KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Gasdrukmeet- En Regelstation
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 6 Water
Artikel 7 Leiding - Gas
Artikel 8 Leiding - Water
Artikel 9 Waarde - Archeologie
Artikel 10 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Artikel 12 Algemene Bouwregels
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 14 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
Artikel 16 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Archeologie
2.2 Stadsgezichten En Monumenten
2.3 Huidige Situatie
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Nut- En Noodzaak Verplaatsing En Locatiekeuze
3.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 4 Beleid
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Inleiding
5.2 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
5.3 Sectorale Toetsing
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Juridische Planbeschrijving
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Ecologisch Onderzoek - Vleermuizen
Bijlage 2 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 3 Archeologisch Beleidsbesluit
Bijlage 4 Aerius-bereking Aanlegfase Gos

Gasontvangststation Stadionpark

Bestemmingsplan - Gemeente Rotterdam

Vastgesteld op 02-07-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan

het bestemmingsplan Gasontvangststation Stadionpark met identificatienummer NL.IMRO.0599.BP2158GOS-va01 van de gemeente Rotterdam.

1.2 Bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Archeologisch deskundige

Het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam of een andere deskundige op het gebied van archeologie.

1.6 Bebouwing

Een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.7 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.8 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.9 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.10 Bouwgrens

De grens van een Bouwvlak.

1.11 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.12 Bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

1.13 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.14 Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.15 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.16 Geluidsgevoelige objecten

Hieronder worden verstaan de in de Wet geluidhinder aangewezen objecten: woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven. Delen van deze gebouwen kunnen worden uitgezonderd wanneer deze een bestemming krijgen voor een functie die niet als geluidsgevoelig kan worden aangemerkt.

1.17 Hoofdgebouw

Gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.18 Milieudeskundige

De DCMR Milieudienst Rijnmond of de daarvoor in de plaats tredende instantie.

1.19 NAP

Het Normaal Amsterdams Peil is de referentiehoogte waaraan hoogtemetingen in Nederland worden gerelateerd.

1.20 Openbare nutsvoorzieningen

Op het openbaar leidingen net aangesloten voorzieningen op het vlak van gas-, water-, elektriciteitsdistributie, blokverwarming, (riool)gemalen (een gasdrukregelstation wordt niet hieronder begrepen).

1.21 Water

Waterlopen (sloten, singels, vijvers e.d.) ten behoeve van de waterberging, alsmede de aan- en afvoer van oppervlaktewater.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van een bouwwerk.

2.6 de breedte van een gebouw

Van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingsmuur, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels verspringen of niet evenwijdig lopen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte.

2.7 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens

Vanaf het punt van de gevel van een gebouw welke het dichtst bij de perceelsgrens is gelegen, haaks op de perceelsgrens.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Gasdrukmeet- En Regelstation

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Gasdrukmeet- en regelstation' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. voorzieningen van openbaar nut;
  2. b. ontsluitingspaden- en wegen;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. ondergrondse en bovengrondse leidingen en toebehoren.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen, met bijbehorende voet- en fietspaden en watergangen;
  2. b. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming.

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. voorzieningen ten behoeve van wandelen, verblijven en spelen, zoals trottoirs, voetpaden en trappen;
  2. b. voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, zoals rijstroken, fietspaden, parkeerplaatsen;
  3. c. groenvoorzieningen, waterpartijen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen;
  4. d. bouwwerken voor kleinschalige openbaar nutsvoorzieningen, verkeer en vervoersvoorzieningen;
  5. e. geluidswerende voorzieningen;
  6. f. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming.

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterlopen en waterberging, de aan- en afvoer van oppervlaktewater, met bijbehorende voorzieningen.

6.2 Bouwregels

Artikel 7 Leiding - Gas

7.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding als zodanig aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse hogedruk gastransportleidingen (inclusief voorzieningen) met de daarbij behorende belemmeringenstroken.

7.2 Bouwregels

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het opslaan van goederen, met uitzondering van goederen ten behoeve van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding;
  2. b. het wijzigen van het gebruik van bestaande gebouwen, indien daardoor een kwetsbaar object wordt toegelaten.

Artikel 8 Leiding - Water

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een ondergrondse waterleiding, alsmede voor de hierbij behorende bovengrondse voorzieningen.

8.2 Bouwregels

8.3 Afwijken van de bouwregels

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 9 Waarde - Archeologie

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.

9.2 Bouwregels

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 10 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. a. instandhouding van de hoofdwatergang;
  2. b. de berging en afvoer van hoog oppervlaktewater, sediment en ijs;
  3. c. de waterhuishouding;
  4. d. de aanleg, het onderhoud en de verbetering van de waterkering en het vergroten van de afvoercapaciteit;
  5. e. de instandhouding van de waterstaatsdoeleinden in de vorm van de waterhuishouding of de bescherming en het behoud van de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed;
  6. f. het verkeer te water.

10.2 Bouwregels

Op de voor ''Waterstaat - Waterstaatkundige functie' bestemde gronden, mag in afwijking van de bouwregeling voor de andere voorkomende bestemming(en) dan 'Waterstaat - Waterstaatkundigefunctie' niet worden gebouwd.

10.3 Afwijken van de bouwregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene Bouwregels

12.1 Bouwvlak

Indien voor gronden welke voor bebouwing in aanmerking komen op de verbeelding een bouwvlak is opgenomen, komen uitsluitend de gronden binnen het bouwvlak voor bebouwing in aanmerking, met dien verstande dat bouwwerken geen gebouwen zijnde, ook buiten het bouwvlak zijn toegestaan.

12.2 Maximum bebouwingspercentage

Ingeval voor gronden welke voor bebouwing in aanmerking komen noch in de regels, noch op de verbeelding een maximum bebouwingspercentage is vermeld, mogen deze gronden volledig worden bebouwd.

Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels

13.1 Afwijking toegestane afmetingen, maten en percentages

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van de regels van dit bestemmingsplan voor afwijkingen van toegestane afmetingen, maten (waaronder minimale en maximale afstanden) en percentages tot niet meer dan 10% van die afmetingen, maten en percentages, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de milieusituatie.

13.2 Afwijking toegestane bouwhoogte techniek

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van de regels van dit bestemmingsplan ten aanzien van de maximum toegestane bouwhoogte van een gebouw, ten behoeve van technische voorzieningen op het dak, welke noodzakelijk zijn voor het doelmatig functioneren van het bouwwerk, zoals liftopbouwen, lichtkoepels, schoorstenen, antennemasten, luchtverversingsapparatuur, glazenwasinstallatie e.d., mits de overschrijding van de maximum bouwhoogte niet meer dan 5 meter bedraagt, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 14 Overige Regels

Voor zover dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, gelden:

  1. a. in de eerste plaats de regels van Artikel 7 Leiding - Gas;
  2. b. in de tweede plaats de regels van Artikel 8 Leiding - Water;
  3. c. in de derde plaats de regels van Artikel 10 Waterstaat - Waterstaatkundige functie;
  4. d. in de vierde plaats de regels van Artikel 9 Waarde - Archeologie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

15.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Gasontvangststation Stadionpark'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Binnen het gebied Stadionpark vindt de komende jaren de ontwikkeling Feyenoord City plaats. In dit gebied ligt een hogedruk aardgastransportgasleiding en een gasontvangststation (hierna: GOS). Om ervoor te zorgen dat geplande ontwikkelingen door kunnen gaan dient het bestaande GOS aan de Persoonshaven verplaatst te worden naar een nieuwe locatie. Deze locatie is gevonden aan de Stadionlaan. Daarnaast wordt de huidige aardgastransportleiding in het plangebied Feyenoord City door Gasunie overgedragen aan de gemeente Rotterdam. De gemeente zal de leiding vervolgens gefaseerd uit het gebied verwijderen. In het bestemmingsplan Feyenoord City wordt deze leiding wegebestemd.

