KW-kades
Bestemmingsplan - Gemeente Vlaardingen
Vastgesteld op 18-09-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan KW-kades met identificatienummer NL.IMRO.0622.0235bpKwkd2012-0130 van de gemeente Vlaardingen.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 ander bouwwerk
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waaronder silo's, tanks en kranen (niet zijnde hei- en funderingsmachines).
1.6 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.7 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.8 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, vanwege de bestemming van het gebouw of het terrein.
1.9 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.10 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.11 Bevi-inrichtingen
bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, met uitzondering van bedrijven zoals bedoeld in artikel 3 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.12 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.13 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.14 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.15 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.16 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.17 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden van goederen, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren aan personen, die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, zulks met uitzondering van horeca-activiteiten.
1.18 escortbedrijf
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend.
1.19 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.20 geluidszone - industrie
een geluidszone zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege het gezoneerde industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.
1.21 gezoneerd industrieterrein
terrein waaraan in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van bedrijven en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
1.22 hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
1.23 horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, waaronder bed & breakfast, discotheek, feestzaal en partyboerderij.
Hierbij is een onderscheid gemaakt in de volgende categorien:
- Categorie 1: Lichte horeca / dagzaken
Deze categorie omvat de winkelondersteunende horeca, zonder alcoholvergunning. Het voornaamste criterium is de Winkeltijdenwet, wat inhoudt maandag tot en met zaterdag geopend tot maximaal 22.00 uur en op koopzondagen. Hierdoor veroorzaken zij slechts beperkte hinder voor omwonenden. Tot de categorie lichte horeca behoren zaken als een automatiek, broodjeszaak, lunchroom, ijssalon, traiteur/afhaalcentrum.
Voor bepaalde zaken geldt dat zij wel op zondag geopend mogen zijn, omdat zij vallen onder het vrijstellingenbesluit (artikel 10b van het Vrijstellingenbesluit Winkeltijdenwet). - Categorie 2: Horeca
Onder deze categorie vallen horeca-inrichtingen waarbij de exploitatie primair is gebaseerd op het verstrekken van maaltijden / eten. Alleen hebben zij of een drank- & horecavergunning zoals bistro, restaurant, eetcafé en/of zijn zij buiten de tijden van de Winkeltijdenwet geopend en hebben een verkeersaantrekkende werking zoals shoarma- en pizzeriazaken. Tevens kunnen zij over een bezorg- of afhaalservice beschikken, waardoor zij aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken. Ook bedrijven / inrichtingen gericht op het verschaffen van logies, al of niet in combinatie met het verstrekken van consumpties en/of drank, vallen onder deze categorie (hotel, pension). - Categorie 3: Middelzware horeca
In deze categorie zitten de horecabedrijven waarbij de exploitatie primair is gebaseerd op het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse en die voor een goed functioneren ook een gedeelte van de nacht geopend zijn. Daardoor kunnen zij een groter publiek aantrekken en daardoor aanmerkelijke hinder voor de omgeving met zich meebrengen.
Zaken als een (grand)café, bierhuis, biljart- of poolcentrum en een proeflokaal vallen onder deze categorie. (N.B. Echter als het proeflokaal gecombineerd wordt met eten, valt het onder categorie 2). - Categorie 4: Zware horeca
Met zware horeca worden zaken aangeduid die gelet op vloeroppervlakte veel bezoekers hebben en waar geluid een belangrijk onderdeel is van de bedrijfsvoering.
Hieronder vallen zaken als zalenverhuur / partycentrum (regulier gebruik t.b.v. feesten, muziek, dansevenementen), dancing / discotheek, bar / nachtclub en een casino of amusementscentrum (met horeca). De laatste is onder de zware horeca geplaatst gelet op de bijzondere wetgeving waarmee deze te maken heeft. - Paracommerciële horeca
Dit betreft aan de hoofdfunctie ondergeschikte horeca, zoals sportkantines, sociaal-culturele en educatieve instellingen en instellingen van levensbeschouwelijke of godsdienstige aard.
1.24 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.25 Parkeerbeleid Vlaardingen 2008
het Parkeerbeleid Vlaardingen 2008, zoals opgenomen als bijlage 1 bij de regels.
1.26 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van de vaststelling van het plan.
1.27 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval
verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.28 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'
de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein', zoals opgenomen als bijlage 2 bij de regels.
1.29 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.4 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.5 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf ten hoogste categorie 3.1': bedrijven uit ten hoogste categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
- b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf ten hoogste categorie 3.2': bedrijven uit ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1 t/m 3': tevens bedrijfsactiviteiten met SBI-code zoals hierna in de tabel genoemd, uit ten hoogste de voor deze bedrijfsactiviteiten in de tabel aangegeven categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein':
aanduiding | SBI-code 1993 | SBI-code 2008 | uit ten hoogste milieucategorie |
specifieke vorm van bedrijf -1 | 284 2821 29 | 255, 331 2529, 3311 27, 28, 33 | 3.2 4.2 4.1 |
specifieke vorm van bedrijf - 2 | 29 | 27, 28, 33 | 4.1 |
specifieke vorm van bedrijf - 3 | 284 | 255, 331 | 3.2 |
- d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': tevens een bedrijfswoning;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel': tevens detailhandel op de begane grond toegestaan;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening': tevens dienstverlening toegestaan;
- g. bijbehorende voorzieningen, zoals ondergeschikte kantoren, toegangswegen, voet- en fietspaden, groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
3.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- b. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- c. op onbebouwde gronden is opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan de toegestane bouwhoogte voor gebouwen niet toegestaan;
- d. per bedrijf is kantoorvloeroppervlak die meer bedraagt dan 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte niet toegestaan; kantoorvloeroppervlak van meer dan 3.000 m² per bedrijf is in geen geval toegestaan;
- e. bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
- f. bedrijven die in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' zijn aangeduid met verkeersindex 3G zijn niet toegestaan.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groen en water;
- b. fiets- en voetpaden;
- c. onderhoudswegen.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 6 m.
Artikel 5 Horeca
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. horeca, zoals bedoeld in categorie 1 en 2 (artikel 1 lid 1.23);
- b. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 4': tevens horeca tot en met categorie 4 (artikel 1 lid 1.23);
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - bezorgen en afhalen': tevens een bezorgdienst en afhaalrestaurant;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - paracommercie': tevens paracommerciële horeca;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'seksinrichting': tevens een seksinrichting inclusief escortbedrijf;
- f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals terrassen, toegangswegen, groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. gebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
- b. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
- c. de goot- en bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' aangegeven bouw- en goothoogte;
- d. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
- e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 6 m.
5.3 Specifieke gebruiksregel
Bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'.
Artikel 6 Verkeer
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met ten hoogste 1 x 2 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen, (beeldende) kunstwerken en water.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 9 m.
Artikel 7 Verkeer - Verblijfsgebied
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met ten hoogste 1 x 2 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;
- b. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen, (beeldende) kunstwerken en water.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 9 m.
Artikel 8 Water
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water ten behoeve van de waterhuishouding;
- b. de afvoer en berging van oppervlaktewater, sediment en ijs;
- c. verkeer te water;
- d. aanleg, beheer en onderhoud en verbetering van de hoofdwaterkering;
- e. het vergroten van de afvoercapaciteit.
8.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 6 m.
8.3 Specifieke gebruiksregels
Het innemen van ligplaatsen voor woonboten is niet toegestaan.
Artikel 9 Waarde - Archeologie
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
9.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 9.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
- c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – worden gebouwd, indien de betrokken archeologische waarden - gelet op het archeologische rapport - door de bouwactiviteiten niet worden geschaad;
- d. voor zover het bouwen ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – kan leiden tot schade aan de betrokken archeologisch waarden kan het bevoegd gezag voorschriften aan de omgevingsvergunning voor het bouwen verbinden; deze voorschriften zijn gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een erkende partij op het gebied van de archeologische monumentenzorg;
- e. het bepaalde onder b t/m d is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlak van ten hoogste 100 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 2 m onder NAP en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming Waarde -Archeologie geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:
- a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 10 Waarde - Cultuurhistorie
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Cultuurhistorie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van het 'Beschermd stadsgezicht Vlaardingen'.
10.2 Bouwregels
Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. de voorgevel van de gebouwen dient in de grens van het bouwvlak te worden geplaatst.
- b. in hoeksituaties dient ook de naar de weg gekeerde zijgevel van een gebouw in de grens van het bouwvlak te worden geplaatst.
- c. de bestaande goothoogte, bouwhoogte, nokrichting, kapvorm en dakhelling van bestaande objecten mogen niet worden gewijzigd;
- d. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mogen geen gebouwen worden gebouwd.
10.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 10.2 onder c en d, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en de culthuurhistorische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens te beslissen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij de Commissie voor welstand en monumenten.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 11 Waterstaat - Waterkering
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de waterkering.
11.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 11.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 9 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
11.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 11.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens te beslissen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij de beheerder van de waterkering.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 12 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 13 Algemene Bouwregels
13.1 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 3 m bedraagt.
13.2 Bestaande maten
- a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
- b. In geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
- c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
Artikel 14 Algemene Gebruiksregels
Behoudens het bepaalde in artikel 5 lid 5.1 onder c wordt tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in elk geval gerekend het gebruik voor seksinrichtingen en (raam)prostitutie.
Artikel 15 Algemene Aanduidingsregels
15.1 Bouwverbod
Ter plaatse van de aanduiding ‘veiligheidszone – vervoer gevaarlijke stoffen’ zijn nieuwe bouwwerken niet toegestaan.
15.2 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 15.1.
- a. om nieuwe bouwwerken toe te laten in het gebied tussen 25 en 40 m vanaf de kade, indien:
- 1. er sprake is van een groot maatschappelijk of bedrijfseconomisch belang;
- 2. de veiligheid voldoende wordt gegarandeerd;
- 3. de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond advies heeft uitgebracht;
- b. om nieuwe kleinschalige voorzieningen ter ondersteuning van het dagrecreatieve karakter van de oever, zoals restaurants, cafés en kiosken, alsmede nieuwe bouwwerken die noodzakelijk zijn voor het functioneren van de vaarweg of de haven, zoals radarposten en kranen, toe te laten, indien:
- 1. de bereikbaarheid van de oever voor hulpverleningsdiensten en de mogelijkheden voor optreden van deze diensten hierdoor niet worden belemmerd;
- 2. er voldoende vluchtmogelijkheden (van de risicobron af gericht) zijn;
- 3. het scheepvaartverkeer niet wordt belemmerd (zichtlijnen, radarwerking etc.);
- 4. de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond en de beheerder van de vaarweg of haven advies hebben uitgebracht.
Artikel 16 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van hoofdstuk 2, paragraaf 5 van de bouwverordening Vlaardingen zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:
- a. de ruimte tussen bouwwerken;
- b. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
Artikel 17 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van dit plan voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 5 m bedragen ;
- c. het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, bewaarplaatsen van huisvuilcontainers en transformatorhuisjes, waarvan de oppervlakte ten hoogste 30 m² en de bouwhoogte ten hoogste 3 m mag bedragen;
- d. het bouwen van reclamemasten of (beeldende) kunstwerken met een bouwhoogte van ten hoogste 40 m.
De bevoegdheid tot afwijken wordt niet gebruikt, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 18 Algemene Wijzigingsregels
18.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 5 m bedragen.
18.2 Verwijderen gebiedsaanduiding 'gezoneerd industrieterrein'
Burgemeester en wethouders kunnen de gebiedsaanduiding 'gezoneerd industrieterrein' geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:
- a. dit wenselijk is vanwege woningbouw in of nabij het plangebied;
- b. ter plaatse van woningen op het voormalige gezoneerde industrieterrein wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder, dan wel aan een verleende hogere grenswaarde;
- c. hierdoor geen onevenredige beperkingen voor bedrijven ontstaan.
Artikel 19 Overige Regels
19.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de planregels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.
19.2 Parkeren
- a. onverminderd het bepaalde in de artikelen 3 t/m 8 dient bij de oprichting van een nieuw bouwwerk, de vergroting van een bestaand bouwwerk en/of de verandering in functie op het bijbehorende bouwperceel, te worden voorzien in parkeerplaatsen volgens bijlage 4 van het Parkeerbeleid Vlaardingen 2008, tabel Rest bebouwde kom;
- b. bij de berekening van het aantal parkeerplaatsen worden de ten tijde van het rechtskracht krijgen van dit plan voor parkeerplaatsen in gebruik zijnde, of voor parkeerplaatsen geplande gronden, buiten beschouwing gelaten;
- c. voor zover er door het oprichten van nieuwe bouwwerken of het vergroten van bestaande bouwwerken, parkeerplaatsen verloren gaan, dienen deze in gelijke omvang te worden gecompenseerd;
- d. indien bij de eindberekening het aantal parkeerplaatsen uitkomt op een halve of meer, dan vindt de afronding naar boven plaats. Minder dan een halve wordt naar beneden afgerond;
- e. het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de onder a bedoelde normen, indien wordt voldaan aan de in het Parkeerbeleid 2008 genoemde voorwaarden voor afwijking.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 20 Overgangsrecht
20.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%;
- c. het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd zijn met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
20.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
Artikel 21 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan KW-kades'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Ter plaatse vigeert geen bestemmingsplan. In het Structuurplan Rivierzone is in het gebied rond de Koningin Wilhelminahaven een ontwikkeling naar kantoren, leisure en wonen voorzien. Ook voor het oostelijk deel van het schiereiland wordt op termijn gedacht aan een transformatie naar andere functies. In de Provinciale Verordening is het gebied aangeduid als transformatiegebied.
Dit bestemmingsplan is consoliderend van aard. Voor de beoogde transformatie van het gebied wordt in de toekomst een afzonderlijke ruimtelijke procedure doorlopen.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied omvat de oostelijke helft van het schiereiland en een deel van de Koningin Wilhelminahaven. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door het spoor, aan de zuidzijde door de Nieuwe Maas, aan de westzijde door de Buitenhaven en aan de oostzijde door Koningin Wilhelminahaven. Figuur 1.1 geeft een overzicht van de globale begrenzing van het gebied.
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Ter plaatse vigeert geen bestemmingsplan.
1.4 Planvorm
Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (kaart met regels) en de daarbij behorende toelichting. De verbeelding wordt uitgevoerd conform de RO Standaarden 2008 (IMRO2008, SVBP2008 en STRI2008).
1.5 Planproces
Diverse overleginstanties zijn in de gelegenheid gesteld om op het voorontwerpbestemmingsplan te reageren. De overlegreacties zijn in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt.
