Burgemeester Elsenlaan
Bestemmingsplan - gemeente Rijswijk
Vastgesteld op 16-10-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Burgemeester Elsenlaan van de gemeente Rijswijk;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0603.bpburgelsenlaan-VA01 met de bijbehorende regels;
1.3 aan huis verbonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aaneengesloten woningen:
twee of meer woningen met de hoofdgebouwen aaneengebouwd;
1.7 achtererf:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;
1.8 archeologische waarde:
vindplaats of vondst met een oudheidkundige waarde, met name archeologische relicten in hun oorspronkelijke ruimtelijke context;
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.10 bebouwingspercentage:
het percentage van de oppervlakte van een bouwperceel, dat mag worden bebouwd;
1.11 begane grondlaag:
de eerste op, of nagenoeg op, het maaiveld gelegen bouwlaag van een gebouw, niet zijnde onderbouw;
1.12 bestaand:
- a. bestaande bouwwerken: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp, dan wel mogen worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
- b. bestaand gebruik: bestaand ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan;
1.13 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.14 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.15 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.16 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.17 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.18 bouwlaag:
een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitzondering van onderbouw en kapverdieping;
1.19 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.20 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.21 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.22 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect, met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.23 categorie:
een groep bedrijfsactiviteiten en/of horeca-activiteiten, die een gelijke of nagenoeg gelijke invloed hebben op een nabij gelegen of omringende milieuhindergevoelige omgeving;
1.24 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.25 dakkapel:
een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;
1.26 dakopbouw:
een ondergeschikte constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt waarbij deze constructie deels boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) van het dak is (zijn) geplaatst;
1.27 detailhandel in levensmiddelen:
detailhandel in de vorm van kleinschalige levensmiddelenwinkels die zijn gericht op directe consumptie en kleine boodschappen;
1.28 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, detailhandel in volumineuze goederen, tuincentrum en supermarkt;
1.29 dienstverlening:
het verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder wordt begrepen publiekgerichte dienstverlening op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch of cosmetisch gebied (zoals kapper, stomerij, makelaardij, belwinkel en internetcafé);
1.30 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.31 gevellijn:
lijn, ter plaatse van de aanduiding gevellijn, waarvóór (aan de zijde van de dichtstbij gelegen bestemmingsgrens) geen gebouwen mogen worden gebouwd;
1.32 hoekpunt:
een snijpunt van lijnen;
1.33 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
1.34 horecabedrijf:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies worden verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaakfunctie, uitgezonderd erotisch getinte vermaakfuncties;
1.35 kantoorunit:
een locatie van een bedrijf dat gericht is op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;
1.36 luifel:
een uitstekend afdak aan een gebouw;
1.37 maatschappelijke voorziening:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en overheidsvoorzieningen, als ook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
1.38 maximale bouwhoogte:
bouwhoogte, ter plaatse van de aanduiding maximale bouwhoogte, die niet mag worden overschreden, tenzij in de regels anders is vermeld;
1.39 maximale goothoogte:
goothoogte, ter plaatse van de aanduiding maximale bouwhoogte, die niet mag worden overschreden, tenzij in de regels anders is vermeld;
1.40 nutsvoorziening:
voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatiediensten, alsmede ten behoeve van koude/warmteopslag, riolering en afvalinzameling;
1.41 ondergeschikte detailhandel
detailhandel ondergeschikt aan hoofdbestemming, het bedrijfsmatig, als ondergeschikte nevenactiviteit te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending. Aard en omvang van de detailhandel-activiteiten dienen afgestemd te zijn op de behoefte voortkomende uit de gebruikers van de hoofdbestemming zelf;
1.42 ondergeschikte horeca
horeca ondergeschikt aan hoofdbestemming het bedrijfsmatig, als ondergeschikte nevenactiviteit mede verstrekken van uitsluitend dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse. Aard en omvang van de horeca-activiteiten dienen afgestemd te zijn op de behoefte voortkomende uit de gebruikers van de hoofdbestemming zelf;
1.43 openbaar toegankelijk gebied
een weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994; alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;
1.44 overkapping:
elk overdekt bouwwerk, geen gebouw zijnde, zonder dan wel met ten hoogste drie wanden;
1.45 parkeerbehoefte:
behoefte aan het aantal parkeerplaatsen ten behoeve van één of meer functies volgens de richtlijnen uit de Bouwverordening;
1.46 peil:
- a. het peil overeenkomstig de bouwverordening, dan wel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein;
- b. indien de voorgevel van een gebouw gelegen is binnen een afstand van maximaal 5 meter uit de grens van een bestemming verkeersdoeleinden, gelegen op een dijk, wordt de kruin van de dijk als peil beschouwd;
- c. indien de voorgevel van een gebouw gelegen is binnen een afstand van maximaal 5 meter uit de grens van de bestemming verkeersdoeleinden, gelegen aan de teen van de dijk, wordt de bovenkant van de weg als peil beschouwd;
- d. in alle andere gevallen, waarin aan een dijk wordt gebouwd wordt als peil beschouwd de gemiddelde hoogte van het aanliggend afgewerkt terrein;
1.47 praktijkruimte:
een beroeps- of bedrijfsmatige werkruimte voor de uitoefening van vrije (aan huis gebonden) beroepen zoals medische, paramedische, juridische, kunstzinnige, ontwerptechnische en/of administratieve beroepen, alsmede daarmee gelijk te stellen beroepen;
1.48 prostitutie:
het zich ten behoeve van een ander tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten;
1.49 raamprostitutie:
het etaleren van prostituees achter vensters, met de kennelijke intentie passanten te werven voor prostitutie;
1.50 recreatieve voorziening
voorzieningen op (dag)recreatief gebied;
1.51 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.52 sportcomplex
geheel van terreinen, gebouwen en voorzieningen voor verschillende takken van sport;
1.53 staat van bedrijfsactiviteiten:
de staat van bedrijfstypen behorende bij dit plan;
1.54 straathoek:
daar waar twee straten bij elkaar komen;
1.55 straatmeubilair:
de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals: verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halte-aanduidingen, parkeerregulerende constructies, roadbarriers, afvalinzamelsystemen, brandkranen, informatie- en reclameobjecten, rijwielstandaards, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, beeldende kunst, gedenktekens, speelvoorzieningen, abri's e.d.;
1.56 straatprostitutie:
het op de openbare weg door handeling, houding, woord, gebaar of op andere wijze benaderen van het publiek, met de kennelijke intentie passanten te werven voor prostitutie;
1.57 terras
een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf, respectievelijk het ondergeschikte horecadeel bij een detailhandelsbedrijf, waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt;
1.58 verblijfsgebied:
gedeelte van de openbare ruimte dat hoofdzakelijk is bestemd en is ingericht voor langzaam verkeer, doch in ondergeschikte mate tevens fungerend als weg, één en ander met bijbehorend straatmeubilair;
1.59 verkoopvloeroppervlakte
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel; (let op: dit is dus de netto-vloeroppervlakte);
1.60 weg:
weg als bedoeld in de Wegenverkeerswet, waarbij in dit plan een onderscheid wordt gemaakt in stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen conform de principes van Duurzaam Veilig Verkeer;
1.61 werk:
een werk, geen gebouw of bouwwerk zijnde;
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.2 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.5 hoogte van een bouwlaag:
tussen de bovenzijde van de vloeren van geheel of gedeeltelijk onder elkaar gelegen bouwlagen; indien sprake is van één bouwlaag is de hoogte daarvan gelijk aan de goothoogte;
2.6 afstand:
wordt gemeten tussen die grens en enig punt van dat bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
2.7 bedrijfsvloeroppervlakte (bruto):
binnenwerks, op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten, inclusief magazijnen, kantoren, showrooms en andere dienstruimten;
2.8 bedrijfsvloeroppervlakte (netto):
binnenwerks, op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor verkoopactiviteiten.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Sport
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een sportcomplex;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'groen', uitsluitend groenvoorzieningen.
met daaraan ondergeschikt:
- c. horeca;
- d. detailhandel;
- e. erfontsluitingswegen, verblijfsgebieden en parkeervoorzieningen;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. groen- en verblijfsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
- h. terreinen;
- i. gebouwen;
- j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. een samenhangend bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de sociale veiligheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
3.5 Afwijkingsbevoegdheid
Artikel 4 Waarde - Archeologie
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
4.2 Bouwregels
Ten aanzien van de in lid 4.1 bedoelde gronden mag worden gebouwd volgens de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen voor een of meerdere bouwwerken, die grondbewerkingen van meer dan 0,60 meter onder maaiveld tot gevolg hebben, een rapport overlegt, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag kan worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen met betrekking tot:
- a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoen aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden
- a. Het is verboden op of in de in lid 4.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,60 meter onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
- 2. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
- 3. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,60 meter onder het maaiveld;
- 4. het ophogen van gronden hoger dan 0,50 meter boven het maaiveld.
- b. Het in lid 4.4 onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
- 1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
- 2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
- c. De in lid 4.4 onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien uit een door de aanvrager van de onder a genoemde vergunning te overleggen rapport of andere beschikbare informatiebron de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag mogelijk kunnen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld en hieruit blijkt dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien:
- a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Voldoende parkeergelegenheid
- a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden of het wijzigen van de functie van gebouwen en gronden wordt slechts verleend indien wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig de 'Nota Parkeernormen 2011', of de rechtsopvolger(s) daarvan, tenzij de aard en omvang van de omgevingsvergunning voor het bouwwerk en/of de uitbreiding en/of de wijziging van het gebruik van bouwwerken en/of gronden niet leidt tot extra parkeerbehoefte;
- b. het bepaalde onder a is niet van toepassing indien op basis van het advies van een verkeerskundige blijkt dat er op andere wijze is/wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, of het voldoen aan het geldende gemeentelijke parkeerbeleid door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
- c. parkeergelegenheid die is gerealiseerd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.
6.2 Nutsvoorzieningen
- a. Binnen het plangebied zijn nutsvoorzieningen toegestaan tot een oppervlakte van maximaal 12 m² en tot een bouwhoogte van maximaal 3 meter.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid; en
- 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- c. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in sub a en omgevingsvergunning verlenen voor een nutsvoorziening tot een oppervlakte van maximaal 25 m² en tot een bouwhoogte van maximaal 4 meter, waarbij het bepaalde in sub b, onder 1 t/m 4 van overeenkomstige toepassing is.
6.3 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1,2 meter wordt overschreden.
6.4 Ondergronds bouwen
De planregels inzake de toelaatbaarheid, de aard, de omvang en de situering van gebouwen zijn in geval van ondergrondse bouw van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat deze uitsluitend is toegestaan met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- a. gebouwd mag worden tussen peil en 7,00 m onder peil.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Gebruik onbebouwde gronden
Onder verboden gebruik van onbebouwde gronden wordt in ieder geval verstaan:
- a. het storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
- b. het opslaan van goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
- c. het opslaan van onklare voer- en vaartuigen of onderdelen hiervan;
- d. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
- e. het opslaan van vuurwerk en/of andere gevaarlijke stoffen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (artikel 1 onder g).
7.2 Uitzonderingen gebruiksverbod
Het bepaalde in lid 7.1 van dit artikel is niet van toepassing op:
- a. het (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden;
- b. de opslag van goederen in het kader van de in het plan toegestane bedrijfsvoering;
- c. het opslaan of storten van afval- en meststoffen, voor zover noodzakelijk voor het normale onderhoud van de gronden en de watergangen.
7.3 Gebruik bouwwerken
Onder verboden gebruik van bouwwerken wordt in ieder geval verstaan:
- a. vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
- b. prostitutie;
- c. seksinrichtingen;
- d. het opslaan van vuurwerk en/of andere gevaarlijke stoffen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (artikel 1 onder g).
7.4 Uitzondering gebruiksverbod
Het bepaalde in lid 14.3 van dit artikel is niet van toepassing op:
- a. het (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de bouwwerken;
- b. de opslag van goederen in het kader van de in het plan toegestane bedrijfsvoering.
7.5 Parkeren
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Hoogte binnen bouwblokken
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd van de regels van dit plan af te wijken voor een bouwhoogte van gebouwen tot maximaal 20 meter, uitsluitend binnen de bestemmingen 'Sport', waarbij geldt dat:
- a. minimaal 70% van het bouwvolume van een perceel in de rooilijn moet worden gebouwd;
- b. de lengte van een aaneengesloten gevelwand maximaal 70 meter mag bedragen;
- c. op straathoeken altijd in de rooilijn moet worden gebouwd (tenminste over een lengte van 10 meter vanuit het hoekpunt, in beide richtingen);
- d. indien als gevolg van de afwijking sprake is van een toename van de parkeerbehoefte, deze parkeervraag op eigen terrein moet worden opgelost.
8.2 Afwijkingen van beperkte omvang
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van de regels van het plan voor:
- 1. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van het openbaar nut, waarbij de oppervlakte ten hoogste 35 m² en de goothoogte ten hoogste 4 m mag bedragen; gasdrukregel- en gasdrukmeetstations uitgezonderd;
- 2. het in geringe mate afwijken ten aanzien van bouwgrenzen, hoogtescheidingslijnen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt dat deze afwijking in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan redelijk, gewenst of noodzakelijk is en de afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer bedraagt dan 3 m;
- 3. het afwijken van de voorgeschreven maatvoering van bouwwerken (waaronder goothoogte, bouwhoogte, grondoppervlakte, onderlinge afstand, afstand tot perceelsgrenzen), eventueel met een overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen niet meer bedragen dan 10% van de in het plan voorgeschreven maten, waarbij gebouwen maximaal 5 m mogen worden verhoogd;
- 4. het overschrijden van de regels inzake de bouwhoogte van overige bouwwerken met maximaal 20%;
- 5. de bouw van antennemasten voor communicatiedoeleinden, waarbij de bouwhoogte niet meer dan 45 m mag bedragen en waarbij het beleid gericht is op het combineren van deze voorzieningen, op een koppeling van voorzieningen met bebouwing en op een dusdanige situering dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gewenste stedenbouwkundige kwaliteit van het plangebied;
- 6. de bouw van overige bouwwerken, zoals een kunstobject, antennes en dergelijke tot een bouwhoogte van 15 m;
- 7. het toestaan van geluidwerende voorzieningen, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m.
- b. Afwijken is alleen mogelijk indien geen onevenredige afbreuk plaatsvindt van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. een goede woonsituatie;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsbevoegdheid
9.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:
- a. het oprichten van gebouwen ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 150 m³ en een goothoogte van ten hoogste 3 m, dit voor zover deze op grond van de 'Algemene afwijkingsregels' niet kunnen worden gebouwd;
- b. een enigszins andere situering en/of begrenzing van bouwpercelen, dan wel bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en bouwvlakken en/of aanduidingen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan, op voorwaarde, dat de oppervlakte van het betreffende bouwperceel, bestemmingsvlak dan wel bouwvlak met niet meer dan 10% zal worden gewijzigd.
9.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen
Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:
- a. het (gedeeltelijk) wijzigen van de bestemmingen 'Waarde - Archeologie, indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat sprake is van een hogere dan wel lagere verwachtingswaarde;
- b. het (gedeeltelijk) verwijderen van de bestemmingen 'Waarde - Archeologie, indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat geen sprake meer is van archeologische verwachtingswaarden;
- c. het (gedeeltelijk) verwijderen van functie- en of bouwaanduidingen.
9.3 Algemene randvoorwaarden bij wijzigen
Burgemeester en wethouders verlenen slechts medewerking aan een wijziging van het plan, mits:
- a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. het aantal parkeervoorzieningen;
- 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
- 6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- 7. het milieu.
- b. voldaan wordt aan de onderzoeksverplichting op de volgende onderdelen:
- 1. luchtkwaliteit;
- 2. parkeerbehoefte;
- 3. geluid;
- 4. bodemkwaliteit;
- 5. watertoets;
- 6. archeologie;
- 7. externe veiligheid (afweging van het groepsrisico);
- 8. ecologie, toetsing Flora- en faunawet;
- 9. economische uitvoerbaar en kostenverhaal.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Verwijzing naar andere regelgeving
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, dan geldt deze wet, algemene maatregel van bestuur, verordening, richtlijn of andere (wettelijke) regeling zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Burgemeester Elsenlaan' met identificatienummer NL.IMRO.0603.bpburgelsenlaan-VA01 van de gemeente Rijswijk.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente Rijswijk heeft de ambitie om binnen de gemeente een nieuw sportcomplex met ondersteunende voorzieningen op het gebied van sport, leisure, gezondheid en recreatie te realiseren. In de gemeente bevinden zich enkele sporthallen die bouwkundig sterk verouderd zijn en niet meer voldoen aan de sporttechnische eisen van deze tijd. Hierbij gaat het om de Marimbahal (50 jaar oud) en de Van Zweedenzaal (41 jaar oud). In het nieuw te realiseren sportcomplex met twee sporthallen zouden de gebruikers van zowel de Marimbahal als van de Van Zweedenzaal gehuisvest moeten worden. Hiermee komen alle voorzieningen onder één dak, hoeven trainingen niet meer op diverse locaties te worden gehouden én kan de nieuwe hal voldoen aan de technische eisen van de betrokken sportbonden. Daarnaast wordt de hal overdag voor bewegingsonderwijs opengesteld voor de leerlingen van de op loopafstand liggende scholendriehoek in het Rembrandtkwartier en de Prins Mauritsschool.
Ten behoeve van de realisatie van het nieuwe sportcomplex en het vervallen van de twee verouderde sporthallen is een locatieonderzoek verricht naar een geschikte locatie voor het ontwikkelen van het nieuwe sportcomplex. Hierbij zijn een aantal criteria gehanteerd waarbij deze locatie uiteindelijk als beste naar voren is gekomen. Op deze locatie was voorheen een middelbare school gelegen (Stanislas college) die in 2016 is gesloopt, waardoor het huidige perceel nu braak ligt te midden van een bebouwde stedelijke omgeving.
De functies sport, recreatie, detailhandel en dienstverlening zijn op basis van de bestemmingsomschrijving in het huidige bestemmingsplan niet toegestaan. Om de (her)ontwikkeling van de locatie van het voormalige Stanislascollege aan de Treubstraat op basis van het beoogde planvoornemen met de zojuist beschreven functies mogelijk te maken wordt een bestemmingsplanprocedure doorlopen op basis van een herziening van het bestemmingsplan. Bij deze bestemmingsplanherziening dient aangetoond te worden dat de locatie geschikt is voor het beoogde planvoornemen.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied is centraal gelegen in de gemeente Rijswijk in de wijk Plaspoelpolder grenzend aan de wijken 'Te Werve', 'Rembrandtkwartier' en 'Havenkwartier'. Het plangebied is gelegen aan de Treubstraat en de Bruyn Kopsstraat en bevindt zich in de zuidelijke hoek van de kruising Burgemeester Elsenstraat met de Sir Winston Churchillaan te Rijswijk welke de begrenzing vormen van het plangebied. De verdere begrenzing van het plangebied wordt gevormd door het politiebureau van Rijswijk aan de westkant en de parkeergarage aan de oostkant. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Rijswijk, sectie G, perceelnummer: 1754, 2820 (gedeeltelijk) en 2986 (gedeeltelijk).
Luchtfoto van de ligging van het plangebied in de keren Rijswijk
Luchtfoto en begrenzing van het plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Het ter plaatse geldende bestemmingsplan betreft het bestemmingsplan 'Plaspoelpolder, 1e algehele herziening' dat door de raad is vastgesteld op 1 november 2011 en geheel onherroepelijk in werking is getreden op 29 augustus 2013. Conform het geldende bestemmingdsplan 'Plaspoelpolder, 1e algehele herziening' is er ter plaatse van de locatie de enkelbestemming 'Maatschappelijk' in combinatie met de aanduiding 'maximum bouwhoogte' (25 meter) en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' van kracht. Ter plaatse van de maatschappelijke bestemming zijn onderwijsvoorzieningen, met daaraan ondergeschikt: bedrijven, die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 t/m 2 met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, tot een oppervlakte van maximaal 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak, erfontsluitingswegen en (al dan niet gebouwde) parkeervoorzieningen, verblijfsgebieden en water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.
Uitsnede geldend bestemmingsplan met het plangebied rood omlijnd
Het beoogde planvoornemen past daarmee niet binnen de regels van het geldende plan. Om de realisatie van het planvoornemen op het perceel toch mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan nodig. Bij deze bestemmingsplanherziening dient aangetoond te worden dat de locatie geschikt is voor het beoogde planvoornemen. Voorliggende toelichting voorziet in een nadere onderbouwing c.q. verantwoording van het planvoornemen.
1.4 Opzet Van De Toelichting
Na dit inleidende hoofdstuk wordt eerst een beschrijving gegeven van de omgeving van het plangebied en het plangebied zelf en wordt het planvoornemen zelf beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 kort ingegaan op de relevante beleidskaders van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente met daarin een uitgebreide verantwoording van de ladder van duurzame verstedelijking opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de sectorale aspecten. Hoofdstuk 5 bestaat uit een juridische beschrijving van de verbeelding en regels van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 6 wordt aandacht besteed aan de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Tenslotte wordt in hoofdstuk 7 de procedure beschreven, die onderhavig bestemmingsplan moet doorlopen.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Ontstaansgeschiedenis
Het landschap langs de kust onderging omstreeks 3.500 v Chr. een aantal veranderingen. Door de vorming van nieuwe strandwallen werden in de loop der eeuwen de open getijdegeulen afgesloten van de zee. Langs de kust ontstond toen een vrijwel gesloten barrière van strandwallen, waarop duinen tot zo’n 10 meter hoog ontstonden. De meeste van deze duinen, de zogenaamde Oude Duinen, zijn in de Middeleeuwen en later afgegraven. Op één van de weinige overgebleven duinen ligt de oude dorpskern van Rijswijk, waarbij het hoogste deel op drie meter boven NAP ligt.