De beoogde ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan maakt het nieuwe GOS op de locatie aan de Stadionlaan planologisch-juridisch mogelijk. Aan het beoogde GOS komt een nieuw leidingdeel dat aantakt op de bestaande leiding. Dit leidingdeel is ook in dit bestemmingsplan opgenomen.

1.2 Ligging En Begrenzing

Het plangebied ligt in Rotterdam-Zuid en bevindt zich in het zuidoosten van de Sportcampus bij de splitsing van de Buitendijk en de Stadionlaan, Figuur 1.1 geeft tevens de ligging van het plangebied aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2158GOS-va01_0001.jpg"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Kadaster, bewerking Rho adviseurs)

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

Voor het plangebied gelden momenteel de volgende bestemmingsplannen:

Bestemmingsplan Vaststellingsdatum gemeenteraad
Sportcampus Rotterdam 9 juli 2015
Parapluherziening biologische veiligheid 14 juni 2018
Parapluherziening parkeernormering Rotterdam 14 december 2017

Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied

2.1 Archeologie

Beleidskader

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het Rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische waarden- en beleidskaart en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen, die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het Rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureau-onderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

Bewoningsgeschiedenis

Uit het bestemmingsplangebied zijn momenteel geen vindplaatsen bekend uit de prehistorie, Romeinse tijd en Vroege Middeleeuwen, maar er is voor het gebied wel een verwachting voor vindplaatsen uit deze perioden.

In de aangrenzende gebieden ten noordwesten en ten zuidoosten van het plangebied bevinden zich in de ondergrond rivierduinen of donken. Donken werden in het Mesolithicum (8000-5300 voor Christus) en het Neolithicum (5300-2000 voor Christus) in dit gebied veelvuldig als verblijfplaats benut. Vanaf de Bronstijd werden de donkgebieden definitief afgedekt door veen en klei. Sporen uit de IJzertijd (800 voor Christus-begin jaartelling) kunnen voorkomen op het veen, dat in het gehele bestemmingsplangebied aanwezig is en dat afgedekt wordt door een laatmiddeleeuwse kleilaag. Langs de Maas bevinden zich kleiafzettingen, die voor het begin van de jaartelling zijn afgezet en waarop bewoningssporen uit de Romeinse tijd kunnen voorkomen.

In de 10e-12e eeuw zijn het veen en het klei-op-veengebied ontgonnen en voor bewoning en landbouw geschikt gemaakt. Vóór 1300 is men met de bedijking gestart. Bij de overstroming van de door de bedijking gevormde Riederwaard in 1373 ging het gebied ten onder. Het plangebied kwam na de herbedijking van het gebied te liggen in de polder Varkenoord (1576).

2.1.1 Archeologische verwachting

In het bestemmingsplangebied kunnen bewoningssporen en vondsten uit de prehistorie, de Romeinse tijd en de Middeleeuwen voorkomen. Op het donkzand dat in de ondergrond van het plangebied aanwezig kan zijn, worden met name bewoningssporen en vondsten uit het Mesolithicum en het Neolithicum verwacht. In de dijktracés worden met name bewoningssporen vanaf de late Middeleeuwen verwacht.Deze ligt net buiten het plangebied.

In het plangebied zijn zowel grote landschappelijke fenomenen (slootstructuren, akkercomplexen) te verwachten als kleinere structuren die in een booronderzoek traceerbaar zijn, zoals huisplaatsen uit de prehistorie of de Romeinse tijd. Dergelijke structuren hebben een gemiddelde oppervlakte van 100-200 m2. Archeologische indicatoren aangetroffen in een klein plangebied (kleiner dan 200 m2) leveren doorgaans een beperkte wetenschappelijke waarde op en de archeologische informatie is sterk gefragmenteerd. Het verlies aan archeologische informatie als in dergelijke gevallen geen onderzoek wordt uitgevoerd is relatief gering.

Het registreren van een enkel spoor of een enkele vondst die bij dergelijke bodemingrepen wordt aangetroffen kan wel zinvol zijn. Daarom wijst de gemeente, wanneer (nader) archeologisch onderzoek niet verplicht is, altijd op de meldingsplicht in geval van 'toevalsvondsten'.

BOOR is gevraagd om advies te geven of er archeologisch onderzoek nodig is. Het beleidsadvies is opgenomen in bijlage 3. Hieruit blijkt dat de plannen voor het gasontvangststation grotendeels binnen het plangebied Rotterdam Stadionpark Sportcampus Zuidzijde 2 vallen. Hier is reeds archeologisch onderzoek uitgevoerd. (Warning, S. 2016: Rotterdam Stadionpark Sportcampus Zuidzijde 2. Daarnaast is een aanvullend verkennend inventariserend veldonderzoek uitgevoerd door middel van grondboringen (BOORrapporten 595), Rotterdam). Uit dit onderzoek is geen verdere onderzoekseis voortgekomen. Aangezien de werkzaamheden ook binnen de toegestane marges van het bestemmingsplan vallen zijn verdere archeologische inspanningen in het kader van dit project niet noodzakelijk.

De borging van de archeologische waarde is geregeld in Artikel 9 van de regels.

2.2 Stadsgezichten En Monumenten

2.2.1 Algemeen

De gemeente Rotterdam kent een groot aantal panden en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd. Voor de bescherming wordt gebruik gemaakt van bestaand instrumentarium. In het bestemmingsplan zijn geen nadere planologische regelingen opgenomen - behoudens (indien aan de orde) de planologische bescherming die overeenkomstig de Erfgoedwet die dient te rusten op een beschermd dorps- of stadsgezicht. Gemeente Rotterdam maakt onderscheid tussen de volgende gebieden en gebouwen: beschermde stadsgezichten, wederopbouwaandachtsgebieden, rjksmonumenten en gemeentelijke monumenten, beeldbepalende objecten en beeldbepalende gevelwanden.

2.2.2 Plangebied

Binnen het plangebied zijn geen beschermde monumenten en beeldbepalende objecten gelegen. De Buitendijk is een waardevolle historische dijk. Ten zuiden van het plangebied is deze dijk nog aanwezig. De ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de dijk.

2.3 Huidige Situatie

Het plangebied bevindt zich ten westen van de splitsing van de Stadionlaan en de Buitendijk. De locatie van het nieuwe GOS ligt aan de rand van de Sportcampus. De wijk Sportdorp ligt direct ten oosten van het plangebied aan de overzijde van de Stadionlaan. Op de locatie stond voorheen een clubgebouw wat inmiddels gesloopt is in verband met de ontwikkeling van de Sportcampus. Op de Sportcampus heeft een herontwikkeling plaatsgevonden, waarbij het terrein is gemoderniseerd. Hierdoor zijn nieuwe sportgebouwen opgericht en sportvelden aangepast. De beoogde locatie van het GOS betreft een vrijgekomen locatie op de Sportcampus die niet meer voor sportdoeleinden in gebruik is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2158GOS-va01_0002.jpg"

Figuur 2.2: Toegang tot de Sportcampus en het nieuwe GOS-terrein via een loopbrug. (bron: Google streetview)

Tussen de beoogde locatie van het GOS en de Stadionlaan ligt een waterloop. Momenteel is het plangebied bereikbaar via een loopbrug van de Sportcampus naar de Stadionlaan (figuur 2.2). Het beoogde terrein is op dit moment niet in gebruik en bestaat uit een kale zandvlakte. Hierdoor hoeven er geen sloop of kap werkzaamheden plaats te vinden om het nieuwe GOS mogelijk te maken.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Nut- En Noodzaak Verplaatsing En Locatiekeuze

Binnen het gebied Stadionpark vindt de komende jaren de ontwikkeling Feyenoord City plaats. Een grote gebiedsontwikkeling rond sport, vrijetijd en wonen. Binnen dit gebied ligt een gasontvangstation ter plaatse van de Persoonshaven, tussen het Mallegatpark en het verzorgingshuis De Steenplaat. Bovendien ligt er een aardgastransportleiding in het gebied Feyenoord City. Op de locatie van het huidige GOS is de ontwikkeling van een nieuwe woontoren voorzien die ook een plintfunctie aan het park geven kan (buurtfunctie). Het GOS aan de Persoonshaven dient daarom verplaatst te worden. De aardgastransportleiding dient tevens verwijderd te worden.

