Cornelisland
Bestemmingsplan - gemeente Ridderkerk
Vastgesteld op 30-05-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Cornelisland van de gemeente Ridderkerk.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0597.CORN2012-VG01 met de bijbehorende regels.
1.3 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van en in volume ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aan-huis-gebonden bedrijf
het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend.
1.7 aan-huis-gebonden beroep
het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een beroep op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied, welke door hun beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend.
1.8 achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw.
1.9 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.10 archeologische deskundige
een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.
1.11 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.12 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.13 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.14 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.15 Bevi-inrichting
een bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.16 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.17 bijgebouw
een vrijstaand, afzonderlijk van het hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht te onderscheiden is van en in volume ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.18 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
1.19 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.20 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.21 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.22 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.23 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.24 dakvoet
de onderzijde van de laagste dakpan of onderrand van een andere vorm van dakbedekking.
1.25 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.26 detailhandel in volumineuze goederen
detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling: de verkoop van auto's, motoren, boten, caravans, landbouwwerktuigen, grove bouwmaterialen, keukens en badkamers; bouwmarkten, tuincentra en meubelcentra worden hiertoe niet gerekend.
1.27 erker
een uitbouw aan de voorzijde van de woning, met een maximale breedte van 75% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw, een maximale diepte van 2 m en een maximale hoogte gelijk aan de hoogte van de begane grondlaag van de desbetreffende woning vermeerderd met 0,35 m.
1.28 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.29 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.30 kantoor
een gebouw of gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
1.31 manegeactiviteiten
bedrijfsactiviteiten met een publieksgericht karakter, die zijn gericht op het bieden van gelegenheid tot het berijden en verzorgen van paarden en pony's (waaronder het lesgeven, de verhuur of het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische evenementen).
1.32 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.33 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.34 paardenpension
een bedrijf gericht op het bieden van onderdak (stallingsruimte) voor paarden.
1.35 paardrijbak
een onoverdekte ruimte, voor het berijden van paarden, al dan niet voorzien van een omheining en zonder licht- of geluidsinstallaties.
1.36 peil
- a. voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelegen op een afstand van 5 m of minder uit de bestemming 'Verkeer': de hoogte van die weg;
- b. voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelegen op een afstand van meer dan 5 m uit de bestemming 'Verkeer': de gemiddelde hoogte van het aangrenzende terrein.
1.37 praktijkruimte
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
1.38 seksinrichting
het bedrijfsmatig -of in omvang of frequentie die daarmee overeenkomt- gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen.
1.39 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'
de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' die van deze regels deel uitmaakt.
1.40 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.41 voorgevel(rooi)lijn
de lijn die gelijk of evenwijdig loopt aan de naar de openbare weg gerichte gevel.
1.42 Wgh-inrichtingen
bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
1.43 woning / wooneenheid
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.44 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn tussen de voorgevel- en de achtergevellijn van het gebouw.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 breedte van dakkapellen
de maximaal toegestane breedte van dakkappellen ten opzichte van de breedte van daken wordt gemeten langs een horizontale lijn die de betreffende dakkapellen in het verticale midden doorsnijdt.
2.4 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 diepte en breedte van een hoofdgebouw
de diepte en de breedte van een hoofdgebouw worden gemeten daar waar deze maten het grootst zijn, met dien verstande dat erkers en aan- en uitbouwen niet worden meegerekend.
2.6 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.7 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.8 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf ten hoogste categorie 3.1': bedrijven uit ten hoogste categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf ten hoogste categorie 3.2': bedrijven uit ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf ten hoogste categorie 4.1': bedrijven uit ten hoogste categorie 4.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf ten hoogste categorie 4.2': bedrijven uit ten hoogste categorie 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel volumineus': tevens detailhandel in volumineuze goederen;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'opslag': tevens zoutopslag en materiaal ten behoeve van het reguliere wegonderhoud;
- g. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, verkeers- en parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, ontsluitingswegen, groen en water.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
3.3 Nadere eisen
Het college van burgemeester en wethouders is - met inachtneming van de maxima en minima, zoals hiervoor aangegeven - bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmetingen van bouwwerken, teneinde de stedenbouwkundige samenhang, in het bijzonder bepaald door de continuïteit van de voorgevellijn, te waarborgen;
- b. de situering en afmetingen van bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' in het kader van geluidsafschermende werking richting de woningen aan het Zevenbergsedijkje;
- c. de plaatsing van de voorgevellijn ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn', met dien verstande dat minimaal 60% van de voorgevel in de voorgevellijn wordt gesitueerd;
- d. de situering van de ontsluiting vanaf de weg en van parkeervoorzieningen;
- e. de situering en inrichting van overige verkeersvoorzieningen;
- f. het parkeren en manoeuvreren van (vracht)auto's ten behoeve van de bedrijven dient op eigen terrein plaats te vinden;
- g. reclame-uitingen, teneinde te voorkomen dat deze richting het Zevenbergsedijkje worden geplaatst of hinderlijke lichtval op gevoelige bestemmingen in de directe omgeving veroorzaken.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. lid 3.2 om ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' een bouwhoogte van ten hoogste 25 m toe te laten, met dien verstande dat deze maximale hoogte alleen ter realisering van accenten mag worden toegepast;
- b. lid 3.2.2 onder b om lichtmasten tot 25 m toe te staan, voor zover deze doelmatig en noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering en geen hinder opleveren voor de woningen langs het Zevenbergsedijkje;
- c. lid 3.2.1 onder c om windturbines en zonnecollectoren toe te staan, met dien verstande dat de bouwhoogte in geringe mate wordt overschreden.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. seksinrichtingen zijn niet toegestaan;
- b. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- c. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- d. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan;
- e. het kantooroppervlak mag per bedrijf ten hoogste 50% van het totale bedrijfsvloeroppervlak bedragen met een maximum van 2.000 m²;
- f. benzineservicestations, detailhandel anders dan in volumineuze goederen en zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. beplantingen;
- b. geluidswerende voorzieningen;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals voet- en fietspaden, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling, kunstuitingen, bermen en water.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 m;
- c. de bouwhoogte en (bovengrondse) inhoud van gebouwen voor nutsvoorzieningen bedraagt ten hoogst respectievelijk 4 m en 50 m³.
Artikel 5 Tuin
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen gelegen achter de voorgevel van bij de tuin behorende hoofdgebouwen maximaal 2 m mag bedragen;
- c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
- d. in afwijking van het gestelde onder a mogen binnen deze bestemming (delen van) erkers worden gebouwd voor zover deze behoren bij naastgelegen hoofdgebouwen.
Artikel 6 Verkeer
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, voet- en fietspaden;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - carpoolplaats'; tevens een carpoolplaats;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, bermen, geluidswerende voorzieningen, nutsvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling, kunstuitingen, groen en water.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 8 m;
- c. de bouwhoogte en (bovengrondse) inhoud van gebouwen voor nutsvoorzieningen bedraagt ten hoogst respectievelijk 4 m en 50 m³.
Artikel 7 Water
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de wateraanvoer en -afvoer, alsmede voor de waterberging;
- b. oevers;
- c. bruggen.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. duikers, waterovergangen, keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd;
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd indien en voor zover deze noodzakelijk zijn voor oeververbindingen of voor een doelmatig kwaliteit- en kwantiteitsbeheer van het oppervlaktewater;
- c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 8 Wonen
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen met aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij': tevens een paardenpension;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals tuinen, erven, nutsvoorzieningen, verkeers- en parkeervoorzieningen, groen en water.
8.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2.1 onder d teneinde een andere situering van de hoofdgebouwen op bouwpercelen mogelijk te maken, met dien verstande dat de afstand van de voorgevel van hoofdgebouwen tot de bestemmingsgrens met de bestemming 'Tuin' niet meer dan 3 m mag bedragen.
8.4 Specifieke gebruiksregel
- a. ten behoeve van het paardenpension is het:
- 1. toegestaan om ten hoogste 54 paarden of pony's te houden;
- 2. toegestaan om één paardrijdbak in gebruik te hebben met een oppervlak van ten hoogste 800 m², uitsluitend binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3';
- 3. toegestaan om één mestopslagplaats in gebruik te hebben, uitsluitend binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3';
- 4. niet toegestaan om manegeactiviteiten te ontplooien;
- b. het is toegestaan om gedeelten van woningen te gebruiken voor kantoor- en/of praktijkruimte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven, voor zover:
- 1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd wordt;
- 2. het vloeroppervlak in gebruik voor kantoor- en/of praktijkruimte niet groter is dan 30% van het vloeroppervlak van hoofdgebouwen en erfbebouwing, met een maximum van 70 m²;
- 3. ten behoeve van de kantoor- en/of praktijkruimte wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
- 4. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
- 5. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van toegestane aan-huis-gebonden beroepen;
- 6. het beroep of de activiteit door de bewoner wordt uitgeoefend.
Artikel 9 Leiding - Hoogspanningsverbinding
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een bovengrondse hoogspanningsverbinding van ten hoogste 150 kV.
9.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 9.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 55 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bouwhoogte niet wordt vergroot.
9.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 10 Leiding - Water
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een waterleiding.
10.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 10.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 5m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
10.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 10.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 11 Waarde - Archeologie
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
11.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 11.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in lid 11.2 onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden
Artikel 12 Waterstaat - Waterkering
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor het beheer van waterstaatsdoeleinden in de vorm van dijken, kaden en dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering.
12.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 12.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 4 m;
- c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
12.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2 onder c, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Het bevoegd gezag dient, voorafgaand aan de vergunningverlening, advies in te winnen bij het waterschap.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 13 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 14 Algemene Bouwregels
14.1 Overschrijding goothoogte
De goothoogte mag worden overschreden door:
- a. dakruimten, mits:
- 1. het gezamenlijk oppervlak van (nagenoeg) horizontale dakvlakken niet meer bedraagt dan 50% van het gezamenlijk grondoppervlak van de af te dekken gedeelten van het bouwwerk;
- 2. de hoogte van de overschrijding ten opzichte van de aanwezige goothoogte niet meer dan 4,5 m bedraagt;
- 3. de breedte van enig deel van een gevelvlak van deze dakruimte, geen dakkapel zijnde, niet meer bedraagt dan 40% van de breedte van de onderliggende gevel dan wel in opwaartse richting geleidelijk afneemt tot deze maat;
- b. dakkapellen op woningen, voor zover gelegen aan de voor- of zijgevel, waarvan de gezamenlijke breedte per dakvlak niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van de voor- of zijgevel en waarvan de hoogte niet meer bedraagt dan 50% van de in het verticale vlak geprojecteerde hoogte van het dakvlak met een maximum hoogte van 1,5 m;
- c. dakkapellen op woningen, voor zover niet gelegen aan de voor- of zijgevel van een pand, waarvan de afstand tot de zijgevel of de woningscheidende muur niet minder dan 0,5 m bedraagt met een maximumhoogte van 1,5 m;
- d. (delen van) bouwwerken, waarvan de grootste horizontale doorsnede niet meer dan 1 m² bedraagt en door trappenhuizen, lichtstraten, koepels en liftkokers;
- e. technische ruimten voor klimaatregeling, koeling en dergelijke met een maximale oppervlakte van 4 m².