Het dorp Rijswijk ontstond rond de 12e eeuw, toen de klei- en veengronden vanaf de huidige Van Vredenburchweg (één van de oudste strandwallen van Nederland) werden ontgonnen. De laaggelegen gebiedsdelen tussen en achter de duinenrijen waren zeer geschikt voor weidegrond of akkerbouw. In deze gebieden ontstond met name vanaf de 16e eeuw een hoge concentratie aan kastelen en buitenplaatsen met bijbehorende landerijen en gebouwen.
Ofschoon het merendeel van de buitenplaatsen inmiddels is verdwenen, drukt de landgoederenzone nog steeds een stempel op Rijswijk. Rondom de Oude Kerk groeide het dorp Rijswijk, als centrum van voorzieningen, verder uit. Aanvankelijk was sprake van een natuurlijke groei met vrij liggende panden op diepe kavels, waarbij een min of meer aaneengesloten bebouwing ontstond aan weerszijden van de Herenstraat en aan de westzijde van de Kerklaan.
Vanaf de 19e eeuw werd in verband met de opkomende industrialisatie de infrastructuur verbeterd. Voor het dekken van de kosten werden tollen ingericht, onder meer ter plaatse van de Van Vredenburchweg. De stedelijke uitbreiding van Rijswijk begint rond 1900 met onder andere de realisatie van de wijken Leeuwendaal, Cromvliet en de Bomenbuurt. Deze uitbreiding wordt slechts onderbroken door de Tweede Wereldoorlog en de eerste naoorlogse jaren.
Na de Tweede Wereldoorlog was er in Rijswijk een groot te kort aan woningen. Onder leiding van burgemeester Bogaardt werden diverse stukken land aangekocht. Hierop werden nieuwe woonwijken gerealiseerd, zoals Ministerbuurt, Muziekbuurt, Artiestenbuurt, Kleurenbuurt en Spoorzicht. Maar ook parken, sportfaciliteiten en winkelcentra werden onder zijn leiding gerealiseerd. Het inwoneraantal van Rijswijk steeg tijdens de ambtsperiode van burgemeester Bogaardt daardoor van 23.000 tot 50.000 inwoners. Belangrijker nog, Rijswijk bleef ook zelfstandig.
2.2 Huidige Situatie
2.2.1 Omgeving plangebied
Het plangebied maakt onderdeel uit van het gebied Plaspoelpolder. De Plaspoelpolder is een groot werkgebied in Rijswijk, als onderdeel van de regio Haaglanden. Het gebied is goed ontsloten, zowel voor het autoverkeer als voor het openbaar vervoer.
Het plangebied is gelegen aan de Sir Winston Churchilllaan die door Rijswijk loopt van noordoost naar zuidwest. Deze straat is een stadsas op gemeentelijk niveau en één van de ontwikkelingsassen van Rijswijk. In deze relatief groene zone tussen deze laan en de Treubstraat zijn diverse functies aanwezig, zoals bedrijven, appartementen, een tweetal woningen, een politiebureau en een middelbare school. Binnen deze zone worden plannen ontwikkeld voor de toevoeging van woonfuncties. Deze weg geeft aansluiting op het NS-station Rijswijk welke op ongeveer 1 km afstand ten zuidenwesten van het plangebied is gelegen, het winkelcentrum 'In de Bogaard' (± 1,2 km) en via de Haagweg - Rijswijkseweg op het wegennet van Den Haag. Tevens grenst het plangebied aan de noordoostzijde aan de Burgemeester Elsenlaan welke onderdeel uitmaakt van de Y-vormige ontsluitingsstructuur van Plaspoelpolder voor de ontsluiting richting de Sir Winston Churchilllaan en de A4. Over de Burgemeester Elsenlaan (in de middenberm) loopt een tramspoorlijn, waarover tramlijn 17 rijdt die onderdeel is van de ontsluiting van het gebied per openbaar vervoer. Ter hoogte van het plangebied ligt de tramhalte 'Rijswijk, Handelskade'.
Impressie van de directe omgeving (met de reeds gesloopte bebouwing nog zichtbaar) gezien vanaf de kruising Sir Winston Churchilllaan/Burgemeester Elsenlaan met links de tramspoorlijn.
De Plaspoelpolder heeft een oppervlakte van circa 100 ha. waar circa 500 bedrijven en instellingen zijn gevestigd. Hierbij is sprake van een breed scala aan bedrijfstypen, waaronder diverse toonaangevende instellingen en ondernemingen zoals het Europees Octrooi Bureau (EOB) / European Patent Office (EPO), Shell Exploration en het ANP. Door de goede bereikbaarheid via de A13, A12 en A4 (aparte afslag vanaf de A4) en diversiteit onderscheidt de Plaspoelpolder zich duidelijk van veel andere werklocaties en behoort het tot de toonaangevende bedrijvenlocaties in Nederland.
De Plaspoelpolder is ontstaan in 1955 en heeft met name in de jaren zestig en zeventig van de twintigste eeuw haar huidige vorm en beeld gekregen. Dit betekent dat de uitstraling van het gebied op diverse plaatsen nogal gedateerd overkomt. Het oorspronkelijke industriële karakter, met doorgetrokken havenarmen, is nooit geheel van de grond gekomen, waarna al vrij snel mengfuncties zijn ontstaan.
In functioneel opzicht kent de Plaspoelpolder een zeer grote diversiteit aan bedrijven en kantoren. De 'top drie' wordt gevormd door de branches vastgoed en zakelijke diensten (36%), handel, horeca en reparatie (25%) en industrie en openbaar nut (11%). Deze variatie komt sterk terug in de directe omgeving van het plangebied welke wordt ingevuld door verschillende functies. Zo zijn direct ten zuidwesten van het plangebied maatschappelijke functies gelegen met bijbehorende bebouwing zoals het politiebureau Rijswijk, de Godfried Bomansschool, ten westen aan de overkant van de Sir Winstonchurchilllaan en ten noorden aan de overkant van de kruising Burgemeester Elsenlaan met de Sir Winstonchurchilllaan, een brandweerkazerne. De bebouwing van deze functies heeft een industriële uitstraling. De hoogte varieert van 3 tot 10 meter, waarbij de bebouwing plat is afgedekt. Ten westen van het plangebied aan de overkant van de Sir Winstonchurchilllaan bevindt zich voornamelijk woningbouw in de vorm van grondgebonden woningen in combinatie met hoogbouw. Dezelfde woonfunctie en soort bebouwing is ook terug te vinden aan de overkant van de Burgemeester Elsenlaan. De grondgebonden woningen betreffen rijwoningen veelal bestaande uit 2 bouwlagen afgedekt met een kap. De hoogbouw betreffen veelal portiekflats bestaande uit 3 tot 5 bouwlagen eveneens afgedekt met een kap.
Impressie van de directe omgeving met links de De Bruyn Kopsstraat uitlopend op het politiebureau en midden/rechts een bedrijfsverzamelgebouw en de entree van de parkeergarage
Het plangebied wordt verder omsloten door de Treubstraat en de De Bruyn Kopsstraat, waaraan verschillende bedrijven en kantoren zijn gelegen. Ten oosten direct grenzend aan het plangebied bevinden zich een bedrijfsverzamelgebouw en parkeergarage met een capaciteit van 424 personenauto's. De bebouwing van deze functies heeft een industriële uitstraling en bestaat uit 2 tot 8 bouwlagen, waarbij de bebouwing plat is afgedekt. Tevens ligt tussen de Burgemeester Elsenlaan en het plangebied een tankstation (BP) met LPG-vulpunt.
2.2.2 Plangebied
De bebouwing van het voormalige Stanislas College is inmiddels gesloopt en het perceel ligt momenteel grotendeels braak. Het terrein is grotendeels met gras ingezaaid en wordt regelmatig onderhouden. Het zuidelijk gedeelte van het perceel is momenteel in gebruik als parkeerplaats. Het bestaande perceel is omzoomd met een bomenopstand (circa 30 bomen) langs de Burgemeester Elsenlaan en de Sir Winston Churchilllaan. Eén derde van de bomen is door de sloop van het gebouw beschadigd of in slechte staat. De bomenopstand maakt geen deel uit van de laanbeplanting langs de Burgemeester Elsenlaan en de Sir Winston Churchilllaan, maar vormt samen met de sloot wel een groenverbinding langs de Plaspoelpolder. Deze groenverbinding zal worden gewaarborgd door in het bestemmingsplan hiervoor de aanduiding 'groen' te gebruiken in combinatie met een bouwvlak waarbuiten geen bebouwing gerealiseerd mag worden.
Luchtfoto plangebied
Impressie plangebied gezien vanuit de Treubstraat/De Bruyn Kopsstraat
2.3 Ontwikkelingen / Toekomstige Situatie
2.3.1 Inleiding
De gemeente Rijswijk heeft de Stanislaslocatie als voorkeurslocatie aangewezen voor de ontwikkeling van een nieuw sportcomplex met ondersteunende voorzieningen op het gebied van sport, leisure, gezondheid en recreatie. Dit ter vervanging van de huidige Marimbahal en de Van Zweedenzaal. In de toekomst is het mogelijk om op deze locatie tevens woningbouw te realiseren. In dit kader is in samenwerking met de gemeente Rijswijk door VenhoevenCS architecture+urbanism een stedenbouwkundige visie voor de locatie opgesteld. De stedenbouwkundige visie is opgenomen in Bijlage 1. De stedenbouwkundige visie voor de ontwikkeling van het sportcomplex op de voormalige Stanislaslocatie is vastgesteld door de gemeenteraad op 24 oktober 2017. In het besluit is het gekozen programma benoemd, welke is opgesteld in overleg met de toekomstige gebruikers. De mogelijk toekomstige ontwikkeling op deze locatie van overige functies en wonen vormt geen onderdeel van de vastgestelde visie en zijn daarom niet opgenomen in voorliggend bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan voorziet enkel in het planologisch-juridisch regelen van het sportcomplex met ondersteunende voorzieningen op het gebied van sport, leisure, gezondheid en recreatie. Het vaststellingbesluit van de stedenbouwkundige visie is opgenomen als Bijlage 2.
Het planvoornemen en de beoogde ontwikkelingen lopen vooruit op de transformatie van de Plaspoelpolder en spelen in op de wens om Plaspoelpolder leefbaarder te maken. In de stedenbouwkundige analyse is gekeken naar de potentie van de locatie in een brede context. Daarbij is de bereikbaarheid, toegankelijkheid op verschillende niveaus van mobiliteit en het voorzieningenniveau in relatie tot de omgeving bekeken.
Het schetsontwerp is een ruimtelijke neerslag van het PVE voor de vervangende sporthallen van de Marimbahal en Van Zweedenzaal en de stedenbouwkundige studie omvat een voorstel voor woningen en overige functies op de locatie. Beide vormen de basis en het uitgangspunt bij het opstellen van voorliggend bestemmingsplan en in het bijzonder dit hoofdstuk.
2.3.2 Stedenbouwkundige randvoorwaarden/uitgangspunten
De stedenbouwkundige analyse laat zien dat het perceel van de Stanislaslocatie geschikt is voor de ontwikkeling van het sportcomplex met ondersteunende voorzieningen op het gebied van sport, leisure, gezondheid en recreatie. De locatie heeft een prominente plek in de Plaspoelpolder en bevindt zich in de ‘etalagestrook’. De volgende randvoorwaarden/uitgangspunten zijn van belang voor een succesvolle ontwikkeling:
- Integraal faseerbaar plan;
- Zicht op sportfunctie;
- Langzaamverkeersverbindingen over de kavel die de Plaspoelpolder verbinden met de omliggende wijken;
- Groene inpassing perceel versterken;
- Een kwalitatief hoogwaardige openbare ruimte met groen op het perceel. Een horecavoorziening voor het sportcomplex die ook uitnodigend is voor de gebruikers van de Plaspoelpolder;
Vogelvluchtperspectief nieuwe situatie
2.3.3 Programma van Eisen sport
Het Programma van Eisen voor het nieuwe sportcomplex bestaat uit het Programma van de Marimbahal (volleybal) en de Van Zweedenzaal (basketbal) aangevuld met een kleine extra zaal. In onderstaande figuur zijn de eisen per zaal weergegeven.
Ruimtelijst
De grootste wedstrijdruimte (ter vervanging van de Marimbahal) bestaat uit een zaal van 52 x 28 meter met een vrije hoogte van 9 meter die middels ophaalbare scheidingswanden is op te delen in drie gelijke zaaldelen ten behoeve van bewegingsonderwijs. De zaal heeft een tribune met 400 zitplaatsen verdeeld over een vaste tribune op de eerste verdieping en een uitschuifbare tribune op zaalniveau. Aan de zaal zijn 3 clusters van 2 kleedruimtes met douches gekoppeld, waarvan 2 geschikt voor mindervalide bezoekers.
De tweede wedstrijdruimte (ter vervanging van de Van Zweedenzaal) bestaat uit een zaal van 40 x 32 meter met een vrije hoogte van 7 meter die middels een ophaalbare scheidingswand is op te delen in twee gelijke zaaldelen ten behoeve van bewegingsonderwijs. De zaal heeft een tribune met 250 zitplaatsen verdeeld over een vaste tribune op de eerste verdieping en een uitschuifbare tribune op zaalniveau. Aan de zaal zijn 2 clusters van 2 kleedruimtes met douches gekoppeld, waarvan 2 geschikt voor mindervalide bezoekers.
Een extra zaal van 15 x 12 meter, als onderdeel van de Van Zweedenzaal, heeft een multifunctioneel gebruik en een vrije hoogte van minimaal 3 m. Tot slot behoort tot het programma voor het sportcomplex een tweetal verenigingsruimten met bar en algemene voorzieningen. In totaal heeft het PvE van het sportcomplex een BVO van 5.919 m2.
Hiernaast zijn 148 parkeerplaatsen en 210 fietsparkeerplaatsen onderdeel van het PvE. De in de stedenbouwkundige visie genoemde aanvullende commerciële ruimtes ten behoeve van aan sport gerelateerde functies en de eventueel te ontwikkelen woningen hebben nog geen vastomlijnd PvE. Hiervoor zijn in de studie aannames gedaan. Echter omdat deze ontwikkelingen buiten de scope van dit bestemmingsplan vallen, zijn deze aannames niet relevant voor de beoogde ontwikkeling van het sportcomplex.
2.3.4 Planbeschrijving
2.4 Verkeer En Parkeren
2.4.1 Ontsluiting
Het plangebied wordt ontsloten via de bestaande ontsluitingsstructuur. Naast het plangebied loopt een gebiedsontsluitingsweg met een maximum snelheid van 50 km/h (Treubstraat/De Bruyn Kopsstraat). Het sportcomplex wordt rechtstreeks via deze weg ontsloten. Rechtsstreeks ontsluiting via de Winston Churchilllaan en Burgemeester Elsenlaan is niet mogelijk doordat het plangebied aan deze zijden wordt begrensd door een groenstrook en watergang.
2.4.2 Inrichting openbaar gebied
Door de wijze van de situering van de bebouwing ontstaat er dus een open ruimte naast het sportcomplex met ondersteunende voorzieningen op het gebied van sport, leisure, gezondheid en recreatie. Deze open ruimte sluit direct aan op de Treubstraat/De Bruyn Kopsstraat en vormt van hieruit een insteek het plangebied in, die behoudens het parkeerterrein, ingericht wordt als autovrij verblijfsgebied.
2.4.3 Parkeren
Door de gemeente Rijswijk zijn parkeernormen gesteld waarbij zoveel als mogelijk aansluiting is gezocht bij de parkeerkencijfers zoals die gesteld zijn in de publicaties van het CROW. Op basis van de kencijfers heeft de gemeente Rijswijk het parkeerbeleid vastgelegd in het document "Nota Parkeernormen Gemeente Rijswijk" welke is vastgesteld op 11 februari 2011. In dit beleidsdocument zijn parkeernormen opgenomen die gehanteerd moeten worden bij het bepalen van de te realiseren parkeerplaatsen voor nieuwe ontwikkelingen in de bestaande omgeving.
Voor het sportcomplex is er volgens de parkeernormen een parkeerbehoefte van 148 parkeerplaatsen. Er is gekeken in de directe omgeving van de locatie in de Plaspoelpolder of er op straat ruimte is om een deel van deze parkeerbehoefte op te lossen. Er zijn in de directe omgeving 62 parkeerplaatsen op straat beschikbaar, zonder dat dit toekomstige ontwikkelingen in de buurt van het perceel op slot zet.
Situatietekening sportcomplex en parkeerterrein
Er dient in dit geval dus een parkeerbehoefte van 148-62=86 parkeerplaatsen te worden opgelost. In verband met de kosten en de faseerbaarheid is er in de uitwerking voor gekozen om voor het sportcomplex op maaiveld te voorzien in de resterende parkeerbehoefte ter plaatse van de open ruimte. Hieraan wordt voldaan, gezien er 87 parkeerplaatsen gerealiseerd worden.
Aangezien niet de totale parkeerbehoeft op eigen terrein wordt gerealiseerd, moet worden afgeweken van de "Nota Parkeernormen Gemeente Rijswijk".
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waar binnen gemeenten kunnen opereren. Hierna worden in het kort de voornaamste zaken uit het voor het plangebied relevante nationale en provinciale beleid weergegeven, aangevuld met het van toepassing zijnde beleid van de gemeente Rijswijk.
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze nieuwe structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) speelt in op de volgende ontwikkelingen en uitdagingen:
- de veranderende behoefte aan wonen en werken;
- de mobiliteit van personen;
- economische positie tussen de tien meest concurrerende landen vasthouden voornamelijk in de sectoren logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw;
- de bijzondere waarden (compacte steden omringd door open en natuurrijk landelijk gebied, cultuurhistorie en natuur) koesteren en versterken;
- waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater in verband met de klimaatverandering en stedelijke ontwikkeling;
- aandeel duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie moet worden vergroot;
- deregulering.
Om goed op deze ontwikkelingen en eisen in te spelen is een beleid nodig dat toekomstbestendig is en de gebruiker ruimte geeft. Dit vraagt een grondige actualisatie van de bestaande beleidsnota's voor ruimte en mobiliteit. De structuurvisie voorziet hierin door overheden, burgers en bedrijven de ruimte te geven om oplossingen te creëren. Het rijk gaat zich meer richten op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen voor Nederland als geheel. Het rijk ziet verder toe op de deregulering waarmee jaarlijks vele miljoenen euro's kunnen worden bespaard.
De provincies en gemeenten zullen afspraken maken over verstedelijking, groene ruimte en landschap. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Het rijk verbindt ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit en zet de gebruikers centraal. Het zijn bewoners, ondernemers, reizigers en transporteurs die Nederland sterk maken. Provincies en gemeenten krijgen de ruimte zelf maatwerk te leveren. Zo werkt het rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. Het Rijk heeft daarbij drie hoofddoelen geformuleerd:
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
- het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden worden behouden.
Naast de hoofddoelen heeft het Rijk een keuze gemaakt om de sturingsfilosofie te wijzigen. Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving.
Het rijk benoemt 13 nationale belangen; hiervoor is het rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In de SVIR is een eerste integrale afweging gemaakt van deze belangen. Dit heeft als gevolg dat het rijk in gebieden of projecten een gebieds- of projectspecifieke afweging zal maken. Indien nodig maakt het rijk duidelijk welke nationale belangen voorgaan.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan betreft een herontwikkelingsplan om ter plaatse van een vrijkomende locatie van het voormalige Stanislascollege een sportcomplex met ondersteunende voorzieningen op het gebied van sport, leisure, gezondheid en recreatie te realiseren.
Als gevolg hiervan verandert de beoogde ruimtelijke situatie niet. De ontsluitingsstructuur blijft ongewijzigd. Er wordt opnieuw invulling gegeven aan een vrijgekomen locatie binnen bestaand stedelijk gebied. De ruimtelijke herontwikkeling van het plangebied wordt daarbij afgestemd op de omgeving. De maatschappelijke bestemming wordt derhalve omgezet in een sport bestemming. Er zijn hierbij geen Rijksbelangen in het geding gezien het ondergeschikte karakter van het aangepaste planologisch-juridisch regime in relatie tot de gerealiseerde omgeving.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De SVIR (zie paragraaf 3.2.1) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Met het Barro geeft het rijk algemene regels voor bestemmingsplannen. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken.
Door middel van het Barro worden voor een aantal specifieke onderwerpen algemene regels gesteld ten behoeve van de verwerking in bestemmingsplannen. In het SVIR is aangegeven wat het nationale belang is van het stellen van regels voor deze onderwerpen. Het Barro stelt in eerste instantie regels voor het project Mainportontwikkeling Rotterdam, het kustfundament, grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. Op een later moment zal het besluit worden aangevuld met andere onderwerpen uit de SVIR.
