Ridderkerk-Zuid
Beheersverordening - Gemeente Ridderkerk
Vastgesteld op 12-09-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 verordening
de beheersverordening Ridderkerk-Zuid van de gemeente Ridderkerk.
1.2 verordeningsgebied
het gebied waarop deze verordening van toepassing is, vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0597.BVZUID2013-VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van en in volume ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.4 aan-huis-gebonden bedrijf
het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend.
1.5 aan-huis-verbonden beroep
het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een beroep op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied, welke door hun beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend.
1.6 achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw.
1.7 afhankelijke woonruimte
een bijgebouw bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van de huishouding, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht.
1.8 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.9 archeologische deskundige
een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.
1.10 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.11 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.
1.12 bijgebouw
een vrijstaand, afzonderlijk van het hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht te onderscheiden is van en in volume ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.13 bestaande legale functies
functies die binnen het verordeningsgebied worden uitgeoefend voor zover deze aanwezig zijn op het tijdstip van de vaststelling van de verordening én
- a. kunnen worden gebruikt krachtens een omgevingsvergunning voor het gebruik, of
- b. overeenkomstig het voorheen geldende bestemmingsplan rechtsgeldig konden worden uitgeoefend, daaronder niet begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
1.14 bestaand
bestaande maten: de maten zoals hoogten, oppervlakten en inhoudsmaten die op het tijdstip van de vaststelling van de verordening:
- a. aanwezig zijn én bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen;
- b. nog tot stand kunnen komen krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen.
bestaande bouwlagen: het aantal bouwlagen dat op het tijdstip van de vaststelling van de verordening:
- a. aanwezig is én bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen;
- b. nog tot stand kan komen krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen.
1.15 Bevi-inrichting
bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.16 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
1.17 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met inbegrip van de begane grond; hieronder wordt niet begrepen:
- een onderbouw: een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven peil is gelegen;
- een vide, waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 50% van de onderliggende laag;
- een onbenoemde ruimte, waarvan de oppervlakte, voor zover de hoogte groter is dan 1,50 m, niet meer bedraagt dan 50% van de oppervlakte van de onderliggende laag.
1.18 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.19 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.20 dienstverlening
het bedrijfsmatig aanbieden, verkopen en/of leveren van diensten aan personen, zoals reisbureaus, kapsalons en wasserettes.
1.21 erker
een uitbouw aan de voorzijde van de woning, met een maximale breedte van 75% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw, een maximale diepte van 2 m en een maximale hoogte gelijk aan de hoogte van de begane grondlaag van de desbetreffende woning vermeerderd met 0,35 m.
1.22 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.23 gestapelde woningen
een woning, die zich al dan niet bevindt in een woongebouw, die of dat bestaat uit twee of meer boven- of nagenoeg boven- elkaar gesitueerde woningen.
1.24 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.25 horecabedrijf
een bedrijf gericht op één of meer van de navolgende activiteiten:
- a. het verstrekken van al dan niet ter plaatse te nuttigen voedsel en/of dranken;
- b. het exploiteren van zaalaccommodatie;
- c. het verstrekken van nachtverblijf.
1.26 kantoor
een gebouw of gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
1.27 maatschappelijke voorzieningen
voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, sport, onderwijs, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.
1.28 mantelzorg
het bieden van zorg aan eenieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
1.29 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.30 openbaar gebied
wegen, pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat - al dan niet - voor publiek algemeen toegankelijk is.
1.31 openbaar toegankelijk gebied
een weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994; alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.32 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.33 peil
- a. voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelegen op een afstand van 5 m of minder uit de weg: de hoogte van die weg;
- b. voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelegen op een afstand van meer dan 5 m uit de weg: de gemiddelde hoogte van het aangrenzend terrein.
1.34 praktijkruimte
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
1.35 seksinrichting
het bedrijfsmatig - of in omvang of frequentie die daarmee overeenkomt - gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen.
1.36 Staat van Bedrijfsactiviteiten
de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt.
1.37 Staat van Horeca-activiteiten
de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt.
1.38 vlak
een geometrisch bepaald vlak (besluitvlak of besluitsubvlak), waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge deze verordening regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.39 vlakgrens
de grens van een vlak.
1.40 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.41 voorgevel(rooi)lijn
de lijn die gelijk of evenwijdig loopt aan de naar de openbare weg gerichte gevel.
1.42 Wgh-inrichting
bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
1.43 woning/wooneenheid
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.44 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn tussen de voorgevel- en de achtergevellijn van het gebouw.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 diepte en breedte van een hoofdgebouw
de diepte en de breedte van een hoofdgebouw worden gemeten daar waar deze maten het grootst zijn, met dien verstande dat erkers en aan- en uitbouwen niet worden meegerekend.
2.4 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.6 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Gebiedsregels
Artikel 3 Woongebied
3.1 Gebruiksvormen
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bedoeld voor:
- a. het wonen met aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-verbonden bedrijven;
- b. tuinen en erven;
- c. openbaar gebied;
- d. bestaande legale functies, voor zover niet expliciet in deze verordening benoemd;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. bijbehorende voorzieningen zoals parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden, bermen, geluidswerende voorzieningen, voorzieningen voor openbaar vervoer, afvalinzameling, kunstuitingen en speelvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
3.4 Specifieke gebruiksregels
- a. onder strijdig gebruik wordt niet verstaan: wijziging van de openbare ruimte zolang er geen sprake is van een reconstructie van wegen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
- b. onder strijdig gebruik wordt niet verstaan: het gebruik van gedeelten van woningen voor kantoor- en/of praktijkruimte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven, voor zover:
- 1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd wordt;
- 2. het vloeroppervlak in gebruik voor kantoor- en/of praktijkruimte niet groter is dan 30% van het vloeroppervlak van hoofdgebouwen en erfbebouwing, met een maximum van 70 m²;
- 3. ten behoeve van de kantoor- en/of praktijkruimte wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
- 4. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
- 5. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van toegestane aan-huis-gebonden beroepen;
- 6. het beroep of de activiteit door de bewoner wordt uitgeoefend;
- c. met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt dat de handel in en opslag van consumentenvuurwerk, softdrugs en hallucinogene middelen niet is toegestaan.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 voor het gebruik van een aan- of bijgebouw of een gedeelte van een woning als afhankelijke woonruimte (inwoning), met dien verstande, dat:
- a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;
- b. op het perceel een woning aanwezig dient te zijn;
- c. per woning maximaal één omgevingsvergunning ten behoeve van inwoning voor mantelzorg mag worden verleend;
- d. inwoning in beginsel dient plaats te vinden bij, in of direct aansluitend aan de woning, waarbij de afhankelijke woonruimte een onderlinge verbinding met de woning dient te hebben;
- e. ten behoeve van de inwoning geen aparte aansluiting op de nutsvoorzieningen mag worden aangelegd. Er dient gebruikgemaakt te worden van de bestaande aansluiting;
- f. maximaal 80 m² van hoofdgebouw en/of bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;
- g. geen eigen in-/uitrit mag worden aangelegd voor de afhankelijke woonruimte;
- h. indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is, de houder van de omgevingsvergunning burgemeester en wethouders daarvan binnen drie maanden schriftelijk in kennis stelt.