14.2 Overschrijding bouwhoogte
De bouwhoogte mag worden overschreden door antennes met ten hoogste 6 m.
14.3 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
- c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
Artikel 15 Bestaande Afstanden En Bestaande Andere Maten
- a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
- b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
- c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
Artikel 16 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 17 Algemene Aanduidingsregels
Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen
- a. Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' zijn geen kwetsbare objecten of nieuwe beperkt kwetsbare objecten toegestaan.
- b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a:
- 1. indien uit onderzoek blijkt dat de externe veiligheidsrisico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen aanvaardbaar worden geacht;
- 2. alvorens kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk te maken dient de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond om advies gevraagd te worden.
Artikel 18 Algemene Wijzigingsregels
Overschrijding bestemmingsgrenzen
Het college van burgemeester en wethouders kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Artikel 19 Overige Regels
Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 20 Overgangsrecht
20.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
20.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
20.3 Persoonsgebonden overgangsrecht
Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'persoonsgebonden overgangsrecht' gelden de volgende regels:
in afwijking van het bepaalde in lid 20.2 mogen de heer W. Klootwijk, geboren op 28 augustus 1953 in Rotterdam, en zijn echtgenote, ter plaatse groente, fruit, bloemen of planten verkopen:
- a. het is niet toegestaan om andere producten te verkopen dan groente, fruit, bloemen of planten;
- b. het persoonsgebonden overgangsrecht kan niet worden overdragen aan of overgaan op een andere natuurlijke of rechtspersoon;
- c. het persoonsgebonden overgangsrecht vervalt als de verkoopactiviteiten voor een periode langer dan een jaar zijn onderbroken.
Artikel 21 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Cornelisland'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Aanleiding voor het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor bedrijvenpark Cornelisland betreft de wettelijke plicht bestemmingsplannen te actualiseren. Het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Cornelisland is vastgesteld in 1999 en het 'Uitwerkingsplan bedrijvenpark Cornelisland in 2007. De Wet ruimtelijke ordening stelt dat bestemmingsplannen ouder dan 10 jaar voor 1 juli 2013 moeten zijn herzien.
Het nieuwe bestemmingsplan komt grotendeels overeen met het voorgaande plan. Wel zijn enkele actuele ontwikkelingen meegenomen, die deels ook samenhangen met de verwerving en eigendomssituatie van percelen. Deze zijn beschreven in paragraaf 3.3.
Ten opzichte van de totale omvang van het terrein zijn het beperkte toevoegingen. Waar nodig worden deze overigens wel in de onderzoeken en beoordeling betrokken.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied bestaat uit het Ridderkerkse deel van bedrijvenpark Cornelisland. Het ligt aan de noordwestzijde van knooppunt Ridderkerk, in de oksel van de rijkswegen A15/A16 (zie figuur 1.1 ligging plangebied). Een uitgebreide beschrijving van de ontwikkeling van het plangebied is opgenomen in hoofdstuk 3.
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan bevat het relevante ruimtelijke beleidskader. In hoofdstuk 3 wordt de ruimtelijke ontwikkeling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van relevant onderzoek naar onder andere milieuaspecten. De economische uitvoerbaarheid is opgenomen in hoofdstuk 5. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 6.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader
2.1 Inleiding
Het bestemmingsplan moet worden getoetst aan het nu geldende rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Hieronder is dit beleid nader beschreven. Paragraaf 2.2 gaat in op het rijksbeleid. Paragraaf 2.3 behandelt het provinciale en regionale beleid. Het relevante gemeentelijk beleid staat in paragraaf 2.4. Paragraaf 2.5 geeft de conclusies.
2.2 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (13 maart 2012)
Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor Ridderkerk relevante belangen zijn:
- een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
- een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
- het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;
- betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen;
- ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
- verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
- ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
- ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
- zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
Deze belangen zijn vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 1 oktober 2012 is het Barro in werking getreden. Dit Barro (voorheen AMvB Ruimte) bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen met ruimtelijke onderbouwing moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart), Erfgoed (Unesco). Het Barro is niet van invloed op dit bestemmingsplan.
SER-Ladder
Naast het Barro zijn op 1 oktober de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) gewijzigd. Deze veranderingen in regelgeving hebben consequenties voor ruimtelijke plannen van provincies en gemeente. Deze plannen moeten in lijn worden gebracht met de nieuwe regelgeving.
In het Bro is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Deze ladder stelt eisen aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet echter in een zeer beperkte uitbreiding van een al planologisch mogelijk gemaakt en deels gerealiseerd bedrijventerrein. Daarom is niet verder ingegaan op dit aspect.
2.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
Provinciale Structuurvisie (juli 2010)
Provinciale Staten heeft de structuurvisie op 2 juli 2010 vastgesteld. In deze 'Visie op Zuid-Holland' beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De structuurvisie geeft de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie. Daarnaast is er een doorkijk naar 2040. De nieuwe Structuurvisie komt in de plaats van de vier streekplannen en de nota Regels voor Ruimte.
De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil Zuid-Holland bereiken door realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.
Visie op Zuid-Holland is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk:
- aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
- duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
- divers en samenhangend stedelijk netwerk;
- vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
- stad en land verbonden.
Figuur 2.1 Uitsnede functiekaart Provinciale Structuurvisie
Verordening Ruimte (juli 2010)
In samenhang met de structuurvisie is ook de Verordening Ruimte vastgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. De volgende artikelen zijn relevant voor dit bestemmingsplan:
Contouren
Om het stedelijk netwerk te versterken kiest de provincie het uitgangspunt om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Om dit te bereiken zijn het stedelijk netwerk en alle daarbuiten gelegen kernen in Zuid-Holland voorzien van bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. De bebouwingscontouren zijn strak getrokken om het bestaand stedelijk gebied en kernen. Er is rekening gehouden met de eerder vastgelegde streekplangrenzen en plannen waar de provincie al mee heeft ingestemd. Verstedelijking buiten deze bebouwingscontouren is in principe niet toegestaan. Het plangebied valt binnen de aangegeven bebouwingscontouren.
Bedrijventerreinen
Met betrekking tot bedrijventerreinen stelt de verordening het volgende.
- Bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen op bedrijventerreinen wijzen geen bestemmingen aan die nieuwe (bedrijfs)woningen mogelijk maken. Dit uitgezonderd woningen behorende bij woonwerkeenheden op (delen van) bedrijventerreinen waar maximaal milieucategorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten is toegestaan en die niet binnen de invloedssfeer liggen van (delen van) bedrijventerreinen waar bedrijven in een hogere milieucategorie zijn toegestaan.
- Bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen op bedrijventerreinen moeten bedrijven uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten passend bij de omgeving van het bedrijventerrein mogelijk maken, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen. De toelichting van het bestemmingsplan moet hierover een verantwoording bevatten.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Verordening Ruimte. Bij de milieuzonering is de hoogst mogelijke milieucategorie toegestaan, rekening houdend met de woningen in de omgeving. De drie nieuwe woningen die worden toegestaan aan de noordzijde van het plangebied leveren ook geen extra beperking op voor de milieuzonering. Het toestaan van deze woningen hangt juist samen met de mogelijkheid om het bedrijventerrein te realiseren.
Actualisering Provinciale structuurvisie en Verordening Ruimte (januari 2013)
Deze actualiseringen hebben geen betrekking op of gevolgen voor dit bestemmingsplan.
2.4 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie
De structuurvisie Ridderkerk 2020 beschrijft het belang voor ruimte voor werkgelegenheid binnen de gemeente. Als belangrijke kernkwaliteit van Ridderkerk wordt aangegeven dat de Ridderkerker in de gemeente zelf kan wonen en werken. De Visie heeft dan ook als uitgangspunt dat Ridderkerk haar kennis- en arbeidsintensieve werkgelegenheid wil koesteren. In de structuurvisie is het plangebied dan ook aangewezen als bedrijventerrein (zie figuur 2.2).
Figuur 2.2 Uitsnede Structuurvisie Ridderkerk 2020
Energievisie bedrijventerrein Cornelisland Ridderkerk
De gemeente Ridderkerk heeft voor bedrijventerrein Cornelisland een energievisie1 opgesteld. Daarin staat met welke maatregelen en type energievoorzieningen de doelstellingen uit het klimaatbeleid kunnen worden gerealiseerd. Het rapport maakt onderscheidt naar voorgestelde maatregelen op bedrijfsniveau en maatregelen op locatieniveau.
Energiedoelstellingen
Het college van burgemeester en wethouders heeft op 14 februari 2006 ingestemd met twee energiedoelstellingen:
- 5% duurzame energie;
- 15% CO2-reductie voor het gehele bedrijventerrein Cornelisland, ten opzichte van een regulier bedrijventerrein in de regio.
Om uitvoering te geven aan deze energiedoelstelling worden onder andere de volgende maatregelen genomen.
- Kopers van een bedrijfskavel op bedrijvenpark Cornelisland worden bij aankoop van de grond verplicht een duurzaamheidscan te laten uitvoeren. De gemeente biedt de ondernemers de tool 'Kansen bij Verkassen' van Stichting Stimular aan. Idee achter deze tool is de toekomstige ondernemers te overtuigen van het feit dat het toepassen van duurzaam ondernemen zichzelf terugverdient.
- De gemeente heeft subsidie beschikbaar voor bedrijven die grond van de gemeente afnemen. Deze subsidie kan worden aangewend om de ondernemer te stimuleren de voorgestelde maatregelen uit de duurzaamheidscan ook daadwerkelijk uit te voeren.
- Bedrijven die zich vestigen op Cornelisland zijn verplicht een bijdrage te leveren aan de op te richten Parkmanagement-organisatie. De bijdrage wordt in de koopovereenkomst geregeld. Cornelisland is een bedrijventerrein dat voor het grootste gedeelte wordt uitgegeven door de gemeente Ridderkerk. Parkmanagement kan daarom verplicht worden gesteld bij uitgifte van de bedrijfskavels. Het voordeel hiervan is dat iedereen lid van de organisatie wordt en er automatisch voldoende (financieel) draagvlak is om parkmanagement en daarmee samenhangende duurzaamheidsdoelen, tot een succes te maken.
Op bedrijfsniveau wordt geconcludeerd dat tegen beperkte meerkosten (13%) voor de totale locatie circa 5% CO2-reductie mogelijk is. Een aantal maatregelen heeft, naast het positieve milieueffect, ook een positief effect op het comfort.
De doelstelling uit het klimaatbeleid 'aandeel van ten minste 5% duurzame energie' is slechts in een aantal gevallen door bedrijven op een kosteneffectieve wijze op gebouwbedrijfsniveau te realiseren. Gedacht kan worden aan de toepassing van zonneboilers wanneer een bedrijf veel warm tapwater gebruikt. Inkoop van duurzame elektriciteit is een keuze van de individuele bedrijven en als zodanig niet c.q. zeer moeilijk te verplichten. Deze optie biedt zodoende geen c.q. weinig zekerheid inzake de realisatie van de doelstelling.
