KOZ Aleyda van Raephorstlaan
Bestemmingsplan - gemeente Rotterdam
Onherroepelijk op 03-08-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Bestanden
1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder: |
Plan: |
het bestemmingsplan “KOZ Aleyda van Raephorstlaan” van de gemeente Rotterdam. |
Bestemmingsplan: |
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0599.BP2064KOZAvRaephln-oh01 met de bijbehorende regels. |
Verbeelding: |
de analoge c.q. digitale plankaart. |
Verdere begrippen in alfabetische volgorde:
Andere gezondheidszorggebouwen (als bedoeld in artikel 1.2 Besluit geluidhinder): |
Verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven. |
Bebouwing: |
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. |
Bestemmingsgrens: |
de grens van een bestemmingsvlak. |
Bestemmingsvlak: |
een geometrisch bepaald vlak met een zelfde bestemming. |
Bouwen: |
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats. |
Bouwgrens: |
de grens van een bouwvlak. |
Bouwlaag: |
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder. |
Bouwperceel: |
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. |
Bouwperceelsgrens: |
een grens van een bouwperceel. |
Bouwvlak: |
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten. |
Bouwwerk: |
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. |
Gebouw: |
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. |
Hoofdgebouw: |
een gebouw dat, door zijn constructie en/of afmeting, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt. |
Maaiveld: |
de hoogte van het terrein nadat het gereed gemaakt is voor bebouwing. |
Maatschappelijk: |
voorzieningen op het gebied van onderwijs, religie, cultuur, gezondheidszorg, sport, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening. |
Normaal onderhoud: |
werkzaamheden die regelmatig nodig zijn voor een goed beheer van de gronden. |
Peil: | |
a. | voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; |
b. | voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw. |
Water: |
waterlopen (sloten, singels, vijvers e.d.) ten behoeve van de waterberging, alsmede de aan- en afvoer van oppervlaktewater. |
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 | Meten |
Bij de toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten: | |
a. | de dakhelling: |
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak. |
b. | de goothoogte van een bouwwerk: |
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. |
c. | de inhoud van een bouwwerk: |
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels ( en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. |
d. | de bouwhoogte van een bouwwerk: |
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. |
e. | de oppervlakte van een bouwwerk: |
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van een bouwwerk. Dakoverstekken, luifels, balkons en dergelijke worden hierbij niet meegeteld, mits zij niet verder uitsteken dan 0,5 meter. |
f. | de breedte van een gebouw: |
van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingsmuur, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels verspringen of niet evenwijdig lopen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte. |
g. | de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens: |
vanaf het punt van de gevel van een gebouw welke het dichtst bij de perceelsgrens is gelegen, haaks op de perceelsgrens. |
2.2 | Ondergeschikte bouwdelen |
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, (doorlopende)gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons, dakgoten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van scheidingslijnen, aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt; |
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk - 1
3.1 | Bestemmingsomschrijving |
De op de verbeelding voor ‘Maatschappelijk – 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: | |
a. | voorzieningen op het gebied van onderwijs; |
b. | na- en buitenschoolse opvang; |
c. | een kinderdagverblijf; |
d. | maatschappelijke voorzieningen; |
met de daarbij behorende: | |
e. | opritten, parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden; |
f. | bergings- en stallingsruimte(n); |
g. | voorzieningen, zoals gymzalen, buitenspeelplaatsen, speelvoorzieningen en –toestellen; |
h. | groenvoorzieningen; |
i. | waterpartijen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen; |
j. | Openbare nutsvoorzieningen; |
k. | Bouwwerken, geen gebouwen zijnde. |
3.2 | Bouwregels |
3.2.1 | Op de in artikel 3.1 bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde functies. |
3.2.2 | Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels: |
a. | gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak, met uitzondering van gebouwen voor een fietsenstalling; |
b. | de bouwhoogte van gebouwen binnen het bouwvlak mag niet meer dan de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte bedragen; |
c. | het maximaal te bebouwen oppervlak binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan het op de verbeelding aangegeven ‘maximum bebouwingspercentage (%)’; |
d. | het aantal bouwlagen mag niet meer dan twee bedragen; |
e. | gebouwen dienen plat te worden afgedekt. |
f. | de bouwhoogte van gebouwen voor een fietsenstalling mag niet meer dan 3 meter bedragen; |
g. | het oppervlak van gebouwen voor een fietsenstalling mag niet meer dan 85 m2 bedragen. |
3.2.3 | Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: |
a. | de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen; |
b. | de bouwhoogte van speeltoestellen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 4 meter bedragen; |
3.3 | Specifieke gebruiksregels |
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en opstallen ten behoeve van andere gezondheidszorggebouwen. |
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
4.1 | Bestemmingsomschrijving |
De voor “Verkeer – Verblijfsgebied” aangewezen gronden zijn bestemd voor: | |
a. | voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, wandelen en verblijven; |
b. | groenvoorzieningen; |