Artikel 4 Lintbebouwing
4.1 Gebruiksvormen
De voor 'Lintbebouwing' aangewezen gronden zijn bedoeld voor:
- a. het wonen met aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-verbonden bedrijven;
- b. tuinen en erven;
- c. openbaar gebied;
- d. tevens functiemenging ter plaatse van:
vlak | toegestane functie(s) | beperkingen |
dienstverlening | dienstverlening | |
bedrijf | bedrijven t/m categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten | niet toegestaan: Wgh-inrichtingen Bevi-inrichtingen |
kantoor | kantoren | |
maatschappelijk | maatschappelijke voorzieningen |
- e. bestaande legale functies, voor zover niet expliciet in deze verordening benoemd;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. bijbehorende voorzieningen zoals parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden, bermen, geluidswerende voorzieningen, voorzieningen voor openbaar vervoer, afvalinzameling, kunstuitingen en speelvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
- a. onder strijdig gebruik wordt niet verstaan: wijziging van de openbare ruimte zolang er geen sprake is van een reconstructie van wegen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
- a. onder strijdig gebruik wordt niet verstaan: opslag van goederen, mits achter de voorgevel van hoofdgebouwen en ten behoeve van de bedrijfsmatige activiteiten op het perceel;
- a. onder strijdig gebruik wordt niet verstaan: het gebruik van gedeelten van woningen voor kantoor- en/of praktijkruimte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven, voor zover:
- 1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd wordt;
- 2. het vloeroppervlak in gebruik voor kantoor- en/of praktijkruimte niet groter is dan 30% van het vloeroppervlak van hoofdgebouwen en erfbebouwing, met een maximum van 70 m²;
- 3. ten behoeve van de kantoor- en/of praktijkruimte wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
- 4. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
- 5. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van toegestane aan-huis-gebonden beroepen;
- 6. het beroep of de activiteit door de bewoner wordt uitgeoefend;
- b. met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt dat de handel in en opslag van consumentenvuurwerk, softdrugs en hallucinogene middelen niet is toegestaan.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in :
- a. lid 4.1 voor het gebruik van een aan- of bijgebouw of een gedeelte van een woning als afhankelijke woonruimte (inwoning), met dien verstande, dat:
- 1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;
- 2. op het perceel een woning aanwezig dient te zijn;
- 3. per woning maximaal één omgevingsvergunning ten behoeve van inwoning voor mantelzorg mag worden verleend;
- 4. inwoning in beginsel dient plaats te vinden bij, in of direct aansluitend aan de woning, waarbij de afhankelijke woonruimte een onderlinge verbinding met de woning dient te hebben;
- 5. ten behoeve van de inwoning geen aparte aansluiting op de nutsvoorzieningen mag worden aangelegd. Er dient gebruikgemaakt te worden van de bestaande aansluiting;
- 6. maximaal 80 m² van hoofdgebouw en/of bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;
- 7. geen eigen in-/uitrit mag worden aangelegd voor de afhankelijke woonruimte;
- 8. indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is, de houder van de omgevingsvergunning burgemeester en wethouders daarvan binnen drie maanden schriftelijk in kennis stelt.
- b. lid 4.2.1 teneinde uitbreiding van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing mogelijk te maken, dat aan de volgende voorwaarden voldoet:
- 1. het grondoppervlak van het hoofdgebouw is ten hoogste 50 m2;
- 2. het hoofdgebouw bestaat uit ten hoogste 2 bouwlagen, waarvan de tweede bouwlaag grotendeels in de kap is gelegen;
- 3. de breedte van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste:
- 6 m indien deze haaks op de weg is gesitueerd;
- 10 m indien deze evenwijdig aan de weg is gesitueerd;
- 4. de diepte van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste:
- 8 m indien deze haaks op de weg is gesitueerd;
- 6 m indien deze evenwijdig aan de weg is gesitueerd;
- 5. de diepte van het hoofdgebouw, gemeten vanaf de voorgevel, mag bij situering haaks op de weg na afwijking maximaal 10 m bedragen;
- 6. de diepte van het hoofdgebouw, gemeten vanaf de voorgevel, mag bij situering evenwijdig aan de weg na afwijking maximaal 8 m bedragen;
- 7. de hoogte van de kap mag bij uitbreiding van hoofdgebouwen evenwijdig aan de weg maximaal 5 m bedragen;
- 8. de maatvoering, inclusief dakhelling en het materiaalgebruik moet aansluiten op de oorspronkelijke situatie.
Artikel 5 Gestapelde Woningen
5.1 Gebruiksvormen
De voor 'Gestapelde woningen' aangewezen gronden zijn bedoeld voor:
- a. het wonen in de vorm van gestapelde woningen met aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-verbonden bedrijven;
- b. tuinen en erven;
- c. openbaar gebied;
- d. tevens functiemenging ter plaatse van vlak:
vlak | toegestane functie(s) | beperkingen |
maatschappelijk | maatschappelijke voorzieningen | uitsluitend op de begane grond |
- e. bestaande legale functies, voor zover niet expliciet in deze verordening benoemd;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. bijbehorende voorzieningen zoals parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden, bermen, geluidswerende voorzieningen, voorzieningen voor openbaar vervoer, afvalinzameling, kunstuitingen en speelvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
- a. onder strijdig gebruik wordt niet verstaan: wijziging van de openbare ruimte zolang er geen sprake is van een reconstructie van wegen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
- a. onder strijdig gebruik wordt niet verstaan: het gebruik van gedeelten van woningen voor kantoor- en/of praktijkruimte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven, voor zover:
- 1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd wordt;
- 2. het vloeroppervlak in gebruik voor kantoor- en/of praktijkruimte niet groter is dan 30% van het vloeroppervlak van de woning, met een maximum van 70 m²;
- 3. ten behoeve van de kantoor- en/of praktijkruimte wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
- 4. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
- 5. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van toegestane aan-huis-gebonden beroepen;
- 6. het beroep of de activiteit door de bewoner wordt uitgeoefend;
- b. met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt dat de handel in en opslag van consumentenvuurwerk, softdrugs en hallucinogene middelen niet is toegestaan.
Artikel 6 Centrumvoorziening
6.1 Gebruiksvormen
De voor 'Centrumvoorziening' aangewezen gronden zijn bedoeld voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen;
- b. detailhandel en dienstverlening;
- c. horeca-activiteiten tot en met horecacategorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten;
- d. kantoren;
- e. het wonen in de vorm van gestapelde woningen met aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-verbonden bedrijven;
- f. openbaar gebied;
- g. bijbehorende voorzieningen zoals parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden, bermen, geluidswerende voorzieningen, voorzieningen voor openbaar vervoer, afvalinzameling, kunstuitingen en speelvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.3 Specifieke gebruiksregels
- a. onder strijdig gebruik wordt niet verstaan: wijziging van de openbare ruimte zolang er geen sprake is van een reconstructie van wegen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
- b. onder strijdig gebruik wordt niet verstaan: het gebruik van gedeelten van woningen voor kantoor- en/of praktijkruimte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven, voor zover:
- 1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd wordt;
- 2. het vloeroppervlak in gebruik voor kantoor- en/of praktijkruimte niet groter is dan 30% van het vloeroppervlak van de woning, met een maximum van 70 m²;
- 3. ten behoeve van de kantoor- en/of praktijkruimte wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
- 4. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
- 5. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van toegestane aan-huis-gebonden beroepen;
- 6. het beroep of de activiteit door de bewoner wordt uitgeoefend;
- c. met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt dat de handel in en opslag van consumentenvuurwerk, softdrugs en hallucinogene middelen niet is toegestaan.