Op grond van de Inspraakverordening Vlaardingen wordt er een informatiebijeenkomst gehouden voor de belanghebbenden in het plangebied.
Het ontwerpbestemmingsplan ligt op basis van artikel 3.8 van de Wro gedurende zes weken ter inzage. Binnen deze periode kunnen zienswijzen worden ingediend. Hierna volgt de vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad, al dan niet gewijzigd ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan. Bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan beroep worden ingesteld tegen de vaststelling van het bestemmingsplan.
1.6 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 is het relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 3 is de gebiedsvisie opgenomen met een beschrijving van de bestaande situatie en de visie op de toekomstige ontwikkeling van het gebied. Hoofdstuk 5 bevat de sectorale milieuonderzoeken. Het betreft de aspecten milieuzonering bedrijvigheid, industrielawaai, wegverkeerslawaai, luchtkwaliteit, externe veiligheid, kabels en leidingen, bodemkwaliteit, water, ecologie, archeologie en cultuurhistorie. In hoofdstuk 6 is een toelichting op de juridische regeling van het bestemmingsplan opgenomen. Hoofdstuk 7 ten slotte gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk is een samenvattend overzicht opgenomen van de beleidsdocumenten die ruimtelijk relevant zijn en daarmee ook relevant voor het bestemmingsplan KW-kades. Dit overzicht is niet uitputtend maar geeft wel het kader waarbinnen het bestemmingsplan moet worden opgesteld.
2.2 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) & Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is/wordt vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.
Op grond van artikel 2.1.2 van het Barro dient rekening te worden gehouden met een vrijwaringszone langs de oevers van de Nieuwe Maas van 40 m. Deze zone is bedoeld om nadelige invloeden op het functioneren van de vaarweg te vermijden. In dit bestemmingsplan is daarmee rekening gehouden door de bouwvlakken op voldoende afstand van de vaarweg te situeren.
Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Nationale belangen
De voorgaande (hoofd)doelstellingen zijn in de structuurvisie vertaald naar de onderstaande nationale belangen. Deze zijn of worden - direct of indirect - ook opgenomen in het Barro, waarmee zij juridisch doorwerken in bestemmingsplannen.
- 1. Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren. In dit kader blijft het Rijk gebiedsgerichte afspraken maken met de stedelijke regio's over de programmering van verstedelijking (woningbouw), zowel kwantitatief als kwalitatief.
- 2. Efficiënt gebruik van de ondergrond.
- 3. Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen.
- 4. Het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.
- 5. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
- 6. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
- 7. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
- 8. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.
- 9. Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
Nota Mobiliteit
De Nota Mobiliteit is feitelijk het Nationaal Verkeer- en Vervoerplan en daarmee de opvolger van het Tweede Structuurschema Verkeer en Vervoer (SVV2). De nota heeft een PKB procedure doorlopen overeenkomstig de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en is op 21 februari 2006 in werking getreden. In de Nota Mobiliteit worden de hoofdlijnen van het nationale verkeer- en vervoerbeleid voor de komende decennia beschreven. Uitgangspunt van beleid is dat mobiliteit een noodzakelijke voorwaarde is voor economische en sociale ontwikkeling. Een goed functionerend systeem voor personen- en goederenvervoer en een betrouwbare bereikbaarheid van deur tot deur zijn essentieel om de economie en de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken.
2.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
Regionale Strategische Agenda
De Regionale Strategische Agenda (RSA) die in december 2010 is vastgesteld, borduurt voort op het Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020 (RR2020). Dit ruimtelijk plan was in 2005 opgesteld door de stadsregio en de provincie Zuid-Holland, onder het motto ‘meer kwaliteit, meer variatie, meer tempo’.
De ambities uit RR2020 zijn terug te vinden in de RSA: goede, gevarieerde en leefbare woonwijken, moderne economische centra, toegankelijke groengebieden, ontwikkeling van rivieroevers en meer ruimte voor water. Door externe invloeden, zoals de kredietcrisis, maar ook het urgenter worden van het klimaatvraagstuk, zijn de accenten in de RSA wel verlegd.
Op 2 juli 2010 heeft de provincie Zuid-Holland een eigen Provinciale Structuurvisie vastgesteld. Hierin is het ruimtelijk kader van het RR2020 grotendeels overgenomen.
Visie Ruimte en Mobiliteit (2014)
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
- Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
- Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
- Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
- Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.
Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
4 rode draden
In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:
1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
2. vergroten van de agglomeratiekracht,
3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
1. Beter benutten en opwaarderen
De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Beter benutten en opwaarderen leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik.
2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)
Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer.
Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.
3. Versterken ruimtelijke kwaliteit
Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads – en dorpsgebied te realiseren.
De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.
4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving
In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.
Bedrijventerreinen
De afname van het arbeidspotentieel en de regionale economische dynamiek vragen om een bestendiging van het huidige areaal bedrijventerrein. Herijking en heroriëntatie van bestaande bedrijventerreinen is gewenst. De huidige mismatch is kwalitatief en kwantitatief van aard, en er is te weinig ruimte voor functiemenging. Met name bedrijventerreinen met milieucategorie 1 en 2 lenen zich voor functiemenging. In mindere mate is functiemenging ook mogelijk op bedrijventerreinen met milieucategorie 3, mits de belangen van bedrijven niet geschaad worden. Bedrijventerreinen met milieucategorie 4 en hoger verdragen zich niet met functiemenging, zeker niet met gevoelige functies zoals wonen.
Toepassing
Dit consoliderende plan past binnen de doelstellingen van de Visie Ruimte en Mobiliteit.
Verordening Ruimte 2014
In samenhang met de structuurvisie is de Verordening Ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het plangebied is aangemerkt als bedrijventerrein. Het volgende is relevant voor het bestemmingsplan.
Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
- a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
- b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
- c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
- 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
- 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1. van toepassing is, en
- 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.
Toepassing artikel 2.1.1:, Lid 1:
De locatie ligt binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Artikel 2.1.3 Bedrijven
Lid 1 Hoogst mogelijke milieucategorie
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bedrijventerrein laat bedrijven toe uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten passend bij de omgeving van het bedrijventerrein, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen die zijn opgenomen in een onherroepelijk bestemmingsplan of het Programma ruimte.
Lid 2 Watergebonden bedrijven
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een watergebonden bedrijventerrein laat in hoofdzaak
watergebonden bedrijven toe.
Lid 3 Functiemenging
Het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, kan in beperkte mate voorzien in nieuwe woningen, bedrijfswoningen en andere functies op delen van een bedrijventerrein, voor zover dit niet in strijd is met het eerste lid.
Toepassing artikel 2.1.3:
Binnen het plangebied blijft een bedrijfsbestemming gehandhaaft. De milieucategorie is afgestemd op de omgeving. Er is sprake van een in hoofdzaak consolidered bestemmingplan.
Artikel 2.1.10 Veiligheidszonering oevers Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas
Een bestemmingsplan voor gronden binnen de veiligheidszone langs de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas van raainummer 1034 bij Hoek van Holland tot raainummer 995 bij de splitsing van de Nieuwe Maas en de Hollandsche IJssel voldoet aan de volgende voorwaarden:
- 1. in het gebied tot 25 meter vanaf de kade wordt geen nieuwe bebouwing toegelaten;
- 2. in het gebied tussen de 25 en 40 meter vanaf de kade wordt nieuwe bebouwing slechts toegelaten als sprake is van een groot maatschappelijk of bedrijfseconomisch belang, de veiligheid voldoende wordt gegarandeerd en met het oog hierop advies is uitgebracht door de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond;
- 3. in afwijking van de onderdelen 1 en 2 zijn incidenteel nieuwe kleinschalige voorzieningen toelaatbaar ter ondersteuning van het dagrecreatieve karakter van de oever, waaronder restaurants, cafés en kiosken, alsmede voorzieningen die noodzakelijk zijn voor het functioneren van de vaarweg of de haven, zoals radarposten en kranen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a. de bereikbaarheid van de oever voor hulpverleningsdiensten en de mogelijkheden voor optreden van deze diensten worden niet belemmerd;
- b. er zijn voldoende vluchtmogelijkheden;
- c. het scheepvaartverkeer wordt niet belemmerd, en
- d. advies is nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond en de beheerder van de vaarweg of haven;
- 4. In afwijking van de onderdelen 1 en 2 is op het havenindustrieel complex, tussen raainummer 1005 tot 1034 aan de linkeroever, nieuwe bebouwing toelaatbaar voor bedrijven die vallen onder artikel 2 lid 1 van het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen, mits wordt voldaan aan de onder 3 gestelde voorwaarden.
Toepassing artikel 2.1.10:
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en respecteerd bestaande rechten. Toetsing van de waterveiligheid is opgenomen in paragraaf 5.7 en 5.10.
Artikel 2.4.3 Buitendijks bouwen
Een bestemmingsplan voor gronden binnen het buitendijks gebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 11, dat nieuwe bebouwing mogelijk maakt, bevat in de toelichting een inschatting van het slachtofferrisico bij een eventuele overstroming en een verantwoording van de afweging die is gemaakt voor het toelaten van nieuwe bebouwing.
Toepassing artikel 2.4.3:
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en respecteerd bestaande rechten. Toetsing van de risico's is opgenomen in paragraaf 5.7 en 5.10.
ROM Rijnmond: 'Herstructurering Rechtermaasoever Rijnmond' (2000)
De revitalisering van het rivierfront is ondergebracht in het ROM Rijnmondproject 'Herstructurering rivierfront Rechtermaasoever'. Dit project is een gezamenlijk initiatief van onder meer de gemeenten Maassluis, Vlaardingen, Schiedam en Rotterdam, de Stadsregio, provincie Zuid-Holland, Kamer van Koophandel en Ministeries van EZ, V&W en VROM. Als eerste fase is de Contourennota Herstructurering Rechtermaasoever Rijnmond (januari 2000) verschenen. Het rapport gaat in op het dilemma van economische revitalisering en de noodzaak van verbetering van de leefbaarheid in het gebied. De verbetering van de leefbaarheid staat onder druk omdat de verwachting is dat de milieuhinder vanwege geluid in de toekomst onvoldoende zal afnemen ondanks geluidsbeperkende maatregelen. Herontwikkeling van de Rechtermaasoever is zowel vanuit economisch perspectief als vanuit leefbaarheidsoverwegingen dringend gewenst. Begin 2002 is een regionale ontwikkelingsvisie verschenen, gevolgd door een bestuurlijke intentieovereenkomst en een bestuursovereenkomst. De bestuursovereenkomst wordt verlengd tot en met 2015.
De werkgroep RO/Milieu, waarin de provincie is vertegenwoordigd, heeft inmiddels voorstellen ontwikkeld voor een zogenoemde 'milieuaandachtszone'. Achterliggende gedachte bij het instellen van een dergelijke zone is het feit dat de matige milieukwaliteit op de Rechtermaasoever kan worden gecompenseerd door een hoge ruimtelijke kwaliteit (bijvoorbeeld karakteristieke oude binnenhaven). Bij het bepalen van de begrenzing van de aandachtszone zijn alle milieuaspecten in beschouwing genomen (Bestuurlijk afsprakenkader Herstructurering Rechtermaasoever, december 2004).
Regionaal Verkeers- en Vervoersplan 2003-2020 (RVVP)
Het RVVP is de regionale uitwerking van het mobiliteitsbeleid van het Rijk. Het geeft richting aan toekomstige verkeers- en vervoersplannen van de gemeenten in de stadsregio.
Het RVVP is een lange termijn visie. Het bevat ideeën die worden vertaald naar concrete projecten en maatregelen zoals de aanleg van wegen, lijnen voor het openbaar vervoer en fietspaden. Afhankelijk van het beschikbare geld en van de directe noodzaak, worden de plannen tot in 2020 stap voor stap uitgevoerd. Natuurlijk worden de plannen goed afgestemd met de regionale plannen voor de ruimtelijke ordening en voor de verbetering van het milieu in de regio.
De doelen het RVVP nastreeft zijn:
- 1. De stadsregio Rotterdam wil een aantrekkelijke en economisch sterke regio zijn voor inwoners en bedrijven. Schone en veilige woongebieden en goed bereikbare locaties voor kantoren en bedrijven, moeten hiervoor zorgen.
- 2. De stadsregio streeft er naar dat inwoners en bezoekers binnen een redelijke tijd bij de belangrijkste voorzieningen kunnen komen. Het gaat daarbij vooral om de bereikbaarheid van plekken waar voorzieningen van werkgelegenheid, winkels en/of recreatie geconcentreerd bij elkaar zitten, de zogenoemde knooppunten. Deze voorzieningen kunnen interessant zijn voor inwoners uit de gehele Randstad (zoals de Rotterdamse binnenstad, het Alexandrium en de Kuip) of vooral voor de inwoners van de stadsregio zelf (zoals het Zuidplein en de kantoorlocaties Vijfsluizen bij Schiedam en Kralingse Zoom). Knooppunten moeten binnen een bepaalde tijd per auto of per OV bereikbaar zijn: vanuit de Randstad in 45 tot 60 minuten, vanuit de regio binnen 30 tot 45 minuten. Om dit te kunnen garanderen stelt het RVVP eisen aan de kwaliteit van een aantal belangrijke wegen en openbaar vervoerverbindingen.
- 3. Ook wil de stadsregio er aan bijdragen dat de woongebieden worden gevrijwaard van doorgaand autoverkeer. Het autoverkeer moet daarom zoveel mogelijk buiten de wijken worden omgeleid via hoofdroutes, die daarvoor geschikt zijn of geschikt worden gemaakt.
- 4. De stadsregio wil de sterke positie van de Rotterdamse haven als steunpilaar voor de regionale en nationale economie behouden. Dat kan alleen als de wegen, sporen en vaarwegen naar die haven van hoge kwaliteit zijn.
2.4 Gemeentelijk Beleid
Stadsvisie 'Koers op 2020' (2000)
In de Stadsvisie zijn diverse ambities naar voren gekomen waarvan de voor dit bestemmingsplan meest relevante hieronder zijn aangegeven:
- het meer aanbrengen van fysieke samenhang binnen het centrum en het versterken van de verbinding tussen het winkelcentrum en het cultureel-historische centrum;
- het streven naar gedifferentieerde woon- en werkmilieus in de Vlaardingse wijken;
- het vergroten van het aanbod kwalitatief goede woningen in de (middel)hoogbouw;
- het zoveel mogelijk aansturen op behoud van bestaande schone bedrijvigheid en werkgelegenheid, maar niet per definitie op de huidige locaties;
- het binnen bepaalde randvoorwaarden aantrekken van nieuwe bedrijvigheid met name in de dienstverlening en recreatie;
- het verbeteren van de ontsluiting van de industriezone en de relatie met het woongebied.