De algemene regels in het Barro hebben vooral een conserverend/beschermend karakter waardoor geformuleerde nationale belangen niet belemmerd worden door ontwikkelingen die middels bestemmingsplannen mogelijk worden gemaakt. Voor een aantal onderwerpen geeft het Barro de opdracht, dan wel de mogelijkheid aan provincies, om bij provinciale verordening regels te stellen.
Conclusie
Het Barro voorziet niet in onderwerpen die op het plangebied en de bijbehorende regeling van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de Barro gelden.
3.1.3 Ladder van duurzame verstedelijking (per 1 juli 2017)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze Ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zodat de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut. De Ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid Bro). Kern van de Ladder is dat de stedelijke ontwikkeling op een locatie pas doorgang kan vinden als op regionaal niveau is aangetoond dat er daadwerkelijk een actuele behoefte aan is en dat de beschikbare ruimte in het stedelijk gebied optimaal wordt benut. Van belang daarbij is of elders in de regio een soortgelijke ontwikkeling is gepland die reeds in de behoefte kan voorzien. In juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij de afzonderlijke treden zijn losgelaten. Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt nu als volgt:
“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”
De eerste en de tweede trede zijn samengevoegd en de derde trede is vervallen. De uitgebreide motivering is beperkt tot 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' buiten het bestaand stedelijk gebied. Tevens is het begrip 'actuele regionale behoefte' vervangen door het begrip 'behoefte' en wordt een nieuw onderdeel toegevoegd waarmee het mogelijk wordt een dubbele Laddertoets bij flexibele planvorming te voorkomen. De Ladder-onderbouwing zorgt ervoor dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte, én voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. Hierna volgt een toetsing van onderhavig planvoornemen aan de nieuwe Ladder.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De Ladder-onderbouwing is verplicht voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Onder stedelijke ontwikkeling wordt de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, zeehaventerrein, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen verstaan. Deze laatste categorie is in de handreiking bij de Ladder voor duurzame verstedelijking (ministerie van Infrastructuur en Waterstaat) nader gespecificeerd in accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoorsport en leisure.
In de definitie voor stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro) is geen ondergrens opgenomen. Hieruit zou men kunnen concluderen dat iedere stedelijke ontwikkeling, hoe kleinschalig dan ook, valt binnen het toepassingsbereik van de Ladder. Echter, blijkt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling dat er wel sprake kan zijn van een voorziene ontwikkeling die te kleinschalig is om als nieuwe stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. Volgens vaste jurisprudentie zijn elf woningen (welke op één dezelfde locatie worden gerealiseerd) het maximale aantal woningen wat door de Afdeling als te kleinschalig wordt geacht om als een stedelijke ontwikkeling te kunnen worden gekwalificeerd. Het minimale aantal woningen wat gerealiseerd moet worden (op dezelfde locatie) om als stedelijke ontwikkeling te worden gekwalificeerd is aldus twaalf.
Voorliggend bestemmingsplan betreft een ontwikkelingsplan om ter plaatse van een vrijkomende locatie van het voormalige Stanislas College een sportcomplex met ondersteunende voorzieningen op het gebied van sport, leisure, gezondheid en recreatie te realiseren. Gelet op het voorgaande wordt dit als 'stedelijke ontwikkeling' aangemerkt. Daarmee staat echter nog niet vast dat ook aan de Ladder moet worden getoetst. Er dient ook te worden bezien in hoeverre de ontwikkeling ook kan worden aangemerkt als een 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling en of sprake is van nieuw ruimtebeslag, zo blijkt uit jurisprudentie. Er is volgens de Afdeling sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling indien een plan voorziet in een nieuw ruimtebeslag. Het geldende bestemmingsplan staat binnen het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan bebouwing toe, niet zijnde woningbouw, met een maximale hoogte van 25 meter ten behoeve van de binnen de bestemming 'Maatschappelijk' toegestane gebouwen. Ook het ruimtebeslag zal door een wijziging van de verkaveling wijzigen, zij het dat de wijzigingen beperkt zijn. Hoewel zou kunnen worden betoogd dat de Ladder op deze ontwikkeling formeel wellicht niet van toepassing is, volgt daaruit blijkens jurisprudentie niet dat de behoefte aan de ontwikkeling in het kader van de uitvoerbaarheid niet alsnog dient te worden onderbouwd. Om die reden wordt hierna toch ingegaan op die behoefte, aan de hand van de Ladder.
Behoefte
Nu er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient de behoefte aan deze ontwikkeling te worden aangetoond. Er is sprake van de realisatie van een sportcomplex met ondersteunende voorzieningen op het gebied van sport, leisure, gezondheid en recreatie. de Marimbahal en de Van Zweedenzaal. Volgens de Afdeling staat de behoefte aan een functie vast, indien het een bestaande functie betreft welke verplaatst wordt. Een voorbeeld uit de rechtspraak hiervan is het verplaatsen van een manege. Volgens de Afdeling in de uitspraak van 24 februari 2016, stond de behoefte aan de manege (die als nieuwe stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt) al vast, omdat het ging om een bestaande manege die reeds jaren in de gemeente was gevestigd (ABRvS 24-02-2016, ECLI:NL:RVS:2016:484, r.o. 5.4, m.nt. A. Snijders).
Sportaccommodatie
Zoals in de inleiding van dit bestemmingsplan benoemd is bevinden zich in de gemeente enkele sporthallen die bouwkundig sterk verouderd zijn en niet meer voldoen aan de sporttechnische eisen van deze tijd. Het gaat hierbij om de Marimbahal (50 jaar oud) en de Van Zweedenzaal (41 jaar oud). De Marimbahal kent als hoofdgebruiker, de met enkele teams op hoog niveau (eredivisie) spelende, volleybalvereniging Inter Rijswijk. In de avonduren wordt de hal volledig gebruikt door de vereniging en overdag wordt de hal nauwelijks gebruikt. De Van Zweedenhal wordt voornamelijk gebruikt door basketbalvereniging Lokomotief en badmintonvereniging BC Randstad. Lokomotief speelt al enige tijd met dispensatie van de Basketbalbond, omdat de sportvloer sporttechnisch gezien te klein is volgens de huidige sportnormen. Ook deze verenigingen gebruiken de zaal enkel in de avonduren en in het weekend. Overdag wordt de zaal gebruikt voor bewegingsonderwijs bij de Scholendriehoek en de Prins Mauritsschool.
Gezien de ouderdom van beide hallen heeft de gemeente de opvatting dat vervanging van van met name de Marimbahal in tegenstelling tot renovatie in financiële zin de beste keuze zou zijn. Hierdoor is begin 2015 bij de gemeente het idee ontstaan, mede gezien het programma van de nu gevraagde multifunctionele te omvangrijk is voor de bestaande locaties van de Marimbahal en de Van Zweedenzaal, om op zoek te gaan naar een betere locatie (grotere bouwkavel) voor de realisatie van een nieuw sportcentrum.
In dit kader is vervolgens ambtelijke een achttal locaties onderzocht en beoordeeld op geschiktheid vanuit sport en haalbaarheid vanuit ruimtelijk perspectief. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen drie typen locaties, te weten:
- landgoederenzone en bij bestaande sportparken;
- Rijswijk Buiten;
- herontwikkelingslocaties in bestaand stedelijk gebied.
Vanuit sport gezien waren de locaties in de landgoederenzone niet voor de hand liggend, omdat de nevendoelstellingen voor bewegingsonderwijs en buurtfunctie daar onvoldoende scoren. Deze uitgangspunten komen wel goed tot hun recht voor de locaties in Rijswijk Buiten, evenwel wordt daar om andere redenen van af gezien. De locaties binnen bestaand stedelijk gebied dragen voldoende bij aan de genoemde doelstellingen. Beschikbaarheid, grootte en bereikbaarheid van de locatie spelen een belangrijke rol.
De locatie in de hoek van de kruising Sir Winston Churchilllaan en Burgemeester Elsenlaan ter plaatse van het voormalige Stanislascollege is in beeld gekomen toen de zoekvraag is uitgebreid naar een grootschalige multifunctionele sportaccommodatie. Deze prominente locatie ligt in de randzone van bedrijventerrein Plaspoelpolder en de herontwikkeling daarvan kan een belangrijke bijdrage leveren aan de gewenste transformatie.
Conclusie
Gelet op het voorgaande en de jurisprudentie van de Afdeling staat in casu de behoefte van het sportcomplex met twee hallen vast, nu het gaat om verplaatsing van een bestaand sportcomplex (twee hallen) die reeds jaren in gebruik zijn. Het nieuwe sportcomplex voorziet daarmee in een concrete behoefte van twee sportverenigingen voor respectievelijk volleybal en basketbal. Er is hierdoor namelijk geen uitbreiding van sportvoorzieningen aangezien het enkel gaat om vervanging. De oude sporthallen worden na realisatie van het sportcomplex dan ook niet meer gebruikt en worden gesloopt. Hiermee wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
- Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
- Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
- Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
- Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.
In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:
- 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
- 2. vergroten van de agglomeratiekracht,
- 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
- 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Beter benutten en opwaarderen
De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Beter benutten en opwaarderen leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik.
Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)
Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer. Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.
Versterken ruimtelijke kwaliteit
Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads – en dorpsgebied te realiseren.
De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.
Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving
In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.
De beoogde ontwikkeling past binnen de provinciale visie Ruimte en Mobiliteit. De provincie zet in op kwaliteitsverbetering en het beter benutten van de ruimte. Daarbij geldt dat de locatie van het plangebied op de bij de visie horende kaart 'laag van de stedelijke occupatie' is aangemerkt als 'Stad/stedelijke agglomeratie'. Ten aanzien van een beoogde ontwikkeling wordt gesteld dat herstructurering, verdichting of transformatie een bijdrage moet leveren aan de ruimtelijke karakteristiek. Hierbij worden de volgende richtpunten in acht genomen:
- Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
- Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
- Daar waar hoogbouw niet samenvalt met “zwaartepunten” in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.
- Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
- Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is in lijn met deze richtpunten. De ontwikkeling draagt bij aan het versterken van de identiteit van de stad. Daarbij zorgt de gekozen inrichting van het plangebied en plaatsing van de bebouwing er voor dat er een geleidelijke functieovergang is van bedrijventerrein naar woongebied. De groenstructuren worden versterkt en beleefbaar gemaakt voor zowel de gebruikers van het sportcomplex, omwonenden als gebruikers van het bedrijventerrein.
3.2.2 Verordening ruimte 2014 en Programma's Ruimte en Mobiliteit
Ook de Verordening ruimte 2014 en de programma's 'Ruimte' en 'Mobiliteit' maken onderdeel uit van de VRM. In deze documenten is het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid van de provincie tot aan 2030 vastgelegd, waarbij de programma's een grotere dynamiek kennen dan de visie. Het strategisch ruimtelijk beleid zoals verwoord in de structuurvisie "Ruimte en Mobiliteit" is operationeel vertaald in het Programma Ruimte. Dit programma verwijst naar de kwaliteitskaart, die bij ontwikkelingen buiten of grenzend aan het 'bestaand stads- en dorpsgebied' (BSD) gebruikt wordt als richtingskader. Hierbij is de inzet van de provincie, dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en de versterking van de op deze kaart benoemde ruimtelijke kwaliteit. De belangrijkste provinciale doelen uit de visie en het programma zijn vastgelegd in de Verordening Ruimte 2014.
Het plangebied is in de Verordening ruimte 2014 aangemerkt als het bebouwde gebied (steden en dorpen). Binnen dit gebied is een onderscheid gemaakt in de volgende lagen:
- Steden
- Dorpen
- Hoogbouw
- Historische centra en kernen
- Bedrijventerreinen
Voor het plangebied zijn voornamelijk de lagen Steden en Bedrijventerrein van toepassing. Hierna wordt kort het provinciaal beleid in relatie tot deze lagen beschreven.
Steden
Binnen deze laag wordt ingespeeld op herstructurering, transformatie of verdichting die plaatsvindt binnen de stad zodoende dat dit bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke karakteristiek. Bij nieuwe ontwikkelingen dient gebruik gemaakt te worden van de groen- en waterstructuur als onderdeel van het stads- en dorpsontwerp. De hoogstedelijke centrumgebieden dienen een hoge bereikbaarheid en sterke identiteit te. Ze bieden plaats aan (inter)nationale voorzieningen en bijzondere stedelijke woonmilieus.
Bedrijventerrein
Bedrijventerreinen liggen veelal aan de toegangswegen van dorpen en steden en bepalen in belangrijke mate de entree van het gebied, maar zijn ruimtelijk veelal niet verbonden met het aangrenzende landschap, stads- of dorpsgebied en hebben daardoor een afgesloten karakter. Veelal betreft het logistieke bedrijventerreinen, waarvoor een goede aansluiting op het wegennet essentieel is. Daar waar bedrijventerreinen de entree van een stad of dorp vormen, is extra aandacht voor de beeldkwaliteit van (de rand van) het terrein, de ontsluiting en de samenhang met de omgeving van belang. Deze terreinen zijn het visitekaartje van dorp of stad. Doorgaande recreatieve routestructuren worden gerespecteerd of krijgen een gelijkwaardige vervanger. Het terrein of haar omgeving is aantrekkelijk voor verschillende gebruikers.
Tevens is één van de speerpunten van het ruimtelijk beleid om bebouwd gebied beter te benutten. Hierbij speelt de ladder voor duurzame verstedelijking een belangrijke rol. De provincie ziet graag dat deze ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten het bestaand stads- en dorpsgebied. Dit kan bereikt worden door de geplande opgave met behulp van regionale visies voor wonen, kantoren, bedrijventerreinen en detailhandel met de andere gemeenten in de regio af te stemmen.
Naast het toepassen van de ladder voor duurzame verstedelijking wil de provincie de ruimte beter benutten door in te zetten op transformeren, herstructureren en verdichten, bij voorkeur binnen de invloedsgebieden van de stations en de haltes van de Stedenbaan. Het plangebied is hier net buiten gelegen. Het streven is dat zo'n 60 tot 80% van de nieuw te bouwen woningen en kantoren in de Zuidelijke Randstad in de directe omgeving van een openbaar vervoer knooppunt wordt gebouwd, waardoor er binnenstedelijke verdichting optreedt.
Thematoets
In het kader van toetsing aan de Verordening ruimte 2014 (geconsolideerd, in werking per 19 januari 2018) is een 'thematoets' uitgevoerd aan de hand van 14 kaarten/thema's. Hieruit is gebleken (zie onderstaande figuur) dat er geen relevante thema's van toepassing zijn voor het plangebied en het planvoornemen.
Uitsnede Verordening ruimte 2014 (geconsolideerd, in werking per 19 januari 2018)
Conclusie
De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van een sportcomplex met ondersteunende voorzieningen op het gebied van sport, leisure, gezondheid en recreatie. Het betreft een herontwikkeling van een locatie waar geruime tijd een onderwijsfunctie aanwezig was en wordt dan ook passend geacht binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Zoals al in paragraaf 3.1.3 is aangegeven, voldoet de herontwikkeling aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Gesteld wordt, dat de beoogde ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal beleidskader.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Regionaal Structuurplan Haaglanden
Op 16 april 2008 heeft het algemeen bestuur van het voormalig Stadsgewest Haaglanden (nu Metropoolregio Rotterdam Den Haag) het "Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020" (RSP) vastgesteld. Dit is een plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden tot 2020 (soms met een doorkijk tot 2030). In het RSP staan de grote lijnen voor de ambities en de ontwikkelingen van verkeer, wonen, werken, water en groen. Het RSP vormt het integrale regionale beleidskader voor gemeentelijk ruimtelijk beleid en de inhoud van bestemmingsplannen voor de negen gemeenten binnen het voormalige stadgewest. Het RSP bevat richtinggevende en kaderstellende uitspraken, die bepalend zijn voor de inhoudelijke betrokkenheid van het Stadsgewest bij de voorbereiding en toetsing van gemeentelijke visies en bestemmingsplannen en bij bovenregionaal beleid.
De Regio heeft tien onderwerpen gekozen waarop het zich de komende jaren wil richten ten aanzien van het regionale ruimtelijke beleid: drie centrale gebiedsontwikkelingen en zeven dragende projecten.
De drie gebiedsontwikkelingen zijn:
- de Internationale Zone uitbouwen, in het bijzonder het World Forum in Den Haag tot hart van de World`s Legal Capital;
- een internationaal profiel voor Nieuw Binckhorst;
- doorgroei van het Technologisch Innovatief Complex in Delft.
De zeven dragende projecten zijn:
- dynamiek en innovatiekracht in de Greenport Westland-Oostland;
- verrijken van het leisure- en (top)sportaanbod voor toeristen en recreanten;
- anticiperen op de veranderingen in het klimaat en verkleinen van de bijdrage van Haaglanden aan klimaatveranderingen;
- mobiliteit duurzaam ontwikkelen;
- groene landschappen versterken, verbinden en ontsluiten;
- herstructurering en intensiever gebruik van stedelijke wijken;
- herstructurering en intensiever gebruik van bedrijventerreinen.
Voor Rijswijk staat de ontwikkeling van de Beatrixlaan, nieuwe woon- en werkmilieus in Rijswijk Zuid in combinatie met een nieuw station en een kwaliteitsverbetering van de landgoederenzone centraal.
Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling is met name het onderwerp 'Herstructurering en intensiever gebruik stedelijke wijken' van belang.
De beoogde ontwikkeling draagt bij aan het verwezenlijken van de regionale structuurvisie. De bouw van een sportcomplex met ondersteunende voorzieningen op het gebied van sport, leisure, gezondheid en recreatie, als onderdeel van de herstructurering van het plangebied en het herpositioneren van de Plaspoelpolder, is passend binnen de uitgangspunten. Er is namelijk sprake van herstructurering van een vrijgekomen locatie binnen bestaand stedelijk gebied. Hierbij worden meerdere functies binnen het plangebied mogelijk gemaakt waarbij sprake is van intensiever gebruik.
3.3.2 Regionale Nota Mobiliteit
Op 29 juni 2005 heeft het algemeen bestuur van Haaglanden haar eigen Regionale Nota Mobiliteit vastgesteld. De nota richt zich op de plannen die het stadsgewest heeft voor de mobiliteit in de regio voor de periode 2005-2020.
Kern van de Regionale Nota Mobiliteit is dat er in de komende jaren veel maatregelen zullen moeten worden genomen om, ondanks een aanzienlijke verkeersgroei, de regio bereikbaar, verkeersveilig en vooral ook leefbaar te houden. Stimulering van het gebruik van het openbaar vervoer en de fiets staan centraal in de nota.
De belangrijkste plannen voor de regio zijn:
- 40% meer reizigers in het openbaar vervoer in 2020;
- meer gebruik van de fiets;
- kortere en beter voorspelbare reistijden met de auto – vooral in de spits;
- minder verkeersslachtoffers;
- een beter en gezonder leefklimaat.
Daarnaast wil het stadsgewest bevorderen dat mensen bewuster kiezen voor het juiste vervoermiddel bij de juiste verplaatsing.
3.3.3 Regionaal Groenbeleidsplan
Op 4 augustus 2009 is het Groenbeleidsplan regio Haaglanden vastgesteld. Het Groenbeleidsplan is een uitwerking van het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020. Het groen van Haaglanden staat niet op zichzelf. Tezamen en verweven met het stedelijk gebied bepaalt het groen de kwaliteit van het verblijfsklimaat in de regio. De visie van het stadsgewest gaat uit van een groenstructuur die tot in de haarvaten verbonden is met het stedelijk gebied.
Hierin wordt benadrukt welke verschillende functies de groengebieden voor de bewoners en voor de natuur vervullen. Groene gebieden zijn een belangrijke succesfactor voor een goed vestigingsklimaat voor bedrijven en inwoners. Gebieden van regionale betekenis komen aan de orde, waaronder de grote landschapsparken en de duinen. Ook gaat het plan in op de stadsrandparken en de onderlinge verbindingen, de ‘groen-blauwe aders’. Groen heeft een waarde en een functie voor gezondheid, ontspanning, duurzaamheid, natuur, economie en recreatie en toerisme. Het stadsgewest wil met het Groenbeleidsplan een extra stimulans geven aan de uitvoering van projecten.
Landgoederenzone Rijswijk
Het plangebied is in de nabijheid gelegen van de landgoederenzone Rijswijk. Deze zone wordt in het regionaal Groenbeleidsplan beschreven als een aaneenschakeling van buitenplaatsen en parken, die van grote cultuurhistorische waarde is. Als zodanig is deze zone ook van regionale betekenis.
Omdat de beoogde ontwikkeling ten zuidoosten van de landgoederenzone Rijswijk ligt en daarom geen deel uitmaakt van en invloed heeft op de landgoederenzone Rijswijk, wordt gesteld dat dit bestemmingsplan in lijn is met het regionaal beleidskader. Het bestaande groen aan de zijden van de Sir Winston Churchillllaan en de Burgemeester Elsenlaan blijft gehandhaafd waardoor de groenstructuur in relatie tot de omgeving ongewijzigd blijft.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Kadernota integraal accommodatiebeleid 2011
Op 8 augustus 2011 is de 'Kadernota Integraal Accommodatiebeleid 2012-2020' vastgesteld. In de nota wordt uitwerking gegeven aan integraal accommodatiebeleid voor maatschappelijk vastgoed. Onder maatschappelijk vastgoed zijn alle accommodaties begrepen die een maatschappelijke functie vervullen, in gemeentelijk bezit zijn en een functie vervullen binnen de (beleids)clusters onderwijs, welzijn, kunst & cultuur, sport en zorg. In de nota zijn een tweetal doelstellingen en een vijftal uitgangspunten geformuleerd.