In overleg met Gasunie en Stedin is gezocht naar een nieuwe locatie voor het GOS. Hiervoor zijn drie zoeklocaties locaties gevonden en beoordeeld op geschiktheid. De meest geschikte locatie is uiteindelijk gevonden aan de Stadionlaan, ten oosten van de sportvelden. Binnen deze locatie zijn vervolgens drie mogelijke ruimtes gezocht. Voor het plaatsen van een gasontvangststation gelden een aantal NEN normen. In één van deze NEN normen wordt aangegeven dat een gasontvangststation met de beoogde gascapaciteit, minimaal 25 m vanaf een gebouw met een verblijfsfunctie geplaatst dient te worden. Ten oosten van de locatie liggen de woningen in de wijk Sportdorp. De gekozen locatie voldoet aan dit afstandscriterium tot deze woningen en is zodoende als beste beoordeeld.

De ligging van het bestaande en nieuwe GOS alsmede het te verwijderen leidingdeel zijn te zien in figuur 3.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2158GOS-va01_0003.png"

Figuur 3.1: Ligging bestaande (1) en nieuwe (2) locatie GOS + ligging hogedruk aardgastransportleiding (bron: Kadaster, bewerking Rho adviseurs)

3.2 Toekomstige Situatie

Het nieuwe GOS bestaat heeft een afmeting van circa 7,5 m bij 15,1 m. Daarnaast moet er om het nieuwe GOS te verbinden met het bestaande leidingnetwerk een nieuw (in- en uitgaand) leidingdeel aangelegd worden. Dit bestaande leidingdeel ligt onder de Stadionlaan. Het nieuw te leggen leidingdeel wordt via een zinker onder de waterloop geleid. Het GOS terrein zal worden afgeschermd met een hekwerk en is door middel van een poort bereikbaar voor bevoegde personen. Ten noorden van het GOS wordt een trapveld aangelegd. Dit trapveld past binnen de begrenzing van het huidige bestemmingsplan en is zodoende niet opgenomen in het voorliggende plan. Zie figuur 3.2 voor de inrichting van de toekomstige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2158GOS-va01_0004.jpg"

Figuur 3.2 Ontwerp GOS Stadionpark

Hoofdstuk 4 Beleid

4.1 Rijksbeleid

Op rijksniveau zijn de volgende documenten van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu relevant:

  • Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
  • Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
  • Besluit ruimtelijke ordening

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Vastgesteld op 13 maart 2012

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve Rijksbetrokkenheid. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en ontwikkelingen van burgers en bedrijven.

Toetsing
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte gaat in op beleid op een dergelijk hoog abstractieniveau dat dit niet van invloed is op de beoogde ontwikkeling van het GOS.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Vastgesteld 30 op december 2011

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is een uitwerking van de SVIR. Hierin stelt het Rijk een aantal regels voor met betrekking tot de inhoud van bestemmingsplannen. Bijvoorbeeld op het gebied van de Grote Rivieren, het Kustfundament, Mainportontwikkeling Rotterdam en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Toetsing
De ontwikkelingen binnen het plangebied raken geen van bovenstaande rijksbelangen. Het Rijksbeleid zoals vastgelegd in het Barro geeft hierdoor geen uitgangspunten voor dit bestemmingsplan.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Vastgesteld op 1 januari 2012, gewijzigd per 1 juli 2017

Onderdeel van de nationale belangen zoals in de Structuurvisie Infrastructuur en Milieu vastgesteld is een zorgvuldige afweging bij alle ruimtelijke besluiten. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is daarvoor de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. De ladder ziet er als volgt uit:

  • Lid 2. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  • Lid 3. Indien in een bestemmingplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  • Lid 4. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Toetsing
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van een nutsvoorziening. Volgens de handreiking behorende bij de ladder betreft dit een overige stedelijke ontwikkeling die niet als stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt Hierdoor hoeft er niet getoetst te worden aan de ladder.

4.2 Provinciaal En Regionaal Beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland (2019)

Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit.

De provincie heeft zes richtinggevende ambities geformuleerd in de fysieke leefomgeving. Door in te zetten op de zes ambities wordt bijgedragen aan het sterker maken van Zuid-Holland.
Deze ambities zijn:

  • Naar een klimaatbestendige delta;
  • Naar een nieuwe economie: the next level;
  • Naar een levendige meerkernige metropool;
  • Energievernieuwing;
  • Best bereikbare provincie;
  • Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.

Deze ambities zijn vertaald in beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving.

Toetsing en conclusie
De beoogde ontwikkeling is van een dermate kleine schaal dat de ambities en beleidskeuzes uit de omgevingsvisie geen raakvlakken heeft met de ontwikkeling.

4.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland (2019)

De Omgevingsvisie Zuid-Holland is vertaald in de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Voor dit bestemmingsplan is het onderwerp 'ruimtelijke kwaliteit' relevant. In de verordening zijn in artikel 6.9 algemene regels voor ruimtelijke ontwikkelingen geformuleerd ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit. Daarbij zijn de volgende regels van belang:

Lid 1 Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  1. a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  2. b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    1. 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
    2. 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
  3. c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    1. 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
    2. 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.

Lid 4 Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een beeldkwaliteitsparagraaf, waarin het effect van deze ontwikkeling op de bestaande kenmerken en waarden wordt beschreven en waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:

  1. a. waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn, of
  2. b. die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.
  3. c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    1. 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.

Toetsing en conclusie

De beoogde ontwikkeling valt in de categorie 'inpassen'. Er is sprake van een ontwikkeling van een beperkte omvang die past binnen de gebiedsidentiteit. Een nutsvoorziening is immers een passende functie binnen bestaand stedelijk gebied.

Volgens de kwaliteitskaart valt het nieuwe GOS binnen de categorie 'Stedelijke groen- en waterstructuur'. Als richtpunt geldt dat ontwikkelingen bij dienen te dragen aan het behouden en versterken van de stedelijke groen- en waterstructuur. Daarbij gaat het om de recreatieve kwaliteit, de bijdrage aan klimaatbestendigheid en de verbinding tussen stad en land. De waterstructuur blijft in voorliggend plan gehandhaafd. Er is geen sprake van aantasting van een groen- of waterstructuur. De locatie heeft de recreatieve functie verloren door de herinrichting van de Sportcampus en is vrij gekomen voor een andere invulling. Het plan voldoet het plan aan de richtpunten van de kwaliteitskaart.

4.3 Gemeentelijk Beleid

4.3.1 Stadsvisie Rotterdam: Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030

Vastgesteld op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Stadsvisie vormt het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De Stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad.

Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners. De kernbeslissingen zijn als volgt:

  1. 1. Rotterdam wil in 2030 op het gebied van kennis en innovatie de belangrijkste havenstad van Europa zijn.
  2. 2. Rotterdam benut vrije tijd als aanjager van de stedelijke economie.
  3. 3. Rotterdam maakt ruimte voor ondernemers.
  4. 4. Rotterdam bouwt in bestaand stedelijk gebied om in de woningbehoefte te voorzien.
  5. 5. Rotterdam realiseert woonmilieus die selectieve migratie tegengaan.
  6. 6. Rotterdam transformeert zwakke woonmilieus.
  7. 7. Rotterdam zet de openbare ruimte en de wateropgave in als accelerator van de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen.
  8. 8. Rotterdam waarborgt haar bereikbaarheid op duurzame wijze.
  9. 9. Rotterdam combineert de aanpak van milieu en ruimtelijke ontwikkeling op creatieve wijze.
  10. 10. Rotterdam zet cultureel erfgoed en architectuur in als ontwikkelingsgericht.

