Ecopassages Hofwijk
Bestemmingsplan - gemeente Rotterdam
Vastgesteld op 17-09-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Ecopassages Hofwijk met identificatienummer NL.IMRO.0599.BP2087EcopasHofwk-va01 van de gemeente Rotterdam.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 bebouwing
een of meer gebouwen en/of andere bouwwerken.
1.6 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.7 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.8 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.9 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.10 ecologische verbindingszone
gebied of structuur die verbreiding, migratie en uitwisseling van organismen tussen verschillende soorten natuurgebieden mogelijk maakt.
1.11 natuurwaarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.
1.12 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone': voorzieningen ten behoeve van een ecologische verbindingszone;
- c. water;
- d. extensieve dagrecreatie;
- e. ontsluitingswegen en paden.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone': voorzieningen ten behoeve van een ecologische verbindingszone;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen en water.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de wegaanduiding of de verlichting, bedraagt ten hoogste 5 m.
Artikel 5 Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water ten behoeve van de waterhuishouding;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone': voorzieningen ten behoeve van een ecologische verbindingszone;
- c. verkeer te water.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling of de verlichting, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 1
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Waarde - Archeologie 2
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.
7.2 Bouwregels
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Waterstaat - Waterkering
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor :
- a. de waterhuishouding, wateraanvoer en -afvoer;
- b. instandhouding van waterkeringen en bijbehorende beschermingszone(s);
- c. bij deze functies behorende waterstaatkundige voorzieningen.
8.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 8.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
- c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 8.2 onder c, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterstaatsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij de waterbeheerder.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Ecopassages Hofwijk'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aanleiding voor het opstellen van voorliggend (project)bestemmingsplan is het voornemen een ecopassage te realiseren over de Delftse Schie. De ecopassage maakt onderdeel uit van een ecologische verbindingszone tussen de Vlaardingse Vlietlanden en de Ackerdijkse Plassen. Een beschrijving van deze ecologische verbindingszone is opgenomen in paragraaf 4.1.
De voor de passage benodigde aanpassingen aan het weg- en dijkprofiel ter plaatse van de Delftse Schie passen niet binnen de vigerende bestemmingsplannen. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt de beoogde ontwikkeling planologisch mogelijk gemaakt.
1.2 Ligging En Begrenzing
Het plangebied ligt direct ten zuiden van de kern Zweth en bestaat uit een deel van de Kandelaarweg, de Delftse Schie en de Delftweg. De exacte begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Het plangebied valt binnen de grenzen van twee verschillende bestemmingsplannen. Aan de westzijde van de Delftse Schie vigeert bestemmingsplan 'Noord-Kethelpolder'. Ter plaatse zijn de bestemming 'Water' en 'Verblijfsgebied' opgenomen.
Aan de oostzijde van de Delftse Schie geldt bestemmingsplan 'Schiezone'. Ter plaatse van het plangebied zijn de bestemmingen 'Water', 'Groen', 'Natuur', 'Bedrijf-Nutsbedrijf' en 'Verkeer - Wegverkeer'.
Binnen deze bestemmingen is de realisatie, alsmede de planologische borging van de ecopassage niet mogelijk.
1.4 Gekozen Planopzet
Het nieuwe (project)bestemmingsplan heeft als doel het geven van een juridisch-planologische regeling om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart en planregels) en een toelichting. Om rechtszekerheid te bieden aan omwonenden van het gebied, is gekozen voor een redelijk gedetailleerde opzet van het (project)bestemmingsplan. Deze gedetailleerdheid komt met name tot uiting in de begrenzing van de bestemmingen. Binnen de bestemmingslegging wordt flexibiliteit geboden door daar waar mogelijk een uitwisseling van functies mogelijk te maken. Voor een uitgebreidere juridische toelichting op de planopzet wordt verwezen naar de juridische planbeschrijving in paragraaf 4.2 van de toelichting.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Inleiding
Het bestemmingsplan moet worden getoetst aan het nu geldende rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Gezien het kleinschalige karakter van de ontwikkelingen in het plangebied is uitsluitend het voor de ontwikkeling relevante beleid opgenomen. De verhouding tussen dit bestemmingsplan is per opgenomen beleidsdocumenten opgenomen.
2.2 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en ruimte en Besluit algemene regels ruimtelijk ordening (2012)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden:
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in de AMvB ruimtelijke ordening (ook bekend als Barro). De AMvB omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij de AMvB kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.