Beleidsdoelstellingen op het gebied van onderwijs, sport, kunst/cultuur, zorg en welzijn vertonen steeds meer samenhang. Gemeentelijke maatschappelijke accommodaties zijn een instrument om beleidsdoelstellingen te realiseren. De keuze voor het ontwikkelen van integraal accommodatiebeleid is tweeledig:
- a. bundeling van functies en activiteiten in accommodaties leidt tot verbetering en versterking van zowel het maatschappelijk als het financieel rendement;
- b. de instandhouding van het gemeentelijk maatschappelijk vastgoed in de huidige omvang (aantal accommodaties) vergt meer investeringen dan er structureel aan financiële middelen beschikbaar is. Integraal accommodatiebeleid moet bijdragen aan het opheffen van deze discrepantie.
De kadernota is uitgewerkt op basis van enkele principiële bestuurlijke uitgangspunten:
- 1. de keuze voor integraal accommodatiebeleid is gemaakt om dat bundeling van functies en activiteiten leidt tot versterking van maatschappelijk rendement en verbeterde mogelijkheden tot kostenbeheersing;
- 2. gemeentelijke accommodaties vormen geen doel op zich. Het zijn instrumenten om beleidsdoelstellingen op het gebied van onderwijs, welzijn, kunst& cultuur, sport en zorg te realiseren;
- 3. de bestaande rijke schakering (type accommodaties en functies daarvan) wordt gehandhaafd, maar de omvang van het aanbod wordt zo mogelijk teruggebracht. Dit omdat de gemeente onvoldoende financiële middelen beschikbaar heeft om het bestaande aantal maatschappelijke accommodaties op voldoende niveau in stand te houden;
- 4. maatschappelijke accommodaties blijven voor de inwoners van Rijswijk goed bereikbaar en laagdrempelig toegankelijk;
- 5. waar nodig of wenselijk wordt uitgegaan van accommodaties “dicht bij huis” (op wijkniveau zoals basisscholen en welzijnsaccommodaties) waar mogelijk of noodzakelijk wordt uitgegaan van stedelijke situering (zoals voor functies als het zwembad of de schouwburg).
Naast de hiervoor genoemde centrale uitgangspunten kiest Rijswijk
- ter voorkoming van kapitaalvernietiging door verkeerd gebruik van of onderhoud aan maatschappelijke accommodaties, en
- ter verbetering van de effectiviteit en efficiency binnen de gemeentelijke vastgoedportefeuille,
er voor dat het eigendom van opstallen, velden en gronden met een maatschappelijke functie c.q. bestemming die door de gemeente zijn gerealiseerd in principe bij de gemeente blijft.
In aanvulling op voorgaande doelstellingen en uitgangspunten is daarnaast een aantal generieke beleidskaders ontwikkeld voor het Rijswijkse integraal accommodatiebeleid. Het gaat om de volgende beleidskaders:
- 1. Multifunctionele waar mogelijk:
In situaties van nieuw te bouwen maatschappelijke accommodaties worden in de regel alleen nog multifunctionele accommodaties gerealiseerd. Dit betekent ook dat ruimten zodanig worden ingericht dat ze geschikt zijn voor multifunctioneel gebruik.
- 2. Intensivering van medegebruik/verhogen bezettingsgraad:
Daar waar sprake is van (al dan niet bestaande) monofunctionele accommodaties wordt vanuit de vastgoedexploitatie zoveel mogelijk gestalte gegeven aan het intensiveren van medegebruik en wordt gestreefd naar het realiseren van een bezettingsgraad van 80% binnen alle maatschappelijkeaccommodaties.
- 3. functionele clustering op wijkniveau;
In aanvulling op het beleidsuitgangspunt om in situaties van nieuwbouw te kiezen voor multifunctionele accommodaties wordt nadrukkelijk gekozen voor het clusteren van functies, vooral op wijkniveau.
- 4. functionele clustering op stedelijk niveau;
Maatschappelijk vastgoed dat – in relatieve zin – laag frequent wordt bezocht en/of een stedelijk verzorgingsgebied heeft, wordt bij voorkeur niet alleen centraal in de gemeente gelegen maar tevens gecombineerd met andere maatschappelijke functies die een stedelijke functie hebben.
- 5. aanpasbare en flexibele maatschappelijke accommodaties;
Accommodaties dienen geschikt te zijn voor herbestemming. Om dit te borgen wordt in situaties van nieuw te realiseren maatschappelijk vastgoed uitgegaan van flexibele en waar mogelijk op (en –af)schaalbare accommodaties die blijvend kunnen aansluiten bij de inhoudelijke beleidsdoelstellingen.
- 6. duurzaam bouwen;
Gedurende het gehele bouw proces dient aandacht aan duurzaamheid te worden geschonken. Deze aandacht begint bij het formuleren van ambities op stedenbouwkundig niveau en vertaalt zich verder in de inrichting van de woonomgeving, woningbouw , utiliteitsbouw, renovatie, beheer en sloop. Accommodaties moeten kunnen “meebewegen” met de behoeften van de bevolking en daarop afgestemd beleid.
- 7. harmoniseren van tarieven;
Er dient sprake te zijn van gelijke c.q. geharmoniseerde maatschappelijke tarieven. Om hierbij een helder inzicht te hebben in de kosten die gepaard gaan met de instandhouding en exploitatie van gemeentelijk maatschappelijk vastgoed is het ontwikkelen van een kostprijs georiënteerd tariefsysteem het uitgangspunt.
- 8. Aanvullende kaders voor het integraal accommodatiebeleid
Voor alle beleidsclusters is een inventarisatie verricht en een analyse gemaakt ten aanzien van het bestaande aanbod aan maatschappelijke accommodaties, het gebruik daarvan en de wijze waarop het gebruik plaatsvindt. Vervolgens zijn de analyseresultaten getoetst aan de hiervoor gepresenteerde uitgangspunten, gemeentelijke regie-instrumenten en generieke kaders voor het integraal accommodatiebeleid. Dit heeft geleid tot een aanvullende kaders die per sector (onderwijs, sport, welzijn, kunst/cultuur, zorg) zijn gepresenteerd.
Relatie beoogde ontwikkeling tot het beleidscluster sport
Voor de beoogde ontwikkeling van het sportcomplex is het cluster sport van belang. In de analyse wordt gesteld dat de kwaliteit, inrichting en de staat van onderhoud van de Rijswijkse buitensportaccommodaties voldoende tot goed is. De bouwkundige kwaliteit van het merendeel van de binnensportaccommodaties is sober maar doelmatig. Uitzondering daarop vormen de drie gemeentelijke gymzalen die, niet meer aan de sporttechnische eisen voldoen die heden ten dage vanuit het bewegingsonderwijs worden gesteld. De Van Zweedenzaal en Marimbahal worden daarnaast geconfronteerd met steeds hogere eisen vanuit sportbonden. Basketbalvereniging Lokomotief en volleybalvereniging InterRijswijk hebben vooralsnog dispensatie gekregen van de sportbonden voor het gebruik van deze accommodaties.
Zowel in de Van Zweedenzaal als de Marimbahal moet flink worden geïnvesteerd om de accommodaties geschikt te maken voor sportbeoefening op landelijk niveau conform de eisen die hiervoor worden gesteld door sportbonden. Met het realiseren van een nieuw multifunctioneel sportcomplex kan worden ingespeeld op de beleidsdoelstellingen en bijbehorende uitgangspunten, zoals het combineren van onderwijs en sport. Het nieuwe sportcomplex zal overdag ter beschikking worden gesteld aan bewegingsonderwijs. Tevens ontstaan er bij de realisatie van 1 multifunctioneel gebouw op een centrale locatie, die goed bereikbaar is voor verschillende vervoersvormen, mogelijkheden voor het verhogen van de bezettingsgraad van de binnensportaccommodaties, de piekbelasting gedurende het winterseizoen, het faciliteren van Rijswijkse basissporten, clubaccommodatie c.q. ruimte voor binnensportverenigingen en beleid ten aanzien van de horecafunctie in binnensportaccommodaties.
Naast de ontwikkeling van brede scholen kan met de beoogde ontwikkeling, het realiseren van een multifunctioneel sportcomplex, voldoende binnensportcapaciteit worden gerealiseerd zodat handhaving van de Marimbahal en Van Zweedenzaal niet meer noodzakelijk is. De vraag in hoeverre benodigde investeringen voor de renovatie van de beide accommodaties zich verhouden tot de mate waarin de levensduur van de accommodaties kan worden verlengd is niet (meer) relevant, gezien de opvatting van de gemeente dat vervanging in tegenstelling tot renovatie van beide hallen ook in financiële zin de beste keuze is.
3.4.2 Structuurvisie Mobiliteit Rijswijk 2020
Om de ontwikkelingen op het terrein van de mobiliteit optimaal te benutten, is de “Structuurvisie Mobiliteit Rijswijk 2020” opgesteld. Hoewel Rijswijk goed bereikbaar is, neemt de druk op het wegennet toe, doordat de vraag naar mobiliteit toeneemt. De reiziger stelt steeds hogere eisen aan de kwaliteit van het openbaar vervoer en de informatievoorziening. Ook door ruimtelijke ontwikkelingen dienen verkeersnetwerken te worden aangepast en uitgebreid.
Aan de hand van tien kernpunten wordt het mobiliteitsbeleid van de gemeente vormgegeven. De kernpunten zijn in te delen in drie thema’s, te weten: bereikbaarheid, verkeersveiligheid en leefbaarheid. Elk thema is uitgewerkt in enerzijds de ambitie en anderzijds de opgaven voor de komende jaren om die ambitie te bereiken. De opgaven zijn vervolgens uitgesplitst in projecten, onderzoeken en andere werkzaamheden in het Uitvoeringsprogramma.
In de Structuurvisie Mobiliteit Rijswijk 2020 zijn potentiële herontwikkelingslocaties aangewezen. In de Structuurvisie wordt ten aanzien van de omgeving van het plangebied (Plaspoelpolder) opgemerkt, dat deze aangemerkt is als gebiedsontwikkeling en waar ontwikkelingen effecten kunnen hebben op mobiliteit en infrastructuur. Bij de voorbereiding van een eventuele herontwikkeling moet in een vroeg stadium met de ontwikkelaar(s) onderhandeld worden over (mee)betaling van (bovenplanse) kosten. Uitgangspunt is dat alle kosten van verkeerskundige aanpassingen binnen een specifiek plangebied worden toegerekend aan de ontwikkeling (binnenplans kostenverhaal). Daar waar een verkeerskundige aanpassing buiten een dergelijk plangebied gelegen is, maar wel sprake is van een bepaalde mate van profijt, zal op basis van deze structuurvisie een bijdrage worden opgelegd aan de initiatiefnemer/grondeigenaar via een overeenkomst op grond van afdeling 6.4 Wro.
De wegen in de directe omgeving zijn in deze visie aangemerkt als een bepaald type weg. Zowel de Treubstraat, De Bruyn Kopsstraat als de Sir Winston Churchilllaan zijn aangemerkt als wijkontsluitingsweg. De Burgemeester Elsenlaan is aangemerkt als stedelijke hoofdweg en maakt onderdeel uit van de fietshoofdroute.
Daarnaast is het plangebied goed aangesloten op het openbaar vervoer. Nabij het plangebied aan de Burgemeester Elsenlaan is een halte van tramlijn 17 en meerdere buslijnen gelegen op een afstand van 100 tot 200 meter. Via deze trambaan is er een directe verbinding met het station Rijswijk en de stad Den Haag. In de directe omgeving van het plangebied worden zo meerdere mogelijkheden van (openbaar) vervoer aangeboden, waarmee het plangebied een goede bereikbaarheid heeft. Het planvoornemen zelf wordt op een adequate wijze aangesloten op de (bestaande) infrastructuur en er wordt voldoende in parkeren voorzien.
3.4.3 Economische visie 2010-2018
De gemeenteraad van Rijswijk heeft op 14 december 2010 de Economische Visie 2010-2018 vastgesteld. De doelstelling van de Economische Visie is het formuleren van een stappenplan waarin wordt omschreven wat de gemeente Rijswijk moet ondernemen om haar sterke economische positie te behouden en versterken. De Economische Visie dient als onderlegger en uitgangspunt voor diverse dossiers, die affiniteit hebben met de Rijswijkse economie. Deze visie is het uitgangspunt voor het economisch beleid van de gemeente voor de periode van 2010 tot 2018.
Rijswijk heeft in potentie een aantrekkelijk vestigingsmilieu en een uitstekende ligging. De laatste jaren heeft Rijswijk echter last van de wet van de remmende voorsprong. De werkgelegenheidsgroei blijft achter bij die van Haaglanden, zelfs in sectoren waar Rijswijk van oudsher sterk in is. Oorzaken hiervoor zijn vooral de veroudering van het vastgoed, de functiescheiding en het ontbreken van een duidelijk imago. Vernieuwing en een duidelijke profilering zijn daarom essentieel. Dit moet gestalte krijgen door middel van het inzetten op een viertal pijlers: de Plaspoelpolder, In de Bogaard, Oud-Rijswijk en het internationale vestigingsklimaat. Met deze vier pijlers kan Rijswijk zich regionaal profileren.
Het voorliggende plangebied valt binnen de pijler Plaspoelpolder. Hiervoor is de ambitie geformuleerd dat het terrein zich de komende jaren gaat ontwikkelen tot een vernieuwd en aantrekkelijk kantoren- en bedrijventerrein waar het goed toeven is als gevolg van diverse toegevoegde functies.
Om deze ambitie te behalen moet worden ingezet op het:
- verbeteren van een goed vestigingsklimaat, zoals het toevoegen van ondersteunende voorzieningen als horeca, fitness, kleinschalige detailhandel in levensmiddelen en kinderopvang;
- inzetten op diverse kansrijke sectoren en kansrijke ‘typen bedrijvigheid’. Sommige van deze activiteiten – zoals zakelijke dienstverlening – zijn al sterk en dienen te worden gestimuleerd door het scheppen van betere voorwaarden. Andere activiteiten die een plaats in de Plaspoelpolder in kunnen nemen, zoals medisch-commerciële functies met voorzieningen voor bijvoorbeeld senioren in de vorm van welness en zorg, kunnen bestempeld worden als kans voor Rijswijk.
Met de bouw van een multifunctioneel sportcentrum en ondersteunende voorzieningen op het gebied van sport, leisure, gezondheid en recreatie wordt de uitstraling van Rijswijk als vestigingsplaats versterkt. De beoogde ontwikkeling draagt hiermee bij aan de internationale uitstraling van de stad Rijswijk. Daarnaast voorziet de ontwikkeling in een impuls aan de omgeving en de Plaspoelpolder in het bijzonder.
3.4.4 Nota parkeernormen
Op 8 februari 2011 heeft de gemeenteraad de gemeentelijke Nota Parkeernormen vastgesteld. De nota is opgesteld om in de toekomst voldoende parkeergelegenheid te kunnen houden en duidelijkheid te krijgen over de implementatie van de parkeernormen. De nota is het toetsingskader voor de komende jaren. Door herziening van de bijlagen bij de nota kan de komende jaren flexibel worden ingespeeld op bijvoorbeeld maatschappelijke trends of een gewijzigde beleidsvisie.
Het gebruik van parkeernormen heeft tot doel een zodanig aantal parkeerplaatsen voor nieuwe ontwikkelingen (of bij uitbreidingen) voor te schrijven, dat de plaatsen voorzien in de vooraf in te schatten parkeervraag. Daarmee moet worden voorkomen dat door aanleg van te weinig parkeerplaatsen een tekort en daarmee parkeeroverlast ontstaat. Tevens voorkomen de normen dat teveel parkeerplaatsen worden aangelegd, waardoor de automobiliteit gestimuleerd wordt en de leefbaarheid nadelig wordt beïnvloed.
Aan de normen wordt actief getoetst bij (nieuwe) ontwikkelingen waarvoor een omgevingsvergunning voor bouwen vereist is, zoals nieuwbouwprojecten, uitbreidingen van bestaande bebouwing en functiewijzigingen waarvoor tevens een vergunning is vereist. Bij het toepassen van de in het plan opgenomen ontwikkeling, moet worden getoetst aan de Nota Parkeernormen. Hiervoor is een regeling opgenomen in de planregels met daarin een dynamische verwijzing naar de Nota Parkeernormen.
3.4.5 Groenbeleidsplan 2010-2020 ‘BomeNatuuRecreatie’
Op 16 februari 2010 heeft de gemeenteraad het Groenbeleidsplan 2010-2020 ‘BomeNatuuRecreatie’ vastgesteld. In het plan staan de ‘groene’ ambities voor ontwikkelingen in de stad. Het groen komt te vaak op de tweede plek. Met het groenbeleidsplan krijgt het weer de plek op de kaart van Rijswijk die het verdient. De groenstructuur van Rijswijk is de basis en dus het fundament van het groenbeleidsplan. Die groenstructuur bestaat uit de boomstructuur, natuurstructuur en recreatiestructuur en duurzaam, verbinden en beleven zijn de leidende principes.
De visie van het groenbeleidsplan bestaat uit het creëren van een duurzame groenstructuur, door het behoud van de bestaande hoeveelheid groen, de identiteit en de kwaliteit van het groen te versterken en te zorgen voor groen dat in de omgeving past. Verbindingen zorgen voor samenhang in de groenstructuur. Dit vergroot de belevingswaarde van het groen. Investeren in de groenstructuur door middel van herinrichting en beheer betekent investeren in de stad als geheel. Het groenbeleidsplan fungeert als het groene toetsingskader voor ontwikkelingen en geeft richting aan het denken over groen, prioritering bij de uitvoering en keuzes in groenbeheer. In het groenbeleidsplan is Rijswijk opgedeeld in diverse deelgebieden, waarbij het plangebied deel uitmaakt van deelgebied L: Plaspoelpolder.
Deelgebied L: Plaspoelpolder
Voor de Plaspoelpolder in het bijzonder geldt dat groen de ondersteuning vormt van het verkavelingpatroon. De groene uitstraling van enkele bedrijfslocaties heeft een positieve uitstraling op de omgeving. Langs de randen zijn groene stroken aanwezig en centraal op het terrein liggen singels in de vorm van een kruis. Het streefbeeld voor de Plaspoelpolder is dat de belangrijke lanen onderdeel zijn van de hoofdboomstructuur. De Sir Winston Churchilllaan en de Burgemeester Elsenlaan zijn daarbij markant met vier doorlopende bomenrijen. Verder moeten de groene verbindingen tussen de Landgoederenzone en de Stadsparkzone worden versterkt. Voor een duurzame natuurstructuur is soortenuitwisseling via goed functionerende verbindingen noodzakelijk. In de Plaspoelpolder ligt een primaire verbinding langs de Sir Winston Churchilllaan en de Burgemeester Elsenlaan (zie figuur). Het plangebied grenst direct aan deze primaire verbinding. Tevens loopt er een secundaire verbinding over de westelijke zijde van het assenkruis richting de A4 (via de Diepenhorstlaan).
Hoofdnatuurstructuur met ligging plangebied
Bij revitalisering van het kantoren- en bedrijventerrein moet de groene inrichting een belangrijke plaats krijgen, zodat de balans tussen groen en rood in de Plaspoelpolder verbeterd. Dit biedt kansen voor het toepassen van groene daken, de aanleg van natuurvriendelijke oevers en de aanleg en opwaardering van parkjes en pauzegroen. Het groen buiten de hoofdgroenstructuur mag worden gewijzigd, als dit leidt tot een groene kwaliteitsverbetering.
Investeren in de groenstructuur door middel van herinrichting en beheer betekent investeren in de stad als geheel. Het groenbeleidsplan fungeert als het groene toetsingkader voor ontwikkelingen en geeft richting aan het denken over groen, prioritering bij de uitvoering en keuzes in groenbeheer.
Conclusie
Met de bouw van een multifunctioneel sportcomplex en ondersteunende voorzieningen op het gebied van sport, leisure, gezondheid en recreatie wordt rekening gehouden met de het bestaande groen en zal deze hierop worden afgestemd. Het bestaande groen blijft gehandhaafd en wordt waar mogelijk versterkt. De bescherming hiervan wordt middels een aanduiding 'groen' op zowel de verbeelding als in de planregels planologisch-juridisch beschermd.
3.4.6 Toekomstvisie Plaspoelpolder 2017 - 2027
De gemeenteraad van Rijswijk heeft op 7 februari 2018 de 'Toekomstvisie Plaspoelpolder 2017-2027 met een doorkijk naar 2040' vastgesteld. De doelstelling van deze Toekomstvisie is een perspectief te bieden waarmee duidelijk wordt of en hoe transitie, vernieuwing en functiemenging in de Plaspoelpolder mogelijk (en noodzakelijk) is. De Toekomstvisie geeft richting om het gebied verder te verduurzamen en toekomstbestendig te maken. De vele initiatieven en ideeën die bij de gemeente binnenkomen, kunnen daarmee op een integrale wijze worden getoetst. In de Toekomstvisie analyseren we het gebied en het krachtenveld waarin het zich bevindt. Dit resulteert in zes speerpunten voor de nieuwe gebiedsaanpak:
- 1. volwaardig onderdeel van Rijswijk;
- 2. sterk verblijfsklimaat;
- 3. werkgelegenheid en onderwijs;
- 4. groen en duurzaam;
- 5. specifieke kwaliteiten en milieus versterken;
- 6. benutten van de goede ligging en perfecte ontsluiting.