Artikel 7 Bijzondere Functies
7.1 Gebruiksvormen
De voor 'Bijzondere functies' aangewezen gronden zijn bedoeld voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen;
- b. het wonen met aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-verbonden bedrijven;
- c. tevens functiemenging ter plaatse van vlak:
vlak | toegestane functie(s) |
agrarisch | agrarisch bedrijf |
detailhandel | detailhandel |
horeca | horeca tot en met categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten |
kantoor | kantoren |
- d. bijbehorende voorzieningen zoals parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden, bermen, geluidswerende voorzieningen, voorzieningen voor openbaar vervoer, afvalinzameling, kunstuitingen en speelvoorzieningen.
7.2 Bouwregels
Artikel 8 Openbaar Gebied
8.1 Gebruiksvormen
De voor 'Openbaar gebied' aangewezen gronden zijn bedoeld voor:
- a. openbaar gebied, groen en water;
- b. nutsvoorzieningen;
- c. bij de onder a bedoelde voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden, bermen, geluidswerende voorzieningen, voorzieningen voor openbaar vervoer, afvalinzameling, kunstuitingen en speelvoorzieningen.
8.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting, bedraagt ten hoogste 5 m;
- b. de bestaande maten die meer bedragen dan in dit lid bepaald mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden.
8.3 Specifieke gebruiksregels
de openbare ruimte mag niet zodanig worden gewijzigd dat er sprake is van een reconstructie van wegen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.
Artikel 9 Waarde - Archeologie
9.1 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde elders in deze verordening mag op de gronden binnen het vlak 'Waarde - Archeologie' uitsluitend worden gebouwd, met inachtneming van de bouwregels van de betreffende het volgende:
- a. op de gronden mogen ten behoeve van de archeologische waarden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 4 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende gebruiksvormen mag - met inachtneming van de voor de betrokken gebruiksvormen geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
9.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Algemene Bouwregels
11.1 Overschrijding vlakgrenzen
Overschrijding van vlakgrenzen mag plaats vinden voor de volgende bouwwerken:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
- c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Hoofdstuk 4 Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht gebruik
Artikel 14 Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking van het raadsbesluit.
Artikel 15 Citeertitel
De beheersverordening wordt aangehaald als: 'Beheersverordening Ridderkerk-Zuid'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 De Beheersverordening
Deze beheersverordening bepaalt de gebruiks- en bouwmogelijkheden in het gebied Ridderkerk-Zuid. De woonfunctie met verschillende woningtypen, de functiemenging op enkele plekken in het plangebied, de verschillende scholenlocaties en de bestaande bedrijvigheid in het gebied worden behouden. De primaire uitgangspunten van deze verordening zijn als volgt:
- waar mogelijk behoud van de planologische ruimte én de bestaande legale situatie;
- eenduidigheid in de regeling bij vergelijkbare situaties.
Omdat voor het gebied geen grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen worden voorzien, wordt voor dit gebied een beheersverordening in plaats van een bestemmingsplan vastgesteld.
1.2 Ligging Verordeningsgebied
De exacte ligging en begrenzing van het verordeningsgebied is weergegeven in figuur 1.1.
1.3 Vigerende Plannen
In het verordeningsgebied zijn de volgende plannen van kracht:
- bestemmingsplan Drievliet, vastgesteld door de gemeenteraad in januari 1983 en goedgekeurd door GS op 17 juli 1984;
- bestemmingsplan Ridderkerk-Oost, vastgesteld door de gemeenteraad op 16 februari 2004 en goedgekeurd door GS op 25 september 2004;
Verder is het oostelijke deel van Drievliet tot stand gekomen via diverse uitwerkingsplannen en andere procedures.
1.4 Leeswijzer
De toelichting bij de verordening is als volgt opgebouwd:
- in hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van het verordeningsgebied gegeven;
- in hoofdstuk 3 zijn de uitgangspunten van de beheersverordening beschreven en wordt uitleg gegeven aan de regeling die bij deze verordening hoort;
- in hoofdstuk 4 zijn de relevante beleidsstukken samengevat en is beoordeeld in hoeverre de uitgangspunten van deze verordening binnen het geldende beleid passen;
- in hoofdstuk 5 wordt tenslotte ingegaan op de relevante sectorale aspecten;
- in hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van de verordening.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Situatie
2.1 Beschrijving Van De Wijk
Ter voorbereiding van het opstellen van deze beheersverordening is een stedenbouwkundige analyse uitgevoerd. Hieruit blijkt dat het plangebied 'Ridderkerk-Zuid' bestaat uit verschillende herkenbare eenheden. Met name de bouwperiode is goed herkenbaar. Het plangebied is op basis hiervan op te delen in grofweg drie deelgebieden:
- 1. Kerkweg en omstreken (voornamelijk vooroorlogs);
- 2. Ridderkerk Oost (gebouwd in de jaren '60);
- 3. Drievliet (gebouwd in de jaren '70-'80).
Kerkweg en omstreken
De Kerkweg is een oud en divers lint aan de westzijde van het verordeningsgebied. Aan de Kerkweg zelf staan voornamelijk kleine woningen van één laag en een kap. Er staan rijwoningen, vrijstaande en aaneengebouwde woningen. De woningen hebben relatief grote tuinen. In sommige tuinen staat omvangrijke erfbebouwing. Sommige bewoners gebruiken deze bebouwing voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
Op enkele plekken aan de Kerkweg staat wat nieuwere bebouwing, voornamelijk uitgevoerd in twee lagen met een kap. Aan de Kerkweg zijn op enkele plekken ook winkels of voorzieningen gevestigd. Deze functies passen in een dergelijk oud lint. In de noordoosthoek van dit deelgebied staan meerdere grotere gebouwen. Deze worden vooral gebruikt door maatschappelijke- en zorgvoorzieningen. Aan de zuidzijde van dit deelgebied staan verschillende gestapelde woningen. Een gestapelde woning bestaat uit twee of meer woningen, die boven elkaar liggen. Zoals een flat, een appartementengebouw of een boven- en benedenwoning. Deze gestapelde woningen zijn in verschillende periodes gebouwd.
Een beperkte vorm van functiemening, in de vorm wonen, detailhandel, dienstverlening, en op een enkele plek een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit speelt zich met name af in het noordelijk deel van de Kerkweg richting het centrumgebied van Ridderkerk.
Ridderkerk Oost
Het gebied Ridderkerk Oost is rigide van opzet in een rechthoekig patroon; een zogenaamde stempelwijk. Dit deelgebied heeft een zeer eenduidige ruimtelijke opbouw. Er staan veel dezelfde typen woningen. Deze staan in twee duidelijk herkenbare buurten. Tussen deze buurten zit een voorzieningenstrip met enkele winkels en basisscholen die als losse objecten in een groene setting staan.