Toetsing
Stadsvisie Rotterdam is van een dermate abstract niveau dat het geen raakvlakken heeft met de ontwikkeling van het GOS.

4.3.2 Gebiedsvisie Stadionpark (2018)

Het plangebied maakt onderdeel uit van het Stadionpark waarvoor op 1 februari 2018 een nieuwe gebiedsvisie is vastgesteld door de gemeenteraad. Met de gebiedsvisie zijn de eerder vastgestelde visies en masterplannen in een actuele context geplaatst.

De opgave is om het gebied Stadionpark een sterkere samenhang en identiteit te geven. Het huidige gebied wordt gekenmerkt door sterke functies in een sterk functioneel ingericht gebied: grote doorgaande verbindingen voor de auto en trein die als barrières door het Stadionparkgebied heen lopen. De verschillende deelgebieden als de Veranda, het Sportdorp en het bedrijventerrein functioneren op zichzelf behoorlijk goed. De ambitie van de gebiedsvisie betreft het creëren van een aantrekkelijk stadsdeel met een grote meerwaarde voor de stad en de omliggende wijken. Hiertoe wordt ingezet op een gebied met een sterke identiteit, herkenbaar in sfeer en programma.

In de gebiedsvisie is de ontwikkeling voor Stadionpark verder uitgewerkt voor:

  • het Waterfront: een sterk rivierfront met ruimte voor wonen, bedrijvigheid, recreatie
  • de Sportstad: een gebied voor actief sporten, recreatie en hoogwaardig wonen

Met daarbinnen icoon Feyenoord: het nieuwe stadion.

De gebiedsvisie Stadionpark vormt het kader voor het beoordelen van initiatieven en het inhoudelijk kader voor de samenwerking met Feyenoord en andere initiatiefnemers in het gebied.

Het bestemmingsplangebied maakt onderdeel uit van Sportstad. Sportstad omvat Varkenoord, Sportdorp, Park de Twee Heuvels en strekt zich uit tot in de Stadiondriehoek met de herontwikkelde Kuip, Topsportcentrum en woningbouw in de driehoek. De Strip, de verbinding tussen het nieuwe stadion en de Kuip, koppelt beide delen aan de westkant van het gebied aan elkaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2158GOS-va01_0005.png"

Figuur 4.1: de herkenbare delen van de Gebiedsvisie Stadionpark

Toetsing
Het bestemmingsplan is een juridisch uitvloeisel van de gebiedsvisie en daarom in lijn daarmee. De verplaatsing van het GOS maakt enerzijds de ontwikkeling van het Mallegatpark mogelijk en anderzijds vormt het geen belemmering voor de ontwikkeling van het Stadionpark.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk is het voorliggende bestemmingsplan getoetst aan de relevante omgevingsaspecten.

5.2 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

Het instrument milieueffectrapportage wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU richtlijn m.e.r.. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Daarbij geldt een bandbreedte. Bovendien dienen bij de afweging ook nog andere factoren te worden betrokken en dient nagegaan te worden of er significant negatieve effecten te verwachten zijn op natuurgebieden.

Onderzoek

Het bestemmingsplan maakt een gasontvangststation mogelijk. Dit gasontvangststation moet worden aangesloten op een bestaande leiding met een lengte van 50 meter. In het MER voor Feyenoord City is het nut en de noodzaak van de verplaatsing naar deze locatie beschreven.

Deze voorgenomen activiteit is niet m.e.r.-beoordelingplichtig. De hoofdactiviteit, de aanleg van een gasontvangststation, valt niet onder het Besluit m.e.r. De aanleg van de leiding is ondergeschikt aan de hoofdactiviteit. De leiding is immers uitsluitend nodig om de aansluiting van het gasontvangststation aan te sluiten op een bestaande leiding. Categorie D 8.1 van het Besluit m.e.r. (De aanleg, wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor het transport van gas, olie of CO2-stromen ten behoeve van geologische opslag of de wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor het transport van chemicaliën.) is bedoeld voor grootschalige aanleg van leidingen en niet voor de in de voorgenomen activiteit ondergeschikte functie van aansluiting op een bestaande leiding. Bovendien is het nut en de noodzaak van het gasontvangststation beschreven in het MER voor Feyenoord City.

5.3 Sectorale Toetsing

5.3.1 Milieuzonering

Toetsingskader

Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. De gemeente Rotterdam gebruikt al sinds de jaren '50 van de vorige eeuw instrumenten om bedrijven in te passen in de omgeving. Dit gebeurde eerst door middel van de Hinderwetverordening. Vanaf de jaren '70 van de vorige eeuw werkt de gemeente met de Rotterdamse 'Staat van Inrichtingen'. Deze is afgeleid van de inrichtingen die zijn opgenomen in het Hinderbesluit en uitgebreid met een indeling in milieucategorieën. Begin jaren '90 van de vorige eeuw heeft Rotterdam beleid vastgesteld waarbij voor de milieuzonering gebruik wordt gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering).

De (huidige) VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve afstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met de indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging.

Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones langs stedelijke wegen, woongebieden met kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden nabij industrieterreinen. In deze gebieden is een combinatie van wonen en werken vaak mogelijk. Vaak aanpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking.

De gemeente Rotterdam bestemt in haar bestemmingsplannen de functies zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel gebruik gemaakt van de VNG-uitgave.

Onderzoek

In de beoogde situatie wordt een gasontvangststation gerealiseerd. Hiermee wordt een milieuhinderlijke functie opgericht en moet getoetst worden aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. In het gebied zijn voornamelijk sportvoorzieningen, woningen en bedrijven aanwezig, waardoor de omgeving getypeerd kan worden als 'gemengd gebied'.

Het beoogde gasontvangststation valt volgens de VNG-brochure onder milieucategorie 3.1. De richtafstand ten opzichte van gevoelige objecten van dit type inrichting bedraagt 30 meter in een gemengd gebied. De dichtstbijzijnde woningen zijn gelegen op een afstand van circa 50 meter. Er wordt aan de richtafstand voldaan. Het aspect milieuzonering vormt daarom geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Conclusie

Er wordt aan de richtafstanden voldaan. Als gevolg van de beoogde ontwikkeling is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

5.3.2 Verkeer en parkeren

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden aangetoond of een ruimtelijke ontwikkeling voorziet in een goede verkeersafwikkeling en voldoende parkeergelegenheid.

Onderzoek en conclusie

Er is sprake van een nieuw gasontvangststation met een nieuw leidingdeel. Eenmaal in gebruik vragen deze voorzieningen geen specifieke parkeerruimte. Voor inspectie wordt in de berm reeds voorzien in voldoende opstelmogelijkheden voor onderhouds- en inspectievoertuigen. Er is ook geen sprake van een verkeersgeneratie. Verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de ontwikkeling.

5.3.3 Geluid

Toetsingskader
Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg- en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer.

Volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake te zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidsbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidsbronnen zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/uur wegen, parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidsniveau in beeld gebracht.

In de Wet geluidhinder staan de geluidsgevoelige bestemmingen genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidsbelastingen gelden maar ook hier geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken moet worden naar bestemmingen, die in de Wet geluidshinder niet als geluidsgevoelig zijn aangemerkt, maar dit wel kunnen zijn.