De beschreven nationale belangen zijn volwaardig meegenomen in dit bestemmingsplan.
2.3 Provinciaal- En Regionaal Beleid
Provinciale Structuurvisie en Verordening Ruimte (inclusief actualisaties)
In deze 'Visie op Zuid-Holland' beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De structuurvisie geeft een doorkijk naar 2040 en de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie. In samenhang met de structuurvisie is ook de Verordening Ruimte vastgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen.
De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil Zuid-Holland bereiken door realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.
Visie op Zuid-Holland is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk:
- aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
- duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
- divers en samenhangend stedelijk netwerk;
- vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
- stad en land verbonden.
Figuur 2.1 Uitsnede functiekaart (kaart 3 Ecologische Hoofdstructuur) Provinciale Structuurvisie
Op de functiekaart (thema Ecologische Hoofdstructuur) behorende bij de provinciale structuurvisie is het plangebied aangewezen als 'Bestaande natuur, prioritaire nieuwe natuur en waterwingebied'.
De volgende bepaling uit de Verordening Ruimte is hierbij relevant voor de ontwikkelingen in het plangebied:
Ecologische Hoofdstructuur:
Bestemmingsplannen voor gronden die op kaart 3 zijn aangeduid als bestaande natuur en prioritaire nieuwe natuur of als waternatuurgebied wijzen bestemmingen aan die de natuurfunctie rechtstreeks mogelijk maken en beschermen tegen significante aantastingen van de wezenlijke kenmerken en waarden. Bestaande bebouwing, erven, tuinen en wegen met een gesloten verharding kunnen overeenkomstig het huidige gebruik worden bestemd.
Voorliggend bestemmingsplan is in lijn met de provinciale structuurvisie en de Verordening Ruimte. Door het bestemmen van een ecopassage wordt een nieuwe natuurfunctie rechtstreeks mogelijk gemaakt.
2.4 Gemeentelijk Beleid
Groenblauw structuurplan regio Rotterdam 2011-2020
Voortbouwend op de visie van het eerdere Regionale Groenblauwe Structuurplan uit 2005, de Provinciale Structuurvisie en de Regionale Strategische Agenda zijn de centrale ambities van het structuurplan onder andere het streven naar een robuust groenblauw raamwerk, met de rivieren en overige hoofdwatergangen als belangrijkste dragers, tot stand te brengen voor een duurzame ecologische ontwikkeling van de regio.
De stadsregio Rotterdam en de provincie Zuid-Holland hanteren daarbij als uitgangspunt dat bij de planning en uitvoering van projecten in het landelijk gebied de nadruk gelegd wordt op het realiseren van landschappelijke, ecologische en recreatieve verbindingen in plaats van een focus op het aanleggen van vlakdekkende groengebieden. In het structuurplan wordt gewezen op het belang van ecologische verbindingszones en worden gezien als gewenste ontwikkeling. Om uitwisseling van dieren en planten tussen de natuurkerngebieden mogelijk te maken zijn ecologische verbindingszones noodzakelijk. Per verbindingszone wordt uitgewerkt op welke soorten de inrichting zich moet richten.
Met de realisatie van ecopassage Hofwijk die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt wordt voorzien in de uitvoering van de ambities van de stadsregio.
Hoofdstuk 3 Gebiedstypering
3.1 Archeologie En Cultuurhistorie
Gemeentelijk beleid
Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.
De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureau-onderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.
Bewoningsgeschiedenis
Het plangebied maakte in de prehistorie lange tijd deel uit van een groot veengebied dat achter de strandwallen bij de kust, buiten de directe invloed van de zee of de rivieren was ontstaan. De veengroei werd in het plangebied onderbroken in de laatste eeuwen voor de jaartelling door toegenomen rivier- en/of zeeinvloed. Daarbij werden kreekjes gevormd, die het veen ontwaterden en van waaruit sedimentatie van klei en zand op het veen plaats vond. De kreekjes zijn als hoger gelegen banen herkenbaar in het terrein-relief. Heel duidelijk is de loop van zo'n kreekje te zien in het in het terrein van de Schieveensepolder, direct ten noordoosten van het plangebied. De oevers en in de Romeinse tijd ook de dichtgeslibde kreekbeddingen werden door de mens in cultuur gebracht en intensief bewoond.