Locatie windenergie
Uit onderzoek blijkt dat grootschalige windenergie in principe kostenneutraal kan zijn, en zodoende invulling kan geven aan de plandoelstelling. Het gaat daarbij om grotere windturbines met een vermogen in orde van grootte van 2,5 - 3 MW per stuk. Daarom wordt nader onderzoek gedaan naar de inpasbaarheid van windenergie op Cornelisland. Met die studie wordt inzicht verkregen in zaken als financiën, techniek, geluid, ruimtelijke ordening, juridische aspecten en vergunningen.
- 1. G3 Advies bv, Culemborg, projectnummer 05.009, d.d. 5 april 2005.
2.5 Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het rijks- en provinciaal beleid ten aanzien van bedrijventerreinen. Op gemeentelijk niveau wordt door middel van de structuurvisie richting gegeven aan de gewenste ontwikkelingen. Dit bestemmingsplan sluit hierbij aan.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijke Analyse
3.1 Inleiding
Het bedrijvenpark Cornelisland in Ridderkerk heeft een totale omvang van ruim 60 ha. Het gebied heeft een langgerekte taps toelopende vorm. Het gebied ligt met de lange zijde langs de A15 en grenst met de korte zijde aan de A16. Het bedrijvenpark ligt aan de noordwestzijde van het knooppunt Ridderkerk en wordt hiervan afgeschermd door hoge taluds met opgaande begroeiing bestaande uit een driedubbele bomenrij. Het gebied oriënteert zich vooral op de omliggende snelwegen A15 en A16. Aan de zuid- en oostkant wordt het beeld dan ook gedomineerd door het snelwegenlandschap, waardoor het gebied een aantrekkelijke zichtlocatie vormt, geschikt voor hogere en grootschalige bebouwing. Aan de noordzijde grenst het gebied aan het Zevenbergsedijkje, een oud lint met dijkbebouwing. Deze dijk vormt een belangrijke landschappelijke drager. De dijk heeft een gefragmenteerde opbouw met verspreid liggende vrijstaande bebouwing. Onderaan de dijk ligt de dijksloot die de feitelijke grens met de buurgemeente Rotterdam vormt. De westelijke begrenzing wordt gevormd door de gemeentegrens met Barendrecht en vormt een niet-geografisch, maar meer administratief bepaalde lijn door het gebied.
3.2 Bestaande Situatie
Het van oorsprong agrarische gebied was deels in gebruik als akkergrond en grasland met enkele glastuinbouwbedrijven. De agrarische percelen werden ontsloten vanaf de Schaapherderweg en het Zevenbergsedijkje. Dwars door het gebied loopt van oost naar west, min of meer parallel aan de A15, een hoogspanningsleiding. Daarnaast bevindt zich in het gebied een waterleidingstrook bestaande uit twee parallel aan elkaar gelegen transportleidingen met een diameter van 140 cm. Beide leidingstraten hebben een belemmeringenstrook waarbinnen geen bebouwing is toegestaan. Ten westen van het plangebied is aan de zijde van de gemeente Barendrecht inmiddels een bedrijventerrein gerealiseerd. Hier zijn hoofdzakelijk perifere detailhandelsbedrijven en reguliere, vrij kleinschalige bedrijven gevestigd. De delen van het bedrijventerrein Cornelisland op Ridderkerks en Barendrechts grondgebied zijn in onderlinge samenhang ontworpen.
3.3 Stedenbouwkundige Opzet
Voor de inpassing en ontwikkeling van bedrijvenpark Cornelisland is een stedenbouwkundig inrichtingsplan opgesteld.
De opbouw van het bedrijventerrein wordt met name bepaald door de ligging van twee dwars door het plangebied lopende groene assen. Deze assen volgen de tracés van respectievelijk de water- en hoogspanningsleiding. Daarnaast zijn de randen van het plangebied, de A15/A16 en het Zevenbergsedijkje, bepalend voor de ruimtelijke opzet van het bedrijvenpark.
Langs het Zevenbergsedijkje wordt een breed overgangsgebied voorzien met open water, verspreid liggende (bestaande) woonpercelen en afschermende begroeiing. Vanaf de aan de dijk gelegen woonbebouwing wordt een zonering tot het bedrijventerrein aangehouden waardoor een verspringende noordelijke gebiedsrand van het bedrijventerrein ontstaat.
De belemmeringenstroken aan weerszijden van de water- en hoogspanningsleiding zijn vormgegeven als brede, groene zones. Parallel aan de hoogspanningsleiding ligt tevens de centrale hoofdontsluiting van het gebied. Hierlangs ligt een 'natte parkstrook' met een langzaamverkeersroute. De nieuwe hoofdontsluiting sluit in het meest zuidelijke deel aan op de IJsselmondse Randweg. Een tweede, meer noordelijk gelegen ontsluiting, takt halverwege aan op de centrale hoofdontsluitingsweg. Deze ontsluitingsroute staat rechtstreeks in verbinding met het in Barendrecht gelegen deel van het bedrijventerrein. De centrale hoofdontsluiting loopt dwars door het plangebied en takt ten noordoosten aan op het Zevenbergsedijkje.
Schuin door het plangebied, in de zone langs de watertransportleidingen, is een groene verbinding inclusief langzaamverkeersroute voorzien, welke de centrale parkstrook van IJsselmonde verbindt met het viaduct onder de A15 en vervolgens langs Veren Ambacht leidt naar de groene omgeving van de Waal.
Figuur 3.1 Stedenbouwkundig plan
Ten opzichte van het vigerende plan is een aantal wijzigingen doorgevoerd. Dit betekent dat:
- de gronden van het voormalige tuincentrum nu een bedrijfsbestemming krijgen en de nabij het Zevenbergsedijkje gelegen bedrijfswoningen als burgerwoning worden herbouwd;
- het bestaande paardenpension aan het Zevenbergsedijkje wordt ingepast en hier één extra woning wordt gerealiseerd;
- de gronden van rijkswaterstaat (zoutopslag c.s.) worden meegenomen in het plan;
- de carpoolplaats is vastgelegd met behoud van het aantal parkeerplaatsen;
- bij de entree een deel van de gronden mede worden bestemd voor detailhandel in volumineuze goederen;
- de toegestane bouwhoogtes deels worden aangepast aan huidige wensen vanuit de markt, waardoor intensiever/effectiever ruimtegebruik mogelijk wordt.
Tenslotte is ook het wegenverloop met bijbehorende indeling van de percelen en de groen- en waterstructuur vrij exact vastgelegd conform de actuele civieltechnische uitwerking.
3.4 Gebiedsindeling
Het gebied is in te delen in vijf deelgebieden die ieder een eigen opzet en type bedrijvigheid hebben.
Figuur 3.2 Deelgebieden
Entreegebied
Het meest westelijk gelegen is het entreegebied van het bedrijventerrein. De aansluitingen op de IJsselmondse Randweg vormt de hoofdentree van het bedrijvenpark Cornelisland. Op dit punt komen ook de twee centrale parkstroken samen. Hierdoor ontstaat vrij doorzicht op het bedrijvenpark Cornelisland. De indeling van het gebied en de bedrijfstypologie van de bebouwing sluit aan op het bestaande bedrijventerrein op Barendrechts grondgebied. Daarbij ligt het accent op de ontwikkeling van detailhandel in volumineuze goederen.
Zone A15
In de zone tussen de hoogspanningszone en de A15 wordt de ontwikkeling van een aantal functionele grootschalige bedrijfsgebouwen (hallen) met een commerciële-, logistieke- en bedrijfsmatige functies voorgestaan. De gehele rand kent een hoge bebouwingsdichtheid. Het is een representatieve zone met expressieve bebouwing en verschillende visuele bouwkundige accenten. De stedenbouwkundige visie gaat uit van een doorlopend groen dak op de bedrijfshallen, waarop ook bijbehorende functies als kantoorruimte en kantines worden gerealiseerd. Samen met lichtkappen en dergelijke zal zo een gevarieerd en aantrekkelijk beeld ontstaan. Een beeld dat enerzijds de bedrijvigheid laat zien en anderzijds de groene zuidrand van het stedelijk gebied langs de A15 doorzet. De ontsluiting van de bedrijfshallen vindt plaats aan de zijde van de hoogspanningszone. Hier kan sprake zijn van een gezamenlijke (semi-openbare) opzet, waarbij de ontsluiting nadrukkelijk samenhangt met de expeditiefunctie van de bedrijven.
Middengebied
In het middengebied wordt overwegend reguliere bedrijfsbebouwing gevestigd. De ruimtelijke indeling heeft een min of meer gridvormige opzet, waarbij de bebouwing een monoliet opbouw heeft en bestaat uit al dan niet geschakelde 'doosvormig' elementen zonder kap. Variatie in bouwwijze, onderlinge afstand, bouwhoogte en rooilijn wordt hier voorgestaan. De ruimtelijke accenten zijn vooral op de hoeken van de bouw blokken aanwezig.
In de noordrand is, als overgang naar de groenzone en het kleinschalige dijk lint, een beperking gesteld aan de bouwhoogte. Daarnaast is hier voorgeschreven dat aaneengebouwd moet worden om (geluids)hinder richting het Zevenbergsedijkje te voorkomen.
Zone A16
Het gebiedsdeel aan het verkeersknooppunt Ridderster A15/A16 wordt een prominente zichtlocatie met ruimte voor bijzondere en hogere bedrijfsbebouwing en een hoogwaardige representatieve uitstraling. De inrichting van het gebied is strak en compact en de bebouwing heeft een verticale opzet en geleding. De bebouwing biedt ruimte voor kantoren en reguliere bedrijven. De openbare ruimte bestaat uit een parkachtige rand met hoogwaardig groen en open water, die bijdraagt aan de representativiteit van het gebied.
Overgangsgebied Zevenbergsedijkje
Het overgangsgebied langs het Zevenbergsedijkje bestaat uit een brede landschappelijke zone met open water, groen en verspreid liggende woonbebouwing. De woonpercelen zijn vrijliggend of geclusterd en worden veelal omsloten door water. Hierdoor worden kleine (schier)eilandjes gevormd die uitsluitend vanaf het Zevenbergsedijkje worden ontsloten. De bebouwing ligt daarbij in de tweede linie vanaf de dijk, is gesitueerd op ruime percelen en betreft overwegend bestaande woningen. De bebouwing is afwisselend en heeft een goothoogte tussen de 4 en 6 m.
3.5 Hoogtezonering
De toegestane bouwhoogtes in het plan zijn afgestemd op het bestaande karakter van de omgeving. Langs de A15/A16 en centraal in het gebied zijn hogere bouwhoogtes mogelijk tot 25 m. Deze bouwhoogte wordt stapsgewijs afgebouwd in de richting van het Zevenbergsedijkje verlopend van 20, via 15 en 13 tot 6 m. De woonbebouwing langs het Zevenbergsedijkje heeft een goothoogte die varieert tussen 4 en 6 m.
De schaal van de bebouwing en percelen sluit aan op dit uitgangspunt. Langs de A15/A16 en centraal in het gebied zijn grootschalige percelen mogelijk. Ten zuiden van het Zevenbergsedijkje en nabij het entreegebied zijn de percelen kleiner en afgestemd op de menselijke maat.