Drievliet
De wijk Drievliet is ontwikkeld in de jaren '70 en '80 van de vorige eeuw en opgedeeld in zogenaamde kwartieren. Er is naar gestreefd om ieder kwartier een eigen gezicht/karakter te geven, zodat er in deze omvangrijke wijk duidelijk herkenbaar woongebiedjes zijn. Dit is gedaan door per kwartier te kiezen voor een verbijzondering van de stedenbouwkundige opzet. Daarnaast is elk kwartier architectonisch anders vorm gegeven. Op het eerste gezicht is hierdoor een grote variatie aan woonmilieus en buurtjes ontstaan. De variatie is ruimtelijk bezien echter niet zo heel ruim door een beperkte variatie aan woningtypen en verkavelingsvormen. Een bijzondere woningbouwvorm met een heel eigen opzet is gerealiseerd aan de Watermolen. Hier gelden dan ook specifieke bouwregels ten aanzien van de erfbebouwing.
De groen- en waterstructuur is belangrijk voor deze wijk. Het water langs de zuid- en westzijde maakt de overgang naar het Oosterpark. Op enkele plaatsen is de waterstructuur de wijk in getrokken. Aan de waterstructuur is een min of meer doorgaande groenstructuur gekoppeld. Overig groen ligt in kleine clusters verspreid door de wijk, als onderdeel van een kwartier. Op een aantal plaatsen grenzen grote tuinen direct aan beeldbepalende watergangen. Hier zijn regels opgenomen om erfbebouwing te concentreren bij de woning en zo de groene beeldbepalende waterrand ook aan de tuinzijde te beschermen.
Binnen dit deelgebied liggen verspreid een aantal maatschappelijke voorzieningen zoals basisscholen en ouderenhuisvesting. Dit zijn duidelijk herkenbare losse objecten binnen het stedenbouwkundig patroon.
Nabij de belangrijke entree van Drievliet ligt een voorzieningencluster met detailhandel, horeca, diensten en dergelijke rond het winkelcentrum Vlietplein. Hier is de bebouwing verdicht en is vooral gestapeld gebouwd.
2.2 Uitgangspunten Voor De Wijk
De uitgangspunten voor het plangebied wijken niet erg af van de doelstellingen die de afgelopen jaren voor het gebied golden. Deze uitgangspunten kunnen als volgt worden samengevat.
- Behoud van de karakteristiek van de wijk en de deelgebieden;
- 1. Instandhouding van de stedenbouwkundige structuur, waarbinnen het behoud van de lintbebouwing aan de Kerkweg bijzondere aandacht verdient;
- 2. Behoud van de woonfunctie in de wijk;
- 3. Concentratie van centrumvoorzieningen rond het winkelcentrum Vlietplein;
- 4. Specifieke bestemming van gestapelde woningen;
- 5. Behoud van de groen- en waterstructuur, met extra aandacht voor goed zichtbare plekken vanuit de openbare ruimte.
- Toevoegen van enige flexibiliteit op specifieke plekken;
- 1. Reeds vergunde toevoegingen bij vergelijkbare situaties binnen een eenduidige regeling;
- 2. Locaties voor bijzondere functies expliciet regelen.
Hoofdstuk 3 Uitgangspunten En Uitleg Regeling
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de keuze voor het instrument beheersverordening uiteengezet en een uitleg gegeven bij de planologische regeling.
3.2 Keuze Voor Beheersverordening
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt gemeenten de mogelijkheid om in plaats van een bestemmingsplan een beheersverordening voor een gebied vast te stellen. Een beheersverordening vormt, net als het bestemmingsplan, het kader waaraan onder andere bouwaanvragen worden getoetst. Daarnaast kan de gemeente handhavend optreden op het moment dat in strijd met bepalingen uit de beheersverordening wordt gehandeld. Denk aan illegale gebruiksvormen of illegale bebouwing.
Een beheersverordening mag alleen worden opgesteld voor gebieden waarin geen grote ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien voor de periode dat de beheersverordening geldt.
Het bestaande gebruik is leidend bij het opstellen van de beheersverordening. Dit betekent dat er rekening wordt gehouden met zowel de bestaande feitelijke situatie, als de bestaande planologische ruimte.
Gelet op de typering van het plangebied, de beleidsuitgangspunten voor dit gebied en de daarmee samenhangende mogelijkheden die voor dit gebied blijven bestaan (zoals beschreven in hoofdstuk 2), is er sprake van beheer van de bestaande situatie. De beheersverordening is om die reden een geschikt instrument voor dit gebied.
3.2.1 Bestanddelen beheersverordening
Anders dan bij het bestemmingsplan bepaalt de Wro niet uit welke elementen een beheersverordening bestaat. Het is wel duidelijk dat de beheersverordening betrekking heeft op een gebied en regels geeft voor het beheer van dat gebied en voor het vastleggen van de bestaande situatie. De beheersverordening heeft een digitale component en sluit aan bij de digitale opzet van de instrumenten van de Wro. Dat maakt dat een beheersverordening bestaat uit:
- een kaart met daarop het gebied waarop de verordening betrekking heeft. Binnen dit verordeningsgebied zijn de in deze toelichting beschreven gebieden en/of objecten aangegeven als besluit(sub)vlak;
- regels die gekoppeld zijn aan het gebied en/of objecten en die kunnen gaan over gebruiken, bouwen, aanleggen en slopen, afwijken met een omgevingsvergunning en eventueel overgangsrecht.
3.2.2 Procedureel
De beheersverordening is een gemeentelijke verordening. In tegenstelling tot een bestemmingsplan of omgevingsvergunning staat tegen de vaststelling van een beheersverordening geen beroep open.
3.3 Uitleg Van De Regeling
3.3.1 Uitgangspunten regeling
De beheersverordening is gebaseerd op de volgende uitgangspunten:
- beheer van de bestaande legale situatie (gebruik en bouwen);
- (in principe) het behoud van de planologische ruimte zoals deze in de geldende plannen is opgenomen en de in de tussentijd verleende vrijstellingen/afwijkingen;
- actualisatie van het regiem aan de hand van de gemeentelijke standaard.
Zowel het behoud van de bestaande situatie als het behoud van de planologische ruimte vormen de onderlegger voor de beheersverordening. In Bijlage 3 is de stedenbouwkundige analyse opgenomen die ten behoeve van deze beheersverordening is opgesteld. Uitgaande hiervan is weergegeven welke gebieden nadere stedenbouwkundige aandacht behoeven. Verder zijn op basis van vigerende plannen en BAG-gegevens (Basisregistraties Adressen en Gebouwen) de verschillende functies in het plangebied geïnventariseerd. Uit de analyse is gebleken dat ten opzichte van de bestaande situatie, ten aanzien van bouwmogelijkheden, beperkte planologische ruimte aanwezig is. Deze ruimte is in de regeling en het kaartbeeld vertaald door enerzijds voor een groot deel aan te sluiten bij de voorheen geldende bestemmingsplannen 'Drievliet' en 'Ridderkerk-Oost'. Anderzijds heeft waar nodig en wenselijk een aanpassing en/of aanvulling op deze bestemmingsplannen plaatsgevonden.