Op diverse plaatsen in de omgeving zijn de afgelopen 25 jaar bij archeologisch onderzoek zeer dicht onder het oppervlak bewoningssporen aangetroffen. Daaronder een grafveldje met crematieresten, een huisplattegrond en terreinen met diverse nederzettingssporen uit de IJzertijd en de Romeinse tijd. In het plangebied is nog geen onderzoek verricht. Ook daar kunnen zich echter bewoningssporen en vondsten bevinden uit de late prehistorie en de Romeinse tijd. In de diepere ondergrond, onder het veen, kunnen zich in het hele plangebied bewoningssporen uit eerdere perioden van de prehistorie (met name de Nieuwe Steentijd) bevinden.
Na de intensieve bewoning in de Romeinse tijd zijn er in de omgeving van het plangebied pas weer bewijzen voor bewoning vanaf de 10de eeuw. Er zijn aanwijzingen dat het gebied in de tussentijd natter is geworden, en dat er opnieuw veengroei heeft plaatsgevonden. De periode van de grote ontginning (10de-12de eeuw) van de veen- en klei-op-veengebieden bepaalt het huidige aanzien van het landschap in hoge mate. Door middel van het graven van parallelle sloten is het gebied ontwaterd en in cultuur gebracht. Door de ontwatering zakte het gebied steeds verder in, waardoor er het typische inversielandschap ontstond van hoogliggende kreekruggen en lagere kommen.
Het ontgonnen gebied werd kwetsbaar voor overstromingen, zoals in de 12de eeuw toen er vanuit de Maas een kleidek werd afgezet. Het betekende een omslag in de waterhuishouding. Om droge voeten te houden werden er dijken opgeworpen (mogelijk is de Kandelaarweg een dijkje), vaarten aangelegd en kunstmatige woonheuvels opgeworpen. Ook werd de bewoning vaak verplaatst naar de hogere terreinen (kreekruggen, dijken). In het plangebied ontstond de Delfts Schie. Ook op en langs de kades van de Schie concentreerde zich nu bewoning, in enkele kernen zoals Zweth en de Kandelaar, maar ook meer verspreid.
Het plangebied maakte destijds deel uit van de Noord-Ketelsche Polder, die tot 1872 met twee windmolens werd bemalen. In 1872 werd bij de noordmolen, direct ten zuiden grenzend aan het plangebied een stoomscheprad-gemaal in gebruik genomen.
Bureauonderzoek en advies
Het plangebied beslaat slechts een klein deel van de te ontwikkelen 'Ecopassage De Schie'. In het kader van dat grotere project is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (H. Pape, Zweth / De Zweth, Ecopassage De Schie, gemeenten Rotterdam en Midden-Delfland (Zuid-Holland), archeologisch bureauonderzoek, concept 2013, zie Bijlage 1). Algemeen advies in dit rapport is om graafwerkzaamheden in risicozones zoveel mogelijk te vermijden. In het plangebied worden de bestaande sloten en de oevers van de Schie geherprofileerd met natuurvriendelijke oevers. Aan de oostzijde van de Schie wordt de kade met de weg erop oostwaarts verlegd. Daarom wordt archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen, daar waar de vrijstellingsgrenzen in de twee nu vigerende bestemmingsplannen worden overschreden. Archeologisch onderzoek is verplicht bij ontgravingen met de volgende dieptes en oppervlaktes:
- westelijk van de Schie (bestemmingsplan Noord-Kethelpolder): werkzaamheden dieper dan 20 cm beneden het maaiveld (ongeacht de oppervlakte);
- oostelijk van de Schie (bestemmingsplan Schiezone, gebied C): werkzaamheden dieper dan 20 cm beneden het maaiveld en met een oppervlakte groter dan 200 m2;
- oostelijk van de Schie (bestemmingsplan Schiezonde, gebied D): werkzaamheden dieper dan 50 cm beneden het maaiveld en met een oppervlakte groter dan 200 m2.
Archeologische verwachting
In het hele gebied zijn bewoningssporen uit de prehistorie, Romeinse tijd en Middeleeuwen en later te verwachten. De bewoningssporen kunnen dicht bij de oppervlakte liggen, waardoor ze erg kwetsbaar zijn. Direct ter weerszijden en samenhangend met de kades langs de Schie kunnen bewoningssporen vanaf de Middeleeuwen tot in de Nieuwe tijd worden verwacht.