In de Stadsvisie is de herstructurering van de Rivierzone aangegeven als één van de gemeentelijke prioriteiten. De Rivierzone heeft de potentie om 'de moderne kamer van het Vlaardingse hart' te worden.
Ruimtelijke structuurschets Vlaardingen 2020 (2003)
De ruimtelijke structuurschets Vlaardingen 2020 is de ruimtelijke uitwerking van de Stadsvisie 'Koers op 2020'. In het rapport zijn zeven doelstellingen aangegeven voor de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling voor de drie noemers: ongedeelde stad, vitale stad en duurzame stad:
- versterken van de stedelijke groenstructuur;
- herwaarderen van de cultuurhistorie;
- vergroten van de differentiatie tussen woonmilieus;
- spreiden van zorgvoorzieningen;
- versterken van de stadsranden en de Broekpolder;
- anticiperen op ontwikkeling van de hoofdinfrastructuur;
- vergroten van de werkgelegenheid.
Structuurplan Rivierzone (2004)
Op 28 januari 2004 is het Structuurplan Rivierzone vastgesteld met de daarbij behorende Integrale Milieunota. Dit Structuurplan biedt het formele beleidskader voor de revitalisering en herontwikkeling van de Rivierzone. Belangrijk onderdeel van deze ontwikkeling vindt plaats in het Stad & Milieugebied: hier moet de stad Vlaardingen opnieuw een verbinding krijgen met de rivier. In dit gebied vindt daarom een transformatie plaats van bestaand bedrijvengebied tot hoogwaardig woon-, werk- en verblijfsgebied. Hiertoe zullen enkele gevestigde (en milieubelastende) bedrijven worden verplaatst. Delen van de Maasoeverzone zijn aangewezen voor herontwikkeling.
Nota Monumenten 2005
De nota Monumenten 2005 benadrukt het belang van de cultuurhistorie voor het onderscheidend vermogen van Vlaardingen. Een belangrijk hulpmiddel om de structuur van gebieden te behouden is de opstelling van een cultuurhistorische waardenkaart. Ook het Rijk beoogt met de Modernisering Monumentenzorg (Momo) de rol van dergelijke waarderingskaarten te onderstrepen. Deze kaart is nog niet voorhanden.
Naast de bescherming van structuren is het mogelijk op objectniveau bescherming te bieden. In de nota Monumenten 2005 is vermeld dat de vermelde inventarisaties nader uitgewerkt kunnen worden. Op 11 januari 2011 is de beleidslijn beeldbepalende panden door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. Deze notitie heeft een lijst met beeldbepalende panden en objecten opgenomen. In deze notitie is ingegaan op de werkwijze, de achtergronden end e bepalingen die samenhangen met de conceptlijst beeldbepalende panden. Inmiddels is na het vaststellen van de beleidslijn de procedure tot aanwijzing van de beeldbepalende panden en objecten gestart. Op 29 mei 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders de lijst met beeldbepalende panden en objecten vastgesteld. De lijst kan ook worden gezien als basis voor de mogelijke aanwijzing van gemeentelijke monumenten.
Verkeer- en vervoersbeleid
Het verkeer en vervoer legt een aanzienlijk beslag op de ruimte in de stad. In het verlengde van:
- het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan 2005-2015 “Kwaliteit in bereikbaarheid” (GVVP);
- het Fietsplan Vlaardingen “Méér mensen op de fiets, over rode lopers fietsen door Vlaardingen” (fietsnota);
- de Kadernota Parkeerbeleid Vlaardingen 2008-2011 (kadernota parkeren);
- en het Parkeerbeleid Vlaardingen 2008 (parkeernota 2008);
moet de ruimte voor verkeer binnen het streven naar efficiënt ruimtegebruik worden vastgelegd in bestemmingsplannen.
Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan 2005-2015, Kwaliteit in Bereikbaarheid
In het door de gemeenteraad op 16 maart 2005 vastgestelde 'Gemeentelijk Verkeer- en Vervoer Plan' (GVVP) wordt ingezet op 'kwaliteit in bereikbaarheid'. Het GVVP draagt, als uitwerking van de Ruimtelijke Structuurschets, bij aan de ruimtelijke ambities van de stad. Het stimuleren van het gebruik van de fiets en het openbaar vervoer is daarvoor de basis. Het gemeentebestuur realiseert zich daarnaast dat een voortgaande groei van de automobiliteit onafwendbaar is. Gekozen is om deze groei op te vangen binnen de grenzen van leefbaarheid en veiligheid.
Het GVVP richt zich op kwaliteit en bereikbaarheid. Dit impliceert:
- veilige speelruimte voor kinderen (bijvoorbeeld in 30 km/h-zones);
- veilige en prettige bereikbaarheid van scholen (over vrijliggende fietspaden);
- ongehinderde bevoorrading van winkels (op vastgelegde tijden);
- aanpassing wegennet in de Rivierzone;
- goede regioverbindingen;
- prettige en veilige winkelmogelijkheden in het stadshart (voetgangersgebied).
De gewenste bereikbaarheid krijgt gestalte in een vijftal beleidsrichtingen:
- 1. waarborgen van de bereikbaarheid door middel van een samenhangend verkeersnetwerk;
- 2. vergroten van de verkeersveiligheid;
- 3. bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving en de ruimtelijke organisatie van de stad;
- 4. bevorderen van de economische dynamiek (door knooppuntontwikkeling);
- 5. monitoren binnen de jaarlijkse begrotingscyclus.
In Vlaardingen wordt het doorgaande verkeer gebundeld op gebiedsontsluitingswegen (50 km/h-wegen). Waar mogelijk wordt langzaam en snel verkeer op deze wegen van elkaar gescheiden. De overige wegen worden ingericht als erftoegangswegen (zoals in de vorm van 30 km/h-zones). Op de erftoegangswegen wordt langzaam en snel verkeer in principe gemengd. Een te hoge verkeersintensiteit (voornamelijk veroorzaakt door doorgaand verkeer) is hier ongewenst. Voor alle wegen en fietsroutes in Vlaardingen geldt het streven naar een Duurzaam Veilige inrichting.
De rijkswegen (A20 en A4) door en langs Vlaardingen zijn bepalend voor de ruimtelijke indeling van de stad. Ook de Hoekse Lijn in het zuiden en TramPlus in het noorden zijn belangrijke ruimtelijke elementen. Binnen de stad vormen de westelijke ontsluitingsroute (Marathonweg, Deltaweg, Galgkade), de oostelijke ontsluitingsroute (Vulcaanweg, Schiedamsedijk) en de noordelijke ontsluitingsroute (Holysingel) belangrijke gebiedsontsluitingswegen. Transport van gevaarlijke stoffen wordt zoveel mogelijk gebundeld op deze routes. Naast hiervoor bedoelde infrastructuur moet ook ruimte worden gereserveerd voor de verbindende en ontsluitende regionale fietsroutes.
Fietsbeleid
De Fietsnota Vlaardingen, die door de gemeenteraad is vastgesteld op 3 april 2008, is een uitwerking van het Gemeentelijk Verkeer- Vervoerplan (GVVP). De Fietsnota richt zich op het stimuleren van het fietsgebruik in Vlaardingen. De wijze waarop met het fietsbeleid moet worden omgegaan, nodigt uit tot een integrale benadering van het mobiliteitsvraagstuk in relatie met aanverwante begrippen als veiligheid, leefbaarheid, bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, economische vitaliteit, welzijn en duurzaamheid.
Het fietsbeleid in de gemeente hanteert de volgende uitgangspunten:
- 1. stimuleren van het gebruik van duurzame vervoerwijzen;
- 2. bijdrage leveren aan een levendige, economische, bloeiende en (verkeers)veilige stad met een daarbij passend fietsbeleid;
- 3. de fiets een prominente plek geven in ruimtelijke ontwikkelingen;
- 4. een bijdrage leveren aan het verbeteren van de luchtkwaliteit.
Het Vlaardingse fietsnetwerk krijgt door middel van de volgende doelstellingen gestalte:
- verkeersveiligheid voor fietsers;
- comfortabele en aantrekkelijke routes;
- korte reistijd en goede doorstroming;
- directe en samenhangende routes.
Het aanpassen van de fietsinfrastructuur alleen is niet voldoende om het fietsgebruik te stimuleren. Om het fietsen aantrekkelijker te maken, vindt een integrale benadering plaats op de volgende speerpunten:
- goede en aantrekkelijke fietsparkeervoorzieningen;
- goede bewegwijzering;
- verbeteren van de sociale veiligheid voor fietsers (onder andere openbare verlichting);
- aanpak van fietsendiefstal;
- stimuleren en faciliteren van verkeerseducatie.
Parkeerbeleid
De doelstelling van het parkeerbeleid is een evenwichtige verdeling op maat tussen vraag naar en aanbod van de beschikbare parkeerplaatsen voor alle vervoermiddelen. Het streven is dat in Vlaardingen de verschillende doelgroepen op redelijke afstand van de bestemmingen kunnen parkeren of dat er goede alternatieve vervoermiddelen zijn.
Gezien de doelstelling van het parkeerbeleid, heeft de gemeenteraad op 24 januari 2008 de volgende beleidskaders voor het parkeerbeleid in Vlaardingen vastgesteld:
- 1. het parkeerbeleid moet gericht zijn op het zo efficiënt mogelijk omgaan met de schaarse publieke ruimte en een bijdrage leveren aan de leefbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit;
- 2. het parkeerbeleid is erop gericht om de parkeervraag en het parkeeraanbod zoveel mogelijk per gebied op elkaar af te stemmen zodat gebieden zo min mogelijk met elkaars probleem worden opgezadeld;
- 3. het parkeerbeleid houdt rekening met de ontwikkeling van een vitale binnenstad;
- 4. het parkeerbeleid stimuleert het gebruik van duurzame vervoerwijzen;
- 5. het parkeerbeleid moet op lange termijn kostendekkend zijn.
Het zijn vooral de beleidskaders 1, 2 en 4 die voor het plangebied KW-kades van belang zijn.
In de Parkeernota 2008, op 30 oktober 2008 door de raad vastgesteld als beleidsuitwerking van de beleidskaders voor het parkeren, zijn parkeernormen vastgelegd. De nota werkt met parkeerkencijfers. Deze zijn per deelgebied verder uitgewerkt. Het plangebied valt onder het deelgebied 'rest bebouwde kom'. De parkeerkencijfers variëren per functie. Voor nieuwe ontwikkelingen geldt de eis van parkeren op eigen terrein. Door het toepassen van parkeernormen bij nieuwbouw, herontwikkeling of functiewijziging wordt expliciet rekening gehouden met het ruimtebeslag van geparkeerde voertuigen. Daar waar de ruimte erg schaars is en de parkeerdruk erg hoog is, is gekozen voor het invoeren van parkeerregulering. Het gebied met (toekomstige) parkeerregulering is omsloten door de Westlandseweg, Burg. Pruissingel, Beethovensingel, Deltaweg, Galgkade, Spoorsingel, Binnensingel en Julianasingel. Buiten dit gebied kan in geval van herstructurering de noodzaak van invoering van parkeerregulering onderzocht worden.
Actieplan Geluid
Vlaardingen heeft, ingevolge de Europese richtlijn inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai, een Actieplan Geluid opgesteld voor het binnenstedelijk wegverkeer (Actieplan Geluid, gemeente Vlaardingen, 14 december 2009). Het actieplan is opgesteld nadat een inventarisatie is uitgevoerd naar de geluidsbelasting vanwege binnenstedelijke wegen op de woningen binnen de gemeente Vlaardingen. De resultaten van deze inventarisatie zijn vastgelegd in de geluidsbelastingkaarten.
De doelstellingen van het Actieplan Geluid zijn:
- 1. het terugdringen van het aantal woningen waarbij sprake is van een plandrempel-overschrijding;
- 2. mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen behouden en creëren;
- 3. het kader scheppen voor het opstellen van maatregelen om de bovenstaande doelstellingen te bereiken;
- 4. samenhang brengen tussen de diverse beleidsterreinen die de akoestische kwaliteit (mede) bepalen.
De gewenste effecten van de doelstellingen zijn:
- dat er minder geluidgehinderden zullen zijn; hierdoor zijn er ook minder negatieve gezondheidseffecten;
- verbeteren van de akoestische kwaliteit (leefomgeving) voor de inwoners van Vlaardingen.
Voor het Actieplan Geluid is een plandrempel vastgesteld. Dit is de grens van de geluidsbelasting op woningen waarvan Vlaardingen vindt dat een hogere geluidsbelasting niet wenselijk is. Na afweging van belangen op basis van haalbaarheid en betaalbaarheid is als plandrempel een geluidsbelasting van 65 dB voor het binnenstedelijk wegverkeerslawaai voorgesteld. De Vlaardingse industrieterreinen zijn inmiddels gesaneerd. Door de provincie Zuid-Holland zijn zogenaamde maximaal toelaatbare geluidsbelastingen (MTG), na sanering, vastgesteld. Deze waarden gelden als grenswaarden binnen de zone en mogen niet overschreden worden. Voor de plandrempel van de Vlaardingse industrieterreinen wordt de MTG aangehouden. Buitenstedelijk wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai afkomstig van gezoneerde industrieterreinen buiten de gemeente Vlaardingen vallen buiten het actieplan. In het Actieplan Geluid zijn maatregelen beschreven die in de periode 2009-2013 moeten worden uitgevoerd. De belangrijkste maatregel is het toepassen van geluidsreducerend asfalt en geluidsreducerende klinkers op plaatsen waar normen worden overschreden.
Visie externe veiligheid
In de beleidsvisie Ruimte voor duurzame veiligheid staat de samenhang tussen ruimtelijke ordening, economie, beheersbaarheid en verantwoording van risico's centraal. Met deze beleidsvisie geeft de gemeente concreet richting aan een aanvaardbaar veilige invulling van haar ruimtelijke ontwikkelingen. Voor concrete bouwplannen of bij het opstellen van bestemmingsplannen geeft deze visie de planologische kaders voor het omgaan met risico's. Indien nodig worden hieraan voorwaarden gekoppeld die de risico's beheersbaar houden of zelfs geheel uitsluiten. Deze planologische kaders bieden vooraf duidelijkheid in de omgang met externe veiligheid bij ruimtelijke plannen. Dat geldt zowel voor de ruimtelijke ontwikkelingen in de buurt van risicobronnen als voor nieuwe en bestaande risicobronnen. De beleidsvisie bestaat uit vier delen. In het eerste deel zijn de ambities weergegeven, die invulling geven aan het doel van de visie: “concreet richting geven aan een aanvaardbaar veilige en duurzame invulling van de ruimtelijke ontwikkelingen in Vlaardingen”. In het tweede deel is het wettelijk kader weergegeven en de huidige risicosituatie beschreven waaruit de beleidsuitgangspunten en ambities zijn ontstaan. In het derde deel is het risicobeleid uitgewerkt voor specifieke onderwerpen zoals nieuwe en bestaande risicobronnen, veranderingen bij inrichtingen, advisering veiligheidsregio, GR-verantwoording en risicocommunicatie. In het vierde en laatste deel van de visie zijn de ambities uitgewerkt in concrete planologische kaders voor nieuwe ruimtelijke plannen. Bij het opstellen van de planologische kaders is onderscheid gemaakt in risicobronnen en gebieden.