c. | waterpartijen en waterlopen; |
d. | uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming. |
met de daarbij behorende: | |
e. | bouwwerken voor kleinschalige openbaar nutsvoorzieningen, verkeer- en vervoersvoorzieningen; |
f. | in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen; |
g. | geluidswerende voorzieningen; |
h. | bouwwerken, geen gebouwen zijnde. |
4.2 | Bouwregels |
4.2.1 | Op de voor “Verkeer - Verblijfsgebied” bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde functies. |
4.2.2 | Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: |
a. | huisvuilcontainers (al dan niet ondergronds) mogen niet groter zijn dan 10 m³; |
b. | niet voor bewoning bestemde gebouwen voor openbaar nut, water, verkeer en vervoer, mogen niet groter zijn dan 80 m3; |
c. | uitstekende delen aan gebouwen als bedoeld in het artikel 4.1 onder d, mogen niet dieper zijn dan 2,5 meter uit de gevel en dienen tenminste 2,2 meter boven maaiveld te zijn gesitueerd. |
4.3 | Specifieke gebruiksregels |
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden als opslagplaats of stallingsplaats. |
Artikel 5 Water
5.1 | Bestemmingsomschrijving |
De voor “Water” aangewezen gronden zijn bestemd voor: | |
a. | Waterlopen en waterberging, de aan- en afvoer van oppervlaktewater, met bijbehorende voorzieningen; |
b. | groenvoorzieningen; |
c. | openbare nutsvoorzieningen; |
met de daarbij behorende: | |
d. | bouwwerken, geen gebouwen zijnde. |
5.2 | Bouwregels |
Op de in het eerste lid bedoelde gronden mag niet worden gebouwd, behoudens: | |
a. | in de bestemming passende bouwwerken (geen gebouwen zijnde) van waterstaatkundige aard, zoals keerwanden, beschoeiingen, duikers, bruggen, gemalen e.d. |
Artikel 6 Waarde - Archeologie
6.1 | Bestemmingsomschrijving |
De voor ‘Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden. |
6.2 | Bouwregels |
6.2.1 | In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een reguliere bouwvergunning als bedoeld in de Woningwet een rapport aan burgemeester en wethouders te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om omgevingsvergunning voor bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) welke voldoen aan de oppervlakte- en/of dieptematen welke genoemd zijn in 6.3.1. |
6.2.2 | Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning de volgende regels verbinden: |
a. | de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden; |
b. | de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek; |
c. | de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige. |
6.3 | Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden |
6.3.1 | In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de in 6.3.2 onder a t/m f genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 0,5 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlak groter dan 200 m² beslaan. |
6.3.2 | Het vergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden: |
a. | grondbewerkingen (van welke aard dan ook); |
b. | het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen; |
c. | het indrijven van voorwerpen in de bodem; |
d. | het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven; |
e. | het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.; |
f. | het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen. |
6.3.3 | Het vergunningvereiste geldt niet voor bedoelde activiteiten gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten. |
6.3.4 | Vergunning wordt verleend, indien daardoor de aanwezige archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast. |
6.3.5 | Alvorens de vergunning te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning aan burgemeester en wethouders hieromtrent een rapport van een archeologisch deskundige te overleggen. |
6.3.6 | Aan een vergunning kunnen de volgende regels worden verbonden: |
a. | de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden; |
b. | de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek; |
c. | de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige. |
3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing. |
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
1. | Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan ten aanzien van de maximum toegestane bouwhoogte van een gebouw, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,5 meter, uitsluitend toe te passen ingeval extra bouwhoogte nodig is voor een architectonisch verantwoorde afronding van de bovenste bouwlaag. |
2. | Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan ten aanzien van de maximum toegestane bouwhoogte van een gebouw, ten behoeve van de bouw van technische voorzieningen op het dak van een gebouw, welke voorzieningen noodzakelijk zijn voor het doelmatig functioneren van een bouwwerk, zoals liftopbouwen, lichtkoepels, schoorstenen, antennemasten, luchtverversingsapparatuur, glazenwas installatie e.d., mits de overschrijding van de maximum bouwhoogte niet meer dan 3 meter bedraagt. |
3. | Burgemeester en wethouder kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan ten aanzien van de maximum toegestane oppervlaktematen ten behoeve van een vergroting hiervan met maximaal 10%. |
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 | Overgangsrecht bouwwerken |
9.1.1 | Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot; |
a. | gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; |
b. | na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. |
9.1.2 | Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%. |
9.1.3 | Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. |
9.2 | Overgangsrecht gebruik |
9.2.1 | Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. |
9.2.2 | Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. |
9.2.3 | Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. |
9.2.4 | Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. |
9.3 | Hardheidsclausule |
Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken. |
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan “KOZ Aleyda van Raephorstlaan”, gemeente Rotterdam. |