Voorafgaand aan het verleggen van de weg aan de oostzijde en de aanleg van natuurvriendelijke oevers en nieuwe sloten is in ieder geval archeologisch vooronderzoek noodzakelijk. De onderzoekseisen zullen nader worden geformuleerd door de gemeente (Bureau Oudheidkundig Onderzoek van de gemeente Rotterdam, BOOR) in het kader van de vergunningverlening. Bestaande weg- en leidingcunetten zijn uitgezonderd van de vergunningplicht (zie regels).
Beleid
Voor het nieuwe bestemmingsplan geldt het volgende beleid:
Waarde - Archeologie - 1
Voor het gehele landgedeelte van het plangebied (Waarde - Archeologie - 1) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 20 cm beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte beslaan van meer dan 100 vierkante meter.
Waarde - Archeologie - 2
Voor het watergedeelte van het plangebied (Waarde - Archeologie - 2) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan de huidige onderwaterbodem en die tevens een oppervlakte beslaan van meer dan 200 vierkante meter.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Ecologische Verbindingszone
Aanleiding
De realisatie van de ecopassage maakt onderdeel uit van het programma 'Groenblauw Lint' dat is voortgekomen uit het programma Integrale Ontwikkeling tussen Delft en Schiedam (IODS), welke is opgesteld ten behoeve van de doortrekking van de rijksweg A4.
De Adviescommissie IODS heeft tevens aangegeven dat de inpassing van de A4 Delft-Schiedam aan zeven condities dient te voldoen. De voor dit project relevante conditie is de volgende: 'een ecologische verbinding over de A4 van minimaal 100 m breed op maaiveld inclusief Zweth en Slinksloot, daarnaast nieuwe ecologische verbindingen voor de A13 en de Schie'.
Het genoemde 'Groenblauw Lint' is ruimtelijk onderdeel van de 'Groenblauwe Slinger'. De Groenblauwe Slinger is de S-vormige open ruimte die resteert tussen de Haagse en Rotterdamse agglomeratie en die het Groene Hart verbindt met Midden-Delfland. Het project Groenblauw Lint bestaat uit twee onderdelen: 100 ha nieuwe natuur en de ecopassages. Het Groenblauw Lint kruist de noord-zuid georiënteerde infrastructuur (A13, spoor, Schie en A4). Ter plaatse van de kruisingen zijn ecopassages noodzakelijk. Dit betekent dat de ecopassages niet op zichzelf staan, maar onderdeel zijn van de ecologische verbinding tussen de moerasgebieden De Vlaardingse Vlietlanden en de Ackerdijkse Plassen.
Eisen voor flora en fauna
Door het verbinden van kleinere leefgebieden tot aaneengesloten leefgebieden hebben populaties van planten- en diersoorten grotere overlevingskans. Als kleinere leefgebieden via natuurstroken of ecologische zones met elkaar worden verbonden, ontstaat een ecologisch netwerk dat functioneert als een groter aaneengesloten natuurgebied. De kenmerkende flora en fauna zijn de zogenaamde doelsoorten in het gebied en deze stellen eisen aan de omvang en kwaliteit van hun leefgebieden en de verbindingen daartussen.
Het Groenblauw Lint zal pas volwaardig kunnen functioneren als het geschikt is voor de meest kritische doelsoorten. Deze soorten bepalen voor een belangrijk deel de afmetingen en de inrichting van de aan te leggen leefgebieden en ecopassages, en kunnen worden beschouwd als zogenoemde 'gidssoorten' voor het Groenblauw Lint. Voor het Groenblauw Lint zijn twee gidssoorten geselecteerd, namelijk de Noordse woelmuis en de Ringslang.
De Noordse woelmuis is de enige endemische (=uitsluitend in Nederland voorkomende) zoogdierensoort in Nederland, en is daarom geplaatst op de Annex II en IV van de Habitatrichtlijn. Dit betekent dat zowel de soort als zijn leefgebied speciale bescherming behoeven. De Noordse woelmuis wordt bedreigd door achteruitgang van de kwaliteit en oppervlakte van zijn leefgebieden. Deze achteruitgang wordt mede veroorzaakt door de versnippering van leefgebieden in kleine subpopulaties, waardoor de kans op inteelt en lokaal uitsterven wordt vergroot.