Programma Duurzaamheid 2012-2015
Met het duurzaamheidsprogramma wil de gemeente een extra impuls geven aan energiebesparende maatregelen, het stimuleren van het gebruik van duurzame energie, zoals zonne- en windenergie, warmte/koude opslag en aardwarmte. Verder stimuleert de gemeente duurzame mobiliteit, het duurzaam gebruik van grondstoffen en het hergebruik van afvalstoffen. Voorbeelden van duurzame mobiliteit zijn elektrisch vervoer, openbaar vervoer (ook over het water) en de fiets. Deze maatregelen dragen ook bij aan het verminderen van de CO2-uitstoot en het verminderen van geluidsoverlast, luchtverontreiniging en stank.
Actieplan Economie (2013)
De gemeenteraad heeft op 24 januari 2013 het Actieplan Economie vastgesteld. Het plan streeft naar een betere balans tussen wonen, werken en recreëren. Om dat te bereiken is een groot aantal maatregelen beschreven om de economie in Vlaardingen te stimuleren. Vooral de maatregel “meer banen” in het actieplan heeft direct effect op de extra (bedrijfs)ruimte die het college denkt nodig te hebben.
Meer banen
De werkgelegenheid in Vlaardingen is redelijk stabiel, maar ten opzichte van vergelijkbare gemeenten heeft Vlaardingen weinig banen. In tegenstelling tot veel gemeenten met 60.000 tot 80.000 inwoners vervult Vlaardingen geen regiofunctie. Reden is dat Rotterdam in deze regio de grote trekpleister is. Rotterdam heeft veel meer banen dan inwoners. In Vlaardingen is dat precies andersom.
Bovendien heeft Vlaardingen ook al langere tijd relatief veel werkloosheid. Het feit dat veel inwoners een beroep moeten doen op een uitkering betekent een dubbel tekort: veel bijstandsuitkeringen en weinig bestedingen van de inwoners in de stad.
Om te zorgen dat Vlaardingen meer in balans komt, heeft zij een beter ondernemersklimaat en meer banen nodig. Hiervoor wil de gemeente ondernemers aantrekken die ook willen blijven. In dit kader zoekt de gemeente bedrijven die duurzame en kennisintensieve werkgelegenheid bieden, gericht op de haven, maintenance, cleantech en zorg. Verwacht wordt dat de komende jaren in deze sectoren immers veel mensen nodig zijn. Het zijn bovendien vakgebieden met een mooie balans tussen maak- en kennisindustrie. Doel is dat Vlaardingen in 2030 voor de regio een belangrijke stad is op het gebied van kennis en innovatie.
Om dit doel te bereiken wordt ingezet op de samenwerking met instanties zoals het Rotterdam Investment Agency, en door bedrijven die water als transportmiddel gebruiken voorrang te geven bij vestiging aan een haven. Daarnaast knapt de gemeente Vlaardingen, samen met het bedrijfsleven, bestaande bedrijventerreinen op en wordt van de “Vergulde Hand West” een nieuw bedrijventerrein gemaakt. Laatste is vooral van belang om enerzijds nieuwe bedrijven aan te trekken en anderzijds om ruimte te bieden voor bestaande bedrijven die van locatie willen veranderen. Voldoende aantrekkelijke, duurzame, en bereikbare bedrijventerreinen binden immers de gewenste bedrijvigheid aan de stad. Voor de vestiging van kantoren wordt samengewerkt met de ontwikkelaar van kantorenpark Vijfsluizen. Ten slotte komt er een platform waarin zorg, ondernemers, overheid en onderwijs elkaar structureel ontmoeten. Dit levert een bijdrage aan vernieuwing in de zorg. In het Actieplan Economie is hierop de ambitie uitgesproken om tot 2020 te streven naar 10% groei van de werkgelegenheid in Vlaardingen.
Detailhandelsnota 2013
In januari 2013 heeft de gemeenteraad de nieuwe detailhandelsnota vastgesteld. De centrale doelstelling van het detailhandelsbeleid is het realiseren van een evenwichtige detailhandelsstructuur, die aansluit bij de aankoopbehoeften en bezoekmotieven van de consument, en dusdanig duurzaam is, dat gemeente en ondernemers hierin willen blijven investeren. Naast dit hoofddoel streeft de gemeente de volgende subdoelen na:
- het versterken van de koopkrachtbinding en -toevloeiing van Vlaardingen als regionaal verzorgend centrum om de bestedingen in de detailhandelssector te doen toenemen;
- het consolideren van de werkgelegenheid in de detailhandelssector en gerelateerde sectoren;
- het stimuleren van de aantrekkingskracht en wederzijdse versterking tussen detailhandel, warenmarkt, toerisme, cultuur en horeca, als belangrijke onderdelen van het totaalproduct 'binnenstad'.
Juist in deze nieuwe tijden is het belangrijk dat er bij het opstellen van een detailhandelsvisie keuzes worden gemaakt. Bij het maken van die keuzes, vindt de gemeente de volgende punten van belang:
- Een winkelstructuur, die voorziet in een bepaalde mate van duurzaamheid: meervoudig ruimtegebruik waar mogelijk, voldoende ruimtelijke kwaliteit en alternatief aanwendbare gebouwen.
- Voortbouwen op wat al sterk en kansrijk is. Dit verdient de voorkeur boven het nieuw in de markt zetten van winkelgebieden.
- Bij het (her)ontwikkelen van winkelgebieden zorgen voor voldoende kritische massa, een massa die past bij het (reëel gedefinieerde) ambitie- en verzorgingsniveau, en niet overmatig groot is of juist te klein gekozen is.
- De keuze voor een duidelijk profiel voor elk winkelgebied, vertaald in promotie, branchering, winkelgrootte, maar ook in ruimtelijke randvoorwaarden ten aanzien van bijvoorbeeld bereikbaarheid, parkeren en de inrichting van de openbare ruimte.
- Voorkomen van nieuwe solitaire ontwikkelingen, en zorgen voor zo veel mogelijk clustering qua bezoekmotief van gelijksoortige detailhandel. Dit betekent bijvoorbeeld concentratie in de binnenstad van branches en formules waar het recreatieve bezoekmotief domineert, concentratie van branches en formules waar boodschappen doen centraal staat in de hoofd- en wijkcentra, en zoveel mogelijk concentratie van winkels waar het doelgerichte motief domineert in perifere centra.
- De kwalitatieve verbetering van de winkelstructuur is leidend, een verbetering die in overeenstemming is met het ambitieniveau. Staar niet blind op de vierkante meters, maar beantwoord de vraag of het voor de consument nu en straks leidt tot meer keuze, op aanvaardbare afstand.
- Bij een visie op de gewenste winkelstructuur hoort ook een visie hoe om te gaan met winkelgebieden of winkellocaties die als weinig perspectiefrijk worden gezien.
In zijn algemeenheid geldt dat bij de uitbreiding aan m2's detailhandel, het een kwaliteitsverbetering van het (winkel)gebied betekent. Dit houdt in:
- dat met de uitbreiding, het winkelgebied compacter wordt en er een betere routing ontstaat;
- dat de uitbreiding ruimtelijk past (verkeerstechnisch, milieutechnisch, op aanvaardbare afstand voor de consument, stedenbouwkundig);
- dat, in geval van uitbreiding van een bestaande winkel, het modernisering (schaalvergroting of specialisatie) betreft. Deze modernisering is noodzakelijk wanneer dit betekent dat de aantrekkingskracht van een winkelcentrum en de werkgelegenheid hierdoor behouden blijft of toeneemt;
- dat de uitbreiding door middel van een distributieplanologisch onderzoek is onderbouwd.
Een distributieplanologisch onderzoek, uitgevoerd door de branche/winkel die zich wil vestigen, zal moeten aantonen dat er vraag is vanuit de markt, dat er geen duurzame ontwrichting in de detailhandelsstructuur in Vlaardingen en de regio optreedt en welke verdringingseffecten er te verwachten zijn.
Met betrekking tot de bestaande (wijk- en) buurtwinkelcentra is het beleid is uitbreiding van het winkelvloeroppervlak in de dagelijkse artikelen sector in twee gevallen toelaatbaar:
- Indien het modernisering (schaalvergroting of specialisatie) betreft. Modernisering is noodzakelijk wanneer dit betekent dat de aantrekkingskracht van een winkelcentrum hierdoor behouden blijft. Het maximale aantal m2's wvo voor een supermarkt is hierbij afhankelijk van het verzorgingsgebied en maximaal 0,25 m2 wvo per inwoner. Dit betekent, dat er in het hoofdwinkelcentrum maximaal 1.000 m2 wvo (inclusief de VOP en de Oostwijk), in De Loper maximaal 1.400 m2 wvo en op de Van Hogendorplaan maximaal 500 m2 wvo beschikbaar is.
- Indien het een verplaatsing van winkelareaal betreft vanuit een ander winkelcentrum of vanuit een solitaire locatie. Dit onder de voorwaarde dat de fysieke structuur van het winkelcentrum, waarin men zich wilt vestigen, dit toelaat en de koopkracht in de wijk groot genoeg is.
Met betrekking tot verspreide bewinkeling is het beleid dat de gemeente in de woonwijken levendigheid, sociale cohesie en werken in de wijk wil bevorderen. Detailhandel (richtlijn minimaal één bedrijfsruimte per 100 woningen) kan hieraan een belangrijke bijdrage leveren. Daarom continueren wij het bestaande beleid van bestaande bedrijfsruimten in woonwijken, die zijn bedoeld voor kleinschalige bedrijven en voorzieningen, waaronder detailhandel.
Horecanota 2010
Met de Horecanota wordt gestreeft naar een ontwikkeling die aantrekkingskracht en kwaliteit van het wonen, werken, winkelen en verblijven in de gemeente versterkt.
Detailhandel, horeca en vermaak zijn belangrijk voor de Vlaardingse economie. Deze voorzieningen dragen bij aan de leefbaarheid van de stad en haar imago. Het horeca- en vermaakaanbod in de winkelcentra is momenteel te eenzijdig en sluit niet goed aan op de winkel- of verblijfsfunctie. De gemeente streeft voor de toekomst naar een kwaliteitsverbetering in detailhandel en horeca.
In de Koningin Wilhelminahaven is inmiddels een aantal horecagelegenheden gevestigd. Uitbreiding van deze horeca is mogelijk aan de binnenzijde en op de kop van de Koningin Wilhelminahaven aan de nieuwe Maaszijde. Dit gebied zou in de toekomst uit kunnen groeien tot het uitgangsgebied in Vlaardingen.
Binnen de gemeente Vlaardingen zijn diverse typen horeca aanwezig. Om duidelijkheid te krijgen welke type horeca zich ergens wel of juist niet kan vestigen, is een categorie-indeling gemaakt. Deze horeca-indeling is overgenomen in de begrippen.
Gebiedsvisie Rivierzone
De gebiedsvisie Rivierzone is een nadere uitwerking van het Actieplan Wonen op weg naar 2030. Een van de belangrijkste doelstellingen van het project Rivierzone is de stad weer te verbinden met het water. In de Rivierzone is het rustig wonen, met het gemak van de grote stad en het openbaar vervoer op loopafstand. Aan de overkant van de Rivierzone ligt veel industrie. De afgelopen jaren hebben deze bedrijven veel gedaan aan het verminderen van geluid- en geuroverlast. De wettelijk gestelde targets zijn gehaald en het geluid en de geur zijn enorm afgenomen. De mensen die in de Rivierzone wonen, ervaren de industrie niet als hinderlijk. Mensen die in het gebied (komen) wonen zijn zich bewust van de industrie en accepteren dit.
De gebiedvisie gaat voor het gebied rond de Koningin Wilhelminahaven uit van de ontwikkeling tot een robuust gebied met een heel eigen dynamiek. Deze dynamiek is in de jaren voorafgaand aan 2030 opgepikt door de horeca en dienstverlenende bedrijven. De oude, industriële haven met zijn historische panden, pakhuizen en monumenten hebben de basis gevormd voor de herontwikkeling van het gebied. Door deze sfeer en de panden te koesteren, is het een buitengewoon aantrekkelijk gebied voor het levendige woonmilieu. Studenten, starters en kunstenaars hebben hun plek gevonden aan de KW-kades, tussen de dynamiek van de horeca. Op het schiereiland staan robuuste woningen in het midden segment. In het gebied is een (zeejacht)haven voor bewoners van de Nieuwe Maas en voor bezoekers die vanaf deze aanlegplaats lopend of fietsend de stad kunnen bezoeken.
Hoofdstuk 3 Gebiedsvisie
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de bestaande ruimtelijke en functionele situatie in kaart gebracht en wordt ingegaan op de gewenste ontwikkelingen. Gezamenlijk vormen zij de basis voor de bestemmingsregeling (plankaart en regels).
3.2 Bestaande Situatie
3.2.1 Inleiding
Dit hoofdstuk bevat een analyse van de bestaande situatie in het plangebied en de directe omgeving.
Binnen het plangebied zijn, naast het aanwezige water en de verschillende wegen, diverse functies gevestigd. Deze zijn hieronder per functie beschreven.
3.2.2 Bedrijvigheid
De meest voorkomende functie binnen het plangebied is bedrijvigheid. Deze bedrijvigheid is ontstaan gezien de ligging aan de Koningin Wilhelminahaven. Destijds was veel vraag naar haven-gebonden bedrijven. Deze vraag is de afgelopen jaren sterk afgenomen, waardoor veel bedrijvigheid plaats heeft gemaakt voor andere functies. Ook zijn door de afgenomen vraag enkele panden leeg komen te staan.
3.2.3 Horeca
Binnen het plangebied komen verschillende horecagelegenheden voor. Aan de Koningin Wilhelminahaven noordzijde betreft het enkele restaurants en een discotheek. Aan de Koningin Wilhelminahaven zuidzijde zijn een snackbar, eetcafe, discotheek en grandcafe gevestigd.
