zoals het uitschakelen van mechanische ventilatiesystemen) kunnen eveneens bijdragen aan de verhoging van de zelfredzaamheid. Over deze maatregelen kan op dit moment echter niet specifiek worden ingegaan. De bestemmingsomschrijving voor het deel van het plangebied dat binnen het invloedsgebied van het LPG tankstation is gelegen biedt ruimte voor diverse ontwikkelingen. Op grond van het bestemmingsplan zijn woningen mogelijk (grondgebonden woningen maar ook gestapelde bouw) en zijn maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Indien meer duidelijkheid is over het stedenbouwkundig ontwerp, de verkaveling en de aanwezigheid van personen, wordt het ontwerp voor advies voorgelegd aan de Veiligheidsregio.

De nieuwe ontwikkeling dient tevens te voldoen aan de bereikbaarheid, ontsluting en bluswatervoorziening zoals deze gesteld worden in de richtlijnen van Brandweer Nederland. Ook hiervoor geldt dat bij uitwerking van de ontwikkelingen de bouwplannen ter goedkeuring worden voorgelegd aan de afdeling OI&P van de Regionale Brandweer Rotterdam-Rijnmond District Zuid.

Een belangrijk aspect bij de verhoging van de zelfredzaamheid betreft de mate waarin personen zijn voorbereid op een ramp. Deze voorbereiding kan worden verbeterd door middel van voorlichting. Deze communicatie vindt reeds plaats door middel van de campagne 'Denk Vooruit (Rampen vallen niet te plannen. Voorbereidingen wel)'. Vermindering van het aantal transporten van LPG (het aantal verladingen) zorgt voor een beperking van de risico's. Verdere vermindering van het aantal transporten is niet mogelijk, de jaarlijkse doorzet van lpg is in de vergunning reeds beperkt tot maximaal 1.000 m³ lpg per jaar.

Transport van gevaarlijke stoffen

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het water en over de weg geldt dat binnen de invloedsgebieden van deze transportroutes geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden ten opzichte van de huidige situatie. Er is sprake van een bestaande situatie die met het voorliggende bestemmingsplan wordt geconsolideerd. Derhalve gelden hiervoor ook geen maatregelen om effecten te beperken.

Bestrijdbaarheid

Over de bereikbaarheid, ontsluiting en bluswatervoorziening vindt nog overleg plaats met de afdeling preventie van de Regionale Brandweer Rotterdam-Rijnmond. Ook dit vormt een onderdeel van de beoordeling van de bouwplannen voor uitwerking van het ontwikkelingsgebied.

Afweging

Als gevolg van de woningbouwontwikkeling in het plangebied is sprake van een toename van de bevolkingsdichtheid in het invloedsgebied van lpg-tankstation de Haan. Daardoor is sprake van een toename van het GR, de oriëntatiewaarde wordt daarbij echter niet overschreden. Uit het advies van de veiligheidsregio Rotterdam blijkt dat de situatie volgens de maatrampklasseschaal valt in maatrampklasse III. Maatrampklasse III wordt beheersbaar geacht door de hulpdiensten.

Als gevolg van de gekozen bestemmingsregeling wordt de veiligheidssituatie in het plangebied aanvaardbaar geacht. Voor de ontwikkelingslocatie Het Zand geldt dat een beoordeling op hoofdlijnen heeft plaatsgevonden. Bij uitwerking van de bouwplannen wordt opnieuw overleg met de Veiligheidsregio over de mogelijkheden voor hulpverlening en de zelfredzaamheid.