In de regeling is waar nodig expliciet bepaald dat indien de bestaande legale situatie afwijkt van hetgeen op het kaartbeeld en/of in de regels is bepaald, de bestaande situatie alsnog is toegestaan.
In de volgende alinea's wordt per functievlak uitleg gegeven aan de regeling (dit betreft hoofdstuk 2 van de regeling). Ook wordt stilgestaan bij de overige voor het gebied geldende bepalingen (hoofdstuk 3 van de regels).
3.3.2 Gebiedsregels (hoofdstuk 2)
Woongebied (Artikel 3)
Het vlak 'Woongebied' vormt het grootste vlak op de kaart. Afgezien van de woningen en bijbehorende erven is ook de interne wegenstructuur in het woongebied gebracht. De regeling behorend bij dit vlak staat dan ook zowel de woonfuncties als de functie voor openbaar gebied toe. Voor beide functies gelden afwijkende bouwregels.
Woningen
Afgezien van het wonen is het toegestaan om aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven uit te oefenen. Dit is toegestaan tot 30% van het oppervlak van de woning tot ten hoogste 70 m2. Met name de voorwaarde dat het aan-huis-gebonden beroep of - bedrijf geen verkeers- en parkeerdruk oplevert is voor het gehele plangebied een belangrijke voorwaarde.
De bouwregels die hier gelden zijn erop gericht de uitstraling van de bestaande bebouwing in zijn huidige vorm voort te zetten. Hiertoe is bepaald dat de bestaande vorm en de voorgevelgrens dient te worden behouden. Voor de beoordeling van deze bestaande maten zal met name worden teruggegrepen op de wijze waarop deze in de tot dusverre geldende bestemmingsplannen op de plankaarten waren weergegeven. Voor de hoogte van de hoofdgebouwen is bepaald dat het aantal bestaande bouwlagen het maximum is. Om te voorkomen dat een 'halve' verdieping in de kap wordt omgebouwd naar een volledige verdieping, is bepaald dat de aanwezige dakhelling in ieder geval wordt behouden. Daarnaast is bepaald dat het bestaande aantal woningen binnen het gebied niet mag worden uitgebreid. Woningsplitsing is hiermee uitgesloten.
Voor de volgende zaken zijn de regels overgenomen uit de gemeentelijke standaard voor bestemmingsplannen:
- erfbebouwing;
- extra mogelijkheden erfbebouwing via afwijking;
- hoogteregeling voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- afwijking voor mantelzorg.
Voor de patiowoningen aan de Watermolen en bij de woningen die met tuinen grenzen aan de Oosterparkweg is een specifieke aanduiding "bijzondere bouwregels" opgenomen. Deze aanduiding sluit de bouw van erfbebouwing op delen van de percelen uit. Doel hiervan is om de specifieke situatie en kwaliteiten te beschermen. Dit was ook het uitgangspunt in de geldende regeling.
Openbaar gebied
Voor de gronden die als openbaar gebied kunnen worden aangemerkt, geldt een gelijkluidende regeling zoals beschreven in Artikel 8 van deze beheersverordening.
Lintbebouwing (Artikel 4)
De historische lintbebouwing langs de Kerkweg en enkele uitlopers hiervan is voorzien van een apart vlak 'Lintbebouwing'. Dit functievlak bevat de kenmerkende (historische) lintbebouwing, met de daarbij behorende erfbebouwing, 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde', overkappingen, erven en ontsluitingspaden. Het zijn doorgaans oudere grondgebonden woningen, afgewisseld met nieuwe woningen. Het gezamenlijk kenmerk is hun grote onderlinge verschil in oorsprong (voormalige boerderij, winkel, bedrijfspandje of gewoon woning), grootte, bouwvorm, afmeting en vorm van het perceel. Gezamenlijk bepalen zij in hoge mate het bijzondere karakter.
Een dergelijke diverse bebouwing vraagt om een regeling die met name ten aanzien van situering en hoofdvorm bescherming biedt. Tevens is het gewenst om de onderlinge samenhang, zoals die in de loop der tijden tot stand is gekomen, veilig te stellen bij eventuele nieuwbouw of ingrijpende verbouwingen. Dit is gedaan door regels op te nemen ten aanzien van aan te houden afstanden van bebouwing tot aan de perceelsgrenzen, de hoogte en dergelijke. Ook is de ligging en de maatvoering van de erfbebouwing vastgelegd.
Overigens is de regeling qua bouw- en gebruiksmogelijkheden grotendeels vergelijkbaar met de regeling voor het woongebied. Hierbij geldt echter de aanvulling dat de bestaande kapvorm en de bestaande afstand van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelgrenzen dienen te worden gehandhaafd.
Gestapelde woningen (Artikel 5)
De in het gebied aanwezige gestapelde bebouwing is voorzien van een specifiek functievlak. De bijbehorende regels zijn gelijk aan de regels behorende bij het functievlak 'Woongebied', met uitzondering van de mogelijkheden tot erfbebouwing en het gebruik voor mantelzorg.
Centrumvoorzieningen (Artikel 6)
Het bestaande winkelcentrum aan het Vlietplein heeft vanwege haar verscheidenheid aan centrumvoorzieningen de functie 'Centrumvoorzieningen' gekregen. Binnen dit functievlak gaat het om de functies detailhandel, dienstverlening, horecabedrijven, maatschappelijke voorzieningen en cultuur en ontspanning in combinatie met het wonen.
Bijzondere functies (Artikel 7)
De overige niet-woonfuncties zijn opgenomen in het functievlak 'Bijzondere functies'. De regels behorende bij dit vlak geven enige flexibiliteit aan de bestaande of gewenste functies.
Openbaar gebied (Artikel 8)
Deze verordening beoogt de aanwezige dynamiek van het openbare gebied te behouden. Zo moet het mogelijk blijven om bepaalde functies uit te wisselen, denk aan verbreding en/of versmalling van watergangen, groenstroken, stoepen, fietspaden en dergelijke. Om dit te bewerkstelligen is een regeling opgenomen die aansluit bij de regelingen voor openbare gebieden zoals deze gewoonlijk in bestemmingsplannen wordt opgenomen.
In de regeling is expliciet bepaald dat het niet is toegestaan om de wegen zodaning te wijzigen dat hierdoor een reconstructie van de in de gebieden aanwezige wegen ontstaat zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.
Waarde - Archeologie (Artikel 9)
In het verordeningsgebied is sprake van een kans op archeologische sporen. Conform de provinciale waardenkaart zijn de archeologische verwachtingswaarden vertaald in een beschermingsregime. Door te bepalen dat zowel bouwen als het uitvoeren van werkzaamheden niet zonder meer zijn toegestaan, worden de waarden beschermd. Bouwen is slechts toegestaan ófwel nadat is aangetoond dat de archeologische waarden niet aanwezig zijn, dan wel aanwezige waarden niet worden aangetast. Voor het uitvoeren van werkzaamheden geldt een uitvoeringsverbod. Dit betekent dat voor verschillende werkzaamheden vooraf een omgevingsvergunning nodig is.