3.2.4 Kantoorfuncties
Binnen het plangebied komen kantoorpanden voor als onderdeel van (achterliggende) bedrijven. Er zijn geen zelfstandige kantoren aanwezig.
3.2.5 Wonen
Verspreid binnen het plangebied wordt er gewoond. Het betreft met name boven- bedrijfswoningen.
3.2.6 Groenvoorzieningen
In het westen van het plangebied, tussen de Koningin Wilhelminahaven, de Oosthavenkade en Grote Visserijplein, is een klein parkje aangelegd rondom het kunstwerk van Govert van Brandwijk: "Visser".
3.2.7 Overig
Op het adres Grote Visserijplein 1 is een seksinrichting aanwezig. Deze is voorzien zijn van een exploitatievergunning voor een seksinrichting en escortbedrijf.
3.3 Visie Op Gewenste Ontwikkeling
Algemeen
De afgelopen jaren is het aantal direct haven-gebonden bedrijven afgenomen. De ruimte voor verdere groei en expansie van de haven in Vlaardingen ontbreekt. De doelstelling van de gemeente Vlaardingen is de economische basis van Vlaardingen te versterken. Hierbij worden verouderde, overlastgevende industrieën geleidelijk vervangen door economische activiteiten als dienstverlening, horeca en recreatie. De kleinschaligheid van de oude stad dient doorgetrokken te worden door de economische heroriëntatie te combineren met woningbouw. In het onderhavige plangebied zijn steeds minder bedrijven gevestigd en krijgen andere functies een belangrijkere functie.
Het bestemmingsplan KW-kades betreft een conserverend plan. Toekomstige ontwikkelingen worden in dit bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt. Eventuele toekomstige ontwikkelingen worden later in een aparte procedure mogelijk gemaakt.
Beschermd stadsgezicht
Het plangebied (exclusief de Nieuwe Maas) is onderdeel van het beschermd stadsgezicht Vlaardingen. Hiermee is rekening gehouden in het bestemmingsplan. Zie ook paragraaf 5.13. Vanwege de ligging in het beschermd stadsgezicht geldt er in het plangebied een strikte bouwregeling.
Milieuzonering
Bij de zonering van het bedrijventerrein wordt rekening gehouden met bestaande en toekomstige woningen in de omgeving van het plangebied. In paragraaf 5.3 wordt hierop nader ingegaan.
Hoofdstuk 4 Verkeer En Vervoer
4.1 Algemeen
Verkeer en vervoer legt een aanzienlijk beslag op de ruimte in de stad. In het verlengde van het GVVP, het Fietsplan Vlaardingen en de nota Parkeerbeleid Vlaardingen 2008 moet de ruimte voor het verkeer binnen het streven naar efficiënt ruimtegebruik worden vastgelegd in het bestemmingsplan.
Met het groeiende autobezit hangt samen dat de hoeveelheid verkeer jaarlijks toeneemt. De toename is locatiegebonden en afhankelijk van de functie van het gebied en de infrastructuur binnen dat gebied. In het plangebied zijn de komende jaren ruimtelijke ontwikkelingen voorzien.
4.2 Verkeersstructuur
Het wegennet in het plangebied is gericht op een ontsluiting via het Sluisplein naar de Vulcaanweg.
De categorie-indeling van het wegennet in gebiedsontsluitingswegen (50 km/u) en erftoegangswegen (30 km/u) is een belangrijke bouwsteen van Duurzaam Veilig. Hierbij worden functie, vormgeving en gebruik van de weg op elkaar afgestemd. Waar bij gebiedsontsluitingswegen de nadruk ligt op het bereikbaar houden en vlot afwikkelen van het verkeer, ligt bij erftoegangswegen de nadruk meer op de toegankelijkheid en de verblijfsfunctie. Bij werkzaamheden aan de wegen in het plangebied worden deze zoveel mogelijk conform de uitgangspunten van Duurzaam Veilig vormgegeven.
De Vulcaanweg en het Sluisplein zijn gebiedsontsluitingswegen. Alle overige wegen in het plangebied zijn gecategoriseerd als erftoegangswegen.
Om op de KW-Haven NZ de havengerelateerde werkzaamheden van het (recreatieve) personenverkeer te scheiden bestaan er ideeën om in deze weg af te sluiten voor doorgaand verkeer. Dit idee bevindt zich momenteel in de onderzoeksfase.
4.3 Fietsstructuur
Het gebruik van de fiets en het lopen wordt vanuit mobiliteits- en milieuoogpunt bevorderd. Het Vlaardings fietsnetwerk krijgt door middel van de volgende doelstellingen gestalte:
- verkeersveiligheid voor fietsers;
- comfortabele en aantrekkelijke routes;
- korte reistijd en goede doorstroming;
- directe en samenhangende routes.
In het plangebied KW-Haven NZ/ZZ bevinden zich geen regionale fietsverbindingen. Naast de regionale fietsverbindingen zijn in het GVVP en het Fietsplan ook lokale fietsverbindingen opgenomen.
Bij ontwikkelingen moeten voldoende fietsparkeerplaatsen aangebracht worden. De toepassing van de meest recente fietsparkeernormen bij ontwikkelingen zorgt voor voldoende fietsparkeerplaatsen.
4.4 Openbaar Vervoer
Er is geen openbaar vervoer in het plangebied KW-Haven NZ/ZZ. In figuur 4.1 zijn de haltes van het openbaar vervoer rondom het plangebied weergegeven.
Figuur 4.1 Haltes openbaar vervoer rondom het plangebied
Het dagelijks bestuur van de Stadsregio Rotterdam heeft op 10 juli 2014 het besluit genomen om de spoorlijn tussen Schiedam en Hoek van Holland om te bouwen tot metro en de lijn aan te laten sluiten op het regionale metronet. Naar verwachting is de ombouw eind 2017 klaar.
De Stadsregio Rotterdam heeft een ontwerp-programma Naar een Toekomstvast Openbaar Vervoer opgesteld. Hierin staan de bezuinigingmaatregelen voor de komende 10 jaar verwoord. Het is momenteel nog een ontwerp-programma, dat halverwege dit jaar (2012) door de Stadsregio Rotterdam vastgesteld wordt.
4.5 Parkeren
In het plangebied KW-Haven NZ/ZZ is de druk op de bestaande, openbare parkeervoorzieningen op gezette tijden hoog, mede als gevolg van het parkeren van vrachtwagen op de kades. Voorstellen om de overlast van het vrachtwagenparkeren terug te dringen zijn ontwikkeld en liggen momenteel ter besluitvorming bij het college.
Voor het bepalen van het aantal benodigde parkeerplaatsen als gevolg van de geplande ontwikkelingen wordt gerekend met parkeernormen. De te hanteren parkeernormen staan in de meest recente parkeernota van de gemeente Vlaardingen. Uitgangspunt voor de ontwikkelingen in KW-Haven NZ/ZZ is dat de te verwezenlijken bouwprojecten op eigen terrein voldoen aan de parkeernorm.
Bij het berekenen van het benodigde aantal parkeerplaatsen bij ontwikkelingen wordt onder andere rekening gehouden met dubbelgebruik van parkeerplaatsen. Dit houdt in dat parkeerplaatsen bij verschillende functies, bijvoorbeeld woningen en kantoren, met elkaar uitgewisseld kunnen worden. Overdag zijn er bij woningen minder parkeerplaatsen nodig en bij kantoren meer en 's avonds is dit omgekeerd. Dit maakt dubbelgebruik mogelijk.
Het bevorderen van het parkeren op eigen terrein komt in het bestemmingsplan komt tot uitdrukking door het stellen van parkeernormen aan nieuwe planologische ontwikkelingen.
Hoofdstuk 5 Onderzoek
5.1 Inleiding
Het plangebied is van oudsher in gebruik als bedrijventerrein. In de loop van de jaren hebben zich in het gebied rond de haven ook andere functies gevestigd, in het bijzonder verschillende uitgaansgelegenheden. Voor bedrijventerreinen geldt dat de milieuaspecten in een bestemmingsplan een grote rol spelen. Dit heeft onder andere te maken met de noodzaak om afstand te houden tussen de bedrijven als milieubelastende bron en milieugevoelige functies in de omgeving (milieuzonering). Ook andere aspecten hebben invloed op de milieusituatie op en rond bedrijventerreinen. In dit hoofdstuk komende de volgende milieu- en omgevingsaspecten aan de orde:
- Besluit milieueffectrapportage;
- milieuzonering bedrijvigheid;
- industrielawaai;
- wegverkeerslawaai;
- luchtkwaliteit;
- externe veiligheid;
- kabels en leidingen;
- bodemkwaliteit;
- water;
- ecologie;
- archeologie;
- cultuurhistorie.
Elk milieuaspect wordt in een separate paragraaf behandeld. Per milieuaspect wordt ingegaan op:
- het toetsingskader: eerst wordt bekeken wat het toetsingskader is waaraan het betreffende milieuaspect moet worden getoetst;
- het onderzoek: vervolgens zijn de resultaten van het onderzoek opgenomen;
- de conclusie: elke paragraaf sluit af met een conclusie over de gevolgen van het milieuaspect voor dit bestemmingsplan.
5.2 Besluit Milieueffectrapportage
5.2.1 Toetsingskader
De Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage 1994 maken onderscheid in:
- een mer-plicht voor plannen (planmer);
- een mer-(beoordelings)plicht voor projecten (projectmer).
Een milieueffectrapportage staat niet op zichzelf, maar is een hulpmiddel bij de besluitvorming van de overheid over een plan of project. Daarom is:
- de planmer gekoppeld aan de besluiten van de overheid die het kader scheppen voor een mer-(beoordelings)plichtige activiteit. Een planmer is tevens aan de orde indien voor een project een zogenaamde passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 vereist is;
- de projectmer gekoppeld aan de besluiten (plannen of vergunningen) van de overheid die de realisatie een mer-(beoordelings)plichtige activiteit direct mogelijk maken.
5.2.2 Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied wordt plaats geboden aan bedrijvigheid. Omdat in de milieuzonering (zie paragraaf 5.3) rekening wordt gehouden met de toekomstige transformatie naar woningbouw op het westelijke deel van het schiereiland, is de algemene toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten relatief laag (maximaal categorie 3.2). Het is daardoor niet aannemelijk dat zich binnen het plangebied bedrijven zullen vestigen die mer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn in het kader van de milieuvergunningenprocedure. Daarnaast zijn in de omgeving van het plangebied geen Natura 2000-gebieden gelegen. Significante negatieve effecten op Natura 2000 kunnen om deze reden worden uitgesloten. Het plangebied is reeds grotendeels bebouwd en het bestemmingsplan bevat vrijwel geen onbenutte bouwmogelijkheden van enige omvang.
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van verplichtingen op grond van het Besluit milieueffectrapportage.
5.3 Milieuzonering Bedrijvigheid
5.3.1 Toetsingskader
Om milieuhinder ter plaatse van gevoelige bestemmingen in de omgeving van het plangebied te voorkomen, is voor het bedrijventerrein een milieuzonering uitgewerkt. De milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De milieuzonering en de gebruikte Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (herziene uitgave 2009). Gelet op het bedrijfsmatige karakter van het plangebied, is in dit bestemmingsplan gebruikgemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'. Voor een nadere toelichting op de aanpak van de milieuzonering met behulp van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' wordt verwezen naar bijlage 1.
5.3.2 Onderzoek en conclusie
Richtafstanden
Bij de milieuzonering wordt rekening gehouden met milieuaspecten als geur-, stof- en geluidshinder. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. Uit jurisprudentie en de genoemde VNG-publicatie blijkt dat in het geval van een gemengd gebied verkleinde richtafstanden gelden (zie tabel 5.1). Bij de zonering worden ten opzichte van de woonwijken ten noorden van het plangebied de volledige richtafstanden gehanteerd.
Tabel 5.1 Overzicht richtafstanden per milieucategorie
milieucategorie | richtafstand (in meters) | |
rustige woonwijk | gemengd gebied | |
1 | 10 | 0 |
2 | 30 | 10 |
3.1 | 50 | 30 |
3.2 | 100 | 50 |
4.1 | 200 | 100 |
4.2 | 300 | 200 |
5.1 | 500 | 300 |
5.2 | 700 | 500 |
5.3 | 1.000 | 700 |
6 | 1.500 | 1.000 |
Algemene toelaatbaarheid
Bij de zonering van het bedrijventerrein wordt rekening gehouden met de woonwijken ten noorden van het plangebied. Voor deze woonwijken zijn de richtafstanden voor een rustige woonwijk als uitgangspunt gehanteerd.
Op het westelijke deel van het Schiereiland is zowel in het gemeentelijke Structuurplan Rivierzone als in de provinciale Structuurvisie een transformatie naar wonen voorzien. De gemeente Vlaardingen is bezig met de planvorming. In de milieuzonering wordt rekening gehouden met de toekomstige transformatie naar woningbouw. Gezien de ligging van de locatie in een milieubelast gebied (grenzen aan gezoneerde industrieterrein en op korte afstand van de Nieuw Maas) is het niet noodzakelijk en wenselijk om de richtafstanden voor een rustige woonwijk aan te houden. Er is voor gekozen om tot een afstand van 50 m (gemeten uit de toekomstige grens van het bedrijventerrein) activiteiten uit categorie 3.1 toe te staan. Vanaf een afstand van 50 m uit de grens zijn bedrijfsactiviteiten uit categorie 3.2 toelaatbaar (het meest oostelijke deel van het schiereiland).
Binnen het plangebied is een beperkt aantal (bedrijfs)woningen aanwezig. Aangezien de woningen zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein wordt in de milieuzonering geen rekening gehouden met de richtafstanden voor geluid in relatie tot deze woningen. Vanuit andere milieuaspecten (geurhinder, stofhinder, gevaar) is het echter wel wenselijk om in de milieuzonering in enige mate rekening te houden met deze woningen. Op de bedrijfspercelen grenzend aan de (bedrijfs)woningen worden bedrijfsactiviteiten tot maximaal categorie 3.1 algemeen toelaatbaar geacht.
De Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' vermeldt indices voor de verkeersaantrekkende werking. Vanuit het oogpunt van verkeersafwikkeling, verkeersveiligheid en leefbaarheid is ervoor gekozen om nieuwe bedrijven die potentieel zeer veel goederenverkeer aantrekken (aangeduid met 3G) in dit bestemmingsplan in principe uit te sluiten. Voor een uitgebreidere motivering wordt verwezen naar bijlage 2.