Conclusie

Gelet op bovenstaande informatie blijkt dat het aspect externe veiligheid beperkingen oplevert voor de ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van het LPG tankstation ten westen van de Donkerslootweg. Binnen een afstand van 90 meter van het LPG vulpunt zijn daarom geen functies toelaatbaar waar groepen niet zelfredzame of verminderd zelfredzame personen verblijven. Dit is met de gekozen bestemmingen zeker gesteld. Voor de alle relevante risicobronnen geldt dat het groepsrisico is verantwoord. Geconcludeerd wordt in het plangebied sprake is van een aanvaardbare risicosituatie. Voor de nieuwbouwlocatie Het Zand geldt dat de risicosituatie alleen op hoofdlijnen kan worden beoordeeld. Bij uitwerking van de bouwplannen zal in overleg met de VRR worden nagegaan op welke wijze met de externe veiligheidsrisico's en effecten rekening kan worden in het ontwerp teneinde een verantwoorde risicosituatie te bereiken.

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.8 Leidingen

Binnen het plangebied is een bovengrondse hoogspanningsleiding aanwezig, het betreft het 50 kV-traject Slikkerveer - Walburg. Een 50 kV-traject beschikt over een indicatieve zone voor magneetvelden van 40 m aan weerszijden. Binnen deze zone worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Voor de leiding is een dubbelbestemming opgenomen met een belemmeringenstrook van 20 m, gemeten vanuit de hartlijn van de leiding, waarbinnen vanuit het oogpunt van veiligheid en onderhoud beperkingen gelden voor ruimtelijke ontwikkelingen.

Binnen het plangebied is tevens een drinkwatertransportleiding gelegen met een doorsnede van 500 mm langs de Rotterdamseweg. Deze drinkwatertransportleiding beschikt over een belemmeringenstrook van 3 meter aan weerszijden. Deze is opgenomen op de plankaart met een bijbehorende dubbelbestemming welke de ruimtelijke ontwikkelingen ter plaatse beperkt.

Door het plangebied lopen ook nog een rioolwaterpersleiding van 500 mm en een effluentleiding van 1300 mm. Beide leidingen zijn gezien de grootte planologisch relevant en zullen inclusief de bijbehorende belemmeringenstrook van 5 meter op de plankaart aangegeven worden, inclusief dubbelbestemming welke de ruimtelijke ontwikkelingen ter plaatse beperkt.

Het aspect leidingen staat het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

4.9 Bodemkwaliteit

Normstelling en beleid

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Onderzoek

Het voorliggende bestemmingsplan maakt ter plaatse van de bestemming 'Woongebied' een functiewijziging mogelijk van enerzijds bedrijf naar 'wonen' en anderzijds van 'agrarisch' naar wonen.

Gelet op deze functiewijziging moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de beoogde functie en moet worden nagegaan of er sprake is van gevallen van ernstige verontreiniging waarvoor saneringsmaatregelen moeten worden getroffen. Vanuit dat oogpunt moet voor de ontwikkelingslocatie een historisch bodemonderzoek worden uitgevoerd en moet op zijn minst voor de voormalige bedrijfslocatie een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

Conclusie en aanbevelingen

Conclusies worden getrokken aan de hand van de resultaten van het bodemonderzoek.

4.10 Archeologie En Cultuurhistorie

Regelgeving en beleid

Verdrag van Malta

Het Verdrag van Malta is in 1992 ondertekend en in 1995 in werking getreden. Doelstelling van het Verdrag van Malta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag moet worden onderzocht of er geen archeologische restanten worden beschadigd.

Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, het Structuurschema Groene Ruimte 2, de Nota Ruimte, de Wijziging van de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie van OC&W.

Onderzoek

De cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Zuid-Holland (figuur 4.5) laat zien dat er voor het grootste gedeelte van het plangebied geen of een redelijke tot grote kans is op het aantreffen van archeologische sporen. De dijk is aangemerkt als landschappelijke lijn met een redelijk hoge waarde (zie figuur 4.6).