Een flinke populatie van de Noordse woelmuis is aanwezig in de Vlaardingse Vlietlanden. De Achterdijkse Plassen vormen in principe een geschikt leefgebied voor de soort. Het tussenliggende landschap is momenteel ongeschikt als leef- en migratiegebied, maar kan door de aanleg van het Groenblauw Lint geschikt worden gemaakt. Daardoor kan op termijn het leefgebied van de Noordse woelmuizen in de Ackerdijkse Plassen verbonden worden met dat in de Vlietlanden.
De Ringslang is een belangrijke doelsoort voor moerasgebieden. Hij komt van oorsprong niet voor in het gebied, maar is recent in de nabije omgeving aangetroffen. In het Groenblauw Lint zijn op een aantal plaatsen geschikte biotopen voor de Ringslang aanwezig, onder andere in de Ackerdijkse Plassen en de Vlaardingse Vlietlanden. De Ringslang zal zich in de toekomst mogelijk ook hier kunnen vestigen. Om deze kans te vergroten dient bij de aanleg van de ecopassages met deze soort rekening gehouden te worden.
Waterbeheer
Belangrijke eis is het garanderen van veiligheid op gebied van kwantitatief waterbeheer, onder andere door goede aan- en afvoer van water.
De Delftse Schie vervult een belangrijke transportfunctie. Daarom moet de Schie een minimale breedteen een minimale vaargeul aanhouden. Het is niet noodzakelijk dat de oevers van de Schie 'hard' zijn. Inrichting als ecopassage door de aanleg van natuurlijke oevers met flauw talud en begroeiing is dus mogelijk.
Voor de aanleg van de ecopassage zijn aanpassingen van de boezemkaden nodig. De eisen die de waterbeheerder hieraan stelt vloeien voort uit de volgende criteria:
- 1. het waterkerend vermogen van de waterkering dient te worden gegarandeerd voor de korte en lange termijn;
- 2. controle op de toestand van de waterkering moet mogelijk zijn;
- 3. de waterkering moet voortdurend in waterkerende toestand kunnen worden onderhouden;
- 4. voor het beheer en onderhoud van de waterkering wordt rekening gehouden met economische afwegingen.
Ecopassage
De passage door de Delftse Schie bestaat aan beide zijden uit een direct naast de Delftse Schie gelegen moeraselement, dat door middel van zachte oevers verbonden is met zowel het poldersysteem als de Delftse Schie. De beschoeiing van de Delftse Schie wordt plaatselijk verlaagd en zodanig ingericht, zodat de fauna ongehinderd op de oever kan klimmen (zie figuur 4.1).
Figuur 4.1 Impressie toekomstige situatie Ecopassages Hofwijk.
Om de ecopassage te realiseren moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
- Onder de wegen op de dijk (Kandelaarweg en Delftweg) worden ecopassages in de vorm van tunnels aangelegd;
- De wegen worden deels verlegd en de dijken worden aan de landzijde voorzien van een flauw talud (circa 1:4). Hierdoor worden de teensloten verplaatst (gedempt en nieuw gegraven);
- De westoever van de Delftse Schie wordt deels afgegraven waardoor en uittreedmogelijkheden voor fauna komen. De oostoever wordt niet vergraven omdat deze al uitklimbaar is;
- Ter plaatse van de oostoever wordt aan de zuidzijde een aantal bomen gekapt.
4.2 Juridische Planbeschrijving
4.2.1 Algemeen
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels.
4.2.2 Plansystematiek
Bij het opstellen van de regels is aansluiting gezocht bij het 'Standaard bestemmingsplan Rotterdam'. Met het gebruik van een standaardbestemmingsplan beoogt de gemeente een samenhangend geheel aan bestemmingsplannen te creëren, waarbij de verschillende regelingen zo min mogelijk uiteenlopen.
De regels van het plan bestaan uit de volgende onderdelen:
- inleidende regels;
- bestemmingsregels;
- algemene regels;
- overgangs- en slotregels.
4.2.3 Inleidende regels
Conform SVBP2012 bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten. In deze regels wordt bepaald wat onder bepaalde begrippen wordt verstaan en hoe maten dienen te worden berekend.
4.2.4 Bestemmingsregels
Natuur
Aansluitend op de bestaande natuurbestemmingen uit de vigerende (aangrenzende) bestemmingsplannen is de bestemming natuur toegekend. Ter realisatie en bescherming van de ecopassage is de nadere aanduiding 'ecologische verbindingszone' opgenomen. Deze maakt voorzieningen voor de ecopassage mogelijk. Ter bescherming van de aanwezige en te realiseren natuurwaarden is voorzien in een omgevingsvergunningsplicht voor bepaalde werken en werkzaamheden.