Bevoegdheid tot afwijken
Het bevoegd gezag kan gebruikmaken van een omgevingsvergunning om bedrijven toe te staan die zijn genoemd in ten hoogste 2 categorieën hoger dan algemeen toelaatbaar is, mits deze bedrijven (als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze) naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bedrijven genoemd in de lagere algemeen toegelaten milieucategorieën. Ook is een bevoegdheid tot afwijken opgenomen voor bedrijven die niet zijn genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein', mits deze naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de toegelaten bedrijven. Verder is bevoegdheid tot afwijken opgenomen voor bedrijven die op basis van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' potentieel zeer veel goederenverkeer aantrekken (aangeduid met 3G).
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken indien de infrastructuur in de omgeving dusdanig is gewijzigd dat er in het plangebied bedrijven met verkeersindex 3G kunnen worden toegestaan zonder dat daardoor problemen in de verkeersafwikkeling ontstaan. Het bevoegd gezag kan tevens bij een omgevingsvergunning afwijken indien het betrokken bedrijf gelet op de specifieke werkwijze qua verkeersaantrekkende werking gelijkgesteld kan worden met bedrijven met een andere verkeersindex dan 3G.
Bedrijveninventarisatie
De in het plangebied aanwezige bedrijven zijn geïnventariseerd en ingeschaald in de categorieën van de gebruikte Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'. Bestaande bedrijven die vallen in een hogere categorie dan volgens de uitgewerkte milieuzonering algemeen toelaatbaar is, hebben een specifieke functieaanduiding op de plankaart gekregen (zie het overzicht in bijlage 3). Hierdoor zijn de genoemde (afwijkende) bedrijfsactiviteiten volgens het bestemmingsplan toegestaan. Gelet op de ligging van deze bedrijven op het bestaande bedrijventerrein en het huidige functioneren van dit bedrijventerrein, acht de gemeente het niet wenselijk de betreffende bedrijven weg te bestemmen of te verplaatsen.
Conclusie
In het bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen en worden de bestaande bedrijven niet in hun functioneren belemmerd. Toekomstige bedrijven kunnen zich alleen binnen het gebied vestigen wanneer zij vallen binnen de algemene toelaatbaarheid, dan wel in het kader van een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat zij voldoen aan de gestelde voorwaarden.
5.4 Industrielawaai
5.4.1 Toetsingskader
Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. De bedoelde inrichtingen - vroeger ook wel 'A-inrichtingen' genoemd - zijn nader genoemd in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai.
5.4.2 Onderzoek en conclusie
Een groot deel van het plangebied KW-kades is onderdeel van het gezoneerde industrieterrein Vulcaanhaven. Voor het industrieterrein Vulcaanhaven is een geluidzone vastgesteld (samen met het terrein Klein Vettenoord) die ruim om de gezoneerde terreinen ligt. Omdat de saneringsgrenswaarde van 55 dB(A) bij een deel van de woningen in Vlaardingen wordt overschreden is een saneringsprogramma vastgesteld om de geluidsbelasting in de woongebieden terug te dringen. Het bestemmingsplan KW-kades heeft geen gevolgen voor de begrenzing van het gezoneerde industrieterrein en de begrenzing van de geluidzone.
Er zijn binnen het plangebied in de huidige situatie geen zogenaamde 'grote lawaaimakers' gevestigd. Gezien de algemene toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten (zie paragraaf 5.3) is het ook niet aannemelijk dat zich in de toekomst inrichtingen zoals genoemd in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht binnen het plangebied zullen vestigen. In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de begrenzing van het gezoneerde industrieterrein aan te passen in verband met teokomstige woningbouwontwikkelingen in het plangebied of in de omgeving daarvan. Daarbij dient te worden aangetoond dat ter plaatse van woningen op het voormalige gezoneerde industrieterrein wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder, dan wel aan een verleende hogere grenswaarde en dat door de wijziging geen onevenredige beperkingen voor bedrijven ontstaan.
Naast het feit dat een groot deel van het plangebied onderdeel is van het gezoneerde industrieterrein Vulcaanhaven, is van belang dat het gehele plangebied is gelegen binnen de geluidzone van industrieterrein Botlek-Pernis. Aangezien het bestemmingsplan geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk maakt, vormt de ligging binnen deze geluidzone geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
De begrenzing van het gezoneerde terrein en de geluidszones van de gezoneerde terreinen zijn - voor zover deze binnen het plangebied zijn gelegen - opgenomen op de plankaart.
5.5 Wegverkeerslawaai
5.5.1 Toetsingskader
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - en spoorlijnen bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. De waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Gemeentelijk geluidsbeleid
Door de gemeente Vlaardingen wordt op dit moment een beleidsregel hogere grenswaarden geluid opgesteld. In de ontwerpbeleidsregel zijn voorwaarden opgenomen voor het vaststellen van hogere waarden. De voorwaarden zijn afhankelijk van de vraag welke geluidsbron het betreft, of het om woningen dan wel om andere geluidsgevoelige bestemmingen gaat, of de geluidsgevoelige bestemming dan wel de geluidsbron het eerst aanwezig was en onder welke omstandigheden de woningen of geluidsgevoelige bestemmingen dan wel de geluidsbron wordt gerealiseerd. De voorwaarden zijn in de beleidsregel nader gespecificeerd.
5.5.2 Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied en in de omgeving daarvan liggen verschillende gezoneerde wegen. Daarnaast ligt direct ten noorden van het plangebied de spoorlijn Rotterdam - Hoek van Holland. Het verkeer op de Vulcaanweg en de spoorlijn zijn van belang als het gaat om de geluidbelasting in het noordelijke deel van het plangebied. In het zuidelijke deel is industrielawaai maatgevend (zie paragraaf 5.4).
Binnen het bestemmingsplan KW-kades zijn geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen voorzien die in het kader van de Wgh akoestisch onderzoek (wegen of spoorwegen) vereisen. Ook zijn geen nieuwe wegen of wijzigingen aan bestaande wegen en spoorwegen voorzien.
De Wgh staat de vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan niet in de weg.
5.6 Luchtkwaliteit
5.6.1 Toetsingskader
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door titel 5.2 van de Wet milieubeheer, ook wel Wet luchtkwaliteit (Wlk) genoemd. De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. In tabel 5.2 is een overzicht opgenomen van de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof zoals die gelden na het in werking treden van het NSL (op 1 augustus 2009).
Tabel 5.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Besluit Niet in betekenende mate bijdragen (NIBM)
In dit NIBM en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorie betreft woningbouw- en kantoorlocaties onder bepaalde voorwaarden.
5.6.2 Onderzoek en conclusie
In en rond het plangebied is sprake van verschillende bronnen van luchtverontreiniging, te weten wegverkeer, bedrijvigheid en scheepvaartverkeer. Uit de gegevens die beschikbaar zijn via de monitoringstool die onderdeel is van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (www.nsl-monitoring.nl) blijkt dat in 2011 ruimschoots werd voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemmiddelde concentratie fijn stof (zie figuur 5.1). Daarnaast blijkt dat in 2015 op vrijwel alle locaties in de omgeving van het plangebied wordt voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide. Uitzondering vormt de tunnelmond van de Beneluxtunnel ten zuiden van de Nieuwe Maas (zie figuur 5.2).
Figuur 5.1 Jaargemiddelde concentraties fijn stof in 2011
Figuur 5.2 Jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide in 2015
Het bestemmingsplan maakt geen grootschalige uitbreidingen of functiewijzigingen mogelijk. Met de toegepaste milieuzonering worden beperkingen gesteld aan de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten. Daarnaast zijn nieuwe bedrijven die potentieel zeer veel goederenverkeer aantrekken uitgesloten. Daarmee is uitgesloten dat het voorliggende bestemmingsplan leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
De Wlk staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg. Het plan voldoet uit het oogpunt van luchtkwaliteit aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
5.7 Externe Veiligheid
5.7.1 Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door leidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Een uitgebreid overzicht van de geldende wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid is opgenomen in bijlage 4.
5.7.2 Onderzoek
Risicovolle inrichtingen
Uit de provinciale risicokaart (risicokaart.nl) en de risico-inventarisatie in het kader van de gemeentelijke veiligheidsvisie (zie bijlage 5) blijkt dat binnen het plangebied geen risicovolle inrichtingen zijn gevestigd. In de omgeving van het plangebied zijn echter wel verschillende inrichtingen aanwezig, waaronder VOPAK Terminal Vlaardingen en de Nederlandse Erts en Mineraalbewerking (ten oosten van het plangebied) en diverse inrichtingen aan de overzijde van de Nieuwe Maas (waaronder Shell Nederland).
Uit de provinciale risicokaart en de risico-inventarisatie in het kader van de gemeentelijke veiligheidsvisie kunnen de volgende conclusies worden getrokken over de risicosituatie rond de verschillende inrichting (PR en GR):
- De PR 10-6-contour van Vopak reikt tot over het plangebied, maar er zijn geen kwetsbare objecten binnen deze contour gelegen. Er is dan ook geen sprake van een saneringssituatie. Het GR ligt onder de oriëntatiewaarde.
- Voor de overige inrichtingen in de omgeving van het plangebied is geen sprake van een PR 10-6-contour buiten de grenzen van de inrichting, of reikt deze niet tot over het plangebied. In alle gevallen ligt het GR onder de oriëntatiewaarde.
Voor nadere informatie over de hoogte van het GR rondom de inrichtingen wordt verwezen naar de risico-inventarisatie in bijlage 5.
Het bestemmingsplan staat geen vestiging van nieuwe Bevi-inrichtingen toe. Het bestemmingsplan maakt daarnaast geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten mogelijk binnen de PR 10-6-contour van Vopak. Aangezien het bestemmingsplan consoliderend van aard is en vrijwel alle bouwmogelijkheden reeds zijn ingevuld, zal de vaststelling van het bestemmingsplan geen gevolgen hebben voor de hoogte van het GR. Aan het slot van deze paragraaf is een verantwoording van het GR opgenomen.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Binnen het plangebied en in de directe omgeving daarvan vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg en het water. Er is geen sprake van risicovolle leidingen.
Transport over de weg
Over de route Vulcaanweg/Schiedamsedijk vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Aangezien het alleen gaat om vervoer van en naar de risicovolle inrichtingen in de Rivierzone, is het aantal transportbewegingen ter hoogte van het plangebied beperkt. Uit de 'Inventarisatie externe veiligheid route gevaarlijke stoffen in Vlaardingen' (december 2006) blijkt dat de PR 10-6-contour niet buiten de weg ligt en dat het GR onder de oriënterende waarde is gelegen. Het bestemmingsplan heeft geen gevolgen voor de risicosituatie langs deze transportroute.
Transport over het water
Ten zuiden van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de Nieuwe Maas. In het verleden zijn in het kader van plannen in de Rivierzone verschillende risicoberekeningen uitgevoerd, waaruit blijkt dat de orientatiewaarde voor het groepsrisico wordt benaderd en mogelijk zelfs overschreden. Er is op dit moment nog geen valide rekenmothodiek om een definitieve conclusie te kunnen trekken over de hoogte van het groepsrisico. Op basis van de onderzoek uit het verleden kan echter wel worden geconcludeerd dat het groepsrisico een aandachtspunt is in de zone langs de Nieuwe Maas. Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en heeft dan ook geen relevante gevolgen voor de risicosituatie langs de Nieuwe Maas.
In het (concept) Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) worden plasbrandaandachtsgebieden aangewezen. Volgens het ontwerpBasisnet water is het plasbrandaandachtsgebied gelegen binnen 40 m vanaf de kade. Verwacht wordt dat de wet- en regelgeving inzake het Basisnet eind 2014 in werking zal kunnen treden. Op basis van het (concept)Btev moet in de toelichting bij het bestemmingsplan worden ingegaan op de mogelijkheden om de door het plan toegelaten ruimtelijke ontwikkelingen te laten plaatsvinden buiten die gebieden, gelet op de mogelijke effecten van een ongeval met zeer brandbare vloeistoffen. Daarnaast of in samenhang met deze afweging dient in ieder geval aandacht te worden besteed aan de bestrijdbaarheid van een plasbrand (hulpverlening en zelfredzaamheid mede in relatie tot effectreducerende maatregelen of brandvertragende maatregelen aan het gebouw).
De Provinciale Verordening Ruimte geeft aan dat voor gebieden waar zeeschepen aanmeren binnen 40 m van de kade geen bebouwing is toegestaan (in verband met plasbrandrisico's). Afwijking is mogelijk voor bebouwing in het gebied tussen 25 en 40 m vanaf de kade indien:
- sprake is van groot maatschappelijk of bedrijfseconomisch belang; én
- de veiligheid voldoende wordt gegarandeerd;
- de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond advies heeft uitgebracht.
Verder biedt de Provinciale Verordening Ruimte - onder voorwaarden - ruimte voor afwijking ten behoeve van (incidentele) nieuwe kleinschalige voorzieningen ter ondersteuning van het dagrecreatieve karakter van de oever en voor voorzieningen die noodzakelijk zijn voor het functioneren van de vaarweg of haven.
Het bestemmingsplan KW-kades maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk in het gebied langs de Nieuwe Maas. In de verantwoording groepsrisico wordt nader ingegaan op de risicosituatie.
5.7.3 Verantwoording groepsrisico
De verantwoordingsplicht van het GR houdt in dat inzicht moet worden gegeven in de hoogte van het GR en dat ook rekening moet worden gehouden met een aantal kwalitatieve aspecten. Hiertoe behoren met name de aspecten 'zelfredzaamheid' en 'bestrijdbaarheid'. In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR) om advies gevraagd. Het advies van de VRR is opgenomen in bijlage 9.
Omvang GR in huidige situatie
In de voorgaande paragraaf is ingegaan op de risicobronnen binnen het plangebied en in de directe omgeving daarvan:
- Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van verschillende Bevi-inrichtingen. in de externe veiligheidsvisie voor de gemeente Vlaardingen wordt inzicht gegeven in de hoogte van het GR rondom de relevante inrichtingen. Uit de resultaten blijkt dat alleen voor Shell Nederland Raffinaderij sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde. In de overige gevallen ligt het GR onder de oriëntatiewaarde;
- Over de Vulcaanweg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het GR ligt ruimschoots onder de oriëntatiewaarde;
- Ten zuiden van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de Nieuwe Maas. Er is mogelijk sprake van een overschrijding van de oriëntatiewaarde.
Zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid
In het advies van de VRR is voor de verschillende risicobronnen een beschrijving opgenomen van de worstcase scenario's die kunnen optreden. In het advies is aangegeven dat ten behoeve van de verbetering van de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid geen maatregelen kunnen worden geborgd binnen de context van de Wet ruimtelijke ordening. Wel zijn in het advies verschillende maatregelen op gebouwniveau beschreven, waarmee bij eventuele toekomstige (her)ontwikkeling de zelfredzaamheid kan worden vergroot. Door middel van de campagne "Goed voorbereid heb je zelf in de hand" dient daarnaast zorg te worden gedragen voor goede voorlichting en instructie van de binnen het gebied aanwezige personen.