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPZANDENGORZ-VG01_0013.png"

Figuur 4.5 Indicatieve archeologische waarden (bron: Provincie Zuid-Holland)

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPZANDENGORZ-VG01_0014.png"

Figuur 4.6 Cultuurhistorische waardenkaart (bron: Provincie Zuid-Holland)

Conclusie

Voor de gronden die zijn aangemerkt als redelijke tot grote kans op het aantreffen van archeologische sporen in het plangebied (zuidwestelijk deel, welke op de plankaart is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie') moet, voorafgaand aan bouwwerkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 100 m² en een diepte groter dan 30 cm onder het huidige maaiveld, een verkennend archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. Dit is vastgelegd in de regels van het bestemmingsplan. Het aspect archeologie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.11 Milieueffectrapportage

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  1. 1. de kenmerken van de projecten;
  2. 2. de plaats van de projecten;
  3. 3. de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusies

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische Uitvoerbaarheid

Het consoliderende deel van het bestemmingsplan voorziet niet in werken of werkzaamheden. Hier is sprake van een plan waarbinnen hooguit door particulier initiatief wijzigingen in de bebouwing kunnen ontstaan binnen de bestaande juridisch-planologische kaders. Er wordt geen exploitatieplan (als bedoeld in artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening) vastgesteld, omdat er geen sprake is van een aangewezen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Het bestemmingsplan voorziet tevens in het realiseren van een nieuwe woonwijk. Het te ontwikkelen gebied is thans in eigendom bij de gemeente Ridderkerk. Het gehele plan zal door één of meer nader te bepalen ontwikkelaar(s) worden ontwikkeld. Uitzondering hierop kan zijn de uitgifte van bouwkavels voor particuliere woningbouw. Deze kavels zouden ook rechtstreeks door de gemeente uitgegeven kunnen worden. Hierover is nog geen besluit genomen.

Ten behoeve van de ontwikkeling zal door de gemeente met betrokken partij(en) een koopovereenkomst worden gesloten voor de uit te geven grond.

In de grondexploitatie voor Het Zand, wordt rekening gehouden met een klein tekort. Voor dit te tekort is door de gemeenteraad van Ridderkerk een verliesvoorziening getroffen. Hierdoor zal het vaststellen van een exploitatieplan zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) niet nodig zijn, omdat de kosten anderszins zijn verzekerd.

5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Concept-voorontwerpbestemmingsplan

Begin 2012, tijdens het opstellen van het voorontwerpbestemmingsplan zijn twee bijeenkomsten georganiseerd over de verdere ontwikkeling van het Zand. Voor deze bijeenkomst zijn diverse omwonenden uitgenodigd. De verslagen van deze bijeenkomsten zijn opgenomen in Bijlage 8.

In het voorontwerpbestemmingsplan is op diverse punten rekening gehouden met opmerkingen die tijdens deze bijeenkomsten zijn gemaakt. Zo zijn onder meer specifieke (lagere) bouwhoogten opgenomen nabij de woningen met de zonnepanelen en zijn specifieke bouwregels en voorwaarden gesteld ten aanzien van de ontsluiting van de woningen aan de dijk.

Voorontwerpbestemmingsplan

Het voorontwerpbestemmingsplan Het Zand en De Gorzen heeft vanaf 1 februari 2013 tot 1 maart 2013 ter inzage gelegen. Iedereen mocht in die periode op het plan reageren. Dit noemen wij inspraakreacties. Het college heeft dit op 31 januari 2013 bekend gemaakt in de Combinatie van Ridderkerk en op internet. Daarmee is voldaan aan de meldingsplicht die in artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat. Er is ook een inloopavond geweest op 4 februari 2013 voor iedereen die daar belangstelling voor had.

De ingediende inspraak- en overlegreacties zijn in de nota inspraak en overleg samengevat en voorzien van een passende beantwoording. De nota inspraak en overleg is opgenomen in Bijlage 9.

Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan Het Zand en De Gorzen heeft vanaf 24 mei 2013 tot en met 4 juli 2013 ter inzage gelegen. Iedereen mocht in die periode op het plan reageren. Deze reacties noemen wij zienswijzen. Het college heeft dit op 23 mei 2013 bekend gemaakt in de Combinatie van Ridderkerk, in de Staatscourant en op internet.