Verkeer
De Kandelaarweg en Delftweg zijn als 'Verkeer' bestemd. Voor verkeersgerelateerde bouwwerken geldt geen maximum hoogte, voor alle overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een bouwhoogte van maximaal 3 m. Ter realisatie en bescherming van de ecopassage is de nadere aanduiding 'ecologische verbindingszone' opgenomen.
Water
De Delftse Schie en enkele sloten zijn bestemd met de overeenkomstige bestemming 'Water'. Binnen deze bestemming tevens voorzien in de nadere aanduiding 'ecologische verbindingszone', die voorzieningen voor de ecopassage mogelijk maakt.
Waarde - Archeologie 1 en 2
Beide bestemmingen zijn dubbelbestemmingen ter bescherming van archeologische (verwachtings)waarden. Afhankelijk van de archeologische verwachtingswaarde ter plaatse is Waarde - Archeologie 1 of 2 opgenomen. Het onderscheid zit daarbij in de drempelwaarde die archeologisch onderzoek verplicht stelt. In de regel zijn bouw- en grondwerkzaamheden namelijk niet toegestaan zonder archeologisch onderzoek, tenzij deze binnen een bepaalde maat blijven.
Waterstaat - Waterkering
De in het plangebied aanwezige gronden die zijn aangewezen voor waterstaatkundige doeleinden worden beschermd via de dubbelbestemming Waterstaat. Het oprichten van bouwwerken binnen deze bestemming is in principe niet toegestaan. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verlenen van deze bepaling. Voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning wint het college advies in bij de waterbeheerder. Daarnaast moet er ontheffing op basis van de Keur aangevraagd worden bij de waterbeheerder.
4.2.5 Algemene regels
In de algemene regels zijn aanvullend op de bestemmingsregels de anti-dubbeltelregel en algemene wijzigingsregels opgenomen.
Antidubbeltelregel
Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
De formulering van de antidubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
Algemene wijzigingsregels
De algemene wijzigingsregels maken overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein mogelijk.
4.2.6 Overgangs- en slotregels
In artikel 3.2.1 van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Water
Inleiding
Het voorgenomen ontwerp heeft effecten op het waterhuishoudkundig systeem. Daarom is een waterhuishoudkundig onderzoek uitgevoerd. Alle relevante wateraspecten in relatie tot het voorgenomen ontwerp zijn onderzocht in deze waternotitie. De waternotitie is opgenomen in Bijlage 3.
Watertoets
In het kader van de watertoets is in de beginfase van deze ontwikkeling contact gelegd met Hoogheemraadschap van Delfland. Diverse projectoverleggen zijn gevoerd tussen Hoogheemraadschap van Delfland, Provincie Zuid-Holland en andere belanghebbenden.
Op basis van deze overleggen, waarin de eisen en wensen van Hoogheemraadschap van Delfland zijn benoemd, is de waternotitie opgesteld ten behoeve van de bestemmingsplanwijziging in het plangebied. De waternotitie maakt een onderscheid vanaf het onderdeel 'wijzigingen en gevolgen waterhuishoudkundig systeem' in analyse voor de twee percelen en het resterende plangebied en gaat vooral in op veranderingen aan bestaande waterkeringen, kunstwerken en bestaande / nieuwe watergangen in het plangebied.
Hoogheemraadschap van Delfland heeft op basis van een eerdere waternotitie een wateradvies gegeven. Dit advies is verwerkt in de waternotitie zoals opgenomen in Bijlage 3.
Hoofdstuk 6 Milieu
6.1 Milieueffectrapportage
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
Onderzoek en conclusie
Gelet op de kenmerken van de ontwikkelingen in het plangebied (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van de ontwikkelingen en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor het voorliggende bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
6.2 Luchtkwaliteit
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen moet de luchtkwaliteit worden onderzocht. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd). De Wm bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen zijn vooral de jaargemiddelde grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) van belang.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In het Besluit nibm, en de bijbehorende regeling, is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan onder meer het geval zijn wanneer een project een bijdrage heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden.