3.6 Parkeren
Voor het gehele bedrijventerrein geldt dat het parkeren op eigen terrein plaatsvindt. Grootschalige parkeervoorzieningen dienen zoveel mogelijk achter de voorgevels tussen of achter de bebouwing te worden gesitueerd. Incidenteel kan deels sprake zijn van parkeren in het openbaar gebied, bijvoorbeeld bij de volumineuze detailhandelslocatie.
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Inleiding
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie moet de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan worden aangetoond en moet in het plan worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor het bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
4.2 Bodem
Normstelling en beleid
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek en conclusie
Met het voorliggende bestemmingsplan worden voor het overgrote deel geen functiewijzigingen mogelijk gemaakt. Aan de gronden met een bedrijfsbestemming is reeds in een eerdere bestemmingsplannen een bedrijfsbestemming toegekend. De bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied is reeds onderzocht in het bestemmingsplan bedrijvenpark Cornelisland-Ridderkerk, 1e uitwerking (2007). Uit dit onderzoek blijkt dat de bodemkwaliteit in het plangebied geen beperkingen oplevert voor de beoogde ontwikkelingen. Nadien zijn ter plaatse van het bestemmingsplan enkel agrarische activiteiten uitgevoerd. Er is geen aanleiding om ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan opnieuw een historisch bodemonderzoek te verrichten. Het aspect bodemkwaliteit staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Voorafgaand aan ieder bouwplan zal ten tijde van de omgevingsvergunningaanvraag een volledig verkennend bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd conform NEN 5740.
4.3 Archeologie
Regelgeving en beleid
Verdrag van Malta
Het Verdrag van Malta is in 1992 ondertekend en in 1995 in werking getreden. Doelstelling van het Verdrag van Malta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag moet worden onderzocht of er geen archeologische restanten worden beschadigd.
Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, het Structuurschema Groene Ruimte 2, de Nota Ruimte, de Wijziging van de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie van OC&W.
Onderzoek
De cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Zuid-Holland (figuur 4.1) laat zien dat er voor het grootste gedeelte van het plangebied een kleine kans is op het aantreffen van archeologische sporen. Aan de zuidwestzijde van het plangebied is echter een redelijk tot grote kans op archeologische sporen. Het archeologisch monument van hoge waarde bevindt zich buiten de grenzen van het plangebied.
Figuur 4.1 Indicatieve archeologische waarden (bron: Provincie Zuid-Holland)
Conclusie
Voor de gronden die zijn aangemerkt als grote kans op het aantreffen van archeologische sporen in het plangebied (zuidwestelijk deel, welke op de plankaart is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie') moet, voorafgaand aan bouwwerkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 100 m² en een diepte groter dan 30 cm onder het huidige maaiveld, een verkennend archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. Dit is vastgelegd in de regels van het bestemmingsplan. Het aspect archeologie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.4 Watertoets
Waterbeheer en watertoets
In een vroeg stadium van de planvorming moet overleg worden gevoerd met de waterbeheerder. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, die verantwoordelijk is voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen over de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW);
- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
- Waterwet.
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan;
- Provinciale Structuurvisie.;
- Verordening Ruimte
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 2009-2015 (2009) staat hoe het waterschap Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het niet alleen om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid. Het heeft ook betrekking op het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagd de hydraulische belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 250 m² of meer moet voor hemelwater een lozingsvergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Als er sprake is van toename aan verhard oppervlak, dan moet in principe 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de toename van verharding plaatsvindt.
Gemeentelijk beleid
Het Waterplan Ridderkerk 2008-2012 is een product van de gemeente Ridderkerk en het waterschap Hollandse Delta. Hierin wordt onder andere de waterhuishoudkundige visies en ambities op lange termijn en de daarbij horende doelstellingen op korte termijn beschreven.
In het Gemeentelijk Rioleringsplan 2008-2011 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Binnen dit plan is er sprake van drie verschillende zorgplichten: stedelijk afvalwater, afstromend hemelwater en afvloeiend grondwater. De doelstellingen van de zorgplichten sluiten aan bij de uitgangspunten van de KRW.
Watersysteem
Voor het bedrijvenpark Cornelisland is een gedeeltelijk nieuw watersysteem ontworpen met als doel een duurzamer en meer zelfvoorzienend watersysteem te realiseren. De belangrijkste kenmerken van het nieuwe watersysteem zijn het scheiden van schone en relatief vuile waterstromen, de inrichting van de watergangen en de aanleg van een verbeterd gescheiden rioleringsstelsel waarmee het hemelwater naar het oppervlaktewater wordt afgevoerd.
De grondwaterstand in het plangebied is relatief ondiep; de grondwaterstand in het peilgebied varieert als gevolg van het aangehouden zomer- en winterpeil en bevindt zich van nature op 20 tot 50 cm beneden maaiveld. In het gebied treedt in beperkte mate kwel op. De grondwaterstroming binnen het plangebied is gericht naar het zuidwesten en wordt beïnvloed door een grondwateronttrekking in Barendrecht.
Het plangebied maakt deel uit van het peilgebied 23a. In het plangebied wordt een zomerpeil van NAP -2,6 m en een winterpeil van NAP -2,8 m gehanteerd.
In het uiterste zuidoostelijke deel van het plangebied, ter hoogte van de A15, is een regionale waterkering gelegen. De keurzone van deze waterkering zal op de verbeelding worden opgenomen. In de regels worden voorwaarden aan activiteiten binnen deze zone gesteld.
Over de benodigde waterberging en watertransport zijn in het raamplan 'Bedrijvenpark Cornelisland', dat in overleg met de waterbeheerders en de gemeenten Ridderkerk en Barendrecht is opgesteld en door burgemeester en wethouders is vastgesteld bij brief van 21 mei 2001, afspraken gemaakt.
In het kader van de 'eerste uitwerking 2007' is in overleg met de waterbeheerder een aantal wijzigingen ten opzichte van het 'moederplan' bestemmingsplan bedrijvenpark Cornelisland-Ridderkerk doorgevoerd. Deze wijzigingen zijn goedgekeurd en vastgelegd in bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Cornelisland-Ridderkerk 1e uitwerking 2007'. Het betreft:
- de oorspronkelijk geplande hoofdwatergang langs de in het plangebied gelegen waterleiding is komen te vervallen;
- de hoofdwatergang langs het Zevenbergsedijkje; de functie wordt deels gecombineerd met de watergang in de groene bufferzone;
- de hoofdwatergang langs de hoogspanningsleiding krijgt geen verbinding met de noordelijke hoofdwatergang;
- de bermsloot langs de rijksweg wordt niet losgekoppeld.
Het voorliggende bestemmingsplan is gebaseerd op deze in het kader van de 1e uitwerking gemaakte afspraken. Bedrijventerrein Cornelisland bevat relatief veel open water. Er wordt ruim 6 ha open water gerealiseerd.
Nadat de Keur is vastgesteld zal worden bepaald hoe de hoofdwatergangen worden voorzien van een beschermingszone.
Binnen het plangebied ligt langs de A16 een regionale waterkering. Deze is op de verbeelding en in de regels voorzien van een passende bescherming.
Grondwaterbeschermingsgebied
Het plangebied ligt gedeeltelijk in de boringsvrije zone van een grondwaterbeschermingsgebied. Ter bescherming van de grondwaterkwaliteit dient voor bouwwerkzaamheden en graafwerkzaamheden dieper dan 2,5 m afstemming met de Provinciale Milieuverordening Zuid-Holland plaats te vinden.
Figuur 4.2 Grondwaterbeschermingsgebied
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan geen negatieve gevolgen heeft voor de bestaande waterhuishoudkundige situatie. De ontwikkeling voldoet dan ook aan de doelstellingen van duurzaam waterbeheer en heeft geen gevolgen voor de waterveiligheid in de omgeving.
4.5 Flora En Fauna
Op basis van een bureauonderzoek zoals opgenomen in Bijlage 1 zijn een quick scan en een ecologisch veldonderzoek uitgevoerd. In deze paragraaf zijn de conclusies van deze onderzoeken opgenomen. De volledige rapportages van deze onderzoeken zijn opgenomen in Bijlage 2 respectievelijk Bijlage 3.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit een bedrijventerrein in aanleg, dat voor een deel al is gerealiseerd en waar voor een deel nog de oude (agrarische) functie aanwezig is. Door het gebied lopen enkele watergangen en zijn al deels de nieuwe water- en groenstructuren aangelegd.
Beoogde ontwikkelingen
De ontwikkeling van het bedrijventerrein is al mogelijk gemaakt door middel van een uitwerkingsplan. Voor de realisatie moeten nog diverse werkzaamheden worden uitgevoerd (rooien bomen en struiken, bouwrijp maken, graven etc.). In dit bestemmingsplan wordt nog een aantal andere ontwikkelingen/bestemmingen mogelijk gemaakt, zoals bedrijven en woningen ter plaatse van het reeds gesloopte tuincentrum en verandering van de pensionstal en realisatie van een extra woning daarbij.
Resultaten onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Deze natuurgebieden liggen op grote afstand van het plangebied en worden niet beïnvloed door de ontwikkelingen in het bestemmingsplan. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna Ffw) nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend.
Uit de onderzoeken blijkt dat er geen tabel 2 en 3 soorten, zoals vissen, rugstreeppad, vleermuizen en vogels met vaste nesten, zoals ransuil, voorkomen.
Voor alle ontwikkelingen geldt dat:
- er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw (mol, muizen, egel, bruine kikker e.d.) omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving;
- tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: www.vogelbescherming.nl).
Conclusie
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
4.6 Bedrijven En Milieuzonering
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies:
- ter plaatse van milieugevoelige functies, zoals woningen, een goed woon- en leefmilieu wordt gegarandeerd;
- rekening gehouden wordt met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de bestaande en in de toekomst te vestigen bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt in een bestemmingsplan gebruik gemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB) is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerrein' die is opgenomen in Bijlage 1 bij de regels. Een toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten is opgenomen in Bijlage 4 bij de toelichting.
Onderzoek
Voor het bedrijvenpark Cornelisland is in het oorspronkelijke bestemmingsplan Bedrijvenpark Cornelisland-Ridderkerk, waarin voor het bedrijventerrein een uit te werken bedrijfsbestemming is opgenomen, een milieuzonering verwerkt die de basis vormt voor het voorliggende bestemmingsplan. De milieuzonering die is toegepast is gebaseerd op de volgende uitgangspunten:
- de woningen ten zuiden van het Zevenbergsedijkje, die zijn gelegen in het plangebied, zijn maatgevend voor de systematiek van inwaartse milieuzonering; overige milieugevoelige bestemmingen zijn op grotere afstand van het gebied met een bedrijfsbestemming gelegen zodat deze niet maatgevend zijn voor de milieuzonering;
- de woningen aan het Zevenbergsedijkje worden getypeerd als rustige woonwijk; ten opzichte van deze woningen zijn standaardrichtafstanden aangehouden.