De ingediende zienswijzen zijn in de nota zienswijzen samengevat en voorzien van een passende beantwoording. De nota zienswijzen is opgenomen in Bijlage 10. In deze nota is tevens opgenomen welke wijzigingen naar aanleiding van de ingediende zienswijzen zijn doorgevoerd.

Hoofdstuk 6 Juridische Plantoelichting

In dit hoofdstuk is uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag liggen en hoe deze is vormgegeven.

6.1 Algemeen

Het onderhavige bestemmingsplan heeft deels een consoliderend en deels een ontwikkelingsgericht karakter.

Op de verbeelding (plankaart) zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding voor bestaande bebouwing zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. In de bijbehorende planregels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels, de specifieke gebruiksregels en de eventuele afwijkingsregels te vinden.

Voor het ontwikkelingsgerichte deel is veelal sprake van een globale bestemming zodat kan worden ingespeeld op de actuele marktsituatie. Om de rechtszekerheid van omwonenden en tevens de randvoorwaarden vanuit milieuwetgeving voldoende te borgen is voor een aantal locaties echter meer concreet bepaald wat wel en wat niet toegelaten wordt.

6.2 Verantwoording Planvorm

Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden. Ook moeten ze digitaal uitwisselbaar worden gemaakt. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2008), de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen (PRBP2008) en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2008). In dit bestemmingsplan wordt van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

6.3 De Bestemmingen

In het bestemmingsplan zijn verschillende bestemmingen gegeven aan het plangebied. Hieronder wordt ingegaan op de inhoud van deze bestemmingen. Uitgangspunt is dat de vigerende bestemmingen zijn overgenomen. Het huidige gebruik moet dit wel toestaan.

Bedrijf

De waterzuivering en de verspreid in het plangebied liggende nutsvoorzieningen hebben de bestemming 'Bedrijf' gekregen. Nutsvoorzieningen hebben de speciale aanduiding 'nutsvoorziening'. De waterzuivering is voorzien van de aanduiding 'waterzuivering'. Op de verbeelding zijn de bouwmogelijkheden aangegeven door middel van maatvoeringaanduidingen.

Gemengd

't Ronde Sant, de gemeentewerf/groenpost en de voorzieningen aan de Zeemanstraat zijn, vanwege de verschillende aanwezige functies, voorzien van de bestemming 'Gemengd'. Binnen deze bestemming worden dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen mogelijk gemaakt. Naast deze functies is er ruimte voor nutsvoorzieningen, verkeers- en parkeervoorzieningen, groen en water. De bijbehorende bouwmogelijkheden zijn opgenomen op de verbeelding en in de regels.

Groen

Kenmerkende groenstroken binnen het plangebied hebben de bestemming 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn beplanting, geluidswerende voorzieningen, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden toegestaan. Binnen deze bestemming zijn tevens de in het plangebied aanwezige (grotere) speelvoorzieningen opgenomen. De speelvoorzieningen zijn begrensd met de aanduiding 'speelvoorziening'. Binnen de bestemming is ook water toegestaan.

Natuur

Voor het buitendijks gelegen deel van de Gorzen is de bestemming 'Natuur' opgenomen. Door middel van het bij de bestemming behorende omgevingsvergunningsstelsel wordt de hier benodigde bescherming geboden.

Recreatie

Het recreatiegebied De Gorzen heeft samen met de havenactiviteiten een recreatieve bestemming gekregen. De bijbehorende bouwmogelijkheden zijn opgenomen op de verbeelding en in de regels.

Tuin

De voortuinen en soms delen van de zijtuinen behorende bij de woningen vallen niet onder de bestemming 'Wonen'. Deze zijn apart bestemd. Reden hiervoor is dat het niet wenselijk is om hier erfbebouwing toe te staan. Alleen erkers, erfafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan.