3.3.3 Algemene regels
Antidubbeltelregel (Artikel 10)
Deze standaardbepaling voorkomt dat je meerdere keren van dezelfde bestemmingsplanruimte gebruik mag maken. Bijvoorbeeld wanneer bebouwing alleen is toegestaan wanneer een bepaald gedeelte van een perceel onbebouwd blijft. Deze gronden blijven bij de beoordeling van latere bouwplannen dan buiten beschouwing (en daarmee onbebouwd). Of bijvoorbeeld wanneer bij een (agrarisch) bedrijf één bedrijfswoning mag bouwen. In het geval de bedrijfswoning na lange tijd niet meer bij het bedrijf hoort, mag toch geen nieuwe (tweede) bedrijfswoning gerealiseerd worden.
Algemene bouwregels (Artikel 11)
In dit artikel zijn regels opgenomen die overschrijding van vlakgrenzen mogelijk maakt voor (ondergeschikte) bouwdelen en ondergronds bouwen.
Algemene afwijkingsregels (Artikel 12)
De verordening kent net als het huidige planologische regime, algemene afwijkingsregels. Dit betekent dat onder andere een verruiming van bouwmogelijkheden tot 10% kan plaatsvinden, nadat hiervoor een omgevingsvergunning is verleend.
3.3.4 Slotregels
Overgangsrecht (Artikel 13)
Het overgangsrecht ziet op het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van de verordening bestaat, en daarmee in strijdt is. Gedurende de werking van deze verordening is het toegestaan dit (legale) gebruik voort te zetten. Het gebruik mag na inwerkingtreding van de verordening niet meer dan een jaar worden onderbroken. Wijziging van het gebruik is alleen toegestaan indien hierdoor de strijd met de nieuwe gebruiksvormen wordt verkleind. De bescherming van het overgangsrecht zoals hierboven beschreven vervalt op het moment dat een nieuwe beheersverordening of een bestemmingsplan voor de betreffende gronden wordt vastgesteld. Illegaal gebruik wordt door middel van de beheersverordening niet beschermd.
Slotbepalingen
In de laatste twee artikelen van de verordening is bepaald dat deze verordening in werking treedt op de dag nadat het raadsbesluit in werking is getreden en is bepaald dat naar deze verordening kan worden verwezen onder de naam 'Beheersverordening Ridderkerk-Zuid'.
3.4 Aanvullende Ruimtelijke Instrumenten
De beheersverordening is slechts één van de beschikbare instrumenten voor het ruimtelijke beheer van het plangebied en kan niet los worden gezien van de andere instrumenten die ook voor het beheer kunnen worden benut. Het gaat daarbij om het volgende:
- het welstandstoezicht;
- het vergunningvrij bouwen;
- de planologische kruimelgevallen;
- omgevingsvergunning voor afwijken van de beheersverordening te voorzien van een ruimtelijke onderbouwing, ook wel de planologische omgevingsvergunning genoemd.
3.4.1 Welstandstoezicht
In het kader van het welstandstoezicht wordt het uiterlijk van een bouwwerk beoordeeld aan de hand van de zogenaamde redelijke eisen van welstand. Die eisen zijn voor het plangebied vastgelegd in de gemeentelijke welstandsnota. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning bouwactiviteiten wordt getoetst aan de welstandseisen. Daarmee is het welstandstoezicht een instrument voor het beheer van de ruimtelijke kwaliteit van een gebied net zoals de beheersverordening of een bestemmingsplan.
3.4.2 Het vergunningvrij bouwen
In bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn bouwactiviteiten opgenomen waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen twee categorieën van vergunningvrije activiteiten:
- de geheel vergunningvrije activiteiten uit artikel 2 van Bijlage II, die niet binnen een bestemmingsplan of beheersverordening hoeven te passen, zoals aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, zonnepanelen, vlaggenmasten, erfafscheidingen, nutsgebouwtjes, dakkapellen, antenne-installaties, straatmeubilair, containers voor huisvuil en installaties voor het regelen van het verkeer;
- de activiteiten uit artikel 3 van bijlage II, die alleen vergunningvrij zijn als zij passen binnen een bestemmingsplan of beheersverordening, zoals bouwwerken op het achtererf die hoger zijn dan 5.00 m, openbare speeltoestellen en onder omstandigheden veranderingen aan bouwwerken.
Voor beide categorieën gelden enkele uitzonderingen op het vergunningvrij bouwen.
Voor de vergunningvrije activiteiten is logischerwijs geen procedure van toepassing. Deze kunnen zonder meer worden uitgevoerd. Het vergunningvrij bouwen is een wettelijk recht. De gemeente kan hier geen invloed op uitoefenen.
3.4.3 Planologische kruimelgevallen
In artikel 4 van bijlage II van het Bor zijn de zogenaamde planologische kruimelgevallen opgenomen. Het gaat om bijbehorende bouwwerken, die groter zijn dan de bouwvergunningvrije bouwwerken, infrastructurele en nutsvoorzieningen, antennes tot 40 m, duurzame energie-installaties, evenementen en gebruiksveranderingen tot maximaal 1.500 m2 binnen de bebouwde kom, inclusief inpandige bouwactiviteiten.
Voor de activiteiten die via de kruimelgevallenregeling mogelijk kunnen worden gemaakt geldt de reguliere voorbereidingsprocedure van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Dit betekent dat er een beslistermijn van 8 weken geldt na ontvangst van de aanvraag. Nadat de vergunning is verleend staat tegen de vergunning bezwaar en beroep open.
3.4.4 Planologische omgevingsvergunning
Voor - de op dit moment - onvoorziene ontwikkelingen, die niet met de voorgaande instrumenten zijn in te passen, biedt de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de mogelijkheid van de beheersverordening af te wijken indien wordt aangetoond dat de beoogde ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Doet zich gedurende de looptijd van een plan een dergelijke situatie voor? Dan zal deze worden beoordeeld in het kader van de gevolgen die de betreffende ontwikkeling voor de ruimtelijke kwaliteit heeft.
In dat geval geldt de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Deze procedure omvat een termijn waarin de ontwerpvergunning ter inzage wordt gelegd en een ieder zijn of haar zienswijze kan indienen. De procedure heeft een beloop van 6 maanden. Nadat de vergunning is verleend staat hiertegen direct beroep open.
3.4.5 Toepassing van de instrumenten in aanvulling op de beheersverordening
Bij het opstellen van de Beheersverordening 'Ridderkerk-Zuid' is rekening gehouden met de mate waarin de bovengenoemde instrumenten kunnen worden ingezet in het verordeningsgebied. Gelet op de mogelijkheden die het vergunningvrij bouwen biedt en met name ook de planologische kruimelgevallen, is ervoor gekozen bepaalde bouw- en gebruiksmogelijkheden niet in de beheersverordening op te nemen.
Voorbeelden van activiteiten waarvan wordt verwacht dat deze in het gebied zullen voorkomen zijn:
- vergunningvrij bouwen van algemene voorzieningen, zoals vuilcontainers, straatmeubilair, etc;
- gebruiksveranderingen via de kruimelgevallenregeling.
Hoofdstuk 4 Beleidsaspecten
4.1 Inleiding
In het kader van deze beheersverordening is getoetst welke beleidsstukken op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau relevant zijn. Omdat de beheersverordening ziet op het beheer van de bestaande situaties is een uitgebreide toetsing niet noodzakelijk. De conclusie is dat deze beleidsstukken de totstandkoming van de beheersverordening niet in de weg staan.