Geheel in lijn met het gedachtengoed van de toekomstige Omgevingswet hebben deze speerpunten een plek gekregen in de visie voor de Plaspoelpolder. De visiekaart is opgebouwd uit gebiedsprofielen waarbinnen bepaalde (omgevings)waarden centraal staan.
Visiekaart Toekomstvisie met daarop de gebiedsprofielen en het plangebied rood omcirkeld
De visiekaart laat (gewenste) gebiedsprofielen zien. Per profiel zijn de omgevingskwaliteiten beschreven waaraan nieuwe ontwikkelingen moeten voldoen. Deze systematiek werkt anders dan een bestemmingsplankaart. Functies sluiten elkaar niet pertinent uit. Wel moeten ze bijdragen aan de omgevingskwaliteiten die horen bij het gebiedsprofiel.
Het plangebied is gelegen binnen het gebiedsprofiel 'Verblijven met een topontsluiting' aan de Sir Winstonchurchilllaan. In de visiekaart wordt beschreven dat dit gebiedsprofiel samen met het profiel 'Verblijven aan het water’ de drager moet worden van de Plaspoelpolder als het gaat om verblijfskwaliteit. Hierover wordt het volgende in de toekomstvisie gezegd:
"Een hoge verblijfskwaliteit betekent dat er zowel overdag als in de avonduren levendigheid is. De constante aanwezigheid van mensen die er wonen, werken of een bezoek brengen aan één van de voorzieningen zorgt hiervoor. De huidige inwoners van Rijswijk kunnen deze gebieden veel meer gaan gebruiken dan nu het geval is. De (openbare) buitenruimte is zo ingericht dat die ontmoetingen en sociale contacten faciliteert: het is hier prettig verblijven. De verblijfsgebieden hebben een sterke fysieke relatie met het station en de haven. Een verscheidenheid van functies, waaronder wonen, kan ontstaan, mits deze bijdragen aan een hoge verblijfskwaliteit. Bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan mits ze die kwaliteit niet negatief beïnvloeden."
Aanvullend op het gebiedsprofiel 'Verblijven met een topontsluiting' geldt het gebiedsprofiel 'Etalage' welke als het ware over het onderliggende gebiedsprofiel heen ligt. Dit geeft een extra uitgangspunt voor deze zone, waarbij beeldkwaliteit hier van groot belang is. De aanduiding zegt dus niet primair iets over de ter plaatse gewenste functies. Ze doelt vooral op de verschijningsvorm van de gebouwen en de ruimte eromheen. Hierover wordt het volgende in de Toekomstvisie gezegd:
"De zone langs de Sir Winston Churchilllaan kenmerkt zich door recente herontwikkelingen waarbij een verkleuring van werken naar wonen steeds meer vorm krijgt. Na de realisatie van De Hofmeesters kan een volgende stap in deze zone gezet worden, nu de sloop van de IMC-locatie (op de hoek van de Sir Winston Churchilllaan en de Burgemeester Elsenlaan) is afgerond. In de zone tussen de Sir Winston Churchilllaan en de Treubstraat kan de ingezette toevoeging van wonen verder worden doorgezet. Ook is denkbaar dat zich hier nieuwe, moderne kantoren (her)vestigen."
Conclusie
Met de IMC-locatie wordt het voormalige Stanislascollege bedoeld. Met de ontwikkeling van een multifunctioneel sportcomplex met ondersteunende voorzieningen op het gebied van sport, leisure, gezondheid en recreatie, wordt invulling gegeven aan de braakliggende IMC-locatie. In het nieuw te realiseren sportcomplex met twee sporthallen worden de gebruikers van zowel de Marimbahal als van de Van Zweedenzaal gehuisvest. Hiermee komen alle voorzieningen onder één dak en hoeven trainingen van de betreffende sportverenigingen niet meer op diverse locaties te worden gehouden. Daarnaast wordt de hal overdag voor bewegingsonderwijs opengesteld voor de leerlingen van de op loopafstand liggende scholendriehoek in het Rembrandtkwartier en de Prins Mauritsschool. Hiermee zal er zowel overdag als in de avonduren levendigheid in en om het sportcomplex zijn. Tevens zal, mede door het realiseren van een buitenterras, de buitenruimte van het sportcomplex zo worden ingericht dat deze ontmoetingen en sociale contacten faciliteert.
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verschillende sectorale aspecten, in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling, die van toepassing zijn op het plangebied. Specifiek wordt ingegaan op de aspecten bodem, geluid, externe veiligheid, flora en fauna, waterhuishouding, cultuurhistorie en archeologie. Indien aanvullend onderzoek nodig is, staat dat daarbij vermeld.
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
4.1.1 Inleiding
Naar aanleiding van de uitspraak van het Europees Hof betreffende de toepassing van drempelwaarden (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08) en de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 is een nieuw Besluit milieueffectrapportage in werking getreden op 1 april 2011. Ingevolge het Besluit m.e.r. wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.
Een belangrijke wijziging die in het Besluit m.e.r. is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend is. Dit is het indicatief maken van de gevaldefinities in kolom 2 in de D-lijst. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieubeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud (dat wil zeggen: op basis van dezelfde criteria) aansluit bij m.e.r.-beoordeling, de diepgang kan echter anders zijn en er zijn geen vormvereisten.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarde liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit de toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(beoordelings)plichtig in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije-m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.
Deze omstandigheden betreffen:
4.1.2 Betekenis voor het plangebied
Voorliggend bestemmingsplan betreft een herontwikkelingsplan om ter plaatse van een vrijkomende locatie van het voormalige Stanislascollege een sportcomplex met ondersteunende voorzieningen op het gebied van sport, leisure, gezondheid en recreatie te realiseren. Het planvoornemen valt daarmee onder categorie 11.2 van de D-lijst: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterrein'. De drempelwaarden voor dergelijke ontwikkelingen zijn:
- 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
- 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
- 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Voorliggend planvoornemen blijft ruim beneden deze drempelwaarden. Voorts wordt opgemerkt dat gezien de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kernmerken van de potentiele effecten geen belangrijke negatieve milieueffecten zullen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in dit hoofdstuk zijn opgenomen. Voor het plangebied is dan ook geen m.e.r. procedure of m.e.r. beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
4.2 Bodem
4.2.1 Inleiding
Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Dit betekent dat het aspect bodemkwaliteit voor vrijwel alle nieuwe ontwikkelingen, die met ruimtelijke plannen mogelijk worden gemaakt, onderzocht moet worden.
In dat kader is een verkennend bodemonderzoek (atkb, rapportnummer 20150787/rap01, 28 augustus 2015) uitgevoerd ter plaatse van het plangebied te Rijswijk. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 3.
De aanleiding voor het verkennend bodemonderzoek is de nieuwbouw op de locatie. Het doel van het onderzoek is het vaststellen van de huidige kwaliteit van de bodem, dat wil zeggen de kwaliteit van de grond en het grondwater. Het verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd volgens het onderzoeksprotocol NEN 5740. Het vooronderzoek is uitgevoerd volgens het onderzoeksprotocol NEN 5725.
4.2.2 Onderzoek
Voorafgaand aan het verkennend bodemonderzoek is een vooronderzoek uitgevoerd. Hierbij informatie verzameld op het zogenaamde standaardniveau uit de norm NEN 5725, waarbij de volgende archieven zijn geraadpleegd:
- Gemeentelijk archief bodemonderzoeksgegevens;
- Gemeentelijk archief vergunningen bedrijfsactiviteiten en -inrichtingen;
- Gemeentelijk archief (brandstof-)opslagtanks;
- Geowetenschappelijke gegevens;
- Internet (verschillende bronnen).
Op basis van het vooronderzoek is de grond verdacht voor ten hoogste lichte verontreinigingen met zware metalen, PCB en PAK. Op de locatie is een ondergrondse hbo-tank aanwezig geweest. Na verwijdering van de tank is geen restverontreiniging achtergebleven. Gezien het bouwjaar van het inmiddels gesloopte schoolgebouw op de locatie is mogelijk asbest toegepast bij de bouw. Op basis van het vooronderzoek wordt de volgende onderzoekshypothese gehanteerd: “verdacht voor ten hoogste lichte verontreinigingen met zware metalen, PCB en PAK in de grond”.
Ten behoeve van het verkennend bodemonderzoek hebben er veldwerkzaamheden plaatsgevonden, welke zijn uitgevoerd op 15 juli 2015. Er zijn in totaal 28 boringen uitgevoerd tot een maximale diepte van 3,0 m-mv. Tijdens uitvoering van het veldwerk is op het maaiveld en in de opgeboorde grond geen asbestverdacht materiaal waargenomen. De bodemopbouw bestaat op een diepte van 0 - 150 cm-mv uit een zandgrond welke plaatselijk een kleilaag en/of bijmenging met puin kent. Op een diepte van 150 - 300 cm-mv bestaat de bodem uit een kleilaag waar plaatselijk zand in plaats van klei voorkomt.
Van de verkregen grondmonsters is aan de hand van de veldwaarnemingen een selectie gemaakt, op basis waarvan door het laboratorium grond(meng)monsters zijn samengesteld en chemisch/fysisch zijn geanalyseerd. Voor de analyseresultaten van de uitgevoerde analyses wordt verwezen naar de analysecertificaten in bijlage 5 van het onderzoek. Omdat zowel op het maaiveld als in het opgeboorde (bodem)materiaal geen asbestverdacht materiaal is aangetroffen, zijn geen asbestanalyses uitgevoerd. Hierna worden de resultaten geïnterpreteerd.
Grond
Over het algemeen zijn in de boven- en ondergrond matige verontreinigingen met lood, zink en PAK en lichte verontreinigingen met andere zware metalen, minerale olie en PCB vastgesteld. De verontreinigingen zijn heterogeen over de locatie verdeeld en waarschijnlijk gerelateerd aan de bijmenging met puin en kolengruis. Gezien de grote hoeveelheid uitgevoerde analyses waarbij ten hoogste matige verontreinigingen zijn vastgesteld, wordt niet verwacht dat op de locatie sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
Grondwater
In het grondwater ter plaatse van alle peilbuizen is een lichte verontreiniging met barium vastgesteld. Ter plaatse van peilbuis 05 is tevens een lichte verontreiniging met zink vastgesteld. Er is een lichte verontreiniging met naftaleen vastgesteld in het grondwater ter plaatse van peilbuis 10. De lichte naftaleenverontreiniging dient echter indicatief te worden beschouwd, aangezien op het analysecertificaat is aangegeven dat er tijdens de analyse componenten aanwezig waren die een storende invloed op de meting hebben. Het is dus mogelijk dat er niet daadwerkelijk sprake is van een verontreiniging met naftaleen, of dat de concentratie naftaleen juist hoger ligt. Gezien de analyseresultaten van het grondwater ter plaatse van de andere twee peilbuizen is het echter niet de verwachting dat de mate van naftaleenverontreiniging hoger is dan nu weergegeven.
4.2.3 Conclusies onderzoek
Na het uitvoeren van het verkennend bodemonderzoek zijn de volgende conclusies getrokken en worden de volgende aanbevelingen gedaan:
Conclusies:
- De bodem op de locatie bestaat uit zand en klei. De grondwaterstand bedraagt 1,7 a 2,0 m-mv. In de bodem zijn bijmengingen met puin en plaatselijk een bijmenging met plastic en kolengruis aangetroffen. Twee boringen zijn gestaakt op puin en twee boringen zijn gestaakt op een harde laag.
- Op het maaiveld en in het opgeboorde materiaal is tijdens uitvoering van het veldwerk geen asbestverdacht materiaal waargenomen. In het opgeboorde materiaal is echter wel (een bijmenging met) bodemvreemd materiaal vastgesteld. Bodemvreemd materiaal (met name puin en ander sloopafval) kan duiden op aanwezigheid van ophooglagen en asbest. Alleen met een asbestonderzoek conform de NEN 5707 (grond) en/of NEN 5897 (puin) kan met enige zekerheid de aan- of afwezigheid van asbest worden vastgesteld. De resultaten uit het huidige onderzoek geven met betrekking tot asbest(verontreiniging) daarom niet meer dan een indicatie. Aangezien er maar op één plaats matige en sterke puinbijmenging in de grond is aangetroffen, namelijk ter plaatse van boring 01 en de gestaakte boringen hieromheen, wordt asbestonderzoek niet noodzakelijk geacht. Ter plaatse van de andere boringen is ten hoogste zwakke puinbijmenging in de grond aangetroffen.
- In de boven- en ondergrond zijn, heterogeen verdeeld, matige verontreinigingen met lood, zink en PAK vastgesteld. Verder is de grond licht verontreinigd met andere zware metalen, PCB en minerale olie. De bodemkwaliteit is slechter dan de achtergrondkwaliteit zoals vastgelegd in de bodemkwaliteitskaart, op basis waarvan ten hoogste lichte verontreinigingen werden verwacht.
- In het grondwater zijn lichte verontreinigingen met barium, zink en naftaleen vastgesteld. Opgemerkt wordt dat de mate van naftaleenverontreiniging echter een indicatie betreft in verband met storende factoren tijdens de analyse.
- De voor de locatie gehanteerde onderzoekshypothese "verdacht voor ten hoogste lichte verontreinigingen met zware metalen, PCB en PAK in de grond" is deels bevestigd. Er zijn echter ook matige verontreinigingen met zware metalen en PAK en lichte verontreinigingen met minerale olie vastgesteld. Nader onderzoek wordt echter niet noodzakelijk geacht, aangezien geconcludeerd kan worden dat geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging op de locatie.
- De locatie wordt vooralsnog geschikt geacht voor de voorgenomen sloop en nieuwbouw op de locatie. Er is alleen uitpandig bodemonderzoek uitgevoerd, maar de verwachting is dat de inpandige bodemkwaliteit vergelijkbaar is met de uitpandige bodemkwaliteit. Dit dient echter nog te worden geverifieerd na de sloop.
Aanbevelingen:
- Na de sloop van het gebouw dient de inpandige bodemkwaliteit nog te worden vastgesteld.
- Aanbevolen wordt onderhavig onderzoeksrapport ter beoordeling in te dienen bij het bevoegd gezag, voor deze locatie de Omgevingsdienst Haaglanden.
- Indien van de locatie grond wordt afgevoerd dient hierbij rekening te worden gehouden met de daarop van toepassing zijnde regelgeving van onder meer de Wet bodembescherming en het Besluit Bodemkwaliteit. De vrijkomende grond is buiten de onderzoekslocatie niet zonder meer herbruikbaar.
Op 4 augustus 2017 is het onderzoeksrapport ter beoordeling ingediend bij de Omgevingsdienst Haaglanden. Deze hebben per brief (zie bijlage Bijlage 4) gesteld dat het bodemonderzoek als voldoende wordt beoordeeld. Wel dient er een verkennend asbest bodemonderzoek te worden uitgevoerd, omdat het huidige bodemonderzoek hierin onvoldoende inzicht geeft.
In dit kader is een verkennend asbestonderzoek (atkb, kenmerk 20171609/rap01, d.d. 2 maart 2018) uitgevoerd ter plaatse van het plangebied te Rijswijk. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 5. Op basis van dit onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
- De bodem op de locatie bestaat voornamelijk uit zand vanaf het maaiveld tot ten minste 1,0 m-mv. De grondwaterstand bedraagt circa 0,5 m-mv. In de bodem zijn bijmengingen met baksteen, metselpuin, aardewerk, gips en slakken aangetroffen. Op de locatie zijn bij de inspectie van de toplaag en de opgeboorde grond enkele asbestverdachte materialen aangetroffen.
- Op het maaiveld van beide deellocaties is asbest aangetroffen. De gehalten overschrijven de norm van 100 mg/kg d.s. niet. Tevens wordt de grens voor nader asbestonderzoek, 50 mg/kg d.s., niet overschreden.
- Binnen deellocatie 1 zijn geen gewogen gehalten aan asbest vastgesteld die de helft van de interventiewaarde van 100 mg/kg.ds (gewogen) overschrijden. Conform de NEN 5707 is het niet noodzakelijk verder onderzoek uit te voeren. Het is statistisch aannemelijk dat de nterventiewaarde ook in een nader onderzoek niet zal worden overschreden. Binnen deze deellocatie is geen sprake van een bodemverontreiniging met asbest.
- In deellocatie 2 is een gewogen gehalte aan asbest vastgesteld van 123,2 mg/kg.ds. Aangezien sprake is van een gehalte > 50 mg/kg.ds dient nader onderzoek plaats te vinden naar de mate (en omvang) van asbest in de grond ter plaatse van deze deellocatie. Dit nader asbestonderzoek dient ter plaatse van gat G205 uitgevoerd te worden, aangezien het hoge asbestgehalte voornamelijk wordt veroorzaakt door het asbesthoudende plaatje in gat G205.
- De voor beide deellocaties gehanteerde onderzoekshypothese “Verdachte boven- en ondergrond, diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld (NEN 5707)” is bevestigd. In beide deellocaties is asbest in de bodem vastgesteld.
- Ter plaatse van deellocatie 2, gat G205, dient nader asbestonderzoek uitgevoerd te worden.
- Indien van de locatie grond wordt afgevoerd dient rekening te worden gehouden met de daarop van toepassing zijnde regelgeving uit het Besluit bodemkwaliteit. Het Besluit bodemkwaliteit gaat in op het hergebruik van grond.
4.2.4 Onderzoek
De aanleiding voor het nader asbest bodemonderzoek (atkb, kenmerk 20180285/rap01, d.d. 11 juni 2018), zoals opgenomen als Bijlage 6, is het tijdens het verkennend onderzoek aangetroffen gewogen gehalte van > 50 mg/kg.ds asbest, waarmee conform de NEN5707 sprake is van de noodzaak tot nader onderzoek. Het doel van het nader asbestonderzoek is het vaststellen of op (een deel van) de locatie sprake is van asbestverontreiniging, en wanneer van toepassing, het in beeld brengen van de mate en ruimtelijk verdeling van de verontreiniging. Het nader asbestbodemonderzoek is uitgevoerd volgens het onderzoeksprotocol NEN5707 1 .
Op basis van de beschikbare gegevens zijn de volgende onderzoeksvragen opgesteld.
- Wat is de mate en omvang van de verontreiniging met asbest?
Voor de uitvoering van een nader onderzoek asbest zijn twee methoden mogelijk:
- Het vaststellen van het gemiddelde gehalte van de verontreiniging per RE (ruimtelijke eenheid van max. 1.000 m 2 );
- Het vaststellen van het gehalte van de verontreiniging per homogeen vak van 50 m 2 tot 200 m 2 voor het meer in detail vaststellen van de omvang van de verontreiniging.
Voor onderhavig onderzoek is gekozen voor de tweede methode. Met het uitvoeren van het onderzoek is bepaald of sprake is van een verontreiniging met asbest in de grond en wat de omvang van deze eventuele verontreiniging betreft.
Het veldwerk heeft plaatsgevonden op 24 april 2018. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden hebben geen afwijkingen plaatsgevonden welke een negatieve invloed kunnen hebben op het onderzoeksresultaat. Tijdens het nader onderzoek is er geen maaiveldinspectie uitgevoerd. De maaiveldinspectie is tijdens het verkennend asbest in bodemonderzoek al uitgevoerd. Op basis van de maaiveldinspectie destijds is geen sprake van een verontreiniging met asbest op het maaiveld.
Tijdens uitvoering van de veldwerkzaamheden waren de weersomstandigheden goed (minder dan 10 mm neerslag gedurende de dag en meer dan 50 meter zicht). Het bodemvochtgehalte was meer dan 10%. Er was minder dan 25% maaiveldbedekking aanwezig. De inspectie-efficiëntie van de grond is ingeschat op 100%.
Tijdens de veldwerkzaamheden is het bodemmateriaal zintuiglijk beoordeeld op samenstelling en het voorkomen van asbestverdacht materiaal. Daarnaast zijn de positionering en omvang van ieder inspectiepunt vastgelegd.
Het vrijgekomen materiaal is aansluitend laagsgewijs bemonsterd, waarbij per sleuf een mengmonster is samengesteld per te onderscheiden laag met een maximale dikte van 0,5 meter. Het vrijkomende materiaal is, alvorens dit is bemonsterd, gezeefd over 20 mm. De volumefractie > 20 mm is hierbij vastgelegd. De fracties asbestverdacht materiaal > 20 mm zijn verzameld en genoteerd.
4.2.5 Conclusies onderzoek
Na het uitvoeren van het nader asbestonderzoek zijn de volgende conclusies getrokken:
- Op de locatie is sprake van een zandige bovengrond met resten beton en baksteen. De ondergrond bestaat over het algemeen uit zintuiglijk schoon zand.
- Tijdens het voorgaand verkennend asbestonderzoek is een asbestgehalte > 50 mg/kg.ds aangetroffen.
- Het doel van het nader onderzoek was het bepalen of sprake is van een verontreiniging met asbest, en indien zo, het bepalen van de omvang van de verontreiniging.
- Uit het onderzoek is gebleken dat geen sprake is van een verontreiniging met asbest.
- Op basis van het nader asbest onderzoek wordt de bodem op de locatie geschikt geacht voor eventuele herontwikkeling. De bevoegde instantie in deze is de Omgevingsdienst Haaglanden.