Onderzoek en conclusie
De aanleg van de ecopassage leidt niet tot een verkeerstoename van gemotoriseerde voertuigen en zal daardoor geen invloed hebben op de luchtkwaliteit ter plaatse. Een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied is daarom ook niet noodzakelijk. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
6.3 Externe Veiligheid
Normstelling en beleid
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De norm voor het groepsrisico is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het groepsrisico toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek en conclusie
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen en vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor, het water of door buisleidingen. Het bestemmingsplan maakt ook geen bestemmingen mogelijk die gevoelig zijn voor externe veiligheid.
De aanleg van de ecopassage leidt niet tot een toename van de externe veiligheidsrisico's. Het aspect externe veiligheid staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
6.4 Bodem
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek en conclusie
Parallel met de procedure van dit bestemmingsplan wordt een bodemonderzoek uitgevoerd. De conclusies en eventuele maatregelen van dit onderzoek zullen voor vaststelling van het bestemmingsplan worden opgenomen.
6.5 Flora En Fauna
Toetsingskader
Bij een dergelijke ontwikkeling is het vanuit natuurwetgeving van belang om na te gaan of er door de werkzaamheden negatieve effecten op beschermde natuurwaarden optreden. Dit betreft beschermde soorten (Flora- en faunawet) en beschermde gebieden (gebieden beschermd onder de Natuurbeschermingswet en gebieden die vallen onder de Ecologische hoofdstructuur).
Onderzoek en conclusie
Om het plan te toetsen aan de ecologische waarden is ecologisch (veld)onderzoek uitgevoerd. Een volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2. Op basis van dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat er geen effecten op Natura 2000-gebieden worden verwacht. Er is geen vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet benodigd.
De ingreep valt grotendeels binnen de begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Er worden geen negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS verwacht. De voorgenomen ingreep leidt juist tot versterking van de EHS.
Vanwege de aanwezigheid van de strengbeschermde vissoort bittervoorn dient ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd voor werkzaamheden aan het oppervlaktewater waarbij water wordt gedempt. Voor de overige soortgroepen geldt dat er voor de uitvoering van de werkzaamheden geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet is benodigd. Wel dient rekening te worden gehouden met onderstaande maatregelen.
Maatregelen
Om effecten op beschermde soorten zoveel mogelijk te voorkomen worden in ieder geval de volgende maatregelen voorgesteld:
- Om effecten op broedende (water)vogels te voorkomen dienen werkzaamheden waarbij bomen/struiken/vegetatie worden verwijderd of waarbij nabij oppervlaktewater moet worden gewerkt, buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd. Indien werken buiten het broedseizoen niet mogelijk is, moet door een ter zake kundige worden gecontroleerd of er in de directe omgeving van het werkgebied broedende vogels aanwezig zijn.
- Om effecten op algemeen beschermde soorten kleine grondgebonden zoogdieren en amfibieën zoveel mogelijk te beperken dienen de werkzaamheden waarbij vegetatie wordt verwijderd van één kant uit te worden gevoerd zodat aanwezige dieren in de gelegenheid zijn om te ontkomen. Dit valt onder de zorgplicht.
- Om te voorkomen dat door gebruik van kunstlicht (tijdens eventuele nachtelijke werkzaamheden) verstoring optreedt op verblijfplaatsen van vleermuizen en op foeragerende en passerende dieren, dient gebruik te worden gemaakt van gerichte verlichting. Hierbij dient lichtval op bomen, gebouwen en oppervlaktewater te worden vermeden.
6.6 Duurzaamheid
In het 'Programma Duurzaam, Investeren in duurzame groei' zijn voor de periode tot en met 2014 tien opgaven genoemd voor een duurzaam Rotterdam. Dit zijn:
- 1. Vooroplopen bij het verminderen van de CO2-uitstoot;
- 2. Verbeteren van de energie-efficiëntie;
- 3. Omschakelen naar duurzame energie en biomassa als grondstof;
- 4. Bevorderen van duurzame mobiliteit en transport;
- 5. Verminderen van geluidsoverlast en bevorderen van schone lucht;
- 6. Groener maken van de stad;
- 7. Vergroten van duurzame investeringen en bevorderen van duurzame diensten en producten;
- 8. Vergroten van het draagvlak voor duurzaamheid en verankering van duurzaamheid in onderwijs en onderzoek;
- 9. Voorbereiden op de gevolgen van de klimaatverandering;
- 10. Bevorderen van duurzame gebiedsontwikkeling.