Verkeer

Wegen met een stroomfunctie (over het algemeen 50 km/h-wegen) inclusief bijbehorende voet- en fietspaden zijn voorzien van de bestemming 'Verkeer'.

Verkeer - Verblijfsgebied

De wegen met een verblijfsfunctie (over het algemeen 30 km/h-wegen) daarentegen hebben de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Deze laatste is gericht op het verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen.

Water

De gronden die aangewezen zijn voor water zijn bestemd voor waterlopen ten behoeve van de waterhuishouding. Binnen deze bestemming mag alleen worden gebouwd indien dit noodzakelijk is voor bijvoorbeeld oeververbindingen, of ten behoeve van de kwantiteit en kwaliteit van het oppervlaktewater.

Wonen

Het grootste deel van het plangebied heeft de bestemming 'Wonen'. De bijbehorende regels zorgen voor een zekere flexibiliteit in gebruiks- en bouwmogelijkheden. Op de verbeelding zijn de bouwmogelijkheden aangegeven door middel van maatvoeringaanduidingen. Daar waar sprake is van grondgebonden woningen, is het maximaal aantal wooneenheden per bouwvlak opgenomen. Tevens zijn binnen deze bestemming aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven toegestaan. De functie wonen wordt als hoofdfunctie gehandhaafd. Daarom zijn aan deze activiteiten een maximale omvang en specifieke gebruiksregels verbonden.

Woongebied

Het nieuwe woongebied heeft een globale bestemming gekregen, waarbij op enkele plaatsen in een nadere aanduiding is voorzien. Het woongebied bestaat uit voornamelijk grondgebonden woningen. De twee locaties waar ruimte wordt geboden aan gestapelde woningen liggen vast door middel van een specifieke aanduiding. Het totaal aantal nieuw te realiseren woningen is vastgelegd op 300. Een klein deel daarvan (14 woningen) is gedetailleerd bestemd, binnen woongebied worden 286 woningen mogelijk gemaakt. Tevens is binnen deze bestemming de aan te leggen hoeveelheid water, het aantal te realiseren parkeerplaatsen en de voorwaarde om te voldoen de hogere waarden vastgelegd.

De minimale afstand van grondgebonden woningen tot de voorste perceelsgrens is vastgelegd. Voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zijn bouwregels opgenomen. De toegestane hoeveelheid erfbebouwing is hierbij afhankelijk gesteld van de perceelsgrootte.

Het is toegestaan woningen te gebruiken voor kantoor- en/of praktijkruimte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en bedrijven. Om te zorgen dat de hoofdfunctie wonen blijft, zijn aan deze activiteiten specifieke gebruiksregels verbonden.

Omdat het bestemmingsplan globale regels voor de bebouwing toestaat, zijn bouwmogelijkheden vaak ruimer dan wenselijk. Mede daarom is in de regeling opgenomen dat de maatvoering van gerealiseerde hoofdgebouwen niet mag worden gewijzigd.

Specifieke bouwaanduiding - 1

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' zullen nieuwe dijkwoningen worden gerealiseerd. Om het lint te versterken, worden de open ruimtes ingevuld met vrijstaande bebouwing passend bij het karakter van de dijkzone. De ontsluiting van deze nieuwe percelen dient echter via het nieuwe woongebied Het Zand plaats te vinden.

Parallel hieraan worden de bouwmogelijkheden voor de bestaande woningen gelijkgesteld aan de nieuwbouwmogelijkheden om een evenwichtige situatie te realiseren, waarbij het lint wel haar kleinschalige en gevarieerde karakter behoudt. Hiertoe is de gebiedsaanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied - 1' opgenomen.

Specifieke bouwaanduiding - 2

Daar waar de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' is opgenomen zijn gestapelde woningen voorzien. Hierbij is een maximale bouwhoogte van 14 m toegestaan.