Bovenstaande uitgangspunten hebben geleid tot een algemene toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen op de verbeelding en in de regels. Op een afstand van 50 m van de woningen zijn bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 3.1 mogelijk, op 100 m tot en met categorie 3.2 en op 200 m tot en met categorie 4.1. Binnen de strook aangrenzend aan de A15, zijn bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 4.2 mogelijk. De afstand tot de woningen aan het Zevenbergsedijkje bedraagt meer dan 300 m. Als gevolg van de toegepaste milieuzonering zal ter plaatse van de bestaande woningen sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast heeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om nadere eisen te stellen aan de bedrijfsbebouwing in de strook ten zuiden van het Zevenbergsedijkje. Door zoveel mogelijk aaneengesloten bebouwing te realiseren, gaat van deze bebouwing een afschermende werking uit die een positieve invloed heeft op de omgevingskwaliteit ter plaatse van de woningen.
Op het bedrijventerrein worden conform het provinciaal beleid geen nieuwe bedrijfswoningen toegestaan. Nieuwe bedrijfswoningen zijn namelijk alleen toegestaan in combinatie met bedrijfsactiviteiten uit maximaal categorie 2.
Binnen een deel van het bedrijventerrein is tevens detailhandel in volumineuze goederen toegestaan. Deze activiteiten worden mogelijk gemaakt in een gebied met een bedrijfsbestemming waarvoor een algemene toelaatbaarheid tot en met categorie 3.2 is bepaald. Voor volumineuze detailhandelsactiviteiten geldt dat op een afstand van 100 m geen sprake zal zijn van een kans op onaanvaardbare milieuhinder. Voor detailhandelsactiviteiten worden immers kortere richtafstanden gehanteerd dan 100 m. Ook voor deze activiteiten geldt daarom dat ter plaatse van de meest nabijgelegen woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Agrarische bedrijven en milieuhinder
Ter plaatse van het perceel aan het Zevenbergsedijkje 64 is een paardenpension aanwezig. Deze activiteit blijft op grond van het voorliggende bestemmingsplan mogelijk. Voor deze agrarische bedrijfsactiviteit, het houden van paarden, zijn minimum afstanden ten opzichte van woningen van toepassing die volgen uit het Besluit landbouw milieubeheer. De systematiek is gelijk aan die van milieuzonering voor bedrijfsactiviteiten. Door het aanhouden van een afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functie wordt onaanvaardbare milieuhinder voorkomen. Ten opzichte van de mestopslagplaats geldt een minimum afstand van 50 m. Binnen het perceel is voldoende ruimte om aan deze afstand te voldoen. Bij realisatie van voorzieningen als een buitenrijbak of een carrousel dient aandacht te zijn voor stofoverlast. De ruimte binnen de bestemming maakt een goede afstemming met de bestaande en de nieuwe woning, die op het perceel mag worden gerealiseerd, mogelijk. Daarnaast is met specifieke regels de indeling van het perceel vastgelegd.
Conclusie
De algemene toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op een milieuzonering waarmee ter plaatse van de bestaande woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuhinder de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
4.7 Wegverkeerslawaai
Aan het Zevenbergsedijkje worden drie nieuwe woningen mogelijk gemaakt, waarvan twee als vervanging van twee al gesloopte bedrijfswoningen bij het tuincentrum. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige functies waarvoor akoestisch onderzoek dient te worden uitgevoerd.
Normstelling
Langs alle wegen bevinden zich ingevolge de Wet geluidhinder geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. De nieuwe woningen liggen op 500 m afstand van de A15 en 350 m afstand van de A16. Beide autosnelwegen hebben een wettelijke geluidszone van 600 m, waardoor de woningen binnen deze zone liggen en formeel getoetst moeten worden aan de Wgh. Daarnaast liggen de kavels (deels) in de geluidszone van de nieuw te realiseren interne wegen op het bedrijventerrein en binnen de invloedssfeer van het Zevenbergsedijkje.
De voorkeursgrenswaarde mag in principe niet worden overschreden. Indien uit het akoestisch onderzoek blijkt dat deze voorkeursgrenswaarde wel wordt overschreden, zijn maatregelen noodzakelijk, gericht op het verminderen van de geluidsbelasting aan de gevel. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in maatregelen aan de bron (bijvoorbeeld geluidsreducerend asfalt), maatregelen in het overdrachtsgebied (bijvoorbeeld geluidsschermen), maatregelen aan de geluidsontvanger (bijvoorbeeld geluidsdove gevels) of het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en de ontvanger. Zijn deze maatregelen onvoldoende doeltreffend of ontmoeten deze maatregelen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard, dan kan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ridderkerk een hogere waarde vaststellen. Deze hogere grenswaarde mag, afhankelijk van de situatie, een bepaalde waarde niet te boven gaan (uiterste grenswaarde). Woningen welke liggen binnen de zone van een autosnelweg kennen voor die autosnelwegen een uiterste grenswaarde van 53 dB. Wanneer er sprake is van vervangende nieuwbouw bedraagt de hogere waarde 58 dB.
Uitgangspunten
In onderhavig bestemmingsplan wordt de realisatie van bedrijven en woningen mogelijk gemaakt. De planlocatie is gelegen ten noordwesten van knooppunt Ridderkerk-Noord, waar de A15 en de A16 elkaar kruisen. Vanwege de mogelijkheid die het bestemmingsplan biedt om nieuwe woningen te realiseren, is op grond van de Wet geluidhinder een akoestisch onderzoek noodzakelijk om aan te tonen of voldaan kan worden aan de geluidsnormen. Dit ter bescherming van de toekomstige bewoners tegen geluidshinder.
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd met behulp van het geluidsmodel van de gemeente Ridderkerk. De berekeningen zijn gebaseerd op het regionale RVMK. De verkeersintensiteiten zijn doorgerekend naar het jaar 2023. De geluidsbelasting is berekend ter plaatse van de woonbestemmingen binnen het plangebied en gebaseerd op geluidscontouren. Daarbij is rekening gehouden met afschermende werking van tussenliggende elementen, zoals de beoogde bedrijfsbebouwing Cornelisland en de bestaande geluidswal aan de westkant van de A16 van 6 m hoog.
Verder ligt de locatie binnen de invloedssfeer van het Zevenbergsedijkje. Deze weg heeft een maximumsnelheid van 30 km/h en is op grond van de Wgh formeel niet gezoneerd. Op grond van jurisprudentie wordt deze weg wel betrokken in het akoestisch onderzoek. Daarnaast liggen de locaties binnen de zone van de interne wegen op het bedrijventerrein. De verkeersintensiteit op deze wegen is ingeschat op 1.000 mvt/etmaal basis van de functie van de weg. Ook is de interne wegenstructuur van Cornelisland meegenomen in de geluidsberekeningen, waarbij uitgegaan is van een verkeersintensiteit van maximaal 2.500 mvt/etmaal.
Resultaten
Rijkswegen
Ten gevolge van de rijkswegen A15 en A16 wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB deels overschreden. Zoals uit figuur 4.3 en 4.4 blijkt, ligt de geluidsbelasting ter plaatse van de nieuwe woning (aangeduid met A in figuur 4.3 en 4.4) in de klasse 48-53 dB ten gevolge van de A15. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt wel overschreden; de uiterste grenswaarde van 53 dB niet. Ten gevolge van de A16 bedraagt de geluidsbelasting <=48 dB, waardoor er geen sprake is van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. Ter plaatse van de nieuw te realiseren woningen, die dienen ter vervanging van bestaande woningen (aangeduid met B in figuur 4.3 en 4.4), ligt de geluidsbelasting ten gevolge van de A15 in de klasse <= 48 dB en ten gevolge van de A16 in de klasse 53-58 dB. De voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, de uiterste grenswaarde van 58 dB niet.
Figuur 4.3 Geluidscontouren A15
Figuur 4.4 Geluidscontouren A16
Overige wegen
Uit de berekeningen blijkt, dat de geluidscontouren van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van het Zevenbergsedijkje en de nieuw aan te leggen interne wegen wel (deels) over het plangebied vallen, maar niet over de kavels waarop woningbouw mogelijk is, zie Bijlage 5. Deze wegen leveren derhalve geen belemmeringen op voor de planontwikkeling.
Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting
De geluidsbelasting aan de gevel van de woningen kan worden gereduceerd door maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied. Er is een aantal maatregelen aan de bron denkbaar. De eerste mogelijkheid is het beperken van de verkeersomvang, de snelheid of wijziging van de samenstelling van het verkeer. Deze maatregelen zijn alleen mogelijk als de functie van de weg wordt gewijzigd. Dit stuit op overwegende bezwaren van verkeers- en vervoerskundige aard. De A15 en A16 behoren tot de internationale hoofdverkeersstructuur. Deze functie dient behouden te blijven.
Een andere maatregel aan de bron is het toepassen van een geluidsreducerende wegdekverharding bijvoorbeeld het asfalteren van de A15 en A16 met een sterker geluidsreducerend wegdektype, zoals 2L ZOAB. Gezien de relatief beperkte ontwikkeling stuit dit op overwegende bezwaren van financiële aard.
Maatregelen in het overdrachtsgebied in de vorm van geluidsafschermende voorzieningen (scherm of wal) zijn deels aanwezig. Het toepassen van nieuwe schermen stuit op overwegende bezwaren van financiële aard. Verder kan de afstand van de ontwikkeling tot de geluidsbron niet zodanig vergroot worden, dat er sprake is van een significant lager geluidsniveau. Het bouwplan is dan niet meer inpasbaar.
Cumulatie
Over cumulatie kan het volgende worden gezegd. In de Wgh is aangegeven dat bij de besluitvorming rond hogere grenswaarden ook cumulatie in acht dient te worden genomen. Om die reden is de cumulatie van de geluidsbelasting als gevolg van de A15 en de A16 gecumuleerd inzichtelijk gemaakt. In figuur 4.5 zijn de resultaten hiervan opgenomen. Uit figuur 4.5 blijkt dat de gecumuleerde geluidsbelasting ter plaatse van de woningen hoger ligt dan van de afzonderlijke autosnelwegen, maar niet hoger zal liggen dan de eerdergenoemde uiterste grenswaarden van 53 respectievelijk 58 dB.
Figuur 4.5 Gecumuleerde geluidsbelasting
Geconcludeerd kan worden dat de gecumuleerde geluidsbelasting nergens leidt tot een onaanvaardbare toename of een onaanvaardbaar hoge geluidsbelasting. Derhalve kan worden gesteld dat de gecumuleerde geluidsbelasting het verlenen van hogere grenswaarden niet in de weg staat.
Gezien het bovenstaande kan worden gesteld dat het akoestisch klimaat aanvaardbaar is.
Conclusie
Ten gevolge van de rijkswegen A15 en A16 is er sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De uiterste grenswaarde van 58 dB, zoals die geldt voor vervangende nieuwbouw en 53 dB voor nieuwe woningbouw binnen de zone van de autosnelweg, wordt niet overschreden. Er dient een besluit hogere waarden te worden vastgesteld voor 53 dB ten gevolge van de A15 en 58 dB ten gevolge van de A16, zie tabel 4.1. Het besluit hogere waarden is opgenomen in Bijlage 8.