Binnen het ontwerp voor ecopassage De Schie is punt 10 van toepassing. Het initiatief voor de ecopassage De Schie staat namelijk niet op zichzelf. De passage maakt onderdeel uit van het project Groenblauw Lint, dat bestaat uit een substantieel oppervlak nieuwe natuurontwikkeling (100 ha) en ecopassages om de barrièrewerking van de noord-zuid georiënteerde infrastructuur (A13, spoor, Schie en A4) op te heffen. Tezamen vormen deze ingrepen een nieuwe ecologische verbinding tussen de moerasgebieden De Vlaardingse Vlietlanden en de Ackerdijkse Plassen. Hiermee wordt voldaan aan punt 10, het bevorderen van duurzame gebiedsontwikkeling.
De punten 1 en 2 worden in het contract meegenomen richting de aannemer. De overige punten zijn niet van toepassing.
Hoofdstuk 7 Financiële Uitvoerbaarheid
De kosten van het project komen geheel voor rekening van de provincie Zuid-Holland. Ten aanzien van dit project is budget gereserveerd. Hiermee is de financiële uitvoerbaarheid van het project geborgd.
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. Bro wordt het voorontwerpbestemmingsplan verstuurd naar de wettelijke overlegpartners. In het kader van dit vooroverleg is een reactie ontvangen van:
- 1. Hoogheemraadschap van Delfland;
- 2. Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR);
- 3. DCMR Milieudienst Rijnmond;
- 4. Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR);
- 5. Gasunie;
- 6. KPN.
De VRR en de Gasunie hebben aangegeven geen opmerkingen te hebben op het voorontwerpbestemmingsplan. In onderstaande paragraaf zijn de overige opmerkingen samengevat en voorzien van een reactie.
Hoogheemraadschap van Delfland
Het Hoogheemraadschap van Delfland geeft aan dat de begrenzing van de opgenomen bestemming 'Waterstaat - Waterkering' niet geheel overeenkomen met de ligging van de waterkering. Daarnaast geeft het Hoogheemraadschap aan dat de beschermingszones behorende bij de waterkering ontbreken.
In de wateradviesnota die als bijlage bij de toelichting zit is aangegeven dat primaire watergangen minimaal 4 meter breed moeten zijn. Dit moet niet 4, maar 5 meter zijn. Het verzoek is dit aan te passen.
Reactie
De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' met de bijbehorende beschermingszones zullen op de juiste wijze worden opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan. Daarnaast zal de waternotitie conform de reactie van het Hoogheemraadschap worden aangepast.
DCMR Milieudienst Rijnmond
DCMR Milieudienst Rijnmond geeft aan dat de ruimtelijke onderbouwing van het voorontwerpbestemmingsplan nog niet compleet is. DCMR mist een paragraaf over de (vormvrije)m.e.r.-beoordeling en de bodemonderzoeken. Daarnaast geeft de DCMR aan dat een duurzaamheidsparagraaf ontbreekt en er een archeologieparagraaf in het bestemmingsplan moet worden opgenomen.
Reactie
Het bestemmingsplan zal conform de reactie van het DCMR worden aangevuld met een paragraaf over de (vormvrije)m.e.r.-beoordeling en een paragraaf over duurzaamheid. Een paragraaf met betrekking tot archeologie was echter wel opgenomen en wordt aangepast conform de inspraakrectie van het BOOR. De bodemonderzoeken zijn reeds in uitvoering en zullen voor vaststelling van het bestemmingsplan worden opgenomen.
Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR)
Het BOOR geeft in haar reactie een advies met betrekking tot de archeologische waarden en geeft input voor de archeologieparagraaf. Daarnaast verzoekt het BOOR om archeologische dubbelbestemmingen op te nemen.
Reactie
De gemaakte opmerkingen en tekstvoorstellen van het BOOR zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.
KPN
KPN geeft aan dat er een kabelverdeler van KPN in het plangebied ligt en vraagt het plan dusdanig aan te passen dat er geen raakvlakken meer zijn met KPN.
Reactie
De aangegeven kabel van KPN betreft geen planologisch relevante kabel en is derhalve niet opgenomen in het bestemmingsplan. Met KPN zal in overleg worden getreden om tot een passende oplossing te komen.
Bijlage 1 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 1 Archeologisch onderzoek
Bijlage 2 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 2 Ecologisch onderzoek