Specifieke bouwaanduiding - 3

Een lange centraal gelegen waterpartij, parallel aan de Hugo de Grootlaan, vormt een belangrijke structuurdrager van het gebied. Om deze vast te leggen is de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' opgenomen. Hierbij is tevens de eis opgenomen dat de woningen grenzend aan de waterpartij met de voor- of zijgevel naar het water gesitueerd dienen te worden.

Specifieke bouwaanduiding - 4

De zone langs de Donkerslootweg is voorzien van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 4'. Binnen deze aanduiding is, naast gestapelde bebouwing, ruimte opgenomen voor niet-woonfuncties als maatschappelijke voorzieningen en dienstverlening. Binnen deze specifieke bouwaanduiding wordt tevens voorzien in de realisatie van een groenstrook met water, ten behoeve van de realisering van een vleermuisroute.

Wijzigingsbevoegdheid dijkwoningen

De gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied - 1' is opgenomen ter plaatse van de bestaande dijkwoningen. Met deze gebiedsaanduiding wordt sloop en nieuwbouw, binnen dezelfde rooilijn, onder voorwaarden mogelijk gemaakt.

Leiding - Hoogspanningsverbinding (dubbelbestemming)

In het plangebied komt een hoogspanningsleiding voor. Deze planologisch relevante leiding is op de verbeelding weergegeven. In het bestemmingsplan zijn regels opgenomen die het samenvallende gebruik van de gronden en bouwwerken regelt. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is uitsluitend toegestaan na afwijking door het bevoegd gezag, waarbij, teneinde de leiding veilig te stellen, een zorgvuldige afweging van belangen dient plaats te vinden.

Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)

Ter bescherming van de archeologische waarden die mogelijk aan de zuidwestzijde van het plangebied voorkomen is voorzien in een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Voor deze gronden geldt dat bouwen en een aantal genoemde werken en werkzaamheden, waarbij archeologische waarden in het geding kunnen zijn, slechts mogelijk zijn na voorafgaande toetsing door het bevoegd gezag aan de archeologische waarden.

Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming)

In het bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de belangen van de waterkering. Deze functie is vooropgesteld ten opzichte van de op deze gronden samenvallende functies.

Waterstaat - Waterstaatkundige functie (dubbelbestemming)

Aan de buitendijks gelegen gronden is overeenkomstig de inspraakreactie van Rijkswaterstaat de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' opgenomen. Hiermee worden de waterhuishoudkundige en waterstaatkundige functies van dit gebied geborgd.

Veiligheidszone - LPG (gebiedsaanduiding)

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met een LPG-installatie. Binnen deze zone zijn geen objecten toegestaan waar groepen verminderd zelfredzame personen verblijven.

Bijlage 1 Staat Van Horeca-activiteiten

Bijlage 1 Staat van Horeca-activiteiten

Bijlage 1 Toelichting Op Staat Van Horeca-activiteiten

Bijlage 1 Toelichting op Staat van Horeca-activiteiten

Bijlage 2 Verkeersintensiteiten

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPZANDENGORZ-VG01_0015.png"

* afgerond op 100-tallen

Bijlage 3 Uitvoer Meerstrooksrotondeverkenner

Bijlage 3 Uitvoer meerstrooksrotondeverkenner

Bijlage 4 Besluit Hogere Waarden

Bijlage 4 Besluit Hogere Waarden

Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 5 Akoestisch onderzoek

Bijlage 6 Quick Scan Flora En Fauna

Bijlage 6 Quick scan flora en fauna

Bijlage 7 Ecologisch Veldonderzoek

Bijlage 7 Ecologisch veldonderzoek

Bijlage 8 Verslagen Inloopavonden

Bijlage 8 Verslagen inloopavonden

Bijlage 9 Nota Inspraak En Overleg

Bijlage 9 Nota inspraak en overleg

Bijlage 10 Nota Zienswijzen

Bijlage 10 Nota zienswijzen