Tabel 4.1 Hogere waarde
hogere waarde | aantal woningen | geluidsbron |
53 dB | 1 nieuwe woning | A15 |
58 dB | 2 vervangende woningen | A16 |
totaal | 3 |
De overige wegen vormen geen belemmering voor de nieuwe en vervangende woningen. De contouren van deze wegen zijn opgenomen in Bijlage 5.
4.8 Luchtkwaliteit
Beleid en normstelling
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig | ||
stikstofdioxide (NO2)1) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 | ||
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |||
fijn stof (PM10)2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 | ||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
1) De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
2) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer (Wm) kunnen bestuursorganen bevoegdheden uitoefenen die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit zoals de vaststelling van een bestemmingsplan. Bij de uitoefening van deze bevoegdheden moet worden aangetoond dat wordt voldaan aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uit de Wm.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
- een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m² bvo bij één ontsluitingsweg.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.
Onderzoek en conclusie
Voor de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit is van belang dat het bestemmingsplan geen ontwikkeling van nieuwe functies mogelijk maakt ten opzichte van de vigerende planologische situatie. Het onderhavige plan betreft een nadere uitwerking van gronden waar op basis van het vigerende bestemmingsplan reeds een bedrijfsbestemming ligt. Er vindt geen uitbreiding van de locatie plaats maar slechts een nadere invulling met onder meer een interne ontsluitingsweg. De enige ontwikkeling betreft de mogelijkheid voor het ontwikkelen van bedrijfsactiviteiten op het perceel aan de Schaapherderweg waar voorheen een tuincentrum was gevestigd. Het voorliggende bestemmingsplan biedt niet langer de mogelijkheid tot het gebruik van de gronden voor de activiteiten van een tuincentrum. Ten opzichte van vigerende planologische situatie is er geen sprake van een verkeersaantrekkende werking die toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit noodzakelijk maakt.
Voor bedrijfsbestemmingen is verder het toepasbaarheidsbeginsel uit de Wet milieubeheer van belang. Op basis van het toepasbaarheidsbeginsel hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld op onder andere terreinen waarop een of meer inrichtingen zijn gelegen in de zin van de Wet milieubeheer (Wm). Deze terreinen zijn niet voor publiek toegankelijk, ter plaatse gelden bepalingen ten aanzien van gezondheid en veiligheid op arbeidsplaatsen. Ook op overige locaties waar geen vaste bewoning is of waar publiek geen toegang heeft hoeft niet te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit de Wm.
Omdat er wel functies mogelijk worden gemaakt waar rekening moet worden gehouden met de aanwezigheid van personen met een bepaalde verblijfstijd, zoals ter plaatse van de detailhandelsbestemming en de nieuwe woningen, wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Met behulp van de monitoringstool (www.nsl-monitoring) die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL) kan inzicht worden gegeven in de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 langs relevante wegen. De maatgevende weg voor luchtkwaliteit wordt in dit geval gevormd door de A15. Uit de saneringstool blijkt dat de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 in 2015 direct langs de A15 ruimschoots voldoen aan de grenswaarden (zie figuur 4.6 en 4.7). Dit is ook voor de overige prognosejaren het geval omdat de achtergrondconcentraties in de toekomst afnemen als gevolg van bronmaatregelen zoals de ontwikkeling van schonere motoren. Omdat direct langs de A15 wordt voldaan is dat ook in de rest van het plangebied het geval, concentraties van luchtverontreinigende stoffen nemen af naarmate de afstand tot de weg toeneemt. Voor 2012 kan met de NSL monitoringstool (nog) geen inzicht worden gegeven in de concentraties. Omdat in 2011 reeds werd voldaan aan de grenswaarden, net als in het prognosejaar 2015, is dat ook in 2012 het geval.
Figuur 4.6 Jaargemiddelde concentratie NO2 in 2015 (www.nsl-monitoring.nl)
Figuur 4.7 Jaargemiddelde concentratie PM10 in 2015 (www.nsl-monitoring.nl)
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van het plangebied wordt voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden voor luchtkwaliteit. Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar leef- en verblijfsklimaat. De Wet milieubeheer, onderdeel luchtkwaliteit, staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
4.9 Externe Veiligheid
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag en gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.
Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Wegen en Basisnet Water opgenomen in de circulaire.
Buisleidingen voor vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Ridderkerk beschikt over een Visie Externe Veiligheid (november 2011) die is opgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente Ridderkerk. Deze beleidsvisie bevat het samenhangend beleid ten aanzien van externe veiligheid rond alle voorkomende risicobronnen in de gemeente Ridderkerk. De beleidsvisie is kaderstellend voor het nemen van ruimtelijke besluiten en het verlenen van vergunningen waarbij externe veiligheid in het geding is.
Onderzoek
Ten oosten van het plangebied loopt de rijksweg A16 en ten zuiden van het plangebied de rijksweg A15. Over beide wegen vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Voor het plangebied zijn de aansluiting A16 op de A15 richting Vaanplein van belang en het wegvak van de A15 tussen Vaanplein en knooppunt Ridderkerk. De kenmerken van deze wegvakken zijn weergegeven in tabel 4.3.
Tabel 4.3 Vervoer van gevaarlijke stoffen nabij het plangebied
route | veiligheidszone* | plasbrandaandachtsgebied** | groepsrisico |
A16 | 58 m | 30 m | < 0,1 maal de oriënterende waarde |
knooppunt Ridderkerk Noord: aansluiting A16-A15 richting Vaanplein | 68 m | 30 m | < 0,1 maal de oriënterende waarde |
A15 | 80 m | 30 m | < 0,1 maal de oriënterende waarde |
* gemeten vanaf het midden van de weg
** gemeten vanaf de rand van de weg
Veiligheidszones (PR)
Op grond van de Circulaire RVGS dient voor de beide wegvakken rekening te worden gehouden met een veiligheidszone waarbinnen sprake kan zijn van een PR dat groter is dan 10-6. Omdat de waarde PR 10-6 geldt als grenswaarde voor de ontwikkeling van nieuwe kwetsbare objecten, zijn deze niet toegestaan binnen de veiligheidszone. Voor nieuwe beperkt kwetsbare objecten, zoals bedrijfsbebouwing, geldt dat de PR 10-6 een richtwaarde vormt.
Voor het bestemmingsplan is van belang dat de veiligheidszone van de A16 niet reikt tot het plangebied. De veiligheidszone van de aansluiting van de A16 op de A15 reikt wel tot het plangebied en is daarom met een gebiedsaanduiding en bijbehorende regels opgenomen in het bestemmingsplan. De veiligheidszone reikt slechts enkele meters over gronden met een bedrijfsbestemming. Binnen dat deel van de bedrijfsbestemming gelden op grond van de aanduiding 'veiligheidszone' beperkingen voor de oprichting van kwetsbare objecten. Voor de A15 geldt dat de veiligheidszone van 80 m niet reikt tot het plangebied.
Groepsrisico (GR)
Uit het Basisnet Weg volgt voor beide relevante wegvakken en het knooppunt dat het GR, bij een risicoplafond voor 2020, minder dan 0,1 maal de oriënterende waarde bedraagt. Ten opzichte van de vigerende planologische situatie, wordt binnen het invloedsgebied voor het GR geen ontwikkeling mogelijk gemaakt die zorgen voor een toename van de personendichtheid. In het kader van dit bestemmingsplan wordt daarom niet nader ingegaan op de hoogte van het GR.
Het invloedsgebied voor het GR, dat wordt begrensd door de 1% letaliteiteffectafstand die hoort bij het maatgevend ongevalscenario, is niet weergegeven in het Basisnet Weg. In dit geval zijn de effectafstanden bepaald voor de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR). Deze afstanden zijn weergegeven in de zogenaamde 'scenarioanalyse' die deel uitmaakt van de gemeentelijke Visie Externe Veiligheid. Uit de scenarioanalyse volgt een 1% letaliteiteffectafstand van 120 m voor het toxisch scenario en 35 m voor een brand- of hittescenario. Omdat de laatstgenoemde afstand niet reikt tot het plangebied is alleen het toxisch scenario van belang. De VRR adviseert om maatregelen te nemen om ingeval van het optreden van een toxisch scenario de zelfredzaamheid te vergroten en de bestrijdbaarheid te verbeteren. Onderstaand wordt op deze maatregelen ingegaan.
In het plangebied en omgeving zijn geen overige relevante risicobronnen aanwezig. De ontwikkeling van Bevi-inrichtingen is niet toegestaan. In de paragraaf kabels en leidingen wordt apart ingegaan op de buisleiding voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Verantwoording GR
Effectscenario
Het maatgevend effectscenario voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A16/A15 betreft het toxisch scenario. Het scenario 'toxische wolk' treedt op wanneer een tank lek raakt door bijvoorbeeld een aanrijding. Toxische vloeistoffen kunnen verdampen waardoor een gaswolk ontstaat die over de omgeving uitwaait. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment. De VRR beschouwt het lek raken van een tankwagen met ammoniak als het Meest Geloofwaardig Scenario (MGS). De bijbehorende 1% letaliteiteffectafstand bedraagt 120 m. Dat betekent dat buiten deze afstand geen sprake is van letale effecten als gevolg van een lek met een tankwagen met ammoniak. Voor het deel van het plangebied dat is gelegen binnen de zone van 120 m van de weg (gemeten vanaf de rand van de weg) waar sprake is van de aanwezigheid van personen, geldt dat moet worden nagegaan of maatregelen mogelijk zijn om de risico's en effecten te beperken. tevens moeten de bestrijdbaarheid en de zelfredzaamheid worden beschouwd.
Maatregelen ter beperking van risico's
Als gevolg van de vaststelling van het Basisnet Weg is voor de relevante wegvakken een vervoersplafond vastgesteld. Daarmee is ruimte gecreëerd voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A15/A16. Dit betekent dat er geen mogelijkheden zijn om bronmaatregelen te treffen. Omdat er al sprake is van een vigerende bedrijfsbestemming, is er ook geen mogelijkheid om het externe veiligheidsrisico te verlagen door vermindering van de aanwezigheid van personen. Er zijn daarom geen mogelijkheden om de risico's te beperken. Omdat het GR minder dan 0,1 maal de oriënterende waarde bedraagt, is daar op grond van het beleid ook geen aanleiding toe, het GR is ruimschoots beneden de toetsingswaarde gelegen.
Maatregelen ter beperking van effecten
Los van de risico's kunnen aan de kant van de ontvanger maatregelen worden getroffen om de effecten ingeval van een calamiteit te beperken. Voor het meest geloofwaardige scenario geldt dat deze maatregelen erop gericht moeten zijn om de gebouwen geschikt te maken om gedurende een langere tijd te verblijven (safe haven principe). Ook moeten de gebouwen en de directe omgeving geschikt zijn om het gebied te kunnen ontvluchten waarbij de aanwezige personen tijdig moeten kunnen worden geïnstrueerd. De volgende maatregelen worden door de VRR geadviseerd.
Maatregel met betrekking tot de omgeving:
- voorkomen van obstakels in vluchtroute (doodlopende straat, hekwerk, sloot en dergelijke);
- vluchtroute loodrecht op meest voorkomende windrichting.