4.2 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (13 maart 2012)
Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor Ridderkerk relevante belangen zijn:
- een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
- een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
- het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;
- betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen;
- ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
- verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
- ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
- ruimte voor behoud en versterking van (inter-)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
- zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
Deze belangen zijn vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro (voorheen AMvB Ruimte) bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen met ruimtelijke onderbouwing moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart), Erfgoed (Unesco).
Het Barro bevat geen bepalingen die een specifieke opdracht betekenen voor Ridderkerk-Zuid.
4.3 Provinciaal Beleid
Provinciale Structuurvisie
In deze 'Visie op Zuid-Holland' beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De structuurvisie geeft de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie. Daarnaast is er een doorkijk naar 2040. De nieuwe Structuurvisie komt in de plaats van de vier streekplannen en de nota Regels voor Ruimte.
De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil Zuid-Holland bereiken door realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.
Visie op Zuid-Holland is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk:
- aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
- duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
- divers en samenhangend stedelijk netwerk;
- vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
- stad en land verbonden.
Verordening Ruimte
In samenhang met de structuurvisie is ook de Verordening Ruimte vastgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke plannen. Het volgende artikel is relevant voor deze beheersverordening:
Artikel 2 Contouren
Om het stedelijk netwerk te versterken kiest de provincie het uitgangspunt om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Om dit te bereiken zijn het stedelijk netwerk en alle daarbuiten gelegen kernen in Zuid-Holland voorzien van bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. De bebouwingscontouren zijn strak getrokken om het bestaand stedelijk gebied en kernen. Er is rekening gehouden met de vastgelegde streekplangrenzen en plannen waar de provincie al mee heeft ingestemd. Verstedelijking buiten deze bebouwingscontouren is in principe niet toegestaan. De beheersverordening is binnen de contour gelegen en daarmee gelden er geen specifieke vereisten vanuit de provinciale verordening.
Actualisering Provinciale structuurvisie en Verordening Ruimte (januari 2013)
De actualiseringen van de Provinciale structuurvisie en Verordening Ruimte (tot en met januari 2013) bevat geen relevante passages en artikelen waarmee in deze beheersverordening specifiek rekening dient te worden gehouden.
4.4 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Ridderkerk 2020
Als belangrijke kernkwaliteit van Ridderkerk wordt aangegeven dat de Ridderkerker in de gemeente zelf kan wonen en werken. Alle wijken in Ridderkerk dienen levensloopbestendig en geschikt te zijn voor alle leeftijden. Dit geldt dus ook voor Ridderkerk-Zuid. Veel woningen in Ridderkerk voldoen niet meer aan de wensen van de huidige en toekomstige woonconsument. Ridderkerk wil niet weer gaan bouwen in het landschap, maar ook vanuit de duurzaamheid inzetten op kwaliteitsverbetering van het bestaand stedelijk gebied.
In de jaren zeventig- en tachtigwijken (waaronder Drievliet) is nog niet zoveel aan de hand. Maar afgaande op de landelijke tendens, kunnen ook deze wijken afglijden. De aantrekkelijkheid van het woonmilieu is op lange termijn afhankelijk van de manier waarop bewoners zich identificeren met de plek. Een helder profiel met het daarbij passend woningaanbod en voorzieningen kan de sociale samenhang en binding met de woonplaats verder vergroten. Het is zaak om de vinger aan de pols te houden en met slimme ingrepen en goed beheer te zorgen dat deze wijken aantrekkelijk blijven. De opgave voor de toekomst ligt dus vooral in het anticiperen op verandering in waardering van de jaren zeventig- en tachtigwijken waardoor achteruitgang kan worden voorkomen (achterstallig onderhoud bij eigen woningbezit, parkeerdruk, sociale veiligheid, doorzichten). Tevens ligt de opgave in het versterken van de sociale cohesie en het leefklimaat binnen de wijk.
Hoofdstuk 5 Sectorale Aspecten
5.1 Inleiding
In het kader van deze beheersverordening zijn de relevante omgevingsaspecten in het verordeningsgebied onderzocht. Dit onderzoek is beperkt van aard, omdat de beheersverordening gericht is op instandhouding van de bestaande situatie met de bestaande kwaliteit. Bepaald is of in het gebied vanuit het oogpunt van milieu, natuur, verkeer of water aanleiding bestaat tot het treffen van maatregelen. Hiervoor is een toets uitgevoerd op het voldoen aan wet- en regelgeving.
5.2 Archeologie
Toetsingskader: Monumentenwet 1988
Onderzoek en conclusie
Op grond van de Monumentenwet 1988 dient rekening te worden gehouden met aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten. Voor het plangebied geldt op basis van de provinciale waardenkaart een middelhoge tot hoge archeologische verwachting. Om deze waarden te beschermen is in de verordening een beschermde regeling opgenomen. Deze regelt dat bij bodemwerkzaamheden vanaf een bepaalde diepte en/of omvang eerst archeologisch onderzoek dient plaats te vinden, voordat die werkzaamheden mogen worden uitgevoerd.
5.3 Bodem
Toetsingskader: Wet bodembescherming
Onderzoek en conclusie
In de Wet bodembescherming is bepaald dat bij functiewijzigingen onderzocht moet worden of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Er wordt in deze beheersverordening geen functiewijziging mogelijk gemaakt waarbij rekening moet worden gehouden met de bodemkwaliteit ter plaatse. Daarom is nader bodemonderzoek niet nodig. Het aspect bodem staat de vaststelling van de beheersverordening niet in de weg.
5.4 Ecologie
Toetsingskader: Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet 1998
Onderzoek en conclusie
De beheersverordening staat geen ontwikkelingen toe, die een negatieve invloed hebben op de omliggende natuurgebieden of voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Vanuit ecologisch oogpunt zijn er geen bezwaren voor vaststelling van de beheersverordening. De Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur staan de vaststelling van de beheersverordening niet in de weg.
5.5 Externe Veiligheid
Toetsingskader: Besluit externe veiligheid inrichtingen, Besluit externe veiligheid buisleidingen, Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen
Onderzoek en conclusie
Aan de noordzijde van het verordeningsgebied is de BEVI-inrichting De Haan gelegen. Dit betreft een LPG-tankstation. Deze inrichting beschikt over een PR 10-6 risicocontour van 45 m en een invloedsgebied voor het groepsrisico van 150 m. Het verordeningsgebied valt buiten zowel de plaatsgebonden risicocontour als het invloedsgebied. De inrichting is daarmee niet relevant voor het verordeningsgebied.
Er vindt tevens vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over wegen en door hogedrukaardgasleidingen. Het betreft het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Rijkswegen A15/A16 en door de buisleidingen W-530-KR en W-507 langs het verordeningsgebied.
Hogedruk aardgasleiding
In figuur 5.1 is de locatie van de hogedruk aardgasleidingen weergegeven.