Onderzoek en conclusie
Het beoogde GOS beschikt over een milieucategorie van 3.1. De richtafstand ten opzichte van gevoelige objecten van dit type inrichting bedraagt 30 meter in gemengd gebied. De dichtstbijzijnde woningen zijn gelegen op een afstand van circa 50 meter. Hierdoor is akoestisch onderzoek niet noodzakelijk. Het aspect geluid vormt daarom geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.3.4 Luchtkwaliteit

Toetsingskader
Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen.

Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden.

De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als:

  • er door de (ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden;
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • er sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect;
  • het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling;
  • de in het plan opgenomen ontwikkelingen passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld.

Rotterdams beleid

Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt. Herstructurering is alleen mogelijk als dat resulteert in netto minder blootgestelde inwoners. In overschrijdingsgebieden is nieuwbouw niet toegestaan.

Onderzoek en conclusie
De realisatie van het GOS genereert geen nieuw verkeer. Er is sprake van incidentele verkeersbewegingen (onderhoud, controle). Het plan draagt zodoende niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de planontwikkeling.

5.3.5 Water

Waterbeheer en watertoets
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van deze ruimtelijke onderbouwing wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Omgevingsvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2016-2021) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Voor een toename aan verhard oppervlak moet 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de verharding toeneemt.

Gemeentelijk beleid
In het deelgemeentelijk Waterplan IJsselmonde is een doorvertaling gemaakt van het Waterplan 2 van Rotterdam. Hierin zijn locatiespecifieke streefbeelden vastgesteld en is voor de watergangen in het gebied IJsselmonde de ambitie weergegeven voor de waterkwaliteit en de waterkwantiteit. Tevens zijn concrete maatregelen geformuleerd om te komen tot de gewenste streefbeelden.

Huidige situatie
Het plangebied is momenteel niet in officieel gebruik. De sportverenigingen gebruiken het naastgelegen gras als tijdelijke stalling voor mobiele goals. In de huidige situatie is het plangebied braakliggend.

Bodem en grondwater
Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Vanwege de ligging in de bebouwde kom is het plangebied niet gekarteerd op de Bodemkaart van Nederland. Ten oosten van het plangebied bestaat de grond uit lichte klei met homogeen profiel. Met betrekking tot grondwater is ten westen van het plangebied sprake van grondwatertrap Vb. Dit betekent dat de hoogste gemiddelde grondwaterstand (GHG) schommelt tussen 25 en 40 centimeter. De gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) ligt op 120 centimeter onder maaiveld. Het maaiveld ligt op circa 1.4 meter -NAP.

Waterkwantiteit
Conform de Legger van Waterschap Hollandse Delta is er in het plangebied een hoofdwatergang gelegen. Deze watergang heeft een beschermingszone van 3,5 m aan weerszijden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2158GOS-va01_0006.png"

Figuur 5.1: Watergangen in en rondom het plangebied (rood omkaderd) (Legger Wateren Waterschap Hollandse Delta)

Watersysteemkwaliteit en ecologie
Binnen het plantgebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.

Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering
Het terrein is momenteel braakliggend en is niet aangesloten op het rioolstelsel.

Toekomstige situatie
Algemeen
De beoogde ontwikkeling bestaat uit een aan te leggen gasontvangststation en leidingdeel ten zuidoosten van sportcomplex Varkenoord. Dit leidingdeel zal door een bestaande watergang lopen. Daarnaast wordt er in de omgeving een nieuw watersysteem aangelegd, dit maakt echter geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

Bodem en grondwater
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen gevolgen voor bodem en grondwater.

Waterkwantiteit
In de toekomstige situatie zal een gasontvangststation gerealiseerd worden. Op dit moment is het perceel geheel onverhard. De grens om te compenseren voor verharding ligt bij het Waterschap Hollandse Delta op 500 m2. De oppervlakte van het GOS bedraagt circa 112 m2 en ligt daarmee onder de grens. De bijkomende verharding zal niet leiden tot meer dan 500 m2 nieuwe verharding. Watercompensatie is niet noodzakelijk. Voor de aanleg van het leidingdeel zullen werkzaamheden plaatsvinden in de beschermingszone. Ook is het noodzakelijk om de watergang te verleggen. Deze zal na de realisatie van de watergang weer teruggeplaatst worden.

Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- en beschermingszone van een regionale/primaire waterkering.

Afvalwaterketen en riolering
Het gasontvangststation zal niet aangesloten worden om het rioolstelsel.

Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie
De beoogde ontwikkeling is klein en blijft onder de grenswaarde, waardoor er geen watercompenserende maatregelen noodzakelijk zijn. Wanneer er voor eventuele werkzaamheden binnen de beschermingszones van de oppervlaktewatergangen een watervergunning wordt aangevraagd, heeft de ontwikkeling geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

5.3.6 Bodemkwaliteit

Toetsingskader
De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden voor zover relevant elders in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal.

Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.

Onderzoek en conclusie
In de huidige situatie is de locatie bestemd als sport. Met de beoogde ontwikkeling zal de bestemming bedrijf - nutsvoorziening gerealiseerd worden. Het gasontvangststation betreft geen milieugevoelig object waardoor bodemonderzoek binnen het planologisch kader niet noodzakelijk is. Wel dient voorafgaand aan de werkzaamheden de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem te worden voorgelegd aan het bevoegd gezag.

5.3.7 Externe veiligheid

Toetsingskader
Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Rotterdams beleid
De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).

Onderzoek

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2158GOS-va01_0007.png"

Figuur 5.3: Uitsnede risicokaart met plangebied zwart omcirkeld (bron: risicokaart.nl)

Risicovolle inrichtingen
Met dit bestemmingsplan wordt een gasontvangststation mogelijk gemaakt, wat onder een risicovolle inrichting valt. Door Royal HaskoningDHV (zie bijlage 2 onderzoek externe veiligheid) is onderzocht wat de gevolgen zijn voor de nieuwe locatie van het GOS. Hieruit blijkt dat het gasontvangststation een veiligheidsafstand heeft van 25 meter waarin geen kwetsbare objecten gerealiseerd mogen worden. Deze afstand geldt voor een GOS waarbij meer dan 40.000 m3 aardgas per uur verwerkt wordt. Beperkt kwetsbare objecten dienen minimaal op 4 meter afstand te liggen. De dichtstbijzijnde kwetsbare objecten betreffen woningen op een afstand van circa 50 meter. Op circa 15 meter afstand is een sportveld gelegen welke onder een beperkt kwetsbaar object valt. Hiermee wordt aan de veiligheidsafstanden uit het Activiteitenbesluit voldaan.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Het gasontvangststation zal aangesloten worden op de bestaande buisleiding W530-02. In het onderzoek van Royal HaskoningDHV zijn de gevolgen hiervan onderzocht voor de omgeving. De buisleiding heeft een diameter van 12,4 inch en een druk van 40 bar. Het groepsrisico voor de huidige situatie ligt op 0,06 maal de oriëntatiewaarde bij 186 slachtoffers met een frequentie van 1,87*10-8 per jaar. De oriëntatiewaarde wordt niet overschreden. Conform het Bevb dient de PR 10-6-contour op de buisleiding te liggen. In de huidige situatie is er geen sprake van een PR 10-6-contour. Ook in de toekomstige situatie is er geen sprake van een 10-6-contour, wel veranderen de ligging van de PR10-7- en PR10-8 contouren. Op basis hiervan wordt aangenomen dat het plaatsgebonden risico geen beperkingen heeft voor het plan. Het groepsrisico blijft 0,06 maal de oriëntatiewaarde bij 186 slachtoffers met een frequentie van 1,87*10-8 per jaar en verandert niet. Conform het Bevb dient het groepsrisico verantwoord te worden omdat het een nieuwe buisleiding betreft. Deze verantwoordingsplicht geldt binnen het invloedsgebied.