Maatregelen op gebouwniveau:
- preventief lekwerende middelen gebouw (deur/raamstrips);
- centrale afsluitbaarheid ventilatiesystemen;
- verminderen aantal (te openen) ramen aan de zijde risicobron;
- geautomatiseerde afsluiting van ramen en deuren.
Maatregel met betrekking tot handelingsperspectief:
- repressief lekwerende middelen (plastic, tape, natte handdoeken);
- centraal omroepsysteem niet zijnde woongebouwen;
- ontruimingsalarminstallatie.
De uitvoering van bovengenoemde, aanvullende, bouwkundige maatregelen kan niet zeker worden gesteld in het bestemmingsplan. Deze maatregelen komen aan de orde ten tijde van de bouwvergunning en moeten in overleg tussen gemeente en initiatiefnemer worden verwerkt in het ontwerp van de gebouwen en de vergunningaanvraag. De inrichting van buitenterreinen, in verband met vluchtroutes, is afhankelijk van de verkaveling en deze is nog niet bekend. Ook op dit aspect wordt door de brandweer toegezien in de vergunningfase.
Mogelijkheden voor bestrijdbaarheid van calamiteiten
Van de VRR is geen advies ontvangen met betrekking tot de bestrijdbaarheid van calamiteiten. Aangenomen wordt dat het plangebied voldoende toegankelijk is voor hulpdiensten. Over de beschikbaarheid van primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorziening wordt overlegd met de regionale brandweer.
Beschouwing van zelfredzaamheid
In het plangebied is geen sprake van de aanwezigheid van groepen personen met een verminderde zelfredzaamheid zodat er geen bijzondere maatregelen nodig zijn. In het algemeen wordt gesteld dat de zelfredzaamheid van de aanwezige personen kan worden verhoogd door het bieden van handelingsperspectief. Voor het plangebied geldt, evenals de rest van Ridderkerk, dat er wordt gezorgd voor een dekking van het Waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS).
Er kan wel specifiek aandacht worden besteed aan risicocommunicatie met de bedrijven die (deels) binnen de 1% letaliteiteffectafstand van de weg zijn gelegen. Het op te richten parkmanagement organisatie kan daarbij een rol spelen. Het gaat om voorlichting over het opstellen van een ontruimingsplan, adviseren over de oprichting van een BHV-organisatie en wellicht het gebruiken van SMS-alerts.
Conclusie
Na uitvoering van bovenstaande maatregelen is sprake van een restrisico. Dit restrisico wordt, gelet op de zelfredzaamheid en de mogelijkheden tot bestrijding van calamiteiten, aanvaardbaar geacht.
Conclusie
Het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.10 Kabels En Leidingen
Beleid en normstelling
Het Ministerie van VROM heeft in 2008 een tweetal adviezen2 gepubliceerd voor het omgaan met de ontwikkeling van gevoelige bestemmingen in de omgeving van hoogspanningslijnen. VROM adviseert om terughoudend te zijn met de ontwikkeling van gevoelige functies binnen de in het advies aangegeven indicatieve zones rond bovengrondse hoogspanningsverbindingen in verband met de mogelijke aanwezigheid van een elektromagnetisch veld. Gevoelige functies zijn in dit geval functies waar kinderen van 0 tot 15 jaar langdurig kunnen verblijven, zoals woningen, scholen en kinderopvangvoorzieningen.
Onderzoek
In het zuiden van het plangebied, parallel aan de A15, bevindt zich de 150 kV-bovengrondse hoogspanningsverbinding Krimpen-Waalhaven. Voor deze hoogspanningsverbinding is een belemmeringenstrook opgenomen van 55 m (27,5 m aan weerszijden van deze verbinding, gemeten uit het hart van de verbinding). Binnen deze belemmeringenstrook gelden beperkingen voor bouwen en gebruik in verband met de veiligheid van aanwezige personen en een ongestoorde bedrijfsvoering door de leidingbeheerder Tennet. Dit betekend dat water, groen en wegen wel zijn toegestaan, maar bebouwing wordt uitgesloten. In het bestemmingsplan is rekening gehouden met de hoogspanningsverbinding, er bevinden zich geen gebouwen binnen de belemmeringenstrook en deze worden ook niet mogelijk gemaakt.
Voor 150 Kv-hoogspanningsverbindingen geldt een indicatieve zone van 2x80 m waarbinnen terughoudend moet worden omgegaan met de ontwikkeling van gevoelige bestemmingen. Het bestemmingsplan maakt binnen deze afstand enkel de ontwikkeling van bedrijvigheid mogelijk, dit is geen gevoelige bestemming en vormt dus geen aanleiding voor het uitvoeren van nader onderzoek naar de specifieke magneetveldzone. De hoogspanningsverbinding vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
In het plangebied bevinden zich tevens twee watertransportleidingen. Voor de naast elkaar gelegen watertransportleidingen (met diameters van 140 cm) geldt een totale belemmeringenstrook van 22 m.
In het plangebied liggen geen andere planologisch relevante leidingen. Ten zuiden en ten oosten van het plangebied zijn hogedruk aardgasleidingen gelegen. Gelet op de afstand tot het plangebied zijn de externe veiligheidsrisico's van deze leidingen niet relevant voor het plangebied.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan.
- 2. Ministerie van VROM, Advies met betrekking tot hoogspanningsleidingen, SAS/2005183118, september 2005. Ministerie van VROM, Verduidelijking van het advies met betrekking tot hoogspanningsleidingen, DGM\2008105664, 4 november 2008
4.11 Mer-regelgeving
Beleid en normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
Indien niet aan de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r wordt voldaan dient een zogenaamde vormvrije mer-beoordeling te worden uitgevoerd.
Vormvrije mer-beoordeling
Op een bestemmingsplan voor een bedrijventerrein kan de mer-beoordelingsplicht/planmer-plicht van toepassing zijn indien er sprake is van de wijziging of uitbreiding van een (bestaand) bedrijventerrein met een omvang van meer dan 75 ha zoals genoemd in categorie D 11.3 uit de D-lijst die is opgenomen in de bijlage bij het Besluit m.e.r.
In het voorliggende bestemmingsplan is enkel sprake van een wijziging/uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein ter plaatse van het tuincentrum dat is gelegen aan de Schaapherderweg. De omvang van de wijziging/uitbreiding is slechts een fractie van de drempelwaarde van 75 ha. Gelet op het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarde uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten, zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt uit de onderzoeken naar de verschillende milieuaspecten zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is in verband met de wijziging van het bedrijventerrein dan ook geen planmer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
4.12 Eindconclusie
Op basis van de onderzochte informatie zijn er geen bijzondere belemmeringen aanwezig voor de vaststelling van het bestemmingsplan ten aanzien van de omgevingsaspecten.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
Ten behoeve van de ontwikkeling van bedrijventerrein Cornelisland is een grondexploitatie opgesteld. Deze grondexploitatie is op 29 maart 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. Uit de grondexploitatie Cornelisland blijkt dat deze minimaal sluitend kan worden afgerond, waarmee de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan Cornelisland gewaarborgd is.
Wettelijke verplichting voor het opstellen van een exploitatieplan
Hoewel de economische uitvoerbaarheid gewaarborgd is, zijn niet alle percelen binnen het plangebied van Cornelisland in eigendom verworven.
Artikel 6.12 lid 2 Wet ruimtelijke ordening (hierna: 'Wro') bepaalt dat de gemeenteraad, als er sprake is van één of meerdere aangewezen bouwplannen, verplicht is een exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van grondexploitatie niet anderszins is verzekerd;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c 4°, respectievelijk 5° Wro noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, respectievelijk b, c of d Wro noodzakelijk is.
Binnen het plangebied van Cornelisland zijn percelen in eigendom bij zes verschillende particuliere eigenaren. Het bestemmingsplan voorziet op genoemde percelen in de realisering van bedrijfsgebouwen met bijbehorende voorzieningen, waarvoor omgevingsvergunningen zijn vereist. Met de eigenaren van genoemde percelen zijn tot op heden geen (anterieure) overeenkomsten gesloten.
Het verhaal van kosten voor de ontwikkeling van bedrijventerrein Cornelisland is daardoor niet verzekerd voor het gehele plangebied. De gemeente Ridderkerk is op grond van artikel 6.12 lid 1 Wro daarom verplicht bij de vaststelling van het bestemmingsplan tevens een exploitatieplan vast te stellen, waarin de percelen waarvoor nog geen (anterieure) overeenkomsten zijn gesloten worden opgenomen.
De gemeente Ridderkerk wil met het vaststellen van het 'Exploitatieplan Cornelisland' allereerst het verhaal van kosten van de grondexploitatie waarborgen.
In de tweede plaats wil de gemeente Ridderkerk eisen stellen met betrekking tot de werken en werkzaamheden (bouw- en woonrijp maken).
Tenslotte zorgt het exploitatieplan ervoor dat de wijze waarop de werken en werkzaamheden moeten worden uitgevoerd, gewaarborgd is door middel van kwaliteitseisen.
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Vooroverleg
Op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerpbestemmingsplan Cornelisland toegezonden aan diverse overleginstanties in het kader van het vooroverleg. De binnengekomen reacties uit het vooroverleg zijn samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien in de Nota vooroverleg (zie Bijlage 6).
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan Cornelisland heeft tezamen met het ontwerpexploitatieplan Cornelisland in de periode vanaf 7 december 2012 tot en met 17 januari 2013 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode hebben verschillende betrokkenen en belanghebbenden zienswijzen tegen één of meer van deze ontwerpbesluiten ingebracht. Alle ten aanzien van het bestemmingsplan ingediende zienswijzen zijn binnen de termijn ontvangen en zijn ontvankelijk.
In Bijlage 7 zijn de zienswijzen die zijn ingebracht op het bestemmingsplan samengevat en beantwoord. De zienswijzen ten aanzien van het exploitatieplan zijn in een afzonderlijke nota behandeld.
Hoofdstuk 6 Juridische Plantoelichting
In dit hoofdstuk is uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze is vormgegeven.
6.1 Verantwoording Planvorming
Zoals in de inleiding is beschreven, is het bestemmingsplan hoofdzakelijk consoliderend van aard, waarbij een redelijk gedetailleerde wijze van bestemmen is toegepast. Recente ontwikkelingen (vergunde bouwplannen) zijn daarbij - vergelijkbaar met reeds bestaande situaties - voorzien van een passende regeling.
Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden. Ook moeten ze digitaal uitwisselbaar worden gemaakt. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2008), de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen (PRBP2008) en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2008). In dit bestemmingsplan wordt van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
6.2 Opbouw Regels
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels. De overgangs- en slotregel staan in het vierde hoofdstuk.
6.3 De Bestemmingen
In het bestemmingsplan zijn verschillende bestemmingen gegeven aan het plangebied. Hieronder wordt ingegaan op de inhoud van deze bestemmingen. Uitgangspunt is dat de vigerende bestemmingen zijn overgenomen.