Afweging
Het bestemmingsplan KW-kades is consoliderend van aard. Het bestemmingsplan heeft geen relevante gevolgen voor de hoogte van het GR voor de omliggende risicobronnen. De gemeente Vlaardingen onderschrijft de randvoorwaarden en maatregelen uit het advies van de VRR en zal deze bij toekomstige planvorming binnen het gebied in acht nemen. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de genoemde maatregelen nauwelijks tot geen kwantificeerbaar effect hebben op het berekende aantal slachtoffers. Er blijft hoe dan ook sprake van een resteffect. Met de vaststelling van het bestemmingsplan KW-kades heeft de gemeente Vlaardingen kennis genomen van dit restrisico. De gemeente acht dit risico, mede gelet op het consoliderende karakter van het bestemmingsplan en het advies van de VRR, aanvaardbaar.
5.7.4 Conclusie
Uit het oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
5.8 Kabels En Leidingen
Binnen het plangebied en in de directe omgeving daarvan zijn geen planologisch relevante kabels of leidingen gelegen.
5.9 Bodemkwaliteit
5.9.1 Toetsingskader
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. In het algemeen wordt bij de beoordeling van bestemmingsplannen de richtlijn gehanteerd dat ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, wordt verricht op de bestemming waar een herinrichting wordt voorzien. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.
5.9.2 Onderzoek en conclusie
Als gevolg van huidige bedrijfsactiviteiten en activiteiten uit het verleden is de bodem binnen het plangebied lokaal verontreinigd. Uit de informatie op http://www.bodemloket.nl blijkt dat delen van het plangebied in het verleden reeds zijn gesaneerd. Andere delen zullen nog worden gesaneerd.
Het bestemmingsplan KW-kades is consoliderend van aard en maakt geen functiewijzigingen mogelijk. Bodemonderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk.
Vanuit het aspect bodemkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
5.10 Water
5.10.1 Toetsingskader
In het 'Besluit ruimtelijke ordening' (Bro) is de verplichting opgelegd om ten behoeve van de voorbereiding van een ruimtelijk plan vooroverleg te voeren met de waterbeheerder(s), de zogenaamde watertoets.
De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Waterhuishoudkundige doelstellingen worden daarbij expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing genomen binnen deze ruimtelijke plannen en besluiten. De waterhuishouding wordt hierbij op een integrale wijze benaderd. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater moeten (in samenhang) in beschouwing worden genomen. Daarbij gaat het naast de kwantiteit ook om de kwaliteit. De integrale benadering van waterhuishouding betekent ook dat de waterhuishouding moet worden benaderd in samenhang met andere beleidsvelden. De watertoets is een instrument om deze integrale benadering vorm te geven en om het watersysteem gezamenlijk op orde te krijgen.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water worden de gezamenlijke uitgangspunten geformuleerd voor een integraal waterbeleid in de 21e eeuw. De verantwoordelijkheid voor de te treffen waterhuishoudkundige maatregelen gericht op vasthouden, bergen en afvoeren van water ligt bij het waterschap (hoogheemraadschap).
De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van alle wateren door middel van het stellen van haalbare doelen die in 2015 worden bereikt. De kaderrichtlijn gaat daarbij uit van een benadering vanuit de stroomgebieden. De uitvoering van de kaderrichtlijn vraagt een grote inspanning van verschillende partijen op internationaal, nationaal en regionaal niveau.
Verdere beleidskaders zijn het Nationaal Waterplan, de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Voor het buitendijksgebied is de beleidslijn 'Ruimte voor Rivieren' en de opvolger hiervan 'Beleidslijn grote rivieren' van belang. Deze laatste beleidslijn is sinds eind 2006 van kracht. Op grond van artikel 6:16 van het Waterbesluit is het onderhavige plangebied vrijgesteld voor het onderdeel 'gebruik van Waterstaatswerk' (de oude Wbr 2a-gebieden). De rivier zelf is dat niet.
Daarnaast geldt dat het belangrijk is dat bouwwerken op voldoende hoogte worden aangelegd om bij een stijgend waterpeil de schade te beperken. Uitgangspunt hierbij is dat het aannemelijk is dat kans op schade als gevolg van hoge rivierstanden dan beperkt is. In het buitendijkse gebied accepteren de waterbeheerders het Hoogheemraadschap van Delfland en Rijkswaterstaat geen aansprakelijkheid voor enige schade als gevolg van hoge waterstanden.
Voor werkzaamheden en activiteiten aan het water of aan waterkeringen geldt een aantal regels, zodat het hoogheemraadschap zijn taken goed kan uitoefenen. Deze regels zijn vastgelegd in een verordening, genaamd Delflands Algemene Keur. In deze Keur staan gedoogplichten, geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. In de Keur is geregeld dat kern- en beschermingszones voor waterkeringen (en watergangen) in acht dienen te worden genomen. Het komt erop neer dat binnen deze zones niets zondermeer gebouwd en opgeslagen mag worden, waarbij voor de kernzone een strenger regiem (bouwen binnen de kernzone is niet toegestaan) geldt dan voor de aangrenzende beschermingszone. Deze bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel en/of veiligheid wordt aangetast dan wel het onderhoud wordt gehinderd. De breedte en maatvoeringen van deze zones is vastgelegd in de 'legger'.
Voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem, zoals bouwen binnen de kernen/ of beschermingszone van een waterkering, dient bij het hoogheemraadschap ontheffing te worden aangevraagd op grond van de Keur (ex artikel 77 en 80 van de Waterschapswet).
Voor eventuele lozingen op het oppervlaktewater dient toestemming verkregen te worden in het kader van de Waterwet.
5.10.2 Onderzoek
Plangebied
Het plangebied is gelegen tussen de Buitenhaven, de ingang van de Koningin Wilhelminahaven en de Delflandsedijk. Het gebied ligt globaal tussen NAP + 2 m en NAP + 3 m. het gebied staat bij hoog water regelmatig onder water. Omdat het hier oudere, bestaande bebouwing betreft, wordt dit geaccepteerd. De bebouwing is voorzien van enige hoogwaterbescherming.
In de jaren '70 is – in verband met de overstroombaarheid – gekozen voor een gescheiden rioolstelsel, waarbij het hemelwater wordt afgevoerd naar de Koningin Wilhelminahaven.
Waterkeringen
Ten noorden van het plangebied loopt een primaire waterkering, de zogeheten Delflandsedijk. De in acht te nemen kern- en beschermingszone is conform de vigerende legger. Nieuwe bebouwing is binnen de grens waterstaatswerk in principe niet mogelijk. Binnen de beschermingszone, die zich buitendijks uitstrekt tot de Nieuwe Maas, mag alleen worden gegraven en/of gebouwd met een keurontheffing van het Hoogheemraadschap. Buitendijks bouwen komt voor rekening en risico van de initatiefnemer. Rijkswaterstaat is niet aansprakelijk voor de buitendijkse hoogwaterveiligheid.
Oppervlaktewater/grondwater
Het plangebied is gelegen op hogere gronden die vrij kunnen afwateren op de Nieuwe Maas. Voor dergelijke buitendijkse gebieden geldt geen wateropgave. Gezien de ligging is wateroverlast als gevolg van extreme neerslag dan ook uitgesloten. In het buitendijkse gebied blijft wateroverlast beperkt tot situaties waarbij de waterstand in de Nieuwe Maas de stand van NAP + 2,00 m overschrijdt.
Het freatische grondwater in het plangebied staat onder invloed van de Nieuwe Maas en staat gemiddeld 1 à 2 m onder maaiveld.
De diepere watervoerende pakketten worden beïnvloed door de Nieuwe Maas en hebben ter plaatse van het plangebied een stijghoogte van circa NAP + 0,0 m. Er is dus sprake van inzijging.
Gezien de hoogteligging van het maaiveld en de freatische grondwaterstand binnen het plangebied is sprake van ruim voldoende drooglegging, waardoor grondwateroverlast niet voorkomt.
Het plangebied is verder niet gelegen in een waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.
Waterketen
Het gebied maakt onderdeel uit van het bemalingsgebied Maasboulevard. Dit gebied heeft een gescheiden rioolstelsel, waarbij het huishoudelijke en industriële afvalwater via een rioolgemaal aan de Galgkade wordt afgevoerd naar de AWZI De Groote Lucht.
Het hemelwater (hwa) wordt afgevoerd naar de Nieuwe Maas. Het vasthouden van extra water boven de berging in het regenwaterstelsel is economisch niet verantwoord in relatie tot het effect op de waterstandverhoging van de Nieuwe Maas als gevolg van deze lozing.
In het basisrioleringsplan van de gemeente is rekening gehouden met de ontwikkelingen in de Rivierzone, waardoor een voldoende capaciteit van het rioleringssysteem is gewaarborgd. Bij nieuwbouw en de aanleg van de parkeervoorzieningen moet gebruik worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen (dus geen zink, koper, lood en PAK's houdende materialen) die niet uitlogen, of de bouwmaterialen moeten worden voorzien van een coating om uitloging tegen te gaan. Op deze manier wordt diffuse verontreiniging van water (en bodem) voorkomen.
Veiligheidsrisico's
Wonen en werken in buitendijks gebied kan risico's met zich meebrengen ingeval van hoogwater. Het Rijk bewaakt met haar beleid primair de stroomvoerende en bergende eigenschappen van de rivier en kijkt dus alleen naar de rivier zelf en of deze in staat is de toenemende waterhoeveelheden af te voeren. Het Rijk kijkt niet naar de waterveiligheidsaspecten van de buitendijkse ontwikkelingen. De verantwoordelijkheid voor buitendijkse waterveiligheid legt het Rijk nadrukkelijk neer bij de lokale en regionale overheden. De provincie Zuid-Holland heeft daarom een beleidskader voor buitendijkse ontwikkelingen ontwikkeld vanuit het perspectief van waterveiligheid. Dit beleidskader komt erop neer dat gemeenten worden gevraagd bij bestemmingsplannen voor buitendijkse ontwikkelingen een inschatting te maken van het slachtofferrisico van een eventuele overstroming, en aan te geven hoe daarmee is omgegaan. Ten behoeve van het beleid is een webapplicatie 'risicomethodiek buitendijkse waterveiligheid' (RAB) ontwikkeld.
De RAB berekent de volgende twee verschillende risico's:
- slachtoffers;
- maatschappelijke ontwrichting (het aantal getroffenendagen door functie-uitval).
Risico op slachtoffers
Bij de slachtofferberekening wordt het Lokaal Individueel Risico (LIR) bepaald. Dit is het risico dat iemand die gedurende een jaar op een locatie verblijft komt te overlijden als gevolg van een verhoogde waterstand ter plaatse, rekening houdend met de mogelijkheid van evacuatie. De LIR-score wordt vervolgens vergeleken met de vastgestelde oriëntatiewaarde. Via de RAB kan het effect van maatregelen op het slachtofferrisico worden beoordeeld.
Figuur 5.1 Berekening LIR 2100 met structurele risicocommunicatie
Bij de berekening is aangenomen dat de zelfredzaamheid van burgers verhoogd is door middel van structurele risicocommunicatie waardoor het aantal verwachte dodelijke slachtoffers gereduceerd kan worden.
Voorwaarden hiervoor zijn:
- periodieke communicatie naar inwoners. Onderdelen van de communicatie dienen een risicobeschrijving en een beschrijving van het handelingsperspectief te zijn;
- gebiedsdekkende en tijdige alarmering voor en tijdens hoogwatersituaties;
- informeren en alarmeren gebeurt in afstemming met de veiligheidsregio.
Een en ander betekent dat 90% van de aanwezige mensen niet in de slachtofferberekening wordt meegenomen. Vanwege het historische karakter van de bebouwing rond de KW-haven is bij de berekening van de LIR het zichtjaar 2100 aangehouden.
De oriëntatiewaarde voor LIR is gesteld op 10-5. De berekende LIR (zie figuur 5.1) varieert tussen 12,8 · 10-5 en 25,6 · 10-5. Alleen in de groene gebieden kan het slachtofferrisico als aanvaardbaar worden beschouwd. In de andere gebieden van het plan is dit niet het geval.
Risico op maatschappelijke ontwrichting
Maatschappelijke ontwrichting (MO) is de mate waarin mensen als gevolg van hoogwater fysieke en sociale hinder ondervinden bij uitval van een functie. De RAB berekent maatschappelijke ontwrichting uitsluitend voor buitendijkse objecten. Getroffenen van de uitval van de functie kunnen zich zowel buitendijks als binnendijks bevinden. Via de RAB kan het effect van bepaalde maatregelen op maatschappelijke ontwrichting worden beoordeeld. Met behulp van het aantal gebruikers van het object wordt bepaald of de ontwrichtingsnorm wordt gehaald.
Figuur 5.2 Berekening MO (getroffenen) – zichtjaar 2100 – herhalingstijd 100 jaar
De ontwrichtingsnorm is 10 getroffenendagen per hectare.
De Maatschappelijke Ontwrichting kan worden weergegeven per hectare of voor bereikbaarheid. De gevolgen van overstroming voor de bereikbaarheid van gebieden en de begaanbaarheid van wegen, kunnen in de RAB op twee manieren berekend worden:
A) door het aantal getroffenen te bepalen dat hinder ondervindt als gevolg van de overstroming van een weg
De RAB berekening geeft hierbij per categorie het volgende resultaat:
- bereikbaarheid: 17,73
- evenementlocaties: 15,87
- bedrijven: 1,43
- horeca: 183,10
Dit betekent dat het gebied vrijwel volledig ontwricht is bij overstroming.
B) door de overstromingshoogte van de weg (hoeveel centimeters water op de weg) te bepalen
Figuur 5.3 Berekening MO (overstromingsdiepte) – zichtjaar 2100 – herhalingstijd 100 jaar
De overstromingsdiepte rond de KW-haven is met zichtjaar 2100 en een herhalingstijd van 100 jaar 95 cm. Dit betekent dat het gebied dan niet toegankelijk is.
Maatregelen
Het betreft hier een conserverend bestemmingsplan. Het gebied rond de KW-haven staat enkele keren per jaar korte tijd onder water. Bewoners en ondernemers hebben daar in de afgelopen decennia mee leren omgaan.
Vanwege het historische karakter van het gebied kunnen geen integrale maatregelen worden getroffen om bescherming te bieden tegen hoogwater. Wel zijn alle gebouwen in de loop der jaren voorzien van middelen om het water buiten de deur te houden.