Verantwoording groepsrisico

Hoogte groepsrisico

De hoogte van het groepsrisico wordt bepaald door de hoeveelheid aanwezig bevolking binnen het invloedsgebied van 140 meter. Binnen het invloedsgebied van de maatgevende kilometer ligt bebouwing met permanente aanwezigheid van personen. Binnen het invloedsgebied van het nieuwe deel van de buisleiding liggen sportvelden en recreatieve voorzieningen. Deze bevolking is niet permanent aanwezig wat een lagere personendichtheid geeft dan langs de bestaande leiding. Het groepsrisico blijft in de toekomstige situatie gelijk en neemt niet toe.

Maatregelen

Bronmaatregelen die leiden tot een kwantitatieve verlaging van het groepsrisico zijn (een combinatie van):

  • Afdekking met beschermend materiaal: Dit betreffen maatregelen waarbij er een ondergrondse afdekking plaatsvindt van de leiding.
  • Beheersmaatregelen betreffen beperkingen aan of uitsluiting van graafwerkzaamheden door middel van een beheerovereenkomst met de grondeigenaar.
  • Fysieke barrières op maaiveld: Dit betreffen maatregelen die ertoe dienen dat het bij graafwerkzaamheden duidelijk is dat de werkzaamheden niet mogen worden uitgevoerd zoals een hekwerk of dijklichaam.

Ruimtelijke maatregelen die leiden tot een kwantitatieve verlaging van het groepsrisico zijn een combinatie van:

  • Verplaatsen buisleiding;
  • Verlaging van de personendichtheid;
  • Vergroting van de afstand tot de bron;
  • Beperking van de aanwezigheidsduur van mensen.

Maatgevend scenario fakkelbrand

Voor de buisleiding is het maatgevende scenario een fakkelbrand. Een fakkelbrand (volledige breuk van de aardgastransportleiding) bij een buisleiding kan optreden als gevolg van een (ernstige) beschadiging. Bijvoorbeeld als gevolg van werkzaamheden, uitgevoerd door derden in de directe omgeving van de aardgastransportleiding. Indien de aardgastransportleiding ineens breekt, komt een grote hoeveelheid aardgas vrij. Dit aardgas zal in de meeste gevallen direct onststeken, wat een (verticale) fakkel tot gevolg heeft. De fakkel kan afhankelijk van de eigenschappen van de aardgastransportleiding tot een hoogte van enkele honderden meters reiken. Binnen een afstand van 140 meter kunnen de effecten leiden tot slachtoffers, schade en brand in de omgeving van de buisleiding (1% letaliteit). Binnen een afstand van 70 meter van de leiding is kans op overlijden groot (100% letaliteit).

Rampenbestrijding

Voorbereiding hulpdiensten
Hulpdiensten moeten op de hoogte zijn van de specifieke risico's in de omgeving als gevolg van gevaarlijke stoffen en het beschikbare materieel hierop afstemmen. De voorbereiding op de ongevalsbestrijding is onderdeel van de plannen van de veiligheidsregio. Onderdeel van de voorbereiding zijn ook oefeningen.

Alarmering, opkomsttijd en communicatie naar en tussen hulpverleners
Een snelle alarmering en opkomsttijd zijn bij een fakkelbrand van een buisleiding minder relevant omdat het scenario zich snel voltrekt en langdurig is. Het duurt enige tijd voordat de leiding wordt afgesloten. Daarnaast treden de hulpdiensten niet op in het invloedsgebied vanwege de hoge hittestraling. Inzet vindt met name plaats nadat de fakkel is uitgedoofd. Werkende communicatiemiddelen naar en tussen hulpverleners zijn een noodzaak.

Bereikbaarheid
Tweezijdige bereikbaarheid van zowel de locatie van het incident als het effectgebied kan de bestrijdbaarheid en de hulpverlening versnellen. Daarbij is ook de aanwezigheid van opstelplaatsen aan meerdere zijden belangrijk. De minimale eisen voor bereikbaarheid van hulpdiensten staan weergegeven in het document Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid van Brandweer Nederland. Daarnaast heeft de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR) een eigen handleiding over bluswater en bereikbaarheid.

Specifiek voor het scenario fakkelbrand
Een fakkelbrand heeft een snelle ontwikkeltijd. Hierdoor zijn er geen mogelijkheden voor bronbestrijding en primaire effectbestrijding. De effectbestrijding is gericht op het afschermen van de omgeving, op het bestrijden van secundaire branden en het redden van personen die tussen brokstukken liggen.

Zelfredzaamheid

De zelfredzaamheid van personen heeft betrekking op de personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de buisleiding in de toekomstige situatie. Een aandachtspunt hierbij is het sportveld. Deze bevindt zich binnen het invloedsgebied van het nieuw aan te leggen deel van de buisleiding.

Adequate vluchtroutes
Vluchtroutes helpen mensen het gebied te verlaten. Vluchtroutes moeten duidelijk zichtbaar zijn, zich van de activiteit af richten (bij voorkeur haaks op de windrichting), breed genoeg zijn en vrij zijn van obstakels. In de vrije ruimte kan rekening worden gehouden met de positie en compositie van gebouwen. Gebouwen zelf moeten beschikken over goede vluchtroutes. Heldere communicatie over de veilige vluchtroute is belangrijk.

Waarschuwingsmiddelen
NL-Alert: Doel is alle aanwezigen in de omgeving snel te informeren over een incident met gevaarlijke stoffen. Bij een ongeval met gevaarlijke stoffen vindt veel communicatie plaats via radio, internet en telefoon. Het is belangrijk dat zendmasten ook tijdens een ongeval werken.

Afstemming Handelingsperspectief
Het handelingsperspectief voor mensen tijdens een ongeval met gevaarlijke stoffen moet worden afgestemd met de inzet van hulpdiensten. Deze inzet moet aansluiten op dit handelingsperspectief.

Risicocommunicatie vooraf
Communicatie over de risico's als het gevolg van gevaarlijke stoffen en over het handelingsperspectief tijdens een ongeval met gevaarlijke stoffen, maakt mensen bewust. Zij weten wat ze moeten doen bij een ongeval. Dit draagt bij aan de veiligheid. Belangrijk is open, eerlijke en begrijpbare communicatie. Een goede risicocommunicatie is een aandachtspunt voor de aanwezigen op het sportveld. De aanwezigen zijn zelfredzaam maar in geval van een breuk van de buisleiding hebben de aanwezigen een beperkt handelingspersppectief.

Onderhoud van schuilplaatsen en vluchtwegen
Onderhoud van schuilplaatsen en vluchtwegen is belangrijk. Ten tijde van een ongeval moeten schuil- en vluchtmogelijkheden bereikbaar en inzetbaar zijn. Dit is een aandachtspunt voor aanwezigen op het sportveld.

Specifiek voor het scenario fakkelbrand
Personen zijn na het ontstaan van een fakkelbrand op zichzelf en anderen aangewezen. Afhankelijk van de situatie en de inrichting van de omgeving kan het handelingsperspectief verschillen. Snel reageren is bevordelijk. Bij schuilen gelden aanvullend de volgende maatregelen:

  • Schuilen in de van het gevaar afgekeerde zijde van het gebouw;
  • Sluiten van gordijnen;
  • Verwijderd blijven van ramen;
  • Voorkomen van ontstekingsbronnen (licht niet aan doen, uitschakelen verwarming etc.);
  • Openen van ramen om schade door de drukgolf te vermijden (behalve bij een gecombineerd gevaar met brand of gifwolk)

Belangrijk hierbij is de bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen van belang zodat bij een incident de hulpdiensten adequaat kunnen optreden. Ook is het van belang zorg te dragen voor een goede voorlichting en instructie van de gebruikers van de sportvelden, zodat men weet te handelen tijdens een calamiteit.

Conclusie

Met de oprichting van het gasontvangststation en het nieuw aan te leggen leidingdeel is er sprake van de realisatie van een risicovolle inrichting. De gevolgen hiervan zijn onderzocht door Royal HaskoningDHV. Deze is te vinden in bijlage 2.