4.2.6 Betekenis voor het plangebied
Op 26 juli 2018 en 6 augustus 2018 zijn de asbestonderzoeken ter beoordeling ingediend bij de Omgevingsdienst Haaglanden. Deze hebben per brief (zie bijlage Bijlage 7) gesteld dat het onderzoeken zijn uitgevoerd conform de NEN5707 en als voldoende worden beoordeeld. Door de bodemonderzoeken is voldoende inzicht verkregen in de bodemkwaliteit. Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest. Op basis van de conclusies uit het verkennend bodem- en asbestonderzoeken vormt het aspect bodem geen belemmering voor de realisatie van het plan in de gepresenteerde vorm.
4.3 Geluid
4.3.1 Inleiding
De Wet geluidhinder bepaalt dat bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek moet plaatsvinden naar de geluidsbelasting van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen vanwege de invloed van wegverkeerslawaai. Tevens dient daarbij onderzoek te worden gedaan naar de doeltreffendheid van verkeersmaatregelen en andere maatregelen om te voorkomen dat eventueel optredende geluidsbelasting vanwege het wegverkeerslawaai de wettelijke waarden te boven gaat. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moeten immers de ten hoogst toelaatbare waarden voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen vanwege het wegverkeerslawaai in acht worden genomen (artikel 76, eerste lid, Wet geluidhinder).
4.3.2 Betekenis voor het plangebied
Het plan is gelegen binnen de zone van de Winston Churchillaan, Burgemeester Elsenlaan, De Bruyn Kopsstraat en Treubstraat. Echter bestaat de ontwikkeling niet uit het toevoegen van woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen. Het sportcomplex met ondersteunende voorzieningen op het gebied van sport, leisure, gezondheid en recreatie wordt niet gezien als een geluidgevoelig gebouw en er dient dan ook geen onderzoek te worden gedaan.
Vice versa levert de aanwezigheid van een sportcomplex ook geluid voor de omgeving. Hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 4.6 Bedrijven en Milieuzonering.
4.4 Luchtkwaliteit
4.4.1 Inleiding
In hoofdstuk 5 (artikel 5.16), van de Wet milieubeheer is de regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteit vastgelegd. Een bestemmingsplan mag ingevolge deze regelgeving vastgesteld worden indien er sprake is van één van de volgende gevallen:
- Er geen sprake is van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden.
- De concentratie van de desbetreffende stoffen in de buitenlucht verbetert of blijft ten minste gelijk.
- Het plan draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de concentratie van de desbetreffende stoffen in de buitenlucht.
- De ontwikkeling is opgenomen in een vastgesteld programma, zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Een nadere uitwerking van de regelgeving met betrekking tot het begrip 'niet in betekende mate' is vastgelegd in het 'Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Er is blijkens deze regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'.
Voorliggend bestemmingsplan betreft een ontwikkelingsplan om ter plaatse van een vrijkomende locatie van het voormalige Stanislascollege een sportcomplex met ondersteunende voorzieningen op het gebied van sport, leisure,gezondheid en recreatie te realiseren.
4.4.2 Betekenis voor het plangebied
Voorliggend planvoornemen blijft ruim beneden deze drempelwaarden. Geconcludeerd kan worden dat het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt. De luchtkwaliteitseisen leveren derhalve geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan.
4.5 Externe Veiligheid
4.5.1 Inleiding
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is landelijke wet- en regelgeving van toepassing.
In de landelijke regelgeving zijn kwaliteitseisen en normen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Doel is om bepaalde risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze bedoelde risico's hangen vooral samen met:
- activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen;
- transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- transport van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor en water.
Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:
- bescherming van personen die zich bevinden in de nabijheid van een risicobron tegen de kans op overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen of ten gevolge van een ongeval met een vliegtuig op of nabij een luchthaven;
- bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een dergelijk ongeval met een groot aantal slachtoffers.
Voor de eerste doelstelling is het begrip plaatsgebonden risico (PR) van belang. De norm voor het plaatsgebonden risico is 10-6, die als een contour om een risicovolle inrichting en aan weerszijden langs een transportroute of buisleiding ligt. Binnen die contour zijn ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (BEVI) geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan. Voor beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het BEVI geldt die norm als richtwaarde. Een soortgelijke normstelling en systematiek geldt voor transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en binnenwateren en via buisleidingen.
Bij de realisatie van de tweede doelstelling staat het begrip groepsrisico (GR) centraal. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar wel een oriënterende waarde, die als ijkpunt geldt bij het zoeken naar maatschappelijk aanvaardbare grenzen.
Op grond van artikel 13 BEVI dient het bevoegd gezag bij nieuwe ruimtelijke plannen die nieuwe (kwetsbare) objecten mogelijk maken een verantwoording van het groepsrisico uit te voeren. Een soortgelijke regeling geldt voor transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en binnenwateren en via buisleidingen op basis van respectievelijk het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB).
4.5.2 Inventarisatie omgeving
Met behulp van de risicokaart is een inventarisatie gemaakt van de in de omgeving van het plangebied aanwezige bronnen. In onderstaand figuur is een uitsnede weergegeven van de risicokaart. Het plangebied is rood omlijnd.
Uitsnede Risicokaart
4.5.3 Risicovolle inrichtingen
Het plangebied betreft een sportcomplex met ondersteunende voorzieningen. Sporthallen en sportterreinen zijn beperkt kwetsbare objecten. In de directe omgeving, binnen een staal van 200 meter, van het plangebied bevindt zich een risicovolle inrichting op basis van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) gelegen. Het gaat om het LPG Tankstation 'BP Plaspoelpolder' Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het vulpunt en het ondergronds LPG reservoir. Daarnaast ligt het plangebied voor een deel binnen de effectafstand voor (beperkt) kwetsbare objecten (Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations).
Voor de bevoorrading van het LPG tankstation vindt transport van LPG over de Burgemeester Elsenlaan plaats. Het plangebied ligt op circa 35 meter van de Burgemeester Elsenlaan en dus binnen het invloedsgebied (355 meter).
Het tankstation blijft behouden, echter zal de gemeente Rijswijk de LPG-installatie saneren, zodanig dat de contouren van het LPG-vulpunt, de LPG-afleverinstallatie en het LPG-reservoir per 1 juli 2019 komen te vervallen. Gelet op de termijnen van de bestemmingsplanprocedure, de vergunningaanvragen en de realisatie is niet te verwachten dat het sportcomplex voor 1 juli 2019 in bedrijf kan worden genomen.
Bij wijziging van een bestemmingsplan waarbij (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk gemaakt worden in het invloedsgebied van een risicobron, dient het groepsrisico verantwoord te worden. Ten aanzien van bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid dient de veiligheidsregio Haaglanden (VRH) om advies te worden gevraagd.
Verder is er in de directe omgeving nog een bedrijf gelegen met een plaatsgebonden risicocontour. Ten oosten van het plangebied aan de Koopmansstraat 5, ligt op een afstand van ongeveer 300 meter van het plangebied, de Vuurwerkhandel 'De Rijswijkse Vuurwerkhal' waar opslag van consumentenvuurwerk plaatsvindt. De opslag van het consumentenvuurwerk is verdeeld over 3 bunkers en hebben tezamen een vergunde opslag van 49.999 KG. De maximale veiligheidsafstand van deze bunkers is 48 meter. Derhalve is deze inrichting niet van invloed op het plangebied.
4.5.4 Transport gevaarlijke stoffen
In de nabijheid van het plangebied vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats over de A4. De Rijksweg is onderzocht in het kader van het opstellen van het Basisnet Weg (Regeling Basisnet). Uit de inventarisatie blijkt dat het plaatsgebonden risico ten allen tijde lager dan de grenswaarde 10-6/jaar. Tevens is er geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied. Het invloedsgebied van de A4 (knooppunt Ypenburg - Den Haag zuid) is niet over het plangebied gelegen. Omdat het plan op meer dan 200 meter tot de weg is gelegen, hoeft geen onderzoek te worden uitgevoerd. De A4 ligt op circa 750 meter van het plangebied. Het invloedsgebied van de A4 is 880 meter. Op grond van artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transport moet het groepsrisico worden verantwoord in de toelichting van het bestemmingsplan. Er kan volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico waarin ingegaan wordt op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op de A4 en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op de A4 een ramp voordoet. Ten aanzien van bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid dient de VRH om advies te worden gevraagd. Dit advies komt verderop in deze paragraaf aan bod.
4.5.5 (Buis) leidingen
Op ten minste 750 meter afstand van het plangebeid is een buisleiding (A-517) van de Gasunie aanwezig. De leiding heeft een maximale werkdruk van 66,20 bar en een (uitwendige) diameter van 30 inch. Het invloedsgebied van leidingen met een diameter van 30 inch en een druk van 66,2 bar bedraagt 380 meter. Het plangebied valt daarmee niet samen met het invloedsgebied van de leiding, derhalve is geen aanvullend onderzoek noodzakelijk.
4.5.6 Beperkte verantwoording groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre externe veiligheidsrisico’s in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag. Voor de onderdelen bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid dient het bevoegd gezag deze verantwoording (wettelijk) verplicht ter advisering aan de brandweer/veiligheidsregio voor te leggen.
De brandweer Brabant-Noord heeft op 31 januari 2018 per brief een advies uitgebracht over de externe veiligheid omtrent voorliggend bestemmingsplan. Het advies luidt als volgt:
Risicobronnen en effecten
Het plangebied ligt in de nabijheid van de risicobronnen met de opslag, het transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen: transport gevaarlijke stoffen over de Burgemeester Elsenlaan, en het knooppunt Ypenburg en het LPG-tankstation BP Plaspoelpolder. Het ergst denkbare scenario voor deze risicobronnen is een BLEVE van een tankwagen met brandbaar gas en een BLEVE van een LPG-tankwagen bij een LPG-tankstation of het volledig vrijkomen van een giftige stof uit een (tank)wagen op het knooppunt Ypenburg. Door de aanwezigheid van deze risicobronnen kunnen binnen het plangebied hitte-, druk- en/of giftige effecten optreden. De kans dat deze scenario’s plaatsvinden is zeer klein.
Risico voor de omgeving
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van een sportcomplex mogelijk. Door deze ontwikkeling, nemen de risico’s af. In combinatie met de aanwezige risicobronnen is de ontwikkeling in overeenstemming met het beleid/de wet- en regelgeving.
Sanering LPG-vulpunt tankstation BP Plaspoelpolder
De gemeente Rijswijk gaat de LPG-installatie saneren waardoor de risicocontouren met betrekking tot het LPG-vulpunt, de LPG-afleverinstallatie en het LPG-reservoir komen te vervallen vanaf 1 juli 2019. In verband met het saneren van de LPG-installatie is er geen kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd betreffende het LPG-tankstation en het transport van gevaarlijke stoffen over de Burgermeester Elsenlaan. In overleg met de heer Wondergem van de gemeente Rijswijk is het saneren van de LPG-installatie afgestemd. De heer Wondergem heeft aangegeven dat het niet aannemelijk is dat het sportcomplex in gebruik kan worden genomen voordat de sanering van de LPG-installatie, is doorgevoerd. Daarbij is aangegeven dat deze overlap van gebruik van het LPG-tankstation en het sportcomplex moet worden voorkomen door middel van bestuurlijke borging.
A. | Geadviseerd wordt om de sanering van het LPG-tankstation Plaspoelpolder te Rijswijk bestuurlijk te borgen waarbij de sanering is afgerond voor het in gebruik nemen van het te realiseren sportcomplex. |
Geadviseerde maatregelen
Om de kans op incidenten te verkleinen, de effecten van incidenten te beperken en de zelfredzaamheid van de aanwezigen te verbeteren, worden de volgende maatregelen geadviseerd:
- A. Bestuurlijke borging
- B. Uitvoeren QRA LPG-tankstation Plaspoelpolder
- C. Uitvoeren QRA transport van gevaarlijke stoffen Burgemeester Elsenlaan
- D. Afschakelbare ventilatie (effectbeperking)
- E. Vluchtweg van risicobron af (verhogen zelfredzaamheid)
- F. Voorbereiding interne organisatie (verhogen zelfredzaamheid)
- G. Risicocommunicatie (verhogen zelfredzaamheid)
Het advies van de VRH adviseert in het kader van de huidige situatie. Voorgaande maatregelen zijn dan ook niet anticiperend op de sanering. Aangezien de sanering bestuurlijk wordt geborgd (maatregel A) in voorliggend bestemmingsplan en de sanering zal worden uitgevoerd voor de ingebruikname van het sportcomplex, komen de geadviseerde maatregelen B. uitvoeren QRA LPG-tankstation Plaspoelpolder, C. uitvoeren QRA transport gevaarlijke stoffen Burgemeester Elsenlaan en E. Vluchtweg van risicobron af te vervallen. In de bijlagen bij de brief van de Veiligheidsregio zijn de adviezen nader uitgewerkt en onderbouwd. Het advies van de veiligheidsregio is bijgevoegd als Bijlage 8.
4.5.7 Betekenis voor het plangebied
In deze paragraaf zijn risicobronnen geïnventariseerd en geanalyseerd. Geconcludeerd wordt dat er vanuit het oogpunt van externe veiligheid geen beperkingen aan de ontwikkelingen in het plangebied gesteld worden. De zelfredzaamheid en de mogelijkheden voor de hulpdiensten om op te treden bij een incident worden door het planvoornemen niet negatief beïnvloed als wordt voldaan aan de maatregelen (A,D,F en G) en vormen daarmee geen belemmering de ontwikkeling.
Gezien de sanering van de LPG-installatie Plaspoelpolder te Rijswijk bestuurlijk geborgd is, waarbij de sanering het LPG-vulpunt, de LPG-afleverinstallatie en het LPG-reservoir afgerond dient te zijn voor het in gebruik nemen van het te realiseren sportcomplex en tevens de afstand tot de risicovolle objecten en de aardgasleiding niet belemmerend zijn mag geconcludeerd worden dat voor het sportcomplex met ondersteunende voorzieningen op het gebied van sport, leisure, gezondheid en recreatie sprake is van een veilige (verblijfs)omgeving. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
4.6 Bedrijven En Milieuzonering
4.6.1 Inleiding
Zowel in het kader van een goede ruimtelijke ordening als vanuit milieuwet- en regelgeving wordt gestreefd naar het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten, met als doel het handhaven en waar mogelijk bevorderen van een goede kwaliteit van het leefmilieu. Dit gebeurt onder andere door het fysiek scheiden van milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige objecten (zoals woningen) door het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding daartussen. Deze ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand, hetgeen ook wel wordt aangeduid als milieuzonering. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
- 1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt in de praktijk gebruik gemaakt van VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst waarin voor veelvoorkomende milieubelastende activiteiten richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies, uitgaande van een gemiddeld modern bedrijf. Deze lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.
In dat kader dient een inventarisatie/quickscan uitgevoerd te worden naar milieubelastende activiteiten in de omgeving van het plangebied die mogelijk belemmeringen kunnen opleveren voor onderhavig planvoornemen.
Met het planvoornemen wordt voorzien in de aanleg van een multifunctionele sportaccomodatie. Hiervoor zal een ruimtelijke inpassing worden opgesteld aan de hand van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). Indien binnen de bij de bestemming behorende richtafstand woningen zijn gelegen, zal nader onderzoek noodzakelijk zijn om de planologisch maximaal mogelijke invulling te kunnen bepalen.
De ruimtelijke inpassing van de sportaccommodatie is ook relevant voor de tweede fase van het plan, wanneer op korte afstand woningen worden geprojecteerd. In dat kader moet ook worden onderzocht of andere bedrijfsmatige activiteiten in de omgeving het plan frustreren, of worden belemmerd in hun mogelijkheden vanwege het plan.
In dit kader is een Quickscan Bedrijven en Milieuzonering (Econsultancy, rapportnummer 5542.006, d.d. 19-12-2017) uitgevoerd ter plaatse van het plangebied te Rijswijk. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 9. Het doel van het onderzoek is het in kaart brengen van de richtafstanden van bedrijvigheid rondom het plan.
4.6.2 Quickscan bedrijven en milieuzonering
De publicatie maakt voor de beoordeling onderscheid in twee gebiedstypen, namelijk een rustige woonwijk en een gemengd gebied. Het plangebied kan geclassificeerd worden als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waardoor sprake is van een gemengd gebied. Tevens zijn de meest nabijgelegen woningen aan te merken als eerstelijnsbebouwing voor het bedrijventerrein Plaspoelpolder aan de overzijde van de Sir Winston Churchillaan en Burgemeester Elsenweg.
In bijlage 1 van de publicatie is voor een groot aantal bedrijfsmatige activiteiten een richtafstand gegeven die van toepassing op het gebiedstype ‘rustige woonwijk’. Het plan betreft de realisatie van een sporthal (SBI-code 931A). Voor het thema ‘geluid’ wordt hier een richtafstand van 50 meter aan gekoppeld. De richtafstand voor de thema’s ‘geur’, ‘stof’ en ‘gevaar’ bedraagt 0 meter, deze worden derhalve niet als beperkend gezien. Een richtafstand van 50 meter in rustig gebied staat gelijk aan een afstand van 30 meter in gemengd gebied, zeker als ‘geluid’ maatgevend is.
Het sportcomplex zal tegen de naastgelegen gebouwen worden gebouwd, terwijl aan de zijde van de Sir Winston Churchilllaan het parkeerterrein is gepland. In ruimtelijke procedures moet echter worden uitgegaan van de planologisch maximaal mogelijke invulling, en speelt de indeling van het terrein een ondergeschikte rol. In de volgende figuur is het totale perceel gearceerd weergegeven en zijn de richtafstanden zoals eerder in deze paragraaf benoemd als blauwe en rode lijn getekend uitgaande van de volledige invulling van het vlak.
Richtafstanden voor het sportcomplex
Uit de figuur blijkt dat binnen de grootste richtafstand geen woningen zijn gelegen. Binnen de richtafstanden zijn wel de volgende bestemmingen gelegen:
- maatschappelijk;
- bedrijventerrein;
- bedrijf;
- kantoor.
De maatschappelijke bestemming staat onderwijs toe en is daarmee geluidgevoelig. Deze bestemming komt echter te vervallen met voorliggend bestemmingsplan. De overige bestemmingen zijn niet geluidgevoelig. Er zijn geen wijzigingsbevoegdheden die de realisatie van geluidgevoelige bestemmingen binnen de richtafstanden mogelijk maken.
De realisatie van het sportcomplex zal niet leiden tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende geluidgevoelige bestemmingen.
Het LPG Tankstation aan de burgemeester Elsenlaan grenst aan het plangebied, waardoor het plan binnen de risicocontouren van het vulpunt en het ondergronds reservoir valt. De gemeente Rijswijk zal echter het vulpunt uitkopen en saneren, zodanig dat de contouren per 1 juli 2019 komen te vervallen. Gelet op de termijnen van de bestemmingsplanprocedure, de vergunningaanvragen en de realisatie is niet te verwachten dat de sporthallen voor 1 juli 2019 in bedrijf kunnen worden genomen. Het LPG-tankstation vormt derhalve geen belemmering voor de realisatie van het plan.
4.6.3 Betekenis voor het plangebied
De realisatie van het plan in de gepresenteerde vorm wordt niet beperkt door de omgeving en levert bovendien geen beperkingen op naar de omgeving.
4.7 Kabels En Leidingen
In het plangebied liggen geen kabels of leidingen die een planologische bescherming behoeven. De reguliere leidingen voor gas, water en elektra dan wel overige voorzieningen (telefonie/glasvezel, cai) zijn aanwezig binnen het bestaande straatprofiel van de Treubstraat en De Bruyn Kopsstraat. Het nieuw te realiseren sportcomplex met ondersteunende voorzieningen op het gebied van sport, leisure, gezondheid en recreatie worden hierop aangesloten. Dit heeft verder geen planologisch-juridische consequenties.
4.8 Archeologie En Cultuurhistorie
4.8.1 Archeologie
Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WaMZ) legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. Zo verplicht de WaMZ om bij de vaststelling van een bestemmingsplan of bij afwijking daarvan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van regels in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van omgevingsvergunningen in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Binnen het kader van de Erfgoedwet (juli 2016), voortvloeiend uit het Verdrag van Malta uit 1992, is men verplicht bij ontwikkelingen voorafgaand archeologisch onderzoek uit te voeren.
Het gemeentelijk archeologiebeleid is vastgelegd in de ‘Actualisering nota cultureel erfgoed gemeente Rijswijk’, alsmede de daarbij behorende archeologische en cultuurhistorische waardenkaarten. Met deze nota heeft de gemeente een instrument in handen op basis waarvan zij op een verantwoorde manier met haar archeologische en cultuurhistorische waarden kan omgaan. De gemeente kan daarmee, indien wenselijk, gemotiveerd van de landelijke en provinciale richtlijnen afwijken en een eigen visie op het archeologisch landschap ontwikkelen.
Uit de archeologische waardenkaarten blijkt, dat voor het gehele plangebied de volgende archeologische verwachtingswaarden gelden:
- middelhoge archeologische verwachting voor sporen uit het Neolithicum,
- lage archeologische verwachting voor sporen uit de Brons- en IJzertijd, Romeinse tijd en Late Middeleeuwen en jonger.