Figuur 5.1: Hogedruk aardgasleiding binnen het verordeningsgebied
Beide hogedruk aardgasleidingen beschikken over een effectafstand van 140 m. Deze effectafstand ligt tot binnen het verordeningsgebied. De beheersverordening maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk ten opzichte van de huidige planologische situatie. Het groepsrisico zal derhalve niet toenemen als gevolg van het vaststellen van deze beheersverordening. Een verantwoording van het groepsrisico is verderop opgenomen in deze paragraaf.
Rijkswegen A15/A16
De rijkswegen beschikken conform het Basisnet weg ter plaatse over een veiligheidszone van maximaal 66 m en een plasbrandaandachtsgebied van 30 m vanaf de buitenste wegrand. De beheersverordening maakt geen ontwikkelingen mogelijk ten opzichte van de huidige planologische situatie. Nieuwe ontwikkelingen binnen de veiligheidszone of binnen het plasbrandaandachtsgebied worden ook niet mogelijk gemaakt. Het groepsrisico is in de huidige situatie kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. De beheersverordening zorgt niet voor een toename van het groepsrisico. Het groepsrisico zal derhalve na vaststelling van de beheersverordening nog steeds minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde bedragen.
Verantwoording GR
Effectscenario
Het scenario “Volledige breuk van de aardgastransportleiding” is maatgevend voor de omvang van het groepsrisico. Een volledige breuk van de aardgastransportleiding kan optreden als gevolg van een (ernstige) beschadiging. Bijvoorbeeld als gevolg van graafwerkzaamheden uitgevoerd door derden in de directe omgeving van de aardgastransportleiding. Indien de aardgastransportleiding ineens breekt, komt een grote hoeveelheid aardgas vrij. Dit aardgas zal in de meeste gevallen direct ontsteken, wat een (verticale) fakkel tot gevolg heeft. De fakkel kan afhankelijk van de eigenschappen van de aardgastransportleiding tot een hoogte van enkele honderden meters reiken. Buiten de fakkel zullen mensen komen te overlijden als gevolg van de warmtestraling. Op grotere afstand van de fakkel (buiten de 100% letaliteitzone) worden personen tegen de warmtestraling van de fakkel beschermd indien ze zich binnen bevinden. De mate waarin personen binnen het verordeningsgebied beschermd worden tegen de warmtestraling van de fakkel is afhankelijk van waar de leidingbreuk optreedt, en of ze zich binnen of buiten bevinden.
Maatregelen ter beperking van risico's
Voor buisleidingen geldt dat de Rijksoverheid met wettelijke regels en richtlijnen ruimte heeft gereserveerd voor het vervoer van gevaarlijke stoffen teneinde aan de toekomstige vervoersvraag te kunnen voldoen. Omleiden van transporten is dan ook geen optie. Omdat er al sprake is van toegestane functies zonder ontwikkelingen leidt dit niet tot extra personen. Ook is er geen mogelijkheid om het externe veiligheidsrisico te verlagen door vermindering van de aanwezigheid van personen. Er zijn daarom geen mogelijkheden om deze risico's te beperken.
Maatregelen ter beperking van effecten
Deze beheersverordening legt de huidige planologische situatie vast. Er is geen sprake van ontwikkelingen. Binnen de beheersverordening is er geen ruimte voor de realisatie van maatregelen om het externe veiligheidseffecten te verlagen.
Mogelijkheden voor bestrijdbaarheid van calamiteiten
Aangenomen wordt dat het gebied voldoende toegankelijk is voor hulpdiensten en dat er voldoende primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorzieningen aanwezig zijn. De beheersverordening legt enkel de huidige planologische situatie vast, er wordt vanuit gegaan dat in de huidige situatie voldaan wordt aan de toegankelijkheid en hoeveelheid bluswater.
Beschouwing van zelfredzaamheid
Binnen de veiligheidszone is geen sprake van de aanwezigheid van groepen personen met een verminderde zelfredzaamheid zodat er geen bijzondere maatregelen nodig zijn. In het algemeen wordt gesteld dat de zelfredzaamheid van de aanwezige personen kan worden verhoogd door het bieden van handelingsperspectief. Voor het gebied geldt, evenals de rest van Ridderkerk, dat er wordt gezorgd voor een dekking van het Waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS).
Het aspect externe veiligheid staat de vaststelling van deze beheersverordening niet in de weg.
5.6 Luchtkwaliteit
Toetsingskader: grenswaarden uit de Wet milieubeheer en Besluit niet in betekenende mate (nibm)
Onderzoek en conclusie
De beheersverordening maakt geen ontwikkelingen mogelijk die van invloed zijn op de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Formele toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit is daarom niet nodig.
5.7 Bedrijven En Milieuhinder
Toetsingskader: Richtafstanden uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)
Onderzoek en conclusie
In het verordeningsgebied zijn onder andere woon-, onderwijs-, centrum-, en bedrijfsfuncties aanwezig. De functies passen binnen de algemene toelaatbaarheid en vormen geen belemmering voor de vaststelling van deze beheersverordening. In het verordeningsgebied worden ook geen (nieuwe) hinder veroorzakende of hinder gevoelige functies mogelijk gemaakt. Een nader onderzoek naar milieuhinder van bedrijvigheid en horeca is niet noodzakelijk. Geconcludeerd wordt dat er ter plaatse van de woningen rondom het verordeningsgebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de vaststelling van de beheersverordening dan ook niet in de weg.
5.8 Water
Toetsingskader: Waterwet/watertoets/Besluit ruimtelijke ordening
Onderzoek en conclusie
Het waterschap Hollandse Delta is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.
De beheersverordening maakt geen ontwikkelingen mogelijk die voor een grote toename in verharding van het oppervlak zorgen. Het gebied is in de huidige situatie al grotendeels verhard. Watercompensatie is voor voorliggende beheersverordening dan ook niet noodzakelijk. De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Boringsvrije zone
Het plangebied ligt voor een deel (westzijde) in een zogenaamde boringsvrije zone (zie figuur 5.1). Bij eventuele toekomstige ontwikkelingen dient daarmee rekening te worden gehouden. De beheersverordening maakt geen ontwikkelingen mogelijk. Derhalve vormt dit geen belemmering voor de vaststelling van de beheersverordening.
Figuur 5.1: Milieubeschermingsgebieden voor grondwater (uitsnede kaart 8 Krimpenerwaard/Alblasserwaard behorende bij de Provinciale Milieuverordening Zuid-Holland)
5.9 Conclusie
Geconcludeerd wordt dat geen van de omgevingsaspecten het vaststellen van de beheersverordening in de weg staan.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
De beheersverordening is een planologisch instrument dat conserverend van aard is. Gezien het karakter van de beheersverordening, zullen er aan de uitvoerbaarheid daarvan dan ook geen kosten verbonden zijn. De economische uitvoerbaarheid van de beheersverordening is om die reden verzekerd.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
De voorliggende beheersverordening legt de bestaande situatie vast en continueert zoveel mogelijk de vigerende (bestemmings)planregeling. Zoals in hoofdstuk 2 al aan de orde is gekomen, zijn er geen ontwikkelingen voor het verordeningsgebied voorzien. Ook zijn er geen particuliere initiatieven bekend die tot een ander inzicht ten aanzien van de planologische ruimte zouden moeten leiden. De maatschappelijke uitvoerbaarheid van de beheersverordening is, gezien het voorgaande, verzekerd.