Hieruit blijkt dat er geen (beperkt) kwetsbare objecten in de veiligheidsafstanden zijn gelegen. Verder vormt het plaatsgebonden risico van de de buisleiding geen belemmering voor het plan. Het groepsrisico ligt op 0,06 maal de oriëntatiewaarde bij 186 slachtoffers met een frequentie van 1,87*10-8 per jaar. In de toekomstige situatie blijft het groepsrisico gelijk.

In dit bestemmingsplan verder worden geen kwetsbare objecten mogelijk gemaakt waaraan getoetst moet worden. Daarnaast is het groepsrisico onderzocht en kan geconcludeerd worden dat de zelfredzaamheid van personen voldoende is wanneer ze tijdig gealarmeerd worden. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.3.8 Ecologie

Toetsingskader
Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

Natura 2000-gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling of voortoets de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.


Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.


Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.


Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.


Bij de voorbereiding van de ruimtelijke onderbouwing moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.


Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij de verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Toetsing

Gebiedsbescherming
Het plangebied is geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Biesbosch ligt op circa 17 kilometer. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNN bevindt zich op een afstand van circa 500 meter (figuur 5.4).

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2158GOS-va01_0008.png"

Figuur 5.4 Ligging plangebied (rood omcirkeld) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: Provincie Zuid-Holland)

Vanwege de afstand zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten. Het beoogde gasontvangststation zal geen gebouwemissies of structurele verkeersgeneratie veroorzaken. Om eventuele negatieve effecten op beschermde natuurgebieden uit te sluiten is een AERIUS-berekening uitgevoerd voor de aanlegfase van het GOS (bijlage 4). Voor deze berekening van het GOS zijn door Stedin en Gasunie losse AERIUS-berekeningen aangeleverd, welke vervolgens zijn samengevoegd tot de berekening in bijlage 4.

In de exploitatiefase geeft een gasontvangststation geen uitstoot van NOx.

De berekening toont aan dat de beoogde ontwikkeling geen stikstofdepositie boven de 0,00 mol/ha/jr oplevert. Hiermee zijn negatieve effecten op beschermde natuurgebieden uitgesloten.

Soortenbescherming
Om de aanwezigheid van de beschermde soorten uit te sluiten is het plangebied Sportcampus, waarvan het plangebied deel uitmaakt onderzocht. Hieruit bleek dat nader vleermuisonderzoek noodzakelijk was. Op basis van het vermoeden dat er mogelijke beschermde vleermuis voorkomen is inventarisatie onderzoek gedaan. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden in de periode mei 2017 tot september 2017 (zie Bijlage 1).

Vleermuizen
In het plangebied zijn verschillende waarnemingen gedaan van de gewone dwergvleermuis. De gewone dwergvleermuis verblijft in Sportdorp en foerageert rondom het plangebied. Via vliegroutes langs lijnvormige elementen zoals bomenlanen, watergangen en huizenrijen migreren vleermuizen tussen deze gebieden heen en weer. Deze combinatie van gebruiksmogelijkheden is voor vleermuizen van essentieel belang om zich in een gebied te kunnen handhaven. De essentiële vlieg- en foerageerroutes bevinden zich langs de lanenstructuur, bomenrijen en watergangen van Varkenoord.

Tevens is in het plangebied de aanwezigheid van ruige dwergvleermuis vastgesteld. Van de ruige dwergvleermuis is één paarverblijfplaats vastgesteld in een wilg tegenover Stadionlaan 15/19. Daarnaast zijn er meerdere paarverblijven aanwezige in de aangrenzende woonwijk. Op sportpark Varkenoord zijn vlieg- en foerageerroutes aangetroffen. De essentiële vlieg en foerageerroutes bevinden zich langs de lanenstructuur, bomenrijen en watergangen van Varkenoord.

Conclusie

De essentiële vlieg- en foerageerroutes van de vleermuizen worden door de beoogde ontwikkeling niet aangetast. Ook de aanwezige paarverblijfplaats wordt niet aangetast of verstoord. Er is geen sprake van een significant negatief effect op essentiële onderdelen van het leefgebied van de gewone – of ruige dwergvleermuis. De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve gevolgen voor beschermde soorten en er is geen sprake van overtreding van de Wet natuurbescherming wel dient de zorgplicht in acht te worden genomen.

5.3.9 Kabels en leidingen

Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied komt een planologisch relevante gasleiding te liggen. Dit nieuw aan te leggen leidingdeel zal aantakken op het bestaande netwerk. Deze leiding is door middel van een dubbelbestemming 'Leiding - Gas' in dit plan beschermd. De leiding beschikt over een maximale druk van 40 bar en sluit vanaf het GOS, via een zinker aan op het bestaande netwerk van Gasunie.

Naast deze gasleiding ligt er een drinkwaterstransportleiding van Evides binnen het plangebied (figuur 5.5). Deze is beschermd door middel van de dubbelbestemming 'Leiding - Water'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2158GOS-va01_0009.jpg"

Figuur 5.5 Ligging drinkwatertransportleiding (bron: Evides)

Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving

6.1 Juridische Planbeschrijving

6.1.1 Wijze van bestemmen

Het doel van het bestemmingsplan is de realisatie van een gasontvangststation en een leidingdeel mogelijk te maken. Het GOS is voorzien van de bestemming 'Bedrijf - Gasdrukmeet- enregelstation'. De gronden waar het nieuwe leidingdeel komt te liggen zijn bestemd met de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. Dit geldt voor de exacte locatie van het leidingdeel, alsmede een veiligheidszone van 5 meter aan weerszijden van de leiding. De bovenliggende enkelbestemmingen zoals Groen, Verkeer - Verblijfsgebied en Water. zijn overgenomen uit het geldende bestemmingsplan.

6.1.2 Bedrijf - Gasdrukmeet- en regelstation

Op de locatie van het gasontvangststation ligt de bestemming 'Bedrijf - Gasdrukmeet- enregelstation'. Deze bestemming laat een gasstation en bijbehorende voorzieningen tot ten hoogste milieucategorie 3.1 toe. Gebouwen mogen worden opgericht binnen het bouwvlak. Tevens is een maximum bouwhoogte aangeduid.

6.1.3 Groen

De groenstrook langs de Stadionlaan is bestemd als 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn ook voet- en fietspaden toegestaan. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen, watergangen en waterberging mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).

6.1.4 Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is opgenomen voor de Stadionlaan met de bijbehorende trottoirs. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen mogelijk, indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).

6.1.5 Water

De hoofdwatergang langs de Stadionlaan is op de verbeelding van het bestemmingsplan met de bestemming 'Water' aangegeven. De hoofdwatergangen hebben een beschermingszone van 5 meter vanaf de waterbestemming. Deze beschermingszone is bestemd met de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterstaatkundige functie". Bebouwing ten behoeve van de onderliggende bestemming is binnen de beschermingszone niet toegestaan. Het college kan van dit bouwverbod afwijken na advies aan het waterschap te hebben gevraagd.

6.1.6 Leiding - Gas

In het plangebied is het nieuwe leidingdeel voorzien van de dubbelstemming 'Leiding - Gas'. Op de onderliggende bestemmingen mag pas onder voorwaarden verhard en gebouwd worden.

6.1.7 Leiding - Water

In het plangebied ligt een watertransportleiding. Deze waterleiding behoeft specifieke aandacht, aangezien deze van essentieel belang is voor de drinkwatervoorziening in het voorzieningsgebied van Evides. Op de onderliggende bestemmingen mag pas onder voorwaarden gebouwd worden.