Op basis van het geldende bestemmingsplan geldt een onderzoeksplicht voor archeologie wanneer de verstoringsoppervlakte meer dan 100 m² en de verstoringsdiepte meer dan 60 cm onder maaiveld bedraagt. Aangezien de beoogde ontwikkeling een groter verstoringsopervlakte en verstoringsdiepte met zich meebrengt, worden de waarden genoemd in het bestemmingsplan overschreden. Vanwege het met de herontwikkeling gepaard gaande grondverzet worden eventueel aanwezige archeologische resten bedreigd en dienen deze daarom door middel van een inventariserend veldonderzoek in kaart te worden gebracht. Een archeologisch onderzoek wordt derhalve noodzakelijk geacht.
In dat kader is in november 2017 door het Bureau Monumentenzorg en Archeologie (BMA) van de gemeente Rijswijk een inventariserend veldonderzoek d.m.v. proefsleuven uitgevoerd op de voormalige Stanislas-locatie, gelegen aan de Burgemeester Elsenlaan 154. In september 2017 was het plangebied door RAAP Archeologisch Adviesbureau reeds een verkennend booronderzoek uitgevoerd, waarbij de bodem tot een diepte van 5,00 meter beneden maaiveldniveau is onderzocht. Op basis van dit verkennend onderzoek bestond de verwachting dat zich binnen het plangebied mogelijk twee archeologische niveaus bevinden: een diepgelegen zandlichaam (duin) met daarop mogelijk sporen van bewoning uit de Nieuwe Steentijd, en een niveau direct onder de recente bouwvoor en/of aanwezige ophogingslagen, met kans op sporen van bewoning vanaf de Romeinse Tijd.
Het in november 2017 door BMA uitgevoerde proefsleuvenonderzoek in het bovenste archeologisch niveau heeft uitgewezen dat er geen sprake is van een behoudenswaardige archeologische vindplaats. Aanvullend archeologisch onderzoek wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.
Het door RAAP in de verkennende fase van onderzoek aangeboorde duin in de diepere ondergrond is onvoldoende in beeld gebracht. Zo is het noodzakelijk om het reliëf van het duin gedetailleerd in kaart te brengen. Daarnaast dient onderzocht te worden of in en/of op het duin sporen van bewoning aanwezig zijn. Hiertoe dient aanvullend archeologisch booronderzoek te worden uitgevoerd, waarbij de top van het duin wordt bemonsterd om de aan- of afwezigheid van archeologische indicatoren (o.a. houtskool, vuursteen, keramiek, bot) vast te stellen. Dit onderzoek dient nog te worden uitgevoerd.
4.8.2 Onderzoek
Het aanvullend archeologisch booronderzoek wordt nog uitgevoerd. Er zijn hiervan nog geen resultaten bekend. Dit houdt in dat het plangebied nog niet archeologisch vrijgegeven kan worden. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie', zoals reeds opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan blijft hiermee ook bij de vaststelling gehandhaafd om te waarborgen dat eventuele archeologische waarden in voldoende mate beschermd worden.
4.8.3 betekenis voor het plangebied
Het aanvullend archeologisch booronderzoek dient afgerond zijn voor de aanvraag van de omgevingsvergunning. Indien uit het aanvullende onderzoek blijkt dat er geen sprake is van archeologische waarden kan het plangebied als nog archeologisch vrijgegeven worden. Mocht het onderzoek anders uitwijzen dan dient de gemeente voorwaarden te stellen aan de te verlenen omgevingsvergunning om het aspect archeologie binnen het plangebied voldoende te waarborgen.
4.8.4 Cultuurhistorie
Zoals in de vorige paragraaf aangegeven, is ook het beleid ten aanzien van het aspect cultuurhistorie vastgelegd in de ‘Actualisering nota cultureel erfgoed gemeente Rijswijk’ en de daarbij behorende cultuurhistorische waardenkaart. Uit deze kaart wordt opgemaakt, dat de buurt aan de westzijde van het plangebied aan de overkant van de Sir Winston Churchilllaan is aangemerkt als ‘cultuurlandschap – uitbreiding 1945-1960’. De buurt aan de (noord)oostzijde aan de overkant van de Burgemeester Elsenlaan is aangemerkt als ‘cultuurlandschap – uitbreiding 1900-1940’. Daarnaast maakt de Sir Winston Churchilllaan onderdeel uit van een historische landweg en bevinden zich ten zuiden hiervan enkele monumenten.
De bebouwing van het voormalige Stanislas College is inmiddels gesloopt. Het betrof een gebouw uit de jaren '60 van de vorige eeuw. Dit gebouw had geen cultuurhistorische waarde. Momenteel is het plangebied onbebouwd en bouwrijp. Het plangebied bevat daarmee geen cultuurhistorische waarden. Ook de bomen(rij) aan de rand van het plangebied bevatten geen monumentale waarden.
4.8.5 Betekenis voor het plangebied
De herontwikkeling van het plangebied leidt niet tot aantasting van de hiervoor genoemde cultuurhistorische waarden, aangezien geen bouwwerkzaamheden in deze buurten plaatsvinden en rondom deze structuren plaatsvinden. Vanuit cultuurhistorisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het planvoornemen.
4.9 Flora En Fauna
4.9.1 Inleiding
Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming. Dit wordt geregeld in de Wet natuurbescherming die op 1 januari 2017 in werking is getreden.
4.9.2 Gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning. Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.
4.9.3 Soortenbescherming
De bescherming van dier- en plantensoorten is eveneens in de Wet natuurbescherming geregeld. In deze wet zijn drie beschermingsregimes opgenomen: voor vogels in de zin van de Vogelrichtlijn, voor dier- en plantensoorten uit de Habitatrichtlijn en voor overige soorten. Kort gezegd is het verboden om beschermde diersoorten opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren. Hun voortplantings- en rustplaatsen mogen niet (opzettelijk) worden beschadigd of vernield. Verder is het verboden beschermde plantensoorten te vernielen. Onder voorwaarden is ontheffing van de verbodsbepalingen mogelijk. Het bevoegd gezag voor het verlenen van een ontheffing zijn gedeputeerde staten van de provincie.
Het plangebied is in de huidige situatie in gebruik als een plantsoen. Het gehele terrein is ingezaaid met gras met uitzondering van een smalle beplantingsstrook aan de noordzijde. Aan de noordzijde staan verspreid over de hele breedte van de locatie een dertigtal bomen en daarmee is er de mogelijkheid dat er beschermde flora en fauna binnen het plangebied bevinden. Met het planvoornemen dienen enkele bomen gekapt te worden. Derhalve wordt het uitvoeren van een quickscan flora en fauna noodzakelijk geacht.
In dat kader is een Quickscan Flora en Fauna (Econsultancy, rapportnummer 5542.003, d.d. 24 januari 2018) uitgevoerd ter plaatse van het plangebied te Rijswijk. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 10.
De quickscan flora en fauna heeft als doel in te schatten of er op de onderzoekslocatie beschermde planten- en diersoorten aanwezig, of te verwachten zijn die mogelijk negatieve gevolgen kunnen ondervinden van de voorgenomen ingreep. Tevens wordt beoordeeld of de voorgenomen ingreep invloed kan hebben op gebieden en houtopstanden die volgens de Wet natuurbescherming zijn beschermd, of op gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland.
Een quickscan flora en fauna is een toets van de ecologische potenties van de onderzoekslocatie en betreft geen volwaardig soort(en) specifiek onderzoek. Er worden in het onderzoek geen inventarisaties uitgevoerd van soorten en soortgroepen. In de quickscan flora en fauna wordt uitsluitsel gegeven over de eventuele noodzaak tot een aanvullend soortonderzoek.
4.9.4 Betekenis voor het plangebied
Gebiedenbescherming
Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, Westduinpark & Wapendal, bevindt zich op circa 7 kilometer afstand ten noordwesten van het plangebied. Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect, zoals toenamen van geluid, licht of depositie van stikstof. Externe effecten als gevolg van het planvoornemen zijn, gezien de afstand (± 7 km), tot de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden in combinatie met de aard van de plannen (sloop en nieuwbouw) en de tussenliggende infrastructuur, niet te verwachten. Vervolgonderzoek in het kader van de gebiedsbeschermingsparagrafen uit de Wet natuurbescherming wordt niet noodzakelijk geacht.
Het plangebied maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De onderzoekslocatie ligt niet in de nabijheid van een gebied, behorend tot het Natuurnetwerk Nederland. Het meest nabijgelegen gebied bevindt zich circa 0.4 kilometer ten westen van het plangebied. Het betreft “bestaande en nieuwe natuur” (de Put). Door het planvoornemen in combinatie met de afstand, zullen de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland derhalve niet worden aangetast. Vervolgonderzoek in het kader van het Natuurnetwerk Nederland wordt niet noodzakelijk geacht.
In directe nabijheid van het plangebied zijn geen door de provincie aangewezen weidevogelkerngebieden aanwezig. Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering zijn hierdoor uitgesloten. Gezien de ruime afstand tot natuurgebieden, kunnen negatieve effecten als gevolg van verstoring en verandering van de waterhuishouding eveneens worden uitgesloten.
Tabel Gebiedsbescherming
Soortenbescherming
De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in navolgende tabel. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.
Tabel soortenbescherming
Conclusie
Gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling is de verwachting dat de wijziging van het bestemmingsplan uitvoerbaar is. Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden dient het bepaalde in de Wet natuurbescherming in acht te worden genomen, hetgeen – zie voorgaande tabel – goed mogelijk is.
Ten aanzien van kraaiennest geadviseerd wordt om het verwijderen van nestgelegenheid buiten het broedseizoen uit te laten voeren evenals andere nestgelegenheden. Indien binnen het broedseizoen gewerkt wordt dient vooraf aan de werkzaamheden een algemene broedvogelinspectie uitgevoerd te worden.
Ten aanzien van in de omgeving verblijvende vleermuizen wordt geadviseerd om verlichtingsarmaturen te gebruiken die naar beneden schijnen en daarmee zo min mogelijk strooilicht veroorzaken of andere vleermuisvriendelijke verlichting toe te passen.
Ten aanzien van de Alpenwatersalamander wordt geadviseerd om volgens de goedgekeurde gedragscode “Stadswerk Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting” te werken, en vervolgens met een op maat gemaakt ecologische werkprotocol. Indien niet gewerkt gaat worden volgens de gedragscode voor de Alpenwatersalamander dient een nader onderzoek uitgevoerd te worden. Indien vervolgens Alpenwatersalamander aangetroffen wordt dient een ontheffing aangevraagd te worden.
Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht.
De te kappen bomen zijn niet beschermd onder de Wnb, het is echter wel aan te bevelen om voorafgaand aan de werkzaamheden contact op te nemen met gemeente Rijswijk.
Met betrekking tot beschermde gebieden worden geen bezwaren voorzien in de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden binnen het plangebied.
4.10 Water
4.10.1 Inleiding
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema's zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de toelichting van een bestemmingsplan aan te geven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Dit hoofdstuk kan als waterparagraaf worden beschouwd.
De gemeente is in principe verantwoordelijk voor de omgang met hemelwater in het stedelijke gebied, maar legt wel meer verantwoordelijkheid bij de perceeleigenaar. Pas wanneer men zich niet redelijkerwijs van het hemelwater kan ontdoen is de gemeente gehouden aan het treffen van maatregelen (Waterwet, art. 9a). De gemeente zal beoordelen wat zij in dit verband redelijkerwijs van de perceeleigenaar mag vragen. Daarbij moet rekening worden gehouden met de gewenste voorkeursvolgorde voor de omgang met hemelwater.
4.10.2 Waterbeleid
Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft zijn beleid vastgelegd in Waterbeheerplan 2016- 2021. Dit beheerplan vormt een leidraad voor het handelen van het hoogheemraadschap. Bij de uitvoering staan de kerntaken van Delfland voorop: de waterveiligheid, het waterbeheer, de waterkwaliteit en het zuiveren van afvalwater. Deze kerntaken staan niet op zichzelf, maar vormen een integrale opgave voor een toekomstbestendig watersysteem. Delfland heeft daarom vier richtinggevende integrale thema’s gedefinieerd die in de planperiode worden uitgewerkt tot een strategie.
- 1. Een zelfvoorzienend gezond en schoon watersysteem; Delfland heeft een strategie vastgesteld om op een toekomstbestendige wijze kringlopen te sluiten en (nagenoeg) zelfvoorzienend te kunnen zijn in de waterbehoefte.
- 2. Interactie tussen watersysteem en waterketen; Delfland vervult zijn zorgplichten door de kerntaken integraal uit te voeren en de werkzaamheden te koppelen aan een steeds sneller veranderende omgeving.
- 3. Stedelijk waterbeheer en klimaatadaptatie; Delfland gaat in nauwe samenwerking met gemeenten en andere belanghebbenden de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie nader uitwerken en uitdragen, waardoor de sponswerking in het sterk verharde gebied van Delfland toeneemt en bij ruimtelijke ontwikkelingen klimaatadaptief wordt gehandeld.
- 4. Iedereen bewust van water; in 2021 zijn inwoners van Delfland zich bewust van het water om hen heen, van de gevolgen van klimaatverandering en van hun eigen handelingsperspectieven.
Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft daarnaast speciaal voor ruimtelijke plannen de 'Handreiking watertoets voor gemeenten' opgesteld. Deze handreiking geeft inzicht in hoe Delfland de watertoets procedureel en inhoudelijk invult. De watertoets is erop gericht ruimtelijke functies en waterhuishoudkundige mogelijkheden optimaal op elkaar aan te laten sluiten.
In het gemeentelijk Waterplan Rijswijk 2008-2015 staat een overzicht van de toestand en de werking van het watersysteem (oppervlaktewater, grondwater, waterbodem en oevers) in de gemeente. Ook is aangegeven waar problemen zijn of kunnen ontstaan. Samen met het hoogheemraadschap en andere belangenorganisaties zijn in het waterplan een visie en maatregelen opgenomen. Deze moeten ervoor zorgen, dat in 2015 de waterkwaliteit in Rijswijk is verbeterd en de kans op wateroverlast is verkleind. Hierbij is ook aandacht voor natuurontwikkeling, ecologie en recreatie. Daarmee draagt het waterplan bij aan veilig leven en comfortabel wonen in Rijswijk.
Beschrijving watersysteem
Tussen Den Haag en Rotterdam is sprake van een boezemsysteem, waarmee neerslag uit het agrarische achterland en het stedelijke gebied afgevoerd. De Delftsche Vliet, die door Rijswijk loopt, maakt daarbij onderdeel uit van het kunstmatig oppervlaktewaterlichaam ‘Oostboezem van Delfland’. De bemaling van de Oostboezem wordt vooral geregeld door het gemaal Scheveningen, het Schiegemaal en het gemaal Parksluizen. Afhankelijk van de gewenste afvoersituatie wordt overtollig water ofwel via het noordelijk gelegen gemaal Scheveningen ofwel via de zuidelijk gelegen gemalen (Schiegemaal / gemaal Parksluizen) afgevoerd. De bemaling van het stedelijke gebied van Rijswijk (en Den Haag) vindt grotendeels plaats door het gemaal Scheveningen. Indien sprake is van een tekort aan water, dan kan water worden ingelaten via de Brielse Meerleiding of via het gemaal Mr. Dr. Th. F.J.A. Dolk. Rondom het plangebied wordt in de boezem een zomerpeil van 0,42 meter onder NAP en een winterpeil van 0,47 meter onder NAP aangehouden. In het plangebied zijn overigens geen (hoofd)watergangen gelegen.
De waterkwaliteit in de Oostboezem wordt beïnvloed door het boezemland, maar ook door de uitslag van poldergemalen en toestroom van elders. De belangrijkste vervuilingsbronnen zijn lokaal verkeer, tram, bouwmaterialen, onkruidbestrijdingsmiddelen, overstorten en waterbodems. De waterkwaliteit van het boezemwater bepaalt overigens mede de kwaliteit van het oppervlakte water in Rijswijk. In droge tijden wordt namelijk boezemwater ingelaten voor onder andere het doorspoelen van de watergangen.
Direct ten zuiden van het boezemgebied is de Plaspoel- en Schaapweipolder gelegen. De grens tussen deze twee watersystemen wordt gevormd door een regionale waterkering. Deze is gelegen ter hoogte van de Generaal Spoorlaan, Burgemeester Elsenlaan, Sir Winston Churchilllaan en Populierlaan. De bij dit waterstaatswerk behorende beschermingszone strekt zich niet uit tot over het plangebied. Het plangebied is daarnaast niet gelegen in een gebied met een overstromingsrisico.
4.10.3 Waterhuishoudkundige situatie
Het plangebied is in het recente verleden grotendeel verhard geweest en kende een stedelijke inrichting. Door sloopwerkzaamheden is momenteel een groot deel van het plangebied braakliggend, in afwachting van een nieuwe invulling. Wanneer voor bouwplannen een bestemmingsplanwijziging of bouwvergunning nodig is, wordt daarin normaliter een watertoets gedaan, hieruit volgen randvoorwaarden en uitgangspunten.
Omdat op de planlocatie in het verleden een schoolgebouw (Stanislas College) heeft gestaan, en naar alle waarschijnlijkheid nagenoeg volledig was verhard, zal de ontwikkeling naar alle waarschijnlijkheid niet zorgen voor een verandering in de huidige waterhuishouding. Het uitvoeren van een volledige watertoets wordt dan ook nog niet nodig geacht. Voor de ontwikkeling wordt er derhalve vanuit gegaan dat vooralsnog kan worden volstaan met het opstellen van een waternotitie. In de waternotitie worden de randvoorwaarden en uitgangspunten geformuleerd waaraan moet worden voldaan. Deze waternotitie ligt ten grondslag aan de invulling van de watertoetsparagraaf.
4.10.4 Waternotitie
In dat kader is een Waternotitie opgesteld (Econsultancy, rapportnummer 5542.004, d.d. 25 januari 2018) en onderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied te Rijswijk. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 11.
De waternotitie is opgesteld in het kader van voorliggende bestemmingsplanwijziging. In deze notitie is beschreven op welke wijze rekening is gehouden met de waterhuishoudkundige aspecten en het beleid van de waterbeheerders (hoogheemraadschap van Delfland en de gemeente Rijswijk). Uitgangspunt van de waternotitie is dat een ruimtelijk besluit of plan geen slechtere waterhuishoudkundige situatie oplevert dan in het bestaande beleid is vastgelegd.
Met het opstellen van de waternotitie wordt beoogd dat water expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing wordt genomen. Concreet betekent dit dat onderzocht wordt hoe in het toekomstige plan op een duurzame wijze wordt omgegaan met hemelwater. Uiteindelijk moet het resultaat hydrologisch neutraal zijn. De waterparagraaf vormt een onderdeel van de bestemmingsplanwijziging waarin met name de wijze wordt beschreven hoe de afvoer van hemelwater van daken en verhardingen plaats zal vinden. De waternotitie ligt hieraan ten grondslag.
Aan de hand van een vooronderzoek (deskstudie) is onder andere met beschikbare informatie over de regionale geohydrologische situatie en de randvoorwaarden en (beleids)uitgangspunten waaraan het hemelwater(afvoer)systeem moet voldoen, onderzocht. Hierbij is onder andere gebruik gemaakt van gegevens van TNO, de provincie Zuid-Holland, Hoogheemraadschap Van Delfland en de gemeente Rijswijk. Hierbij is duidelijk geworden met welke randvoorwaarden en uitgangspunten ten aanzien van hemelwater binnen de plangrenzen moet worden omgegaan.
Ten aanzien van het duurzaam waterbeheer speelt afkoppeling van (toekomstig) verhard oppervlak en eventuele infiltratie van hemelwater in de bodem een grote rol. Infiltratie van hemelwater valt of staat bij de doorlatendheid van de bodem waarin een infiltratievoorziening wordt gerealiseerd. Een eventueel veldonderzoek heeft tot doel plaatselijk de mogelijkheden voor hemelwaterinfiltratie te onderzoeken. Hiertoe wordt onder meer de waterdoorlatendheidscoëfficient (k-waarde) op de onderzoekslocatie bepaald. Daarnaast wordt met een eventueel veldonderzoek de diepere bodemopbouw in beeld gebracht (inzicht stoorlagen) en indien aanwezig het actuele grondwaterniveau gemeten.
Zoals reeds in het verkennend bodemonderzoek is aangetoond, bestaat de bodem tot enkele meters beneden maaiveld uit zand, klei en veen. Geacht wordt dat de bodem dan ook niet geschikt is voor de infiltratie van hemelwater, derhalve wordt er vanuit gegaan dat het uitvoeren van een geohydrologisch veldonderzoek niet zinvol en benodigd is.
Indien op aangeven van de waterbeheerder blijkt dat het uitvoeren van een dergelijk onderzoek gewenst en/of verplicht is, zal deze aanvullend worden uitgevoerd.
4.10.5 Betekenis voor het plangebied
Het plangebied betreft een braakliggend terrein. In het verleden heeft op de locatie een schoolgebouw (Stanislascollege) gestaan, welke inmiddels is gesloopt.
In het kader van duurzaam waterbeheer zal het afstromend hemelwater van het toekomstig verhard oppervlak, indien mogelijk en noodzakelijk, in de bodem moeten worden geïnfiltreerd of binnen de plangrenzen geborgen moeten worden. De aard van eventuele toekomstige infiltratievoorzieningen is nog niet bekend.
Verhard oppervlak | Huidig (m²) | Toekomstig (m²) |
Dak | ± 4.000 | ± 5.300 |
Ontsluiting, paden, parkeren en wegen | ± 6.330 | ± 4.030 |
Totaal | ± 10.330 | ± 9.330 |
Gegevens voormalig en toekomstig verhard oppervlak
Ten opzichte van de voormalige situatie zal ten aanzien van de ontwikkeling het verhard oppervlak afnemen met 1.000 m². Het verhard oppervlak in de toekomstige situatie bedraagt circa 9.330 m².