Bedrijf
De meeste gronden binnen het plangebied hebben de bestemming 'Bedrijf'. Voor de uitleg en argumentatie van de toegepaste milieuzonering binnen de bestemming 'Bedrijf' wordt verwezen naar paragraaf 4.6. Naast de ingeschaalde bedrijven, zijn binnen deze bestemming tevens de bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals ontsluitingswegen, groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen toegestaan. De vestiging van bedrijfswoningen is niet toegestaan.
Binnen de bestemming 'Bedrijf' is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen, zodat het bevoegd gezag bedrijven kan toestaan uit één categorie hoger en bedrijven die niet genoemd worden in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, indien het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de toegelaten categorieën op die gronden.
Groen
Kenmerkende groenstroken binnen het plangebied zijn bestemd met de bestemming 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn beplanting, geluidswerende voorzieningen, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden toegestaan. Binnen de bestemming zijn ook water en nutsvoorzieningen toegestaan.
Tuin
De voortuinen en soms delen van de zijtuinen behorende bij de woningen langs het Zevenbergsedijkje vallen niet onder de bestemming 'Wonen'. Deze zijn apart bestemd. Reden hiervoor is dat het niet wenselijk is om hier erfbebouwing toe te staan. Alleen erkers, erfafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan.
Verkeer
De in het plangebied aanwezige openbare wegen en parkeerterreinen zijn in deze bestemming opgenomen. Binnen de bestemming is ook ruimte voor nutsvoorzieningen, voet- en fietspaden, bruggen, verkeers- en wegaanduidingen, verkeersverlichting, water en groen. Anders dan voor nutsvoorzieningen mogen ten behoeve van deze bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
Water
De gronden die aangewezen zijn voor 'Water' zijn bestemd voor waterlopen, oevers en waterberging ten behoeve van de waterhuishouding. Binnen deze bestemming mag alleen worden gebouwd indien dit noodzakelijk is voor bijvoorbeeld oeververbindingen, of ten behoeve van de kwantiteit en kwaliteit van het oppervlaktewater.
Wonen
De woningen langs het Zevenbergsedijkje zijn voorzien van de bestemming 'Wonen'. De bijbehorende regels zorgen voor een zekere flexibiliteit in gebruiks- en bouwmogelijkheden. Op de verbeelding zijn de bouwmogelijkheden aangegeven door middel van maatvoeringaanduidingen. Het maximum aantal wooneenheden is per bouwvlak opgenomen. Tevens zijn binnen deze bestemming aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven toegestaan. De functie 'wonen' wordt als hoofdfunctie gehandhaafd. Daarom zijn aan deze activiteiten een maximale omvang en specifieke gebruiksregels verbonden. Ter plaatse van het paardenpension is voorzien in een specifieke aanduiding, waarbij ook een maximale maat voor bebouwing is opgenomen.
Verder is het via een peroonsgebonden overgangsrecht toegestaan om in de woning aan het Zevenbergsedijkje 68 groente, fruit en bloemen te verkopen. Deze activiteiten zijn uitsluitend in een aangewezen deel van de woning toegestaan. Persoonsgebonden overgangsrecht betekent dat alleen de bij name genoemde personen de activiteiten mogen uitvoeren. Hiermee is juridisch sprake een 'uitsterfconstructie', aangezien de gemeente het niet wenselijk vindt om deze activiteit in lengte van dagen te laten voortduren. Deze regeling is opgenomen in artikel 20.3.
Leidingen (dubbelbestemmingen)
In het plangebied komt een aantal leidingen voor. Deze planologisch relevante leidingen zijn op de verbeelding weergegeven. In het bestemmingsplan zijn regels opgenomen die het samenvallende gebruik van de gronden en bouwwerken regelt. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is uitsluitend toegestaan na afwijking door het bevoegd gezag, waarbij, teneinde de leiding veilig te stellen, een zorgvuldige afweging van belangen dient plaats te vinden.
Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)
Ter bescherming van de archeologische waarden die mogelijk aan de zuidwestzijde van het plangebied voorkomen is voorzien in een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Voor deze gronden geldt dat bouwen en een aantal genoemde werken en werkzaamheden, waarbij archeologische waarden in het geding kunnen zijn, slechts mogelijk zijn na voorafgaande toetsing door het bevoegd gezag aan de archeologische waarden.
Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming)
In het bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de belangen van de waterkering. Deze functie is vooropgesteld ten opzichte van de op deze gronden samenvallende functies.
Bijlage 1 Svb 'Bedrijventerrein'
Bijlage 1 SvB 'bedrijventerrein'
Bijlage 1 Bureauonderzoek Flora En Fauna
In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit een bedrijventerrein in aanleg, dat voor een deel al is gerealiseerd en waar voor een deel nog de oude (agrarische) functie aanwezig is. Door het gebied lopen enkele watergangen en zijn al deels de nieuwe water- en groenstructuren aangelegd.
Beoogde ontwikkelingen
De ontwikkeling van het bedrijventerrein is al mogelijk gemaakt door middel van een uitwerkingsplan. Voor de realisatie moeten nog diverse werkzaamheden worden uitgevoerd (rooien bomen en struiken, bouwrijp maken, graven etc.). In dit bestemmingsplan wordt nog een aantal andere ontwikkelingen/bestemmingen mogelijk gemaakt, zoals bedrijven en vervangende woningen ter plaatse van het reeds gesloopte tuincentrum, bedrijven op de carpoolplaats en verandering van de pensionstal en realisatie van een extra woning daarbij.
Onderdeel van de ontwikkeling van het bedrijventerrein is ook de ontwikkeling van een forse groenblauwe structuur. Het nieuwe groen in Cornelisland heeft een functie in de routevorming tussen Rotterdam en de recreatiegebieden ten zuiden van de A15 en als buffer tussen IJsselmonde en het bedrijventerrein. Het groen wordt voor een belangrijk deel gerealiseerd in de bufferzone tussen het Zevenbergsedijkje en het bedrijventerrein.
Toetsingskader
Beleid
De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt.
Normstelling
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
- er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van EL&I de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
- 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
- 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
- 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
- 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
- 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de vaststelling van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
- a. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- b. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
- c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Deze natuurgebieden liggen op grote afstand van het plangebied en worden niet beïnvloed door de ontwikkelingen in het bestemmingsplan. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Gebiedsbescherming komt derhalve in dit bureauonderzoek niet meer aan de orde.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven.
- Vaatplanten
De bermen en groenstroken binnen het plangebied bieden groeiplaatsen aan de beschermde brede wespenorchis. In en langs de waterpartijen zijn naar verwachting groeiplaatsen van de beschermde zwanenbloem en dotterbloem aanwezig. Het ruige plantsoen in het plangebied biedt groeiplaatsen aan de beschermde grote kaardenbol.
- Vogels
In de tuinen en groenstroken komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. Spreeuw, huismus, gierzwaluw en kauw kunnen broeden in (de omgeving van) de bebouwing. De bomen bieden mogelijk nestgelegenheid aan de kraai en grote bonte specht. De waterpartijen bieden leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen.
- Zoogdieren
Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn. De bomen en bebouwing kunnen plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. De groenstroken en waterpartijen kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een migratieroute van vleermuizen.
- Amfibieën
Algemene amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen zeker gebruik maken van het plangebied als schuilplaats in struiken, onder stenen en als voortplantingsplaats in de waterpartijen. Vanwege de grondwerkzaamheden en het braak liggen van terreinen kan de rugstreeppad zich in het gebied gevestigd hebben.
- Vissen
De waterpartijen bieden mogelijk leefgebied aan de matig beschermde kleine modderkruiper. Tijdens het veldonderzoek dat is uitgevoerd voor het bestemmingsplan Kop van Cornelisland zijn vanwege de slechte waterkwaliteit echter geen beschermde vissoorten aangetroffen.
- Overige soorten
Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In tabel B.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel B.1 Naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
nader onderzoek nodig | ||||
vrijstellings regeling Ffw | tabel 1 | brede wespenorchis, zwanenbloem, dotterbloem en grote kaardenbol mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de middelste groene kikker | nee | |
ontheffings regeling Ffw | tabel 2 | kleine modderkruiper | ja | |
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | geen | nee | |
bijlage IV HR | alle vleermuizen rugstreeppad | ja | ||
vogels | cat. 1 t/m 4 | gierzwaluw en huismus | ja |
Toetsing en conclusie
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.
Het bestemmingsplan maakt meerdere ontwikkelingen mogelijk.
- Ten behoeve van de ontwikkelingen aan het Zevenbergsedijkje dienen de kassen gesloopt te worden. In deze kassen zijn geen matig en zwaar beschermde soorten aanwezig.
- Voor de overige ontwikkelingen geldt dat mogelijk bomen/groenstroken gekapt moeten worden, watergangen gedempt of vergraven moeten worden en dat braakliggende gronden bebouwd worden. Het plangebied dient dan ook nader onderzocht te worden op:
- 1. Verblijfplaatsen van vogels die hun verblijfplaats het hele jaar gebruiken, deze zijn namelijk jaarrond beschermd. Slechts een beperkt aantal soorten bewoont het nest permanent of keert elk jaar terug naar hetzelfde nest. Deze soorten staan vermeld in categorie 1 t/m 4 van de 'Aangepaste lijst van jaarrond beschermde vogelnesten' (Ministerie van LNV, 2009). Indien de werkzaamheden effect hebben op deze soorten is een ontheffing nodig. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. De meeste vogels maken elk broedseizoen een nieuw nest of zijn in staat om een nieuw nest te maken. Deze vogelnesten voor eenmalig gebruik zijn alleen tijdens het broedseizoen beschermd. Voor deze soorten is geen ontheffing nodig, indien werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden of maatregelen zijn getroffen om te voorkomen dat deze soorten zich vestigen tijdens het broedseizoen. Buiten het broedseizoen mag van deze soorten het nest worden verplaatst of verwijderd.
- 2. Vaste rust-, verblijf- of voortplantingsplaatsen, foerageergebied en migratie/vliegroutes van vleermuizen en leefgebied van de rugstreeppad. Indien deze soorten aanwezig blijken te zijn en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Ffw de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het Ministerie van EL&I bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.
- 3. De aanwezigheid van de kleine modderkruiper (tabel 2-soort). Aantasting van de kleine modderkruiper tijdens werkzaamheden aan of het dempen van watergangen dient voorkomen te worden door de soort voorafgaand aan de werkzaamheden te verplaatsen. Deze werkzaamheden kunnen zonder ontheffing uitgevoerd worden, indien de aannemer beschikt over een goedgekeurde gedragscode. Als dit niet het geval is, moet een ontheffing aangevraagd worden.
Voor alle ontwikkelingen geldt dat:
- er geen ontheffing nodig is voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving;
- tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).
Bijlage 2 Quick Scan Ecologie
Bijlage 3 Ecologisch Veldonderzoek
Bijlage 3 Ecologisch veldonderzoek
Bijlage 4 Toelichting Op De Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 4 Toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 5 Uitvoer Akoestisch Onderzoek
Bijlage 5 Uitvoer akoestisch onderzoek
Bijlage 6 Nota Vooroverleg
Bijlage 7 Nota Van Zienswijzen En Wijzigingen
Bijlage 7 Nota van zienswijzen en wijzigingen