6.1.8 Waarde - Archeologie

De archeologische verwachtingskaart van de gemeente Rotterdam leidt tot diverse waarden in het gebied. Dit is verwerkt in drie verschillende bestemmingen 'Waarde - Archeologie'. Voor bepaalde bodemingrepen is een omgevingsvergunning voor bouwwerken, werken en werkzaamheden nodig. Indien grondroerende werkzaamheden de maximale verstoringsdiepte overschrijden, is archeologisch onderzoek noodzakelijk voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning Deze verstoringsdiepte verschilt per verwachtingsgebied.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

In de volgende fase (ontwerpbestemmingsplan) wordt de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan op hoofdlijnen uiteengezet. Tevens wordt dan ingegaan op het gemeentelijke kostenverhaal en de wijze waarop hierin wordt voorzien (exploitatieplan, anterieure overeenkomst).

7.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat de geplande ontwikkeling maatschappelijk draagvlak heeft en dat de procedures op een goede manier is doorlopen.

Vooroverleg
Het concept van het concept ontwerpbestemmingsplan is in het kader van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening voorgelegd aan alle relevante overlegpartners en overheidsinstanties, zoals de provincie Zuid-Holland en Rijkswaterstaat. In periode van 21 januari 2020 tot 18 februari 2020 de tijd gehad om te reageren op het concept ontwerpbestemmingsplan. In deze periode zijn 4 inhoudelijke vooroverlegreacties ontvangen.Tennet heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben op het plan. Uit het e-formulier van de provincie blijkt daarnaast dat het plan niet in strijd is met het provinciale beleid. De resultaten van het inhoudelijke vooroverleg worden in deze paragraaf samengevat en van beantwoording voorzien.

Evides

Reactie

Binnen het plangebied is een klein deel van een vitale drinkwatertransportleiding van Evides gelegen die nu niet opgenomen is op de verbeelding en ook niet is benoemd in de toelichting terwijl deze weldegelijk planologisch relevant is. Gezien het belang van deze waterleiding verzoekt Evides de gronden te bestemmen met de dubbelbestemming Leiding – Water met bijbehorende planregels.

Beantwoording

De dubbelbestemming is opgenomen op de verbeelding. Tevens zijn de bijbehorende regels opgenomen in artikel 8, hoofdstuk 2 van de regels en is een beschrijving van deze bestemming opgenomen in hoofdstuk 6 van de toelichting.

Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond

Reactie:

  1. 1. Draag zorg voor een toereikende bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen zodat de hulpdiensten bij een incident adequaat kunnen optreden.
  2. 2. Draag zorg voor scheiding van activiteiten. sta geen graaf- en onderhoudswerkzaamheden aan de aardgastransportleiding en gasontvangststation toe wanneer de sportvelden in gebruik zijn.
  3. 3. Draag zorg voor een goede voorlichting en instructie van de gebruiks van de sportvelden zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit.

Beantwoording:

De reactie is ter kennisneming aangenomen. Deze aspecten worden meegenomen in de uitvoeringsfase van het project.

DCMR

Reactie

DCMR geeft aan dat het gasontvangststation niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is en adviseert daarom om het door DCMR aangeleverde tekstvoorstel op te nemen in de toelichting. Het aspect externe veiligheid is voldoende verantwoord. Daarnaast wordt een suggestie gedaan voor aanpassing van de regels binnen de bestemming Groen.

Beantwoording

Het aangeleverde tekstvoorstel voor paragraaf 5.2 is opgenomen in de toelichting. De regels binnen de bestemming Groen zijn aangepast.

Gasunie

Reactie planregels

  1. 1. Gasunie adviseert om het artikel 'Leiding - Gas' volgens de standaarden over te nemen.
  2. 2. Er wordt verzocht om de bestemmingsomschrijving en bebouwingsnormen van artikel 3 te wijzigen.

Beantwoording

  1. 1. Het door Gasunie aangeleverde artikel is als artikel 7 Leiding - Gas opgenomen in het bestemmingsplan.
  2. 2. Het voorstel van Gasunie is overgenomen en de wijzigingen zijn doorgevoerd in de bestemmingsomschrijving en bebouwingsnormen van artikel 3.

Reactie verbeelding

  1. 1. Er wordt verzocht om de naamgeving van de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' te wijzigen in 'Bedrijf - Gasdrukmeet- en regelstation.
  2. 2. Gasunie verzoekt om de aanduiding 'veiligheidszone - bedrijven' op te nemen.
  3. 3. Gasunie verzoekt om de aardgastransportleidingen tot aan het hekwerk in te tekenen. Tevens verzoekt Gasunie om ondergrondse en bovengrondse leidingen en toebehoren toe te voegen aan de bestemmingsomschrijving.

Beantwoording

  1. 1. De reactie is verwerkt.
  2. 2. De veiligheidszones van bedrijven zijn geregeld in het acitivteitenbesluit milieubeheer. De veiligheidsafstanden worden toegepast bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Het opnemen van een veiligheidszone op de verbeelding betekent een artikel in de regels waarin is bepaald dat kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten zijn uitgesloten. Als de veiligheidszone alleen over bestemmingen ligt waar deze objecten niet zien toegestaan (wat in onderhavig plan het geval is) dan is het opnemen van een veiligheidszone een loze regel. De reactie wordt daarom niet overgenomen.
  3. 3. Om duidelijkheid te bieden over de ligging van de aardgastransportleidingen zijn deze ingetekend tot aan het gasontvangststation. Er is geen noodzaak om de leidingen tot aan het hekwerk in te tekenen. De aanvulling op de bestemmingsomschrijving is verwerkt in artikel 3.

Reactie toelichting

  1. 1. Gasunie geeft aan dat de grens van 200 m2 ten aanzien van archeologisch onderzoek naar verwachting zal worden overschreden.
  2. 2. In paragraaf externe veiligheid is aangegeven dat er nog geen leidinggegevens bekend zijn en dat er voor het nieuwe tracé een indicatie is gegeven van de ligging van de plaatsgebonden risicocontour en de hoogte van het groepsrisico. Er wordt vanuit gegaan dat een QRA is opgesteld bij het ontwerp bestemmingsplan.

Beantwoording toelichting

  1. 1. Naar aanleiding van de reactie van Gasunie is BOOR om advies gevraagd. Het advies van het BOOR is opgenomen in paragraaf 2.1 en is tevens opgenomen als bijlage 3 bij de toelichting. Hieruit blijkt dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.
  2. 2. De hoogte van het groepsrisico kan niet berekend worden voor het stuk leiding wat ligt tussen de bestaande leiding en het GOS. De Gasunie dient hiervoor nog de leiding gegevens aan te leveren zodat deze kunnen worden ingeladen in het rekenprogramma. Deze gegevens waren nog niet beschikbaar bij de uitvoering van dit onderzoek. Deze zal daarom worden toegevoegd voor de vaststelling van het plan.

Zienswijze
Het ontwerpbestemmingsplan is gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode kon een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Er zijn geen zienswijzen ingediend tegen het plan. Wel zijn enkele ambtshalve wijzigingen doorgevoerd naar aanleiding van een reactie van de Gasunie.

Vaststelling
Het bestemmingsplan wordt vervolgens, al dan niet gewijzigd, vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.

7.2 Economische Uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het project is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Het bestemmingsplan vormt het toetsingskader voor een ontwikkeling van de gemeente. De gemeente heeft de investeringskosten voor het project geraamd, en is in staat om deze investering zelf te financieren.

Bijlage 1 Ecologisch Onderzoek - Vleermuizen

Bijlage 1 Ecologisch onderzoek - Vleermuizen

Bijlage 2 Onderzoek Externe Veiligheid

Bijlage 2 Onderzoek externe veiligheid

Bijlage 3 Archeologisch Beleidsbesluit

Bijlage 3 Archeologisch beleidsbesluit

Bijlage 4 Aerius-bereking Aanlegfase Gos

Bijlage 4 AERIUS-bereking aanlegfase GOS