Ook de wegen en kades worden om reden van bereikbaarheid en toegankelijkheid van de gebouwen vooralsnog niet opgehoogd.
Wat wel al langere tijd wordt gedaan is een structurele risicocommunicatie. Bewoners en bedrijven worden goed en tijdig geïnformeerd indien hoog water wordt verwacht.
Conclusie
Het plangebied (exclusief de Nieuwe Maas) krijgt de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering.
Uit de risicoberekeningen blijkt dat het gebied bij een overstroming volledig wordt ontwricht en dat slechts in een klein deel van het gebied het slachtofferrisico als aanvaardbaar kan worden beschouwd. Maatregelen zijn door het conserverende karakter van het bestemmingsplan echter niet mogelijk. Door middel van tijdige risicocommunicatie worden de risico's beperkt.
5.11 Ecologie
5.11.1 Samenvatting
Deze paragraaf betreft een samenvatting van het uitgebreide bureauonderzoek zoals opgenomen in bijlage 6.
5.11.2 Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit de insteekhaven Koningin Wilhelminahaven met daaromheen liggende bebouwing. Deze bebouwing bestaat voornamelijk uit oude industriële panden met daarin verschillende functies zoals: horeca, bedrijvigheid en wonen. Het plangebied bevat ook een gedeelte van de Nieuwe Maas.
5.11.3 Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat binnen de juridische regeling geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen mogelijk zijn. Het plan biedt wel ruimte tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet omgevingsvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. In het kader hiervan is een ecologisch bureauonderzoek uitgevoerd, waarin is aangegeven waar deze kleinschalige ontwikkelingen aan dienen te worden getoetst.
5.11.4 Onderzoek en conclusie
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van en ligt niet nabij een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna Ffw) nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend.
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen concrete ontwikkelingen voorzien die kunnen leiden tot overtreding van de Ffw. De Ffw staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
5.12 Archeologie
5.12.1 Toetsingskader
In de Monumentenwet 1988 is aangegeven bij het vaststellen van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond rekening dient te worden gehouden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.
5.12.2 Onderzoek
Ten behoeve van dit bestemmingsplan is door het VLAK een archeologisch inventarisatierapport opgesteld (zie bijlage 7). Hieruit blijkt dat in het bestemmingsplangebied een archeologische verwachting aanwezig is.
5.12.3 Vertaling in bestemmingsplan
Om de aanwezige en verwachte archeologische monumenten tegen vernietiging te behoeden, is in dit bestemmingsplan een beschermende regeling opgenomen. Er is aansluiting gezocht bij bestemmingsplan Rivierzone-oost.
In lijn met de Monumentenwet 1988 en provinciaal beleid zijn projecten, in verwachtingsgebieden, met een omvang van minder dan 100 m² vrijgesteld van de verplichting om voorafgaand aan de uitvoering van de plannen aandacht aan archeologie te besteden. De reden hiervoor is om huis-, tuin-, en keukenprojecten niet onnodig zwaar met kosten voor archeologisch onderzoek te belasten.
Hiernaast zijn plannen die de bodem tot op een bepaalde diepte verstoren vrijgesteld. De provincie Zuid-Holland geeft hiervoor een richtlijn van 30 cm onder maaiveld. In afwijking hierop is in dit bestemmingsplan, waar archeologische waarden naar verwachting pas op diepere niveaus liggen, de grens gesteld op 2 m onder NAP (4 á 5 m onder maaiveld). Binnen dit bestemmingsplan heeft dit te maken met de langdurig buitendijkse ligging en ophogingen. Archeologische resten uit het laatste kwart van de 19e eeuw en later en in de waterbodem krijgen geen aparte bescherming. Dit is in lijn met het naastgelegen bestemmingsplangebied Rivierzone-oost. Dit houdt niet in dat er nooit aandacht voor zal zijn. Grootschalige mer-plichtige projecten dienen er wel aandacht aan te besteden.
5.12.4 Algemene omgang met archeologie
In het kader van de archeologische monumentenzorg geldt een algemene procedure, de AMZ-cyclus. In deze procedure wordt een aantal stappen onderscheiden. Ten eerste dient een inventarisatie te worden gedaan, het zogeheten 'bureauonderzoek' (BO). In deze fase worden alle bestaande archeologische gegevens verzameld. Indien er aanwijzingen bestaan voor de aanwezigheid van archeologische waarden (bestaand of verwacht), of juist indien er onvoldoende informatie voorhanden blijkt te zijn, zal de procedure door een "Inventariserend Veldonderzoek" (IVO) worden gevolgd. In het IVO worden door middel van non-destructief onderzoek (bijvoorbeeld grondboringen, grondradar, weerstandsmetingen) of meer destructieve methoden als het trekken van proefsleuven meer archeologische gegevens verzameld. Het onderzoek resulteert in een verslag waarin op grond van de verkregen gegevens terreinen worden gewaardeerd. Op basis van de waardering kunnen terreinen worden aangewezen die archeologische waarden bevatten.
Het uitgangspunt van de archeologische monumentenzorg is dat terreinen die archeologische waarden bevatten door middel van planaanpassing behouden blijven. De bescherming en het behoud van archeologische waarden wordt hiermee geoptimaliseerd en werkt bovendien kostenbesparend. De inventarisatie van archeologische waarden dient dan ook in een zo vroeg mogelijk stadium van de planvorming plaats te vinden. Bij onontkoombare vernietiging van belangrijke archeologische waarden dienen deze door middel van een opgraving te worden gedocumenteerd. Hieronder kan ook worden verstaan, het archeologisch begeleiden van de werkzaamheden.
De kosten voor de stappen die in de procedure gevolgd worden, komen ten laste van het project (de initiatiefnemer/veroorzaker).
5.13 Cultuurhistorie
Het plangebied (exclusief de Nieuwe Maas) is aangewezen tot beschermd stadsgezicht. De relevante onderdelen van de toelichting bij het besluit tot aanwijziging van het beschermd stadsgezicht zijn opgenomen in bijlage 8.
In dit bestemmingsplan is een beschermende regeling opgenomen voor het beschermd stadsgezicht, door middel van de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie.
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt een koppeling gemaakt tussen de in de voorgaande hoofdstukken beschreven elementen en de verbeelding (plankaart en regels). De verbeelding vormt het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en de legenda.
Op de plankaart zijn alle functies zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de plankaart zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels.
6.2 Opzet Regels
De regels zijn gestructureerd in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de begrippen en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. De algemene regels zijn opgenomen in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregel.
6.3 Bestemmingen
In deze paragraaf is een beschrijving gegeven van de bestemmingen in het gebied.
Enkelbestemmingen
Artikel 3 Bedrijf
De bedrijfspercelen zijn bestemd tot Bedrijf. De toelaatbare bedrijven zijn gekoppeld aan de bij de regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'. De maximaal toelaatbare milieucategorie is op de plankaart aangegeven. Enkele bedrijven uit hogere milieucategorieën zijn voorzien van een specifieke aanduiding.
Overige functies, zoals bedrijfswoningen, detailhandel en dienstverlening zijn slechts toegestaan ter plaatse van een specifieke aanduiding voor de desbetreffende functie.
Tevens zijn bijbehorende voorzieningen, zoals ondergeschikte kantoren, toegangswegen, voet- en fietspaden, groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen toegestaan.
Op deze gronden mogen gebouwen en overkappingen binnen het bouwvlak worden gebouwd. De maximaal toegestane hoogte en het maximaal toegestane bebouwingspercentage is aangeduid op de verbeelding.
Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan.
Nieuwvestiging van bedrijven met verkeersindex 3G (zie de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein') is uitgesloten.
Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor bedrijven uit een hogere milieucategorie, voor bedrijven die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' zijn genoemd en voor bedrijven met verkeersindex 3G.
Artikel 4 Groen
Deze bestemming is toegekend aan structureel groen. De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groen en water, fiets- en voetpaden, perceelsontsluitingen en onderhoudswegen.
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 6 m.
Artikel 5 Horeca
De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor horeca van ten hoogste categorie 2. Ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 4' is tevens horeca tot en met categorie 4 toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - paracommercie' is tevens paracommerciële horeca toegestaan. Dit betreft het adres Koningin Wilhelminahave ZZ 2a. Daarnaast zijn bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals terrassen, toegangswegen, groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen toegestaan.
Op deze gronden mogen gebouwen en overkappingen binnen het bouwvlak worden gebouwd. De maximale hoogte van gebouwen is aangeduid op de verbeelding.
Bedrijfswoningen zijn slechts toegestaan ter plaatse van een specifieke aanduiding voor die functie.
Het schrappen van het algemene bordeelverbod uit het Wetboek van Strafrecht maakt het mogelijk de exploitatie van seksinrichtingen aan gemeentelijke regelgeving te onderwerpen. Eén van de criteria waar de vergunningaanvraag voor een seksinrichting wordt getoetst is het bestemmingsplan. Vlaardingen staat op grond van de beleidsregel toepassing hoofdstuk 3 van de Algemene Plaatselijke Verordening 1998 1 seksinrichting toe. Nieuwe vestigingen zijn niet toegestaan.
De bestaande seksinrichting is gevestigd aan het Grote Visserijplein 1 en is voorzien van een exploitatievergunning voor een seksinrichting en escortbedrijf. Deze seksinrichting wordt in het bestemmingsplan positief bestemd. Op de verbeelding is hiertoe ter plaatse de aanduiding 'seksinrichting' opgenomen.
Artikel 6 Verkeer en Artikel 7 Verkeer - Verblijfsgebied
De voor 'Verkeer' en de voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen met ten hoogste 1 x 2 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen, (beeldende) kunstwerken en water.
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 9 m.
Artikel 8 Water
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor water ten behoeve van de waterhuishouding.
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 6 m.
Het innemen van ligplaatsen voor woonboten is niet toegestaan.
Dubbelbestemmingen
In het plan is gewerkt met diverse dubbelbestemmingen. Ter plaatse van deze dubbelbestemmingen geldt zowel het artikel dat betrekking heeft op de dubbelbestemming als het artikel dat betrekking heeft op een daarmee samenvallende enkelbestemming. De verhouding tussen beide is in het artikel dat betrekking heeft op de dubbelbestemming weergegeven.
Artikel 9 Waarde - Archeologie
Deze bestemming is toegekend aan het hele plangebied, exclusief het water. Ten behoeve van de dubbelbestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen mogen slechts onder voorwaarden worden gebouwd. Daarnaast is voor diverse werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren ervan nodig. Een archeologisch rapport is in de in de regeling opgenomen gevallen indieningsvereiste bij de aanvraag om omgevingsvergunning ten behoeve van bouwen dan wel aanleggen.
Artikel 10 Waarde - Cultuurhistorie
Deze bestemming is toegekend aan de gronden binnen het beschermd stadsgezicht. De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van het 'Beschermd stadsgezicht Vlaardingen'. Er geldt een strikte bouwregeling. Daarnaast is het verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden het gehele pand of object of een deel daarvan te slopen of historische stoepen, walkanten en/of de indeling van wegen te wijzigen.
Artikel 11 Waterstaat - Waterkering
De gronden binnen de (binnenste) beschermingszone van de primaire waterkering zijn voorzien van de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering. Op deze gronden mogen ten behoeve van de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen mogen - op enkele uitzonderingen na - uitsluitend na het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan worden gebouwd. De waterkeringsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.
6.4 Gebiedsaanduidingen
Het gehele plangebied is voorzien van de gebiedsaanduiding 'geluidszone - industrie'. Een groot deel van het plangebied heeft tevens de gebiedsaanduiding 'overige zone - gezoneerd industrieterrein'. Via een wijzigingsbevoegdheid kan de laatstgenoemde gebiedsaanduiding geheel of gedeelteijk vervallen.
De veiligheidszone langs de Nieuwe Maas is voorzien van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen'. Nieuwe bebouwing in deze zone is - onder voorwaarden - uitsluitend toegestaan na afwijking (via een omgevingsvergunning).
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan is conserverend van aard. Er is geen reden een exploitatieplan vast te stellen.
7.2 Inspraak En Overleg
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan aan diverse instanties toegezonden.
Er is een informatiebijeenkomst voor belanghebbenden gehouden in de periode dat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage lag.
De ontvangen overlegreacties zijn in bijlage 9 opgenomen. De reacties zijn hieronder samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien.
1. Evides
Overlegreactie
Reclamant concludeert dat geen impliciete en expliciete wijzigingen in het voorontwerp zijn opgenomen die kunnen leiden tot wijzigen van het aanleggen en beheren van de drinkwaterleidingen. Tevens wordt aangenomen dat de geldende regelingen voor het hebben en houden van leidingen geen veranderingen ondergaan.
Reactie gemeente
De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen. Bij veranderingen die betrekking hebben op de leidingen zal betrokkene op de hoogte worden gesteld.
2. Hoogheemraadschap van Delfland
Overlegreactie
Het Hoogheemraadschap kan instemmen met het bestemmingsplan.
Reactie gemeente
Hiervan wordt kennis genomen.
3. Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond
Overlegreactie
De afdeling risicobeheersing van de VRR brengt in het kader van externe veiligheid advies uit over de verantwoording van het groepsrisico en de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid.
Reactie gemeente
Het advies van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond wordt opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan. In de verantwoording van het groepsrisico wordt aangegeven op welke wijze in het plan wordt omgegaan met de punten uit het advies van de Veiligheidsregio.
Bijlage 1 Parkeerbeleid Vlaardingen 2008
Bijlage 1 Parkeerbeleid Vlaardingen 2008
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerrein'
Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'
Bijlage 1 Toelichting Op De Aanpak Van Milieuzonering Met Behulp Van De Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerrein'
Bijlage 2 Motivering Uitsluiten Bedrijven Met Verkeersindex 3g
Bijlage 2 Motivering uitsluiten bedrijven met verkeersindex 3G
Bijlage 3 Bedrijveninventarisatie
Bijlage 3 Bedrijveninventarisatie
Bijlage 4 Toetsingskader Externe Veiligheid
Bijlage 4 Toetsingskader externe veiligheid
Bijlage 5 Actualisatie Risico-inventarisatie Vlaardingen
Bijlage 5 Actualisatie risico-inventarisatie Vlaardingen
Bijlage 6 Bureauonderzoek Flora En Fauna
Bijlage 6 Bureauonderzoek Flora en fauna
Bijlage 7 Archeologisch Inventarisatierapport
Bijlage 7 Archeologisch inventarisatierapport
Bijlage 8 Toelichting Aanwijzing Beschermd Stadsgezicht Vlaardingen
Bijlage 8 Toelichting aanwijzing beschermd stadsgezicht Vlaardingen