Conform het beleid van Hoogheemraadschap Delfland is ten aanzien van de ontwikkeling en het toekomstig verhard oppervlak geen compenserende berging nodig, uitgaande van de gegevens uit voorgaande tabel en de Watersleutel (bijlage 5 van het onderzoek). Dit is een rekentool van het Hoogheemraadschap Delfland, waarbij met een aantal relevante kenmerken van de ontwikkeling en het watersysteem wordt bepaald hoeveel waterberging moet worden gerealiseerd. De Watersleutel toont hierbij het verschil tussen de benodigde waterberging in de huidige en de toekomstige situatie.
Ten aanzien van het plan en de omgang met hemelwater zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- Streven naar 100% afkoppeling van de verharde oppervlakte;
- Niet afwentelen op anderen in ruimte en tijd;
- Toepassen voorkeursvolgorde waterkwantiteit (vasthouden, bergen en afvoeren);
- Toepassen voorkeursvolgorde waterkwaliteit (schoonhouden, scheiden, zuiveren);
- De ontwikkeling dient hydrologisch neutraal plaats te vinden (HNO);
- Verhard oppervlak 9.330 m²;
- Infiltratie- en bergingsvoorzieningen in het plan dimensioneren conform de Watersleutel van het Hoogheemraadschap;
- Maximaal toelaatbare peilstijging 40 cm;
- T=100 jaar mag niet tot overlast leiden;
- Aanlegdiepte bergingsvoorzieningen boven de GHG;
- GHG is ingeschat op 0,5 m -NAP (1,0 m -mv);
- Bouwen volgens Duurzaam Bouwen (DuBo) principe.
In de toekomstige situatie zal het schone hemelwater (zogenaamde hemelwaterafvoer; HWA) niet direct op het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) worden aangesloten. Vanuit het hoogheemraadschap Delfland is het wenselijk om water vast te houden. Hierbij moet worden gezocht in het onderdeel van de trits vasthouden-bergen-afvoeren. Waarbij zoveel mogelijk water wordt vastgehouden en geborgen binnen het plangebied. Ten aanzien van de omgang met hemelwater zijn meerdere mogelijkheden van toepassing:
- intensieve groene daken
- extensieve groene daken
- retentiedaken
Hemelwater wordt, indien mogelijk, zoveel mogelijk zichtbaar afgevoerd richting openwater. Daar waar dit niet mogelijk blijkt zal afvoer verbuisd plaatsvinden.
Aangezien nog niet bekend is welk soortige bedrijven zich op de planlocatie gaan vestigen kan er geen globale berekening gemaakt worden voor de verwachte droogweerafvoer. In overleg met de gemeente Rijswijk zal tijdens de verdere planvorming de mogelijkheden omtrent de wijze waarop en hoe aangesloten kan worden op de riolering nader besproken moeten worden.
Op basis van de randvoorwaarden en uitgangspunten is de ontwikkeling in zowel ruimte als tijd waterneutraal uit te voeren. Er worden dan ook vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmering verwacht ten aanzien van de bestemmingswijziging en de uitvoering van het planvoornemen.
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten
5.1 Inleiding
In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door voor de gronden bestemmingen aan te wijzen. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In deze paragraaf wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.
5.2 Uitgangspunten
5.2.1 Wettelijk kader
Het wettelijk kader wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De wettelijke regeling voor bestemmingsplannen is vervolgens verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het bestemmingsplan dient te voldoen aan de als bijlage bij de voornoemde Regeling opgenomen Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit betekent dat bestemmingsplannen kwalitatief gelijkwaardig zijn en uniform in aanpak, uitvoering, uitwisseling van gegevens en raadpleging daarvan.
5.2.2 Planonderdelen
Onderhavig bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, de regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden opgenomen en toegepast.
Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de analoge verbeelding heeft geen juridische betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/GBKN ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding. Bij eventuele verschillen tussen de digitale en analoge verbeelding is de digitale verbeelding juridisch bindend.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de gebruiks- en bouwmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd conform de door het SVBP2012 voorgeschreven systematiek en gebaseerd op de regels uit het vigerende aangrenzende bestemmingsplan. De regels omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en ten slotte de overgangs- en slotregels.
5.3 Toelichting Op De Planregels
5.3.1 Inleidende regels
In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om onduidelijkheid door interpretatieverschillen te voorkomen. Er zijn alleen begripsbepalingen opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Een gedeelte van de begrippen is omschreven in het SVBP en dient letterlijk daaruit te worden overgenomen.
Deze begrippen en de voorgeschreven omschrijvingen zijn overgenomen. Ook over de bepaling van afstanden, hoogtes en oppervlaktes kunnen interpretatieverschillen ontstaan. Om op een eenduidige manier afstanden, hoogtes en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de wijze van meten worden in de SVBP2012 regels gegeven, welke in het plan letterlijk zijn overgenomen.
5.3.2 Bestemmingsregels
Per bestemming, die op de verbeelding wordt gebruikt, worden gebruiks- en bouwregels opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
- Bestemmingsomschrijving;
- Bouwregels;
- Nadere eisen;
- Afwijken van de bouwregels;
- Specifieke gebruiksregels;
- Afwijken van de gebruiksregels;
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
- Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
- Wijzigingsbevoegdheid;
Niet alle onderdelen komen bij elke bestemming voor. Van de meest gebruikte onderdelen volgt hieronder een korte toelichting.
Bestemmingsomschrijving
In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie(s) worden als eerste genoemd. Indien van toepassing worden ook de aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies genoemd. De ondergeschiktheid kan worden aangegeven door de woorden 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie binnen de betreffende bestemming.
Bouwregels
In de bouwregels is bepaald welke bouwwerken mogen worden opgericht, waarbij in iedergeval een onderscheid wordt gemaakt tussen de regeling van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en daar waar van toepassing ook tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen. Voorts bevatten de bouwregels, voor zover van toepassing, minimale en maximale maatvoeringen voor de diverse bouwwerken zoals goothoogtes, bouwhoogtes, oppervlaktes en dakhellingen.
Afwijken van de bouwregels
Door het opnemen van afwijkingsbevoegdheden wordt flexibiliteit in bestemmingsregels gecreëerd door mogelijkheden te bieden om in beperkte mate af te wijken van de algemeen toegestane bouwregelingen. Deze bevoegdheden zijn niet bedoeld voor afwijkingen van de bouwregels, waarvan de verwachting is, dat ze veelal kunnen worden verleend. In dat geval zijn de bouwregels hierop aangepast. Voor elke afwijking is aangegeven waarvan een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels wordt verleend, de maximale afwijking die met de omgevingsvergunning kan worden toegestaan en meestal de situaties of voorwaarden waaronder een omgevingsvergunning wordt verleend. Het gaat hier om afwijkingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Indien afwijkingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 van de regels (zijnde algemene regels).
Specifieke gebruiksregels
Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening vervallen. In dit artikel was het verbod opgenomen om gronden te gebruiken op een manier die in strijd is met het bestemmingsplan. Derhalve moeten in de specifieke gebruiksregels bepaalde functies concreet worden genoemd als zijnde verboden gebruik. Ook het laten gebruiken moet specifiek worden genoemd.
Afwijken van de gebruiksregels
Door middel van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels kan van de gebruiksregels in het plan worden afgeweken ten behoeve van een concrete vorm van grondgebruik. Dit mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen dat wel kan worden afgeweken van de gebruiksregels ten behoeve van functies die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies, maar dat via het afwijken geen 'nieuwe' functies kunnen worden toegestaan. Het afwijken van de gebruiksregels dient te zien op kleinere, planologisch minder ingrijpende onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ruimtelijke ingrepen dienen te worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid of een afzonderlijke bestemmingsplanherziening.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of werkzaamheden
Met een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een werk of werkzaamheid worden verbonden. Onder deze inrichtingsactiviteiten valt niet het bouwen en het gebruiken. Een vergunningenstelsel wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals landschappelijke of natuurlijke waarden,ecologische waarden of de groen- en/of waterstructuur. Een vergunningenstelsel kan in specifieke en bijzondere situaties worden opgenomen in verband met bijvoorbeeld het verwijderen van waardevolle boombeplanting. In onderhavig bestemmingsplan is dit niet aan de orde omdat de gronden worden uitgegeven als bedrijventerrein.
5.4 Toelichting Op De Bestemmingen
Hierna zijn de binnen het plangebied gelegen bestemmingen afzonderlijk opgenomen. Daarbij wordt ingegaan op de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen de desbetreffende bestemming.
5.4.1 Bestemming Sport
De gronden binnen de bestemming ‘Sport’ zijn bestemd voor sportvoorzieningen. In de bestemmingsomschrijving is benoemd welke andere (ondergeschikte/ondersteunende) functies toegestaan zijn binnen de bestemming 'Sport'. Op de verbeelding zijn bouwvlakken aangegeven, waarbinnen de gebouwen moeten worden gerealiseerd. Tevens zijn het bebouwingspercentage, de goothoogte en de bouwhoogte op de verbeelding aangegeven. In de regels zijn nadere bebouwingsregels gegeven voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.4.2 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie
Deze dubbelbestemming is toegekend aan de gronden waarin, met zekerheid of naar verwachting, archeologisch waardevolle relicten aanwezig zijn. Voor deze locaties geldt dat geen bouwwerken of andere werken, geen bouwwerken zijnde, mogen worden uitgevoerd zonder toestemming van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Dit wordt geregeld door middel van een bouwverbod met een afwijkingsmogelijkheid. Tevens dient een omgevingsvergunning te worden verkregen voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden. Bij de afgifte van zo’n omgevingsvergunning dient archeologisch advies te worden ingewonnen en/of moet onderzoek worden gedaan.
Afhankelijk van resultaten Archeologisch onderzoek
5.5 Algemene Regels
5.5.1 Anti-dubbeltelregeling
Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel wordt opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel of een bepaalde oppervlakte van een bouwperceel mogen beslaan, het resterende onbebouwde terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
5.5.2 Algemene bouwregels
Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden eveneens een aantal algemene bouwregels. Deze zijn dus niet opgenomen in de afzonderlijke bestemmingen.
5.5.3 Algemene gebruiksregels
Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden eveneens een aantal algemene gebruiksregels. Deze hoeven dus niet opgenomen te worden in de afzonderlijke bestemmingen.
5.5.4 Algemene aanduidingsregels
De algemene aanduidingsregels zijn regels die samenhangen met gebiedsaanduidingen, die van toepassing zijn op gronden met verschillende bestemmingen.
5.5.5 Algemene afwijkingsregels
Behalve de specifieke afwijkingsregels, opgenomen binnen de bestemmingsregels, kent het plan ook een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden. Deze bevoegdheden hebben als doel om flexibel te kunnen inspelen op afwijkingen en overschrijdingen van beperkte aard of omvang.
5.5.6 Algemene wijzigingsregels
De specifieke en algemene wijzigingsbevoegdheden hebben als doel het bestemmingsplan van flexibiliteit te voorzien. Via gedeeltelijke planwijziging, zoals bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, kan worden besloten tot wijziging van het plan, zonder dat daarvoor een normale (integrale) herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is
5.5.7 Overige regels
Onder de overige regels is bepaald dat indien in de regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen het de regelingen betreft zoals die gelden op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerpplan.
Op 18 november 2014 heeft de Eerste Kamer de “Reparatiewet BZK 2014” aangenomen. De Reparatiewet BZK is voor het grootste deel op 29 november 2014 in werking getreden (Stb. 2014, 458). In die wet worden de bepalingen van de Woningwet geschrapt die de grondslag vormen voor het opnemen van stedenbouwkundige voorschriften in de Bouwverordening. Een belangrijk stedenbouwkundig voorschrift betreft de in artikel 2.5.30, eerste lid van de (Model)Bouwverordening opgenomen verplichting dat ten behoeve van het parkeren van auto’s in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. De Reparatiewet BZK 2014 regelt dat gemeenten de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening moeten opnemen in bestemmingsplannen. Parkeren dient dus in het bestemmingplan geregeld worden. Om die reden is getoetst aan de gemeentelijke Parkeernota.
Daarnaast zijn voorrangsregels opgenomen. Indien een strijdigheid tussen een bestemming en dubbelbestemming aan de orde is, dan gaat het belang van de dubbelbestemming voor. Tevens is een prioriteitsstelling ten aanzien van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een aanduiding, waarbij het belang van de aanduiding voorrang krijgt. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een dubbelbestemming en een aanduiding, geldt de meest beperkende regeling.
5.6 Overgangs- En Slotregels
5.6.1 Overgangsrecht
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening, overgenomen.
5.6.2 Slotregel
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel schrijft voor hoe het plan kan worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Inleiding
In het kader van de goede ruimtelijke ordening en gezien het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1 onder f van het Besluit ruimtelijke ordening dient in een bestemmingsplantoelichting de uitvoerbaarheid van het betreffende planvoornemen te worden verantwoord, zowel in financieel-economisch opzicht als in maatschappelijk opzicht. In navolgende paragrafen wordt op deze uitvoerbaarheidsaspecten ingegaan.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de onderbouwing van de financieel-economische uitvoerbaarheid zijn twee aspecten van belang. Er dient inzichtelijk te worden gemaakt of en zo ja, welke kosten aan het planvoornemen zijn verbonden voor de gemeente en tevens dient te worden aangetoond dat het planvoornemen zodanig realistisch is dat het daadwerkelijk kan worden gerealiseerd binnen de planperiode van het bestemmingsplan.
De gemeente is in beginsel verplicht om op grond van artikel 6.12 eerste lid Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan echter besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- 1. het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins is verzekerd;
- 2. het bepalen van een tijdvak voor de exploitatie of een fasering van de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen niet nodig is, en
- 3. het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onder b, c en d Wro niet noodzakelijk is.
In verband hiermee is eerst onderzocht of er op grond van het bepaalde in artikel 6.12, eerste lid Wro voor het voorliggende bestemmingsplan de verplichting bestaat om één of meer exploitatieplannen vast te stellen.
Het onderhavige bestemmingsplan is gericht op herontwikkelingen die bijdragen aan de ruimtelijke en functionele versterking van de omgeving en de herpostionering van het omliggende kantoren- en bedrijventerrein.
Gelet hierop voorziet het onderhavige bestemmingsplan bij recht in (potentiële) bouwplannen zoals genoemd in artikel 6.2.1 Bro en geldt voor het onderhavige bestemmingsplan (vanaf de ontwerpfase) de verplichting om gelijktijdig met het bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de toelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
Bij het voorliggende bestemmingsplan is geen exploitatieplan opgesteld. Het bestemmingsplan maakt wel bouwplannen (zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Bro) mogelijk, maar deze vinden plaats op gemeentegrond. Dergelijke ontwikkelingen op gemeentegrond zijn anderszins financieel verzekerd, waardoor het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk is.
6.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het draagvlak voor het nieuwe bestemmingsplan wordt vergroot door de verschillende belanghebbende actoren tijdig bij de planvorming te betrekken en met hen te (blijven) communiceren.
6.3.1 Inloopavond stedenbouwkundig plan
In het kader van inspraak is op 8 november 2017 een inloopavond georganiseerd waarbij eenieder in de gelegenheid is gesteld zijn of haar vragen aangaande het stedenbouwkundig plan aan de gemeente te stellen. Belanghebbenden (maar ook andere ingezetenen) konden tijdens deze avond informeel hun mening kenbaar maken en vragen over het plan stellen.
6.3.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Over het onderhavige voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van artikel 3.1.1 Bro overleg gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
6.4 Conclusie
Het planvoornemen zal gezien het bovenstaande naar verwachting niet leiden tot overwegende planologische bezwaren. De bestemmingswijziging betekent, na een afweging van de verschillende belangen, een aanvaardbare invulling van het plangebied.
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 De Te Volgen Procedure
Het bestemmingsplan doorloopt als (voor)ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:
- a. Voorontwerpbestemmingsplan:
- 1. Vooroverleg met instanties
- 2. Watertoets
1e ter inzage legging/inspraak (voorontwerpbestemmingsplan)
- b. Ontwerp:
2e ter inzage legging (ontwerpbestemmingsplan)
- c. Vaststelling:
- 1. Vaststelling door de Raad
3e ter inzage legging (vastgesteld bestemmingsplan)
- d. Reactieve aanwijzing
- e. Beroep:
- 1. (Gedeeltelijk) onherroepelijk bestemmingsplan
- 2. Beroep bij Raad van State
In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzage ligging van het ontwerp bestemmingsplan (fase b) zienswijzen worden ingesteld. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan en kan het onherroepelijk worden.
7.2 Bekendmaking
Overeenkomstig artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan 'Burgemeester Elsenlaan'. Hierbij is aangegeven dat dit bestemmingsplan voorziet in een nieuw sportcomplex met ondersteunende voorzieningen op het gebied van sport, leisure, gezondheid en recreatie ten behoeve van de herontwikkeling van het plangebied.
7.3 Inspraak En Vooroverleg
7.3.1 Visievorming
In hoofdstuk Hoofdstuk 2 is al aangegeven dat bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan een schetsontwerp voor het sportcentrum gecombineerd met een stedenbouwkundige visie voor de locatie is opgesteld. Enkele zaken uit de visie zijn concreet vertaald in een bestemmingsregeling in dit bestemmingsplan.
7.3.2 Inloopavond stedenbouwkundig plan
Voorafgaand aan de formele bestemmingsplanprocedure (die start bij het ontwerpbestemmingsplan) is op 8 november 2017 een inloopavond georganiseerd waarbij eenieder in de gelegenheid is gesteld zijn of haar vragen aangaande het stedenbouwkundig plan aan de gemeente te stellen. Belanghebbenden (maar ook andere ingezetenen) konden tijdens deze avond informeel hun mening kenbaar maken en vragen over het plan stellen.
Tijdens deze inloopavond zijn de gestelde vragen ten aanzien van het stedenbouwkundige plan beantwoord. Dit heeft verder niet geleid tot wijziging van het plan.
7.3.3 Vooroverleg
Conform artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de Rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Instanties die blijkens hun werkterrein, belangen vertegenwoordigen of bevoegdheden krachtens de Wro hebben, worden bij de totstandkoming van bestemmingsplannen betrokken bij het overleg conform artikel 3.1.1. Bro.
In dit kader is het concept bestemmingsplan voor advies toegezonden aan de volgende overlegpartners:
- Veiligheidsregio Haaglanden
- Hoogheemraadschap van Delfland
Naar aanleiding van voornoemde verzoeken om advies in het kader van het vooroverleg zijn er twee reacties ontvangen van hiervoor genoemde instanties. De reactie van de Veiligheidsregio Haaglanden heeft geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. Het betreffen aanpassingen van ondergeschikte aard en hebben betrekking op geadviseerde maatregelen. De geadviseerde maatregelen zijn in paragraaf 4.5.6 van deze toelichting opgenomen. De reactie van het Hoogheemraadschap van Delfland heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. Beide reacties zijn opgenomen als Bijlage 12.
7.4 Ontwerp
Na afronding van de inspraak en het vooroverleg is de formele bestemmingsplanprocedure gestart. De aanpassingen die volgden uit de inspraak- en de overlegreacties zijn verwerkt in het voorliggende ontwerpbestemmingsplan. Ook zijn er diverse ambtshalve aanpassingen doorgevoerd. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. De kennisgeving dient in de Staatscourant te worden geplaatst en dient ook via elektronische weg te geschieden.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 13 april 2018 tot en met 24 mei 2018, gedurende zes weken, ter inzage gelegen. Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld om schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Er zijn gedurende deze termijn geen zienswijzen ingediend.
7.5 Vaststelling
Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de behandeling van de zienswijzen en de vaststelling van het bestemmingsplan. In de raadsvergadering van 16 oktober 2018 is het bestemmingsplan vastgesteld. Er zijn wel enkele ambtshalve wijzigingen door gevoerd in de toelichting en regels, maar deze hebben geen ruimtelijke consequenties dan wel leiden niet tot een ander ruimtelijke plan. Het betreffen aanvullingen in de toelichting en regels (parkeernormen) van ondergeschikte aard.
Bijlage 1 Advies Veiligheidsregio Haaglanden
Bijlage 1 Advies Veiligheidsregio Haaglanden
Bijlage 1 Stedenbouwkundige Visie
Bijlage 1 Stedenbouwkundige visie
Bijlage 2 Vaststellingsbesluit Stedenbouwkundige Visie
Bijlage 2 Vaststellingsbesluit stedenbouwkundige visie
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 4 Reactie Odh Op Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 4 Reactie ODH op verkennend bodemonderzoek
Bijlage 5 Verkennend Asbestonderzoek
Bijlage 5 Verkennend asbestonderzoek
Bijlage 6 Nader Asbest In Bodem Onderzoek
Bijlage 6 Nader asbest in bodem onderzoek
Bijlage 7 Reactie Odh Op Diverse Asbestonderzoeken
Bijlage 7 Reactie ODH op diverse asbestonderzoeken
Bijlage 8 Advies Veiligheidsregio Haaglanden
Bijlage 8 Advies Veiligheidsregio Haaglanden
Bijlage 9 Quickscan Bedrijven En Milieuzonering
Bijlage 9 Quickscan bedrijven en milieuzonering
Bijlage 10 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 10 Quickscan flora en fauna